direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Duingebied
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De wettelijke verplichting om voor het gehele grondgebied van de gemeente te beschikken over actuele bestemmingsplannen heeft er toe geleid dat de gemeente Castricum zich heeft ingezet om hier aan te voldoen. In de Wro is naast het bestemmingsplan een nieuw ruimtelijk instrument geïntroduceerd, te weten de beheersverordening. Deze verordening is bedoeld voor gebieden met een lage dynamiek te voorzien van een passende juridisch-planologische regeling.


De gemeente Castricum heeft er voor gekozen om voor het duingebied een dergelijke beheersverordening op te stellen, aangezien de planologische ontwikkelingen in dit gebied nagenoeg nihil zijn.

1.2 Verordeningsgebied

Het verordeningsgebied beslaat voornamelijk het duinreservaat van de gemeente Castricum.

In hoofdlijnen wordt het verordeningsgebied begrensd door:

  • de gemeente grens van de gemeente Castricum in het noorden en zuiden;
  • het strand en het strandplateau langs de Noordzee in het westen;
  • de kern Bakkum, een deel van de Heereweg en de Beverwijksestraatweg in het oosten;

Een aantal gebieden wordt buiten het verordeningsgebied gelaten. Hiervoor zijn reeds actuele bestemmingsplannen opgesteld. Dit betreft de gebieden:

  • Strandgebied Castricum;
  • Camping Geversduin;
  • Camping Bakkum;
  • Duin en Bosch;
  • De Zanderij.

In figuur 1.1 is de exacte ligging van het verordeningsgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0001.jpg"

1.3 Vigerende plannen

Voor het verordeningsgebied vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:

Naam   Vastgesteld door de raad   Goedgekeurd Gedeputeerde Staten  
Duingebied 1977   28-10-1976   13-12-1977  
Duingebied 1977   28-10-1976   13-12-1977  
Oude Schulpweg 4   08-12-2011   n.v.t.  

1.4 Leeswijzer

De toelichting op de beheersverordening is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de bestaande situatie van het verordeningsgebied;
  • hoofdstuk 3 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders en de toepasselijkheid daarvan op de verordening;
  • hoofdstuk 4 bevat het onderzoek naar de omgevingsaspecten die bij het totstandkoming van de verordening zijn betrokken en beoordeeld;
  • in hoofdstuk 5 worden de regels die bij de verordening horen toegelicht.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk vindt toetsing plaats aan het relevante beleid. Uit de toetsing kan geconcludeerd worden dat de verordening niet in strijd is met het beleid van de gemeente en andere overheden.

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR is in 2012 vastgesteld. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.

Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het verordeningsgebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente.

De SVIR geeft wel als doelstelling "het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn".

Omdat een deel van het plangebied onderdeel is van het kustfundament zal de verordening het beleid om de hoogte van het kustfundament te laten meegroeien met de zeespiegelstijging door zand toe te voegen, niet in de weg mogen staan.

Naast het belang van het kustfundament is ook het ecologische belang van het verordeningsgebied in de SVIR benadrukt. Het gebied is dan ook onderdeel van de (herijkte) ecologische hoofdstructuur (EHS) en deels ook als Natura 2000-gebied aangemerkt. De realisatie van de EHS is een taak die voornamelijk door provinciaal beleid tot stand moet komen.

AMvB Ruimte (2012)

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, worden geborgd in de AMvB Ruimte. Deze AMvB wordt in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met de AMvB Ruimte geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast.

In de AMvB Ruimte worden regels gesteld ten aanzien van het kustfundament (artikel 2.3). Het gehele gebied van de beheersverordening is aangewezen als kustfundament. Gezien het consoliderende karakter van deze beheersverordening zijn deze deels niet relevant: bepaald is namelijk dat er geen nieuwe gebouwen ten opzichte van het vorige bestemmingsplan toegelaten zijn. Hiervan is geen sprake in deze beheersverordening. Het gedeelte dat is aangewezen (door het Hoogheemraadschap) als waterstaatswerk, is voorzien van een besluitvlak 'Waterstaat - Waterkering'.

Gezien de ligging van het verordeningsgebied en de aard van de verordening vormt het rijksbeleid geen belemmering voor deze beheersverordening.

Nationaal Waterplan 2009-2015

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken, moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grote opgaven op het terrein van verstedelijking, bedrijvigheid en industrie, landbouw, natuur, landschap en recreatie. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied. Speerpunten zijn de duurzame zoetwatervoorziening, schoner water met een natuurlijke inrichting en de waterveiligheid. Belangrijk hierbij is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van reageren en het voorkomen van afwenteling van knelpunten door toepassing van de drietrapsstrategie eerst vasthouden, dan bergen en dan pas aan- en/of afvoeren van water. Bij het creëren van meer ruimte voor water is combineren met andere functies gewenst en moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Aangezien met deze beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, vormt het Nationaal Waterplan geen belemmering voor deze beheersverordening.

2.3 Provinciaal en regionaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2010)

De provincie Noord-Holland heeft in het kader van de Wro een structuurvisie voor de gehele provincie opgesteld. In de structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie:

  • 1. ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad;
  • 2. duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen;
  • 3. klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

De provincie Noord-Holland wil de Noord-Hollandse (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. Nieuwe plannen dienen daarom de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt te hanteren. Om dit te kunnen toetsen, wordt door de provincie een regionaal Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie opgesteld.

In het uitwerkingsprogramma 'doorwerking EHS-beleid in bestemmingsplannen' is opgenomen dat planologische bescherming op gemeentelijke niveau in eerste instantie moet geschieden door bestemmingsleggingen die passen bij de natuurwaarden. Ook absolute gebruiskverboden of het inrichten van een aanlegvergunningenstelsel ter voorkoming van schade aan de bestaande natuurwaarden kunnen noodzakelijk zijn.

Deze vertaling komt in de beheersverordening naar voren.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie 2010

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In de PRVS worden voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen en beheersverordeningen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionale watersysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0002.jpg"

Figuur 2.1 Uitsnede Kaart 2 BGG PRSV (Bron: Provincie Noord-Holland)

De regeling die is opgesteld in de PRVS heeft betrekking op de volgende onderwerpen:

de aanwijzing van bestaand bebouwd gebied;

  • mogelijkheden, kwaliteitseisen en Ruimte voor Ruimte voor het landelijk gebied;
  • werkfuncties en grootschalige detailhandel in Bestaand Bebouwd Gebied en landelijk gebied
  • de Groene ruimte;
  • de Blauwe ruimte;
  • energie (windturbines).

Op de verbeelding van de PRVS is het hele gebied aangewezen als kustfundament. Hieraan zijn echter geen regels gekoppeld. Het gedeelte van het kustfundament dat door het Hoogheemraadschap als waterstaatswerk is aangeduid, wordt met een besluitvlak 'Waterstaat - Waterkering' aangegeven. Voor het overige deel van het kustfundament worden geen nieuwe gebouwen toegestaan.

In artikel 19 van de PRVS zijn regels opgesteld voor de EHS die in een bestemmingsplan of beheersverordening moeten worden doorvertaald. Dit sluit aan op het uitwerkingsprogramma en zal dus in de beheersverordening ook moeten worden nageleefd. De EHS is voorzien van een regeling waarin de natuurwaarden tot uitdrukking komen.

Artikel 26 zijn de regels opgenomen voor het gebied grootschalige landbouw. Hoewel het verordeningsgebied hier ook deel van uit maakt, ligt het niet voor de hand dat er veel doorvertaling in de verordening van dit artikel terug te vinden zal zijn, aangezien met name de natuurhandhaving de boventoon voert.

Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020 (2013)

De gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft-De-Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer vormen de Regio Alkmaar. Voor de Regio Alkmaar is een regionale woonvisie opgesteld voor de periode van 2013 tot 2020. In juli 2013 heeft de gemeenteraad van de gemeente Castricum deze woonvisie vastgesteld.

De regionale woonvisie geeft een visie op de positie van de woningmarkt in de regio, een profielschets en schets van de toekomst. De visie volgt hiermee de Regionale Woonvisie Kennemerland op. Deze woonvisie goldt al leidraad voor voor de invulling van de regionale en lokale woningbouwprogramma's. Deze programma's zullen op basis van de nieuwe Regionale Woonvisie Regio Alkmaar opnieuw afgestemd moeten worden.

Er worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt in deze beheersverordening. Wel is er mogelijk sprake van onttrekking van een beperkt aantal woningen, indien de huidige huurder de huur opzegt. De regionale woonvisie staat dit niet in de weg.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Buiten Gewoon Castricum 2030 (2010)

In 2010 heeft de gemeente de structuurvisie Buiten Gewoon Castricum 2030 vastgesteld. Hoewel de visie zich voornamelijk richt op de ontwikkelingen en de wensbeelden in en om de kernen van de gemeente zijn er enkele kerndoelen in de visie die voor het Duingebied van belang zijn, met name kerndoelen 3a en 3b.

In deze kerndoelen wordt gesproken over het duurzame beheer van het buitengebied en het openhouden van het landelijk gebied. Het opstellen van een beheersverordening, waarmee automatisch de keuze is gemaakt voor behoud van de bestaande situatie, sluit aan bij de keuzes die in de visie worden gemaakt. Hoewel onder het buitengebied van de gemeente Castricum niet direct het duingebied wordt verstaan, heeft het duingebied wel zijn raakvlakken met het buitengebied.

Lokale woonvisie 2009 – 2030, Wonen tussen strand en polder (2009) 

In de lokale woonvisie schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Castricum. Hierbij wordt een concreet beeld gegeven tot 2020 met een doorkijk naar 2030. Deze visie is een lokale doorvertaling van de Regionale Woonvisie Noord-Kennemerland 2005-2015 en als een uitwerking van de structuurvisie Buiten Gewoon Castricum.

De woonvisie vormt een complete beleidsvisie op het wonen in de gemeente Castricum. In de woonvisie is de volgende doelstelling geformuleerd: De gemeente Castricum wil haar inwoners goed en passend huisvesten in een aantrekkelijke woonomgeving, waarbij het nieuwbouwprogramma tevens is gericht op het in stand houden van het voorzieningenniveau en het voorkomen van een bovenmatige vergrijzing. 

Gezien de beperkte omvang van de woonfunctie in het verordeningsgebied, staat de woonvisie de uitvoering van deze beheersverordening niet in de weg.

Kwaliteitsimpuls economie Castricum 2013-2016 (2013)

De Kwaliteitsimpuls Economie Castricum 2013-2016 (KEC) heeft ondertitel 'focus op toerisme' meegekregen. Met deze ondertitel wordt in één oogwenk duidelijk waar de economische kwaliteitsimpuls voor de gemeente Castricum de komende jaren op gericht is. De potentie van de sector toerisme en recreatie kan beter benut worden. Hiermee kan ook de lokale economie versterkt worden, meer werkgelegenheid worden gegenereerd en het draagvlakniveau voor de voorzieningen worden verbeterd.

Voor dit verordeningsgebied is het onderdeel recreatie en toerisme van belang. Castricum is een unieke gemeente door de rust, de mooie omgeving en de aanwezigheid van de zee, het Alkmaardermeer, het landelijk gebied en de historische kernen met de verbindingen daartussen. Het kustgebied in Castricum is bijzonder mooi.

Ter promotie van het toeristische Castricum is de promotienaam 'Heerlykhyd Castricum' in het leven geroepen en wordt deze op diverse via een marketingplan verder gepromoot.

In de KEC worden verschillende mogelijkheden onderzocht om te kijken of het duingebied aantrekkelijker gemaakt kan worden en de toeristische- en recreatieve mogelijkheden beter benut kunnen worden. Slechts een deel van de te onderzoeken mogelijkheden zal daadwerkelijk een ruimtelijke invloed op het verordeningsgebied kunnen hebben. Doordat de mogelijkheden zich nog in een te onderzoeken stadium bevinden kunnen deze nog niet meegenomen worden in de beheersverordening.

Integraal Verkeers- en vervoersplan

In het gemeentelijk verkeer- en vervoersplan worden de volgende hoofddoelstellingen geformuleerd:

  • het verbeteren van de leefbaarheid en de woonkwaliteit in de gemeente;
  • het verbeteren van de verkeersveiligheid;
  • het realiseren van een goede bereikbaarheid van wijken en centra voor alle vervoerswijzen.

In het verkeers- en vervoersplan worden een aantal aandachtspunten en knelpunten benoemd. Geen van deze vallen binnen het duingebied. Relevant voor de beheersverordening is de constatering dat de kwaliteit van het fietsnetwerk van hoog niveau moet zijn. In deze beheersverordening zijn in het hele duingebied voet- en fietspaden mogelijk. Daarmee wordt aan deze doelstelling uit het verkeers- en vervoersplan voldaan.

Welstandsnota Castricum 2010 (2010)

De welstandsnota moet de burger inzicht geven in de afwegingen voor het welstandsadvies en de eigenschappen die van belang zijn bij het opstellen van een bouwplan. De regels zijn niet alleen bedoeld om het oordeel te motiveren, maar eveneens om de burger met bouwplannen vooraf informatie over en inzicht te geven in de wijze waarop de commissie over bouwplannen adviseert. Naast het vastleggen van criteria in het kader van de wet, is de welstandsnota vooral bedoeld om het enthousiasme voor de ruimtelijke kwaliteit te vergroten.

Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen de aantrekkelijkheid van de leefomgeving. Mensen zijn bereid mee te werken aan het instandhouden of zelfs bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van hun leefomgeving, maar zij willen wel graag van tevoren op de hoogte zijn van de aspecten die een rol spelen bij de welstandsbeoordeling. De kaders waarbinnen deze beoordeling plaatsvindt worden vastgesteld door de gemeenteraad.

Het welstandsbeleid is opgedeeld in gebiedsgericht en objectgericht welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen. Voor het verordeningsgebied zijn de gebieden duinlandschap, oud dorp Bakkum en instellingen van belang. Op een niveaukaart is voor elk welstandsgebied het gewenste welstandsniveau aangegeven (zie onderstaande figuur). Het welstandsniveau sluit zoveel mogelijk aan op het gehanteerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0004.png" 

Figuuur 2.1 Welstandniveaus

Beleidsnota archeologie gemeente Castricum 2011 (2011)

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is de Wet op de archeologische monumentenzorg. Hierin is geregeld dat bij ruimtelijke ontwikkelingen archeologische waarden een onlosmakelijk onderdeel van de belangenafweging dienen te zijn. De gemeente Castricum neemt met het oog op de nationale wet- en regelgeving haar verantwoordelijkheid ten aanzien van de bescherming van archeologische waarden. De wijze waarop met archeologie wordt omgegaan in de gemeente is vastgelegd in de “Beleidsnota archeologie gemeente Castricum 2011”.

Verdere toetsing aan het archeologiebeleid vindt plaats in paragraaf 4.5 van de Sectorale onderzoeken.

