direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Julianaweg e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0385.bpBtJulianawegEO-vg02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In het noordoostelijk deel van de kern Volendam ligt het bedrijventerrein Julianaweg e.o. Vanwege de ouderdom van de geldende bestemmingsplannen voor het bedrijventerrein en in verband met de toenemende verkleuring van het gebied is een actueel bestemmingsplan gewenst. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een actuele regeling voor het bestaande industrieterrein, waarbij zoveel als mogelijk rekening is gehouden met de beoogde transformatie (zie 3.3.3).

In 2015 is het bestemmingsplan voor vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad. Deze heeft het bestemmingsplan niet vastgesteld omdat zij nog enkele aanpassingen wenste. Deze aanpassingen zijn daar waar mogelijk verwerkt. Omdat het bestemmingsplan op slechts beperkte onderdelen is gewijzigd is er geen noodzaak om het bestemmingsplan (opnieuw) als ontwerp ter inzage te leggen.

1.2 De plangrens

Het plangebied 'Bedrijventerrein Julianaweg e.o.' ligt aan weerszijden van de Julianaweg en bevindt zich ten noorden van de Oude Kom van Volendam en ten oosten van de Rozettenbuurt en de Bloemenbuurt. De begrenzing van het bestemmingsplan is als volgt:

  • in het noorden: het hart van de Volgertocht;
  • in het oosten: de dijk langs het Markermeer en de achterperceelsgrenzen van Noordeinde 56 t/m 91;
  • in het zuiden: het parkeerterrein aan de Parallelweg, de watergang langs de Zusterschoolstraat en het hart van de Papaverstraat;
  • in het westen: het hart van de Hyacintenstraat, het hart van de Mgr. C. Veermanlaan, de Edisonstraat, het hart van de Dijkgraaf de Ruijterlaan en het hart van de watergang achter de Morseweg.

De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 44 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpBtJulianawegEO-vg02_0001.png"

Afbeelding: begrenzing plangebied 'Bedrijventerrein Julianaweg e.o.'

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan vigeren op dit moment nog de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan "Volendam II"

Vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 31 oktober 1972;

Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland d.d. 10 april 1973.

  • Bestemmingsplan "Volendam II, 2e herziening"

Vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 21 juli 1988;

Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland d.d. 14 februari 1989.

  • Bestemmingsplan "Volendam III"

Vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 29 september 1970;

Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland d.d. 22 juni 1971.

  • Bestemmingsplan "Volendam III, 3e herziening"

Vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 26 mei 1983;

Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland d.d. 8 mei 1984.

  • Bestemmingsplan "Volendam III, 4e herziening"

Vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 21 juli 1988;

Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland d.d.14 februari 1989.

  • Bestemmingsplan "Industrieterrein Broekgouw"

Vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 27 augustus 1981;

Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland d.d.26 oktober 1982.

  • Bestemmingsplan "Industrieterrein Broekgouw, 1e herziening"

Vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 21 juli 1988;

Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland d.d.14 februari 1989.

  • Bestemmingsplan "Oud Volendam"

Vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 26 maart 1998;

Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland d.d. 27 oktober 1998.

  • Bestemmingsplan "Dwarskuul 2-4-6 Volendam"

Vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 12 maart 2015;


Het bestemmingsplan "Volendam II" en de tweede herziening daarvan geldt voor het merendeel van het bestaande bedrijventerrein .

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Plangebied nader beschouwd

Het bedrijventerrein bevindt zich in het noordoosten van de bebouwde kom van Volendam en is gelegen tussen de waterkering langs het Markermeer (noord- en oostkant), de Oude Kom (oost- en zuidkant) en een woongebied (zuid- en westkant).
Op het bedrijventerrein zijn circa 340 bedrijven gevestigd met in totaal circa 3.900 arbeidsplaatsen (bron: bedrijvenbestand maart 2011). Centraal door het bedrijventerrein loopt de Julianaweg. Deze weg is een belangrijke verkeerscorridor voor zowel het bedrijventerrein als de rest van de bebouwde kom van Volendam. In het noorden is de Julianaweg via de Dijkgraaf de Ruijterlaan verbonden met de bebouwde kom van Edam. Door de ligging is het bedrijventerrein goed bereikbaar voor de inwoners van zowel Edam als Volendam. Doordat het bedrijventerrein op enige afstand van de provinciale weg N247 is gelegen en bestemmingsverkeer via Julianaweg door de bebouwde kom van Volendam moet rijden is de verbinding met het regionale en nationale wegennet wat minder goed als bij industrieterrein Oosthuizerweg.

2.2 Beschrijving plangebied

2.2.1 Algemeen

Het bedrijventerrein biedt plek aan diverse bedrijven. Het gaat daarbij om zowel kleine bedrijven als een aantal grote ((inter)nationale) bedrijven. De gevestigde bedrijven behoren over het algemeen tot milieucategorie 1 t/m 3.2. Op enkele plekken komen ook bedrijven voor die tot een hogere milieucategorie behoren (4.1 of 4.2). Zo zijn in de noordwestelijke hoek van het bedrijventerrein diverse visverwerkingsbedrijven gevestigd.

De laatste jaren heeft steeds meer een verkleuring van het bedrijventerrein plaatsgevonden doordat meer branchevreemde functies in het plangebied zijn gevestigd. Het gaat daarbij met name om detailhandelachtige functies, zoals volumineuze detailhandel (o.a. woonwinkels langs de Julianaweg) en een kringloopwinkel.


Naast bedrijven en detailhandel komen in het plangebied ook nog diverse andere functies voor, zoals:

  • bedrijfswoningen;
  • (zelfstandige) kantoren;
  • dienstverlening;
  • een brandweerkazerne;
  • een brandstofverkooppunt (geen LPG zijnde);
  • een buurtwinkelvoorziening met bijbehorend terrein langs de Papaverstraat (welke onlangs is afgebrand);
  • woningen;
  • garageboxen;
  • de waterkering langs het Markermeer;
  • verkeerswegen;
  • waterpartijen en groenvoorzieningen.

Het plangebied heeft een oppervlak van circa 44 ha.

2.2.2 Stedenbouwkundige structuur

De stedenbouwkundige structuur van het plangebied wordt vooral bepaald door de centrale corridor Julianaweg, welke het plangebied in een westelijk en een oostelijk deel verdeeld. Haaks op deze centrale corridor staat de Dijkgraaf de Ruijterlaan, met in het verlengde het haaks op het Markermeer gelegen deel van het Noordeinde. Het tracé van de Dijkgraaf de Ruijterlaan is gebaseerd op de loop van de voormalige dijkweg tussen Edam en het Markermeer. De Dijkgraaf de Ruijterlaan en het haaks op het Markermeer gelegen deel van het Noordeinde verdelen het plangebied samen met de Julianaweg in vier kwadranten: het noordoostelijk kwadrant, het zuidoostelijk kwadrant, het zuidwestelijk kwadrant en het noordwestelijk kwadrant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpBtJulianawegEO-vg02_0002.jpg"

Afbeelding: de vier kwadranten in het plangebied

Aan de (noord- en) oostkant is de waterkering van het Markermeer een harde en duidelijke begrenzing van het bedrijventerrein. Niet alleen is de waterkering door het hoogteverschil een fysieke begrenzing maar vanaf het bedrijventerrein is het voor gemotoriseerd verkeer bijna niet mogelijk om op de waterkering te komen. Alleen in het noordoostelijk kwadrant is een deel van de waterkering toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer. De zijstraten vanaf de Julianaweg zijn daardoor grotendeels doodlopend. In het zuidoostelijk kwadrant is de Parallelweg niet doodlopend doordat deze weg een lus vormt vanaf de Julianaweg. Via deze lus is o.a. het in de zuidoostelijke punt gelegen parkeerterrein voor bezoekers van het centrum van Volendam te bereiken. De faciliteiten van het parkeerterrein zullen worden verbeterd (zie 2.3).
Doordat doorgaande verkeerswegen ontbreken is in de twee oostelijke kwadranten alleen sprake van bestemmingsverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpBtJulianawegEO-vg02_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpBtJulianawegEO-vg02_0004.png"

Afbeelding: doodlopende zijstraat van de Julianaweg (links) en het parkeerterrein voor bezoekers van het centrum van Volendam (rechts)

De twee westelijke kwadranten grenzen direct aan woonbuurten. Net als in de twee oostelijke kwadranten zijn er in het zuidwestelijk kwadrant enkele doodlopende wegen vanaf de Julianaweg. Er zijn in dit kwadrant echter ook diverse verkeerswegen die in verbinding staan met andere verkeerswegen en doorlopen naar de woonbuurten. In het zuidwestelijk kwadrant is daardoor naast bestemmingsverkeer ook sprake van doorgaand verkeer (o.a. Mgr. C. Veermanlaan en Marconistraat). In het noordwestelijk kwadrant is wel sprake van alleen bestemmingsverkeer doordat er geen directe doorgaande wegen aanwezig zijn. Het wegenstelsel in het noordwestelijk kwadrant is rechthoekig en via enkele verbindingen aangesloten op de doorgaande wegen Julianaweg en Dijkgraaf de Ruijterlaan.

De doorgaande functie van de Julianaweg en de Dijkgraaf de Ruijterlaan komt ook in de stedenbouwkundige structuur naar voren doordat de beide wegen een breder profiel hebben dan de overige wegen. Zo heeft de Julianaweg een profielbreedte van circa 15 tot 20 meter en de Dijkgraaf de Ruijterlaan een profielbreedte van circa 15 meter. Daarnaast zijn de bedrijfsgebouwen langs de Julianaweg op ruimere afstand van de Julianaweg geplaatst, veelal in een vaste rooilijn op circa 15 meter van de rand van de Julianaweg. De ruimte tussen de Julianaweg en de bedrijfsgebouwen is voornamelijk in gebruik als parkeerterrein.
afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpBtJulianawegEO-vg02_0005.jpg"

Afbeelding: Julianaweg ter hoogte van nummer 192 (bron: https://maps.google.nl)

Bij de andere wegen in het plangebied staan de bedrijfsgebouwen dichter langs de weg maar meestal nog steeds wel in een vaste rooilijn. De ruimte tussen de rijwegen is vaak in gebruik voor parkeren, opslag of bedrijfsactiviteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpBtJulianawegEO-vg02_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpBtJulianawegEO-vg02_0007.png"

Afbeelding: Marconistraat ter hoogte van nummer 1 (links) en Morseweg ter hoogte van 10 (rechts)

De percelen in het plangebied zijn gevarieerd in omvang waardoor zowel kleinschalige bedrijfsbebouwing voorkomt als bedrijfsbebouwing met een grotere korrelgrootte. De straatgevels verschillen sterk voor wat betreft gevelbreedte, materiaalgebruik en kleurstelling. Ook de hoogtes variëren sterk. Een groot deel van de gebouwen is niet hoger dan 8 meter maar verspreid over het plangebied komen ook hoogtes voor tot maximaal 14 meter. Deze hogere bouwhoogtes zijn gerealiseerd dankzij in het verleden verleende vrijstellingen. Er zijn kavels, waar het bebouwbare gedeelte volledig is benut, terwijl bij andere kavels een deel onbebouwd is gebleven. Meestal betreft het relatief grote vestigingen met buitenopslag van goederen of materieel, dan wel het parkeren op eigen erf. Ondanks dat niet alle percelen volledig bebouwd zijn is de bebouwingsdichtheid op het bedrijventerrein hoog.

Op enkele plekken komen ook zogenaamde "bedrijfsverzamelgebouwen" voor. Dit zijn kleine aan elkaar geschakelde bedrijfsruimtes waar diverse kleine ondernemers in zijn gevestigd en waar relatief vaak sprake is van het gebruik als kantoor en dienstverlening.

Binnen het plangebied is weinig groen en water van enige betekenis aanwezig. Alleen langs de randen van het noordwestelijk kwadrant bevindt zich groen en water van enige omvang. Ook is er groen aanwezig ter plaatse van de waterkering langs het Markermeer. Het in het plangebied aanwezige groen heeft met name een begeleidende functie. Op de percelen komt nauwelijks tot geen groen en water voor: de meeste kavels zijn volledig verhard.

2.2.3 Bebouwingskarakteristiek

Het bedrijventerrein is al enkele decennia oud en kent daardoor en door de verschillende functies een grote variëteit van oude en nieuwe identiteiten en kwaliteiten. Het bindende kader daarbij wordt vooral gevormd door het wegenpatroon, de daarbij behorende rooilijnen en - zij het in mindere mate - de maximale bouwhoogtes.

Bij de meeste percelen, zeker bij de grotere, hebben de panden de maximale bouwhoogte opgezocht (tussen de 7,00 meter à 8,00 m). Lagere gebouwen komen uiteraard ook voor maar er is ook een aantal gebouwen waarbij met behulp van vrijstelling een hogere bouwhoogte is gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpBtJulianawegEO-vg02_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpBtJulianawegEO-vg02_0009.png"

Afbeelding: circa 8 meter hoge bebouwing op het perceel Julianaweg 208 (links) en bebouwing met een hogere bouwhoogte op het perceel Morseweg 2 (rechts)

De relatief wat oudere bedrijfspanden zijn overwegend vrij ongelede, rechthoekige bouwmassa's met een platte afdekking of met een zeer flauw zadeldak en een uitgesproken utilitaire vormgeving en sober materiaalgebruik. Bij gebouwen van recentere datum is meer aandacht voor de verschijningsvormkwaliteit gegeven en/of zijn de gebouwdelen met een kantoorfunctie representatief verzelfstandigd.

2.3 Verbeteren faciliteiten parkeerterrein Parallelweg

De bereikbaarheid van het toeristisch centrum van Volendam is decennia lang al een punt van aandacht. In 2011 is hiervoor het “Verkeersplan Toeristisch Centrum Volendam” door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van dit verkeersplan was enerzijds het afsluiten van de Haven voor gemotoriseerd verkeer tussen het Havendijkje en parkeerterrein Haven-zuid en anderzijds het verminderen van het aantal verkeersbewegingen op het Zuideinde en Noordeinde door parkeervoorzieningen aan te brengen in de nabijheid van het toeristisch centrum.

De verwachting is dat het toerisme de komende jaren zal groeien. Hierdoor zal de druk op de bereikbaarheid van het toeristisch centrum en het parkeren in de directe omgeving van het toeristisch centrum toenemen. In het coalitieakkoord en het programmaplan 2017-2022 zijn dan ook doelstellingen geformuleerd om de bereikbaarheid en het parkeren voor het toeristisch centrum te verbeteren.

Er is vastgelegd dat in beginsel vastgehouden wordt aan het huidige beleid van een zo autoluw mogelijke dijk. Hierbij is ook aangegeven dat er onderzocht zal worden hoe de parkeerterreinen Marinapark en Parallelweg aantrekkelijker gemaakt kunnen worden zodat het voor toeristen vanzelfsprekend wordt deze te gebruiken. Tevens wil men de parkeercapaciteit aan de randen van het centrum uitbreiden om de parkeerdruk in het centrum te verminderen.

Om de bovengenoemde doelstellingen uit het coalitieakkoord en programmaplan 2017-2022 te realiseren is er in 2016 een eerste rapportage opgesteld waarin verschillende mogelijkheden zijn onderzocht. Deze rapportage is vervolgens op 16 februari 2017 aan de gemeenteraad van Edam-Volendam aangeboden om opiniërend te bespreken. Tijdens deze bespreking heeft de gemeenteraad een duidelijke richting aangegeven. Naar aanleiding hiervan is er een nieuwe rapportage opgesteld waarin concrete voorstellen zijn gedaan, met daaraan gekoppelde investeringen.

In de eerste rapportage was een uitbreiding van de parkeercapaciteit van zowel auto's als bussen op het parkeerterrein Parallelweg, middels een parkeerdek opgenomen. De gemeenteraad heeft echter bij de opiniërende behandeling in februari duidelijk aangegeven dat men een uitbreiding van de parkeercapaciteit middels een parkeerdek niet wenselijk acht. Een parkeerdek wordt daarom in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

De nieuwe rapportage is op 14 september 2017 voorgelegd aan de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft ingestemd met ondergrondse containers, een toiletvoorziening en kiosk op het parkeerterrein Parallelweg.
De daadwerkelijke locatie van de toiletvoorziening met kiosk is nog in onderzoek. Binnen de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' is één afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor een toiletvoorziening met kiosk.

2.4 Parkeren Edisonstraat

De Edisonstraat is de begrenzing van het bedrijventerrein met de aanliggende woonwijk. Doordeweeks heeft deze wijk last van parkeren door bezoekers en werknemers van de bedrijven op het bedrijventerrein. Openbare parkeerplaatsen om de behoefte op te vangen ter plaatse zijn op het bedrijventerrein schaars.

De Edisonstraat is voorzien van langs- en haaksparkeren. Een deel van de strook langsparkeren ten westen van de straat kan worden benut voor het realiseren van extra parkeerplaatsen. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met een eventuele aanpassing van de bestaande parkeerplaatsen naar haaksparkeren door middel van een verkeersbestemming.

2.5 Winkelvoorziening Hyacintenstraat-Papaverstraat

De winkelvoorziening met supermarkt op de hoek Hyacintenstraat-Papaverstraat is in juli 2016 door brand verwoest. De bedoeling is om een nieuwe winkelvoorziening te realiseren. De plannen hiervoor zijn nog in voorbereiding en kunnen daarom nog niet worden overgenomen in het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is daarom uitgegaan van de gebruiks- en bouwmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan. Als het toekomstige bouwplan hier niet binnen past dan zal er ter zijner tijd een separate planologische procedure worden gevolgd.

2.6 Woningen Noordeinde

Aan het Noordeinde bevinden zich enkele woonpercelen. Voor het woonperceel Noordeinde 104A is op 11 december 2017 een omgevingsvergunning verleend voor een extra woning terwijl voor de woonpercelen Noordeinde 105 en 106 bouwplannen gereed zijn voor sloopnieuwbouw ten behoeve van een andere configuratie van de twee bestaande woningen. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de verleende omgevingsvergunning en de bouwplannen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees en nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Voor de doorwerking van de Rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is vervolgens het Barro opgesteld (zie subparagraaf 3.1.2).

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen en op 1 juli 2017 aangepast. De ladder voor duurzame verstedelijking, is een procesvereiste en draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeente en provincies in een vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Eén en ander betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met het oog voor de onderliggende behoeftevraag ("Nut en noodzaak").

In het Bro (artikel 3.1.6, lid 2) is opgenomen dat een toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan een aantal voorwaarden dient te voldoen. Het onderhavige bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan en maakt geen relevante nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Wel is een andere configuratie van bebouwing op bedrijfskavels en woonkavels mogelijk maar dat leidt niet tot een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking gelden er daarom geen voorwaarden waaraan het bestemmingsplan dient te voldoen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden (en sindsdien een aantal keer gewijzigd) en borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan ruimtelijke plannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten.

Van de in het Barro geregelde onderwerpen hebben alleen de onderwerpen 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde', 'IJsselmeergebied' en 'Primaire waterkeringen' betrekking op het plangebied.

De waterkering langs het Markermeer is zowel primaire waterkering, begrenzing van het IJsselmeergebied als onderdeel van het 'werelderfgoed De Stelling van Amsterdam'. De kernkwaliteiten van dit erfgoed van uitzonderlijke universele waarde zijn in hoofdlijnen als volgt:

  • 1. Het unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven, laatnegentiende-eeuwse en vroegtwintigste-eeuwse hydrologische en militair-landschappelijke geheel, bestaande uit:
    • a. een doorgaand stelsel van liniedijken in een grote ring om Amsterdam;
    • b. sluizen en voor- en achterkanalen;
    • c. de forten, liggend op regelmatige afstand, voornamelijk langs dijken;
    • d. inundatiegebieden;
    • e. voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied);
    • f. de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;
  • 2. Relatief grote openheid;
  • 3. Groene en relatief stille ring rond Amsterdam.


In het Barro is aangegeven dat er in het belang van de instandhouding en versterking van deze kernkwaliteiten door middel van een provinciale verordening regels zullen worden gesteld over de inhoud van of de toelichting bij bestemmingsplannen (zie subparagraaf 3.2.2). Ten aanzien van het IJsselmeergebied geldt dat er geen nieuwe bebouwing of landaanwinning in het IJsselmeergebied mogelijk mag worden gemaakt. Daar is in het voorliggende bestemmingsplan geen sprake van. Ook dient een bestemming 'waterkering' te worden toegepast in het bestemmingsplan (zie 5.3).

