Plan: | Gerrit van Assendelftstraat 15 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0396.BPdierenkl2022-VA01 |
Op de locatie, Gerrit van Assendelfstraat 15, gelegen in het centrum van Heemskerk, bestaat het voornemen om de bestaande dierenkliniek te vervangen door nieuwbouw van de bestaande dierenkliniek met op de verdiepingen 3 appartementen.
Figuur 1 Luchtfoto plangebied
Initiatiefnemer heeft ten behoeve van het planvoornemen een principeverzoek ingediend bij de gemeente Heemskerk omdat het voornemen strijdig is met het op de locatie geldende bestemmingsplan 'Centrum Heemskerk' en de daarin opgenomen bestemmingen 'Centrum-1', 'Verkeer-verblijfsgebied' en de dubbelbestemming Waarde- archeologie-2. Het bouwplan komt immers deels binnen het bestemmingsvlak 'Verkeer – verblijfsgebied' te liggen waar een dergelijk bouwplan niet is toegestaan en voorts wordt de maximale bouwhoogte overschreden.
De gemeente Heemskerk heeft per brief op 2 december 2019 een positief standpunt ingenomen ten aanzien van het planvoornemen. Om tot planologisch- juridische verankering te komen van het initiatief is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk.
Het plangebied is gelegen in het centrum van Heemskerk. Momenteel is op het plangebied de dierenkliniek gesitueerd. Aan de achterzijde van het plangebied grenst aan de garageboxen van de appartementen aan de Cornelis Groenlandstraat/ Gerrit van Assendelfstraat. Een van deze garageboxen is momenteel betrokken bij de dierenkliniek en doet dienst als operatie-/ röntgenkamer. Terzijde van het plangebied is een kleine groenvoorziening gesitueerd met een vijftal monumentale bomen.
Figuur 2 Aanzicht op het plangebied
De planlocatie is gelegen in het centrum van Heemskerk. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door centrum functies: hoofdzakelijk detailhandel, horeca en woonobjecten.
Figuur 3 Ligging van het plangebied in wijdere omtrek
Heemskerk heeft zich historisch gezien in een sterk orthogonale structuur ontwikkeld. In het centrum daarvan bevindt zich de Nederlands Hervormde kerk en het winkelcentrum. Bijzondere aandacht is daarbij besteed zowel aan de centrumgerichte wegen welke vrijwel alle zijn gesitueerd volgens de zichtlijnen op de toren van de NH kerk, en aan de tangentwegen die de randen vormen van de rechthoekige structuur. Samen zorgen deze wegen voor een sterke en zeer herkenbare stadsstructuur. De Gerrit van Assendelftstraat is daarbij een van de hoofdontsluitingswegen naar het centrum van Heemskerk vanuit het zuidoosten.
Figuur 4 Straatbeeld Gerrit van Assendelftstraat
De locatie is kadastraal bekend als gemeente Heemskerk, sectie D, nummers 8290 en 8291 en omvat 288 m2.
De planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het vigerend bestemmingsplan 'Cenrum Heemskerk' (vastgesteld, 25 mei 2013). In het vigerend bestemmingsplan heeft de planlocatie hoofdzakelijk de bestemming 'Centrum -1'. Daarnaast is sprake van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het bestemmingsplan voorziet eveneens in een bouwvlak waarbinnen is bepaald dat de maximum bouwhoogte op de locatie niet meer dan 10 meter mag bedragen.
Een klein deel van het plangebied heeft momenteel de bestemming 'Verkeer - verblijfsgebied'.
Figuur 5 Uitsnede bestemmingsplankaart
De voorgestane ontwikkeling is binnen het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk omdat binnen de bestemming 'Verkeer - verblijfsdoeleinden' de bouw van een dierenkliniek met appartementen niet mogelijk is. Voorts overschrijdt het planvoornemen de maximale bouwhoogte van 10 meter omdat de beoogde bouwhoogte 12,5 meter is.
Het planvoornemen bestaat uit de sloop van de huidige bebouwing, zijnde de huidige dierenkliniek en de nieuwbouw van een gebouw met vier bouwlagen. Daarbij zal de dierenkliniek op de begane grond worden gehuisvest en zullen de verdiepingen worden ingericht met in totaal drie appartementen. Een en ander zal worden uitgewerkt volgens onderstaande ontwerp principes.
Figuur 6 Inrichtingstekening nieuwbouw
Zoals gezegd zal de begane grond worden ingericht als dierenkliniek. Dit is reeds ook in de huidige situatie het geval. Ook is dit in lijn met het stedenbouwkundig straatbeeld. Op de eerste verdieping komen beide appartementen van ca. 85 m2. Op de tweede en derde verdieping zal een groter appartement komen van ca. 170 m2 en een dakterras van ca. 85 m2.
