direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengouwweg 2 te Middelie
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0385.wpBuitengouwweg2-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 29 juli 2016 heeft initiatiefnemer een verzoek bij de gemeente ingediend voor het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch met waarden' in de woonbestemming. Ter compensatie van de sloop van de aanwezige agrarische opstallen wil initiatiefnemer in het kader van de ruimte voor ruimte regeling een nieuwe woning bouwen. Ook wil initiatiefnemer de bestaande bedrijfswoning vervangen door een nieuwe woning.

Door middel van de brief van 26 januari 2017 heeft de gemeente laten weten dat het plan bijna voldoet aan de gestelde criteria van de wijzigingsbevoegdheid (Artikel 31) om de gronden gelegen binnen het bouwvlak van de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat niet meer dan 2 woningen gebouwd mogen worden. Het enige dat ontbrak was het beeldkwaliteitsplan.

Het beeldkwaliteitsplan is op 2 oktober 2017 voorgelegd aan de welstands- en monumentencommissie Edam - Volendam voor preadvies. Op een paar kleine aanpassingen na heeft de commissie positief gereageerd op het plan. Het definitieve plan is als bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.

Ten tijde van het ingediende verzoek was het bestemmingsplan Buitengebied 2009 van kracht. Op 13 april 2017 is het bestemmingsplan Buitengebied 2015 vastgesteld.

In dit plan is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch met waarden' in de bestemming 'Wonen' (artikel 36.4), waarbij de mogelijkheid bestaat om bij de sloop van tenminste 500 m2 bestaande in onbruik geraakte bedrijfsbebouwing 1 woningen extra gebouwd mag worden.

De beoogde ontwikkeling op het perceel aan de Buitengouwweg 2 in Middelie kan mogelijk worden gemaakt door gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid Agrarisch - Wonen van artikel 36.4 van het bestemmingsplan Buitengebied Buitengebied 2015.

Het voorliggende wijzigingsplan maakt de bouw van de twee woningen mogelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel Buitengouwweg 2 in Middelie liggend in de gemeente Edam - Volendam. Op de onderstaande afbeelding is het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.wpBuitengouwweg2-vg01_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied ter plaatse van de blauwe druppel

In de rechter afbeelding is de globale ligging van het plangebied met een rode lijn aangegeven. Zie voor de exacte begrenzing van het plangebied de verbeelding van het bestemmingsplan.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op dit moment geldt voor het plangebied het bestemmingsplan Buitengebied 2015 van de gemeente Edam - Volendam. Het bestemmingsplan is op 1 april 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. Op grond van het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch - met waarden'. Het plangebied heeft een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en een dubbelbestemming 'Waarde - Stelling van Amsterdam'. Het voormalige agrarisch bedrijf heeft een bouwvlak van ruim 1 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.wpBuitengouwweg2-vg01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan

1.4 Opzet van het wijzigingsplan

Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. Ruimtelijke plannen worden door de gemeenteraad op digitale wijze vastgesteld. Dit plan voldoet daarom aan de wettelijke eisen voor digitalisering en uitwisseling van bestanden. De regels en de verbeelding zijn gebaseerd op de RO Standaarden 2012.

Het wijzigingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Een analoge versie daarvan wordt gelijktijdig vastgesteld. De analoge versie van dit wijzigingsplan omvat deze toelichting, de bijlagen bij de toelichting, de regels en de verbeelding. Als na vaststelling de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde wijzigingsplan en de analoge versie aanleiding geeft tot een verschillende uitleg, is de eerstgenoemde inhoud beslissend.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.

1.5 Leeswijzer

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt de toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 5 bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. In hoofdstuk 6 vindt de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de wijzigingsregels plaats en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 De bestaande situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is de huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied beschreven.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied aan de Buitengouwweg 2 ligt zuid-westelijk in het deelgebied Westerweeren van de polder Zeevang en noordelijk nabij de dijk van de Purmer Ringvaart (zie figuur 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.wpBuitengouwweg2-vg01_0003.png"Figuur 3: ligging plangebied in polder Zeevang

De polder Zeevang wordt omsloten door de dijken van de ringvaart van de Beemster (westzijde), Polder Beetskoog (noordelijk), de Purmer (zuidzijde) en de Zuidpolderzeedijk van het Markermeer (oostkant).

De polder, evenals de omgeving van het plangebied, ligt gemiddeld 1.80 tot 2.00 m onder N.A.P.

Karakteristiek voor Polder Zeevang is het zeer open, gedeeltelijk zelfs boomloos weidelandschap, doorsneden door een fijnmazig en wisselend patroon van waterlopen. Opgaande beplanting wordt voornamelijk aangetroffen langs wegen, langs de bebouwde linten en in de dorpen en op de erven van de verspreid liggende (agrarische) bebouwing.

De bebouwing in de polder volgt in veel gevallen de oorspronkelijke strokenverkaverling en ligt evenwijdig aan de kavelsloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.wpBuitengouwweg2-vg01_0004.png"

Figuur 4: bebouwing evenwijdig aan de kavelsloten

Polder Zeevang is een agrarisch gebied met overwegend agrarische bedrijven. Hier en daar is een burgerwoning aanwezig. Al dan niet ontstaan door een bedrijfsbeëindiging.

2.3 Functionele structuur

Op het voormalige agrarische veehouderijbedrijf aan de Buitengouwweg 2 in Middelde zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten gestaakt.

Het perceel / de inrichting

Het voormalige agrarische bedrijf ligt terzijde een klein ‘bouwland aan de Buitengouwweg.

Opgaande beplantingen zijn hoofdzakelijk langs de kavelsloten aangeplant. Een gesloten groensingel ligt aan de noordzijde terzijde de kavelsloot op de grens van het bouwvlak. De achterste stal is aan de zuidzijde door beplanting afgeschermd. Naast de voeropslag zijn enkele bomen aan de oostzijde aangeplant.

De voorzijde, de westkant van het plangebied en grens bouwvlak, is geheel ingeplant met een houtsingel. Deze schermt gelijktijdig het zicht op de tuin van Buitengouwweg 1 af waardoor de privacy van bewoners is gewaarborgd.

De stolpwoning heeft aan de voor- en rechterzijde een siertuin, met gazon en sierstruiken. Vanaf de Buitengouwweg en omringende wegen is het agrarische bedrijf dan ook nauwelijks zichtbaar, beplanting en bebouwing vormen een landschappelijke eenheid.

De navolgende afbeeldingen geven een goed beeld van de groene aankleding van het bebouwde plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.wpBuitengouwweg2-vg01_0005.png"

Figuur 5: afbeeldingen plangebied

Het compact verharde erf ligt zich tussen de bebouwing en de voeropslag. Een privé terras ligt verscholen tussen de beplanting aan de zuidzijde naast het woongedeelte.

De bebouwing

Het voormalige agrarisch bedrijf heeft de beschikking over een bedrijfswoning, enkele schuren, voeropslagen en een mestsilo. Als bijlage 2 bij de toelichting is een luchtfoto toegevoegd waarop de oppervlakte van de aanwezige bebouwing is aangegeven.