De overige onderwerpen in het Barro hebben geen invloed op het plangebied doordat de betreffende onderwerpen niet aan de orde zijn in of nabij het plangebied.

3.1.3 Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta, ook wel het Verdrag van Valletta genoemd, beoogt om het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt. Dit is gevat in drie principes:

  • 1. streven naar behoud in situ van archeologische waarden. De bodem is de beste garantie voor een goede conservering van archeologische resten.
  • 2. tijdig rekening houden in de ruimtelijke ordening met de mogelijkheid of aanwezigheid van archeologische waarden, zodat er nog ruimte is voor archeologie vriendelijke alternatieven.
  • 3. de verstoorder betaalt voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarde, wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Om de principes van het Verdrag van Malta verder door te voeren is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Deze wet regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De gemeente heeft voor haar grondgebied een archeologienota vastgesteld (zie subparagraaf 3.3.6).

3.1.4 Nationaal Milieubeleidsplan 4

Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 heeft als lange termijnvisie een duurzaam milieubeleid. Hiermee wordt bedoeld dat er zo met het milieu moet worden omgegaan, dat de toekomstige generaties geen last hebben van wat we nu doen. Maatschappelijke activiteiten mogen niet meer milieubelasting veroorzaken dan strikt noodzakelijk is. Om ervoor te zorgen dat het menselijk handelen deze milieubelasting niet overschrijdt, is in onderhavig milieubeleidsplan een 6-tal thema's opgenomen om dit te voorkomen. Bedoelde thema's zijn: versnippering, verzuring, verwijdering, verstoring, vermesting en verdroging.
In het gemeentelijk Milieubeleidsplan 2009-2012 en het Omgevingsprogramma 2014 is op lokale schaal uitwerking aan dit beleid gegeven (zie hierna paragraaf 3.3.7).

3.1.5 Belvedère en Actieprogramma Cultuur en Ruimte

In de Nota Belvedère is het cultuurhistorische beleid vastgelegd. Het beleid is gericht op verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving én het behoud van het cultureel erfgoed. Met deze Nota wordt een respectvolle omgang met cultuurhistorische waarden beoogd. De strategie richt zich op "behoud door ontwikkeling". In deze nieuwe ontwikkelingsgerichte strategie vormt de cultuurhistorie het uitgangspunt voor ruimtelijke planvormingsprocessen.

Het Actieprogramma Ruimte en Cultuur bundelt het architectuur- en Belvedèrebeleid en zorgt voor een meer complete en consistente inbreng vanuit het cultuurbeleid in het ruimtelijke beleid. Het is opgesteld in aansluiting op de toenmalige Nota Ruimte en is een actualisatie van Belvedère en Architectuurbeleid. Dit actieprogramma biedt een samenhangende voortzetting van de uitvoering van het bestaande architectuurbeleid en het Belvedèrebeleid, waarin de bestaande en de nieuwe acties, maatregelen en projecten worden gestroomlijnd tot een coherent geheel.

Het belangrijkste doel van het Actieprogramma Ruimte en Cultuur is de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van gebouwen, dorpen, steden en landschappen.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 "Kwaliteit door veelzijdigheid" is vastgesteld op 21 juni 2010 en op 3 november 2010 in werking getreden. Nadien heeft nog een partiële herziening plaatsgevonden. De laatste versie van de Structuurvisie is van 28 september 2015.
Het beleid is onderverdeeld in drie provinciale hoofdbelangen: ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provinciale sturing richt zich op bovenlokale en regionale belangen.

Voor voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten stuurt de provincie met name aan om bestaande locaties te intensiveren en herstructureren, naast het zoeken naar nieuwe locaties voor bedrijven. Dit zijn locaties binnen 'bestaand bebouwd gebied'. Het bestaande bedrijventerrein valt binnen 'bestaand bebouwd gebied' en is tevens aangeduid als vastgesteld of bestaand bedrijventerrein. Voor voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten hanteert de provincie met name het uitgangspunt om bestaande locaties te intensiveren en herstructureren.

De provincie zet zich ook in om de biodiversiteit van de natuur te vergroten en het realiseren van zoveel mogelijk natuur. Kern van het natuurbeleid is de veiligstelling en de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones en nationale parken, Natura 2000-gebieden en weidevogelleefgebieden. Verder staat het groen, met name rondom de steden, onder druk. De provincie meent daarom dat een goede toegankelijkheid van recreatief groen voor haar bewoners en bezoekers belangrijk is, zowel voor de leefbaarheid als voor het vestigingsklimaat.

In het algemeen zet de provincie zich in op het bevorderen van binnen- en buitenlands bezoek aan Noord-Holland. Ze zet in op het ontwikkelen van een compleet samenhangend netwerk van recreatieve verbindingen (wandelpaden, lange afstand wandelroutes, fietspaden, landelijke lange afstand fietsroutes, een regionaal fietsknooppuntennetwerk en tot slot het vaarwegennetwerk). In de landschappen die onderdeel uitmaken van de Metropool Amsterdam wordt ingezet op voldoende recreatiemogelijkheden en de bereikbaarheid hiervan.

De bescherming tegen overstroming en wateroverlast wordt gewaarborgd door het versterken van de waterkeringen en het aanwijzen van ruimte voor waterberging. Waterberging gebeurt voornamelijk fijnmazig, maar waar nodig wordt dit integraal aangepakt in combinatie met woningbouw, recreatie of natuur.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland

Provinciale Staten hebben de Provinciale ruimtelijke verordening (Prv) van Noord-Holland tegelijk met de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. De regels van de Prv vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Sinds de vaststelling is de Prv regelmatig aangepast, voor het laatst op 12 december 2016 (in werking getreden op 1 maart 2017).
De Prv schrijft voor waaraan bestemmingsplannen, afwijkingsbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. In het belang van een goede ruimtelijke ordening acht de provincie het noodzakelijk dat er algemene regels vastgesteld worden omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Hierdoor heeft de provincie meer invloed op de ruimtelijke ordening in Noord-Holland.

Het voorliggende bestemmingsplangebied ligt grotendeels binnen bestaand stedelijk gebied als bedoeld in zowel de Prv als het Besluit ruimtelijke ordening. Alleen de agrarische gebieden zijn gelegen in het landelijk gebied. Voor het plangebied zijn de volgende regels relevant:

3.2.2.1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan kan alleen in nieuwe stedelijke ontwikkelingen voorzien als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. In het Bro is aangegeven dat de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen als een stedelijke ontwikkeling wordt gezien.

3.2.2.2 Detailhandel

Nieuwe detailhandel is niet toegestaan op bedrijventerreinen, met uitzondering van:

  • een afhaalpunt ten behoeve van internethandel;
  • detailhandel die in zowel bedrijfseconomisch als ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de toegelaten bedrijfsuitoefening op grond van het vigerende bestemmingsplan en daarop nauw aansluit;
  • brand- of explosiegevaarlijke detailhandel of;
  • volumineuze detailhandel indien deze in winkelgebieden uit een oogpunt van hinder, veiligheid of verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar is. Als het totaal winkelvloeroppervlak van deze volumineuze detailhandel meer dan 1.500 m² bedraagt, geldt dat:
    • 1. dit aantoonbaar niet leidt tot ruimtelijk relevante leegstand in bestaande winkelgebieden, en;
    • 2. de regionale adviescommissie hierover een advies heeft uitgebracht.
3.2.2.3 Stelling van Amsterdam

De waterkering langs het Markermeer is onderdeel van het UNESCO-erfgoed van uitzonderlijke universele waarden 'Stelling van Amsterdam'. De Stelling van Amsterdam is een militair verdedigingswerk dat tussen 1870 en 1915 is aangelegd ter bescherming van de hoofdstad. De verdedigingsring is 135 kilometer lang en bestaat uit dijken met dammen en sluizen, terreinen die onder water konden worden gezet (inundatie) en 42 forten. Dit verdedigingssysteem in combinatie met het daarbij horende landschap wordt aangeduid als de stellingzone. Voor gronden ter plaatse van de Stelling van Amsterdam dienen in het bestemmingsplan regels te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten, zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (zie subparagraaf 3.2.3). Ter plaatse van onderdelen van de Stelling van Amsterdam zijn alleen nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies toegestaan voor zover deze de kernkwaliteiten van de erfgoederen behouden of versterken.

3.2.2.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Prv doordat het bestemmingsplan conserverend is en er geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen bij recht mogelijk worden gemaakt. Weliswaar zijn in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen om de bebouwing op enkele bestaande kavels te intensiveren of om een andere configuratie van bebouwing te realiseren maar dergelijke mogelijkheden zijn geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Ook zijn er geen nieuwe functies of bebouwing toegestaan in de zone die onderdeel is van de Stelling van Amsterdam. Ter bescherming van de stellingzone is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming met beschermende regels opgenomen. In het bestemmingsplan is verder uitgegaan van de bestaande omvang van het bedrijventerrein zodat er geen sprake is van transformatie. Weliswaar worden er in het bestemmingsplan ook enkele nieuwe functies mogelijk gemaakt maar het gebruik als bedrijventerrein blijft toegestaan en de nieuwe functies zijn passend op een bedrijventerrein. Volumineuze detailhandel en internetdetailhandel met een afhaalpunt zijn onder voorwaarden mogelijk gemaakt.

3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de structuurvisie en beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. In de Leidraad geeft de provincie haar visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland. Daarbij is aangegeven welke kernkwaliteiten van het landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zodat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze kunnen worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen.

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. In de Leidraad is ook aangegeven wat de kernkwaliteiten zijn van de Stelling van Amsterdam (zie subparagraaf 3.2.2). Deze luiden als volgt:

  • a. Een samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  • b. De hoofdverdedigingslijn van dijken, kades en liniewallen met de accessen (en met bruggen) als de hoofdstructuurdrager;
  • c. De fortterreinen met bijbehorende grachten en bebouwingen (genieloodsen, fortwachterswoningen);
  • d. Kazematten, vóórstellingen, (neven)batterijen, kruitmagazijnen, groepsschuilplaatsen, kringenwetboerderijen, grenspalen;
  • e. Inundatiewerken (inlaatkanalen en -werken), (dam)sluizen, duikers, hevels, kokers, peilschalen;
  • f. Delen van de karakteristieke, nog open (inundatie)gebieden;
  • g. Een groene en relatief 'stille' ring rond Amsterdam;
  • h. Relatief grote openheid.


Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan bevindt zich een dijk die onderdeel is van de hoofdverdedigingslijn. Het bestemmingsplan gaat uit van bescherming van de dijk doordat ter plaatse geen (nieuwe) gebouwen zijn toegestaan.

De provincie Noord-Holland wordt gekenmerkt door een rijk bodemarchief, waarvan de bewaarcondities over het algemeen gunstig zijn. Dat maakt dat bijna de gehele provincie een potentiële archeologische verwachting heeft. In het licht van de structuurvisie, waarbij de provincie haar eigen belang formuleert, is een aantal gebieden in Noord-Holland aan te wijzen die een bovenregionale archeologische waarde vertegenwoordigen. Deze gebieden bevatten waardevolle archeologische vindplaatsen en vertegenwoordigen in het algemeen een of enkele periodes en daarmee de kenmerkende bewoningsgeschiedenis van het gebied. Samen vormen deze gebieden een staalkaart van de vroege bewoningsgeschiedenis van Noord-Holland. Deze geschiedenis is vandaag de dag nog vaak af te lezen in het huidige landschap. De regio Waterland is één van de tien gebieden die van provinciaal belang zijn. In subparagraaf 3.3.6 wordt nader ingegaan op archeologie.

3.2.4 Detailhandelsbeleid Noord-Holland 2015-2020

Deze beleidsnota is vastgesteld op 15 december 2014. Het doel is om op hoofdlijnen een kader te bieden voor een optimale structuur, ontwikkeling en functioneren van detailhandel in de provincie Noord-Holland en een optimale samenwerking en afstemming tussen gemeenten, regio's en marktpartijen te faciliteren. Voor zover het gaat om onderhavig bedrijventerrein zijn de volgende uitgangspunten relevant:

  • prioriteit geven aan hoofdwinkelgebieden in de grote stadscentra;
  • voorkomen van extra leegstand als gevolg van overprogrammering;
  • internetverkoop zonder consument ter plaatse (kantoor, opslag, verzending) huisvesten op kantoorlocaties en bedrijventerreinen, internet-afhaalpunten niet toestaan op bedrijventerreinen.


Ten aanzien van het laatste uitgangspunt geldt dat de zorg bestaat dat bij afhaalpunten op bedrijventerreinen toch langzaam winkelkenmerken gaan ontstaan, zoals het etaleren van producten. Dit is een reëel risico, omdat bijna 70% van de webwinkels een fysieke winkel overweegt. Als een webwinkel al een solitair afhaalpunt heeft, dan is het uitbouwen van het afhaalpunt naar een winkel aanlokkelijk. Indien dit plaatsvindt, dan is handhaving van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Het bestemmingsplan staat in beginsel geen nieuwe detailhandel toe en is daarmee in overeenstemming met het detailhandelsbeleid van de provincie. Wel is nieuwe volumineuze detailhandel na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk maar voor dergelijke detailhandel geldt dat deze bij uitstek geschikt is voor vestiging op een bedrijventerrein. Zeker langs de Julianaweg is de vestiging van volumineuze detailhandel ruimtelijk gezien wenselijk, mede omdat er in de bestaande situatie al enkele vestigingen volumineuze detailhandel lang de Julianaweg aanwezig zijn.
Internetverkoop met een afhaalpunt is in het bestemmingsplan alleen toegestaan indien er geen showroomfunctie aanwezig is en het afhaalpunt ondergeschikt is. Dit is conform de Prv (zie subparagraaf 3.2.2).

3.2.5 Regiovisie Waterland 2040

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken.

Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijke gebied te bewaren vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringen van woon-werkverkeer. Voor het bedrijventerrein Julianaweg e.o. is aangegeven dat een kwaliteitsverbetering en mogelijk een intensivering van het bestaande bedrijventerrein gewenst is.

Het bestemmingsplan is conserverend en gaat zodoende uit van de bestaande situatie. Er zijn in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen om de bebouwing op enkele bestaande kavels te intensiveren of om een andere configuratie van bebouwing te realiseren. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de regiovisie.

3.2.6 Regionaal Verkeer- en Vervoerplan

Naast het nationaal en provinciaal verkeers- en vervoerbeleid is ook de Stadsregio Amsterdam (SRA) belast met het opstellen van samenhangend verkeers- en vervoerbeleid: het Regionaal Verkeers- en Vervoerplan (RVVP). De stadsregio is een samenwerkingsorgaan van 16 gemeenten met als hoofddoel (op verkeers- en vervoersgebied) het bereikbaar houden van de belangrijkste werkgelegenheidscentra in de regio. Net als de provincie is ook de stadsregio verplicht om de essentiële onderdelen van het rijksbeleid ter harte te nemen en toe te passen in het eigen beleid.

De werkwijze van de SRA is erop gericht om de gehele regio bereikbaar te houden, ondanks de grote ruimtelijke ontwikkelingen die de komende jaren tot een grotere druk op het infrastructurele netwerk zullen leiden. De stad Amsterdam is hierin het grootste werkgelegenheidscentrum dat veel verkeersbewegingen aantrekt. De ambitie van de stadsregio is: "het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving."

Voor de gemeente Edam-Volendam heeft deze ambitie voornamelijk gevolgen voor de verbindingen met werkgebieden in Amsterdam en Purmerend. Een beleidsaspect waar de stadsregio veel invloed op heeft is het openbaar vervoer. De ambities van de stadsregio omtrent openbaar vervoer zijn vastgelegd in de OV-visie 2010-2030.

3.2.7 OV-visie 2010-2030

De Stadsregio Amsterdam (SRA) heeft in het RVVP diverse projecten gedefinieerd die de hoogwaardige openbaar vervoer (HOV) verbindingen tussen de gemeente Edam-Volendam en Purmerend en Amsterdam moeten verbeteren. Deze zijn vervolgens verder uitgewerkt in de "OV-visie 2010-2030". De maatregelen zijn erop gericht om de kwaliteit van de Waterlandbuslijnen en het aandeel van het openbaar vervoer op deze verbindingen verder te laten toenemen.

In het licht van de huidige bezuinigingen op het gebied van openbaar vervoer en de pas verleende concessie "exploitatie OV Waterland" dient te worden bezien of de beoogde kwaliteitsslag kan worden behaald en of het huidige niveau van ontsluiting kan worden gehandhaafd. De wens van de SRA om de busverbinding tussen Edam-Volendam en Purmerend te verbeteren en de HOV verbindingen tussen de gemeente en werkgebieden in Amsterdam Zuidoost uit te breiden zijn geïntegreerd in het plan van eisen voor de OV concessie Waterland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Edam-Volendam 2020-2040

Bij besluit van 26 februari 2009 heeft de gemeenteraad een structuurvisie vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2040). In de structuurvisie wordt ook ingegaan op bedrijventerreinen.

3.3.1.1 Functionele invulling

Edam-Volendam heeft op het gebied van werkgelegenheid en bedrijvigheid een sterke positie binnen de regio. Belangrijke bedrijfstakken zijn industrie en bouwnijverheid en de commerciële dienstverlening. Om de toekomstige economische groei in de gemeente te kunnen opvangen is het belangrijk voldoende aanbod aan bedrijfsterrein te bieden. Vanwege verplaatsing van bedrijven komen naar verwachting in het gebied Julianaweg en omgeving bedrijfskavels/panden vrij. Dit biedt dan weer de mogelijkheid om een deel van de lokale bedrijfsterreinbehoefte op te vangen.
Het bedrijvengebied Julianaweg en omgeving wordt gekenmerkt door een sterke economische dynamiek, een hoge bebouwingsintensiteit en een aanzienlijke werkgelegenheid. Feit is ook dat een aantal bedrijven veel transportbewegingen met zich mee brengen en een naar verhouding zware bijdrage leveren aan de belasting van de leefbaarheid in het omliggend woongebied en aan de verkeersbelasting van onder andere de Julianaweg. Voor het bedrijventerrein is op termijn een ontwikkeling denkbaar, en vanuit planologische optiek ook wenselijk, waarbij een aantal "zware" bedrijven (qua transportbewegingen en/of milieubelasting) verplaatsen naar buiten de kern. Daarmee worden meerdere voordelen behaald:

  • ontlasten van de nu zwaar belaste Julianaweg wat betreft transportbewegingen;
  • terugdringen van overlastsituaties ten opzichte van direct aangrenzende woongebieden;
  • kansen en ruimte creëren voor andere economische activiteiten en bedrijvigheid, waaronder meer kleinschalige handels- en ambachtsbedrijven en verzorgende werkgelegenheid.

In het verlengde hiervan vormt de inzet van de structuurvisie:

  • geleidelijke transformatie naar lichtere bedrijvigheid;
  • randvoorwaarden stellen aan verdere uitbreiding van zware bedrijvigheid;
  • benutten van kansen voor verplaatsing van zware bedrijven naar minder belastende locaties (Oosthuizerweg, Baanstee-Noord).

Voor een deelgebied van het bedrijventerrein Julianaweg en omgeving, te weten de bedrijvenstrook aan de Hyacintenstraat/Lupinestraat die vrij direct grenst aan het woongebied, is de inzet eveneens transformatie naar lichtere c.q. minder belastende vormen van bedrijvigheid. Voor deze strook is bovendien de mogelijkheid in beeld voor (lichte) bedrijvigheid in combinatie met (bedrijfs)woningen en/of woonwerkeenheden. Transformatie van de bedrijvenstrook langs het Noordeinde/Markermeer naar de woonfunctie vormt geen uitgangspunt van de structuurvisie.
Ten aanzien van de aanwezige concentratie van grootschalige meubelbedrijven aan de Julianaweg is het hoofduitgangspunt om dit cluster te behouden.

