direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 1e partiële herziening Binnenstad en Havens
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0388.Flevolaanterrein-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Deze herziening van het bestemmingsplan 'Binnenstad en Havens' is opgesteld om de parkeersituatie bij het station van Enkhuizen te verbeteren. Deze herziening betreft een toevoeging aan het huidige planologisch-juridisch kader voor enkele gronden ten zuiden van de spoorlaan en ten noorden van de Flevolaan die de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' hebben. Met deze herziening worden openbare parkeervoorzieningen en niet-openbare parkeervoorzieningen en bedrijfsopslag mede toegelaten op deze gronden.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt tussen het spoor op enige afstand van het station van Enkhuizen en de Flevolaan. Aan de westzijde ligt een volkstuin en aan de oostzijde de Buyshaven. Aan de zuidzijde ligt een kunststofbedrijf. Ten noorden van het spoor ligt gemeentelijk groen met daarachter woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0388.Flevolaanterrein-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging van het plangebied, rood omlijnd (bron: Arcgis PDOK Luchtfoto 2021)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is 'Binnenstad en Havens', in werking getreden na een uitspraak van de Raad van State op 20 augustus 2014. Volgens dit bestemmingsplan geldt er op het terrein de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waterstaat - Waterkering' en 'Leiding - Water'. Ook geldt er een gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'.

Verkeer - Railverkeer

De gronden met de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' zijn bestemd voor spoorwegvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen met daarbij behorende terreinen en bouwwerken geen gebouwen zijnde en ondergeschikte groen- en openbare nutsvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en wegen en straten.

Waarde - Archeologie 2

De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

Waterstaat - Waterkering

De gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn mede bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing.

Leiding - Water

De gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse waterleiding, met een belemmeringsstrook van 5 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – water”

Geluidzone - industrie

De gronden met de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten, veroorzaakt door het industrieterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0388.Flevolaanterrein-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Binnenstad en Havens' (bron: ruimtelijkeplannen.nl

Verder gelden op deze gronden de bestemmingsplannen 'Partiële herziening bestemmingsplan Enkhuizen bedrijventerreinen - geitenhouderijen' en 'Parapluplan Enkhuizen'. Geen van beiden hebben wijzigingen aangebracht welke van belang zijn voor deze partiële herziening.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande en toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het landelijke, provinciale en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 komen de relevante omgevingsaspecten aan bod. In hoofdstuk 5 staat de juridische plantoelichting. In hoofdstuk 6 van deze toelichting wordt ingegaan op de economisch een maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In de bestaande situatie bestaat het plangebied uit twee delen. De oostzijde bestaat uit een verhard parkeer- en opslagterrein dat in gebruik is door het ten zuiden van de Flevolaan gelegen bedrijf. Voor het overige bestaat het plangebied uit groen. Het plangebied is verder deels hoger gelegen dan de Flevolaan. Aan de zijde van de Flevolaan is, met uitzondering van de in- en uitrit, het plangebied omgeven met grote struiken en bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0388.Flevolaanterrein-VA01_0003.png"

Figuur 2.1: Beeld van de entree van het parkeer- en opslag terrein en de Flevolaan richting het oosten (bron: Google Streetview oktober 2020)

2.2 Toekomstige situatie

Deze herziening voegt aan het plangebied twee functieaanduidingen toe binnen gronden met de bestemming 'Verkeer - Railverkeer'. Dit zijn de aanduidingen 'parkeerterrein' en 'opslag'. De overige (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zoals deze gelden in het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad en Havens', blijven gelden.

Met deze herziening wordt het planologisch mogelijk om een nieuw openbaar toegankelijk parkeerterrein te realiseren in het oostelijke deel van het plangebied. Dit parkeerterrein zal hoofdzakelijk gebruikt worden door langparkeerders (bijvoorbeeld bezoekers die een boottocht gaan maken) en als overloopparkeerterrein. Verder komen er enkele parkeerplaatsen voor touringcars. Hiermee wordt het parkeerterrein aan de Ossenmarkt en het Stationsplein, beiden gelegen ten noorden van het station en het spoor in Enkhuizen, ontlast. In de bestaande situatie zijn hier parkeerplaatsen voor touringcars. De stationair draaiende motoren (airco) geven echter overlast ter plaatse van de omliggende woningen. Het verplaatsen van met name de touringcars van het station naar het plangebied leidt tot minder overlast voor de omwonenden in de omgeving. Het biedt kansen voor de opwaardering van het gebied en voor realisatie van extra auto-parkeerplaatsen. Het vergroten van de parkeercapaciteit aan de buitenranden is een uitwerking van de gemeentelijke structuurvisie (zie ook 3.4.1).

Op het westelijke deel van het plangebied wordt het middels deze herziening toegelaten om een parkeerterrein in combinatie met een opslagterrein te realiseren. Dit is ter vervanging van het huidige parkeer- en opslagterrein in het oostelijke deel van het plangebied. Ontsluiting van het westelijke terrein wordt beoogd middels een hellingsbaan dat de verbinding zal vormen tussen dit terrein en de Flevolaan. Dit terrein zal in gebruik worden genomen door het aan de overzijde van de Flevolaan gelegen kunststofverwerkingsbedrijf en niet openbaar toegankelijk zijn.

Voor het gebied gelegen tussen deze twee terreinen zijn nog geen concrete ontwikkelingen voorzien. Afhankelijk van de behoefte kan deze ruimte in een later stadium alsnog worden ingevuld met parkeren. Hiermee is deze ruimte als het ware een strategische reserve. Ook kan het zijn dat hier mogelijk ook een hellingbaan wordt aangelegd.