In totaal heeft het bedrijf de beschikking over 971 m2 aan bebouwing en twee voeropslagen met een oppervlakte van in totaal 302 m2.

De stolpbebouwing ligt met een kleine draaiing t.o.v. de Buitengouwweg op het bouwvlak, maar ligt wel parallel tussen de kavels- en het slotenpatroon. De voeropslagen liggen haaks op de stallen op het erf. Een klein bijgebouw ligt achter de houtsingels links naast de oprit. De mestsilo ligt aan de zuidzijde van de bebouwing, achter een houtsingel in het weiland.

Hoofdstuk 3 De toekomstige situatie

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is de toekomstige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied beschreven in de nieuwe situatie, waarbij ook aandacht wordt besteedt aan parkeren.

Uitgangspunt is dat alle bebouwing, inclusief de bestaande woning, en de voorzieningen worden gesloopt. In ruil hiervoor worden twee nieuwe woningen met bijgebouwen gebouwd.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Voor het plangebied is een nieuw erf ontworpen. De nieuwe stolpwoning komt min of meer op de plaats van de oude stolpbebouwing te staan.

De woning wordt, evenals de compensatiewoning, ingepast binnen de landschappelijke kavel/slotenstructuur van het plangebied. De gedraaide ligging t.o.v. de Buitengouwweg blijft ongewijzigd.

In samenhang met Buitengouwweg 1 is een ruimtelijk ervenensemble gevormd dat als groene oase in het landschap is ingepast. Op deze wijze wordt plaatselijk de structuur van het bebouwingslint in het plangebied behouden en versterkt. De transformatie sluit daardoor goed aan op de kernkwaliteit van de landschappelijke omgeving in het polderlandschap. Bebouwing en groen vormen een kleine en compacte nederzetting in een groots en open weidelandschap.

De ruimtelijke ingreep van de transformatie op het erf zal door de aanwezige beplantingen nauwelijks opvallen vanaf de Buitengouwweg en Edammerdijkje. Vanaf de Zeevangsdijk zal na de transformatie zeer beperkt zicht zijn op de nieuwbouw. In figuur 6 is de positie van de nieuwe bebouwing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.wpBuitengouwweg2-vg01_0006.png"

Figuur 6: nieuwbouw plangebied

3.3 Beeldkwaliteit

Voor de transformatie van het boerenerf naar twee percelen voor burgerbewoning is een landschaps-transformatieplan, inclusief een beeldkwaliteitsplan gemaakt. In de navolgende is een samenvatting gegeven van dit plan. Het volledige plan is als bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.

Stolpbebouwing

De schetsen voor de nieuw te bouwen stolpwoning zijn hieronder weergegeven. De tekeningen geven een goed beeld van de architectuur van de stolp. Het bijgebouw wordt inpandig in het bouwvolume ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.wpBuitengouwweg2-vg01_0007.png"

Figuur 7: nieuwe voorgevel (l) en achtergevel (r)

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.wpBuitengouwweg2-vg01_0008.png"

Figuur 8: nieuwe zijgevel links (l) en zijgevel rechts (r)

De tweede (compensatie) woning

Gekozen is voor een woning met zadeldak en vrijstaand bijgebouw. Deze woning past daardoor goed in de diversiteit aan bebouwing in het ‘lint’, omdat:

  • De woning Buitengouwweg 1 kenmerkt zich door een karakteristieke kaakberg en aangebouwde woning;
  • Buitengouwweg 2 wordt gekenmerkt door een stolpwoning;
  • De compensatiewoning sluit daarop aan met een woning, voorzien van een sober zadeldak. De woning is hieronder weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.wpBuitengouwweg2-vg01_0009.png"

Figuur 9: nieuwe zijgevel links (l) en voorgevel (r)

De bebouwing is geïnspireerd op de sfeer van de bestaande bebouwing op het erf. Om aan deze wens te voldoen zijn ter inspiratie verschillende stolpen, met inpandige bijgebouwen in de omgevingen bekeken. In de schetsen is deze sfeer vertaalt naar een bouwplan. In vorm komt de nieuwbouw overeen met de uitstraling van de bestaande bebouwing. Voor de materialisatie is gekozen voor een ingetogen kleurgebruik. De gevels op de begane grond worden daarom uitgevoerd in baksteen met bijpassende aardkleurige tinten in een bruine of bruin-zwarte kleur. De topgevels worden in hout uitgevoerd en in een antraciete kleur geschilderd.

3.4 Landschappelijke inpassing

De polder Zeevang is een zeer open polderlandschap, opgaande beplantingen wordt voornamelijk in de omgeving van bebouwing gevonden, zoals in de woonkernen, langs bebouwingslinten en op de boerenerven. Dit opgaande groen is een ruimtebepalende factor in het open weide landschap. Door de samenhang van bebouwing en de groene erven en tuinen wordt het contrast met het open karakter van het landschap versterkt.

Binnen het plangebied maakt beplanting een wezenlijk deel uit van de inrichting van de erven. Opgaande beplantingen begrenzen en bakenen niet alleen de erven af in het open landschap, zij dragen ook bij aan de vorming van een gunstig microklimaat en bieden daarnaast bescherming tegen wisselende klimaatfactoren.

Beplanting is mede van belang voor een goede en verantwoorde landschappelijke inpassing van de bebouwing en is onmisbaar voor de vorming van een duurzaam en samenhangend erfensemble.

Een aantal doorzichten naar het open landschap en omgeving wordt in stand behouden. De siertuin rond de stolpboerderij wordt sober ingericht, een flink gazon met enkele hagen en sierbeplanting. De aanwezige hortensia’s worden in het plan opgenomen.

In de zuid-westhoek planten we een rode beuk als blikvanger. Deze zorgt op termijn voor een mooi contrast met het overige groen en vormt een markant element in het overwegende groene weidelandschap. Knotbomen en een bloemenweide vormen een transparante en ruimtelijke overgang van het achtererf naar het open landschap.

Erfeplanting bestaande erf

De bestaande houtsingel wordt aan de zuid-, west- en noordzijde gehandhaafd en waar wenselijk versterkt. Een dunning zal noodzakelijk zijn om hergroei te stimuleren. De bebouwing ligt achter deze beplanting, waardoor deze vrijwel geheel aan het zicht is onttrokken.

Binnen dit landschappelijke groenkader is in de luwte van de beplantingsingel een kleine hoogstam boomgaard in het landschapsplan opgenomen. Aan de zuidzijde wordt, om de privacy van de bewoners te waarborgen, een halftransparante beplanting van bomen en een ondergroei van struiken aangeplant.

Erfbeplanting nieuwe erf

De aanwezige beplanting zal na dunning en waar nodig worden aangevuld met loofhout, zodat de gesloten rand van bomen en struiken wordt hersteld. Op de kavelgrenzen aan beide zijden van het perceel, naast de woning en garage wordt een halftransparante beplanting aangebracht. Het doel hiervan is de nieuwbouw niet weg te moffelen achter een groene wand in het landschap en het uitzicht te behouden.

