direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijke gebieden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0376.B015BPLandelijkeGe-1142

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar en dat bestemmingsplannen die voor 2003 zijn vastgesteld, uiterlijk 1 juli 2013 actueel en digitaal beschikbaar moeten zijn.

De gemeente Blaricum is in 2004 gestart met het actualiseren van haar bestemmingsplannen. Deze actualiseringsplicht is ook aangegrepen om het aantal bestemmingsplannen te reduceren door vergelijkbare gebieden zoveel mogelijk samen te voegen in één plangebied. Bij de nieuwe indeling is gekeken naar de ruimtelijke en planologische samenhang en naar verwachte ontwikkelingen.

Het onderhavige bestemmingsplan heeft als doel te fungeren als actueel en consoliderend bestemmingsplan dat voldoet aan de huidige wet- en regelgeving en dat aansluit op de overige bestemmingsplannen van de gemeente.

1.2 Geldende ruimtelijke plannen

Het voorliggende bestemmingsplan vervangt een aantal bestemmingsplannen en één uitwerkingsplan. In tabel 1.1 is een overzicht opgenomen van de ruimtelijke plannen die worden vervangen.

Tabel 1.1 Vigerende regelingen

Regeling   vaststelling   goedkeuring  
1   Bestemmingsplan
Oostermeent partiële herziening  
18-03-1982   12-07-1983  
2   Bestemmingsplan Eemmeer   28-08-1986   07-04-1987  
3   Bestemmingsplan Eemmeer
1e herziening  
26-11-1992   16-03-1993  
4   Bestemmingsplan Warandepark   31-08-1989   10-04-1990  
5   Bestemmingsplan
Landelijke Gebieden  
27-09-2001   23-04-2001
27-04-2004  
6   Bestemmingsplan
Sportpark Oostermeent  
06-06-1974   -  
7   Bestemmingsplan
Oude Naarderweg 1-2  
02-04-2009   -  
8   Uitwerkingsplan
Eemnesserweg 29 b/c  
10-03-2009   13-05-2009  
9   Bestemmingsplan
Zand en Veen  
22-07-1999   07-03-2000  

1.3 Ligging plangebied

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Aan de hand van deze figuur is de begrenzing van het plangebied geïllustreerd. Het plangebied beslaat ruwweg alle landelijke gebieden van gemeente Blaricum inclusief een deel van het Eemmeer. Verder maakt het Sportpark Oostermeent ook onderdeel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.B015BPLandelijkeGe-1142_0001.jpg"

1.4 Planvorm

Het voorliggende bestemmingsplan 'Landelijke gebieden' is een conserverend plan. De bestaande functies, cultuurhistorische-, natuur-, landschap-, geomorfologische, en archeologische waarden zijn uitgangspunt. De belangrijkste uitgangspunten zijn het behoud van het historische, groene en landschappelijke karakter, het tegengaan van bebouwing en de instandhouding van agrarische activiteiten. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met planregels en een toelichting daarop.

Er is gekozen voor een gedetailleerde regeling. De regeling sluit wel zo veel mogelijk aan op de geldende bestemmingsplannen in de gemeente Blaricum. De regeling biedt enerzijds door zijn aard weinig flexibiliteit. Anderzijds waarborgt het plan de ruimtelijke kwaliteit en rechtszekerheid voor de omgeving.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft het relevante beleid dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 3 geeft een ruimtelijke en vervolgens een functionele analyse van het plangebied. Hoofdstuk 4 omvat de uitkomsten van de sectorale onderzoeken. In hoofdstuk 5 worden de hoofdlijnen van het bestemmingsplan, waaronder de gekozen plansystematiek, beschreven. Als laatste gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het voorliggende bestemmingsplan getoetst aan het beleid van het Rijk, de provincie Noord-Holland, de regio Gooi en de gemeente Blaricum. Daarbij wordt ingegaan op het beleid dat ruimtelijk relevant is voor het plangebied. Het betreft hier zowel ruimtelijk beleid als ruimtelijk relevant facet- en sectorbeleid op verschillende beleidsniveaus. Aangegeven is wat relevant is voor de totstandkoming van dit bestemmingsplan.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Ruimtelijk beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR is in maart 2012 vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Het Rijk streeft naar een aanpak met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Het Rijk stelt in deze structuurvisie heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente.