Zie figuur 2.2 voor de beoogde inrichting van het oostelijke deel van het plangebied en figuur 2.3 voor een van de mogelijke beoogde inrichting van het westelijke deel van het plangebied. De aanduiding voor opslag is richting het oostelijk gebied uitgebreid zodat er ook de mogelijkheid is om de talud van de toegang tot de bedrijfsopslag/het parkeerterrein in noord-zuid richting aan te leggen in afwijking van figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0388.Flevolaanterrein-VA01_0004.png"

Figuur 2.2: Beoogde inrichting oostelijke parkeerplaats

afbeelding "i_NL.IMRO.0388.Flevolaanterrein-VA01_0005.png"

Figuur 2.3: Beoogde inrichting westelijke parkeer- en opslagterrein

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI) (2020)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met het oog voor omgevingskwaliteit;
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie;
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden;
  • Landgebruik meer in balans is met natuurlijke systemen.

Toetsing en conclusie

Voor dit project is alleen het nationale belang van 'uitstekende bereikbaarheid' van toepassing. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om parkeervoorzieningen te realiseren op een goed bereikbare plek nabij het station van Enkhuizen. Dit leidt er ook toe dat de huidige busopstelplaatsen, gelegen aan het stationsplein, en die overlast geven aan de omgeving, op een andere plek mogelijk worden gemaakt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de NOVI.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Toetsing en conclusie

De herziening heeft geen aanraking met een van de hierboven genoemde nationale belangen.

3.2.3 Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling (art. 3.6.1 Bro, juli 2017)

Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.


De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen of een functiewijziging vanaf 500 m2 bvo. Het geldende bestemmingplan is vertrekpunt in de boordeling of iets een stedelijke ontwikkeling is.

Toetsing en conclusie

Het mogelijk maken van een openbare parkeervoorziening wordt niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met betrekking tot de openbare parkeervoorziening hoeft daarom de ladder voor duurzame verstedelijking niet te worden doorlopen.

Met betrekking tot het mogelijk maken van het (niet openbaar toegankelijk) gecombineerde parkeer- en opslagterrein is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het betreft namelijk een oppervlakte groter dan 500 m2. Dit betekent dat de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling moet worden toegepast en de behoefte worden omschreven.

Het huidige gebruik van de gronden in het oostelijke deel van het plangebied als niet openbaar parkeerterrein en opslagterrein door het ten zuiden van het plangebied gelegen industriële terrein is planologisch strijdig met het bestemmingsplan. Middels deze herziening wordt dit gelegaliseerd.

Er is reeds een behoefte (en feitelijk gebruik) van de gronden als parkeerterrein ten behoeve van werknemers van het zuidelijk gelegen bedrijf. Ook worden de gronden al gebruikt als openlucht opslagterrein. Met de ontwikkeling is enkel sprake van een verplaatsing van deze functies.

Voor de werknemers van het bedrijf is het belang om voldoende parkeervoorzieningen te behouden op nabije afstand van de productielocatie. In het kader van de efficiëntie van de bedrijfsvoering is het daarnaast van belang dat ook het opslagterrein behouden blijft. Vanwege de werkzaamheden van het bedrijf is er behoefte voor opslag van producten op een goed toegankelijke en nabij gelegen locatie.

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er behoefte is aan de ontwikkeling, en dat het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid

vastgesteld op 19 november 2018

Middels de Omgevingsvisie NH2050 geeft de provincie Noord-Holland richting aan de toekomst van de leefomgeving in de provincie. Hierin wordt de balans gezocht tussen economische groei en leefbaarheid. In de visie zijn 8 hoofdthema's van trends en ontwikkelingen geformuleerd, de ambities. Dit zijn:

  • 1. Klimaatverandering bedreigt onze leefomgeving;
  • 2. bodem, water en luchtkwaliteit;
  • 3. Biodiversiteit;
  • 4. Economische transitie;
  • 5. Energietransitie;
  • 6. Mobiliteit;
  • 7. Verstedelijking; en
  • 8. Landschap

Hiernaast zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving:

  • 1. Dynamisch schiereiland: hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
  • 2. Metropool in ontwikkeling: hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  • 3. Sterke kernen, sterke regio's: gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
  • 4. Nieuwe energie: benut de economische kansen van de energietransitie.
  • 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.

Toetsing

Met name het deel van de omgevingsvisie dat betrekking heeft op sterke kernen en sterke regio's is voor deze herziening van belang, en met name met betrekking tot de bereikbaarheid van het noordelijke deel van de provincie. Hiernaast is de verbetering van de leefomgeving een belangrijk doel op zich.

Deze herziening maakt een nieuw (overloop)parkeerterrein en de verplaatsing van een bedrijfsparkeerterrein en -opslag mogelijk. Hiermee wordt de ruimte voor parkeren aan de Ossenmarkt en het Stationsplein uitgebreid. De busopstelplaatsen verplaatsen naar het middels deze herziening mogelijk gemaakte openbare parkeerterrein. Hiermee wordt de leefomgeving voor met name de bewoners van de woningen gelegen aan de noordzijde van het station en spoor verbeterd.

Conclusie

Deze partiële herziening geeft invulling aan de Omgevingsvisie 2050.

3.3.2 Omgevingsverordening NH2020

vastgesteld op 22 oktober 2020, inwerktreding op 17 november 2020

De Omgevingsverordening is de vertaling van de Omgevingsvisie in regels. Hierin zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. Afhankelijk van de ligging van het plangebied gelden er verschillende regels uit de omgevingsverordening.

Toetsing

Het plangebied ligt in gebieden waarvoor de thema's bodemsanering (kaart 5), Natura 2000 (kaart 19) en water (kaart 25) van toepassing zijn. De regels die zijn gesteld binnen deze thema's vinden geen toepassing in deze herziening. Wel geldt er een artikel over klimaatadaptatie. Dit artikel stelt:

Artikel 6.74 Klimaatadaptatie

  • 1. De motivering van een omgevingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico’s van klimaatverandering.
  • 2. In de beschrijving wordt in ieder geval betrokken het risico op:
    • a. wateroverlast;
    • b. overstroming;
    • c. hitte; en
    • d. droogte.
  • 3. De beschrijving omschrijft tevens de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de in het tweede lid omschreven risico’s te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
  • 4. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt.