Beleidsnota cultuurhistorie gemeente Castricum 2004 (2004)

De algemene doelstelling van het gemeentelijk cultuurhistorisch beleid is het behouden van de belangrijke cultuurhistorische waarde. Deze doelstelling is opgenomen in de beleidsnota en verder uitgesplitst en uitgewerkt. De uitsplitsing van de algemene doelstelling is als volgt te verwoorden:

  • het wettelijk beschermen van cultuurhistorisch waardevolle panden, objecten, landschappen (terreinen) en landschapselementen en archeologie;
  • het stimuleren van de eigenaren om deze panden, objecten, landschappen (terreinen) en landschapselementen in goede staat te brengen en te houden;
  • het breed onder de aandacht brengen van de (waarde van) deze panden, objecten, landschappen (terreinen) en landschapselementen en archeologie.

In paragraaf 4.6 van deze toelichting wordt verder ingegaan op het aspect cultuurhistorie binnen het verordeningsgebied.

Hoofdstuk 3 Beschrijving bestaande situatie

3.1 Ruimtelijke structuur

Noordhollands Duinreservaat

Het duingebied van de gemeente Castricum maakt deel uit van het Noordhollands Duinreservaat (Natura 2000-gebied), dat zich uitstrekt van Wijk aan Zee tot Bergen aan Zee. Het Noordhollands Duinreservaat is een karakteristiek voorbeeld van een Nederlands duinlandschap, zoals dat in de loop der eeuwen ontstaan is als gevolg van een samenloop van geologische, geomorfologische en klimatologische omstandigheden en menselijk handelen. Het is een biologisch, morfologisch, hydrologisch en landschappelijk geheel van duinen met natte en vochtige duinvalleien, duingraslanden, struwelen, bossen en ruigten. Het Noordhollands Duinreservaat bestaat grofweg uit drie landschapstypen, die gezamenlijk een grote variatie aan habitattypen herbergen. In de directe omgeving van de dorpen Egmond aan Zee, Wijk aan Zee en Bergen bevinden zich enkele van de beste voorbeelden van het zeedorpenlandschap. Het duingebied tussen Wijk aan Zee en Egmond aan Zee is een typisch voorbeeld van een kalkrijk duinlandschap. Tussen Egmond en Bergen ligt ten slotte de beroemde kalkgrens van de Hollandse duinen, het overgangsgebied van het kalkrijke naar het kalkarme duindistrict. De vegetatie weerspiegelt de kalkgehalten in de bodem: in het uiterst noordelijke deel komen kalkarme vegetaties met kraaiheide, kruipwilg, buntgras en dergelijke voor, ten zuiden van Bergen aan Zee overgaand in kalkrijke duingraslanden met duinsterretje en zeedorpenvegetaties, zoals bij Wijk aan Zee en Egmond aan Zee. Een aanzienlijk deel van het gebied is bebost met naaldbos en loofbos, die voor een deel zeer oud zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0005.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0006.jpg"  

 

Ontstaansgeschiedenis

Het duinlandschap is ontstaan in het holoceen. Na de laatste ijstijd wierp de zee een strandwal op in westelijk Nederland. Hierop volgend is de eerste aanzet, het "voetstuk" van de duinen ontstaan vóór de strandwal van ca. 5.500 - 3.025 v. Chr. De oude duinen zijn vervolgens ontstaan in de periode van circa 3.025 tot 750 v. Chr. Vanaf 750 v. Chr. zijn de jonge duinen ontstaan.

De strandwallen konden ontstaan doordat langs de kust lagunen voorkwamen, waarin het zeewater betrekkelijk rustig bleef. De branding deed de lagunen ontstaan door materiaal van de zeebodem los te woelen, dat zich bij eb als strandwallen afzette.

Als het zand van de strandwallen droog was, kon de wind dit verstuiven. Zo ontstonden op de stranden de duinen, ofwel "zeerepen". Het zand werd vastgelegd door vegetatie.

De zandverstuivingen verplaatsen zich veelal in de richting van de overheersende winden, waardoor langgerekte laagten de duinbaan ontstond.

Het stuifzand werd vastgehouden door de vegetatie, zodat op den duur de duinen uitgroeiden tot een duinvlak. De meeste duinen langs onze kust dateren van na de Romeinse tijd.

3.2 Functionele structuur

Zoals hiervoor aangegeven, maakt het duingebied deel uit van het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat en de ecologische hoofdstructuur (EHS). Het fungeert tevens als waterwingebied. Naast een natuurfunctie, heeft het duingebied een belangrijke functie voor de waterwinning en de waterzuivering (zie ook paragraaf 4.2). Het duingebied wordt voorts gebruikt voor extensieve dagrecreatie zoals wandelen en fietsen. Het duinreservaat is alleen toegankelijk voor fietsers, voetgangers en ruiters met een geldig toegangsbewijs.

Beleidsmatig wordt in dit gebied prioriteit gegeven aan veiligheid, natuur en drinkwaterwinning met ruimte voor recreatie/toerisme. Het gebied kenmerkt zich door rust en stilte, met natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. In het verordeningsgebied zijn verspreid een paar woningen, een horecagelegenheid,en een aantal andere functies aanwezig.

Het overgrote deel van het gebied is dan ook natuurgebied dat wordt gekenmerkt door een afwisselend beeld van bossen en duinen. Centraal in het verordeningsgebied ligt de Zeeweg die de verbinding vormt tussen Bakkum/Castricum en Castricum aan Zee. Rondom de Zeeweg zijn enkele functies geconcentreerd, waarvan een deel buiten het verordeningsgebied is gelaten. Het bezoekerscentrum de Hoep van PWN en de naastgelegen horeca en ijsbaan bevinden zich nog wel in het verordeningsgebied. Voorts is in het zuiden van het plangebied een zweefvliegveld en een theehuis aanwezig en bevindt zich langs de Zeeweg de ijsbaan.

Het merendeel van de bebouwing aan de Heereweg, dat valt binnen het bestemmingsplan Bakkum Noord, maakt geen deel uit van het verordeningsgebied. Net ten noorden van Bakkum Noord bevinden zich een jeugdherberg, een school voor speciaal onderwijs, een kindertehuis en een meditatiecentrum. Ten tijde van het opstellen van deze verordening waren de jeugdherberg en het kindertehuis niet meer in gebruik en tijdelijk bewoond. Op dit moment is nog niet duidelijk welke nieuwe functie zich hier zal vestigen. Het uitgangspunt is dat dit functies zijn die passen bij de ligging in het duingebied.

Verspreid over het plangebied zijn enkele woningen aanwezig. Dit zijn over het algemeen vrijstaande woningen. Het merendeel van deze woningen is in eigendom van de provincie Noord-Holland en in beheer bij PWN. PWN hanteert voor een klein deel van deze woningen, voor zover sprake is van niet-beeldbepalende woningen, een zogenoemde uitsterfconstructie: op het moment dat een huidige verhuurder de huur opzegt, zal er niet op zoek worden gegaan naar een nieuwe huurder, maar zal de woning worden gesloopt en het erf deel gaan uitmaken van het natuurgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0007.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0008.jpg"  

Aan de rand van het ziekenhuiscomplex Duin en Bosch aan de Kinnehin is een woongebouw aanwezig. Deze voormalige personeelshuisvesting is momenteel in gebruik als zelfstandig wooncomplex met luxe appartementen. Dit woongebouw is tevens onderdeel van deze beheersverordening.