De SVIR geeft aan dat natuurwaarden en unieke cultuurhistorische waarden moeten worden geborgd. Het bestemmingsplan voldoet hieraan. Met de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur (zoals aangewezen in de SVIR) wordt rekening gehouden in het bestemmingsplan. Voorts worden de cultuurhistorische waarden in het plangebied geborgd. De SVIR staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Barro (voorheen bekend als AMvB Ruimte) (2012)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in werking getreden. Het Barro is een van de uitvoeringsinstrumenten die kunnen worden ingezet om het Rijksbeleid in het beleid van lagere overheden te laten implementeren. Het Barro bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) en geeft middels regels en verbeeldingen (juridisch) de mogelijkheid om de rijksbelangen veel directer door te laten werken in de ruimtelijke plannen van andere overheden. Anders dan de Realisatieparagraaf dus, waar alleen is aangegeven hoe het beleid zal worden uitgevoerd door het aanreiken van de mogelijke sturingsinstrumenten. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Hiermee kan bijvoorbeeld precies aangegeven worden in welke zones bestemmingsplannen geen bestemmingen mogen bevatten die verdere verstedelijking toestaan. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. De wijziging van het Barro gaat vergezeld van een wijziging van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Ook deze wijziging is op 1 oktober 2012 in werking getreden. De Rarro bevat tevens een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

2.2.2 Sectoraal beleid

Nationaal Waterplan 2009-2015 (2009)

Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water. Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wro heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie.

Waterwet (2009)

Op 22 december 2009 is de Waterwet (Ww) in werking getreden. Deze wet heeft acht oude waterwetten samengevoegd. Dus: één wet in plaats van allemaal afzonderlijke wetten. Geen afzonderlijke vergunningen meer op basis van verschillende wetten, maar nog slechts één watervergunning. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Natuurbeschermingswet 1998 (1998)

Al onder de Natuurbeschermingswet 1967 werden natuurgebieden beschermd door het aanwijzen van Staats- en Beschermde Natuurmonumenten. Met de inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw'98) vervalt het onderscheid tussen Staats- en Beschermde Natuurmonumenten, beide worden nu Beschermde Natuurmonumenten genoemd. Daarnaast komen die (delen van) Natuurmonumenten die overlappen met Natura 2000-gebieden te vervallen. In het plangebied bevindt zich ook Beschermde Natuurmonumenten (Blaricummerheide en Oostermeent) en een Natura 2000-gebied (Eemmeer).

Milieubeleid (2007)

Voor het milieubeleid zijn de Wet geluidhinder (Wgh) uit 2007 en de Wet milieubeheer (Wm) belangrijke wetten. De Wgh bepaalt vereiste zoneringen voor geluid. De Wm richt zich op verschillende milieuvergunningen, met name voor bedrijven. Op 15 november 2007 is de 'Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. Vanaf dat moment zijn in de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen zoals opgenomen in de Geurwet.

Monumentenwet en Modernisering Monumentenzorg (2009)

De wettelijke bescherming van rijksmonumenten en door het rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten is geregeld in de Monumentenwet 1988. Deze wet heeft ook betrekking op archeologische monumenten.

Een concrete uitwerking is onder andere de (in ontwikkeling zijnde) Rijksstructuurvisie Cultureel Erfgoed. Het ministerie van OC&W heeft in 2009 de beleidsbrief MoMo (Modernisering Monumentenzorg) opgesteld. De beleidsbrief geeft de nieuwe visie op de monumentenzorg weer. De modernisering monumentenzorg is gebaseerd op 3 pijlers:

  • 1. Cultuurhistorische belangen meewegen in ruimtelijke ordening:
    Hierbij vindt een verschuiving plaats van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. De omgeving van het monument gaat een belangrijkere rol spelen.
  • 2. Krachtigere en eenvoudigere regelgeving:
    Minder, kortere en eenvoudiger procedures, afstand tussen expert en leek kleiner, meer vrijheid en keuzemogelijkheden voor monumenteneigenaren.
  • 3. Bevorderen van herbestemmingen:
    Historische gebouwen, complexen, terreinen en landschappen kunnen hun functie en daarmee hun gebruik verliezen. Dit kan leiden tot verval waardoor belangrijke cultuur-historische waarden verloren gaan. Het toekennen van een andere bestemming kan bijdragen aan het behoud. Eigenaren kunnen hiervoor subsidie krijgen, zowel voor het onderzoeken van de mogelijkheden voor een nieuwe bestemming als voor het wind- en waterdicht houden van de monumenten tijdens de ontwikkeling.