Op het achtererf worden een aantal knotbomen geplant. Het uitzicht naar het landschap wordt daardoor behouden. Als suggestie is voor de toekomstige kopers een moestuin ingetekend. De overige aangegeven sierbeplanting en gazon zijn een suggestie hoe het perceel op een aangename wijze verder kan worden ingericht.

In de navolgende afbeelding is de landschappelijk inpassing van beide erven weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.wpBuitengouwweg2-vg01_0010.png"

10: landschappelijke inpassing

3.5 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

De bestaande oprit blijft behouden en dient als toegang naar het nieuwe erf van de stolpwoning. De aanwezige oprit naar de mestsilo zal als ontsluiting voor het erf naar de compensatiewoning worden verhard. Door de bestaande ontsluitingen te gebruiken en op te waarderen behoeven geen nieuwe opritten te worden gerealiseerd.

Verkeer

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen een verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

Het beëindigen van het boerenbedrijf heeft tot gevolg dat er geen zwaar verkeer met tractors en vrachtwagens meer plaatsvindt. Ook erfbetreders zoals de dierenarts, vertegenwoordigers en adviseurs doen de locatie niet meer aan.

De transformatie van een boerenbedrijf in twee burgerwoningen zal daarom per saldo zeker geen toename aan verkeersbewegingen veroorzaken. Er zal eerder sprake zijn van een afname van de verkeersbewegingen.

Parkeren

Uitgangspunt bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is dat het parkeren op eigen terrein plaatsvindt. Om het aantal benodigde parkeerplaatsen te bepalen worden de actuele parkeerkcijfers van het CROW2 als parkeernorm toegepast. Voor het gebruik van deze publicatie gelden de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijkheidsgraad: matig stedelijk
  • Stedelijke zone: buitengebied
  • Kencijfer: gemiddelde van minimale en maximale waarde.

Voor vrijstaande woningen wordt daarbij de categorie 'koop, vrijstaand' aangehouden. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Het kencijfer (gemiddelde) bedraagt dus 2,4 parkeerplaatsen per woning.

Op het erf behorende bij de woningen is meer dan voldoende ruimte voor het parkeren van 2 auto's.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

Bij het opstellen het wijzigingsplan dient de gemeente rekening te houden met het door hogere overheden vastgestelde beleid. In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op relevante onderdelen uit het Rijksbeleid en het provinciaal beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie. Daarnaast wordt ingegaan op het gemeentelijk beleid zoals dat is geformuleerd in de Struuctuurvisie Zeevang 2040 'Vitaal perspectief'.

4.2 Rijksbeleid

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan.

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  • de agenda Landschap;
  • de agenda Vitaal Platteland;
  • Pieken in de Delta.


In SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

Conclusie

De planontwikkeling binnen het plangebied is te gering om invloed te kunnen hebben op nationale belangen.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze en andere structuurvisies te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het " Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.


Een deel van het Barro wordt gevormd door de overname van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's. Deze waren beiden in principe niet bindend, tenzij het onderdelen betrof die door het Rijk werden aangemerkt als "concrete beleidsbeslissing". Deze concrete beleidsbeslissingen bleven van kracht tot de inwerkingtreding van het Barro eind 2012. Bij de continuering van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's gaat het om:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie, en
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden. Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende negen onderwerpen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • Verstedelijking in het IJsselmeer;
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

4.2.3 Conclusie

Gezien het feit dat de planlocatie niet valt onder één van de onderwerpen beschreven in het Barro en het feit dat het plan niet valt binnen één van de projecten aangewezen in het Barro, is de ontwikkeling niet strijdig met het Barro.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 en Provinciale Ruimtelijke Verordening

Provinciale Staten van Noord-Holland hebben de Structuurvisie Noord-Holland 2040 ‘Kwaliteit door veelzijdigheid’ (verder: de Structuurvisie) en de bijbehorende verordening vastgesteld. In de structuurvisie geeft de provincie Noord-Holland aan op welke manier zij de ruimte in de provincie de komende 30 jaar wil benutten en ontwikkelen. De provincie zet vooral in op compacte en goed bereikbare steden, omringd door aantrekkelijk groen. Het beleid zoals neergelegd in de Structuurvisie, is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening in regels gevat. In de verordening is onderscheid gemaakt tussen landelijk gebied en bestaand bebouwd gebied. Stedelijke ontwikkeling is in principe mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied. In het landelijk gebied is stedelijke ontwikkeling enkel onder voorwaarden toegestaan.

Provinciale Structuurvisie

Het plangebied is in de Structuurvisie voor een aantal kenmerken aangewezen. Op de belangrijkste aspecten worden hierna ingegaan:

  • Fijnmazige waterberging

Door klimaatverandering moet in de toekomst anders worden omgegaan met grond- en oppervlaktewater. Het huidige afwateringssysteem zal niet meer voldoen door heviger regenval, daarom is meer bergingscapaciteit nodig.

Drogere periodes komen vaker voor waardoor een zoetwatertekort kan ontstaan. De Provincie Noord-Holland heeft op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water de wateroverlastopgave vastgesteld. Provincie Noord-Holland zorgt voor ruimte voor (zoet)waterberging door de hele provincie aan te wijzen als zoekgebied voor fijnmazige waterberging. De waterschappen realiseren deze fijnmazige waterberging en doen dat op integrale wijze. In gebieden waar diverse grote opgaven op gebied van water, natuur, recreatie, woningbouw enzovoorts samenkomen kan de provincie trekker van integrale gebiedsprojecten zijn.

Het plan van initiatiefnemer levert per saldo een afname van het verharde oppervlakte op. Dit heeft een positief effect op de waterhuishouding (minder afspoeling).

Het plan staat de realisatie van de fijnmazige waterberging niet in de weg.

  • Stelling van Amsterdam

De Stelling van Amsterdam is één van de Nationale Landschappen van de provincie. De provincie geeft aan dat deze landschappen om hun grote natuur- en cultuurwaarden beschermd zijn en vallen daarom onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de provincie. Hiervoor gelden dezelfde uitgangspunten als voor het veenweidelandschap, namelijk het ‘behoud en herstel van Noord-Hollandse cultuurlandschappen’.

Met het voorliggende wijzigingsplan wordt aan dit beleidsuitgangspunt voldaan. Zie ook paragrafen 3.3 en 3.4.

  • Laag Holland

Laag Holland is ook één van de Nationale Landschappen binnen de provincie. Hiervoor geldt hetzelfde beleid als onder ‘Stelling van Amsterdam’ is aangegeven.