Conclusie

De ontwikkeling betreft enkel parkeervoorzieningen en onoverdekte opslag. Het water wordt afgevoerd op het IJsselmeer. Er worden geen gevolgen met betrekking tot wateroverlast, overstroming en/of droogte verwacht. Met betrekking tot hitte is er sprake van de toevoeging van asfalt, welke warm kan worden. Door de bomen aan de zuidzijde vindt echter beschaduwing van het terrein plaats. Het parkeerterrein betreft verder geen verblijfsgebied. Eventuele verhoging van hitte is daarom acceptabel. Voor het overige zijn er geen belemmeringen of aspecten die moeten worden behandeld volgend uit de Omgevingsverordening.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Stadsvisie Enkhuizen 2030 & Structuurvisie Enkhuizen 2020

In de Stadvisie Enkhuizen 2030 schetst de gemeente de visie die het heeft op de stad Enkhuizen en de omgeving. De stadsvisie bouwt voort op de Structuurvisie Enkhuizen 2020, welke in de Stadsvisie is geïntegreerd als deel III: Uitwerking tot 2020: Structuurvisie Enkhuizen. De Structuurvisie Enkhuizen 2020 is samengesteld uit de ruimtelijke gevolgen van de Stadsvisie 2030, het ‘overgebleven’ beleid van het Structuurplan 2004 en andere beleidsplannen, inzichten in veranderend grondgebruik en inzichten in de gevolgen daarvan voor de omgeving en het verkeer. De Structuurvisie Enkhuizen 2020 heeft betrekking op ruimtevragen, accommodaties, transformaties en verbindingen.

Het plangebied van deze herziening valt binnen het stationsgebied (zie figuur 3.1). Vier ontwikkelingen maken de herinrichting van het parkeerterrein bij het station noodzakelijk:

  • 1. vergroting van de parkeercapaciteit;
  • 2. de aanleg van de ontsluitingsweg van de woningbouwlocatie Westeinde tot aan het station;
  • 3. de aanleg van een fietspad van Westeinde naar het station (aan de zuidzijde van het spoor); en
  • 4. een mogelijke verdubbeling van het spoor, welke waarschijnlijk binnen het huidige spoordomein kan worden uitgevoerd.

Voor het stationsgebied zijn ook verschillende randvoorwaarden opgesteld. Dit zijn:

  • het creëren van goede langzaamverkeerverbindingen;
  • het maken van een koppeling met recreatieve en toeristische voorzieningen;
  • de mogelijke herbenutting van het emplacement voor containervervoer per spoor. Hierbij is er een relatie tot een mogelijke ontwikkeling van een containerterminal op het bedrijventerrein Krabbersplaat ten behoeve van een afname van het vrachtautoverkeer;
  • de herinrichting dient een groen karakter te hebben, dat aansluit op het groen karakter van de Vesting en een groene lijst geeft aan bedrijfsterrein Ketenwaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0388.Flevolaanterrein-VA01_0006.png"

Figuur 3.1: Uitsnede Structuurvisie 2020

Verder wordt in de visies de ambitie uitgesproken om parkeermogelijkheden buiten de binnenstad te creëren omdat de schaal van de binnenstad zich niet leent voor het creëren van gebouwde parkeervoorzieningen. Hierbij is er ook de wens om de binnenstad autoluw en Duurzaam Veilig te maken. De parkeervoorzieningen buiten de binnenstad kunnen worden verbonden met bijzondere vormen van transport naar de stad. Hierbij kan worden gedacht aan vervoer van toeristen met een boot naar de binnenstad. Voor bezoeker van het Zuiderzeemuseum kan een toeristische parkeervoorziening buiten de stad worden gekoppeld aan een watershuttle naar de Buitenhaven.

Toetsing en conclusie

Specifiek voor het plangebied wordt aangegeven dat hier mogelijkheden zijn voor containerverkeer. Hiernaast is er de ambitie om parkeermogelijkheden buiten de binnenstad te creëren. Beiden zijn na deze herziening mogelijk.

Deze herziening maakt het mogelijk om parkeervoorzieningen buiten de binnenstad te realiseren, met name bedoeld voor langparkeerders en busopstelplaatsen. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan de Stadsvisie Enkhuizen 2030 en Structuurvisie Enkhuizen 2020 omdat het de parkeervoorzieningen in het centrum, en met name de Ossenmarkt, ontlast. Hierdoor is er meer ruimte voor dag- en kortparkeren in de stad. Vanaf de locatie is het station van Enkhuizen en de binnenstad redelijk te voet te bereiken. Omdat er enkel sprake is van een toevoeging aan de bestemming 'Verkeer - Railverkeer', blijft het mogelijk om in de toekomst het gebied te herinrichten met een emplacement. Verder wordt er bij de herontwikkeling aandacht geschonken aan het behouden van een groen karakter.

Het bestemmingsplan is niet in strijd en geeft uitwerking aan de Stadsvisie Enkhuizen 2030 en Structuurvisie Enkhuizen 2020.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient in het kader van het bestemmingsplan te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en dat de eventuele verkeerstoename niet mag leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke parkeernormen 'Parkeernormen en parkeerfonds', gemeente Enkhuizen 2014. De parkeernormen gaan uit van de meest recente kencijfers van het CROW, waarbij de gemeente het gemiddelde van de bandbreedte hanteert. Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van CROW publicatie 381 en ervaringscijfers. Bij het berekenen van de parkeerbehoefte voor het plangebied wordt op basis van CBS-data uitgegaan van een stedelijkheidsgraad van 'matig stedelijk'. Voor de ligging van het plangebied wordt uitgegaan van 'schil centrum'.

Verkeersstructuur

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt in eerste instantie ontsloten op de Flevolaan, waarna het zich ontsluit via de Bosmankade. Beide wegen zijn in de huidige situatie een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met (formeel) een 60 km/u-regime. Ten hoogte van het plangebied heeft de Flevolaan een wegbreedte van circa 5,9 meter en bestaat de rijbaan uit klinkers. Vanaf de kruising met de Bosmankade loopt de Flevolaan verder in zuidelijke richting en is de weg geasfalteerd met een wegbreedte van 5,9 meter.