3.3.1.2 Bouwhoogte

Uitgangspunt voor alle industrieterreinen, dus ook voor bedrijventerrein Julianaweg en omgeving, is een toegestane bouwhoogte van 7 meter met een (binnenplanse) vrijstellingsmogelijkheid naar 10 m, waarbij aspecten als verkeer, parkeren en welstand dienen te worden meegewogen. Een verkenning is verricht naar de vraag of en waar, in afwijking van het bovenstaande, zones zijn aan te wijzen waar een bouwhoogte van 10 meter met vrijstelling tot 14 meter ruimtelijk/stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Strikt genomen is 14 meter bouwhoogte op dit terrein uit ruimtelijk-stedenbouwkundig oogpunt ongewenst vanwege de ligging van het terrein midden in het dorp tussen historische elementen en woonbebouwing. Voorkomen moet worden dat de skyline van Volendam straks gedomineerd gaat worden door industriebebouwing in plaats van de historische haven en dijkbebouwing. Resultaat van de verkenning is een zonering waaruit een beperkt aantal plaatsen naar voren komen waar een bouwhoogte van maximaal 14 meter onder voorwaarden overwogen kan worden (zie navolgende afbeelding). Deze visie is geconcretiseerd in het voorliggende bestemmingsplan voor het bedrijvengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpBtJulianawegEO-vg02_0010.png"

Afbeelding: hogere bouwhoogtes bedrijventerrein Julianaweg e.o. (de rode vlakken zijn de zones waar hogere bouwhoogtes tot 14 meter onder voorwaarden overwogen kan worden)

3.3.1.3 Verkeer en parkeren

Op het gebied van verkeer en parkeren zijn zowel de Julianaweg als de Dijkgraaf de Ruijterlaan aangewezen als hoofdinfrastructuur. Het streven was er onder meer op gericht om in 2020 auto's en touringcars zoveel mogelijk aan de randen van het centrum parkeren en het gemotoriseerd verkeer over Noordeinde zoveel mogelijk te minimaliseren. Inmiddels is dat streven bereikt doordat er parkeergelegenheid aan de randen van het centrum is gerealiseerd (o.a. het parkeerterrein aan de Parallelweg) en het verkeer over het Noordeinde is geminimaliseerd.

3.3.1.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is conserverend van aard en gaat daarom uit van de bestaande situatie. Wel is rekening gehouden met de in de structuurvisie genoemde geleidelijke transformatie voor wat betreft de westzijde van het bedrijventerrein. Zwaardere bedrijvigheid is daardoor niet meer mogelijk, met uitzondering van bestaande bedrijven die tot een milieucategorie 3.1 of hoger behoren (zie artikel 3.1 onder d). Voor deze uitzonderingen geldt dat als het betreffende gebruik meer dan een jaar is gestaakt dan kan deze hogere milieucategorie door middel van een wijzigingsbevoegdheid worden geschrapt (uitsterfregeling).
In het bestemmingsplan is verder uitgegaan van een basishoogte van maximaal 8 meter. Deze hoogte is 1 meter hoger dan in de structuurvisie is aangegeven omdat in de praktijk veel bestaande bedrijfsgebouwen al een hoogte van circa 8 meter hebben. Gebouwen die in de bestaande situatie al hoger zijn, zijn conform die bouwhoogte bestemd. Hogere bouwhoogtes dan 8 meter voor de overige gebouwen zijn in het bestemmingsplan door middel van een afwijkingsbevoegdheid en wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.

3.3.2 Economische Agenda 2020

Doel van de Economische Agenda 2020 is een samenhangende koers voor de economie van de gemeente Edam-Volendam ter verdere verbetering van het lokale ondernemersklimaat. Het geeft de hoofdlijn (prioriteiten) van het beleid aan op basis waarvan per (cluster van) sector(en) een uitwerking kan worden gemaakt. De Economische Agenda 2020 legt daarbij verbindingen met andere beleidsvelden en geeft helderheid over de rol van de gemeente in het economische speelveld.

Voor de bestaande bedrijventerreinen in de gemeente is aangegeven dat door de ontwikkeling van Baanstee-Noord een herschikking van de bedrijventerreinen in gang kan worden gezet waarbij bedrijven vallende onder een zware milieucategorie bij elkaar vestigen, op afstand van lichte bedrijvigheid en woongebieden. Hierdoor kan zowel het vestigingsklimaat voor zwaardere bedrijvigheid (industrie en transport) en lichtere bedrijvigheid (kantoren en diensten) verbeteren. Door de huidige mix van klein- en grootschalige bedrijven en lichte en zware bedrijvigheid op de bedrijventerreinen, veelal nabij woonbebouwing, zitten bedrijven aan het maximum van hun groei en (op termijn) op de huidige locatie in de knel. Hierdoor kan een herschikking plaatsvinden van verschillende typen bedrijvigheid. Concreet kunnen hierdoor in de knel zittende bedrijven op het westelijk deel van bedrijventerrein Julianaweg verplaatsen naar het bestaande bedrijventerrein Oosthuizerweg, het oostelijk deel van de Julianaweg of de Baanstee-Noord. In deze herschikking wordt clustering van gelijksoortige bedrijven beleidsmatig gestimuleerd door bedrijventerrein Julianaweg te zoneren naar milieucategorie. De locaties direct grenzend aan woongebieden zijn hierbij geschikt voor lichtere vormen van bedrijvigheid en kantoorfuncties. Delen van het bedrijventerrein die verder van de woonbebouwing af liggen worden bij voorkeur voorbehouden aan bedrijven in een zwaardere milieucategorie (categorie 2 en waar mogelijk 3). De visverwerkende industrie wordt bij voorkeur bij elkaar gehouden op het cluster in het oostelijk deel van de Julianaweg.

In het bestemmingsplan is rekening gehouden met een zonering zodat zwaardere bedrijvigheid op voldoende afstand van bestaande woonbebouwing wordt gesitueerd. Bestaande bedrijven die tot een hogere categorie behoren zijn positief bestemd. Voor deze uitzonderingen geldt wel dat als het betreffende gebruik meer dan een jaar is gestaakt de betreffende uitzondering door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan worden geschrapt (uitsterfregeling).

3.3.3 Toekomstvisie bedrijventerreinen gemeente Edam-Volendam

De toekomstvisie is een verdieping en ruimtelijke vertaling van de Economische Agenda (zie 3.3.2) en de Structuurvisie (zie 3.3.1). De toekomstvisie fungeert als beleidsstuk en geldt als toetsingskader voor Wabo-vergunningverlening voor zaken op de drie bedrijventerreinen binnen de gemeente Edam-Volendam: Slobbeland, Julianaweg en Oosthuizerweg. Het toetsingskader voor Wabo-vergunningverlening is nodig omdat trends en ontwikkelingen steeds vaker leiden tot andere functies op bedrijventerreinen. Om deze trends op juiste wijze te plaatsen in de lokale dynamiek van Edam-Volendam is een toekomstvisie onontbeerlijk.

3.3.3.1 Ontwikkelingsrichting

In de toekomstvisie is per bedrijventerrein de gewenste ontwikkelingsrichting met mogelijke knelpunten en oplossingen in beeld gebracht. Ten aanzien van bedrijventerrein Julianaweg is de volgende ontwikkelingsrichting opgenomen:

  • Julianaweg kampt op dit moment met zowel technische als ruimtelijke veroudering. De technische veroudering betreft hier de matige staat van de klinkerwegen. De ruimtelijke veroudering betreft vooral een suboptimale zonering en een minder aantrekkelijke combinatie van wonen en bedrijvigheid aan de randen van het bedrijventerrein. Voor Julianaweg is dus zowel een facelift als herprofilering aan de orde.
  • Het bedrijventerrein Julianaweg kent een hoge bebouwingsdichtheid en herbergt vele functies. Circa één derde betreft andere functies dan de traditionele bedrijfssectoren. Hiermee is sprake van toenemende verkleuring van het bedrijventerrein. Via herprofilering van een deel van de doorgaande weg kunnen aanverwante etalagefuncties worden geclusterd. Daarnaast is er de ambitie om een aantal zware bedrijven te verleiden om op langere termijn te verhuizen naar locaties die beter geschikt zijn. Hierdoor kan de gewenste verkleuring op het bedrijventerrein Julianaweg beter worden gefaciliteerd.
  • Op Julianaweg zijn duidelijke clusters van verschillende type bedrijvigheid aanwezig, zoals het wooncluster langs de corridor en het viscluster bij de Morseweg. Het viscluster maakt een rommelige indruk. Toch is het van belang ook dit cluster te handhaven.
  • Voor bedrijventerrein Julianaweg lijkt het scenario gedeeltelijke transformatie het meest gewenst.


De belangrijkste huidige knelpunten voor het bedrijventerrein zijn :

  • De doorgaande Julianaweg kent een hoge verkeersdruk van personen- en vrachtverkeer.
  • Lage ruimtelijke kwaliteit aan de randen van het bedrijventerrein.
  • Nieuwe woningbouwlocatie de Broeckgouw vergroot verkeersdruk.
  • Zicht op de achterkant van het bedrijventerrein vanaf het IJsselmeer niet fraai.
  • Plaatselijk grote parkeerdruk.
  • De klinkerwegen vertonen achterstallig onderhoud.


Op basis van de belangrijkste knelpunten zijn de volgende oplossingen benoemd:

  • Herprofilering en herinrichting deel van de doorgaande weg (Julianaweg) als cluster van etalagefuncties.
  • Verkleuring van het bedrijventerrein naar lichtere bedrijvigheid. Aan de randen van het bedrijventerrein bij de Hyacintenstraat wordt de mogelijkheid onderzocht om bij verplaatsing van de huidige functie te transformeren naar een combinatie van lichtere bedrijvigheid en wonen.
  • Een nieuwe zonering opstellen voor het bedrijventerrein:
    • 1. Lichte industrie in het Zuiden.
    • 2. Viscluster en zwaardere industrie in het Noorden.
    • 3. Branchevreemde functies (etalagefuncties) langs de doorgaande weg.
  • Mogelijkheid onderzoeken van herontwikkeling of transformatie van de strook Noordeinde, zodat een hogere ruimtelijke kwaliteit kan worden bereikt.
  • Inzetten op verhuizing van zware industrie ten gunste van lichte bedrijven.
  • Facelift van de openbare ruimte met nadruk op verbetering ruimtelijke kwaliteit op de scheiding tussen het bedrijventerrein en de woonwijk, bijvoorbeeld met een bomenrij.
3.3.3.2 Sfeergebieden

De gedeeltelijke transformatie van het bedrijventerrein Julianaweg moet leiden tot de volgende sfeergebieden:

  • 1. Aan de doorgaande weg liggen in het oog springende woonwinkels. Deze weg (Julianaweg) en de Mgr. C. Veermanlaan lenen zich voor verdere uitbouw van een corridor met economische (etalage)functies.
  • 2. Aan de westkant van het terrein ontstaat op termijn wellicht ruimte voor transformatie naar woon/werk combinaties. Hier zal dan een verschuiving moeten plaatsvinden naar lichtere bedrijvigheid zodat (werk)woningen inderdaad mogelijk zijn.
  • 3. De waterzijde van het bedrijventerrein moet een upgrade krijgen in esthetische kwaliteit om zo het zicht op Volendam vanaf het IJsselmeer te verbeteren. Een mogelijke herontwikkeling van de Noordoost hoek kan de start zijn van een geleidelijke verbetering van de waterzijde van het gehele bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpBtJulianawegEO-vg02_0011.png"

Afbeelding: Visiekaart Julianweg

Voor deze drie gebieden (Corridor, Westkant en Noordoost hoek) zullen beeldkwaliteitsplannen moeten worden opgesteld. Zwaardere bedrijvigheid past op termijn beter op Industrieterrein Oosthuizerweg of de Baanstee-Noord in Purmerend. Door mogelijke verhuizing van zwaardere bedrijvigheid kan ruimte ontstaan om het bedrijventerrein Julianaweg gedeeltelijk te transformeren naar lichtere bedrijvigheid in combinatie met wonen en andersoortige functies.

3.3.3.3 Conclusie

In het voorliggende bestemmingsplan is rekening gehouden met de in de toekomstvisie genoemde geleidelijke transformatie doordat een verdere toename van etalagefuncties langs de Julianaweg en Mgr. C. Veermanlaan mogelijk is gemaakt via een wijzigingsbevoegdheid, mits er kan worden voldaan aan bepaalde voorwaarden (goede verkeersafwikkeling, geen nadelige gevolgen stikstofdepositie en voldoende parkeergelegenheid). Voor diverse percelen aan de westkant van het plangebied geldt bovendien dat er geen zware bedrijvigheid meer is toegestaan, behalve enkele bestaande bedrijven die nu al in het gebied aanwezig zijn (en daarom als uitzondering op de betreffende percelen zijn toegestaan). De rechten van deze bestaande bedrijven blijven gehandhaafd maar zodra een dergelijk bedrijf haar perceel verlaat kan de gemeente door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid het als uitzondering toegestane gebruik voor zware bedrijvigheid schrappen. Verder is een upgrading van de esthetische kwaliteit mogelijk binnen het bestemmingsplan.

Naast de mogelijkheden die het voorliggende bestemmingsplan biedt zal de toekomstvisie door de gemeente worden gehanteerd als toetsingskader voor toekomstige ruimtelijke plannen. Indien deze toekomstige ruimtelijke plannen niet in het voorliggende bestemmingsplan passen maar wel overeen komen met de toekomstvisie dan zal een separate planologische procedure worden gevolgd.

3.3.4 Beleid volumineuze detailhandel

Sinds 1990 heeft de gemeente beleid inzake perifere detailhandel op bedrijventerreinen. Detailhandels- oftewel verkoopactiviteiten aan particulieren zijn in beginsel niet toegestaan op de industrie- of bedrijventerreinen. In de vigerende bestemmingsplannen is indertijd een vrijstellingsbevoegdheid voor zogenaamde perifere detailhandel opgenomen. In 2007 heeft een kleine aanpassing van dit beleid plaatsgevonden. Inmiddels is het begrip perifere detailhandel binnen het rijksbeleid als zodanig losgelaten, zodat in onderhavig bestemmingsplan in de begripsbepalingen wordt gesproken over "volumineuze detailhandel" in juridische betekenis een goede afbakening te waarborgen met het begrip "grootschalige detailhandel".

De voorwaarden waaronder detailhandel bij uitzondering mogelijk wordt gemaakt op een bedrijventerrein zijn:

  • De detailhandel hoort gezien de aard niet thuis in een winkelgebied;
  • Het effect op de distributieve structuur is te verwaarlozen;
  • Het gaat om:
    • 1. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke en daarmee vergelijkbare goederen;
    • 2. detailhandel in auto´s, boten, caravans en de daar direct bijbehorende accessoires, alsmede voor de verkoop van landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen;
    • 3. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van ter plaatse vervaardigde goederen;
    • 4. detailhandel in automaterialen, keukens en/of badkamers en kampeerartikelen;
    • 5. vestiging van (grootschalige) bouwmarkten en detailhandel in meubelen, maar slechts indien is aangetoond dat die bedrijven ruimtelijk niet inpasbaar zijn in winkelgebieden en bij voorkeur in de schil rond een winkelgebied;
    • 6. detailhandel en verhuur van (brom)fietsen, motorscooters, scootmobielen en overige invalidenwagens, trimapparatuur alsmede bij al deze zaken behorende accessoires en aanverwante artikelen.

In het bestemmingsplan is de reeds aanwezige volumineuze detailhandel binnen het plangebied door middel van een maatwerkbestemming positief bestemd. Nieuwe (volumineuze) detailhandelvestigingen worden niet bij recht toegestaan maar in het bestemmingsplan is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om extra volumineuze detailhandel te kunnen realiseren (mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan: (goede verkeersafwikkeling, geen nadelige gevolgen stikstofdepositie, voldoende parkeergelegenheid en voldoende behoefte).

3.3.5 Webshopbeleid

Internetwinkelen algemeen

Internetwinkelen is de verzamelterm voor Business to Consumer (B2C) internethandel van fysieke goederen. Er zijn internetwinkels in alle soorten en maten. De ruimtelijke effecten van internetwinkels, afhankelijk van hun verschijningsvorm, kunnen aanzienlijk zijn. Daarom is een duidelijk onderscheid in definitie en bestemming van de verschillende vormen essentieel voor een goede ruimtelijke ordening. Er wordt een onderscheid gemaakt in (reguliere) (internet)winkels, afhaalpunten en webwinkels (geen detailhandel).

Webwinkels zonder showroomfunctie en afhaalmogelijkheden zijn mogelijk binnen de bedrijfsbestemming. Als er sprake is van een consumentaantrekkende werking, is de ambitie om vestigingslocatie zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de bestaande detailhandelsstructuur en dit niet toe te staan op bedrijventerreinen. In navolgend stroomdiagram wordt dit verduidelijkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpBtJulianawegEO-vg02_0012.png"

Afbeelding: stroomdiagram internetwinkelen

(Internet)detailhandel en afhaalpunten

De consumentaantrekkende werking en showroomfunctie bepalen het onderscheid tussen deze typen internetwinkels. Als deze aantrekkende werking er is, is er sprake van (reguliere) (internet)detailhandel (variant 1 en 2 in het stroomschema). (Internet)detailhandel (variant 1) betreft in feite reguliere fysieke winkels die ook producten via internet verhandelen. Deze zijn niet toegestaan op de bedrijventerreinen.
Kernactiviteit van een afhaalpunt (variant 2) is opslag en distributie. Bij een afhaalpunt kan sprake zijn van een ondergeschikte functie / activiteit (zoals het afhaalpunt bij de Okebox mini-opslag) of een hoofdfunctie / activiteit (zoals een pick-up point van een supermarkt).
Een ondergeschikte functie (variant 2.2) op bedrijventerreinen kan in combinatie met bestaande detailhandel en alleen op de corridor Julianaweg plaatsvinden (bijvoorbeeld afhaalpunt van een webshop). Het ondergeschikte afhaalpunt wordt rechtstreeks toegestaan binnen bepaalde bestemmingen.
Hierin moet er worden aangetoond dat de ruimtelijke en functionele effecten beperkt zijn. Er worden wel beperkingen gesteld aan de omvang (maximaal aantal m² of %) en het gebruik mag niet leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige toename van de parkeerdruk op de openbare ruimte.
Een afhaalpunt als hoofdactiviteit (variant 2.1) wordt niet toegestaan op het bedrijventerrein. Bij de vestiging van een ondergeschikt afhaalpunt zijn de branches dagelijks en modisch toegestaan. Met een uitzondering dat supermarkten en afhaalpunten van supermarkten niet worden toegestaan op het bedrijventerrein.

Conform het webshopbeleid is internetdetailhandel zonder showroom en zonder afhaalpunt bij recht toegestaan op het bedrijventerrein Julianaweg. Dergelijke internetdetailhandel is namelijk te beschouwen als een groothandel en valt daardoor direct onder het toegestane gebruik als bedrijf. Bij internetdetailhandel met een ondergeschikt afhaalpunt is door de aanwezigheid van dat ondergeschikte afhaalpunt sprake van een vorm van ondergeschikte detailhandel. Dergelijke internetdetailhandel heeft een beperkte consumentaantrekkende werking en is alleen onder bepaalde voorwaarden toegestaan op het bedrijventerrein. Om dergelijke internetdetailhandel toe te staan is in het bestemmingsplan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Het bestaande ondergeschikte afhaalpunt op Morseweg 67 is bij recht toegestaan. Internetdetailhandel met een afhaalpunt dat als hoofdactiviteit kan worden beschouwd is niet toegestaan op het bedrijventerrein.

3.3.6 Archeologienota

Gemeenten zijn wettelijk verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen voldoende rekening te houden met de te verwachte archeologische waarden en de bekende archeologische waarden (conform de Erfgoedwet, voorheen Monumentenwet).

Door de gemeente is in samenwerking met Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland (SCENH) een beleidsnota archeologie opgesteld, die op 8 oktober 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld. Deze beleidsnota bevat een archeologische beleidskaart, die per gebied aangeeft welke archeologische criteria van kracht zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpBtJulianawegEO-vg02_0013.png"

Afbeelding: archeologische beleidskaart

In deze beleidsnota valt het plangebied grotendeels onder categorie 4. Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 2.500 m2 of groter, die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, er rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. In artikel 11 van de planregels is dit nader uitgewerkt. Een klein gedeelte van het plangebied (de waterkering) valt onder categorie 2. Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden vanwege een vergunningplichtige activiteit met een oppervlakte van 50 m² of groter, die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, er rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. In artikel 10 van de planregels is dit nader uitgewerkt.

