direct naar inhoud van Regels
Plan: Duingebied
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 verordening

de beheersverordening Duingebied met identificatienummer NL.IMRO.0383.BVC13Duingebied-VS01 van de gemeente Castricum.

1.2 beheersverordening

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 afwijking

een afwijking als bedoeld in artikel 2.12, lid 1 sub a, onder 1° van de Wet algemene

bepalingen omgevingsrecht;

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.6 ander-werk

een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.

1.7 archeologische deskundige

professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma’s van Eisen op te stellen en te toetsen;

1.8 archeologisch onderzoek

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;

1.9 archeologisch rapport

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden;

1.10 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.12 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.14 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.15 bedrijfsmatige exploitatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer c.q. exploitatie;

1.16 besluit(sub)vlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge deze verordening regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.17 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van de verordening bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van de verordening bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.18 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.19 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden

kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan

het hoofdgebouw;

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens

de grens van het vlak 'bouwvlak';

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid;

1.25 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 extensieve dagrecreatie

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen;

1.28 extensief recreatief medegebruik

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden;

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 gebruik(en)

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.31 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.32 horeca(bedrijf)

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt; de volgende categorieën horeca-instellingen worden onderscheiden:

horeca categorie 1:

Horecabedrijven, die gelet op de aard en omvang ervan zowel uit functioneel als uit milieuoverwegingen niet of nauwelijks storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven; onder deze categorie vallen onder andere een broodjeszaak, theehuis en lunchroom;

horeca categorie 2:

Horecabedrijven, die gelet op de aard en omvang ervan zowel uit functioneel als uit milieuoverwegingen in geringe mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven; onder deze categorie vallen onder andere een restaurant, caférestaurant, café, bar, snackbar en cafetaria;

horeca categorie 3:

Horecabedrijven, die gelet op de aard en omvang ervan zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen in min of meer ernstige mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven; onder deze categorie vallen onder andere een dancing, discotheek, nachtclub, coffeeshop en automatenhal;

1.33 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of

ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;

1.34 natuurwaarden

de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden;

1.35 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het

voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.36 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.37 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.38 overig bouwwerk

overig bouwwerk: een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.39 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.40 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.41 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening.

1.42 staat van horeca-inrichtingen

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan deel uitmakende lijst van horecabedrijven.

1.43 vlak

een geometrisch bepaald vlak (besluitvlak of besluitsubvlak), waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge deze verordening regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.44 vlakgrens

de grens van een vlak.

1.45 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van de verordening kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.

1.46 voorgevelrooilijn

de (denkbeeldige) lijn in en in het verlengde van de gevel van het hoofdgebouw die gericht is naar de openbare weg; indien er meer dan één geval gericht is naar de openbare weg, betreft het de (denkbeeldige) lijn die in en in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw ligt.

1.47 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.1.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.1.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

2.1.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.1.5 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, balkonhekken en overstekende daken en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en -hoogten niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Gebiedsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurlijke waarden

3.1 Gebruiksvormen

Ter plaatse van het besluitvlak 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurlijke waarden' is het volgende gebruik toegestaan:

  • a. agrarische bedrijfsvoering ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
  • b. met daaraan ondergeschikt het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur- en de landschappelijke waarden;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat lichtmasten niet zijn toegestaan.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Het bouwen of oprichten van gebouwen is niet toegestaan.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 1,5 m.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 3.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, vergraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen, draineren en ophogen van gronden;
  • b. het aanplanten en het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en parkeervoorzieningen en andere verharding;
  • d. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen, waterpartijen;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • g. het scheuren of frezen van grasland.

3.3.2 Weigering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de ander-werk dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en/of landschapswaarden van het gebied, de mogelijkheden voor waterwinning en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

3.3.3 Verlening

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat burgemeester en wethouders daarover een advies hebben ingewonnen van een deskundige op het gebied van natuur en landschap.

3.3.4 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder natuur- en landschapsbeheer in het kader van Beheerplan van het Natura 2000-gebied;
  • b. andere-werken die te maken hebben met een doelmatige waterwinning;
  • c. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van de verordening in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • d. andere-werken waarvoor in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 een ontheffing of vergunning is verleend.