Langzaam verkeer

Op de Flevolaan deelt de fietser de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. Langs de Bosmankade ligt aan de zuidzijde een vrijliggend in twee richtingen bereden fietspad. Voetgangers maken ook gebruik van dit fietspad.

Openbaar vervoer

Op circa 500 meter loopafstand ligt een station Enkhuizen. Vanaf hier vertrekken meerdere treinen, zoals de intercity naar Maastricht, Heerlen en Eindhoven. De intercity vertrekt 2x in het uur.

Planontwikkeling

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van nieuwe parkeervoorzieningen voor lang parkeren en voor het verplaatsen en uitbreiden van de huidige parkeer- en opslagplaats van het kunststofbedrijf.

Verkeersgeneratie

Bestaande situatie

In de bestaande situatie bestaat het plangebied uit een parkeervoorziening, een gedeelte bedrijfsopslag en een groenvoorziening. De bestaande parkeervoorziening telt circa 80 parkeerplaatsen en wordt uitsluitend gebruikt door het ten zuiden van het plangebied gelegen kunststofbedrijf. Omdat alleen het dit bedrijf hier gebruik van maakt, wordt er uitgegaan van een turnover van 1 per parkeerplaats per dag. Een turnover van 1 geeft een verkeersgeneratie van 2 per parkeerplaats en een totaal van (80*2) 160 mvt/etmaal.

De bedrijfsopslag heeft een oppervlakte van circa 1.050 m2 bvo. Voor de bedrijfsopslag wordt het CROW-kengetal gehanteerd voor bedrijfs- en bezoekersextensieve functies, zijnde 4,15 mvt/etmaal per 100 m² bedrijfsvloeroppervlak.

De opslag wordt gebruikt voor de opslag van materiaal. Genoemd kengetal betreft dan ook een worst-casebenadering. In de praktijk zal de verkeersgeneratie aanzienlijk lager liggen, naar schatting 15-20% van het kengetal. Dit leidt tot een kencijfer van (4,15 * 0,2 =) 0,83 mvt/etmaal per 100 m² bvo.

Met de beoogde ontwikkeling komt de bestaande situatie met de bijbehorende functies te vervallen.

Tabel 4.1.1 verkeersgeneratie bestaande situatie

Functie   Aantal   Kencijfer   Verkeersgeneratie weekdag   Verkeersgeneratie werkdag  
Bedrijfsopslag   ca. 1.050 m2   0,83 per 100 m2   8,72   11,59  
Parkeervoorziening   80   2 per parkeerplaats   160   160  
Totaal       169   172  

Toekomstige situatie

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van twee parkeervoorzieningen en een vervangende bedrijfsopslag van ca. 7.426 m² bvo. Eén van de parkeervoorzieningen is alleen bestemd voor personeel van het bedrijf dat de grond (mede) voor opslag huurt. De tweede parkeervoorziening is bestemd voor het langparkeren van auto's en bussen. Deze parkeerplaats zal voornamelijk worden gebruikt door mensen die de stad voor een dag of zelfs meerdere dagen bezoeken.

Evenals de bestaande situatie wordt er voor de parkeervoorzieningen uitgegaan van een turnover van 1 per parkeerplaats. Daarnaast zal er voor de bedrijfsopslag gebruik gemaakt worden van 20% van het CROW-kengetal gehanteerd voor bedrijfs- en bezoekersextensieve functies, wegens het beoogde gebruik als opslag van materiaal door nabijgelegen bedrijven.

Tabel 4.1.2 Verkeersgeneratie beoogde ontwikkeling in mvt/etmaal

Functie   Aantal   Kencijfer   Verkeersgeneratie weekdag   Verkeersgeneratie werkdag  
Bedrijfsopslag   7.426 m2   0,83 per 100 m2   61,63   81,96  
Parkeervoorziening (auto)   202   2 per parkeerplaats   404   404  
Parkeervoorziening (bus)   8   2 per parkeerplaats   16   16  
Totaal       482   502  

De beoogde ontwikkeling heeft een verkeersgeneratie van 482 mvt/etmaal gedurende de gemiddelde weekdag. Voor het bepalen van de verkeersafwikkeling zijn de werkdagintensiteiten maatgevend. Conform CROW-publicatie 381 geldt voor de functie werken een omrekenfactor van 1,33. De verkeersgeneratie op een gemiddelde werkdag komt daarmee op 502 mvt/etmaal.

De toekomstige situatie wordt verrekend met de huidige situatie. Het verschil betreft de netto verkeerstoename. De verkeerstoename als gevolg van de beoogde ontwikkeling komt hiermee op (502 - 172 =) 330 mvt/etmaal.

Verkeerstoedeling

Het plangebied zal worden ontsloten op de Flevolaan. Het verkeer ten behoeve van de bedrijfsopslag (82 mvt/etmaal) zal vervolgens direct het bedrijventerrein oprijden via de noordelijke ingang. Het gaat hierbij om circa 25% van de totale verkeersgeneratie van het plangebied. Het overige verkeer (75%) zal ontsloten worden in oostelijke richting de kruising Flevolaan/Bosmankade. Vanaf hier zal het overgrote deel (circa 70%) naar het zuiden over de Flevolaan richting de N307 worden ontsloten. Het gaat hierbij om 223 mvt/etmaal. De overige 5% zal naar het noorden richting de kern Enkhuizen worden ontsloten. Hierbij gaat het om 25 mvt/etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0388.Flevolaanterrein-VA01_0007.jpg"

Figuur 4.1.1 Verkeerstoedeling beoogde ontwikkeling

Effecten verkeersafwikkeling

Voor beoordeling van de verkeersafwikkeling is de verkeersgeneratie tijdens het maatgevende uur van belang. Als vuistregel geldt dat de verkeersomvang tijdens het maatgegevens uur circa 10% van de etmaalwaarde bedraagt. In dit geval gaat het in het drukste uur op werkdagen dan om (612 *10% =) om 61 voertuigen. Deze geringe toename van verkeer kan zonder problemen worden afgewikkeld op de omliggende kruispunten en wegen.