3.3.7 Omgevingsprogramma 2014

Het Omgevingsprogramma 2014 is het uitvoeringsprogramma van het nog geldende Milieubeleidsplan 2009-2012 en het Bouwbeleidsplan. Het programma kent twee wettelijke grondslagen: enerzijds geeft art. 7.3 Besluit omgevingsrecht aan dat het handhavingsbeleid wordt uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma, dat ter kennisname dient te worden gebracht aan de gemeenteraad. Anderzijds kan een grondslag worden gevonden in art. 4.20 Wet milieubeheer, waarin wordt bepaald dat de gemeenteraad jaarlijks een milieuprogramma vaststelt, rekening houdend met het milieubeleidsplan.

In het Omgevingsprogramma wordt een indeling gemaakt in drie hoofdactiviteiten, te weten:

  • beleid, planning en programmering;
  • vergunningverlening;
  • toezicht en handhaving.


Binnen deze indeling zijn producten benoemd, die corresponderen met posten uit de begroting. Onder de benoemde producten zijn weer activiteiten benoemd. In beginsel worden het beleid en de uitvoeringsactiviteiten van de voorgaande jaren voortgezet. Ten aanzien van de milieuactiviteiten is klimaat en duurzaamheid een speerpunt van beleid en met betrekking tot de handhaving van de omgevingsvergunningen is gebruik en bestemming een aandachtspunt.

3.3.8 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan

Ambitie

De gemeente Edam-Volendam streeft ernaar om de historische waarde van zowel Edam als Volendam zoveel mogelijk tot uiting te laten komen. Tegelijkertijd dienen ontwikkelingen, mits deze passen binnen de gestelde kaders van het bestemmingsplan, te worden gefaciliteerd. Verkeer en vervoer speelt in dit streven een centrale rol.
De algemene doelstelling verkeer en vervoer gemeente is verwoord in de onderstaande ambitie:

"Het vanuit een integrale benadering streven naar een duurzaam, veilig functionerend verkeerssysteem voor een leefbare woon- en werkomgeving, zonder de cultuurhistorische waarde van de kernen in het geding te brengen."

Voor wat betreft de verkeersveiligheid zijn daarbij de uitgangspunten van "Duurzaam Veilig" leidend. Ten aanzien van de centra is het vertrekpunt die aan te merken als "voetgangersgebieden", omdat zij aldaar de primaire weggebruikers zijn en om de leefbaarheid te vergroten.

Doelstellingen

De ambitie van de gemeente Edam-Volendam is uitgewerkt in een zevental
(sub)-doelstellingen. Deze doelstellingen betreffen alle hoofdonderwerpen van verkeer en vervoer. In deze beleidsnota worden de doelstellingen per hoofdstuk uitgewerkt in een aantal uitgangspunten. Per uitgangspunt worden vervolgens concrete actiepunten gedefinieerd. Voor het overzicht staan de actiepunten in elk hoofdstuk in tabellen weergegeven.

Alle doelstellingen worden nagestreefd en uitgewerkt binnen de algemene kaders gesteld door het Rijk, de provincie Noord-Holland en de stadsregio Amsterdam:

  • Verkeersveiligheid: voortzetten van de dalende trend in het aantal verkeersslachtoffers door uitvoering van integraal verkeersveiligheidsbeleid;
  • Leefbaarheid: het streven naar een leefbare gemeente, waarbij de nadruk ligt op het verhogen van de verblijfs- en belevingswaarde in woongebieden en de historische centra;
  • Gemotoriseerd vervoer: het garanderen van de doorstroming op het wegennetwerk binnen de gemeente, waarbij zowel de huidige knelpunten als de mobiliteitseffecten van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen centraal staan;
  • Parkeren: het voeren van een actief parkeerbeleid dat gericht is op het behoud van een veilige, comfortabele leefomgeving;
  • Fiets: het bevorderen van het gebruik van de fiets, ten koste van het autogebruik, door het fietsverkeer veiliger, sneller en comfortabeler te maken;
  • Voetganger: behoud en verbetering van een veilig voetgangersklimaat;
  • Openbaar Vervoer: de huidige kwaliteit van het openbaar vervoernetwerk behouden, en het gebruik van dit netwerk, ten opzichte van de auto, stimuleren.


Industriegebieden/bedrijventerreinen

Op alle industriegebieden en bedrijventerreinen in Edam-Volendam is de bereikbaarheid voor zwaar verkeer cruciaal. Hier dient de openbare ruimte op te zijn afgestemd. De verkeersveiligheid voor overige weggebruikers dient echter niet in het geding te komen. Zo dienen industriegebieden en bedrijventerreinen ook voor de werknemers die per fiets komen bereikbaar te zijn, en te blijven. De bestaande fietsvoorzieningen zullen daarom worden verbreed ten opzichte van de rijbaan. Parkeren van bedrijfsauto's dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden.

In het bestemmingsplan is een regel opgenomen waardoor eisen kunnen worden gesteld aan parkeren (zie artikel 16.3).

3.3.9 Nota Parkeerfonds Edam-Volendam

Bij besluit van 31 maart 2011 heeft de gemeenteraad ingestemd met de Nota Parkeerfonds Edam-Volendam. Na bekendmaking is deze nota in werking getreden. Een centraal uitgangspunt in deze beleidsnota van de gemeente Edam-Volendam is, dat elke nieuwe ontwikkeling in beginsel zelf heeft te voorzien in zijn eigen parkeervraag.

Dit betekent dat wanneer een nieuw initiatief extra parkeervraag geneert, de initiatiefnemer hierin zelf heeft te voorzien en daarvan de kosten voor zijn rekening dient te nemen. Dit kan door zelf de nodige (extra) parkeervoorzieningen (al dan niet ondergronds) te realiseren of die anderszins (elders) op een aanvaardbare wijze te compenseren.

Wanneer dit niet mogelijk is en er een claim wordt gelegd op (extra) parkeervoorzieningen in de openbare ruimte, dan wordt een initiatief thans nog slechts gehonoreerd, voor zover een initiatiefnemer bereid is een financiële bijdrage te leveren aan de dekking van de noodzakelijke kosten van de nieuw, extra aan te leggen (openbare) parkeervoorzieningen.

In het bestemmingsplan is een regel opgenomen waardoor eisen kunnen worden gesteld aan parkeren (zie artikel 16.3).

3.3.10 Duurzaamheidsagenda Edam-Volendam 2018-2022

Edam-Volendam wil voortvarend aan de slag met het thema duurzaamheid. Hiertoe heeft de gemeenteraad op 14 december 2017 de duurzaamheidsagenda vastgesteld.

Reeds in het Programmaplan 2017-2022 staat dat duurzaamheid een belangrijke prioriteit is en dat dit zal centraal moet worden gesteld in het actualiseren van het milieubeleid en de op te stellen duurzaamheidsagenda. Daarmee zal de motie van de gemeenteraad d.d. 13 november 2014 om te investeren in duurzaamheid, met aandacht voor een realistische terugverdientijd, worden uitgevoerd. Verder zullen particuliere initiatieven worden gestimuleerd en gaat de gemeente haar voorbeeldrol invulling geven, bijvoorbeeld door openbare verlichting te verduurzamen. Door duurzaamheid structureel op te nemen in de Meerjaren Onderhoudsplanning (MOP) van gemeentelijk vastgoed kan de gemeente Edam-Volendam kansen benutten om duurzaamheid op een kostendekkende manier mee te nemen bij het reguliere onderhoud.

In een koersdocument van 15 december 2016 heeft de gemeenteraad aangegeven wat de richting is waar ze met duurzaamheid op willen. Het nationaal energie akkoord en het klimaatakkoord van Parijs hebben daarbij gediend als inspiratie.

Dit alles (de motie, programmaplan en koersdocument) heeft uiteindelijk geresulteerd in de in december 2017 vastgestelde duurzaamheidsagenda.

In de agenda ligt een duidelijke opgave om flink aan de slag te gaan met het thema duurzaamheid, hetgeen zijn weerslag heeft in dit uitvoeringsprogramma. Het college geeft in dit programma aan hoe en op welke termijn zij uitvoering wil geven aan ambities en doelen uit de op 14 december 2017 vastgestelde duurzaamheidsagenda, over de looptijd van de agenda.

Doelen

De duurzaamheidsagenda is opgebouwd uit de volgende thema's:

1. Energie;

2. Klimaatadaptatie;

3. Circulaire Economie;

4. Duurzaam Toerisme; en

5. Gemeentelijke organisatie.

De aanpak van de gemeente Edam-Volendam is tweeledig:

  • 1. de gemeente neemt haar eigen verantwoordelijkheid en stelt een voorbeeld, door duurzaamheid integraal onderdeel te laten zijn van het werk; en
  • 2. de gemeente daagt haar inwoners, bedrijven en maatschappelijke instellingen uit om aan het werk te gaan. De gemeente zal waar mogelijk faciliteren en stimuleren.

Het bestemmingsplan is conserverend. Ook de kavels zijn reeds bepaald. In het bestemmingsplan rekening houden met bijvoorbeeld zongericht verkavelen of bouwen is niet mogelijk. Het plaatsen van zonnepanelen is daarentegen in de meeste gevallen vergunningsvrij mogelijk. Het realiseren van groene daken en gevels wordt sterk aanbevolen. Behalve een waarde voor planten en dieren heeft dit ook een functie voor waterberging waardoor piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Zo zorgen groene daken en gevels in de zomer voor verkoeling, wat het gebruik van airconditioning vermindert. In de winter werkt het groen juist isolerend. Daarnaast vangen groene daken en gevels fijnstof op, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit.

Het bestaande bedrijventerrein moet een continue verbetering doormaken om bedrijfseconomische en ruimtelijke veroudering te voorkomen (zie ook paragraaf 3.3.3). Hiermee wordt de aantrekkelijkheid voor de ondernemers behouden en leegstand voorkomen. Om dit te realiseren moet kwaliteitsbehoud van het bedrijventerrein meer aandacht krijgen.

Het duurzaam ontwikkelen en verbeteren van het bestaande bedrijventerrein vraagt om samenwerking tussen de verschillende bedrijven, de gemeente, provincie en omwonenden.

In de duurzaamheidsagenda ligt een duidelijke opgave om flink aan de slag te gaan met het thema duurzaamheid hetgeen zijn weerslag gaat krijgen in het op te stellen uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2018-2022.

Hoofdstuk 4 Beleidstoets, onderzoek en uitwerking

4.1 Natuur- en ecologietoets

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Wet natuurbeschermingswet vormt op dit moment het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van Natura2000-gebieden en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in deze wet. Er kan een tweedeling worden gemaakt in gebieds- en soortenbescherming.

4.1.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Dit gebied valt in de categorie meren en moerassen en is beschermd vanwege zowel de vogelrichtlijn als de habitatrichtlijn. Het beschermde gebied heeft een oppervlakte van 68.508 ha. Het Markermeer ontstond als gevolg van voltooiing van de Houtribdijk tussen Enkhuizen en Lelystad in 1976. Op de website van het rijk is aangegeven dat in luwere en ondiepere delen van het Markermeer, zoals de Gouwzee (het deelgebied tussen het eiland Marken en het vasteland van Noord-Holland dat is aangewezen onder de Habitatrichtlijn) en de kustzone Muiden kranswierbegroeiingen zijn ontstaan. Momenteel bevat het zuidelijk deel van de Gouwzee de grootste oppervlakte aan kranswiervegetatie met sterkranswier in ons land. De kranswieren vormen in de zomer en de herfst een belangrijke voedselbron voor o.a. krooneenden. Het Markermeer/IJmeer is ook van belang voor visetende (visdief, fuut, aalscholver, nonnetje, grote zaagbek, dwergmeeuw, zwarte stern), mosseleterende (kuifeend, tafeleend, topper) en waterplantenetende (krooneend, meerkoet, tafeleend) watervogels. Voor de soorten van de eerste twee categorieën zijn de omstandigheden in de jaren negentig verslechterd door afname van de driehoekmossel in het Markermeer en afname van de spiering in zowel het IJsselmeer als het Markermeer. Het eerste proces is verbonden aan afname van de voedselrijkdom na de aanleg van de Houtribdijk in combinatie met de hoge slibvracht, het tweede proces is mogelijk klimaat- gerelateerd. Ondanks afname is vooral het aantal kuifeenden en het aantal nonnetjes nog steeds van internationale en grote nationale betekenis. De betekenis van het gebied voor grote concentraties ruiende watervogels is niet verminderd. De Gouwzee heeft een bijzondere betekenis door het voorkomen van een groot veld sterkranswier, waarop door grote aantallen duikende herbivoren (krooneend, tafeleend, meerkoet) wordt gefoerageerd.

Ondanks dat het bestemmingsplan conserverend is, kan de ligging nabij het Natura 2000-gebied vanwege de externe werking beperkingen stellen aan de mate waarin milieuhinder kan worden toegelaten. Uit onderzoek zal moeten blijken of er aanleiding is om een bedrijfszonering (anders dan bestaand) in het bestemmingsplan op te nemen en randvoorwaarden te stellen aan de flexibiliteit in het bouwen en gebruiken.
In verband hiermee is door het ecologisch onderzoeksbureau Tauw een voortoets uitgevoerd (zie bijlage 1). Uit de voortoets blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen sprake is van negatieve effecten op beschermde natuurwaarden. De ontwikkelingsruimte die het bestemmingplan biedt, leidt niet tot een toename in geluidsverstoring, lichtverstoring of optische verstoring van soorten in het Natura 2000-gebied. Het bestemmingsplan is conserverend en leidt daarom niet tot een toename van stikstofdepositie. De bescherming van het Natura 2000-gebied is daarmee passend in het bestemmingsplan opgenomen en de natuurwetgeving is geen belemmering voor het bestemmingsplan. Nadere toetsing of een vergunningaanvraag is dan ook niet nodig.

4.1.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming is altijd van toepassing bij ruimtelijke ingrepen. De Wet natuurbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de wet. Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en maakt slechts enkele ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. In het kader van het bestemmingsplan is door het ecologisch onderzoeksbureau Tauw een natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 2). Uit de natuurtoets blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen sprake is van negatieve effecten op beschermde soorten volgens de Wet natuurbescherming zijn te verwachten. Wel kunnen er negatieve gevolgen optreden als gevolg van de herinrichting van de Edisonstraat en/of de sloopnieuwbouw van de woningen aan het Noordeinde 105-106. Het is voldoende aannemelijk dat er maatregelen mogelijk zijn om negatieve effecten te voorkomen. De beide ontwikkelingen zijn in het kader van natuurwetgeving redelijkerwijs uitvoerbaar omdat het zeer reëel is dat negatieve effecten met zekerheid kunnen worden voorkomen.

4.2 Cultuurhistorische toets

4.2.1 Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie

De provincie Noord-Holland heeft in de informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie de aanwezige cultuurhistorische waarden van Noord-Holland in kaart gebracht en voorzien van een aantal basisgegevens. De informatiekaart verdeelt de cultuurhistorische waarden in de volgende waarden:

  • landschapstypen;
  • aardkundige waarden;
  • archeologische waarden;
  • historische structuurlijnen;
  • cultuurhistorische objecten;
  • openheid;
  • stilte en donkerte;
  • dorps-DNA.


Het plangebied behoort grotendeels tot het landschapstype 'stedelijk gebied'. Daarnaast behoort een klein deel van de noordoostelijke hoek tot het landschap van de voormalige Zuiderzee. De waterkering langs het Markermeer is onderdeel van de Noorder IJ- en zeedijk en daarmee een historische dijk die is aangewezen als provinciaal monument. Ook is de waterkering onderdeel van de buitenring van de Stelling van Amsterdam (zie ook paragraaf 3.2.2).

4.2.2 Cultuurhistorische quick scan

Door onderzoeksbureau Arcx is een cultuurhistorische quick scan opgesteld (zie bijlage 3). In de cultuurhistorische quick scan is verkend welke monumenten in het plangebied aanwezig zijn en met welke cultuurhistorische waarden mogelijk rekening gehouden moet worden. Het onderzoek heeft zich gericht op de aanwezigheid, aard, betekenis en waarde van historische gebouwen en structuren en het historische landschap in de vorm van landschappelijke elementen, gebieden en patronen. Binnen het onderzoeksgebied zijn op de hieronder afgebeelde signaleringskaart alle waardevolle en waardevaste objecten en structuren weergegeven. Op de kaart is onderscheid gemaakt tussen 'waardevaste', 'waardevolle' en 'indifferente' elementen en structuren:

  • Waardevaste elementen zijn objecten, ensembles of structuren die een beschermde status hebben via een wet of gemeentelijke of provinciale verordening en die bouwhistorisch, archeologisch, architectuurhistorisch, historisch geografisch of landschappelijk van groot belang zijn voor de structuur en/of de betekenis van het gebied. Behoud en bescherming is wenselijk dan wel noodzakelijk:
    • 1. Zuidpolder Zeedijk, provinciaal monument.
  • Waardevolle elementen zijn niet formeel beschermde objecten met een positieve cultuurhistorische waarde, van belang voor de structuur en/of de betekenis van het gebied. Behoud (en bescherming) conform de Erfgoedverordening is te overwegen:
    • 1. Julianaweg 133, voormalige NACO busremise.
    • 2. Julianaweg 202, voormalige NIVOSCH schoenenfabriek.
    • 3. De dijksloot.
    • 4. Het oostelijke restant van de Broekgouw met sloten.
    • 5. De Volgertocht.
  • Indifferente elementen zijn objecten, ensembles of structuren die bouwhistorisch, archeologisch, architectuurhistorisch en/of historisch-geografisch of landschappelijk van weinig belang voor de structuur en/of de betekenis van het gebied. Behoud is mogelijk, maar niet noodzakelijk. Op de signaleringskaart zijn de indifferente elementen niet ingekleurd:
    • 1. Julianaweg 135a (links), loods met betonnen driescharnierspant, nu in gebruik bij de gemeente.
    • 2. Julianaweg 206-812, loods voormalige V.O.B.I.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpBtJulianawegEO-vg02_0014.png"

Afbeelding: signaleringskaart met in blauw de waardevaste elementen en in groen de waardevolle elementen

Ten aanzien van het waardevaste element (de Zuidpolder Zeedijk) en enkele waardevolle elementen (dijksloot, sloten Broekgouw en de Volgertocht) geldt dat het bestemmingsplan uitgaat van het behoud van deze elementen. De voormalige busremise (Julianaweg 133) is inmiddels gesloopt en ten aanzien van het overige waardevolle element (Julianaweg 202) geldt dat er op dit moment geen aanleiding is om behoud en bescherming van het gebouw te overwegen. In het voorliggende bestemmingsplan is daarom geen specifieke bescherming opgenomen. Bij de eventuele herontwikkeling van Julianaweg 202 zal aan de eigenaar in overweging worden meegegeven om het gebouw te behouden.

4.3 Milieutoets

4.3.1 Bedrijven en milieuzonering
4.3.1.1 Algemeen

Voor bedrijven en milieuzonering is geen wettelijk kader vastgelegd door de overheid. Wel wordt de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG als richtlijn gebruikt. Omdat er binnen het plangebied verschillende bedrijven zijn gevestigd, is de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke ordening verplicht hiervoor een bestemmingsplanregeling te treffen die recht doet aan enerzijds de gevestigde bedrijven, maar anderzijds ook garanties geeft voor een goede kwaliteit van de leefomgeving. Als uitgangspunt geldt dat milieubelastende en hindergevoelige functies ruimtelijk van elkaar worden gescheiden. In het bestemmingsplan is daarbij gebruik gemaakt van een Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (2009). In een dergelijke staat of lijst van bedrijven wordt met behulp van een indeling in categorieën op basis van de SBI-codering aangegeven of de milieubelasting van een bedrijf of een bedrijfsactiviteit ten opzichte van een hindergevoelige functie toelaatbaar kan zijn. Onderscheid wordt gemaakt tussen de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste richtafstand bepalend is voor de milieucategorie waarin de betreffende milieubelastende activiteit is/wordt ingedeeld. Het betreft hier een indicatieve algemene regeling en is met name bedoeld bij het bestemmen van nog niet verwezenlijkte of zogenaamde nieuwe situaties. Bij bestaande situaties kan worden afgeweken van deze Staat van Bedrijfsactiviteiten. Steeds zal bekeken moeten worden of er specifieke omstandigheden zijn die een andere overweging rechtvaardigen.