Stedenbouwkundig vormt zich daarmee het volgende geheel:
Figuur 7 Impressies nieuwbouw
Het planvoornemen voorziet in een compact meerlaags woongebouw. Hiermee wordt de stedenbouwkundige structuur van het straatbeeld verder geëgaliseerd doordat de bouwhoogte en bouwmassa meer aansluit bij de omliggende bebouwing. Daarnaast wordt er met het planvoornemen de gevelrooilijn gelijk getrokken met het pand aan de Gerrit van Assendelftstraat 13, hetgeen de uniformiteit ook ten goede komt. Voorts wordt daarmee het ruimtegebruik geoptimaliseerd en invulling gegeven aan meervoudig ruimtegebruik hetgeen wenselijk is in het licht van gebrek aan ruimte in binnenstedelijke gebieden zoals het centrum van Heemskerk. Door in het ontwerp een passage toe te passen onder de overhangende bebouwing wordt een speelse doorgang gecreëerd en voorts de zichtlijn behouden.
Met het planvoornemen verdwijnt er geen bestaand groen. Een belangrijk ontwerppunt bij de realisatie van het plan is de plaats van de drie bomen aan de linkerzijde van het plangebied. Hiervan geniet 1 boom ook planologische bescherming. Deze bomen zullen worden behouden binnen het planvoornemen. Voorts is binnen het planvoornemen specifiek rekening gehouden met de zichtbaarheid van de bomen. Door de bouwhoogte en de realisatie van een plat dak in overeenstemming te brengen met de overige objecten in de Gerrit van Assendelfstraat wordt er een rustige overgang gecreëerd naar de groenvoorziening en bomen. Deze worden daardoor geaccentueerd. Daarnaast is er gekozen om de bovenste bouwlaag niet volledig tot op de gevellijn door te trekken, maar in te zetten als dakterras. Dit resulteert er in dat de bomen ook vanuit de zijdelingse aanblik de aandacht blijven trekken. Daarmee wordt er een bijdrage geleverd aan de accentuering van deze monumentale bomen en het groene karkater van het centrum van Heemskerk versterkt.
Daarnaast wordt het plan natuurinclusief uitgevoerd. De maatregelen die in dit kader worden genomen, worden in het omgevingsvergunningtraject bouwen nader uitgewerkt.
Met het planvoornemen wordt er een dierenkliniek en drie appartementen opgericht. Dat betekent dat er per saldo drie appartementen worden toegevoegd aan het plangebied omdat de dierenkliniek reeds al aanwezig is. Op basis van de Nota Parkeren Heemskerk (d.d. 16 mei 2017) en de daarbijbehorende Technische Richtlijnen Parkeren Heemskerk (d.d. 16 mei 2017) geldt voor appartementen in het middensegment een parkeernorm van 1,3 parkeerplek per appartement. Daarmee zouden voor het planvoornemen 4 parkeerplekken gerealiseerd dienen te worden.
Gezien de ruimtelijke structuren op het plangebied is parkeren op het plangebied niet mogelijk. Er is echter in de directe nabijheid voldoende ruimte om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte. In de directe nabijheid bestaat namelijk restcapaciteit waarvan gebruik gemaakt kan worden om de parkeervraag op te vangen. Dat er restcapaciteit in de omgeving bestaat is onderzocht, Bijlage 1.
Figuur 8 Locaties waar parkeerbehoefte kan worden opgevangen, plangebied bij marker
De bestaande ontsluitingswegen blijven door het planvoornemen onaangetast. Eveneens geldt dat de wegen rondom het plangebied ook niet veranderen. De capaciteit van deze wegen is ruimschoots voldoende om de verkeersaantrekkende werking van het planvoornemen op te vangen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting per 1 januari 2022 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave.
Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op het thema 'sterke en gezonde steden en regio's' uit de NOVI. Met het plan wordt invulling gegeven aan de aanwezige woningbehoefte binnen bestaand stedelijk gebied. De woningen zullen voldoen aan de huidige duurzaamheids-eisen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.
Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling 'nieuw' is, dient te worden getoetst of deze ontwikkeling kan worden aangemerkt als een 'stedelijke' ontwikkeling. De definitie van 'stedelijke ontwikkeling' is: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1 lid1 sub i van het Bro).
In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. In de literatuur wordt er bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw zelfs gesproken over een daadwerkelijke ondergrens.
Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18-11-2015, ECLI:NL: RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL: RVS:2015:2329,r.o. 6.3).
Met het planvoornemen worden drie appartementen gerealiseerd. Derhalve is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijk niet aan de orde.