Artikel 4 Horeca

4.1 Gebruiksvormen

Ter plaatse van het besluitvlak 'Horeca' is het volgende gebruik toegestaan:

  • a. horeca, met dien verstande dat:
    • 1. een café-restaurant uit de categorie 2 van de staat van horeca-inrichtingen met bijbehorende zalenexploitatie uit categorie 3 van de staat van horeca-inrichtingen is toegestaan;
  • b. aan het gebruik zoals bedoeld onder a ondergeschikte verhuur van fietsen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijden, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het besluitsubvlak 'bouwvlak horeca';
  • b. de goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • c. de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 7 m;
  • d. de goothoogte van overige gebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • e. de afstand van gebouwen tot de perceelgrenzen bedraagt ten minste 5 m;

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde lichtmasten, is ten hoogste:

  • a. erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn: 1 m;
  • b. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn: 2 m;
  • c. vlaggenmasten: 6,5 m;
  • d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 m.

met dien verstande dat bestaande lichtmasten mogen worden gehandhaafd, mits deze niet worden verplaatst of verhoogd en nieuwe lichtmasten niet zijn toegestaan.

Artikel 5 Maatschappelijk-1

5.1 Gebruiksvormen

Ter plaatse van het besluitvlak 'Maatschappelijk-1' is het volgende gebruik toegestaan:

  • a. het, al dan niet tijdelijk, huisvesten van kinderen onder begeleiding;
  • b. speciaal basisonderwijs voor langdurig zieke kinderen;
  • c. ter plaatse van besluitsubvlak 'meditatiecentrum' een meditatie en/of stiltecentrum, met bij dit gebruik ondergeschikte logiesfuncties;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het besluitsubvlak 'bouwvlak maatschappelijk-1';
  • b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 7 m;
  • c. de afstand tot de perceelgrenzen bedraagt minimaal 2 m;

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde lichtmasten, is ten hoogste:

  • a. erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn: 1 m;
  • b. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn: 2 m;
  • c. vlaggenmasten: 6,5 m;
  • d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 m.

met dien verstande dat bestaande lichtmasten mogen worden gehandhaafd, mits deze niet worden verplaatst of verhoogd en nieuwe lichtmasten niet zijn toegestaan.

Artikel 6 Maatschappelijk-2

6.1 Gebruiksregels

Ter plaatse van het besluitvlak 'Maatschappelijk-2' is het volgende gebruik toegestaan:

  • a. een dagopvang voor mensen met een beperking;
  • b. ter plaatse van het besluitsubvlakken 'horeca-1' en 'horeca-2': horeca van categorie 1 van de staat van horeca-inrichtingen die ten dienste staat van het gebruik zoals bepaald onder a;
  • c. ter plaatse van het besluitsubvlak 'terras': tevens een terras, behorende bij de aangrenzende horeca;
  • d. duinterrein en natuurbehoud van de aldaar in voorkomende dan wel daaraan eigen natuurwetenschappelijke, landschappelijke danwel cultuur historische waarden;
  • e. de reeds bestaande woningen en gebouwen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen besluitsubvlak 'horeca-1' of 'horeca-2';
  • b. ter plaatse van besluitsubvlak 'horeca-1' bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 5 m en de goothoogte ten hoogste 3,5 m;
  • c. ter plaatse van besluitsubvlak 'horeca-2' bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 6 m en de goothoogte ten hoogste 3 m.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is, geen lichtmasten zijnde, ten hoogste:

  • a. erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn: 1 m;
  • b. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn: 2 m;
  • c. speelvoorzieningen: 6 m;
  • d. vlaggenmasten: 6,5 m;
  • e. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 m.

met dien verstande dat bestaande lichtmasten mogen worden gehandhaafd, mits deze niet worden verplaatst of verhoogd en nieuwe lichtmasten niet zijn toegestaan.

Artikel 7 Maatschappelijk-3

7.1 Gebruiksvormen

Ter plaatse van het besluitvlak 'Maatschappelijk-3' is het volgende gebruik toegestaan:

  • a. een bezoekers- en informatiecentrum ten behoeve van de bezoekers van het duingebied, tevens expositieruimte, vergader- en congresruimte en ondergeschikte detailhandel;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeer- en groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het besluitsubvlak 'bouwvlak maatschappelijk-3';
  • b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 12 m;

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geen lichtmasten zijnde, is maximaal:

  • c. vlaggenmasten: 6,5m;
  • d. erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel: 1m;
  • e. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel: 2m;
  • f. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2m;

met dien verstande dat bestaande lichtmasten mogen worden gehandhaafd, mits deze niet worden verplaatst of verhoogd en nieuwe lichtmasten niet zijn toegestaan.