4.3.1.2 Gevoelige bestemmingen, gebiedstypen en richtafstanden

In de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woongebied die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Een 'gemengd gebied' daarentegen is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. In relatie tot de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied' zijn de volgende richtafstanden opgenomen:

Milieucategorie   Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
     
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Tabel 1. Richtafstanden gebiedstypen

De richtafstanden uit het omgevingstype 'rustige woonwijk' kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van 'gemengd gebied'.

4.3.1.3 Toepassing bij plangebied

De milieuzonering van het bestaande bedrijventerrein wordt bepaald door het Natura 2000-gebied aan de oostkant en de woningen in en rondom het plangebied.

Van belang is dat de afstanden tussen de gevoelige bestemming (in dit geval de woningen) en milieubelastende bedrijven, op basis van de milieucategorie van de bedrijven in kwestie, richtafstanden zijn: het gaat er uiteindelijk om dat de feitelijke milieubelasting acceptabel is.

Doordat diverse woningen op het bedrijventerrein zijn gesitueerd is het gerechtvaardigd om ten aanzien van deze woningen uit te gaan van de richtafstanden met betrekking tot 'gemengd gebied'. Dat komt ook overeen met artikel 2.17, derde lid van het Activiteitenbesluit waarin op de gevel van de woningen op bestaande bedrijventerreinen een gevelbelasting is toegestaan die 5 dB hoger is dan bij woningen niet op een bedrijventerrein zijn gelegen.
In onderhavig bestemmingsplan zijn daarom binnen een afstand van 30 meter van de binnen het plangebied gelegen woonpercelen in beginsel alleen bedrijven uit categorie 1 en 2 toegestaan. Op een afstand van 30 meter of meer zijn vervolgens bedrijven uit maximaal categorie 3.2 toegestaan. Op die manier wordt voldoende afstand gehouden tussen geluidsgevoelige functies en de milieubelastende activiteiten, rekening houdend met het feit dat de betreffende woningen op een bedrijventerrein zijn gelegen.

Voor de meeste buiten het plangebied gelegen woningen is eveneens rekening gehouden met voldoende afstand maar dan conform de richtafstanden tot een rustige woonwijk. Zo zijn binnen een zone van 50 meter van de woonpercelen maximaal categorie 2 bedrijven toegestaan. Vanaf 50 meter mogen ook 3.1 activiteiten plaatsvinden.
Voor de woningen in de aangrenzende woonwijken ten westen van het plangebied is, conform de Toekomstvisie (zie 3.3.3), rekening gehouden met een transformatie van dit bedrijvendeel doordat aan de (zuid)westkant van het plangebied in beginsel alleen bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 zijn toegestaan. Deze milieucategorie sluit, gelet op de richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk, goed aan bij de naastgelegen woonwijken.

Ten opzichte van het Natura 2000-gebied is het doel om verstoring in deze gebieden te voorkomen. Voor het gehele bedrijventerrein is de milieuzonering daarom beperkt tot maximaal milieucategorie 3.2.

Via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan nog medewerking worden verleend aan een bedrijf uit een hogere categorie, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving, daaronder tevens begrepen de natuur, (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toegelaten categorie bedrijven.

Voorts bevindt zich een aantal bedrijven binnen het plangebied die niet aan bovenstaande milieuzonering voldoen. Hierbij is echter sprake van een bestaande, legale situatie. Om de rechten van de bestaande bedrijven te respecteren, is in afwijking van bovenstaande systematiek bij deze bedrijven gekozen voor een maatwerkbestemming (specifieke aanduiding). Dit houdt in dat het bestaande gebruik mag worden gecontinueerd tot onderhavig gebruik wordt beëindigd. Wanneer sprake is van nieuw vestiging zijn slechts bedrijven in de ter plaatse aangegeven milieuklasse toelaatbaar, conform bovenstaande milieuzonering. Ook zijn in het gebied ten noorden van de Dwarskuul visverwerkingsbedrijven toegestaan, conform het geldende bestemmingsplan en de bestaande situatie.

4.3.1.4 Conclusie

Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.3.2 Verkeer en infrastructuur
4.3.2.1 Verkeer

Het bestemmingsplan is conserverend van aard maar maakt wel enkele functiewijzigingen mogelijk via toepassing van een afwijkingsbevoegdheid. Daarbij geldt echter als voorwaarde dat toepassing van de afwijkingsbevoegdheid alleen mogelijk is indien dit niet leidt tot een knelpunt in de verkeersafwikkeling van omliggende wegen. Concreet houdt dat in dat bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid (eventueel aan de hand van een verkeersanalyse) gemotiveerd dient te worden dat de nieuwe functie geen probleem in de verkeersafwikkeling oplevert.

4.3.2.2 Parkeren

Ten aanzien van parkeren is het de bedoeling om dit zoveel mogelijk op eigen terrein te laten plaatsvinden. In het bestemmingsplan is een regel opgenomen waardoor eisen kunnen worden gesteld aan parkeren. Bij het toepassen van deze regel zal worden getoetst aan de dan geldende gemeentelijke beleidsregels. Op dit moment zijn dat de beleidsnota's als bedoeld in paragraaf 3.3.8 en 3.3.9.
De bestemmingswijze met betrekking tot parkeren is conform artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Door middel van dat artikel is vastgelegd dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om een regeling voor het parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen.

4.3.3 Bodemkwaliteit

De gemeente heeft voor haar grondgebied een bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart laten opstellen (versiedatum 15 oktober 2012). Doelstelling van het opstellen van de bodemkwaliteitskaart is om een actueel en dekkend beeld te krijgen van de diffuse chemische bodemkwaliteit van de gemeente Edam-Volendam.
Het plangebied behoort tot deelgebied 5 (Industrie Volendam). Het gehele plangebied valt voor wat betreft de bovengrond (0 - 0,5 m-mv) als de ondergrond (0,5 - 2 m-mv) binnen de ontgravingsklasse 'Landbouw/natuur'. Dit geeft de kwaliteit aan van de eventueel te ontgraven grond op een niet voor bodemverontreiniging verdachte locatie. Als toepassingseis geldt voor het plangebied eveneens 'Landbouw/natuur'.

In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien waarbij de bodemkwaliteit relevant kan zijn. Onderzoek naar bodemkwaliteit is daarom niet aan de orde. Als er bouwwerkzaamheden plaatsvinden (zoals sloopnieuwbouw) dan zal er in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een onderzoek naar de bodemkwaliteit worden uitgevoerd.

4.3.4 Externe veiligheid

De wet- en regelgeving betreffende externe veiligheid is in een aantal regelingen vastgelegd. Hieronder zijn de regelingen en onderwerpen kort weergegeven.

Besluit risico's zware ongevallen 1999

In het Besluit Risico's Zware ongevallen worden een aantal bedrijfsmatige activiteiten aangewezen die grote gevolgen voor de omgeving kunnen hebben in het geval van een calamiteit. Het betreft bijvoorbeeld raffinaderijen, zeer grote opslagplaatsen van benzine, grote producenten van, en opslagplaatsen voor chemicaliën. In het plangebied, noch aansluitend op of in de gemeente als geheel zijn bedrijven aanwezig die onder de werking van het besluit vallen.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de normen uit het Bevi worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de wet "Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen" is vastgelegd wat de maximale risico´s zijn die veroorzaakt mogen worden door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. Het doel van de wet is om de veiligheid van bewoners langs de routes te vergroten. Ook zorgt de wet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden, nu en in de toekomst. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de routes met de minste risico´s. Verder is met de wet helder gemaakt waar ruimtelijke ontwikkelingen kunnen blijven plaatsvinden en waar niet.

Het Basisnet heeft spelregels vastgesteld voor nieuwe bestemmingsplannen in de directe omgeving van de hoofdinfrastructuur. Deze regels zijn opgenomen in het "Besluit transportroutes externe veiligheid" (Btev). Hierdoor mag op grond van een nieuw bestemmingsplan geen kwetsbaar object (bijvoorbeeld een woning) in de veiligheidszone worden gebouwd.
Daarnaast bevat de Btev ook de spelregels voor de verantwoording over de hoogte van het groepsrisico. Het Btev is ook van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van provinciale en gemeentelijke infrastructuur.

Doordat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van een rijksweg of provinciale weg en de betreffende gemeentelijke wegen niet zijn aangewezen voor transport van gevaarlijke stoffen zijn er geen te toetsen aspecten als gevolg van de eerder genoemde wet en regelgeving.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht. In dit Besluit is het transport van bijvoorbeeld aardgas door ondergrondse hoge druk leidingen geregeld.

Toetsingskader

De Minister van Infrastructuur en Milieu (voorheen VROM) heeft normen opgesteld, tot welke externe veiligheidsrisico's ten hoogste worden geaccepteerd. Het beleid is vastgelegd in wet- en regelgeving. Het uitgangspunt is dat burgers ten aanzien van de veiligheid van hun woonomgeving kunnen rekenen op een minimum beschermingsniveau (norm voor plaatsgebonden risico, PR). De kans per jaar dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen wordt uitgedrukt in het groepsrisico (GR). De termen plaatsgebonden risico en groepsrisico worden navolgend toegelicht:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een activiteit bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met die activiteit. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht. De PR norm bij kwetsbare objecten is een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Bij beperkt kwetsbare objecten is de 10-6/jaar-norm een richtwaarde die alleen mag worden overschreden als daar gewichtige redenen voor zijn. Het is aan het lokale bevoegd gezag (de gemeente) om een invulling te geven aan het begrip "gewichtige reden". Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een transportas.
  • Groepsrisico (GR): Het groepsrisico is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico, dat wordt bepaald door het aantal personen binnen het invloedsgebied rondom een risicovolle inrichting of transportas, wordt gezien als een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar een verantwoordingsplicht. Ten behoeve van de verantwoordingsplicht dient een bestuurlijke afweging plaats te vinden. Daarbij spelen onder andere de zelfredzaamheid en rampbestrijding een rol.

Onderzoek

Ten aanzien van externe veiligheid zijn de volgende aspecten beoordeeld:

  • inrichtingen waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Gelet op de Openbare Risicokaart zijn in en direct nabij het plangebied geen inrichtingen aanwezig waar met dusdanige gevaarlijke stoffen wordt gewerkt dat de drempelwaarden in het Bevi worden overschreden. Uitzondering is het bedrijf Mooijer – Volendam B.V. (Dwarskuul 2), die ammoniak ten behoeve van een koelinstallatie gebruikt. Het betreft een hoeveelheid van 500 kg waar op grond van het Revi zowel het Plaatsgebonden-  als het Groepsrisico (PR en GR) volledig binnen de grenzen van de inrichting vallen.
Verder zijn er geen wegen, spoorwegen, waterwegen of leidingen aanwezig waarover of waardoor relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

4.3.5 Geluidhinder en wegverkeerslawaai

In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe geluidsgevoelige functies als woningen voorzien. Onderzoek naar geluid is op basis van de wet Geluidhinder daarom niet aan de orde. Om bij eventuele herontwikkeling van woonpercelen in de toekomst te waarborgen dat er wordt voldaan aan de Wet geluidhinder is in de bouwregels van de woonbestemming vastgelegd dat er voor woonpercelen in de zones van stedelijke wegen (zoals de Julianaweg) rekening dient te worden gehouden met wegverkeerslawaai. In beginsel dient er een dove gevel te worden gerealiseerd tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt dat dit niet nodig is.

4.3.6 Geuraspecten

In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die betrekking hebben op geuraspecten. Onderzoek naar geur is daarom niet aan de orde.

4.3.7 Luchtkwaliteit

In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die relevant zijn voor de luchtkwaliteit. Onderzoek naar luchtkwaliteit is daarom niet nodig.

4.3.8 MER-(plan-)plicht

In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die MER-plichtig zijn. Een MER-(plan) is daarom niet aan de orde.

4.3.9 Waterbeleidsaspecten en watertoets

Voor onderhavig bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en een waterparagraaf opgesteld. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

4.3.9.1 Europese Kaderrichtlijn Water

Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa op orde is. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.

4.3.9.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan is op 10 december 2015 vastgesteld en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar houden.

Bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad. De combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken.

Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend en leidt niet tot een toename van verharding doordat bestaande groenstroken met enige omvang en bestaande waterlopen als zodanig zijn bestemd. Het bestemmingsplan is daarom in lijn met het Nationaal Waterplan.

4.3.9.3 Waterprogramma 2016-2021

In dit programma beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten voor de periode 2016-2021 ten aanzien van de thema's als waterveiligheid, wateroverlast, watertekort en schoon en gezond water:

  • Ten aanzien van waterveiligheid volgt men de benadering van meerlaagsveiligheid, opgenomen in het Nationale Waterplan. Sterke waterkeringen blijven bepalend voor de waterveiligheid. Het nieuwe landelijke veiligheidsbeleid is gebaseerd op een risicobenadering. De kans op een overstroming en de mogelijke gevolgen bepalen het gewenste veiligheidsniveau. Het Hoogheemraadschap gaat daarom naar een andere manier van toetsen, ontwerpen en gegevensbeheer.
  • Wateroverlast is schadelijk, maar niet levensbedreigend. De komende periode ontwikkelt hhnk een basisniveau voor de preventie en maken zij gezamenlijk werk van gevolgbeperking.
  • Zoet water wordt kostbaar en minder vanzelfsprekend. De kans op zoet watertekort wordt in de komende jaren groter, onder invloed de klimaatverandering. Hhnk zorgt daarom voor een duurzame en eerlijke verdeling van het zoet water met de huidige infrastructuur door duurzaam beheer van de beschikbare hoeveelheid schoon zoet water.
4.3.9.4 Waterwet en de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

De doelstellingen van de wet die gericht zijn op het watersysteem zijn:

  • voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
  • bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Voor handelingen in oppervlaktewaterlichamen is onder de Waterwet in beginsel nog maar één watervergunning vereist, waarin alle aspecten van het waterbeheer integraal worden getoetst.
Een watervergunning van HHNK is op grond van de wet in ieder geval vereist voor:

  • het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam (art. 6.2 lid 1);
  • met behulp van een werk, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, water of stoffen te brengen op een zuivering technisch werk (art. 6.2 lid 2);
  • het brengen van water in of onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam (art. 6.5).

Voorts is op grond van artikel 6.6 Waterwet en nader uitgewerkt in hoofdstuk 6 van het Waterbesluit het HHNK bevoegd om bij verordening (keur) nadere regels te stellen voor het gebruik van watersystemen.
Het HHNK heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. De verordening is in 2016 vastgesteld als Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016 De regels in deze keur zijn onder te verdelen in twee categorieën: gebodsbepalingen en verbodsbepalingen. Met de zogenaamde "geboden" worden derden verplicht het aan hen toegewezen onderhoud aan waterstaatswerken uit te voeren. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het onderhouden van walkanten en het schoonhouden van sloten. De "verboden" zijn er om te voorkomen dat wijzigingen worden aangebracht in waterstaatswerken, waardoor ze niet (goed) meer functioneren.

4.3.9.5 Regionale Deltavisie

Naar aanleiding van het rapport Samen werken met water heeft Hollands Noorderkwartier een Deltavisie gemaakt, die in 2012 is vastgesteld. De visie is samen met een groot aantal belangrijke belanghebbenden opgesteld en spitst zich toe op waterveiligheid, wateroverlastbestrijding en voldoende schoon zoet water. Aan de basis van de Deltavisie lagen analyses van de klimaattrends en -scenario's, en van de huidige toestand van de waterveiligheid en het watersysteem in ons gebied. Het gesprek met de belanghebbende partijen is gevoerd op basis van een aantal dilemma's.

4.3.9.6 Waterplan Edam-Volendam

Het Waterplan Edam-Volendam is gezamenlijk door de gemeente Edam-Volendam en de rechtsvoorganger van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (Waterschap De Waterlanden) opgesteld. In december 2002 is het plan bestuurlijk vastgesteld en met een samenwerkingsovereenkomst bekrachtigd. Sindsdien zijn beide partijen bezig met de uitvoering van het plan. Het doel van het plan is te komen tot of het scheppen van randvoorwaarden voor een aantrekkelijk, veilig en gezond watersysteem. Thema's in het plan zijn dan ook veiligheid, waterkwantiteit en waterkwaliteit, duurzaamheid, beleving, recreatie, migratie, etc. Deze thema's zijn uitgewerkt in uitvoeringsprogramma's met maatregelen en afspraken die binnen een afgesproken periode uitgevoerd moeten worden. Door gezamenlijk afspraken te maken komen deze thema's het best tot hun recht. Belangrijk nevendoel is de doelstelling zoveel mogelijk te bereiken tegen de laagst maatschappelijke kosten. Het plan is in de uitvoeringsfase. Het maatregelpakket is divers in complexiteit en grootte. Tijdens de planperiode van 10 jaar worden het nut en de noodzaak van maatregelen heroverwogen. Door veranderende omstandigheden zijn sommige maatregelen verouderd of niet langer noodzakelijk. Het uitvoeringsprogramma wordt hierop aangepast.

Een van de grootste en meest ingrijpende maatregelen is in 2003 gerealiseerd. In 2003 is een nieuw gemaal aan de Markermeerdijk aan het einde van de Volgertocht gebouwd (direct ten noorden van het plangebied). Dit gemaal is groot genoeg om ook met de verwachte klimaatsverandering droge voeten in Edam-Volendam te hebben. Voorwaarde daarbij is wel dat de gemeente de komende jaren circa 25 ha. waterberging realiseert en in nieuwe uitbreidingsplannen voldoende waterberging aanlegt. Inmiddels is deze waterberging gerealiseerd en in gebruik genomen. Hiermee is aan deze maatregel uit het waterplan voldaan.

4.3.9.7 Riolering en waterkwaliteit

Ten behoeve van waterkwaliteitverbetering hebben de gemeente Edam-Volendam en het HHNK in 2008 een "afvalwaterakkoord" gesloten. De belangrijkste doelen van deze samenwerking zijn:

  • voorkomen van vervuiling van het oppervlaktewater uit de afvalwaterketen;
  • goede dienstverlening tegen de laagst maatschappelijke kosten;
  • doelmatige en transparante bedrijfsvoering.

Methoden om deze doelen te bereiken zijn onder andere heft afkoppelen van hemelwaterafvoer om overstortende riolen tegen te gaan en het doorspoelen van watergangen met riooloverstorten. In het plangebied is een gemengd rioolstelsel aanwezig, welke bij verbouwingen en wegopbrekingen plaatselijk wordt vervangen door een gescheiden rioolstelsel.

4.3.9.8 Watertoets

De watertoets is erop gericht om het aspect water van meet af aan mee te nemen in ruimtelijke plannen en besluiten. Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt zijn de wateraspecten niet direct aan de orde. Wel is er een dijkversterking in voorbereiding.


Dijkversterking

Ten aanzien van de dijkversterking is een voorkeursvariant in oktober 2012 bekend gemaakt, waarin de dijkversterking buitenwaarts wordt uitgevoerd zodat er geen consequenties voor het plangebied te verwachten zijn. Het voorkeursalternatief is op 12 februari 2013 vastgesteld door het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap. In het ontwerp-Projectplan Waterwet is voor het noordelijke deel van het Noordeinde een buitenwaartse asverschuiving opgenomen. De binnendijkse bebouwing wordt ontzien. De kruin van de huidige dijk wordt afgegraven. Voor het zuidelijke deel is een buitenwaartse asverschuiving opgenomen, waarbij de huidige dijk behouden blijft. De doorgaande fiets- en wandelverbinding komt tot aan dijkpaal 24 op de kruin van de nog aan te leggen dijk. Daarna gaat hij over op de dijk van de huidige dijk. Het ontwerp-Projectplan ligt van 14 december 2017 tot en met 24 januari 2018 ter inzage. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de zone van het waterstaatswerk is advies van de waterbeheerder en, afhankelijk van de werkzaamheden, een watervergunning van het hoogheemraadschap nodig.