Verdrag van Malta (1992)

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en het is in 1995 in werking getreden. De doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wam) die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad.

Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie Noord-Holland zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient vooraf aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

2.3 Provinciaal en regionaal beleid

2.3.1 Ruimtelijk beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2010)

Op 21 juni 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) vastgesteld. In de structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad.
  • 2. Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen.
  • 3. Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten, blijft de provincie bijzonder aantrekkelijk om in te wonen, in te werken en om te bezoeken. In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is in het beleid voor bundeling van verstedelijking de term 'Bestaand Bebouwd Gebied' (BBG) geïntroduceerd. Het beleid betreffende BBG volgt in feite het 'rode-contourbeleid' op. Uitgangspunt is dat verstedelijking alleen binnen BBG plaatsvindt. Het plangebied ligt geheel buiten het 'bestaand bebouwd gebied' en in 'landelijk gebied'. Buiten BBG (binnen landelijk gebied) is bij uitzondering (ontheffing) ontwikkeling van nieuwe stedelijke functies mogelijk en alleen dan wanneer de landschappelijke kwaliteiten gewaarborgd blijven. Voor het plangebied zijn geen ingrijpende beleidsveranderingen voorzien voor wat betreft het gewenste gebruik en inrichting van het gebied. Wel wordt in onderhavig bestemmingsplan een bouwvlak opgenomen voor een sierteelt-/hoveniersbedrijf. Gezien de agrarische bestemming en het feit dat er sprake is van een kwaliteitsverbetering, waarbij het oppervlakte aan bebouwing afneemt, is dit mogelijk buiten het Bestaand Bebouwd Gebied.

Het bestemmingsplan is gefocust op het behoud van het karakter en de identiteit van het plangebied door behouden en versterking van de aanwezige natuur-, cultuurhistorische en landschappelijke waarde. Dit uitgangspunt ligt in lijn met het provinciale beleid van het behouden Noord-Hollandse cultuurlandschappen en natuurgebieden. Het gehele plangebied is in de structuurvisie aangewezen als stuwwallenlandschap. Deze blijft door het consoliderende karakter van het bestemmingsplan in tact.

Provinciale ruimtelijke verordening (2010)

De provinciale ruimtelijke verordening (Prvs) stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veilig stellen van provinciale belangen. De provincie Noord-Holland kan gemeenten via deze verordening verplichten om hun bestemmingsplannen aan te passen. Gemeenten kunnen op hun beurt ontheffing aanvragen. Het overgrote deel van het plangebied is in de verordening aangewezen als landelijk gebied en Ecologisch Hoofdstructuur. Het betreft de gebieden De Kampen, 't Harde, Groeve Oostermeent, Blaricummer-Eng en Blaricummerheide (zie figuur 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.B015BPLandelijkeGe-1142_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0376.B015BPLandelijkeGe-1142_0003.png"

Figuur 2.1: Uitsnede kaart behorende bij provinciale ruimtelijke verordening

Het gebied van De Kampen is bovendien ook voor een deel aangewezen als Weidevogelgebied. Dit betekent dat daar geen bestemmingen mogen worden aangewezen die nieuwe stedelijke functies of nieuwe niet-stedelijke functies met aanzienlijke ruimtelijke effecten mogelijk maken.

Uit figuur 2.2 blijkt voorts dat een deel van het plangebied als aardkundig waardevol gebied is aangewezen. Deze gebieden worden beschermd door de provinciale milieuverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.B015BPLandelijkeGe-1142_0004.png"

Figuur 2.2: Uitsnede kaart behorende bij provinciale ruimtelijke verordening

Verder blijkt uit de Structuurvisie dat in het gehele plangebied gecombineerde landbouw mogelijk is. Het plangebied is echter niet aangewezen voor grootschalige landbouw. Het aangewezen deelgebied De Kampen ligt deels in het nationaal landschap Arkemheen Eemland. Het gebied Arkemheen-Eemland is door het Rijk aangewezen als nationaal landschap.