Artikel 8 Natuur en waterwinning

8.1 Gebruiksvormen

Ter plaatse van het besluitvlak 'Natuur en waterwinning' is het volgende gebruik toegestaan:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke- en de landschappelijke waarden;
  • b. waterwinning;
  • c. water;
  • d. extensieve dagrecreatie;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. ter plaatse van het besluitsubvlak 'parkeerterrein': tevens een parkeerterrein;
  • g. ter plaatse van het besluitsubvlak 'ijsbaan': tevens een ijsbaan;
  • h. ter plaatse van de besluitsubvlakken 'zweefvliegveld' en 'bouwvlak zweefvliegveld': tevens een zweefvliegveld;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwen ten dienste van het bedoelde gebruik onder lid 1 sub b mogen per gebouw een grondoppervlak van ten hoogte 150 m2 hebben en een maximale bouwhoogte van 4 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is in het besluitsubvlak 'bouwvlak zweefvliegveld' één gebouw ten behoeve van het zweefvliegveld toegestaan, met een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 6 m;
  • c. de afstand van bouwwerken tot wegen aangeduid met het besluitvlak 'verkeer' bedraagt minimaal 20 m;
  • d. de afstand van bouwwerken tot overige paden en wegen bedraagt minimaal 10 m.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 2 m.

8.2.3 Overig
  • a. op de gronden aangeduid als 'parkeerterrein' is geen bebouwing toegestaan;
  • b. ter plaatse van het het besluitsubvlak 'parkeerterrein' dient een strook van ten minste 5 m met opgaand houtgewas langs het parkeerterrein aanwezig te zijn.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 8.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, vergraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen, draineren en ophogen van gronden;
  • b. het aanplanten en het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, wandel-, fiets- en ruiterpaden, banen, parkeervoorzieningen en andere verhardingen;
  • d. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen, waterpartijen;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • g. het scheuren of frezen van grasland.

8.3.2 Weigering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het ander-werk dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en/of landschapswaarden van het gebied, de mogelijkheden voor waterwinning en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

8.3.3 Verlening

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat burgemeester en wethouders daarover een advies hebben ingewonnen van een deskundige op het gebied van natuur en landschap.

8.3.4 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder natuur- en landschapsbeheer in het kader van Beheerplan van het Natura 2000-gebied;
  • b. andere-werken die te maken hebben met een doelmatige waterwinning;
  • c. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van de verordening in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • d. andere-werken waarvoor in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 een ontheffing of vergunning is verleend.

Artikel 9 Recreatie - Verblijfsrecreatie

9.1 Gebruiksvormen

Ter plaatse van het besluitvlak 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' is het volgende gebruik toegestaan:

  • a. een jeugdherberg of jeugdhostel;
  • b. een hotel met bijbehorend restaurant;
  • c. ter plaatse van besluitsubvlak 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het besluitsubvlak 'bouwvlak verblijfsrecreatie';
  • b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 7 m.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geen lichtmasten zijnde, is ten hoogste:

  • a. erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn: 1 m;
  • b. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn: 2 m;
  • c. vlaggenmasten: 6,5 m;
  • d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 m.

met dien verstande dat bestaande lichtmasten mogen worden gehandhaafd, mits deze niet worden verplaatst of verhoogd en nieuwe lichtmasten niet zijn toegestaan.

 

Artikel 10 Verkeer

10.1 Gebruiksvormen

Ter plaatse van het besluitvlak 'Verkeer' is het volgende gebruik toegestaan:

  • a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  • b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  • c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
  • a. Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de waterwegaanduiding, geleiding of tolheffing, is ten hoogste:

  • a. lichtmasten: de bestaande hoogte, met dien verstande dat nieuwe lichtmasten niet zijn toegestaan;
  • b. vlaggenmasten: de bestaande hoogte, met dien verstande dat nieuwe lichtmasten niet zijn toegestaan;
  • c. speelvoorzieningen: 4 m;
  • d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2m.

Artikel 11 Verkeer - Spoor

11.1 Gebruiksvormen

Ter plaatse van het besluitvlak 'Verkeer - Spoor' is het volgende gebruik toegestaan:

  • a. spoorwegen;
  • b. parkeren, groen- en speelvoorzieningen;
  • c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen
  • a. Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de geleiding, beveiliging en regeling van het railverkeer, is maximaal 4 m.