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld. In de Omgevingsvisie NH2050 staat een duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving centraal. De leefomgeving is de basis, met een samenleving die wensen en behoeften heeft en de leefomgeving gebruikt voor ruimtelijk- economische ontwikkelingen. De hoofdambitie is gericht op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid.
De belangrijkste onderwerpen zijn:
Het wegnemen van de grote druk op de woningmarkt is één van de opgaven. In Noord-Holland Noord moeten er 20.000 woningen bijkomen tot 2040. Het op peil houden van het voorzieningenniveau in de gehele provincie een andere. Met het onderhavige planvoornemen worden er op een bestaande stedelijke locatie een gebouw met drie appartementen opgericht. Het voornemen is daarmee in lijn met het ontlasten van de druk op de woningmarkt, zet daarbij in op effeciënt ruimtegebruik en is daarmee niet strijdig met hetgeen gesteld in de Omgevingsvisie NH 2050.
De omgevingsvisie is uitgewerkt in de omgevingsverordening die is vastgesteld op 16-11-2020. Daarin is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:
De planlocatie is gelegen binnen het stedelijk gebied. Uit de verordening volgen daarnaast de volgende aanduidingen:
Figuur 9 Uitsnede Provinciale omgevingsverordening
Uit de uitsnede blijkt dat het plangebied is gelegen binnen een bodemsaneringsgebied en het peilbesluit. Daaruit volgen geen belemmeringen voor het planvoornemen. Het voornemen is eveneens passend binnen de stedelijke contour.
Op 21 juni 2010 hebben provinciale staten de Provinciale Structuurvisie NoordHolland 2040 vastgesteld. Op 3 november 2010 is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden en sindsdien enkele malen op onderdelen herzien. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren. De structuurvisie is uitsluitend zelfbindend. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar de gemeenten toe, staan de provincie diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals een provinciale ruimtelijke verordening.
Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij.
Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodem-fysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.
Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale verordening. De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.
Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening in werking getreden (november 2010) en daarna meermalen herzien of geactualiseerd. Voor dit bestemmingsplan is de verordening van belang zoals deze in werking is getreden per 14 januari 2019.
Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied. De voorgestande ontwikkeling is daarbij passend. Er wordt namelijk binnen het bestaand ruimtegebruik efficiënt voorzien in een woningbouwontwikkeling. Er zijn daarbij geen provinciale belangen in het geding.
De Woonvisie 2025 Beverwijk-Heemskerk ‘Een thuis voor iedereen’ geeft de kaders aan voor het beleid op het gebied van wonen. In de Woonvisie worden de ambities, opgaven en maatregelen voor de komende jaren vastgelegd. Het woonbeleid gaat over allerlei onderwerpen. Het gaat bijvoorbeeld over de woningbehoeften, over nieuwbouw en bestaande bouw, over betaalbaarheid, duurzaamheid, wijkversterking en over zelfstandig wonen in combinatie met zorg. De gemeenten Heemskerk en Beverwijk willen een goed woonklimaat realiseren, met een gevarieerd en kwalitatief goed woningaanbod; met prettige buurten, waarin plek is voor uiteenlopende doelgroepen.
Uit de Woonvisie volgen de volgende opgaven:
Dit heeft geleid tot de volgende doelstellingen/ voornemens:
- Aantrekkelijk zijn voor meerdere doelgroepen. zoweÍ nu als in de toekomst
- Bijdragen aan een goede balans tussen huur- en koopwoningen op wijkniveau. (Heemskerk: nadruk op huur- en koopwoningen)
- Zorgen voor een betere doorstroming op de woningmarkt door voldoende variatie in wijken en op gemeentelijk niveau
Het onderhavige planvoornemen voorziet zowel in de behoefte als in de doelstellingen. In de eerste plaats betreft het een binnenstedelijke transformatie waarbij het bestaand ruimtegebruik effeciënter wordt benut. De te realiseren appartementen voorzien bovendien in de behoefte aan woningen voor starters binnen het huur-en koopsegment. Het planvoornemen is daarmee in lijn met het regionaal woningbouwbeleid.
De IJmond-gemeenten Beverwijk, Heemskerk en Velsen hebben een regionale detailhandelsvisie gemaakt (2016). Zo’n visie is formeel nodig omdat de provincie dat voorschrijft en omdat de Ladder voor Duurzame Verstedelijking verlangt dat gemeenten hun detailhandelsplannen regionaal afstemmen. Misschien belangrijker dan deze formele redenen: zo’n visie is vooral nodig omdat de snel veranderende wereld van detailhandel een scherpe regie vergt.