Effecten verkeersveiligheid

Voor de beoordeling van de verkeersveiligheid kan gesteld worden dat met de geringe toename van het verkeer na planontwikkeling (61 motorvoertuigen in het drukste uur) dit geen effect heeft op de verkeersveiligheid. Daarnaast ligt er aan de zuidzijde van de Bosmankade een vrijliggend fietspad waardoor de verkeersveiligheid van het langzaam verkeer wordt gewaarborgd. De verkeersveiligheid wordt dan ook niet negatief beïnvloed als gevolg van het plan.

4.2 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wnb en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke Habitats en Habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en Habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen, zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen een Natura- 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is IJsselmeer op circa 1,5 kilometer ten oosten van het plangebied. Het meest nabijgelegen gebied met verzuringsgevoelige habitats betreft het Natura 2000-gebied Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving. De minimale afstand van dit Natura 2000-gebied tot het plangebied bedraagt 22,5 kilometer (figuur 4.2.1). Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland bevindt zich op een afstand van circa 1,8 kilometer (figuur 4.2.2). Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0388.Flevolaanterrein-VA01_0008.png"

Figuur 4.2.1 Plangebied (zwart omcirkeld) t.o.v. Natura 2000-gebieden (AERIUS calculator)

afbeelding "i_NL.IMRO.0388.Flevolaanterrein-VA01_0009.jpg"

Figuur 4.2.2 plangebied (rood omcirkeld) t.o.v. NNN-gebieden

Stikstofberekening

Vanwege de afstand tot de Natura 2000-gebieden zou de beoogde ontwikkeling kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Om stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden door emissies van de aanleg en gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling uit te sluiten is hier een onderzoek voor uitgevoerd. De memo van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. De achterliggende stikstofberekening is opgenomen in Bijlage 3. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er voor de gebruiksfase en aanlegfase geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden wordt berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er voor de ontwikkeling geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist.

Soortenbescherming

In Bijlage 4 is de quickscan flora & fauna opgenomen. Uit deze quickscan kan naar voren dat negatieve effecten van de plannen op beschermde soort(en) (indien aanwezig) niet zijn uit te sluiten. Er is vervolgonderzoek noodzakelijk. Het aanvullend onderzoek is afgerond in oktober 2023 en is opgenomen in Bijlage 5. De resultaten hiervan zijn als volgt:

  • Er werden geen grote nesten of holtes aangetroffen binnen het plangebied. Er is geen effect mogelijk op vogels met jaarrond beschermde nesten of verblijvende vleermuizen.
  • Het foerageergebied van vleermuizen binnen het plangebied maakt slechts een klein deel uit van een veel groter foerageergebied. Het gebied is hiermee niet essentieel, de vleermuizen kunnen uitwijken.
  • Er zijn geen kleine marterachtigen of andere beschermde, niet vrijgestelde grondgebonden zoogdieren vastgesteld in het plangebied.
  • Er zijn mogelijk broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten. Hiervoor moeten werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord worden buiten het broedseizoen (circa half maart tot eind juli) plaatsvinden. Er is geen ontheffing wanneer werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden. Het broedseizoen duurt ruwweg van half maart tot eind juli.
  • Voor het overige geldt de zorgplicht.

Conclusie

Met betrekking tot gebiedsbescherming is er geen sprake van directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding of andere verstoringen. Ook kunnen vanuit stikstof significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten worden. Er is verder geen sprake van beschermde soorten waarvoor een ontheffing is vereist.

Vanuit gebieds- en soortenbescherming zijn er geen belemmeringen.

4.3 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Er is echter informatie over de bodemkwaliteit voorhanden. Op de locatie is een verkennend bodem en asbest onderzoek uitgevoerd (Prommenz kenmerk 16219 d.d. 14 februari 2017). Op het begroeide westelijk deel is in 2009 een verontreiniging met asbest gesaneerd. Het oostelijke deel is verhard met puin, slakken, klinkers en stelconplaten. Uit het bodemonderzoek blijkt dat in de bodem maximaal licht verhoogde gehalten kwik en lood voorkomen. De puinhoudende grond en de puinverharding op het oostelijke deel blijkt niet verontreinigd te zijn met asbest. Het verhardingsmateriaal zelf is toepasbaar als bouwstof.

In dit geval betreft de ontwikkeling een parkeerterrein. Een parkeerterrein is geen gevoelige functie. Bezoekers zijn er maar kort en kunnen niet met de bodem in aanraking komen omdat het terrein grotendeels verhard wordt. Derhalve vormt het aspect bodem geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.4 Archeologie

Toetsingskader: Erfgoedwet

Voor archeologie geldt de nationale wetgeving die afkomstig is uit Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er omgegaan moet worden met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 mede ondertekend. De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd door middel van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden op 1 september 2007 en wijzigt hiermee de Monumentenwet uit 1988, de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Vanaf 1 juli 2016 is dit op dezelfde wijze als via de Wamz verwerkt in de Erfgoedwet en in de toekomst zal dit verwerkt worden in de Omgevingswet. Tot de Omgevingswet ingaat gelden voor onderdelen, die gaan over de fysieke leefomgeving, de bepalingen uit de Monumentenwet. Dit is opgenomen in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Het uitgangspunt is dat er verplicht rekening gehouden moet worden met het behoud van het archeologisch erfgoed in de bodem. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden door middel van archeologisch onderzoek. Bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Op deze wijze is de zorg voor archeologische monumenten geregeld in het proces van de ruimtelijke ordening. Zo is onder andere bepaald dat gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden.