Artikel 12 Wonen

12.1 Gebruiksvormen

Ter plaatse van het besluitvlak 'Wonen'is het volgende gebruik toegestaan:

  • a. het bestaande aantal woningen;
  • b. natuur- en landschapswaarden;
  • c. waterwinning;

bij dit gebruik behorende voorzieningen zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofgebouwen dienen binnen het besluitsubvlak 'bouwvlak wonen' te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte zoals deze zijn opgenomen in Bijlage 2.

12.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de woning mogen zowel in als buiten het besluitsubvlak 'bouwvlak wonen' worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd, op het achter- of zijerf, minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande, dat uitbouwen in de vorm van erkers op het voorerf mogen worden aangebouwd, mits:
    • 1. de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
    • 2. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt, dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  • b. gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw maximaal:
    • 1. 75m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m²;
    • 2. 100 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
  • c. het bouwperceel mag niet meer dan voor 50% worden bebouwd;
  • d. goothoogte is maximaal 3 m dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  • e. bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen is maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m;
  • f. bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 5 m voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m²;
  • g. bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
  • h. hoogte van balkonhekken op aan- en uitbouwen en overkappingen maximaal 1,2 m ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van aan-, of uitbouw of overkapping.

12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn: 1 m;
  • b. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn: 2 m;
  • c. vlaggenmasten: de bestaande hoogte, met dien verstande dat nieuwe lichtmasten niet zijn toegestaan;
  • d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 m.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

12.3.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 12.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, vergraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen, draineren en ophogen van gronden;
  • b. het aanplanten en het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, wandel-, fiets- en ruiterpaden, banen, parkeervoorzieningen en andere verhardingen;
  • d. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen, waterpartijen;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • g. het scheuren of frezen van grasland.

12.3.2 Weigering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het ander-werk dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en/of landschapswaarden van het gebied, de mogelijkheden voor waterwinning en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

12.3.3 Verlening

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat burgemeester en wethouders daarover een advies hebben ingewonnen van een deskundige op het gebied van natuur en landschap.

12.3.4 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder natuur- en landschapsbeheer in het kader van Beheerplan van het Natura 2000-gebied;
  • b. andere-werken die te maken hebben met een doelmatige waterwinning;
  • c. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van de verordening in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • d. andere-werken waarvoor in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 een ontheffing of vergunning is verleend.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 2

13.1 Gebruiksvorm

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast het andere voor die gronden aangewezen gebruik, ook bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

13.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere besluitvlakken mag op de in artikel 13.1 bedoelde gronden alleen worden gebouwd ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

13.3 Afwijking van de bouwregels
13.3.1 Afwijking

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 13.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere besluitvlakken, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

13.3.2 Uitzonderingen

Afwijking als bedoeld in artikel 13.3.1 is niet vereist, indien:

  • a. de bodemverstorende ingreep kleiner is dan 100 m²;
  • b. de bodemverstorende ingreep groter is dan 100 m² en de grondbewerking niet dieper is dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
  • c. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • d. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudens waardige archeologische relicten aanwezig zijn.

13.3.3 Voorwaarden
  • a. Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Indien uit het archeologisch rapport, zoals bepaald in artikel 13.3.3.a, blijkt dat het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag in ieder geval voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning, inhoudende een verplichting:
    • 1. tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

13.3.4 Verlening

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de archeologisch deskundige, omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

13.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
13.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 13.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, menging, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van gronden;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere watergangen;
  • d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
  • e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

13.4.2 Voorwaarden
  • a. Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. een omgevingsvergunning wordt verleend indien gebleken is dat de in artikel 13.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan niet zullen leiden tot verstoring van archeologische resten;
  • c. voor zover de in artikel 13.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan een omgevingsvergunning worden verleend indien daaraan een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

13.4.3 Verlening

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de archeologisch deskundige, omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

13.4.4 Uitzonderingen

Het in artikel 13.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:

  • a. de bodemverstorende ingreep kleiner is dan 100 m²;
  • b. de bodemverstroende ingreep groter is dan 100 m² en de grondbewerking niet dieper is dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
  • c. het gaat om werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • d. de werken en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning;
    • 2. de werken en werkzaamheden op aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
  • e. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn.

13.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het geheel of gedeeltelijk verwijderen van het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 2', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat de beheersverordeningter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 3

14.1 Gebruiksvorm

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, naast het andere voor die

gronden aangewezen gebruik, ook bestemd voor de bescherming en veiligstelling

van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

14.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere besluitvlakken mag op de in artikel 14.1 bedoelde gronden alleen worden gebouwd ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

14.3 Afwijking van de bouwregels
14.3.1 Afwijking

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 14.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere besluitvlakken, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen

worden geschaad.