Provinciale Milieuverordening (2011)

Op 11 juli 2011 is de laatste tranche van Provinciale Milieuverordening vastgesteld. In de Provinciale Milieuverordening (PMV) staan specifieke milieuregels. Deze regels gaan onder andere over milieubeschermingsgebieden zoals waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, aardkundige monumenten en stiltegebieden. De Provinciale Milieuverordening (PMV) is gebaseerd op de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet bodembescherming. Op basis van deze regels verleent de provincie ontheffingen ten aanzien van aardkundig monumenten (geomorfologische waarden). Het plangebied is grotendeels aangewezen als aardkundig monument, vanwege het stuwwallengebied (zie figuur 2.2). Dit stuwwallengebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van dekzanden en stuifduinen. Dit gebied is de meest reliëfrijke – veel hoogte verschillen in het landschap – van Noord-Holland. In dit stuwwallengebied komen verschillende podzolgronden voor. In de bovenste meter van het zandig gebied is nog geen sprake van bodemvorming. In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Daarom staat de Provinciale Milieuverordening het bestemmingsplan niet in de weg. Mochten er activiteiten worden uitgevoerd die mogelijk zijn vanuit de Provinciale Milieuverordening (zoals graven), dan dient hiervoor een ontheffing van de verordening te worden aangevraagd.

Beleidsnotitie "Beleid vrijkomende agrarische bebouwing" (2008)

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben de beleidsnotitie "Beleid vrijkomende agrarische bebouwing" in herziene vorm vastgesteld. Dit nieuwe provinciale beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing biedt ruimte aan gemeenten om met de initiatiefnemer(s) van een functiewijziging tot een passende oplossing te komen. In de notitie is een toetsingskader opgenomen. In het kort gelden de volgende regels:

  • van toepassing op het gebied buiten de rode contouren;
  • nieuwe niet-agrarische functies mogen geen afbreuk doen aan bestaande kwaliteit en/of karakteristieken van het gebied;
  • nieuwe niet-agrarische functie mag alleen worden gerealiseerd binnen het (voormalige) agrarische bouwperceel;
  • vrijkomende agrarische bebouwing kan gebruikt worden voor kleinschalige vormen van wonen, werken en recreatie, al dan niet als nevenfunctie (onder verschillende voorwaarden);
  • de functie wonen, mag uitsluitend worden gerealiseerd bij volledige beëindiging van de agrarische functie (karakteristieke boerderijen mogen gesplitst worden in maximaal 2 woningen met behoud van het oorspronkelijke karakter/maximaal 1 vrijstaande nieuwe woning van 650 m³ indien minimaal 1.000 m² wordt gesloopt); indien de vrijkomende bebouwing gebruikt wordt voor de functie werken mag ten behoeve van deze functie in beginsel een maximaal vloeroppervlak van 650 m² in gebruik worden genomen;
  • indien de vrijkomende bebouwing gebruikt wordt voor de functie recreatie moet de functie worden gevestigd in bestaande bebouwing, met maximaal 6 recreatie eenheden (geen permanente bewoning).

In het plangebied is één agrarisch bedrijf aanwezig. Vooralsnog zijn hiervoor geen plannen voor bedrijfsbeëindiging. Er wordt daarom geen regeling in het bestemmingsplan opgenomen om tot een functiewijziging te komen.

2.3.2 Sectoraal beleid

Natuurbeheerplan 2010

De provincie Noord-Holland bepaalt in welke gebieden beheerders subsidie kunnen krijgen voor (agrarisch) natuur- en landschapsbeheer. Zij maakt hiervoor een Natuurbeheerplan waarin de natuurbeheer- en landschapstypen voor alle percelen en terreinen vastliggen. Subsidie is alleen mogelijk voor het beheertype dat in het Natuurbeheerplan is vastgesteld. In het Natuurbeheerplan staat aangegeven waar en welke natuur aanwezig is of ontwikkeld kan worden, hoe deze natuur beheerd kan worden en welke mogelijkheden er worden geboden voor landschapsonderhoud. Tevens wordt de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) met de vaststelling van het Natuurbeheerplan vastgelegd. Op de kaarten behorende bij het Natuurbeheerplan zijn de gronden die hiervoor in aanmerking komen aangegeven. Het natuurbeheerplan wordt vertaald in de herziening van de Structuurvisie van de provincie Noord-Holland. Op basis hiervan zijn een aantal wijzigingen op de kaarten aangebracht.

Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie (2006)

In 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland het beleidskader Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. Bij nieuwe ontwikkelingen dienen archeologische terreinen zoveel mogelijk behouden te blijven en ingepast te worden in de nieuwe ruimtelijke structuur. Terreinen van zeer hoge waarde en van hoge waarde dienen in het bestemmingsplan te worden opgenomen en beschermd. Bij ontwikkelingen geldt dat werkzaamheden die kunnen leiden tot aantasting van de aanwezige waarden omgevingsvergunningsplichtig zijn. Archeologische overblijfselen moeten door een archeologisch vooronderzoek in een zo vroeg mogelijk stadium worden gelokaliseerd. Waardevolle vindplaatsen die niet behouden kunnen blijven moeten voorafgaand aan de planuitvoering worden onderzocht door opgraving. De provincie Noord-Holland bepleit om bij planontwikkeling de cultuurhistorische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium te inventariseren en bij het ruimtelijk ontwerp zoveel mogelijk in te passen. De provinciale Cultuurhistorische waardenkaart (2002) geeft een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Deze kaart is geografische uitgewerkt een informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie. Deze kaart geeft informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als molens, militaire structuren en historische dijken.

Waterplan 2010-2015 (2010)

Het provinciaal Waterplan 2010-2015 heeft als motto "Beschermen, benutten, beleven en beheren". Provinciale Staten van Noord-Holland hebben het plan 16 november 2009 vastgesteld. Klimaatbestendig waterbeheer speelt een centrale rol in het Waterplan. Het Waterplan beschrijft de kaders voor waterbeheer in de provincie Noord-Holland. Binnen deze kaders treffen vooral waterschappen en gemeente maatregelen om de burgers te beschermen tegen wateroverlast en watertekort en om de waterkwaliteit te verbeteren. De belangrijkste thema's zijn veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, grondwater en de rol van de provincie.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Ruimtelijk beleid

Strategische Visie Blaricum (2010)

De strategische visie “Blaricum, authentiek dorp in 't Gooi” schetst een beeld van de ontwikkelingsrichting van Blaricum voor de komende 20 jaar. De gemeenteraad heeft de definitieve versie van de strategische visie in januari 2010 vastgesteld. De visie laat zien wat de huidige en gewenste identiteit van Blaricum is en hoe de gemeente Blaricum er in 2030 uitziet. Met de strategische visie kan de gemeente beleidskeuzes voor de toekomst maken. Een onderdeel van de strategische visie is een uitvoeringsprogramma tot 2015. Hierin staan de maatregelen benoemd die de komende jaren uitgevoerd worden om aan de gewenste toekomst van Blaricum te werken. Hiermee fungeert de strategische visie tevens als structuurvisie, die elke gemeente wettelijk gezien verplicht is op te stellen. Het dorpse/kleinschalige karakter en het groene en sociale en vrije karakter zijn sterke kernwaarden die voor de toekomst behouden moeten blijven in de gemeente Blaricum. Om dit na te streven is in de visie een aantal doelstellingen voor de gehele gemeente geformuleerd:

  • ontmoeten stimuleren;
  • fysieke verbindingen versterken;
  • recreatie verbeteren;
  • centrumgebieden meer kwaliteit geven;
  • handhaven dorpse karakter;
  • streven naar evenwichtige bevolkingsopbouw.

Concrete uitgangspunten voor het plangebied zijn het beschermen en beheren van het natuurlijke en landschappelijke karakter.

Agrarische nota Blaricum (2011)

De gemeenteraad van de gemeente Blaricum heeft op 18 juni 2011 de Agrarische nota Blaricum 2011 vastgesteld. De gemeente Blaricum heeft dit beleidskader opgesteld voor het agrarisch gebied waarin een balans wordt gevonden tussen de elementen economische activiteit, het behoud van cultuurhistorische waarden en het behoud van het landelijk karakter. Onder het agrarisch gebied vallen naast de agrarische gronden, ook de bospercelen en de (Eng)gronden met een natuurbestemming.

Kern van de nota is dat het beleid gericht is op het behoud van het specifieke agrarische karakter van het dorp, waarbij de agrarische bedrijvigheid in relatie moet worden gezien met natuurbehoud, behoud landschappelijke waarden en recreatie. Aan de actieve ondersteuning in de bedrijfsvoering van de agrarische bedrijven worden geen middelen meer besteed. Ook wil de gemeente gronden in de buitengebieden, die een agrarische of landschappelijke functie moeten houden, zoveel mogelijk in eigendom en beheer bij derden onderbrengen.

De kern van de uitvoeringsnota is dat de activiteiten vooral zijn gericht op eigendomsoverdracht van gemeentelijke gronden aan de Agrarische Stichting Blaricum (ASB) of de Stichting Goois Natuurreservaat (GNR) en op het via bestemmingsplannen sturen op behoud van het agrarisch karakter. De eigendomsoverdracht is op enkele formele handelingen na afgerond. In het voorliggende bestemmingsplan is met het vastleggen van het karakter rekening gehouden.