Toetsing

Voor het plangebied waarop deze herziening ziet is een archeologische quickscan opgesteld door Archeologie West-Friesland. Deze is bijgevoegd in Bijlage 1. In de quickscan is er vanuit gegaan dat er niet dieper dan 80 cm onder maaiveld zal worden gegraven.

Het advies uit de quickscan is dat er geen nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg noodzakelijk is wanneer werkzaamheden niet dieper plaatsvinden dan 80 cm onder maaiveld. Verder is er geadviseerd dat de dubbelbestemming die reeds aanwezig is behouden blijft. De huidige dubbelbestemming blijft ook behouden onder het moederplan. Deze herziening brengt hier geen wijzigingen aan. Eventuele aanwezige archeologische waarden blijven hiermee planologisch beschermd.

Conclusie

Het aspect archeologie geeft geen belemmering voor deze herziening.

4.5 Cultuurhistorie

De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geleid. Ieder bestemmingsplan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. In de toelichting van een ruimtelijk plan dient daarom een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten (archeologie) rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze worden geborgd in het bestemmingsplan.

Onderzoek

Het plangebied waarop deze herziening ziet ligt niet binnen het beschermd stadsgezicht en heeft geen dubbelbestemming welke ziet op cultuurhistorie. In het plangebied zijn geen monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie geeft geen belemmeringen voor deze herziening.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Toetsing

In de beoogde situatie wordt een parkeerterrein gerealiseerd en de bestaande bedrijfsopslag wordt verplaatst. Hiermee wordt een (potentieel) milieuhinderlijke functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. Gezien de ligging van het plangebied, waar voornamelijk groen en woningen zijn te vinden, wordt de omgeving getypeerd als een 'rustige woonwijk'.

Een parkeerterrein valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter en het maatgevende aspect betreft geluid. Het terrein kan worden beschouwd als onderdeel van een inrichting. Indien het gebruikt zal worden door de inrichting ten zuiden kan gesproken worden over een bedrijf met milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa 55 meter. Er wordt voldaan aan deze richtafstand.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de richtafstanden. Er is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat geborgd ter plaatse van het plangebied.

4.7 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Toetsing

In de beoogde situatie wordt een parkeerterrein uitgebreid en de bestaande bedrijfsopslag wordt verplaatst. Zowel het parkeerterrein als de opslag vallen niet onder een beperkt kwetsbaar object. Er hoeft niet getoetst te worden aan het aspect externe veiligheid.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Ter plaats van planologisch relevante leidingen en in de directe omgeving daarvan dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Toetsing en conclusie

Binnen het plangebied loopt een waterleiding. Hierop is het realiseren van gebouwen niet toegestaan. Daarnaast mogen andere bouwwerken niet hoger zijn dan 2 meter. In de beoogde ontwikkeling wordt er geen gebouw gerealiseerd, slechts parkeerplekken. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.10.1 weergegeven.

Tabel 4.10.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een parkeerterrein en het verplaatsen van de bedrijfsopslag. Door de beoogde ontwikkeling is er sprake van een toename van verkeer van 260 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). In de NIBM-tool (versie 23-04-2022) is 2024 als jaar van planrealisatie aangehouden. Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,13 µg/m³ en van fijnstof van 0,04 µg/m³ (tabel 4.9.2). De toename van stikstof is onder 1,2 µg/m³. Het project draagt hierdoor niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide in de lucht. Een toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Tabel 4.9.1 Resultaten NIBM-tool

afbeelding "i_NL.IMRO.0388.Flevolaanterrein-VA01_0010.png"

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de CIMLK-monitoringstool 2022 (www.cimlk.ml). De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Provincialeweg, direct ten westen van het plangebied. Uit de kaart blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 14,0 µg/m³ voor NO2, 14,2 µg/m³ voor PM10 en 6,9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.10 Water

Toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt deels binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Rijkswaterstaat Midden-Nederland. Bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de betrokken waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders zijn verwerkt in onderstaande waterparagraaf.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW);
  • Natura 2000;

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Verordening ruimte.

Rijkswaterstaat

  • Beheer- en Ontwikkelplan voor de rijkswateren (Bprw).

Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die doelen stelt voor een goede ecologische en

chemische toestand van het oppervlakte- en het grondwater. De lidstaten van de Europese Unie moeten zelf ecologische doelstellingen vastleggen. Met het opstellen van maatlatten voor de ecologische toestand van de verschillende typen oppervlaktewateren in Nederland zijn de ecologische doelen bepaald. Om de doelen te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen, met name op het gebied van emissiereductie, beheer en inrichting. In het plan wordt rekening gehouden met de KRW-doelen. De KRW-doelen hebben daarnaast raakvlakken met de Natura 2000 doelstellingen. Binnen het plan worden maatregelen genomen om de kwaliteit van oppervlakte- en het grondwater te borgen.

Natura-2000

Natura 2000 richt zich op het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden in heel Europa. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor Nederland gaat het om ruim 160 gebieden. Alle Natura 2000-gebieden liggen binnen het Natuurnetwerk Nederland. In het aanwijzingsbesluit staat welke doelen Nederland nastreeft voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld welke planten en dieren bescherming verdienen. Vervolgens komt er in nauw overleg met betrokken partijen een beheerplan, waarin onder andere staat beschreven welke maatregelen nodig zijn om de doelen te behalen. Voor onderhavig plan is met name het Natura 2000 Beheerplan IJsselmeergebied 2017-2023 van toepassing. Het beheerplan bekijkt per deelgebied welke instandhoudingsdoelen in de planperiode wel en niet worden gehaald bij voortzetting van het huidige beheer en het huidige gebruik. De kernopgaven voor Natura 2000 voor het IJsselmeer zijn:

Evenwichtig systeem met goede waterkwaliteit voor waterplanten, vissen en schelpdieren (met name in kranswierwateren en meren met krabbenscheer en fonteinkruiden) mede ten behoeve van vogels zoals de kleine zwaan, tafeleend, kuifeend en nonnetje;

  • Rust- en ruiplaatsen: voldoende open water met ruiplaatsen en rustgebieden voor watervogels zoals fuut, ganzen, slobeend en kuifeend;
  • Moerasranden: moerasvorming aan de randen van de meren voor land-water interactie, paaigebied vis, noordse woelmuis en voor moerasvogels als roerdomp en grote karekiet;
  • Plas-dras situaties: plas-dras situaties voor smienten en broedvogels, zoals kemphaan.