Hoofdstuk 5 Planregeling

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke bestemmingen. Ook wordt in dit hoofdstuk de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan aangegeven en wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde systematiek.
Voor het bestaande bedrijventerrein is dit bestemmingsplan conserverend van aard. Het plan geeft actuele regels voor bebouwing en gebruik, waarbij de bestaande situatie met de daarbij behorende rechten uitgangspunt is geweest. Voor zover uitvoering van het bestemmingsplan een gemeentelijke taak is, ligt deze vooral op het vlak van beheer en handhaving van de regelingen.
Bij het opstellen van de bestemmingen en de bestemmingsplanregels is een zo eenvoudig en overzichtelijk mogelijke indeling en redactie nagestreefd. De inhoud en de methodiek zijn opgesteld volgens de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" (SVBP 2012) en de landelijke standaards voor het digitaal uitwisselbare en raadpleegbare plan.

5.2 Opzet planregels

De regels bestaan uit de volgende vier hoofdstukken:

Hfd. 1: Inleidende regels, inclusief begripsbepalingen, dat wil zeggen wat in dit bestemmingsplan onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. Daarnaast zijn de meetvoorschriften opgenomen, waarin de wijze van meten die in dit plan moet worden gehanteerd, is aangegeven.
Hfd. 2: Bestemmingsregels, waarin de op de verbeelding aan de gronden gegeven bestemmingen zijn verklaard, is bepaald waarvoor deze mogen worden gebruikt, wat hierop mag worden gebouwd en in welke vorm.
Hfd. 3: Algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregeling, algemene bouw-, gebruiks-, aanduidings-, afwijkings-, wijzigings- en procedureregels.
Hfd. 4: Overgangs- en slotregels.

Naast de bestemmingsplanregeling gelden nog (vele) andere wettelijke regelingen voor het gebied. Deze wettelijke regelingen hebben veelal een geheel ander doel dan het bestemmingsplan. Dit betekent dat deze wetgeving naast het bestemmingsplan blijft bestaan en van toepassing is. Het bestemmingsplan laat deze wettelijke regelingen derhalve onverlet.

Een en ander betekent in de praktijk dat bij het opstellen van het bestemmingsplan bezien dient te worden in hoeverre er ruimtelijk relevante wetgeving is, die van invloed kan zijn op de inrichting van het bestemmingsplan. Het kan daarbij zijn dat een bepaalde handeling, hoewel het bestemmingsplan deze handeling toelaat, op grond van deze wetgeving niet toelaatbaar is of dat voor die handeling eerst nog een ontheffing noodzakelijk is.

De bestemmingen die in het plangebied zijn opgenomen, worden hierna in paragraaf 5.3 nader beschouwd.

5.3 Bestemmingen

Bedrijventerrein (artikel 3)

Deze bestemming is gelegd op de bedrijfskavels en niet-doorgaande verkeerswegen. In lid 1 is bepaald welke functies waar zijn toegestaan. Functies die in beginsel niet binnen de gehele bestemming gewenst zijn, zoals zelfstandige kantoren en volumineuze detailhandel, zijn door middel van een aanduiding aangegeven. Hiervan kan door middel van een wijzigingsbevoegdheid worden afgeweken (zie verderop).
Parkeren, opstellen van auto's, vrachtwagens en andere (voortgetrokken) voertuigen van werknemers en bezoekers en het laden en lossen dient geheel binnen het bestemmingsvlak plaats te vinden.

Het bouwen van de gebouwen en bijbehorende bouwwerken dient plaats te vinden binnen een bouwvlak, welke conform de geldende bestemmingsplannen op enige afstand van de openbare weg is gelegen. Net als in de geldende bestemmingsplannen als bedoeld in paragraaf 1.3 mogen de binnen een bouwvlak gelegen gronden volledig worden bebouwd, mits er minimaal 3 meter afstand tot de zijdelingse perceelsgrens wordt aangehouden en 1 meter tot de achterste perceelsgrens. De buitenopslag dient tevens plaats te vinden binnen het aangegeven bouwvlak. Binnen een bouwvlak zijn geen gebouwen en bijbehorende bouwwerken toegestaan ter plaatse van openbare ontsluitingswegen. Deze zijn aangeduid op de planverbeelding.
Buiten het bouwvlak is, met uitzondering van reeds bestaande situaties, een strook langs de openbare weg als een niet te bebouwen strook gereserveerd. Via de afwijkingsregels kan binnen deze strook eventueel medewerking worden verleend voor het bouwen van bouwwerken ten dienste van de bedrijfsfunctie, zoals laad- en losvoorzieningen, fietsenstallingen, silo's en daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits voldoende ruimte aanwezig blijft binnen het bouwperceel ten behoeve van parkeren, laden en lossen. Dergelijke bouwwerken zijn tot over een breedte van niet meer dan 20% van de betreffende perceelsbreedte c.q. perceelsdiepte toegestaan. Bij een hoeksituatie geldt dit per zijde. Ook zijn onder bepaalde voorwaarden luifels mogelijk door toepassing van een afwijkingsbevoegdheid.

Rekening houdend met de bestaande bouwhoogtes en met wat gebruikelijk en functioneel is voor een efficiënte bedrijfsvoering is in beginsel uitgegaan van maximaal 8 meter. Voor bestaande gebouwen die hoger zijn is een hogere bouwhoogte opgenomen door middel van een afwijkende maatvoeringsaanduiding. Ook kan de bouwhoogte door middel van de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid worden verruimd naar 10 meter. Conform de structuurvisie (zie subparagraaf 3.3.1) is voor sommige delen van het plangebied ook een hoogte van 14 meter mogelijk na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.

Criteria bij de vraag of wijziging van de bouwhoogte naar 14 meter kan worden toegestaan, zijn dat:

  • belangen van derden niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • de ligging van het bouwperceel, mede ten opzichte van zijn omgeving (bestaande bebouwing of open gebied) en de bestaande stedenbouwkundige samenhang (niet onevenredig mag worden verstoord);
  • geen onevenredige parkeerdruk op het betreffende perceel mag ontstaan ten gevolge van de extra bouwhoogte;
  • dit geen significante effecten op de stikstofdepositie tot gevolg heeft.

Alleen de bestaande bedrijfswoningen en burgerwoningen zijn in dit plan bestemd (zie de aanduiding op de verbeelding). Het bouwen van nieuwe, extra (bedrijfs)woningen is binnen de bestemming niet toegestaan, omdat dit in strijd wordt geacht met de primaire doelstelling van het gebied in combinatie met het verschaffen van optimale productieomstandigheden voor gevestigde en nog te vestigen bedrijfsfuncties. De zoneringsregeling, die in het plan conform de methode "Bedrijven en milieuzonering" is opgenomen, ziet ook hierop toe en creëert zoveel mogelijk aaneengesloten gebieden met een vestigingsmilieu voor vergelijkbare bedrijven, althans wat betreft hun milieu-uitstoot. Daardoor wordt de onderlinge hinder op dit vlak geminimaliseerd. De uitgangspunten voor deze zonering, alsmede de motivering van de toegelaten bedrijfstypen en de uitzonderingen zijn te vinden in paragraaf 4.3.1 "Bedrijven en milieuzonering".
Mogelijk dat in de toekomst in het westelijk deel van het plangebied woonwerkwoningen worden gerealiseerd naar aanleiding van de Toekomstvisie (zie 3.3.3). Voor deze woningen zal te zijner tijd een aparte planologische procedure worden gevolgd.

Ten behoeve van de reeds bestaande antennemast aan de Mgr. C. Veermanlaan is de bouwaanduiding "antennemast" opgenomen.

Conform de Toekomstvisie is in het bestemmingsplan rekening gehouden met de wens om meer etalagefuncties (dienstverlening, volumineuze detailhandel en zelfstandige kantoren) te realiseren langs de Julianaweg. Ook is er rekening gehouden met het toestaan van gezondheidscentra en fitnesscentra langs de Mgr. C. Veermanlaan. Al deze functies kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid worden toegestaan. De betreffende panden waar de functiewijziging mogelijk moet zijn, zijn aangeduid als 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' (Julianaweg) of 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 3' (Mgr. C. Veermanlaan). Door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid kunnen de etalagefuncties ook buiten de betreffende aanduidingen worden gerealiseerd, mits er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag geen dusdanige stikstofdepositie tot gevolg hebben dat er sprake zal zijn van significante effecten ter plaatse van het Natura 2000-gebied 'Markeermeer & IJmeer';
  • 2. de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot een knelpunt in de verkeersafwikkeling van omliggende wegen;
  • 3. de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige toename van de parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • 4. er dient te worden aangetoond dat er behoefte is aan de betreffende functie (conform de eisen vanuit de ladder voor duurzame verstedelijking).

Onder de algemene gebruiksregels is de vestiging van seksinrichtingen, prostitutiebedrijven, escortbedrijven en sekswinkels uitgesloten. Weliswaar zijn ook deze instellingen als "bedrijf" aan te merken, maar voor de vestiging van de seksinrichtingen is intergemeentelijk beleid geformuleerd, waardoor uitsluiting van deze publieksaantrekkende functie op het bedrijventerrein verantwoord is.

Onder de specifieke gebruiksregels wordt bij strijdig gebruik verwezen naar de Wet natuurbescherming.

Detailhandel (artikel 4)

Deze bestemming is gelegd op de (in 2016 afgebrande) winkelvoorziening en het restaurant aan de Papaverstraat. Omdat vooralsnog niet bekend is hoe het gebied zal worden herontwikkeld is uitgegaan van de gebruiks- en bouwmogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

Gemengd (artikel 5)

Deze bestemming is toegepast op de bestaande voorziening aan de Papaverstraat. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

Groen (artikel 6)

Binnen deze bestemming zijn de grotere groenelementen opgenomen. Binnen de bestemming "Groen" zijn ten behoeve van de flexibiliteit ook water, wegen en paden, ondergeschikte parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen toegestaan.

Verkeer-Verblijfsgebied (artikel 7)

De doorgaande wegen en straten binnen het plangebied, welke voor de bereikbaarheid van de vestigingen en/of andere bestemmingen noodzakelijk zijn, vallen onder deze bestemming. Met name binnen de bestemming "Bedrijventerrein" is het tevens mogelijk de bij de bedrijvigheid noodzakelijke ontsluitingswegen, bevoorradingsstraten en dergelijke te realiseren.

Het parkeerterrein aan de Parallelweg is ook bestemd als 'Verkeer-Verblijfsgebied' (met uitzondering van de dijksloot). Dit terrein wordt veelal gebruikt door parkerende bezoekers van Volendam. Om de faciliteiten van het parkeerterrein te verbeteren wordt gedacht aan de realisatie van een toiletvoorziening en kiosk. In het bestemmingsplan is hier rekening mee gehouden doordat na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid een gebouw met toiletvoorziening en kiosk kan worden gerealiseerd.

Water (artikel 8)

Het bestaande water valt onder deze bestemming. Demping van water is niet mogelijk gemaakt in de bestemming.

Wonen (artikel 9)

Verspreid over het plangebied bevinden zich enkele woonpercelen met burgerwoningen. Deze woonpercelen vallen geheel binnen deze bestemming. De gebruik- en bouwregels zijn grotendeels afgestemd op de regeling in bestemmingsplan 'Nieuw-Volendam'.
Hoofdgebouwen van woningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De bouwvlakken zijn daarbij grotendeels gebaseerd op de kadastrale grenzen. De zones voor de voorgevel zijn buiten het bouwvlak gelaten zodat gewaarborgd wordt dat woningen niet direct op de voorste perceelsgrens worden gebouwd. Verder is bepaald dat het aantal woningen per bouwvlak niet mag toenemen ten opzichte van de huidige dan wel de vergunde situatie.

Conform het Wabo-vergunningentraject (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) zijn de bebouwingsmogelijkheden voor de percelen Noordeinde 104a, 105 en 106 vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt verruimd. Ter voorkoming van geluidhinder bij eventuele herontwikkeling van woonpercelen in geluidszones van stedelijke wegen (zoals de Julianaweg) is een voorwaardelijke verplichting opnemen voor geluid (dove gevel, tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting voldoet aan de voorkeurgrenswaarde of een hogere grenswaarde). Het geluidscherm bij Noordeinde 104a is conform de vergunde situatie in de regels opgenomen als voorwaarde voor het bouwen van de woning.

Waarde - Archeologie - 1 en Waarde - Archeologie - 2 (artikel 10 en 11)

Zoals reeds onder paragraaf 3.3.6 van deze toelichting is aangegeven valt het overgrote deel van het plangebied onder categorie 4. Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 2.500 m2 of groter, die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, er rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Ter plaatse van de waterkering geldt categorie 2. Onder deze categorie geldt een oppervlakte van 50 m² of groter, die dieper reiken dan 40 cm.

Ter bescherming van deze toegekende archeologische waarden zijn zogenaamde dubbelbestemmingen conform de SVBP noodzakelijk. Zowel in de verbeelding als in de planregeling is dit tot uitdrukking gebracht. Centraal uitgangspunt daarbij is dat eventuele bouwinitiatieven pas mogelijk zijn, nadat op basis van voldoende onderzoek is aangetoond dat mogelijke archeologische waarden niet worden teniet gedaan en/of voldoende zeker worden gesteld.

Binnen de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 1" geldt het archeologieregime van de tweede categorie. Binnen de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 2" geldt het archeologieregime van de vierde categorie.

Waarde - Landschap - Stelling van Amsterdam (artikel 12)

Deze dubbelbestemming is conform de Prv (zie paragraaf 3.2.2) toegepast ter plaatse van het deel van het plangebied dat tot de Stelling van Amsterdam behoort. Voor gronden met deze bestemming geldt dat deze mede zijn bestemd voor het behoud en versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap en werelderfgoed 'De Stelling van Amsterdam'. Gelet op paragraaf 3.2.3 zijn deze kernkwaliteiten een samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen, een groene en relatief stille ring rond Amsterdam en relatief grote openheid. Om deze kernkwaliteiten te behouden zijn ter plaatse van de dubbelbestemming geen gebouwen toegestaan. Ook gelden er beperkingen ten aanzien van overige bouwwerken en het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Waterstaat - Vrije ruimte en Waterkering (artikelen 13 en 14)

Deze dubbelbestemmingen zijn als primaire bestemming gelegd op de gronden van en rondom de waterkering langs het Markermeer vanwege het bijzondere belang daarvan voor de waterhuishouding.

5.4 Staat van Bedrijfsactiviteiten

In bijlage 1 van de planregels is een overzicht opgenomen van de mogelijke bedrijfscategorieën binnen het plangebied, waarbij de afstand ten aanzien van geur, stof, geluid en gevaar zijn aangegeven. In de bestemmingen in hoofdstuk 2 van de regels is bepaald waar bedrijven zijn toegestaan en om welke bedrijfscategorie(ën) het dan gaat.

5.5 Staat van Horeca-activiteiten

In bijlage 2 van de planregels is een overzicht opgenomen van de indeling van horecacategorieën die binnen de gemeente wordt gehanteerd. In de bestemmingen in hoofdstuk 2 van de regels is bepaald waar horeca is toegestaan en om welke horecacategorie(ën) het dan gaat.

5.6 Handhaving

De in het plan opgenomen regelingen met betrekking tot gebruik (gebruiksregels) en bebouwing (bouwregels) vervullen een belangrijke rol in de bescherming van de in het gebied aanwezige waarden. Een snelle en zorgvuldige afhandeling van aanvragen om omgevingsvergunning, alsmede toegankelijkheid van de regels voor de burger zal mede bijdragen aan de naleving en effectiviteit van deze regelingen. In dat kader is gestreefd naar een actueel bestemmingskader met duidelijke regelgeving. Anderzijds verdienen zowel preventieve als repressieve handhaving aandacht. Door middel van toezicht zullen illegale situaties in het gebied worden gesignaleerd en tegen eenmaal geconstateerde overtredingen zal daadwerkelijk moeten worden opgetreden. Een adequate handhaving van de gestelde regels komt ook ten goede aan de naleving van die regels.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Grondexploitatie en exploitatieplan

6.1.1 Economische uitvoerbaarheid en noodzaak exploitatieplan

Omdat het bestemmingsplan conserverend van aard is, hoeft de economische uitvoerbaarheid niet te worden aangetoond en is er geen noodzaak om een exploitatieplan op te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Als gevolg van het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft overleg plaatsgevonden met (overheids)instanties die mogelijk een belang hebben in of bij het plangebied. De gemeente heeft deze instanties begin 2015 het voorontwerpbestemmingsplan verstrekt met het verzoek inhoudelijk te reageren op hetgeen hierin staat vermeld. In paragraaf 7.1 is een overzicht weergegeven van de (overheids)instanties waaraan het voorontwerpbestemmingsplan is verstrekt. In paragraaf 7.2 is aangegeven welke (overheids)instanties hebben gereageerd. De opmerkingen van de (overheids)instanties en de reactie van de gemeente op deze opmerkingen zijn weergegeven in paragraaf 7.3.

Hoofdstuk 7 Overleg

Het voorontwerp bestemmingsplan is aan diverse partijen toegestuurd in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

7.1 Lijst geadresseerden Bro-overleg

Gemeente Zeevang
Postbus 1
1474 ZG Oosthuizen
 
Gemeente Purmerend
Postbus 15
1440 AA Purmerend
 
Gemeente Waterland
Postbus 1000
1140 BA Monnickendam
 
Provincie Noord-Holland
Postbus 3007
2001 DA Haarlem
 
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Postbus 250
1700 AG Heerhugowaard
 
Cultuurcompagnie Noord-Holland
Postbus 3043
1801 GA Alkmaar
 
Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland
Postbus 150
1500 ED Zaandam
 
Stadsregio Amsterdam
Postbus 626
1000 AP Amsterdam
 
N.V. PWN Waterleidingsbedrijf Noord-Holland
Postbus 2113
1990 AC Velserbroek
 
KPN B.V.
Postbus 30000
2500 GA Den Haag
 
N.V. Nederlandse Gasunie
Postbus 19
9700 MA Groningen
 
Liander
Postbus 50
6920 AB Duiven
 
MKB Noordwest-Holland
De Ruijterkade 5
1013 AA Amsterdam
 
Industrie- en Bedrijvengroep Edam-Volendam
Postbus 138
1135 ZK Edam
 

7.2 Overzicht ingekomen overlegreacties

  • 1. Gemeente Waterland, ingekomen op 30 maart 2015;
  • 2. N.V. Nederlandse Gasunie, ingekomen op 30 maart 2015;
  • 3. Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland / Brandweer Zaanstreek-Waterland, ingekomen op 31 maart 2015;
  • 4. Industrie- en Bedrijvengroep Edam-Volendam, ingekomen op 31 maart 2015;
  • 5. Provincie Noord-Holland, ingekomen op 23 april 2015;
  • 6. Gemeente Purmerend, ingekomen op 23 april 2015;
  • 7. N.V. PWN Waterleidingsbedrijf Noord-Holland, ingekomen op 8 mei 2015;
  • 8. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, ingekomen op 16 mei 2015.

7.3 Beoordeling ingekomen overlegreacties

7.3.1 Gemeente Waterland
7.3.1.1 Opmerking

Wij hebben het voorontwerpbestemmingsplan geanalyseerd op nieuwe ontwikkelingen, die voor onze gemeente van invloed kunnen zijn. Hierbij ons standpunt: Het voorontwerpbestemmingsplan geeft ons geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

7.3.1.2 Reactie gemeente

Deze opmerking is voor kennisgeving aangenomen.

7.3.2 N.V. Nederlandse Gasunie
7.3.2.1 Opmerking

Het voorontwerpbestemmingsplan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichts bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

7.3.2.2 Reactie gemeente

Deze opmerking is voor kennisgeving aangenomen.

7.3.3 Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland / Brandweer Zaanstreek-Waterland
7.3.3.1 Opmerking

Uit bestudering van het voorontwerpbestemmingsplan Bedrijventerrein Julianaweg blijkt dat er in en nabij het plangebied geen risicobronnen, zoals bedoeld in de externe veiligheidswetgeving, aanwezig zijn. Aangezien externe veiligheid dus geen rol speelt in het (ontwerp)bestemmingsplan, brengt VrZW geen advies uit.