In het buitengebied is sprake van een open landschap zonder veel agrarische bedrijven. Het open landschap moet behouden blijven en is vastgelegd in het voorliggende bestemmingsplan.

Welstandsnota

In 2009 is de beleidsnota Welstand Blaricum (2004) geëvalueerd en aangepast. In deze nota zijn criteria opgenomen voor de welstandsbeoordeling voor aanvragen om omgevingsvergunningen. Voor zowel de welstandsaspecten als de monumentale aspecten is de BEL-commissie Ruimtelijke Kwaliteit aangewezen als adviesorgaan. Met deze commissie is zowel de welstand als de monumenten van de drie gemeenten ondergebracht in één commissie. Met betrekking tot het plangebied is de Welstandsnota van gering belang. In het plangebied is een beperkt aantal woningen aanwezig en de bouwmogelijkheden zijn zeer beperkt. Het college van Blaricum maakt bekend dat de raad op 18 september 2012 heeft besloten de nieuwe nota “Welstand Blaricum” vast te stellen met inbegrip van de memo van het college “Aanpassing dakkapel Welstandsnota” en de memo “Aanpassing redengevende omschrijvingen beeldbepalende panden” inclusief aangepaste redengevende omschrijvingen 17 september 2012.

Beleidsnota beeldbepalende panden Blaricum (2012)

Blaricum kent een rijksbeschermd dorpsgezicht en een groot aantal rijks- en gemeentelijke monumenten. Via de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening is verbouwing en sloop van deze panden gereguleerd en worden de belangen vanuit het oogpunt van cultuurhistorie en monumentenzorg meegewogen. Het doel van deze bescherming is de instandhouding van monumentale en cultuurhistorische waarden.

Naast de rijks- en gemeentelijke monumenten zijn in Blaricum veel beeldbepalende panden die niet in aanmerking komen om te worden aangewezen als monument, maar wel bijdragen aan de specifieke beeldkwaliteit van het dorpse karakter van Blaricum. De raad heeft aangegeven dat een betere bescherming van deze beeldbepalende panden gewenst is.

Beeldbepalende panden zijn geen monumenten en genieten geen wettelijke bescherming via de Monumentenwet en de gemeentelijke Monumentenverordening. De bescherming voor de beeldbepalende panden moet worden geregeld via de opname van deze panden in de bestemmingsplannen en de welstandsnota. Hiermee ontstaat een eenduidig toetsingskader voor het ontwikkelen en beoordelen van bouwplannen van beeldbepalende panden.

Een beeldbepalend pand is als volgt gedefinieerd in de beleidsnota. 'Een beeldbepalend pand bezit beeldbepalende kwaliteiten of overige cultuurhistorische waarden die van betekenis is voor de directe omgeving van het object. Beeldbepalend is niet per definitie een aanduiding voor de esthetische kwaliteit van een gebouw of object, maar ook voor de beleving van een gebouw dat opvalt in zijn omvang of nadrukkelijk het beeld van de omgeving bepaalt bijvoorbeeld vanwege zijn stedenbouwkundige waarde.'

In de beleidsnota is aangegeven dat de beeldbepalende panden bescherming verdienen tegen afbraak, verstoring, verplaatsing en wijziging voor zover de karakteristieke waarden verloren zouden kunnen gaan. Hiervoor worden in de welstandsnota en de bestemmingsplannen bepalingen opgenomen om dit te regelen.

In onderhavig plangebied is één beeldbepalende pand gelegen (Eemnesserweg 29B). Deze is in dit bestemmingsplan van een aanduiding 'karakteristiek' voorzien. Wijziging van deze panden is onder voorwaarden mogelijk. In bijlage 2 van de regels is de redengevende beschrijving van het beeldbepalend pand opgenomen. Bij wijziging dient hieraan te worden getoetst. Tevens zijn beschermende regels opgenomen voor dit pand ten aanzien van sloop. Dit is uitsluitend toegestaan, indien zeker is dat er op dezelfde locatie een nieuw pand wordt gerealiseerd.

In de beleidsnotitie is voorts opgenomen onder welke voorwaarden nieuwe beeldbepalende panden kunnen worden aangewezen. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarin deze panden eveneens kunnen worden aangeduid en waarbij de beschrijving in de bijlage kan worden opgenomen.