  • Gecombineerde Landbouw

In de zone voor gecombineerde landbouw zijn landschappelijk kwetsbare gebieden zoals veenweidegebieden of cultuurhistorisch waardevolle gebieden karakteristiek. Het landschap bepaalt waar en welke ruimte wordt geboden aan de bedrijfsontwikkeling. In de gebieden waar schaalvergroting niet of slechts gedeeltelijk mogelijk is, wordt meer ruimte geboden voor nieuwe economische activiteiten (verbreding). Vormen van nieuwe economische activiteiten zijn agrarisch natuurbeheer, landschapsbehoud, recreatie, verkoop aan huis, verwerking van producten, zorg, educatie, en energie. In de omgeving van het stedelijk gebied - in de metropolitane landschappen – stimuleert de Provincie Noord-Holland de ontwikkeling van deze op de stedelijke recreatiebehoefte gerichte functies. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen tot 1,5 hectare mogelijk.

Het voorgenomen plan heeft geen negatieve effecten op de (gecombineerde) landbouw in het gebied. Er liggen geen agrarische bedrijven op korte afstand van het plangebied.

  • Kleinschalige oplossingen voor duurzame energie

De provincie wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom stimuleert de provincie kleinschalige vormen van duurzame energie. Voor dit wijzigingsplan heeft dit geen directe gevolgen.

4.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Het beleid uit de Structuurvisie is, voor zover van provinciaal belang, in regels gevat in de verordening.

In hoofdstuk 3 van de Verordening zijn de regels ten aanzien van het landelijk gebied opgenomen. De volgende artikelen zijn op het voorliggende plan van toepassing:

  • 1. Artikel 15 -Ruimtelijke kwaliteit ingeval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het landelijk gebied en voor windturbines;
  • 2. Artikel 16 - De Ruimte voor Ruimte.

Uit hoofdstuk 4 '; De Groene Ruimte' zijn de artikel van belang die een relatie hebben met Unesco (artikelen 20 t/m 22) en het weidevogelleefgebied (artikel 25).

Ruimtelijke kwaliteit

Artikel 15 van de verordening schrijft voor dat bij nieuwe verstedelijking aan de volgende aspecten aandacht moet worden besteed:

  • a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
  • b. de ordeningsprincipes van het landschap;
  • c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
  • d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
  • e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.

Wat betreft de eerste drie aspecten wordt in dit plangebied aangesloten op de historische en bestaande kwaliteiten door historische kenmerken, in de vorm van een stolpgebouw, terug te brengen in het landschap. Ook wordt ten aanzien van de positionering van de bebouwing op de percelen aangesloten bij de slotenverkaveling. Zie hiervoor ook de paragrafen 3.3 en 3.4

De polder Zeevang is een zeer open polderlandschap, opgaande beplantingen wordt voornamelijk in de omgeving van bebouwing gevonden, zoals in de woonkernen, langs bebouwingslinten en op de boerenerven. Dit opgaande groen is een ruimtebepalende factor in het open weide landschap. Door de samenhang van bebouwing en de groene erven en tuinen wordt het contrast met het open karakter van het landschap versterkt. De erven gaan hierdoor op een natuurlijke wijze op in de wijdere omgeving.

De bebouwing die op het perceel is gepland, sluit goed aan bij de bebouwing in de omgeving.

Ruimte voor Ruimte

Een bestemmingsplan kan voorzien in de mogelijkheid van nieuwe woningen ter compensatie van de sloop van storende agrarische bebouwing in het landelijk gebied als door deze ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd.

Met de sloop van de agrarische bebouwing, inclusief de voorzieningen zoals de mestsilo en de kuilvoerplaten, treedt een aanzienlijke landschappelijke winst op als gevolg van de ontstening. De landschappelijke kwaliteitswinst is uitvoering beschreven in het beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 1).

UNESCO

Voor het Unesco-gebied Stelling van Amsterdam is in de verordening bepaald dat in bestemmingsplannen regels moeten worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van de uitzonderlijke universele waarde, zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

Verder is bepaald dat geen grootschalige verstedelijking is toegestaan en dat nieuwe ontwikkelingen de Unesco-waarde niet mag aantasten of doen laten verdwijnen. In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is beschreven dat de universele waarde van de Stelling van Amsterdam als volgt is:

  • 1. het unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven, laat-negentiende-eeuwse en vroegtwintigste-eeuwse hydrologische en militair landschappelijke geheel,
  • 2. de relatief grote openheid,
  • 3. de groene en relatief stille ring rond Amsterdam.

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de rand van de Stelling van Amsterdam en omvat geen monumenten of andere bouwwerken die de Stelling kenmerken. Met de beoogde ontwikkelingen die in dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt, blijft de openheid van het gebied behouden en wordt de rust en de groene omgeving niet aangetast. De waarden worden juist versterkt door de beoogde ontwikkeling, doordat de vrijgekomen bebouwing wordt opgeruimd en de resterende achterliggende gronden de bestemming 'Agrarische met waarden' krijgen.

Daarbij wordt één woning in de vorm van een stolp gebouwd, wat een kenmerkend bebouwingstype is voor de provincie Noord-Holland.

Weidevogelleefgebied

Voor weidevogelleefgebied geldt dat een bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing mag toestaan, anders dan binnen een bestaand bouwblok of een uitbreiding daarvan. Eén van de uitzonderingen hierop is woningbouw indien er sprake is van de toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte, waarbij de natuurdoelen leidend zijn.

De twee woningen met bijgebouwen worden gerealiseerd binnen het bouwvlak van het voormalige agrarische bedrijf. Hiermee wordt voldaan aan de bepaling uit de verordening ten aanzien van de leefgebieden voor de weidevogels.

4.3.3 Conclusie

De Functieverandering van en de bouw van de woningen is in overeenstemming met het provinciaal beleid. Er treedt een landschappelijke kwaliteitsverbetering op waardoor de kenmerken van het gebied worden versterkt. Het ruimtelijke beleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.4 Regionaal beleid

Regiovisie Waterland 2040

Het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Waterland (ISW) is een samenwerkingsverband van zeven Waterlandse gemeenten: Beemster, Edam-Volendam, Landsmeer, Purmerend, Waterland, Wormerland en Zeevang. Samen vormen deze gemeenten de regio Waterland. De regio Waterland heeft in 2009 de Regiovisie Waterland 2040 opgesteld. Het motto van de Regiovisie is: Vitaal met Karakter. De Regiovisie Waterland 2040 vormt de basis voor de gemeentelijke plannen. Tevens wordt hij gebruikt voor het inbrengen van de mening van de regio Waterland bij plannen van de Provincie Noord-Holland en die van de Stadsregio Amsterdam. Volgens de visie dient de sociaaleconomische vitaliteit van de kernen te worden bewaakt. Hieraan dient het ruimtelijke beleid zoveel mogelijk bij te dragen, zonder het authentieke karakter van het landschap aan te tasten. Verder is er een plus nodig op het gebied van woningbouw ter bevordering/instandhouding van de vitaliteit van de kernen. Daarbij horen ook de locaties van Waterlands Wonen, die kwantitatief tot 2020 nog niet zijn ingevuld. Deze dienen na 2020 verder te worden ontwikkeld. De toekomstvisie van het ISW vormt geen belemmeringen ten aanzien van de ontwikkelingen die met dit wijzigingsplan worden beoogd, omdat het in dit plan gaat om vervangende nieuwbouw en ruimte voor ruimte, die de kwaliteit van het gebied bevordert

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Structuurvisie Zeevang 2040 ‘Vitaal perspectief'

De gemeentelijke Structuurvisie Zeevang 2040 ‘Vitaal perspectief’ (verder: structuurvisie) is op 17 december 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Dit betreft een ruimtelijke visie in de zin van artikel 2.1, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor de gehele gemeente. De structuurvisie heeft betrekking op de functies wonen, werken, recreatie, natuur water en voorzieningen. Hierbij wordt aangegeven dat de hoofdopgaven binnen de gemeente de zorg voor een duurzaam landbouwkundig gebruik (als drager van het landschap), behoud en ontwikkeling van natuurwaarden, een optimale waterhuishouding, verbeteren van recreatieve mogelijkheden (wandel-fietsroutes), bescherming van cultuurhistorische patronen en elementen, en de woningbouwopgave zijn.