3.3 Uitgangspunten voor het gebied

Gelet op de omschrijving van het gebied in de voorgaande paragraaf en de doelstelling van de gemeente om geen belangrijke veranderingen in de bestaande situatie mogelijk te maken, zijn de volgende uitgangspunten in deze beheersverordening doorvertaald:

  • 1. Voor de gronden van het duinreservaat worden de belangrijkste functies duinen, natuur en waterwingebied in zijn algemeenheid mogelijk gemaakt. Een aantal functies is hieraan ondergeschikt (zoals speelterreinen of water). Deze maken deel uit van dit verordeningsgebied. Een aantal functies wordt binnen dit verordeningsgebied specifiek aangegeven: dit betreft onder meer de parkeerterreinen, de ijsbaan en het zweefvliegveld.
  • 2. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar het type natuur: grofweg is er sprake van duingebied en bosgebied. Op onderdelen wordt het bosgebied in het kader van het beheerplan van het Natura 2000-gebied gekapt. Hierdoor is er sprake van enige uitwisseling van de verschillende functies. Omdat de gronden in eigendom zijn bij PWN en PWN één van de uitvoerders is van het beheerplan, is het opnemen van een beschermende regeling niet noodzakelijk.
  • 3. De bestaande bebouwing zal worden gehandhaafd en binnen de verordening planologisch worden geregeld. Uitbreiding van deze bebouwing is in principe niet mogelijk. Eventueel illegaal aanwezige bebouwing zal niet worden gelegaliseerd middels de verordening. Ten tijde van het opstellen van deze verordening zijn er geen illegale situaties bekend. Er is een aantal woningen dat PWN op termijn terug wil geven aan de natuur. Er is daarom voor gekozen om ter plaatse van alle woningen tevens de functies duinen, natuur en waterwingebied mogelijk te maken.
  • 4. Voor het kindertehuis en het meditatiecentrum is een regeling opgenomen die aansluit bij het huidige gebruik. Een verruiming is niet wenselijk gezien de ligging in het (kwetsbare) duingebied.
  • 5. Het gebruik dat is toegestaan in de jeugdherberg zal iets ruimer worden getrokken in de vorm van algemene logiesfuncties zoals een hotel.

 

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het verordeningsgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe functies dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Indien een beheersverordening een functiewijziging of herinrichting mogelijk maakt dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek, te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

De voorliggende beheersverordening is consoliderend van aard. Binnen de regeling is er geen sprake van een mogelijkheid voor de verandering van functies. Het is daardoor niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit binnen het gehele verordeningsgebied vast te stellen. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen zal worden bekeken of ter plaatse verontreinigingen bekend zijn of verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden. Indien nodig zal de bodem worden gesaneerd, zodat deze geschikt is voor de nieuwe functie.

Het aspect bodemkwaliteit staat de vaststelling van voorliggende beheersverordening niet in de weg.

4.2 Water

4.2.1 Toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient de opsteller in een vroeg stadium overleg te voeren met de betreffende waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijkheden worden gemaakt door dat ruimtelijke plan in strijd zijn met een duurzaam waterbeheer. Het waterbeheer wordt gevoerd door Rijkswaterstaat en het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Hoewel een beheersverordening niet gericht is op het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen is bij de tot stand komen van de verordening wel overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015.

Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. Binnen deze kaders nemen hoogheemraadschappen en gemeenten maatregelen om inwoners te beschermen tegen wateroverlast en de kwaliteit van het water te verbeteren. Het Waterplan heeft het motto 'Beschermen, benutten, beleven en beheren'.

Het provinciale Waterplan zet in navolging van het rijksbeleid in op het versterken van de Noordzeekust door verbreding van de kuststrook.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.

De Keur van het Waterschap is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. In dit kader is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van respectievelijk 5 m en 2 m ter bescherming van het profiel en onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een (variabele) zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen, voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone dient ontheffing van de Keur te worden aangevraagd.

Gemeentelijk beleid

In het Regionaal Waterplan Bergen, Castricum, Heiloo staat de watervisie en de hoofdlijnen van wat de gemeenten Bergen, Castricum, Heiloo en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier op het gebied van waterbeheer en allerlei waterfacetten van plan zijn in de periode tot en met 2016, met een doorkijk naar 2050. De hoofddoelstelling van het regionaal waterplan is het streven naar een goed functionerend, veilig en ecologisch gezond watersysteem dat aansluit bij de identiteit van het unieke landschap binnen het plangebied. Daarbij wordt gestreefd naar het vergroten van de belevingswaarde en het creëren van voldoende plaats voor natuur en recreatie.

Het waterplan gaat niet in op de veiligheid van de zeewaterkeringen.

4.2.2 Onderzoek

Beschrijving huidige watersysteem

Het plangebied is gelegen ten westen van het dorp Castricum en bestaat uit het duingebied. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgronden. Er is sprake van de grondwatertrappen IV, VI, VII en VIII. In tabel 4.1 is aangegeven wat de grondwaterstanden zijn. De bebouwing in het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolsysteem. Overigens is er geen gemeentelijk rioolstelsel in dit plangebied aanwezig.

Tabel 4.1 Grondwaterstanden

Grondwatertrap   Gemiddeld hoogste grondwaterstand   Gemiddeld laagste grondwaterstand  
IV   > 0,40 m onder maaiveld   0,80 - 1,20 m onder maaiveld  
VI   0,40 – 0,80 m onder maaiveld   > 1,20 m onder maaiveld  
VII   0,80 – 1,40 m onder maaiveld   > 1,20 m onder maaiveld  
VIII   > 1,40 m onder maaiveld   > 1,60 m onder maaiveld  

In en rondom het plangebied infiltreert regenwater in de bodem, ten oosten van het plangebied treedt kwel op.

Als gevolg van het verschil in hoogteligging is ook de grondwaterstroming en de afwateringsrichting van het oppervlaktewater oostelijk gericht. Het plangebied maakt onderdeel uit van hogere gronden en is vrijgesteld van peilbesluiten. Het gebied watert onder vrij verval af, binnen het plangebied bevinden zich geen hoofdwatergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0009.png"

Figuur 4.1 Bodem en grondwatertrappen (www.bodemdata.nl)

Waterkwaliteit

In het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Dit betreft met name oppervlaktewater in verband met de waterwinning. Het grondwater is zoet, aangezien het wordt gevoed door hemelwater.

Binnen het plangebied liggen grondwaterbeschermingsgebieden. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn verdeeld in drie zones. Rondom de putten waaruit het grondwater wordt gewonnen, ligt waterwingebied (ook wel de 60-dagen zone genoemd). Rondom het waterwingebied liggen respectievelijk het grondwaterbeschermingsgebied I (25-jaar zone) en grondwaterbeschermingsgebied II ( 100- / 200-jaar zone). Bedreigingen voor de drinkwaterwinning moeten hier worden geweerd en voor andere activiteiten moet een voldoende beschermingsniveau worden bereikt. Dit houdt onder andere in dat bij wijziging en uitbreiding van de bebouwing met bijhorende riolering en parkeerplaatsen een melding moet worden gedaan bij de provincie Noord-Holland. In sommige gevallen moet een ontheffing in het kader van de Provinciale Milieuverordening worden aangevraagd. Dit geldt eveneens voor bijzondere werken, zoals warmtewinning uit grondwater, en mogelijk ook voor infiltratie van regenwater dat in het plangebied valt.