Kwantitatief gezien is er geen enkele reden om het winkelareaal te vergroten, integendeel. In plaats van uitbreiding en toevoegingen komt het erop aan te werken aan kwaliteit en onderscheidend vermogen. De twee geformuleerde hoofdopgaven zijn daarom het reduceren van winkelmeters en focus op de kansrijke winkelgebieden. Er is een nieuwe hoofdwinkelstructuur geformuleerd die bestaat uit 20 (potentieel) kansrijke winkelgebieden.
De drie gemeenten maken samen de volgende afspraken:
In het licht van het laastste punt heeft de gemeente Heemskerk ingezet op krimp van detailhandelsmogelijkheden aan de uitlopers van het centrum. Hier is verkleuring naar andere functies gewenst. Op deze wijze wil de gemeente een compact en sterk centrum behouden. Derhalve is een maatschappelijke bestemming toegekend aan de planlocatie. Hierbinnen is bestendiging van de dierenkliniek mogelijk, maar worden detailhandelopties ingeperkt.
De omgevingsvisie is een verplicht instrument voor het Rijk, provincies en gemeenten. De gemeentelijke omgevingsvisie integreert de verschillende opgaven gemeentebreed en in de vier deelgebieden. Het is een van de kerninstrumenten van de Omgevingswet en is een integrale langetermijnvisie op hoofdlijnen voor de ontwikkeling van de leefomgeving. Daarmee is het de opvolger van de ‘Structuurvisie Heemskerk 2020’. Het biedt een stip op de horizon voor de ambities en doelstellingen, met als doel om te komen tot een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.
Heemskerk ontplooit zich in een vitale regio op een duurzame en vernieuwende manier als een groene, aantrekkelijke en dorpse gemeente. Een gemeente waarin iedereen meetelt en inwoners naar elkaar omzien. Waar bedrijven in de zakelijke dienstverlening en een sterk zorgcluster een regionale functie bekleden. Als proactieve gemeente wil Heemskerk hier sterk op sturen en tevens ruimte laten aan de markt en aan initiatieven uit de samenleving.
Om hier zo goed mogelijk een integrale invulling aan te geven bevat de omgevingsvisie vijf pijlers:
• Een aantrekkelijk Heemskerk om in te wonen en te werken.
• Een gezond Heemskerk voor mens, plant en dier.
• Een mobiel Heemskerk met schone manieren van vervoer en veilige verbindingen.
• Een levendig Heemskerk dat plezierig is om te bezoeken en in te verblijven.
• Een karakteristiek Heemskerk waarvan inwoners trots zijn op haar identiteit, haar landschap en haar historische elementen.
Deze pijlers zijn vertaald naar een visiekaart.
Figuur 10 Visiekaart gemeente Heemskerk, met plangebied in rode cirkel.
Uit de visiekaart is af te leiden dat het plangebied is gelegen binnen het deelgebied: sterk centrum. De volgende kaart geeft de ambities voor dit deelgebied meer in detail aan.
Figuur 11 Uitsnede visiekaart voor deelgebied Centrum, plangebied bij rode cirkel
De planlocatie is aangewezen als 'zoekgebied vernieuwing bebouwing in aansluiting op dorps karakter met focus op huisvesting van jongeren en ouderen'. Binnen deze gebieden wordt gestreefd naar:
"nieuwe, betaalbare appartementen voor ouderen en jongeren boven de winkels en voorzieningen. Deze inwoners hebben het meeste baat bij het wonen nabij voorzieningen. De ondernemers profiteren op hun beurt van de nabijheid van deze inwoners".
Het planvoornemen voorziet in dit streven door bestaande bebouwing te herontwikkelen naar een gecombineeerde locatie van wonen en werken. Hiermee wordt er voorzien in de realisatie van appartementen en voorts ontwikkeld binnen het bestaande ruimtebeslag.
Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.
Hinderveroorzakend
Het planvoornemen omvat de realisatie van een dierenkliniek en de oprichting van 3 appartementen. Deze komen op een locatie waar reeds de dierenkliniek met bijbehorende woning zijn gevestigd. Er worden daarmee enkel de appartementen toegevoegd als functie aan de locatie. Dit betreffen geen hinderveroozakende functies.
Hindergevoelig
De realisatie van 3 appartementen betreft de oprichting van hindergevoelige functies. De vraag die daarbij aan de orde is, is of deze functies zijn gelegen binnen de milieuzonering van een hindergevende functie. Het plangebied is daarbij gelegen binnen een gemengd gebied, gezien de ligging in het centrum. De richtafstanden worden binnen dergelijke gebieden verlaagt met een trap.
Binnen de directe nabijheid van het plangebied is een brandweerkazerne op ca. 35 meter afstand gelegen. Een brandweerkazerne heeft een maximale richtafstand van 50 meter en binnen een gemengd gebied 30 meter. De overige hingergevende functies (merendeels detailhandel) ligt niet binnen de richtafstanden van het plangebied.