14.3.2 Uitzonderingen

Afwijking als bedoeld in artikel 14.3.1 is niet vereist, indien:

  • a. het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 100 m²;
  • b. het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 100 m² en de grondbewerking niet dieper is dan 4 m +NAP, of als het maaiveld reeds lager is gelegen dan 4 m +NAP de grondbewerking niet dieper reikt dan 40 cm vanaf maaiveld;
  • c. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • d. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudens waardige archeologische relicten aanwezig zijn.

14.3.3 Voorwaarden
  • a. Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Indien uit het archeologisch rapport, zoals bepaald in artikel 14.3.3.a, blijkt dat het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag in ieder geval voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning, inhoudende een verplichting:
    • 1. tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

14.3.4 Verlening

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de archeologisch deskundige, omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

14.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
14.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 14.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, menging, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van gronden;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere watergangen;
  • d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
  • e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

14.4.2 Voorwaarden
  • a. Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. een omgevingsvergunning wordt verleend indien gebleken is dat de in artikel 14.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan niet zullen leiden tot verstoring van archeologische resten;
  • c. voor zover de in artikel 14.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan een omgevingsvergunning worden verleend indien daaraan een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

14.4.3 Verlening

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de archeologisch deskundige, omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

14.4.4 Uitzonderingen

Het in artikel 14.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:

  • a. de oppervlakte van het werk kleiner is dan 100 m²;
  • b. het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 100 m² en de grondbewerking niet dieper is dan 4 m +NAP, of als het maaiveld reeds lager is gelegen dan 4 m +NAP de grondbewerking niet dieper reikt dan 40 cm vanaf maaiveld ;
  • c. het gaat om werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • d. de werken en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning;
    • 2. de werken en werkzaamheden op aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
  • e. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn.

14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het geheel of gedeeltelijk verwijderen van het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 3', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat de beheersverordeningter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 15 Waterstaat - Waterkering

15.1 Gebruiksvormen

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor het andere aldaar voorkomende gebruik - mede bedoeld voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals duikers, keerwanden en merktekens.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaald bij het andere gebruik mag alleen ten behoeve van dit gebruik worden gebouwd.

15.2.2 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3m.

15.3 Afwijking van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 15.2 voor het bouwen overeenkomstig het andere gebruik mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

15.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
15.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 15.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.

15.4.2 Weigering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het ander-werk dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en/of de mogelijkheden tot beheer en onderhoud van de waterkering en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

15.4.3 Verlening

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

15.4.4 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van de beheersverordening in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 16 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene bouwregels

17.1 Bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

17.2 Bestaand bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 18 Algemene gebruiksregels

18.1 Verbod ander gebruik

Onder met deze beheersverordening strijdig gebruik word in ieder geval begrepen:

  • a. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan voorzover noodzakelijk is voor het normale onderhoud van tuinen en andere onbebouwde terreinen en het onderhoud van watergangen;
  • b. het opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan, anders dan voorzover dit het gevolg is van of direct samenhangt met het gebruik van een bedrijfserf, behorende bij een winkel of bedrijf, in overeenstemming met de desbetreffende bestemming;
  • c. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • d. het gebruik van bebouwde dan wel onbebouwde gronden als of ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie;
  • e. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

19.1 Maten en bouwgrenzen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. in de verordenning genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zendontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.

19.2 Lichtmasten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken voor het aanpassen van de hoogte of positie van bestaande lichtmasten of het plaatsen van nieuwe lichtmasten, mits door de initiatiefnemer is aangetoond dat er geen sprake is van een toenemende lichthinder in het Natura-2000 gebied.

19.3 Voorwaarden afwijking

Afwijkingen als bedoeld in artikel 19.1 en artikel 19.2 is slechts toegestaan indien:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken
20.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

20.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 20.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 20.1.1 met maximaal 10%.

20.1.3 Uitzondering

Artikel 20.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik
20.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

20.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met de verordening strijdige gebruik, bedoeld in artikel 20.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

20.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 20.2.1, na de inwerkingtreding van de verordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

20.2.4 Uitzondering

Artikel 20.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking van het Raadsbesluit.

Artikel 22 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: 'beheersverordening Duingebied'.

Aldus vastgesteld in het raadsvergadering van PM.

De voorzitter, De griffier,