De provinciale milieuverordening biedt voldoende bescherming voor de betreffende grondwaterbeschermingsgebieden. Het is dan ook niet noodzakelijk om deze bescherming ook nog te regelen binnen deze beheersverordening. Dit leidt tot dubbele regelgeving en voor verwarring en tegenstrijdigheden kunnen zorgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0010.png"

 afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0011.png"

Figuur 4.2 Grondwaterbeschermingsgebieden en waterwingebied

Waterkeringen

Het duingebied maakt deel uit van de primaire waterkering "zandige kust". Deze waterkering kent bepaalde beschermingszones, waarbinnen geen bouw- of graafactiviteiten mogen plaatsvinden. De waterkering bestaat uit het waterstaatswerk (voorheen de kernzone en de beschermingszone) en de buitenbeschermingszone. In de zandige, dynamische kust zijn deze zones theoretisch, aan de hand van verschillende berekeningen bepaald. De kernzone wordt aan de zeezijde begrensd door de (berekende) duinvoet. Aan de landzijde is dit het grensprofiel, oftewel het profiel dat na duinafslag door zogenaamde ontwerpomstandigheden nog minimaal als waterkering aanwezig dient te zijn. De beschermingszone is aan de zeezijde de afstand waarover het afgeslagen zand zich onder ontwerpomstandigheden verspreidt. Aan de landzijde is het de reservestrook behorende bij een periode van 200 jaar zeespiegelstijging, inclusief het bijbehorende grensprofiel.

Het Hoogheemraadschap heeft de begrenzing voor het huidige waterstaatswerk aangegeven. Dit waterstaatswerk wordt in de beheersverordening aangegeven met een verordeningsgebied voor "Waterstaat - Waterkering".

Toekomstige situatie

Deze beheersverordening is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Vanwege de consoliderende aard biedt de beheersverordening weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon regenwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

4.2.3 Conclusie

De beheersverordening heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.3 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Beoogde ontwikkelingen

De beheersverordening legt de bestaande situatie vast. Er worden geen ontwikkelingen, zoals nieuwe functies of vergrotingen van bouwvlakken mogelijk gemaakt.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Noord-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor deze beheersverordening van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van de beheersverordening moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. Dit gebied is tevens aangewezen als EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0012.png"

Figuur 4.3: Uitsnede ecologiekaart provinciale ruimtelijke verordening (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de EHS zijn gebieden aanwezig die zeer gevoelig zijn voor verzuring. Op grond van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) wordt de ammoniak depositie op deze gebieden vanwege de veehouderij beperkt, door de ammoniekemissie van veehouderij bedrijven in een zone van 250 meter om deze zeer kwetsbare gebieden te beperken.

In de hier onder weergegeven figuur is af te lezen waar deze Wav-gebieden aanwezig zijn in het verordeningsgebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0013.jpg"

Figuur 4.4: Uitsnede Wav-gebieden (bron: provincie Noord-Holland)

Het Noordhollands Duinreservaat is een karakteristiek voorbeeld van een Nederlands duinlandschap, zoals dat in de loop der eeuwen ontstaan is als gevolg van een samenloop van geologische, geomorfologische en klimatologische omstandigheden en menselijk handelen. Het is een biologisch, morfologisch, hydrologisch en landschappelijk geheel van duinen met natte en vochtige duinvalleien, duingraslanden, struwelen, bossen en ruigten. Het ligt op de overgang van de kalkrijke naar de kalkarme duinen. Het reservaat behoort in zijn algemeenheid tot de kalkrijke duinen; er is echter een verloop in kalkrijkdom te zien. Het meest noordelijke stuk, ten noorden van Bergen aan Zee is, evenals het aangrenzende gebied Schoorlse duinen, kalkarm. De vegetatie weerspiegelt de kalkgehalten in de bodem: in het uiterst noordelijke deel komen kalkarme vegetaties met kraaiheide, kruipwilg, buntgras en dergelijke voor, ten zuiden van Bergen aan Zee overgaand in kalkrijke duingraslanden met duinsterretje en zeedorpenvegetaties, zoals bij Wijk aan Zee en Egmond aan Zee. Een aanzienlijk deel van het gebied is bebost met naaldbos en loofbos, die voor een deel zeer oud zijn (Gebiedendatabase, Ministerie van EZ). De dominantie van kalkrijke grijze duinen en droge duinbossen in het duingebied van de gemeente Castricum is ook goed te zien op de habitattypenkaart (zie bijlage 1). Van nature komen er weinig bossen voor in de Noord-Hollandse duinen en vrijwel alle bos is dan ook in 19de en (begin) 20ste eeuw geplant. Een mooi voorbeeld vormt het bosreservaat Roodaam bij Castricum, een van de oudste bossen in het gehele kalkrijke duingebied. Dit voormalige eikenhakhoutbos stamt voor een deel uit de eerste helft van de 19de eeuw. Sinds ongeveer 1880 werd het omgezet in zogenaamd spaartelgenbos, opgaand bos dat opgroeide uit hakhout door overstaanders te sparen. De nauwe korfslak is in het duingebied van de gemeente Castricum op een aantal geïsoleerde vindplaatsen aangetroffen (Atlas van de Natura 2000 duingebieden van Noord-Holland). Op veel andere plaatsen in het Natura 2000-gebied is de soort verdwenen.

Het gebied Noordhollands Duinreservaat met een oppervlak van 5.257 ha, is in het kader van de Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000-gebied. De aanwijzing is nog niet definitief. Voor het gebied is ook nog geen beheerplan opgesteld. Hieraan wordt wel gewerkt. In tabel 4.2 is een overzicht opgenomen van de instandhoudingsdoelen voor dit gebied.

Tabel 4.2 Instandhoudingdoelen Noordhollands Duinreservaat

        SVI Landelijk   doelst. opp.vl.   doelst kwal.   doelst. pop.   draag- kracht aantal vogels   draag- kracht aantal paren  
habitattypen                          
H2120   witte duinen   -   >   >              
H2130A   *grijze duinen (kalkrijk)   --   >   >              
H2130B   *grijze duinen (kalkarm)   --   >   >              
H2130C   *grijze duinen (heischraal)   --   >   >              
H2140A   *duinheiden met kraaihei (vochtig)   -   =   >              
H2140B   *duinheiden met kraaihei (droog)   -   =   =              
H2150   *duinheiden met struikhei   +   =   =              
H2160   duindoornstruwelen   +   = (<)   =              
H2170   kruipwilgstruwelen   +   = (<)   =              
H2180A   duinbossen (droog)   +   =   =              
H2180B   duinbossen (vochtig)   -   =   >              
H2180C   duinbossen (binnenduinrand)   -   =   =              
H2190A   vochtige duinvalleien (open water)   -   >   =              
H2190B   vochtige duinvalleien (kalkrijk)   -   >   =              
H2190C   vochtige duinvalleien (ontkalkt)   -   >   =              
H2190D   vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten)   -   >   =              
H6410   blauwgraslanden   --   >   >              
H7210   *galigaanmoerassen   -   =   =              
habitatsoorten                          
H1014   nauwe korfslak   -   =   =   =          

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).

Het duingebied kent een rijke flora en fauna. Voor een gedetailleerde beschrijving van de soorten die voorkomen in de Natura 2000-gebieden wordt verwezen naar de website van het Ministerie van EZ en de website van de provincie Noord-Holland. In het plangebied komen ook diverse beschermde soorten voor. In tabel 4.3 is aangegeven welke beschermde soorten hier onder andere voor kunnen komen.

Tabel 4.3: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)

  Nader onderzoek nodig bij ontwikkelingen  
Vrijstellings- regeling Ffw   tabel 1     mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, vos, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker  
nee  
Ontheffingsrege-ling Ffw   tabel 2     blauwe zeedistel, daslook

eekhoorn  
Ja  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   boommarter   Ja  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen
rugstreeppad, zandhagedis  
Ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   bosuil, buizerd, havik, sperwer en boomvalk, wespendief, gierzwaluw en huismus   Ja  

Toetsing en conclusie

De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar legt de bestaande situatie vast. Er worden dan ook geen werkzaamheden voorzien die kunnen leiden tot aantasting of verstoring van het beschermde duingebied of beschermde soorten.

Het aspect natuur vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beheersverordening.