Daarnaast wordt er een gebouw opgericht met een dierenkliniek en op de verdiepingen woonfuncties. Daarbij is het noodzakelijk om aan te tonen dat de nieuw te ontwikkelen woningen geen hinder ondervinden van de dierenkliniek. In het bouwplan wordt derhalve een bouwkundige scheiding opgenomen, waarbij geluidswerende maatregelen worden genomen (vloeren etc.). Deze maatregelen worden uitgewerkt in de bouwvergunning waarbij wordt voldaan aan de geluidseisen bij functiemening voortvloeiend uit de BENG eisen.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Er is voor het plangebied sprake van een planologische functiewijziging (van 'verkeer' en 'centrum' naar 'maatschappelijk'). In dat kader is door Econsultancy een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, Bijlage 2. In dit bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht, niet lijnvormig" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte en matige verontreinigingen met metalen, verworpen.
Formeel is het aantreffen van een matige verontreiniging reden om een nader bodemonderzoek uit te voeren, maar gezien de aanwezigheid van bebouwing op de locatie wordt geadviseerd het nader onderzoek uit te voeren zodra de bebouwing niet langer in gebruik is of is afgebroken. Op de overige terreindelen zijn geen aanwijzingen gevonden om bodemverontreiniging te verwachten. Hier bestaan dan ook geen milieuhygiënische belemmeringen voor de ontwikkeling op de locatie.
Asbest
Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering
van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de
locatie te verwachten. Econsultancy acht een onderzoek asbest in bodem/puin conform de NEN 5707/5897 dan
ook niet noodzakelijk.
In het verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat er nader onderzoek dient te worden uitgevoerd indien de bestaande bebouwing is gesloopt. Derhalve kan dit onderzoek niet reeds worden uitgevoerd bij vaststelling van het bestemmingsplan. Het onderzoek zal derhalve worden uitgevoerd als de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd en bij de verlening van de bouwvergunning zal een bepaling worden opgenomen dat enkel met de bouw- /gebruik kan worden gestart indien het bodemonderzoek de bodemkwaliteit heeft gegarandeerd.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting.
Hindergevoelig
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting. Woningen, scholen en gezondheidsgebouwen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidgevoelige bestemmingen.
Het begrip woning is in de Wet geluidhinder als volgt gedefinieerd:
Onder "woning" wordt verstaan (art. 1 Wgh):
gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening).
Het voornemen om op de locatie de bestaande dierenkliniek en 3 appartementen te realiseren vormt daarmee géén toevoeging van een 'woning' zoals gedefinieerd in de Wet geluidhinder. De planologische mogelijkheid om een woning te realiseren op de verdieping bestond immers al in de vigerende bestemming 'centrum 1'. Met de wijziging naar de bestemming 'maatschapelijk' met aanduiding 'wonen' (op verdieping) wordt in feite dezelfde planoligsche mogelijkheid gerealiseerd. Er mag derhalve worden aangenomen dat in het vigerende bestemmingsplan deze planologische mogelijkheid reeds is getoetst aan een goed woon- en leefklimaat. Dat betekent dat het wonen op de verdieping reeds in het huidige bestemmingsplan is beoordeeld en het woon- en leefklimaat is geborgd. De wegen rondom de planlocatie betreffen daarnaast wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur. Daarmee is er geen sprake van een zonering. Er bestaat daarmee geen aanleiding tot een onderzoek wegverkeerslawaai.
Hinderveroorzakend
Er wordt met het planvoornemen geen hindergevend object toegevoegd dat niet reeds op het plangebied was gesitueerd en planologische mogelijk was. Er is daarom geen onderzoek nodig naar de geluidsgevolgen van de op het plangebied te realiseren functies.
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in activiteiten waarin sprake is van veiligheidsrisico's voor de omgeving. Het plan voorziet wel in de oprichting van een beperkt kwetsbaar object. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd (www.risicokaart.nl). In navolgende afbeelding is een uitsnede hiervan weergegeven.
Figuur 12 Plangebied in relatie tot risicovolle inrichtingen/transportroutes, plangebied in blauwe cirkel
Inrichtingen
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Wel ligt het plangebied binnen de risicocontour van het Eye Film Institute aan de Achterweg te Heemskerk. De onderlinge afstand is ca. 3,4 km. Hiermee valt de ontwikkeling buiten de PR 10-8/jaar (ca. 3,2 km) contour van deze risicobron en telt een toename van het aantal personen in het invloedsgebied na realisatie van het beoogde plan niet mee in de hoogte van het groepsrisico. Daarnaast zou, gelet op de ligging in Heemskerk, de relatief beperkte toevoeging van het aantal verblijvende personen in het invloedsgebied van EYE en het feit dat op de locatie reeds bebouwing is toegestaan, het effect van het planvoornemen een verwaarloosbare invloed hebben gehad op de hoogte van het groepsrisico. De planontwikkeling wordt daarmee verantwoord geacht.