7.3.3.2 Reactie gemeente

Deze opmerking is voor kennisgeving aangenomen.

7.3.3.3 Opmerking

Naar aanleiding van artikel 3.5.2, onder a lid 1 van de regels, wordt opgemerkt dat de gehanteerde begrippen PR- en GR-contour hierin ruimte bieden voor interpretatieverschillen. Dit komt doordat deze begrippen ontbreken in artikel 1 van de regels. Onze aanname is dat u de PR-contour van 10-6 per jaar bedoelt en met GR-contour het invloedsgebied. Klopt dit?

7.3.3.4 Reactie gemeente

Artikel 3.5.2 is aangepast naar aanleiding van de opmerking van de adressant.

7.3.4 Industrie- en Bedrijvengroep Edam-Volendam
7.3.4.1 Opmerking

Is met het voorontwerp rekening gehouden met de “Toekomstvisie op de Bedrijventerreinen” en dan specifiek voor de Julianaweg en omgeving, de voorgestane aanpassing van Mgr. Veermaanlaan en eventueel de Toekomstvisie op het gebied van Toerisme?

7.3.4.2 Reactie gemeente

Het bestemmingsplan is overwegend consoliderend van aard. De bestaande rechten zijn één op één overgenomen.

De gemeente heeft met de Toekomstvisie bedrijventerreinen voor de komende decennia haar ambities voor de bestaande bedrijventerreinen kenbaar gemaakt. In het bestemmingsplan is daarom ook rekening gehouden met de Toekomstvisie doordat in het westelijk deel van het plangebied in beginsel alleen categorie 2 bedrijven zijn toegestaan en doordat etalegefuncties langs de Julianaweg mogelijk zijn gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Voor het overige zal de Toekomstvisie worden gebruikt als toetsingskader bij toekomstige ruimtelijke plannen.

7.3.5 Provincie Noord-Holland
7.3.5.1 Opmerking

Wij hebben geconstateerd dat bij het voorontwerp provinciale belangen in het geding zijn. Eén van de uitgangspunten van het bestemmingsplan is dat niet voorzien wordt in nieuwe detailhandel op het bedrijventerrein. Hiervoor gelden echter enkele uitzonderingen waaronder een afhaalpunt ten behoeve van internethandel.
In de toelichting van het bestemmingsplan wordt gesproken over het onder voorwaarden mogelijk maken van internetdetailhandel met een afhaalpunt op het bedrijventerrein. Dit wordt in de planregels geregeld in de artikelen 3.1 sub h en artikel 3.6 sub c, waarmee al dan niet met een afwijkingsmogelijkheid internetdetailhandel met consument aantrekkende werking mogelijk wordt gemaakt. Artikel 5 lid 3 van de verordening bepaalt dat nieuwe detailhandel op bedrijventerrein niet is toegestaan met uitzondering van een afhaalpunt van internethandel. Bij artikel 2 onder a blijkt dat een afhaalpunt geen goederen mag tonen. Het begrip internetdetailhandel met consument aantrekkende werking (artikel 3.1 sub h) wordt niet gedefinieerd in de planregels. Hierdoor is het niet duidelijk of bij deze vorm van internetdetailhandel een showroomfunctie uitgesloten is. Daarom verzoeken wij u ook om het bestemmingsplan op dit punt in overeenstemming te brengen met de verordeningen.

7.3.5.2 Reactie gemeente

Het bestemmingsplan is op dit onderdeel aangepast doordat er een begripsbepaling is opgenomen voor internetdetailhandel met consumentaantrekkende werking. De showroomfunctie is daarbij, zoals in de provinciale verordening bepaald, uitgesloten.

7.3.5.3 Opmerking

Verder hebben wij geconstateerd dat artikel 3.1 sub k van het bestemmingsplan uitsluitend ter plaatse van een aanduiding een zelfstandig kantoor mogelijk maakt. Op basis van de Plabeka afspraken en de provinciale planningsopgave werklocaties is het niet toegestaan nieuwe kantoren mogelijk te maken. Kunt ons aangeven of met dit bestemmingsplan nieuwe kantoren mogelijk gemaakt worden?

7.3.5.4 Reactie gemeente

Het betreft een overwegend consoliderend bestemmingsplan. Bestaande rechten worden gerespecteerd. De in het bestemmingsplan als kantoor aangeduide gronden betreffen uitsluitend bestaande kantoren. Wel is rekening gehouden met de in het geldende bestemmingsplan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid voor de bouw en/of gebruik van gebouwen voor kantoordoeleinden. Deze regeling wordt in het nieuwe bestemmingsplan gecontinueerd via een wijzigingsbevoegdheid.

Uit recent onderzoek (Toekomstvisie bedrijventerreinen gemeente Edam-Volendam, BSP 2015) blijkt namelijk dat het aandeel banen in de dienstverlening is toegenomen van 14% naar 23% (omgekeerd van de landelijke trend). De markt voor kantoorruimte binnen deze gemeente is daarnaast sterk lokaal bepaald. In de gemeente Edam-Volendam is geen werklocatie Kantoren aanwezig.

Het hierboven genoemde onderzoek is mede mogelijk gemaakt door de HIRB privaat subsidie die wij van de provincie ontvangen hebben. Het doel van het project is om vanuit economisch perspectief inzicht te krijgen in de ambities en de strategische mogelijkheden van herstructurering op onze bedrijventerreinen. Uit het onderzoek blijkt verder dat in onze gemeente het aandeel banen in de handel en bouwnijverheid is gedaald. Wij sluiten daarom niet uit dat gelet op de onderzoeksresultaten, herstructureringsopgaven en de gewenste goede ruimtelijke ordening er via een afwijkingsbevoegdheid zelfstandige kantoren binnen de huidige mogelijkheden van de vigerende bestemmingsplannen worden toegestaan.

7.3.6 Gemeente Purmerend
7.3.6.1 Opmerking

Het valt op dat de onderlinge samenhang tussen (uw) visie en bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen ontbreekt.

7.3.6.2 Reactie gemeente

Dat zijn wij niet met u eens. Recentelijk heeft de gemeente de Toekomstvisie bedrijventerreinen laten opstellen. De Toekomstvisie bedrijventerreinen is een verdieping en ruimtelijke vertaling van de Economische Agenda (DTNP, 2012) en de Structuurvisie (RBOI, 2009). Beide documenten zijn verwoord in hoofdstuk 3 beleidskader onder paragraaf 3.3 Gemeentelijk beleid. Hierin staat de globale opzet van de toekomstvisie vermeld. De Toekomstvisie bedrijventerreinen is onlangs door de gemeenteraad vastgesteld. Onder paragraaf 3.3 is de toekomstvisie beschreven.
Inmiddels is in het bestemmingsplan bovendien rekening gehouden met de Toekomstvisie doordat in het westelijk deel van het plangebied in beginsel alleen categorie 2 bedrijven zijn toegestaan (in aansluiting op de woonwijken) en doordat etalegefuncties langs de Julianaweg mogelijk zijn gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid.

7.3.6.3 Opmerking

Bij de brief van 13 april (kenmerk: 1192913) is het standpunt van het gemeentebestuur van Purmerend, ten aanzien van de door u in voorbereiding genomen Toekomstvisie bedrijventerreinen gemeente Edam-Volendam aan u medegedeeld. Onder verwijzing van de inhoud van de bovengenoemde brief, ligt het voor het gemeentebestuur voor de hand dat de (regionale) voorraad van bedrijfsgronden prominente plaats krijgt in uw toekomstvisie- en ook in de toelichting op onderhavig bestemmingsplan .
Wellicht dat als gevolg hiervan sprake kan zijn van een meer op actieve transformatie gerichte planregeling in plaats van de thans voorliggende regels met een 'conserverend karakter'.
Wij herhalen op deze plaats de in de eerdergenoemde brief gedane uitnodiging om ter zake concrete afspraken met u te maken.

7.3.6.4 Reactie gemeente

Vanwege de ouderdom van de geldende bestemmingsplannen voor het bedrijventerrein en in verband met de toenemende verkleuring van het gebied is een actueel bestemmingsplan gewenst. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een actuele regeling voor het bestaande industrieterrein. Het betreft daarom een overwegend consoliderend bestemmingsplan. De door de adressant genoemde meer op actieve transformatie gerichte planregeling is in dit stadium nog niet aan de orde. De transformatie is wel mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid (etalagefuncties Julianaweg) en een uisterfregeling (wijzigingsbevoegdheid voor hogere milieucategorieen in het westelijk deel van het plangebied). Overige toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen zullen aan de Toekomstvisie bedrijventerrein worden getoetst.
Uiteraard staan wij altijd open voor een constructief overleg.

7.3.7 PWN Waterleidingsbedrijf Noord-Holland
7.3.7.1 Opmerking

Ter veiligstelling van onze in het plan te leggen c.q. aanwezige leidingen verzoeken wij u vooral ook die voorwaarden in acht te nemen die openbare nutsbedrijven nu eenmaal moeten stellen om hun taak in het algemeen belang te kunnen uitoefenen. Een zeer belangrijke voorwaarde is die van het beschikbaar stellen van voldoende ruimte in openbare grond voor het ondergronds verkeer. Deze ruimte dient vrij te zijn van bomen en stekelige beplanting, terwijl de overige beplanting van aard dient te zijn dat ons leidingnet altijd goed bereikbaar blijft. Ingeval de leidingstrook voorzien wordt van verharding, dient deze verharding open te zijn.

7.3.7.2 Reactie gemeente

Binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan komen geen grote transportleidingen voor die planologische bescherming behoeven.

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Het vrijhouden van dergelijke leidingen van bomen, planten en verharding kan daarom niet in een bestemmingsplan worden geregeld.

7.3.7.3 Opmerking

Tevens dient het leidingtracé vrij te blijven van opslag. In dit kader willen wij u wellicht ten overvloede wijzen op de Nederlandse Norm NEN 7171-1 en praktijkrichtlijn NPR 7171-2. Onderdeel hiervan vormt een standaard dwarsprofiel voor een woonstraat en een industriegebied.

7.3.7.4 Reactie gemeente

Wij zijn bekend met de NEN-normering.

7.3.7.5 Opmerking

Het PWN-distributienet ten behoeve van de te realiseren nieuwbouw wordt ontworpen op de drinkwatervraag. Vervolgens wordt in overleg met de brandweer (gemeente) bestudeerd of het verzoek om bluswater (op diverse locaties in het plan) in het onderwerp kan worden ingepast. In de gevallen dat dit niet kan worden gehonoreerd, dient de brandweer naar een alternatieve bluswatervoorziening uit te zien.

7.3.7.6 Reactie gemeente

Voorliggend plan betreft een actualisatie van het huidige bestemmingsplan dat op onderdelen verouderd is. Middels voorliggend plan worden geen nieuwe woningbouwlocaties mogelijk gemaakt. Het aanleggen van (nieuwe) alternatieve bluswatervoorzieningen is derhalve niet aan de orde.

7.3.7.7 Opmerking

Wij vragen u aandacht voor het standaarddocument VANN. Dit document is door de nutsbedrijven in Noord-Holland opgesteld ten behoeve van de aanleg van voorzieningen in nieuwbouwgebieden.

7.3.7.8 Reactie gemeente

Kortheidshalve wordt verwezen naar het gestelde bij 7.3.7.5.

7.3.7.9 Opmerking

In het belang van de volksgezondheid mogen de in het plan gelegen gronden geen gevaarlijk stoffen bevatten, die na leidingaanleg in het drinkwater terecht kunnen komen.

7.3.7.10 Reactie gemeente

Voor zover bekend bevindt zich in het plangebied geen bodemverontreiniging. Daarnaast worden er in het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die gevolgen kunnen hebben voor een eventuele bodemverontreiniging.

7.3.8 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoewel het een converserend bestemmingsplan is het heeft het hoogheemraadschap toch een aantal opmerkingen om met name de waterkeringbelangen goed te borgen in het bestemmingsplan.

7.3.8.1 Opmerking

Op de verbeelding staat het waterstaatwerk-waterkering als dubbelbestemming aangegeven. De begrenzing hiervan klopt echter niet. De aangehouden begrenzing is het profiel van vrije ruimte in plaats van waterstaatwerk. Het hoogheemraadschap verzoekt de naamgeving van deze dubbelbestemming aan te passen. Daarnaast dient de dubbelbestemming waterstaat-waterkering nog met de juiste begrenzing worden opgenomen. (Als het goed is heeft de gemeente deze al in bezit en anders kan het hoogheemraadschap deze nog digitaal aanleveren).

7.3.8.2 Reactie gemeente

De verbeelding is op dit onderdeel aangepast. De waterkering is bestemd als 'Waterstaat - Waterkering' terwijl de resterende zone is bestemd als 'Waterstaat - Vrije ruimte waterkering'.

7.3.8.3 Opmerking

Nabij de waterkering is het huidige bouwvlak lokaal iets ruimer ingetekend dan het huidige aanwezige bouwvlak. Binnen het beleid van het hoogheemraadschap wordt bij een bebouwde dijkstrekking een uitbreiding van het bouwvlak richting de dijk echter niet toegestaan. Daarom adviseren wij u het bouwvlak op de Verbeelding over de bestaande gevellijn te laten lopen. Dit geeft een realistischer beeld over bouwmogelijkheden voor de burger op deze locaties.

7.3.8.4 Reactie gemeente

De bestaande bebouwingsmogelijkheden zijn geregeld in de vigerende bestemmingsplannen die al van oudsher gelden. Deze reeds in de bestemmingsplannen aanwezige en gerechtigde bouwmogelijkheden worden gerespecteerd en opgenomen in het onderliggende bestemmingsplan. Bij het bouwen in de waterkeringszone dient ook te worden voldaan aan de Keur van het Hoogheemraadschap.

7.3.8.5 Opmerking

Binnen de bestemming Groen (artikel 6) liggen ook bestaande duikers/bruggen welke in de bouwregels mogelijk gemaakt moeten worden als waterhuishoudkundige voorziening (artikel 1.53 van de begrippen). In de huidige regels lijken de duikers strijdig met het bestemmingsplan.

7.3.8.6 Reactie gemeente

De planregels zijn op dit onderdeel aangepast.

7.3.8.7 Opmerking

In het beleidskader 3.2.1 bij het Barro staat de waterkering alleen benoemd als 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. De Markermeerdijk is echter ook een primaire waterkering die vanuit Barro ruimtelijk worden beschermd als waterstaatkundig project. Dit aspect graag nog toevoegen in de paragraaf.

7.3.8.8 Reactie gemeente

De toelichting is op dit onderdeel aangepast.

7.3.8.9 Opmerking

Verder is de Deltavisie recentelijk vastgesteld beleid die in de waterparagraaf opgenomen moet worden.

7.3.8.10 Reactie gemeente

De toelichting is op dit onderdeel aangepast.

7.3.8.11 Opmerking

Daarnaast is er nog de Kader Richtlijn Water (KRW) die tot doel heeft verbetering van de waterkwaliteit en de ecologische diversiteit te vergroten. Deze Europese wetgeving graag ook nog een plaats geven in de waterparagraaf.

7.3.8.12 Reactie gemeente

De toelichting is op dit onderdeel aangepast.

7.3.8.13 Opmerking

Het hoogheemraadschap ziet graag nog een toevoeging in de waterparagraaf. In de Keur 2009 is opgenomen, dat ook bij een toename van verharding van meer dan 800 m2 een watervergunning nodig is. Graag toevoegen.

7.3.8.14 Reactie gemeente

De bestaande bebouwingsmogelijkheden zijn geregeld in de vigerende bestemmingsplannen die al van oudsher gelden. Deze reeds in de bestemmingsplannen aanwezige en gerechtigde bouwmogelijkheden worden gerespecteerd en opgenomen in het onderliggende bestemmingsplan. De vergunningplicht die het HHNK vanuit de Keur oplegt maakt geen onderscheid tussen bij bestemmingsplan rechtens mogelijk gemaakte bebouwing. Indien een initiatiefnemer het verharde oppervlak met meer dan 800 m² laat toenemen dan heeft diegene een watervergunning nodig. De regeling van het bestemmingsplan hoeft hier niet op te worden aangepast. Wel wordt de extra vergunningplicht toegevoegd aan de waterparagraaf. In de toelichting is de beschrijving van de Keur 2016 daarom uitgebreid.

7.3.8.15 Opmerking

De laatste regel van de waterparagraaf graag aanpassen: de zonering in dit bestemmingsplan betreft de huidige zonering (niet de nieuwe).
Zoals reeds is aangegeven is, is voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het waterstaatwerk advies van de waterbeheerder en afhankelijk van de werkzaamheden een watervergunning van het hoogheemraadschap nodig.

7.3.8.16 Reactie gemeente

De toelichting is op dit onderdeel aangepast.

Hoofdstuk 8 Zienswijzen en ambtshalve wijzigingen

In 2015 is het bestemmingsplan voor vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad. Deze heeft het bestemmingsplan niet vastgesteld omdat zij nog enkele aanpassingen wenste. Deze aanpassingen zijn inmiddels verwerkt. Het bestemmingsplan is op enkele onderdelen gewijzigd maar omdat het ondergeschikte aanpassingen betreft hoeft het bestemmingsplan niet opnieuw als ontwerp ter inzage worden gelegd.

8.1 Nota van zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Julianaweg e.o.' heeft van 10 juli 2015 tot en met 27 augustus 2015 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een schriftelijk of mondelinge zienswijze naar voren te brengen. Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn in totaal 5 zienswijzen ingekomen.

8.1.1 Overzicht ingekomen zienswijzen
Nr.   Reclamant   Ingekomen   Opmerkingen  
1   Reclamant 1   24 juli 2015   Ontvankelijk  
2   Reclamant 2   27 juli 2015   Ontvankelijk  
3   Reclamant 3   5 augustus 2015   Ontvankelijk  
4   Reclamant 4   21 augustus 2015   Ontvankelijk  
5   Reclamant 5   26 augustus 2015   Ontvankelijk  
8.1.2 Zienswijze 1 (Gemeente Purmerend)
8.1.2.1 Ontvankelijkheid

De zienswijze is binnen de termijn van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.

8.1.2.2 Samenvatting inhoud zienswijze

Hoewel kennelijk niet naar aanleiding van onze eerdere overlegreactie, is de toelichting zodanig aangepast, dat thans sprake is van een expliciete samenhang tussen uw Toekomstvisie en het onderhavige bestemmingsplan.

Wij duiden het als positief dat u hierbij heeft opgeschreven: “Toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen zullen aan de Toekomstvisie bedrijventerreinen worden getoetst”.

8.1.2.3 Beoordeling gemeente

Wij danken u voor uw reactie en nemen deze voor kennisgeving aan.

8.1.3 Zienswijze 2
8.1.3.1 Ontvankelijkheid

De zienswijze is binnen de termijn van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.