4.4 Bodembeschermingsgebied

Het plangebied maakt grotendeels deel uit van het gebied Duingebied Egmond, Wijk aan Zee, dat als aardkundig monument is aangewezen in de provinciale milieuverordening Noord-Holland (zie figuur 4.5). In de 7e tranche van de provinciale milieuverordening is aangegeven dat het verboden is in of op een aardkundig monument handelingen te verrichten, die het aardkundig monument kunnen aantasten. Hieronder wordt in ieder geval begrepen:

  • a. betreden met zware vervoermiddelen;
  • b. installeren van bodemenergiesystemen;
  • c. ontgronden, egaliseren en afgraven voor commerciele doeleinden;
  • d. ondergrondse infrastructuur;
  • e. permanente peilverlagingen;
  • f. storten op of in de bodem of het bedrijven van een stortplaats;
  • g. graven;
  • h. natuurbouwprojecten.

Doel van het beleid is het behoud van de bijzondere aardkundige waarden en de bescherming van de bodemeigenschappen die essentieel zijn voor de natuur. Voor het Duingebied Egmond-Wijk aan Zee worden de volgende fenomenen beschermd: duinen met loopduin, kamduinen en uitblazingsvlakte. Aangegeven is dat beheermaatregelen ten behoeve van dynamisch duinbeheer, dynamisch zeereepbeheer en natuurontwikkeling mogelijk zijn. Door middel van de bescherming worden de duinen en de natuurlijke aangroei van de duinen aan de zeezijde beschermd.

Met deze beheersverordening worden de activiteiten die zijn benoemd in de provinciale milieuverordening niet mogelijk gemaakt, voor zover dit zaken betreffen die planologisch geregeld kunnen worden. In die zin voldoet de beheersverordening hieraan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0015.png"

Figuur 4.5 Aardkundige waarden, Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, provincie Noord-Holland (juni 2010)

4.5 Archeologie

4.5.1 Regelgeving en beleid

Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Als gevolg van dit Verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door een initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Het Rijk heeft de beleidsuitgangspunten ten aanzien van archeologie neergelegd in onder meer de Nota Belvedère, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OCW.

4.5.2 Onderzoek

De gemeente Castricum heeft voor de bescherming van de archeologisch waardevolle gebieden eigen beleid ontwikkeld, waarbij de (verwachtings)waarde per locatie inzichtelijk is gemaakt met behulp van een gemeentelijke archeologische waardenkaart. In figuur 4.6 is te zien dat het plangebied van de voorliggende beheersverordening binnen twee verschillende zones is gelegen. Afhankelijk van de locatie en omvang van de werkzaamheden (oppervlak en diepte) is voorafgaand aan werkzaamheden archeologisch onderzoek en/of een vergunning benodigd:

  • Categorie 2 (gewaardeerde vindplaatsen/AMK-terreinen): onderzoekseis in plangebieden groter dan 100 m² en bodemingreep dieper dan 40 cm -mv
  • Categorie 3 (verwachtingszone 1 en 8): onderzoekseis in plangebieden groter dan 100 m² en bodemingreep dieper dan 4 meter +NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0016.jpg"Figuur 4.6 Gemeentelijke archeologische waardenkaart (bron: Vestigia, 2011)

4.5.3 Conclusie

Volgens de waarden- en verwachtingenkaart archeologie (zie figuur 4.6) ligt binnen de grenzen van het verordeningsgebied een gewaardeerd archeologisch terrein (AMK-terrein 10813) en liggen de overige gronden in de archeologische verwachtingszone 'duinenlandschap'. Op de maatregelenkaart archeologie zijn deze gebieden respectievelijk aangemerkt als categorie 2 en 3. Dit betekent dat voor deze categorieën een beschermende regeling is opgenomen in de beheersverordening, in de vorm van een besluitvlak Waarde-Archeologie.

  Categorie 2   Categorie 3  
Soort archeologie   gewaardeerde vindplaats/
AMK-terrein  
archeologische verwachting (duinenlandschap)  
Beleidsdoelstelling   behoud van archeologische waarden in situ   archeologisch vooronderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen en bodemingrepen teneinde vast te stellen of er sprake is van behoudens-waardige archeologische resten of intacte bodemprofielen.  
Onderzoekseis bij bodemingrepen   groter dan 100 m² en dieper dan 40 cm -mv   groter dan 100 m² en dieper dan 4 m +NAP en indien het maaiveld reeds lager ligt dan 4 +NAP geldt dieper dan 40 cm – mv.  

Tabel 4.4 Archeologische waarden en verwachtingen in Duingebied

In categorie 3 wordt een dieptegrens gehanteerd van 4 m +NAP. In het beleid is voor deze grens gekozen, aangezien op basis van de onderzoeksresultaten wordt aangenomen dat de archeologische lagen in het duingebied zich bevinden op het niveau tussen 0,5 m –NAP en 3,2 m + NAP. Aangezien de NAP-hoogte van het maaiveld sterkt varieert is in het archeologisch beleid de toevoeging opgenomen dat indien het maaiveld in de gronden van categorie 3 lager ligt dan 4 +NAP een dieptegrens geldt van 40 cm onder maaiveld.

4.6 Cultuurhistorie

Het verordeningsgebied kent een rijke cultuurhistorie, vanwege de lange ontstaansgeschiedenis. Cultuurhistorie uit zich niet alleen in de vorm van gebouwen, maar ook in de vorm van een cultuurhistorisch waardevol landschap. In paragraaf 3.1 is reeds ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het verordeningsgebied. Zoals uit paragraaf 4.4 blijkt, worden aardkundige monumenten beschermd door de Provinciale Milieuverordening. Daarnaast worden de archeologische waarden beschermd in deze beheersverordening (zie paragraaf 4.5). De cultuurhistorische waarden worden tevens in deze beheersverordening beschermd. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is nodig voor verschillende activiteiten. Bij de aanvraag van deze omgevingsvergunning dient onder meer te worden getoetst aan de landschappelijke en natuurlijke waarden.

In het verordeningsgebied liggen voorts drie gemeentelijke monumenten. Dit betreft de volgende adressen:

  • Beverwijkerstraatweg 199;
  • Geversweg 4;
  • Oude Schulpweg 4.

Deze gemeentelijke monumenten zijn in het kader van de gemeentelijke erfgoedverordening beschermd.

4.7 Geluid

Wet geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er geluidszones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een geluidszone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.

In en om het plangebied ligt een aantal wegen met een geluidszone. Aangezien er geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, staan deze de uitvoerbaarheid van de beheersverordening niet in de weg.

Binnen het plangebied komen geen zones voor vanwege een spoorlijn, vanwege een gezoneerd industrieterrein of in verband met de Luchthaven Schiphol. De beheersverordening maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Het aspect geluid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan daarom niet in de weg.

Milieubeschermingsgebied voor stilte

Het plangebied is in de Provinciale milieuverordening van de provincie Noord-Holland (2001) aangewezen als milieubeschermingsgebied voor stilte. Milieubeschermingsgebieden voor stilte zijn gebieden waar geen verstoring op mag treden als gevolg van geluidsbelasting. Het provinciale beleid is erop gericht om het geluidsniveau in dit gebied te beperken tot maximaal 45 dB(A).

De provincie Noord-Holland wil binnen stiltegebieden geen of slechts een geringe verstoring van de natuurlijke geluiden toestaan, met uitzondering van activiteiten die noodzakelijk zijn en rechtstreeks verband houden met de bestemming of beheer van het terrein. In het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed zijn op het aspect Milieubeschermingsgebied voor stilte. Er wordt geconcludeerd dat het plan verenigbaar is met het provinciale beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0017.png"

Figuur 4.7 Overzicht ligging milieubeschermingsgebied voor stilte

4.8 Bedrijven en milieuhinder

Normstelling en beleid

In een beheersverordening dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van nieuwe milieugevoelige bestemmingen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast.