Nationaal Waterplan (NW)

De waterplannen geven het landelijke, respectievelijk regionale (strategische) waterbeleid weer. Voor het Rijk is dit vastgelegd in het Nationaal Waterplan. Het Nationaal Waterplan is vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken. In het plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met het Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Voor het IJsselmeergebied is in het Nationaal Waterplan opgenomen dat het Rijk voornemens is een gebiedsagenda 2050 op te stellen, die input geeft voor de omgevingsvisies van Rijk, provincies en gemeenten. Er wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering van het ecosysteem door het vergroten van de habitatdiversiteit en verbindingen tussen land achter de dijk en het water.

In het Nationaal waterplan is de deltabeslissing IJsselmeergebied verankerd. De deltabeslissing IJsselmeergebied gaat over drie strategische keuzes: de afvoer naar de Waddenzee, het waterpeil op het IJsselmeer, Markermeer en de Randmeren en de zoetwatervoorraad. Belangrijk onderdeel van de voorgestelde deltabeslissing is dat het gemiddelde winterpeil in het IJsselmeer tot 2050 gelijk blijft. Het water wordt met een combinatie van spuien en pompen naar de Waddenzee afgevoerd. Als de zeespiegel en het weer het toelaten, vindt afvoer plaats via spuien. Als spuien niet kan, is met inzet van pompen toch een voldoende afvoer te waarborgen. Om dit mogelijk te maken worden meer pompen op de Afsluitdijk gebouwd. Dit is veel goedkoper dan het waterpeil geleidelijk mee te laten stijgen met de zeespiegel. Voor de periode na 2050 blijft de optie open om het winterpeil beperkt mee te laten stijgen met de zeespiegel (maximaal 10-30 cm), maar alleen als dat noodzakelijk en kosteneffectief is.


De voorgestelde deltabeslissing voorziet ook in flexibeler beheer van de streefpeilen. Daarmee kan de waterbeheerder beter inspelen op de verwachte weersomstandigheden en een grotere zoetwatervoorraad in de zomer creëren. Als het klimaat of de economie verandert kunnen ook het wateraanbod en het watergebruik veranderen. Het is belangrijk vraag en aanbod in evenwicht te houden. Met flexibel peilbeheer is het mogelijk de zoetwaterbuffer in het IJsselmeergebied stapsgewijs te vergroten en tegelijkertijd te besparen op de vraag.

Met de eerste stap van flexibel peilbeheer neemt de voorraad in het zomerseizoen toe met 20 cm in het IJsselmeer, Markermeer en de Zuidelijke Randmeren. Als de vraag naar zoetwater toeneemt, is de buffer verder te vergroten tot een waterschijf van 40-50 cm. Om flexibel peilbeheer mogelijk te maken, krijgen de oevergebieden een flexibele inrichting. Na 2050 kan het wenselijk zijn in droge perioden meer water via de IJssel naar het IJsselmeer te laten stromen. Of dat nodig is, is afhankelijk van de klimaatverandering.

Waterschapsbeleid
In het waterprogramma 2022-2027 presenteert het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Het waterbeheer zorgt voor voldoende, gezond en schoon water om van te leven, er te werken en te creëren, voor mens, dier en natuur. Het maatschappelijk belang van water neemt steeds verder toe door klimaatverandering, drukte in de fysieke leefomgeving en toenemend watergebruik. Daardoor is er ook steeds meer aandacht en belang bij het waterbeheer. Om het waterbeheer toekomstbestendig te houden, wordt samengewerkt met de omgeving. Het waterschap draagt samen met het waterbeheer bij aan maatschappelijke opgaven zoals biodiversiteitsherstel en energietransitie.

Toetsing

Huidige situatie

Algemeen

In de bestaande situatie bestaat het grootste deel van het plangebied uit groen. Voor het overige bestaat het deel uit een verhard parkeer- en opslagterrein dat in gebruik is door het ten zuiden gelegen bedrijf.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten westen van het plangebied bestaat de bodem uit klei. Ook de grondwatertrap is niet gekarteerd op de kaart. In het gebied ten westen van het plangebied is sprake van een grondwatertrap IVu. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) 54 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) is 109 centimeter boven het maaiveld. Het maaiveld ligt op circa +2,5 meter ten opzichte van het NAP.

Waterkwantiteit

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een ondergrondse duiker. Deze heeft geen invloed op de ontwikkeling. Het plangebied ligt verder ten oosten van het IJsselmeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0388.Flevolaanterrein-VA01_0011.png"

Figuur 4.10.1 Uitsnede legger wateren 2021

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Een deel van het plangebied bevindt zich in de beschermingszone B van een primaire waterkering (figuur 4.10.2). Werkzaamheden binnen deze beschermingszones zijn vergunningsplichtig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0388.Flevolaanterrein-VA01_0012.png"

Figuur 4.10.2 Uitsnede legger wateren 2021

Afvalwaterketen en riolering

Het gebied is niet aangesloten op het rioleringssysteem. De afvoer van hemelwater zal op het nabijgelegen water van de Buyshaven plaatsvinden.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het voornemen is om op het plangebied extra parkeerplaatsen te realiseren en de huidige bedrijfsopslag te verplaatsen naar het westelijke deel van het plangebied.

Bodem en grondwater

De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit

Er wordt circa 4.690 m2 extra verhard. Dit oppervlak is groter dan 2.000 m2. Volgens de keur geldt er een maatwerk (tabel 5.1). Het regenwater dat wordt opgevangen wordt richting de jachthaven geleid.