In de structuurvisie is aangegeven dat de gemeente op grond van de streekplanuitwerking “Waterlands Wonen” het voornemen heeft om tot 2020 tenminste 400 woningen te bouwen, verdeeld over 200 woningen op de uitbreidingslocatie Waterrijk, 50 woningen ICT en 150 bufferwoningen. ICT-projecten zijn kleinere transformatieprojecten met een beperkt aantal woningen binnen het bestaand bebouwd gebied (BBG) die kunnen worden gerealiseerd vanwege bedrijfsverplaatsing en/of functieverandering. Het gaat om maatwerkprojecten, waarbij vooral de ruimtelijke inpassing en kwaliteit belangrijk is.

Het voorliggende plan betreft een functiewijziging van agrarisch naar 'wonen', waarbij in het landschappelijk- en beeldkwaliteitsplan de ruimtelijke kwaliteitswinst van het plan is beschreven.

Verder wordt in de structuurvisie ingegaan op duurzaamheid bij woningen. Hierover wordt uiteengezet dat woningisolatie en energiebesparende maatregelen worden gestimuleerd. De nieuw te bouwen woningen zullen energiezuinig worden gebouwd. Hiermee wordt voldaan aan en aangesloten op de visie van de gemeente.

4.5.2 Duurzaamheidsagenda Edam-Volendam

Om de ambities en besparingsdoelstellingen, zoals vastgesteld in het Programmaplan 2017-2022 en de door de Raad vastgestelde Koersnotitie Klimaat en Duurzaamheid (15 december 2016) te halen, zijn de volgende thema's gerold die effectief en kansrijk:

  • 1. Energie;
  • 2. Circulaire Economie;
  • 3. Klimaatadaptatie;
  • 4. Duurzaam toerisme; en
  • 5. Duurzame gemeentelijke organisatie

Voor de korte termijn (tot ca. 2022) zijn de volgende kansrijke maatregelen toepasbaar in de verschillende sectoren:

  • Energiebesparing in de bestaande woningbouw. Dit is de belangrijkste bron voor het totale energieverbruik in Edam-Volendam. Door toepassingen van eenvoudige maatregelen, zoals isolatie en installatie van energiezuinige apparatuur is het mogelijk het energiegebruik met minimaal 10% te reduceren. De benodigde investeringen zijn in minder dan 10 jaar terug te verdienen.
  • Energiebesparing in de industrie. Ook als is de bijdrage aan het energieverbruik van de industriesector in Edam-Volendam relatief gering. Naar aanleiding van verschillende (landelijke) onderzoeken en ramingen wordt een energiebesparingspotentieel van 10% verwacht.
  • Energiebesparing in de utiliteitsbouw. De kantoren in Edam-Volendam bestaan voor 50% uit bouwwerken van 1980 of ouder. Het is een uitdaging deze te renoveren tot toekomstbestendige kantoren. Door toepassing van eenvoudige maatregelen met een terugverdientijd van minder dan 10 jaar, kan het energieverbruik in de utiliteit naar verwachting met 7,5% worden gereduceerd.
  • Energiebesparing publieke gebouwen. Door monitoring van het gemeentelijk energieverbruik en hier adequaat op te anticiperen, is het mogelijk om tegen minimale investeringen het energieverbruik in bestaande gebouwen met 5-10% te reduceren (energiebeheer gebouwen, isolatie, verlichting, warmtepompinstallatie).
  • Verkeer en vervoer. Door technologische ontwikkelingen neemt het brandstofgebruik van voertuigen steeds verder af . Elektrisch vervoer zal naar verwachting sterk gaan groeien.

De woningen die door middel van het voorliggende wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt zullen energiezuinig worden gebouwd. Er wordt hierbij aansluting bij het bouwbesluit. De woningen krijgen geen aardgasaansluiting.

4.5.3 Bestemmingsplan Buitengebied 2015

Op grond van het beleid dat geldt ten aanzien van het vrijkomen van agrarische bebouwing is het mogelijk dat agrarische bestemmingen worden omgezet in woonbestemmingen. Leegstand van bijvoorbeeld bedrijfswoningen komt niet alleen weinig voor, het is ook niet gewenst. Het wonen niet als zodanig bestemmen, biedt geen oplossing als sanering van het agrarische bedrijf toch niet aan de orde is. Een aanpak gericht op "wegbestemmen", dan wel het actief handhaven van irreële bestemmingen levert bovendien onvoldoende bijdrage aan vernieuwing van het landelijk gebied als antwoord op veranderingen in de landbouw en versteviging van de plattelandseconomie (plattelandsvernieuwing).

De woonfunctie mag enkel binnen het agrarische bouwperceel worden gerealiseerd. De woonfunctie mag de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven niet beperken.

Burgerwoningen in het buitengebied nemen in aantal toe. Veel particulieren willen graag in het buitengebied wonen. Burgerbewoning houdt mede het platteland leefbaar. Moeilijkheid hierbij is dat het agrarische beheer wel dient overgenomen te worden. Ook het bouwen dient in overeenstemming te zijn met het ruimtelijke karakter van het buitengebied.

4.5.4 Conclusie

Het plan past binnen de gemeentelijke doelstelling ten aanzien van vrijkomende agrarische bebouwing. De woningen worden binnen het bestaande agrarisch bouwvlak gerealiseerd. Ook is het plan in overeenstemming met het overige gemeentelijk ruimtelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Geluid

Algemeen

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit het jaar 10 jaar na realisatie of na het uitvoeren van het akoestisch onderzoek.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde. Als aan deze waarde wordt voldaan, is er voor de Wet geluidhinder geen belemmering voor het bouwplan. Onder voorwaarden is een hogere grenswaarde mogelijk. In het onderhavige plan liggen beide nieuwe woningen buiten de bebouwde kom. De nieuwe noordelijke woning (stolpwoning) dient ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning, de tweede nieuwe woning komt in plaats van de huidige opstallen. In dit geval gelden de volgende grenswaarden:

  • Voorkeursgrenswaarde: 48 dB
  • Maximale grenswaarde: 58 dB (nieuwe, vervangende woning)
  • Maximale grenswaarde: 53 dB (tweede nieuwe woning)


De Wet geluidhinder gaat ervan uit dat het verkeer in de toekomst stiller wordt, onder andere door Europees bronbeleid. Daarom mogen op de berekende geluidsbelastingen enkele correcties worden toegepast. Er geldt een generieke correctie van 5 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van minder dan 70 km/u en (minimaal) 2 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van 70 km/u of meer (de zogenaamde 'aftrek'). Daarnaast geldt er een correctie die afhankelijk is van het soort wegdek van 1 dB of 2 dB voor wegverkeer met een snelheid van 70 km/u of meer.