Onderzoek en conclusie

In het gebied zijn geen bedrijven aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuzonering de uitvoerbaarheid van de beheersverordening niet in de weg staat.

4.9 Horeca

Normstelling en beleid

In het plangebied bevinden zich diverse horecavestigingen. Net als bij bedrijvigheid wordt ook bij horeca er naar gestreefd de milieubelasting ter plaatse zoveel mogelijk te beperken door eisen te stellen aan de toelaatbaarheid van de activiteiten.

Onderzoek en conclusie

Vanwege de kwetsbaarheid van het gebied, is ervoor gekozen om de horecafuncties die in het gebied aanwezig zijn specifiek aan te duiden. Dit betekent dat op deze locaties geen andere functies mogelijk worden gemaakt dan er nu daadwerkelijk aanwezig zijn.

In het gebied zijn of waren de volgende functies gevestigd:

  • een restaurant (Johannisweg 3)
  • een theehuis (Oude Schulpweg 4)
  • een jeugdherberg (Heerweg 84).

Gezien de afstanden van deze functies tot omliggende gevoelige functies, zullen deze horecabedrijven geen nadelige invloed hebben op het woon- en leefklimaat. Anderzijds belemmeren gevoelige functies deze horecabedrijven niet in hun bedrijfsvoering.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

In het verordeningsgebied zijn geen Bevi-inrichtingen gevestigd. Ten zuiden van het verordeningsgebied is wel de inrichting "Eye Film" aanwezig. In deze inrichting vindt de opslag van nitraat plaats (meer dan 10.000 kg). Ten gevolge van deze opslag beschikt de inrichting over een invloedsgebied van 4500 meter. Dit invloedsgebied ligt deels over het verordeningsgebied. Het groepsrisico ten gevolge van "Eye Film"overschrijdt de oriëntatiewaarde. In het gehele verordeningsgebied worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Een toename van het aantal personen in het invloedsgebied ten gevolge van deze beheersverordening is derhalve niet aan de orde. Het groepsrisico zal niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie ten gevolge van de beheersverordening.

Op 14 februari 2012 is de revisievergunning, die voor de inrichting is verleend, opnieuw vastgesteld. Dit hield verband met een aanpassing van de plaatsgebonden risicocontour (PR). Het PR ligt niet binnen het verordeningsgebied en is daarom niet relevant. In het kader van deze revisievergunning is echter een QRA opgesteld (Kwantitatieve risicoanalyse voor de opslag van cellulosenitraatfilms bij Filmmuseum, locatie Heemskerk; actualisatie na realisatie van interne maatregelen, in 21 september 2010, met kenmerk 034.22527).

Uit de opgestelde QRA blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico. Gebleken is dat de overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor twee is. In het kader van de revisievergunning is uitgebreid gezocht naar mogelijkheden tot verlaging hiervan. Gebleken is dat de onderzochte maatregelen niet haalbaar zijn vanwege (onevenredige) hoge kosten, onuitvoerbare maatregelen, tijdelijke verhoging van het risico en de veiligheidswinst die gering is. Bij het verlenen van de revisievergunning is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen, waarbij de overschrijding wordt toegestaan. Aangezien de vergunning recent is verleend, wordt in deze beheersverordening kortheidshalve verwezen naar deze vergunning met de bijbehorende verantwoording (zie bijlage 2). In het kader van het vooroverleg wordt de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord gevraagd te adviseren over maatregelen ten aanzien van de zelfredzaamheid.

Er zijn verder geen risicovolle inrichtingen die invloed hebben op dit verordeningsgebied. Tevens liggen er geen routes gevaarlijke stoffen of buisleidingen in of in de nabijheid van het verordeningsgebied die een invloedsgebied hierover hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0018.jpg"

Figuur 4.8 Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Verantwoording groepsrisico

Op basis van de revisievergunning wordt geconstateerd dat de overschrijding van het groepsrisico aanvaardbaar is.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er uit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van de beheersverordening.

4.11 Planologisch relevante leidingen

Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen zijn bijvoorbeeld hogedruk aardgastransportleidingen, rioolpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale transportfunctie. Voor deze leidingen wordt rekening gehouden met een zakelijke rechtstrook. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen. De zakelijk rechtstrook geldt aan weerszijden van de leiding.

Onderzoek en conclusie

Uit de informatie op de risicokaart blijkt dat binnen het verordeningsgebied geen risicovolle leidingen zijn gelegen.

4.12 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.11 weergegeven.

Tabel 4.11 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig   
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO 2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO 2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een plan of beheersverordening), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

De beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wm kan daarom achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Zeeweg (als maatgevende doorgaande weg door het verordeningsgebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen (zie figuur 4.9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0019.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01_0020.png"

Figuur 4.9 Luchtkwaliteit in het plangebied

Het maximale gehalte stikstofdioxide bedraagt 19,3 ug/m3, voor fijnstof geldt dat dit maximaal 24,6 ug/m3 bedraagt. Het aantal 24-uursoverschrijdingen voor fijnstof bedraagt maximaal 15 dagen per jaar. Aan alle grenswaarden uit de Wm wordt ruimschoots voldaan. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van andere locaties in het verordeningsgebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele verordeningsgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorliggende beheersverordening.

4.13 Licht(hinder)

In het Natura2000-gebied zal beperkt moeten worden omgegaan met het gebruik van kunstlicht. Dit om te voorkomen dat het oriëntatievermogen, bioritme en de leefomgeving van de dieren verstoord wordt. In de verordening zullen daarom geen directe nieuwe lichtmasten mogelijk gemaakt worden. Ook mogen bestaande lichtmasten niet verhoogd of verplaatst worden.

Middels een algemene afwijkingsbevoegdheid is het (ver)plaatsen of verhogen van lichtmasten mogelijk, mits door de initatiefnemer kan worden aangetoond dat er sprake is van afnemende of in ieder geval geen toenemende lichthinder.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

Het uitgangspunt van deze beheersverordening is de huidige (legale) situatie vastleggen. Deze beheersverordening heeft een sterk consoliderend karakter. Dit betekent dat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Wel worden kleine ontwikkelingen (zoals de bouw van erfafscheidingen of bijgebouwen bij woningen) mogelijk gemaakt. Voorts worden de bestaande karakteristieken en kernwaarden van het verordeningsgebied met deze beheersverordening beschermd.

In de regels van deze verordening zijn de volgende artikelen opgenomen. In dit hoofdstuk wordt per artikel de regeling toegelicht.

5.1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

In dit artikel worden de gebruikte begrippen in deze verordening omschreven.

Wijze van meten (artikel 2)

In dit artikel worden de gebruikte maten omschreven.

5.2 Gebiedsregels

Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurlijke waarden (artikel 3)

In aansluiting op de gronden uit het vigerende plan Zanderij 1986 die bestemd zijn als agrarisch grond met landschappelijke natuurlijke waarden is ook in deze verordening het agrarische gebruik geregeld. Naast het agrarische gebruik wordt het behoud van de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden ook geregeld.

In het artikel zijn alleen bouwwerken toegestaan en geen gebouwen.

Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden zijn voorwaarden opgenomen waaraan een omgevingsvergunning voor de werkzaamheden moet voldoen.

Horeca (artikel 4)

Het horecabedrijf aan de Johannisweg 3 wordt geregeld binnen het besluitvlak 'Horeca'. Als toegestane horeca is geregeld een café/restaurant met feestzaal (zalenexploitatie), dit in overeenstemming met het vigerende gebruik. Als nevenactiviteit is ook het verhuur van fietsen toegestaan.