Transport
Het plangebied is niet gelegen in de invloedsfeer van een transportroute met risicovolle stoffen.
Buisleidingen
Op of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen buisleiding gelegen die een risico vormen.
Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en opgenomen in de Wet milieubeheer en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De wet voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling staat de realisatie van een dierenkliniek met drie appartementen toe. De dierenkliniek was reeds op de locatie gevestigd. De toevoeging van de 3 appartementen blijft ruimschoots onder de grenswaarde. Het project kan daarmee worden aangemerkt als NIBM. Met de toevoeging van de 3 appartementen zal de verkeersgeneratie gezien de ligging in matig stedelijk gebied, centrum, met maximaal 22 verkeersbewegingen toenemen. Ter volledigheid is het initiatief getoetst aan de NIBM-tool.
Figuur 13 Toetsing aan NIBM-tool
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit kaarten van de Atlas Leefomgeving, een initiatief van de Rijksoverheid. De Atlas Leefomgeving biedt informatie over de kwaliteit van de Nederlandse leefomgeving. Om de actuele stikstofioxide en fijnstof (PM10) concentratie in beeld te brengen zijn actuele luchtkwaliteitskaarten beschikbaar. Voor fijnstof (PM2,5) bestaat er geen kaart van de actuele concentraties, hierom is gekozen om gebruik te maken van de meest recente concentratiekaart uit 2020.
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) adviseert veel lagere concentraties fijnstof voor een gezonde leefomgeving. Zij adviseren sinds 22 september 2021 de volgende normen: 15 µg/m³ PM10 en 5 µg/m³ PM2,5.
Uitsnede kaart Actuele stikstofdioxide concentratie in Nederland (Bron: Atlas Leefomgeving)
Uitsnede kaart Actuele fijnstof concentratie PM10 in Nederland (Bron: Atlas Leefomgeving)
Uitsnede kaart Fijnstof 2020 PM2,5 (Bron: Atlas Leefomgeving)
Uit bovenstaande kaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van de locatie niet overschreden worden. De bijdrage van het initiatief op de luchtkwaliteit is verwaarloosbaar/niet aanwezig en er wordt geen NO2, PM10 of PM2,5 producerende activiteit op locatie mogelijk gemaakt. Voor fijnstof PM2,5 geldt dat de concentratie met (8-9) boven de WHO advieswaarde ligt, maar dat deze nog steeds ruim aan de gestelde Europese-norm van maximaal 25 µg/m³ PM2,5 voldoet.
Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de geldende natuurwetgeving. Deze wetgeving maakt onderscheid tussen beschermde gebieden en beschermde soorten.
In het kader van de gebiedsbescherming dient volgens de Wet natuurbescherming te worden getoetst of een voornemen effecten heeft op Natura 2000-gebieden. Gezien de aard van het planvoornemen is in dat verband met name stikstofdepositie relevant Hierbij dient de effectbepaling plaats te vinden middels een stikstofdepositieberekening met Aerius Calculator. Bij een bestemmingsplan gaat het dan om een berekening van het planeffect en van het projecteffect. Enerzijds om te bepalen of een passende beoordeling en dientengevolge een planMER moet worden opgesteld (plantoets). En anderzijds om te bepalen of de activiteit die met het bestemmingsplan wordt toegestaan, vergunningplichtig en vergunbaar is op grond van de Wet natuurbescherming (toets goede ruimtelijke ordening). Bij een aanvraag omgevingsvergunning gaat het alleen om het projecteffect. Dit om eveneens de vergunningplicht en vergunbaarheid te bepalen (projecttoets).
In het kader van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebied is een berekening en nadere onderbouwing uitgevoerd, op grond waarvan geconcludeerd mag worden dat de ontwikkeling niet leidt tot ontoelaatbare effecten. (Bijlage 3).
Om te kunnen beoordelen of beschermde soorten binnen het plangebied aanwezig zijn is door NIPA milieutechniek een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd, Bijlage 4. Hierin is het volgende geconcludeerd:
Op basis van de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van het perceel Gerrit van Assendelftstraat 15 te Heemskerk, kan worden uitgesloten dat de voorgenomen sloopwerkzaamheden een negatieve invloed heeft op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming en natuurgebieden.
Gezien de afstand en de aard van de ingreep worden geen negatieve effecten verwacht op de meest nabijgelegen natuurgebieden (N-HNN /Natura 2000). De ruimtelijke ontwikkeling leidt mogelijk tot een toename van de stikstofdepositie in het Natura2000 gebied. Om dit uit te sluiten zou een Aerius-berekening kunnen worden uitgevoerd.