Onderzoek

Adviesbureau Sain heeft onderzoek gedaan naar de geluidbelasting van het wegverkeer op de gevel van de nieuwe woningen. Het complete rapport (kenmerk 2017-3044-b2443/533, d.d. 28 november 2017) is als bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.

De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de geplande woning is berekend volgens de Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012. De hoogste berekende gecumuleerde geluidsbelasting op de beide woningen is 45 dB. Geconstateerd wordt dat de gecumuleerde geluidsbelasting op beide woningen lager is dan de voorkeursgrenswaarde. Daarom zal ook de geluidsbelasting vanwege elke weg afzonderlijk aan de voorkeursgrenswaarde voldoen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid het plan uitvoerbaar is.

5.2 Luchtkwaliteit

Algemeen

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

Onderzoek

Het bestemmingsplan voorziet in de functiewijziging van een agrarische bedrijfslocatie in de bestemming "Wonen". Er worden in totaal twee woningen gebouwd. Daarmee valt deze ontwikkeling binnen de regeling 'niet in betekende mate' bijdragend (NIBM). Dit betekent dat er geen verslechtering van de luchtkwaliteit aan de orde is.

De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning sprake is van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten is gekeken naar de lokale luchtkwaliteit.

De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het voormalig ministerie van VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.

De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Daarnaast worden er in het plan geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het "Besluit gevoelige bestemmingen. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

5.3 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelasting- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Onderzoek

Met de beëindiging van het veehouderijbedrijf op de locatie aan de Buitengouwweg 2 in Middelie is ook de geurcirkel van de locatie komen te vervallen. De woning aan de Buitengouwweg 1 lag binnen de geurcirkel van 50 meter. Met het wegvallen van de geurcirkel is een geuroverbelaste situatie opgeheven.

Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de twee nieuwe woningen is aanvaardbaar omdat er in de directe omgeving geen andere veehouderijen zijn gelegen.

De realisatie van de geurgevoelige objecten (lees: woningen) heeft bovendien geeft negatieve gevolgen voor veehouderijen in de omgeving omdat die op ruim voldoende afstand van de locatie liggen.

n het plangebied wordt de agrarische bestemming van het bouwvlak omgezet in de bestemming 'Wonen' en 'Tuin'. In zowel de bestaande situatie als de nieuwe situatie is er sprake van een geurgevoelig object. Het voorliggende bestemmingsplan heeft derhalve geen gevolgen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende veehouderijbedrijven.

De woning ligt bovendien niet binnen de geurcirkel van een veehouderijbedrijf. Ter plaatse van de woning is daarom sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

5.4 Bodemkwaliteit

Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Door Greenhouse advies is een Verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport (kenmerk RMB00117, d.d. 15 - 01 - 2018) is als bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.

Op 23 november 2017 is gestart met de veldwerkzaamheden. Bij de terreininspectie bleek dat de gehele locatie verhard is met puin. Deze laag was handmatig niet te doorboren. Naar aanleiding van deze bevinding is de locatie aangemerkt als asbestverdacht.

Op basis van het historisch onderzoek is voor de onderzoeklocatie de hypothese ‘onverdachte locatie’ gehanteerd. Deze hypothese is gekozen omdat er geen aanwijzingen zijn die duiden op de (voormalige) aanwezigheid van verontreinigingsbronnen.

Vanwege de puinbijmengingen in de bodem is deze eveneens onderzocht op het voorkomen van asbest conform de NEN 5707. Hiervoor geldt de onderzoeksstrategie ‘verdachte locatie’.

Het (vervolg van het) veldwerk is op 20 december 2017 (protocol 2001 en 2018) en 3 januari 2018 (protocol 2002) uitgevoerd.

Ten tijde van het veldonderzoek heeft een visuele beoordeling van asbest in de bodem plaatsgevonden. In de bodem is op zintuiglijke wijze geen ‘asbestverdacht’ materiaal aangetroffen. De efficiënte van de locatie inspectie is ingeschat op 100 %.

In het bovengrondmengmonster BG1 zijn lichte verontreinigingen aan kobalt, kwik, molybdeen, nikkel en minerale olie aangetoond.

In het bovengrondmengmonster BG2 zijn lichte verontreinigingen aan kobalt, koper, kwik, nikkel, lood, zink, minerale olie en PAK(10) aangetoond.

In het ondergrondmengmonster OG1 zijn lichte verontreinigingen aan kwik, lood en minerale olie aangetoond. In het grondwatermonster afkomstig uit peilbuis 6 is een lichte verontreiniging aan barium aangetoond.

In de grondmonsters MM01, MM02 en MM03 zijn geen gehalten aan asbest boven de interventiewaarde aangetroffen.

Conclusie

Op basis van het aantreffen van de verontreinigingen in de grond en het grondwater dient de hypothese “locatie is onverdacht” formeel verworpen te worden.

Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk). Op grond van onderhavig onderzoek is de indicatie verkregen de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie deels voldoet aan de kwaliteitsklasse Industrie en deels niet geschikt is voor hergebruik. Naar aanleiding van de analyseresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk.

De bodemkwaliteit voldoet weliswaar niet aan de bodemkwaliteitsklasse ‘wonen’. De Interventiewaarde wordt echter niet overschreden. Er zijn, ten aanzien van de bodemkwaliteit, geen humane risico’s te verwachten. Het terrein is ons inziens op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor de voorgenomen planontwikkeling, de eindbeoordeling is echter aan de gemeente Edam-Volendam.

5.5 Externe veiligheid

Algemeen

De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Onderzoek

Op de navolgende afbeelding (zie figuur 11) is een uitsnede van de Risicokaart Nederland weergegeven.

Hierop is te zien dat in de direct omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.wpBuitengouwweg2-vg01_0011.png"

Figuur 11: Uitsnede Risicokaart Nederland (Buitengouwweg 2 is aangegeven met de kleine rode stip)

De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting ligt op het industrieterrein Oosthuizerweg. Dit betreft een visverwerkend bedrijf waar ammoniak wordt gebruikt als koelmiddel. Deze locatie ligt op circa 1,06 kilometer uit het plangebied en buiten de risicozone van dit bedrijf.

De andere risicovolle inrichtingen liggen op een grotere afstand en geen van de veiligheidscontouren raakt het plangebied.