Tabel 4.10.1 Compensatie regels keur HH Hollands Noorderkwartier

afbeelding "i_NL.IMRO.0388.Flevolaanterrein-VA01_0013.png"

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich in de beschermingszone van een waterkering. Werkzaamheden binnen deze beschermingszone zijn vergunningsplichtig.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse, mits rekening wordt gehouden met de compensatieplicht en werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2):

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer heeft.

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1,2 hectare. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is geen sprake van een formele mer-beoordelingsplicht. Wel dient met een zogenaamde vormvrije mer-beoordeling te worden nagegaan of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Deze beoordeling is opgenomen in bijlage 6. Hieruit blijkt dat de milieueffecten als gevolg van het planvoornemen beperkt zijn.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Planvorm

5.1.1 Wat regelt een bestemmingsplan?

Een bestemmingsplan geeft aan voor welke functies percelen en bouwwerken mogen worden gebruikt. Dat kan bijvoorbeeld zijn voor wonen, groen, verkeer enzovoort. Daarnaast bevat het plan per functie regels waaraan het gebruik en/of het bouwen moet voldoen. Zo is vastgelegd waar gebouwd mag worden en waar niet, en zijn regels gesteld hoe mag worden gebouwd. Het plan geeft bijvoorbeeld de maximale bouw- en goothoogte van gebouwen en de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals erfafscheidingen aan.

5.1.2 Hoe ziet een bestemmingsplan er uit?

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (voorheen de 'plankaart' genoemd), planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels zijn het juridische deel van het bestemmingsplan. In dit deel van het bestemmingsplan staan de rechten en plichten die voortvloeien uit het plan. In de plantoelichting zijn de achtergronden en uitgangspunten voor het beleid opgenomen. Met de toelichting worden de aanwezige belangen in het gebied afgewogen en wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Alle bestemmingsplannen in Nederland zijn te vinden op de website: www.ruimtelijkeplannen.nl. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.

Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksboven "legenda" wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond.

5.1.3 Wat regelt deze herziening?

Het bestemmingsplan 1e partiële herziening Binnenstad en Havens regelt dat op de gronden waarover dit plan gaat naast de al bestemde mogelijkheden ook gebruikt mogen worden als parkeer- en opslagterrein. Het bestemmingsplan 'Binnenstad en Havens' blijft ook gelden.

5.1.4 Welke bestemmingen komen in dit bestemmingsplan voor?

In deze herziening wordt alleen de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' gewijzigd. De regels van het bestemmingsplan 'Binnenstad en havens' blijven van toepassing.

5.2 Opzet van de planregeling

De hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde:

  • 1. in de Hoofdstuk 1 Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald;
  • 2. in de Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven;
  • 3. de Hoofdstuk 3 Algemene regels bevatten een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing is);
  • 4. de Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

5.3 Toelichting op de inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. De begrippen in deze herziening beperken zich tot wat strikt noodzakelijk is. De begrippen uit het bestemmingsplan 'Binnenstad en havens' blijven ook gelden.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.4 Toelichting op de bestemmingsregels

Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemmingen in dit plan.

In deze herziening is er sprake van slechts één bestemming, 'Verkeer - Railverkeer' welke wordt aangevuld. Dit betreft de toevoeging van twee aanduidingen, 'parkeerterrein' en 'opslag', waarbinnen respectievelijk een parkeerterrein en opslag mogelijk is. Ook zijn er beperkingen gelegd aan de opslag.

5.5 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Artikel 4 Relatiebepaling

Deze bepaling stelt dat de regels van dit bestemmingsplan aanvullend werken op het bestemmingsplan 'Binnenstad en Havens'. De regels van 'Binnenstad en Havens' blijven onverkort van kracht.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is vast voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en dient in alle bestemmingsplannen te worden opgenomen. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in het geval dat (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Bedrijf mag een bepaald percentage van het bouwvlak worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk grond van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelregel voorkomt dat de overgedragen grond nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Artikel 6 Overige regels

In deze bepaling is geregeld dat alle wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

5.6 Toelichting op de overgangs- en slotregels

In Artikel 7 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.

Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een omgevingsvergunning voor het bouwen en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevat een calamiteitsregeling en een regeling op grond waarvan het dagelijks bestuur eenmalig kan worden afgeweken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk dat onder de overgangsbepalingen valt met maximaal 10%.

De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.

De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

De slotregel (Artikel 8 Slotregel) beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gronden waarop dit bestemmingsplan ziet zijn in gemeentelijk eigendom. Voor de realisatie van het bezoekersparkeerterrein zijn middelen gereserveerd. Voor het gebruik van het parkeer-/opslagterrein wordt een huurovereenkomst met de toekomstige gebruiker gesloten. Er zijn voor de gemeente verder geen kosten verbonden aan de vaststelling van dit bestemmingsplan. Daarmee is sprake van een economisch uitvoerbaar bestemmingsplan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van artikel 3.1.1 Bro toegestuurd aan de overlegpartners van de gemeente Enkhuizen. De enige inhoudelijke reactie is gekomen van ProRail. Deze hield in dat er rekening moet worden gehouden met het hoofdsspoornet, waaronder dat er toegang blijft tot het onderhoudsperron. Dit doet het plan. Het plan is niet gewijzigd naar aanleiding naar van deze opmerking.

Terinzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). In deze periode is een zienswijze ingediend door ProRail. De zienswijze is samengevat en beantwoord. De nota van beantwoording is bijgevoegd in Bijlage 7. De zienswijzen geven geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.

Ambsthalve wijziging

Na de tervisielegging van het bestemmingsplan is ambtshalve het stikstofonderzoek geactualiseerd. Dit houdt in dat bijlage 2 en bijlage 3 van de toelichting van dit bestemmingsplan vervangen zijn.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt na de tervisielegging met hierboven genoemde ambtshalve wijziging door de gemeenteraad vastgesteld.