2.4.2 Sectoraal beleid

Archeologie beleid (2011)

Op grond van de nieuwe Monumentenwet is de gemeente verantwoordelijk voor de omgang van archeologische waarden in het gemeentelijk grondgebied. Er moet rekening gehouden worden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. Om een goede afweging van het archeologische belang te kunnen maken heeft gemeente Blaricum –samen met de gemeenten Eemnes en Laren- een eigen gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. In een nota archeologiebeleid worden een archeologische verwachtings- en waardenkaart, een beleidskaart en bestemmingsregels uiteengezet. De kaarten geven inzicht in gebieden met een lage-, middelhoge of hoge archeologische verwachting en de daarbij behorende beleidsmaatregelingen. De nota dient te worden geïmplementeerd in nieuwe bestemmingsplannen.

De gemeente Blaricum heeft een archeologische waarden/beleidsadvieskaart opgesteld die als uitgangspunt is gebruikt voor de categorisering van de verschillende archeologisch waardevolle gebieden. Gelet op de verschillende verwachtingswaarden in het plangebied, geldt per dubbelbestemming een apart beschermingsregime. In figuur 2.3 is een uitsnede van de archeologische waarden/beleidsadvieskaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.B015BPLandelijkeGe-1142_0005.jpg"

Figuur 2.3: Uitsnede archeologische waarden/beleidsadvieskaart BEL-combinatie let op: dit is niet de beleidsadvieskaart, die staat iets later in het document.

Op de beleidskaart (figuur 2.3) worden verschillende beleidscategorieën onderscheiden. Voor het plangebied gelden de volgende beleidscategorieën:

  • 1. Beleidscategorie 1 (Wettelijk beschermde archeologisch monumenten). Dit betreft de archeologische resten die vanuit nationaal oogpunt behouden dienen te blijven en daarom door het Rijk als archeologisch monument beschermd zijn (art. 3 van de Monumentenwet). De wettelijke bescherming verbiedt hier bodemverstorende activiteiten, ongeacht diepte of oppervlak, tenzij de Minister van OCW vooraf vergunning verleent. De Blaricummerheide herbergt een archeologisch rijksmonument.
  • 2. Beleidscategorie 2 (Archeologisch terreinen). In deze gebieden komen archeologische resten voor, die door de provincie of het Rijk als behoudenswaardig gekarakteriseerd zijn. Voor archeologen bevatten deze terreinen essentiële informatie die kan bijdragen aan het verdiepen van de kennis over het verleden. Voor deze gebieden geldt voor een bodemverstoring met oppervlakte van 50 m2 en meer en een diepte van meer dan 30 cm onder maaiveld een onderzoeksplicht. Er zijn gemeentelijke archeologische monumenten aangewezen binnen de Blaricummerheide ten zuiden van de Biossevainweg.
  • 3. Beleidscategorie 3 (Gebieden met een hoge archeologische verwachting). De meeste gebieden met deze verwachting hebben, op basis van geologische en bodemkundige opbouw en eventueel aangetroffen archeologische vondsten en sporen, een hoge potentie ten aanzien van het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Hiertoe behoren voor de gemeente Eemnes ook bufferzones met een straal van 250 m om archeologische terreinen en met een straal van 100 meter om archeologische waarnemingen en vondsten uit de archeologische database Archis2. Het grote verschil tussen deze gebieden en de gebieden uit de vorige categorie is dat de archeologische waarde van deze gebieden nog niet is vastgesteld, maar gebaseerd is op verwachtingen. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht bij een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 200 m2 of een diepte van meer dan 30 cm onder maaiveld. Deze verwachtingswaarden geldt voor kleine delen in het plangebied.
  • 4. Beleidscategorie 4 (Gebied met een middelhoge archeologische verwachting). Deze gebieden hebben, op basis van geologische en bodemkundige opbouw en eventueel aangetroffen archeologische vondsten en sporen, een middelhoge potentie ten aanzien van het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Deze gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor menselijke activiteiten. Echter de omstandigheden voor het plaatsvinden van menselijke activiteiten als de conserveringsomstandigheden zijn minder gunstig in tegenstelling tot de voorgaande categorie. In deze gebieden is de verwachte dichtheid aan vindplaatsen lager dan in de gebieden met een hoge verwachting. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht bij een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 500 m2 of een diepte van meer dan 50 cm onder maaiveld. Deze verwachtingswaarden geldt voor grote delen van het plangebied.
  • 5. Beleidscategorie 5 (Gebied met lage archeologische verwachting). Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische vondsten of sporen klein wordt geacht. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht bij een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 2500 m2 of een diepte van meer dan 50 cm onder maaiveld. Deze verwachtingswaarden geldt voor Kampen en het Weidegebied.
  • 6. Beleidscategorie 7 (geen archeologische verwachting). Het gaat hierbij om gebieden waar geen enkele kans op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische vondsten of sporen wordt geacht.