Voor de geplande ingreep wordt een overhangende tak gesnoeid, welke mogelijk nesten kan bevatten voor diverse algemene vogels. Deze zijn bij de quickscan niet aangetroffen. Op basis van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Wnb) is het verboden om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Niet uitgesloten kan worden dat deze boom als nestplaats gebruikt gaat worden, derhalve wordt aanbevolen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart – 1 augustus) uit te voeren.
Gezien er op de onderzoekslocatie vrijgestelde en/of algemene soorten voor kunnen komen dient men zich aan de zorgplicht te houden. Geadviseerd wordt om een ecologisch werkprotocol aan te houden. Een ecoloog kan vooraanvang van de geplande werkzaamheden het plangebied na lopen en aanwezige amfibieën of grondgebonden zoogdieren oppakken of verjagen naar omliggend gebied. Dit voorkomt dat deze dieren niet gedood worden door het werkverkeer. Door één werkrichting vast te leggen kunnen dieren wegvluchten van de werkzaamheden. De vluchtrichting moet wel naar een realistisch vluchtgebied leiden.
Door tijdens de ontwerpfase te denken aan “natuurinclusief” bouwen kan het nieuwe woonhuis meer natuurwaarde bieden. Denk hierbij aan bijvoorbeeld ingebouwde nestkasten voor vleermuizen of huismussen en gierzwaluwen.
De werkzaamheden zullen buiten het broedseizoen plaatsvinden evenals het rooien van beplating. Daarmee wordt aan de zorgplicht voldaan.
Om de bomen in goede staat te laten verkeren is het van belang de gezondheid van de bomen te waarborgen tijdens de bouwfase. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning bouwen zal de gemeente dit als voorwaarde meegeven. Om dit te kunnen garanderen dient door de aannemer het handboek bomen van het 'Norm instituut bomen' te worden gevolgd. De aannemer zal een plan van aanpak voorleggen bij de gemeente en na goedkeuren wordt de bouwvergunning verleend en kan de bouw starten. Ten aanzien van de tijdelijke units voor de dierenpraktijk zijn geen belemmeringen voorzien.
Daarnaast zijn in er in het ontwerp natuurinclusieve maatregelen opgenomen. Daar waar mogelijk wordt er een sedumdak aangelegd. Ook zijn er nestkasten voor gierzwaluwen voorzien in het ontwerp. De maatregelen die in dit kader worden genomen, worden in het omgevingsvergunningtraject bouwen nader uitgewerkt.
Op basis van het voorgaande kan worden gesteld dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
In Europees verband is als wettelijk toetsingskader het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
In de Erfgoedwet is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.
Om de bescherming op gemeentelijk niveau te borgen heeft de gemeente Heemskerk in 2009 de 'Beleidsnota Archeologie Gemeente Heemskerk' vastgesteld. In de beleidsnota heeft de gemeente haar archeologisch beleid uiteengezet en op de bijbehorende archeologische beleidskaart is weergegeven welke beschermingsregels in de verschillende gebieden in de gemeente voor archeologie van toepassing zijn. De beleidsadvieskaart is integraal, middels dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' (1 t/m 4), overgenomen in het vigerende bestemmingsplan.
De planlocatie heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Dit betekent dat de planlocatie in een gebied van grote archeologische waarde ligt. Voor dergelijke locaties geldt een onderzoeksplicht, met uitzondering van locaties waarbij vervanging, vernieuwing en verandering van de bestaande bebouwing aan de orde is waarbij de oppervlakt niet verandert en waarbij er wordt gewerkt op basis van de bestaande fundering. In onderhavig geval is er wel sprake van een verandering van de fundering. Daarmee is er sprake van een onderzoeksplicht. Door Econsultancy is derhalve een Archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, Bijlage 5. Hierin is het volgende geconcludeerd:
Doel van het bureauonderzoek is een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat er archeologische niveaus aanwezig kunnen zijn binnen het plangebied, in de vorm van overstuivingsniveaus uit de periode IJzertijd – Middeleeuwen. Deze niveaus worden verwacht onder de funderingen van de huidige bebouwing en worden mogelijk bedreigd door de nieuwbouw, wanneer de bouwput dieper dan de huidige funderingen wordt aangelegd of het oppervlak van de bebouwing veranderd. Als dit het geval is, is vervolgonderzoek nodig om vast te stellen of er inderdaad potentiële archeologische niveaus aanwezig zijn.