Maatschappelijk-1 (artikel 5)

Aan de Heereweg ligt het voormalige kindertehuis Antonius,In het besluitvlak 'Maatschappelijk-1' wordt het gebruik geregeld voor een opvang voor kinderen onder begeleiding en een onderwijsfunctie voor langdurig zieke kinderen.

Achter het voormalige kindertehuis ligt een boerderij die wordt gebruikt als meditatie/stiltecentrum. Dit gebruik is apart geregeld door middel van een besluitsubvlak.

Maatschappelijk-2 (artikel 6)

Voor het perceel aan de Oude Schulpweg 4 is een postzegelbestemmingsplan opgesteld. Hier wordt door middel van een maatschappelijke bestemming de dagopvang van mensen met een beperking geregeld. In de verordening is hier middels het besluitvlak 'Maatschappelijk-2' op aangesloten.

De horeca die in dienst staat van dit maatschappelijk gebruik wordt geregeld door middel van twee besluitsubvlakken die ook gelijk de bouwregels vastleggen. Het bestaande terras wordt, conform de huidige systematiek van de gemeente, specifiek aangegeven.

Maatschappelijk-3 (artikel 7)

Het bezoekerscentrum 'de Hoep' van het duinreservaat wordt geregeld binnen het besluitvlak 'Maatschappelijk-3'. Middels opgegeven maximale goot- en bouwhoogte en een bouwvlak wordt het bestaande gebouw vastgelegd. Naast het gebouw is ook aanvullende gebruik opgenomen, zoals parkeren, groen, etc.

Natuur en waterwinning(artikel 8)

Het merendeel van het verordeningsgebied is aangeduid als 'Natuur en waterwinning'. Binnen dit besluitvlak wordt het meervoudige gebruik van het duingebied zoals natuur, waterwinning, extensieve dagrecreatie en water geregeld.

Door middel van besluitsubvlakken wordt ook op specifieke locaties parkeerterreinen en een ijsbaan geregeld.

De bouwregels voor de verschillende gebouwen en bouwwerken die voor de waterwinning in het gebied aanwezig zijn, zijn overeenkomstig de voorschriften uit het vigerende bestemmingsplan.

Verder is aangegeven voor welke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning noodzakelijk is, en op welke gronden deze omgevingsvergunning verleend kan worden. Hiermee worden de natuurwaarden van het gebied beschermd en wordt tevens bescherming geboden aan het waterwinningsgebied. Een omgevingsvergunning is overigens niet noodzakelijk indien dit het normale onderhoud van het Natura 2000-gebied betreft of wordt uitgevoerd in het kader van een beheerplan van het Natura 2000-gebied.

Recreatie - Verblijfsrecreatie (artikel 9)

Voor de jeugdherberg aan de Heereweg wordt het gebruik geregeld binnen het besluitvlak 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Het is mogelijk om de functie als jeugdherberg voort te zetten of een uitgebreidere hotelfunctie te beginnen.

De bestaande bebouwing is vastgelegd door het opgenomen bouwvlak.

Verkeer (artikel 10)

In het verordeningsgebied zijn drie doorgaande wegen aanwezig, te weten de Beverwijksestraatweg, de Heereweg en de Zeeweg. Deze wegen zijn geregeld door middel van het besluitvlak 'Verkeer'. Overige wegen en paden worden geregeld in de andere besluitvlakken.

Verkeer - Spoor (artikel 11)

Een klein stuk van de spoorlijn Heiloo-Uitgeest is in het verordeningsgebied opgenomen, aangezien deze in de reeds vastgestelde of in voobereiding zijnde bestemmingsplannen van de gemeente Castricum niet is opgenomen. Door middel van het besluitvlak 'Verkeer - Spoor' worden deze spoorlijn geregeld.

Wonen (artikel 12)

De bestaande woningen in het verordeningsgebied zijn geregeld door middel van besluitvlak 'Wonen'.

De positie van het hoofdgebouw is vastgelegd middels een besluitsubvlak. Aangezien er geen nieuwe woningen worden mogelijk gemaakt zijn de bestaande goot- en bouwhoogte van de woningen als leidend opgenomen. Deze zijn opgenomen als bijlage 2 bij de regels.

Waarde - Archeologie 2 en 3 (artikel 13 en 14)

In aansluiting op het gemeentelijke archeologische beleid zijn er twee verschillende besluitvlakken voor de archeologische waarden opgenomen. In deze twee artikelen is geregeld dat rekening gehouden dient te worden met mogelijk aanwezige archeologisch waarden. Per artikel wordt aangegeven onder welke voorwaarden nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Waterstaat - Waterkering (artikel 15)

Vanuit de AMvB Ruimte en de provinciale verordening is een groot deel van het verordeningsgebied aangewezen ter bescherming van het kustfundament. In het artikel 'Waterstaat - Waterkering' worden de aanvullende regels voor deze gronden vermeld.

5.3 Algemene regels

Antidubbeltelregel (artikel 16)

Het doel van de antidubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens de beheersverordening bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (artikel 17)

In de verordening zijn diverse maten en afmetingen opgenomen. Met betrekking tot de bestaande maten is als peildatum gekozen voor het moment waarop de verordening in werking is getreden. In het eerste deel van het artikel wordt geregeld dat wanneer er in de praktijk situaties blijken te zijn die niet aansluiten bij de regeling zoals opgenomen in de verordening deze als geldend worden beschouwd.

Verder zijn in dit artikel regels opgenomen ten aanzien van mogelijkheden voor overschrijding van bouwvlakgrenzen ten behoeve van (ondergeschikte) bouwdelen en ondergronds bouwen en de bestaande maten.

Algemene gebruiksregels (artikel 18)

In dit artikel wordt specifiek aangegeven welk gebruik als struidig gebruik wordt gezien in deze verordening. Voor de woningen heeft dit met name betrekking op het gebruik van de woning voor detailhandelsdoeleinden. En voor de onbebouwde gronden met name over het opslaan van goederen en stallen van voertuigen, boten en kampeermiddelen.

Algemene afwijkingsregels (artikel 19)

Door middel van een omgevingsvergunning is het mogelijk om af te wijken van de maten in de verordening met ten hoogste 10%. De voorwaarden voor het verlenen van deze vergunning zijn opgenomen in dit artikel.

Ook wordt door middel van dit artikel mogelijk gemaakt dat er een omgevingsvergunning wordt verleend voor het plaatsen van nieuwe lichtmasten of dat de bestaande lichtmasten mogen worden verplaatst of verhoogd.

5.4 Slotregels

Overgangsrecht (artikel 20)

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen.

Inwerkingtreding (artikel 21)

In dit artikel wordt omschreven dat deze verordening in werking treedt op de dag het raadsbesluit is bekend gemaakt.

Citeertitel (artikel 22)

In dit artikel wordt omschreven dat naar deze veordening kan worden verwezen onder de naam 'Duingebied'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 20 augustus 2013 ingestemd met het ontwerp beheersverordening 'Duingebied'. Vervolgens heeft de ontwerp beheersverordening vanaf 29 augustus 2013 gedurende vier weken ter inzage gelegen. Gedurende de periode voor terinzagelegging is tevens het overleg met instanties gevoerd.

In deze periode zijn geen inspraakreacties en drie overlegreacties van instanties naar voren gebracht.

In bijlage 3 zijn de ingekomen inspraak- en vooroverlegreacties samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. Tevens zijn de (ambtshalve) wijzigingen die in de beheersverordening zijn aangebracht samengevat in deze bijlage.