Er vinden bovendien in de omgeving van het plangebied geen transporten plaats van gevaarlijke plaats over het water, het spoor, de weg of via buisleidingen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig gebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.wpBuitengouwweg2-vg01_0012.png"

Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Onderzoek

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied was een hinderveroorzakende functie aanwezig in de vorm van een agrarisch bedrijf. Deze bedrijfsbestemming wordt wegbestemd. Het perceel wordt grotendeels bestemd voor 'Wonen' en deels als 'Tuin'. Het plan heeft derhalve tot gevolg dat de hinderveroorzakende functie verdwijnt.

De nieuwe woningen zijn geen hinderveroorzakende functies, maar vallen wel binnen de categorie hindergevoelige functies.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Er moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Het gaat hierbij om hinder voor de nieuw te bouwen woningen.

In de direct omgeving van de woningen is alleen een particuliere woning aanwezig. Dit zijn echter geen hinderveroorzakende functie.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

5.7 Water

Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bij ruimtelijke ontwikkeling moet worden omschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier voor een wateradvies.

In dit kader is bij ruimtelijke ontwikkeling de waterkwantiteit van belang: wanneer de oppervlakte aan verharding toeneemt, stroomt het hemelwater sneller af, wat kan leiden tot wateroverlast. Bij een oppervlaktetoename van verharding van meer dan 800m2 is daarom compensatie verplicht. Dit houdt in dat nieuw water moet worden aangelegd.

In het voorliggende plan wordt 1.273 m2 aan oppervlakteverharding gesaneerd. Hier komen twee woningen met bijgebouwen voor in de plaats. Per saldo is er echter sprake van een sterke afname van de verharding. Watercompensatie is daarom niet aan de orde.

Rond het bouwensemble worden op de grens van de woonkavels bovendien nieuwe kavelsloten gegraven die aansluiten op de bestaande waterlopen. Ze vormen de nieuwe erfafscheiding en dienen tevens voor de opvang van hemelwater van daken en erfverharding(en)

Een tweede belangrijk aspect is waterkwaliteit. In dit kader is het van belang dat de kwaliteit van oppervlaktewater binnen het plangebied niet verslechtert. In het plangebied van dit bestemmingsplan is beperkt oppervlaktewater aanwezig.

Als gevolg van de afname van de oppervlakteverharding zal er minder water direct afspoelen naar de kavelsloten en vindt meer inzijging plaats.

Er vindt geen lozing op het oppervlaktewater plaats van veronreinigd water. Verder worden alleen niet uitloogbare bouwmaterialen gebruikt. De waterkwaliteit zal als gevolg van het plan niet verslechteren.

Op 29 november 2017 is de digitale watertoets uitgevoerd. Uit de ingevoerde gegevens blijkt dat de normale procedure gevoerd moet worden. De reden hiervan is dat het plangebied voor een klein deel in een beperkingsgebied ligt. Dit betreft een regionale waterkering. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is deze zone de dubbelbestemming 'Watertsaat - waterkering'. De woning en het vrijstaande bijgebouw worden echter buiten deze zone gebouwd.

Ten aanzien van de waterhuishoudkundige belangen is overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het Hoogheemraadschap is akkoord met het plan.

Conclusie

Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.8 Ecologie

Algemeen

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming en de soortenbescherming. Ten behoeve van de ontwikkeling geldt de wettelijke verplichting onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijk effecten van de ruimtelijke ingreep daarop.

Onderzoek

Door Blom ecologie is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd aan de Buitengouwweg 2 in Middelie (kenmerk rapport BE/2017/151/r, d.d. 11 december 2017). Het volledige rapport is als bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd. Een samenvatting van de onderzoeksresultaten volgt hierna.

Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand tussen 1,43km en 2,95km zijn verschillen Natuurnetwerkgebieden gelegen (figuur 12). De planlocatie ligt op een afstand van 36m tot het Natura2000-gebied Polder Zeevang (figuur 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.wpBuitengouwweg2-vg01_0013.png"

Figuur 12: De planlocatie (rood omcirkeld) is gelegen tussen 1,43 en 2,95km tot een Natuurnetwerkgebied (bron:maps.noord-holland.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.wpBuitengouwweg2-vg01_0014.png"

Figuur 13: De planlocatie (rood kader) is gelegen op circa 36m tot het Natura 2000-gebied Polder Zeevang (bron: maps.noord-holland.nl)

De planlocatie is gelegen nabij een uithoek van het Natura2000-gebied polder Zeevang. Het gebied heeft een relevante functie voor overnachtende en foeragerende vogels. De beoogde werkzaamheden zijn tijdelijk van aard en vinden buiten het Natura2000-gebied plaats. Werkzaamheden die mogelijk een effect zouden kunnen sorteren betreffen: heiwerkzaamheden, bouwkranen en andere werkzaamheden waarbij hoge en harde geluiden en trillingen bij vrijkomen. Binnen de polder zijn er echter voldoende mogelijkheden voor vogels om zich tijdelijk naar te begeven.
Vogels zijn kwetsbaar tijdens het broedseizoen (maart/juli) en ruiperiode (juli/augustus). Gedurende vorengenoemde periodes dienen er geen werkzaamheden te worden uitgevoerd die mogelijk leiden tot onacceptabele verstoring van vogels.

De te realiseren woningen voldoen aan het huidige bouwbesluit waardoor er slechts sprake is van een minimale hoeveelheid uitstoot van stikstof. De te saneren stallen en gebouwen hebben een relatief hoge stikstof uitstoot (exclusief vee). In de nieuwe situatie is er per definitie sprake van een lagere uitstoot. Daarnaast is de uitstoot van 2 woningen dermate beperkt dat er per definitie geen sprake is van een vergunning en/of melding plichtige uitstoot.

Soortenbescherming

Binnen het plangebied en/of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of bijzondere overige soorten. Foeragerende en migrerende vleermuizen maken mogelijk gebruik van de planlocatie. Gedurende de ontwikkeling kan geschikt habitat voor de rugstreeppad ontstaan. De locatie en omgeving ervan worden incidenteel betreden door algemene amfibieën en zoogdieren. Op de planlocatie zijn geschikte nestlocaties voor algemene broedvogels aanwezig.

Tabel 1 Overzicht van de functie van het plangebied voor beschermde flora en fauna alsmede de te verwachtten effecten naar aanleiding van de beoogde ingrepen en de eventuele vervolgstap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.wpBuitengouwweg2-vg01_0015.png"

Conclusie

De werkzaamheden en toekomstige situatie leiden aannemelijk niet tot aantasting van beschermde gebieden of beschermde natuurwaarden. Ondanks dat er geen effecten verwacht worden kan het, ten behoeve van een feitelijke rekenkundige onderbouwing, door de provincie wenselijk worden geacht een Aerius berekening uit te voeren. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soortgroepen dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit). Het aspect ecologie staat de uitvoering derhalve niet in de weg.

5.9 Archeologie

Algemeen

Als gevolg van het Verdrag van Malta (Valletta) zijn overheden verplicht om in het
ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient, voordat er bodemingrepen plaatsvinden, een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd.

De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed was tot voor kort vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988, met een nadere uitwerking in de Wet op de Archeologische MonumentenZorg (Wamz) uit 2007.

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden waarmee de Monumentenwet 1988 is vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de
Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt.

Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet, is in het overgangsrecht van de Erfgoedwet bepaald dat de regels met betrekking tot archeologie uit de Monumentenwet 1988 ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Belangrijke uitgangspunten uit de Monumentenwet 1988, zoals de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem en het inpassen van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ordening en de financiering van onderzoek (‘de verstoorder betaalt’), blijven dus onverminderd van kracht.

Bij de vaststelling van een wijzigingsgsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden moet dan ook rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. Daarom is het voor het opstellen van een plan veelal noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre in betreffende gronden archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Gebieden waar resten aanwezig zijn, kunnen middels een dubbelbestemming voor archeologie door het bestemmingsplan worden beschermd. Voorafgaand aan werkzaamheden waarbij bodemingrepen plaatsvinden, dient dan in bepaalde gevallen nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2015 heeft het perceel nagenoeg geheel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' gekregen. Voor een dergelijke verwachting geldt voor bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,4 m de plicht om archeologisch onderzoek te verrichten. Uitgezonderd zijn bouwwerken binnen de bestaande bouwvlakken.

De nieuwe woningen met bijgebouwen liggen uitsluitend binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. De totale bebouwde oppervlakte van de woningen is kleiner dan 500 m2. Bovendien worden de woningen binnen het bestaande bouwvlak gebouwd. Er is daarom geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Conclusie

Hoewel de noodzaak om archeologisch onderzoek uit te voeren ontbreekt, is het echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het plangebied toch nog archeologische resten voorkomen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet is de uitvoerder van het grondwerk verplicht om archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid. In de te verlenen omgevingsvergunning(en) zal hieromtrent een voorwaardelijke bepaling worden opgenomen.

Rekening houdend met het voorgaande staat het aspect archeologie de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.10 Kabels, leidingen en straalpaden

In het plangebied zijn geen relevante kabels en straalpaden aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden.

Hoofdstuk 6 Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden

6.1 Algemeen

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de criteria waar het te ontwikkelen plan aan dient te voldoen conform de regels van het vigerende bestemmingsplan.

Regel   Wijziginsgplan  
Artikel 36 lid 4 Wijziging  
sub 1a   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden gelegen binnen het bouwvlak van de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', waarbij aangetoond dient te worden dat omliggende bedrijven door de wijziging niet in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en dat de overige gronden gelijktijdig met de bestemmingswijziging worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch met waarden' en waarbij de Provincie Noord-Holland geraadpleegd zal worden   In hoofdstuk 5 is getoetst of omliggende bedrijven gehinderd worden in hun bedrijfsvoering of -ontwikkeling. Gebleken is dat dit niet het geval is. Een deel van het oorspronkelijk agrarisch bouwvlak krijgt de bestemming 'Agrarisch met waarden', zonder bouwmogelijkeden. De provincie Noord-Holland heeft in het kader van het vooroverleg gereageerd op het plan.  
lub 1b   de bestemming 'Wonen', met uitzondering van het bouwvlak, te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch met waarden', met dien verstande dat de wijziging alleen geldt voor dat gedeelte van deze gronden waar van agrarisch gebruik sprake is.   N.v.t.  
Artikel 36 lid 4 Voorwaarden voor wijziging - Bij de wijziging naar de bestemming 'Wonen' als bedoeld in lid 36.4.1 onder a worden de volgende regels in acht genomen:  
lsub2a   het betrokken agrarisch bedrijf wordt/is beëindigd en voortzetting daarvan is, in redelijkheid, niet meer te verwachten;

 
Het agrarisch bedrijf is beëindigd.
Vanwege de ligging van de woning aan de Buitengouwweg 1 binnen de geurcirkel van de bedrijfslocatie is een duurzame bedrijfsvoering op de locatie bovendien lastig zo niet onmogelijk.  
sub 2b   de resterende achterliggende gronden dienen te worden toegevoegd aan de productiegronden van het veenweidegebied;   De achterliggende resterende grond wordt toegevoegd aan de productiegronden van het veenweidegebied en krijgt de bestemming 'Agrarisch met waarden'.  
sub 2c   bij de sloop van tenminste 500 m2 bestaande in onbruik geraakte bedrijfsbebouwing mag 1 woning worden gebouwd;   In totaal wordt 971 m2 aan bebouwing gesloopt. Dit is ruim voldoende om 1 extra (ruimte voor ruimte) woning te mogen bouwen.  
sub 2d   bij de sloop van tenminste 1000 m2 bestaande in onbruik geraakte bedrijfsbebouwing mogen 2 woningen worden gebouwd;   n.v.t.  
sub 2e   de landschappelijke en cultuurhistorische effecten van de wijziging in een beeldkwaliteitsplan zijn beschreven en verbeeld.   Zie het landschapsplan en het beeldkwaliteitsplan in de bijlage.
In de regels van het wijzigingsplan wordt de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de ontwikkeling moet voldoen aan de uitgangspunten uit dit plan.
 
36 lid 4 Nadere eisen - Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen voor het verwezenlijken van de wijzigingsbevoegdheid. Deze eisen kunnen omvatten:  
sub 3a   amovering van de in onbruik geraakte bouwwerken, zoals gebouwen en/of delen daarvan

 
Alle bebouwing wordt geamoveerd.  
sub 3b   het verwijderen van verhardingsoppervlakten   De voeropslagen, met een gezamenlijke oppervlakte van 302 m2, die op verharding zijn geplaatst, worden ook verwijderd.  
sub 3c   de aanleg van water dan wel plas/drasgronden ten dienste van de landschappelijke inpassing en/of de waterberging   N.v.t.  
sub 3d   de aanleg van groenelementen/ houtwallen in het kader van een landschappelijke dan wel ecologische aanvulling.   Zie het landschapsplan / beeldkwaliteitsplan  
36.4.4 Grenzen wijzigingsbevoegdheid  
sub a   De wijziging mag uitsluitend worden toegepast indien de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van deze gronden niet onevenredig worden aangetast.   De welstands- en monumentencommissie Edam - Volendam heeft in hoofdlijnen positief geadviseerd op het plan. Voorwaarde is dat de nieuw te bouwen stolp en ruimte voor ruimte woning evenwijdig aan de kavelsloten staan. Het BKP is hierop aangepast.  
sub b   Op de gronden welke door toepassing van lid 1 de bestemming 'Wonen' of de bestemming 'Agrarisch met waarden', is het bepaalde in respectievelijk artikel 20 en artikel 5 van overeenkomstige toepassing.   Artikel 20 'Wonen' is van toepassing.  

6.2 Conclusie

Het beoogde plan voldoet aan voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over onder andere planschade, sloop van de bedrijfsgebouwen en kostenverhaal. Voor de gemeente zijn er geen andere kosten verbonden aan dit plan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg voert met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van de belangen welke in het plan in het geding zijn.

7.2.2 Zienswijze

Het ontwerp wijzigingsplan heeft gedurende een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen, zoals dit is voorgeschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Algemene wet bestuursrecht. Er is gedurende de termijn gelegenheid om zienswijzen in te dienen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.