Econsultancy adviseert om, als de voorgenomen ingrepen dieper zullen reiken dan de bestaande funderingen, een verkennend booronderzoek (inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, door middel van boringen) uit te voeren, om vast te stellen of er daadwerkelijk potentiële archeologische niveaus aanwezig zijn onder de bestaande bebouwing. Het onderzoek kan het best worden uitgevoerd als de bestaande bebouwing is gesloopt.
Als de voorgenomen ingrepen binnen de huidige verstoring blijven is vervolgonderzoek niet nodig en kan het plangebied vrij worden gegeven voor de voorgenomen werkzaamheden.
Ten aanzien van archeologie geldt net als bij bodem dat het booronderzoek dient te worden uitgevoerd indien de bestaande bebouwing is gesloopt. Derhalve kan dit onderzoek niet reeds worden uitgevoerd bij vaststelling van het bestemmingsplan. Het onderzoek zal derhalve worden uitgevoerd als de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd en bij de verlening van de bouwvergunning zal een bepaling worden opgenomen dat enkel met de bouw- /gebruik kan worden gestart indien het archeologische onderzoek heeft aangetoond dat het perceel kan worden vrijgegeven.
Om in de toekomst de archeologische waarden te borgen is wel de dubbelbestemming gehandhaafd.
Per 1 september 2017 is de Erfgoedwet in werking getreden. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Op de planlocatie zijn op de provinciale waardenkaart geen cultuurhistorische waarden opgenomen. De locatie is gelegen buiten de Stelling van Amsterdam. Er bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten in de nabijheid van de planontwikkeling. De monumentale bomen naast het plangebied worden ontzien en door de stedenbouwkundige structuur van het planvoornemen in aanzicht versterkt.
Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.
Uit de Legger wateren is af te leiden dat zich in de directe omgeving van het plangebied geen watergangen bevinden. Het planvoornemen heeft derhalve geen directe effecten op de beschermingszone en het functioneren van de primaire watergang.
Figuur 14 Leggerkaart Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, plangebied rode cirkel
Er wordt met planvoornemen op een bestaande, verharde locatie de aldaar aanwezige bebouwing gesloopt en nieuwbouw gepleegd. Daarmee kan worden gesteld dat de oppervlakte aan verhardingen niet toeneemt. Daarmee schaadt het voornemen geen waterschapsbelangen. Omdat het voornemen een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
Voor het onderhavig voornemen is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit is gebleken dat voor het voornemen de korte procedure kan worden gevolgd. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaard maatregelen.
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Milieueffectrapportage (m.e.r.) is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 Wet milieubeheer (Wm). Naast de Wet milieubeheer is het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Op 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd.
Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. reeds aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn door de Nederlandse regering overgenomen en verwerkt in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten geldt direct een m.e.r.-plicht.
Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvoor het niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Deze zijn beschreven in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Om te bepalen of er bij deze activiteiten uit onderdeel D sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen dient hiervoor per geval een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.
De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen. Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D lijst zijn opgenomen, áltijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D- lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.- regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van verschillende milieuaspecten te worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Als een initiatienemer een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren dan dient het bevoegd gezag in een zo vroeg mogelijk stadium (voor de start van de procedure van het bestemmingsplan) een beslissing te nemen of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld dan wel een verdere mer-beoordeling noodzakelijk is.
In het kader van onderhavig plan is een aanmeldnotitie opgesteld,Bijlage 6 , en het bevoegd gezag gevraagd om een besluit te nemen of een verdere mer-beoordleing noodzakelijk is.
Het bestemmingsplan "Gerrit van Assendelftstraat 15" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.
Bestemming Maatschappelijk (artikel 3)
Deze bestemming maakt het bouwen en het gebruik van de planlocatie als woon-werk locatie mogelijk waarbij er een woongebouw wordt opgericht bestaande uit een dierenkliniek op de begane grond en appartementen op de verdiepingen middels de aanduiding 'wonen'. Op de verbeelding is de ligging en de omvang van de bouwvlakken afgestemd op de stedenbouwkundige randvoorwaarden die voor deze gronden zijn ontwikkeld.
Bestemming Waarde - Archeologie-2 (artikel 4)
Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied, waarbij bij bepaalde ingrepen eerst nader archeologisch onderzoek vereist is. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.
Onder de Algemene Regels zijn opgenomen de Antidubbeltelbepaling, de Algemene gebruiksregels, de Algemene afwijkingsregels en de Overige regels.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De instanties hebben kenbaar gemaakt dat het plan geen van de belangen raakt. Er zijn geen opmerkingen naar voren gekomen die aanleiding vormden om het plan aan te passen.
Daarnaast is er een informatieavond georganiseerd voor de omwonenden. Het verslag van deze avond is bijgevoegd in Bijlage 7.
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken. Er is 1 zienswijze ingediend welke tot planaanpassing heeft geleid. Het plan is daarmee gewijzigd vastgesteld.