8.1.3.2 Samenvatting inhoud zienswijze
  • 1. Wij zijn al maanden met de gemeente in gesprek over een mogelijke herontwikkeling van de locatie Noordeinde 104a. Wij willen dat onze plannen voor deze locatie t.z.t. worden opgenomen of mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.
  • 2. Op het perceel van Noordeinde 104a, achter de woning, zijn de bijgebouwen niet onder de woonbestemming geplaatst. Wij verzoeken u deze bijgebouwen onder de woonbestemming te plaatsen.
  • 3. Onder paragraaf 5.3 van de Toelichting, Wonen (artikel 9) wordt gesteld dat er op termijn nog bouwplannen volgen voor Noordeinde 103-104a. Dit klopt niet. Het betreft hier een plan voor Noordeinde 104a en een plan voor Noordeinde 105 en 106. Wij verzoeken u de tekst aan te passen.
  • 4. In de tuin van Studio Arnold ligt een wetgevingszone – wijzigingsgebied. Tijdens het gesprek met de behandeld ambtenaar werd aangegeven dat op deze gebieden de mogelijkheid bestaat tot een bouwhoogte van 14 meter. Dit lijkt ons – gezien de woonlocatie pal achter dit gebied – niet gepast tegenover de huidige bewoners en verzoeken dit dan ook teniet te doen.
  • 5. Het is voor ons niet duidelijk wat de maximale milieucategorie achter de woningen aan het Noordeinde bedraagt. Wij verzoeken u dit te verduidelijken.
  • 6. Bij het lezen van het conceptplan regels stuiten wij nog op een aantal onduidelijkheden:
    • a. 9.2.2c bebouwde oppervlak van een perceel groter dan 1.000 m² mag max. 250 m² zijn. Is dit inclusief alle bijgebouwen? (in onze situatie is bestaande bebouwing groter);
    • b. 9.2.3b bijbehorende bouwwerken mogen max. 40 m² met een max. bouwhoogte van 4,75 meter zijn. Zijn dit ook de maxima voor onze toekomstige plannen?
    • c. 9.5 c3 ….. en personeel in dienst heeft. Moet dit niet zijn; en geen personeel in dienst heeft? (zie ook 9.6a 6).
8.1.3.3 Beoordeling gemeente
  • 1. Voor de locatie Noordeinde 104a is op 11 december 2017 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een extra woning. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de verleende vergunning.
  • 2. Uit de kadastrale gegevens blijkt dat perceel ten noorden Julianaweg 266 bij het eigendom van de reclamant behoort. Het perceel is in het ontwerpbestemmingsplan abusievelijk als 'Bedrijventerrein' bestemd. De verbeelding is op dit punt aangepast door de bestemming te wijzigen naar 'Wonen'.
  • 3. De toelichting is naar aanleiding van de reactie aangepast.
  • 4. Bij besluit van 26 februari 2009 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Edam-Volendam 2020-2040 vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn. Een verkenning is verricht naar de vraag of en waar, in afwijking van de toegestane hoogte, zones zijn aan te wijzen waar vrijstelling tot 14 meter ruimtelijk/stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Resultaat van deze verkenning is een zonering waaruit een beperkt aantal plaatsen naar voren komt waar een bouwhoogte van maximaal 14 meter onder voorwaarden overwogen kan worden. In de structuurvisie is aangegeven dat de verkenning zal worden geconcretiseerd in het op te stellen nieuwe bestemmingsplan voor het bedrijventerrein. In onderliggend bestemmingsplan is dit beleid geconcretiseerd.
    Ter plaatse van de door de inspreker bedoelde gronden is in het onderliggende bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van 10 meter aangegeven. Een maximale bouwhoogte van 14 meter wordt niet bij recht toegestaan, maar in het ontwerpbestemmingsplan is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor burgemeester en wethouders bevoegd zouden zijn om het plan ter plaatse onder een aantal voorwaarden te wijzigen voor het bouwen tot een maximum hoogte van 14 meter. Gelet op de beperkte omvang van het gebied waar de bouwhoogte verhoogd zou kunnen worden naar 14 meter en gelet op de afstand en ligging ten opzichte van de woonpercelen is de wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de door de inspreker bedoelde gronden naar aanleiding van de reactie geschrapt.
  • 5. Gelet op artikel 3.1 zijn in de zone van 30 meter achter het woonperceel van de reclamant uitsluitend bedrijven toegestaan die behoren tot en met milieucategorie 2 als bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. In de zone van 30 meter achter het woonperceel is in de planverbeelding namelijk geen aanduiding ten behoeve van een hogere milieucategorie opgenomen.
  • 6. Ten aanzien van de onduidelijkheden geldt het volgende:
    • a. Het bebouwde oppervlak als bedoeld in artikel 9 (bestemming 'Wonen') heeft uitsluitend betrekking op hoofdgebouwen. Bijbehorende bouwwerken zijn geregeld in artikel 9.2.3.
    • b. Het maximaal toelaatbare bebouwingspercentage van bijbehorende bouwwerken is in het bestemmingsplan gerelateerd aan de omvang van het achtererfgebied met een maximum tot 40 m². Dit maximum oppervlak en de maximum bouwhoogte zijn ook de maxima voor toekomstige plannen. Indien bij een perceel in de bestaande situatie meer bebouwing aanwezig is, dan is vervanging van deze bebouwing mogelijk (o.a. op basis van artikel 15.2 (algemene bouwregels)). Daarnaast zijn er, buiten de bouwregels van het bestemmingsplan om, nog vergunningsvrije mogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken.
    • c. Bij de uitoefening van bed&breakfast is het inderdaad niet toegestaan personeel in dienst te hebben. De regels zijn op dit punt aangepast.
8.1.4 Zienswijze 3
8.1.4.1 Ontvankelijkheid

De zienswijze is binnen de termijn van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.

8.1.4.2 Samenvatting inhoud zienswijze

De toekomstige woningen passen niet in het bestemmingsplan dat nu in voorbereiding is. Ons verzoek aan het college is om het bestemmingsplan zodanig aan te passen dat onze plannen voor de nieuwe woningen passen in het nieuwe bestemmingsplan.

8.1.4.3 Beoordeling gemeente

Voor de beide locaties zijn bouwplannen gereed voor sloopnieuwbouw ten behoeve van een andere configuratie van de twee bestaande woningen. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de bouwplannen.

8.1.5 Zienswijze 4
8.1.5.1 Ontvankelijkheid

De zienswijze is binnen de termijn van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.

8.1.5.2 Samenvatting inhoud zienswijze

Reclamant vindt dat het ontwerpbestemmingsplan ter plaatse Mgr. C. Veermanlaan 2 niet overeenkomt met de werkelijke situatie voor een aantal punten en verzoekt om het bestemmingsplan aan te passen aan de bestaande situatie c.q. vigerend bestemmingsplan.

  • 1. Het perceel ter plaatse heeft een aanduiding K van kantoor gekregen. Dit is volgens reclamant onjuist. Het huidige gebruik is dienstverlening.
  • 2. Welke milieucategorie is ter plaatse van toepassing? Indien dit categorie 2 betreft dan vindt reclamant dit een achteruitgang ten opzichte van bestaande rechten. Reclamant is het daar niet mee eens.
  • 3. Reclamant vraagt zich af wat het verschil is tussen maatschappelijke voorzieningen (art. 1.41) en maatschappelijke diensten (art. 1.28 dienstverlening).
  • 4. Reclamant vindt dat het vigerende bestemmingsplan ter plaatse ruimere mogelijkheden toe laat dan het ontwerpbestemmingsplan. In het vigerend bestemmingsplan Volendam III heeft Mgr. C. Veermanlaan 2 de bestemming Kleine industrie en verzorgende bedrijven. Werd in het huidige bestemmingsplan daarvan afgeweken gezien bijv. de aanwezigheid van fysiotherapeutenpraktijk annex sportschool en pedologenpraktijk?
  • 5. Wat zijn verzorgende bedrijven?
8.1.5.3 Beoordeling gemeente
  • 1. Op 2 januari 1974 is bouwvergunning verleend voor het bouwen van een werkplaats met kantoor. Op 8 september 1998 is vrijstelling verleend voor het verbouwen van het kantoor op grond van artikel 15 WRO. Het bouwplan was namelijk in strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan en de daarin opgenomen bestemming Kleine industrie en verzorgende bedrijven. De vergunde situatie is verwerkt in het bestemmingsplan. Naar aanleiding van inspraak tijdens de raadsvergadering van 29 oktober 2015 en de toezegging door de raad is ook rekening gehouden met het gebruik als dienstverlening.
  • 2. Gelet op artikel 3.1 zijn bedrijven toegestaan die behoren tot en met milieucategorie 2 als bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het perceel wordt net als de aangrenzende percelen niet gebruikt voor bedrijfsactiviteiten die tot een hogere categorie behoren. Gelet op het beleid van de gemeente (zie 3.3.3) is een verkleuring naar lichtere bedrijvigheid in dit deel van het plangebied wenselijk.
  • 3. Het verschil is dat bij maatschappelijke diensten sprake is van het (hoofdzakelijk) bedrijfsmatig verlenen van diensten aan derden. Bij maatschappelijke voorzieningen is geen sprake van het (hoofdzakelijk) bedrijfsmatig verlenen van diensten aan derden.
  • 4. De opmerking dat het vigerende bestemmingsplan meer ruimte biedt dan het onderliggende bestemmingsplan is niet helemaal juist. De vigerende bestemming is 'Kleine industrie en verzorgende bedrijven' waarbij de gronden zijn bestemd voor industriële bedrijven en handel- en nijverheidsbedrijven met uitzondering van detailhandelsbedrijven, visrokerijen en –bakkerijen. Op 8 september 1998 is vrijstelling verleend voor het verbouwen van het kantoor. In het bestemmingsplan zijn ter plaatse van het perceel bedrijven tot en met categorie 2 uit de bij de regels behorende ''Staat van Bedrijfsactiviteiten'', een zelfstandig kantoor en dienstverlening toegestaan.Er is daarmee sprake van een brede bestemming.
  • 5. In het geldende bestemmingsplan Volendam III is de bestemming 'Kleine industrie en verzorgende bedrijven' gehanteerd. Binnen deze bestemming is het gebruik als industrie, handel en nijverheid toegestaan. Het begrip verzorgend bedrijf is in het bestemmingsplan Volendam III niet nader gebruikt en/of omschreven.
8.1.6 Zienswijze 5
8.1.6.1 Ontvankelijkheid

De zienswijze is binnen de termijn van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.

8.1.6.2 Samenvatting inhoud zienswijze
  • 1. Binnen het voorliggende bestemmingsplan wordt onvoldoende rekening gehouden met de in een eerder ingediende inspraakreactie op de Toekomstvisie bedrijventerreinen gewenste bestemmingsverruiming van (naast lichte bedrijvigheid, woonwerkzaamheden en/of wonen) ook wijkondersteunende detailhandel/supermarkt en/of aanvullend een bouwmarkt.
  • 2. Graag ontvangen wij een bevestiging op kaart dat de huidige bebouwing en werkzaamheden (staat van bedrijfsactiviteiten 4.2) binnen deze contouren gehandhaafd kunnen blijven.
  • 3. Bij een eventuele herontwikkeling wordt overwogen Julianaweg 133 aan het bestand te onttrekken.
  • 4. De oostzijde van de Lupineweg zou in aanvulling op de afbeelding: hogere bouwhoogtes voor Julianaweg e.o. aansluitend op het rode gearceerde gebied ook in aanmerking moeten kunnen komen voor een bouwhoogte van 14 meter onder voorwaarden.
8.1.6.3 Beoordeling gemeente
  • 1. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en gaat daarom uit van de bestaande situatie. De in de toekomstvisie genoemde geleidelijke transformatie van het westelijk deel van het plangebied en de etalagefuncties langs de Julianaweg is daarbij mogelijk gemaakt. De toekomstvisie zal door de gemeente worden gehanteerd als toetsingskader voor toekomstige ruimtelijke plannen. Indien deze toekomstige ruimtelijke plannen niet in het voorliggende bestemmingsplan passen maar wel overeen komen met de toekomstvisie dan zal een separate planologische procedure worden gevolgd.
    De wensen die reclamant heeft passen niet binnen de gestelde visie en beleidskaders. De toekomstvisie geeft op hoofdlijnen onze visie voor het gebied weer. Het is aan de ondernemer, indien gewenst, om in deze lijn met een plan te komen en oplossingen te vinden voor eventuele milieubeperkingen van de achterblijvende bedrijvigheid. Op perceel niveau is dit makkelijker te sturen. Voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling zoals genoemd door de reclamant dient een apart traject gevolgd te worden. De gemeente zal in dit proces in eerste instantie een begeleidende rol spelen. Voorts zal de gemeente meedenken om tot een ontwikkeling te komen waarbij sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
  • 2. Op de verbeelding is ter plaatse de functieaanduiding specifieke vorm van bedrijventerrein – 17 (sbt-17) opgenomen. Onder de bestemmingsomschrijving 3.1 onder d van de planregels is hier de categorie 4.2 aan gegeven. Enkele percelen aan de Lupinestraat zijn echter abusievelijk niet meegenomen. Wij hebben voor deze percelen de verbeelding aangepast en alsnog de functieaanduiding sbt-19 opgenomen.
  • 3. Julianaweg 133 is in het kader van cultuurhistorisch onderzoek aangemerkt als een waardevol element. Cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn niet formeel beschermde objecten met een positieve cultuurhistorische waarde, van belang voor de structuur en/of de betekenis van het gebied. Behoud (en bescherming) conform de Erfgoedverordening is te overwegen. Ten aanzien van Julianaweg 133 geldt dat er op dit moment geen aanleiding is om behoud en bescherming van het gebouw te overwegen. In het voorliggende bestemmingsplan is daarom geen specifieke bescherming opgenomen. Het is aan reclamant om bij een eventuele herontwikkeling in overweging te nemen om het gebouw te behouden.
  • 4. Bij besluit van 26 februari 2009 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Edam-Volendam 2020-2040 vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn. Een verkenning is verricht naar de vraag of en waar, in afwijking van de toegestane hoogte, zones zijn aan te wijzen waar een vrijstelling van de bouwhoogte tot 14 meter ruimtelijk/stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Resultaat van deze verkenning is een zonering waaruit een beperkt aantal plaatsen naar voren komt waar een bouwhoogte van maximaal 14 meter onder voorwaarden overwogen kan worden. Uit deze verkenning blijkt dat voor de zone direct ten oosten van de Lupinestraat een bouwhoogte van maximaal 14 meter niet gewenst is.

8.2 Nota van wijzigingen

Naast de wijzigingen die zijn genoemd in paragraaf 7.3 en 8.1 zijn nog de volgende ambtshalve wijzigingen aangebracht ten opzichte van het (voor)ontwerpbestemmingsplan:

  • Planverbeelding:
    • 1. Om ter voorkomen dat bestaande ontsluitingswegen worden bebouwd is op diverse plekken een aanduiding 'ontsluiting' opgenomen, bijvoorbeeld De Kuul (zie ook aanpassing aanpassing artikel 3).
    • 2. De stoepen/voetgangerszones langs diverse wegen zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied' in plaats van 'Bedrijventerrein'.
    • 3. Ter plaatse van Julianaweg 129 is de aanduiding (b>3.1) verruimd tot aan de bestemmingsgrens (aansluitend op de garageboxen aan de Papaverstraat) aangezien het zuidelijk gelegen gebied door de aanwezigheid van diverse bedrijven geen rustige woonwijk betreft maar een gemengd gebied waardoor een kleinere richtafstand gerechtvaardigd is.
    • 4. In de bestemmingsvlakken langs de Hyacintenstraat en rondom de Dieselstraat is de aanduiding (b>3.1) geschrapt dan wel verkleind zodat uitvoering wordt gegeven aan de beoogde transformatie zoals beschreven in de Toekomstvisie. Als gevolg van deze aanpassing zijn enkele bedrijven die tot een hogere categorie dan 2 behoren apart aangeduid zodat deze als uitzondering zijn toegestaan.
    • 5. Ter plaatse van Morseweg 67 is de aanduiding 'specifeke vorm van bedrijventerrein - internetdetailhandel met consumentaantrekkende werking' gewijzigd in 'specifieke vorm van bedrijventerrein - internetdetailhandel met beperkte consumentaantrekkende werking'.
    • 6. Delen van de bestemmingsvlakken langs de Julianaweg en de Mgr. C. Veermanlaan zijn aangeduid als 'wetgevingszone - wijzigingsgebied - 1' of 'wetgevingszone - wijzigingsgebied - 2' (zie ook aanpassing artikel 3).
    • 7. Enkele aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfsverzamelgebouw' zijn verwijderd, zoals bij Julianaweg 206 B en Marconistraat.
    • 8. Ter plaatse van Hyacintenstraat 18 zijn het bouwvlak en de maatvoeringsaanduidingen aangepast conform de vergunde situatie. Daarbij is de aanduiding ten behoeve van een specifieke (hogere) bedrijfsactiviteit toegevoegd maar verwijderd op de adressen Hyacintenstraat 20 en 28-30 en Lupinestraat 11-17.
    • 9. Ter plaatse van Bellstraat 5, Edisonstraat 6, Julianaweg 196, Marconistraat 1 en Morseweg 1 zijn de maatvoeringsaanduidingen met betrekking tot de maximale bouwhoogte aangepast conform de vergunde situatie.
    • 10. Ter plaatse van Hyacintenstraat 38, Julianaweg 200 en 208 b-c, Morseweg 1 en Noordeinde 107 is conform de vergunde situatie een aanduiding 'kantoor' opgenomen.
    • 11. Ter plaatse van Mgr. C. Veermanlaan is conform de vergunde situatie een aanduiding 'dienstverlening' opgenomen.
    • 12. Ter plaatse van Noordeinde 107 is de aanduiding ten behoeve van een specifieke (hogere) bedrijfsactiviteit verwijderd conform de bestaande situatie.
    • 13. Ter plaatse van Mgr. C. Veermanlaan 1BF is de aanduiding 'bedrijfswoning' vervangen door 'woning specifieke vorm van bedrijventerrein - wonen tweede bouwlaag'.
    • 14. Ter plaatse van Noordeinde 104 is conform de vergunde situatie een aanduiding 'bed & breakfast' opgenomen (zie ook aanpassing artikel 9.5).
    • 15. Ter plaatse van Noordeinde 105 en 106 zijn de bouwvlakken conform de kadastrale situatie aangepast en de maatvoeringsaanduiding van de maximale bouwhoogte is bij Noordeinde 106 gewijzigd naar 9,5 meter.
  • Regels:
    • 1. Artikel 1: Tekstuele verbetering van enkele begripsbepalingen.
    • 2. Artikel 2: conform het SVBP is het artikel uitgebreid met een meetbepaling ten aanzien van de dakhelling:
    • 3. Artikel 3:
      • a. Afwijkingsbevoegdheden voor internetdetailhandel met een beperkte consumentaantrekkende werking, dienstverlening, zelfstandige kantoren, maatschappelijk, volumineuze detailhandel en/of fitnessruimtes in de bestemming 'Bedrijventerrein';
      • b. De gebruiksregel over voldoende parkeergelenheid is geschrapt (zie ook aanpassing artikel 17).
      • c. Er zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van functiewijzigingen naar volumineuze detailhandel, dienstverlening, zelfstandige kantoren, fitnessruimtes en gezondheidscentra.
    • 4. Artikel 9:
      • a. Aanpassen bouwregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte aan- en uitbouwen en erfafscheidingen conform de regeling in bestemmingsplan 'Nieuw Volendam';
      • b. Er is naar artikel 9.2.2 onder b verwezen (in plaats van artikel 9.2.2 onder c);
      • c. Artikel 9.2.2 onder c is aangepast zodat duidelijk is dat de bouwregel uitsluitend betrekking heeft op hoofdgebouwen;
      • d. Omdat enkele bouwvlakken in de bestaande situatie voor meer dan 30% zijn bebouwd is artikel 9.2.2 onder c uitgebreid door een uitzondering toe te voegen;
      • e. Artikel 9.2.2 is uitgebreid met een bouwregel met betrekking to geluidhinder vanwege wegverkeer.
      • f. Artikel 9.2.2 is uitgebreid met een bouwregel met betrekking tot de maximale inhoud;
      • g. Artikel 9.2.2 is uitgebreid met een bouwregel met betrekking tot de dakhelling;
      • h. Artikel 9.2.2 is aangepast zodat ondergronds bouwen alleen is toegestaan ter plaatse van het hoofdgebouw:
      • i. Eventueel kan de goot hoger dan de maximale goothoogte worden gebouwd (afwijkingsbevoegdheid).
      • j. Artikel 9.5 is aangepast doordat Bed & Breakfast bij Noordeinde 104 conform de vergunde situatie ook is toegestaan in het bijgebouw.
    • 5. Artikel 17: Er is een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van parkeren opgenomen.
    • 6. Artikel 18 is uitgebreid met een afwijkingsbevoegdheid voor panelen en collectoren.
  • Toelichting:
    • 1. Paragraaf 2.3: Beschrijving (toekomstige) ontwikkelingen.
    • 2. Paragraaf 3.3: Beschrijving Toekomstvisie en Duurzaamheidsagenda 2018-2022.
    • 3. Hoofdstuk 7: Beschrijving resultaten 3.1.1-overleg.
    • 4. Enkele tekstuele verbeteringen.