Beleidscategorie 6 (onbekend archeologische verwachting) ligt niet binnen het plangebied.

Groenvisie Blaricum (2006)

Met de Groenvisie Blaricum wordt een eerste aanzet gegeven tot een doelgerichte inrichting en beheer van het gemeentelijk groen. Hierbij staat de missie "instandhouding van een samenhangende groenstructuur, waarin duurzaam beheer centraal staat en overlast van groen wordt voorkomen". De groenvisie heeft betrekking op al het openbaar groen van de gemeente Blaricum en niet alleen op stedelijk groen. De natuurgebieden in beheer van Stichting Goois Natuurreservaat (Groeve Oostermeent en Blaricummerheide) vallen buiten de groenvisie.

Bomenbeleidsplan gemeente Blaricum (2008)

Het Bomenbeleidsplan staat als beleidsplan niet op zich. Het vormt samen met de Groenvisie en de Algemene Plaatselijke Verordening het totale kader van afspraken en ambities over de wijze waarop met bomen wordt omgegaan in de gemeente Blaricum. Zowel de landschappelijke waarde, de maatschappelijke waarde als de functie van bomen voor natuur en recreatie dient behouden te blijven, dan wel versterkt te worden. Ter aanvulling op de Groenvisie en het bomenbeleidsplan is een bomenstructuurkaart en toelichting opgesteld. Om de bomenstructuur voor de toekomst te bewaren is per structuuronderdeel (route/weg/straat) aangegeven wat het streefbeeld is. Voor deze streefbeelden gelden bijbehorende maatregelen. Deze worden opgenomen in een nog op te stellen bomenbeheersplan. Op deze wijze kan het landschappelijke en natuurlijke waarden van het plangebied beter bewaard blijven.

Regionale beleidsvisie Externe Veiligheid

In het kader van het programma externe veiligheid 2006-2010 is de Regionale beleidsvisie Externe Veiligheid opgesteld door de brandweer en de gemeenten van de Gooi en Vechtstreek. Deze regionale beleidsvisie Externe Veiligheid is vastgesteld door het portefeuillehoudersoverleg Milieu van het gewest Gooi en Vechtstreek vastgesteld en kent vijf uitgangspunten:

  • De nadruk ligt op het bieden van een veilige woonomgeving
  • Er moet ruimte zijn voor bedrijvigheid met en het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • De risico's moeten zoveel als mogelijk worden beperkt, afhankelijk van de functie van een gebied;
  • Incidenten ten gevolge van activiteiten met gevaarlijke stoffen met een grote maatschappelijke ontwrichting tot gevolg vinden worden niet acceptabel geacht;
  • De aard van de bedrijvigheid en de risico's die dat met zich meebrengt moet passen in het karakter van de regio.

Om aan deze uitgangspunten te voldoen zijn in deze beleidsvisie de risicobronnen binnen de gemeente Blaricum gegeven. Tevens is aangegeven op welke wijze de risico's onderbouwd moeten worden. Op deze wijze kan een veilige woonomgeving gewaarborgd worden.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke en functionele analyse

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de algemene ontstaansgeschiedenis, archeologie en ruimtelijke structuur van het plangebied.

3.2 Ontstaansgeschiedenis

Stuwwallenlandschap

Het heuvelachtige en ten opzichte van de Vechtstreek en Eempolders hoogliggende Gooi is een stuwwallandschap dat is ontstaan in de Weichsel-ijstijd. Later groeide daar oerbos op. De arme zandgronden waren weinig vruchtbaar; regenwater verdween snel in de bodem. Landbouwers en veetelers koloniseerden eerst de randen dicht bij de moerassen, waar mogelijkheden waren voor het aanleggen van akkers en weilanden. Later, in de Middeleeuwen, ontstonden ook op de heuvelrug kleine nederzettingen. Rond een dergelijk gehucht lagen de Engen (akkers).

De aanwezigheid van de restanten van het engdorpenlandschap is in cultuurhistorisch opzicht van groot belang. Van de engdorpen in het Gooi is over het algemeen weinig overgebleven als gevolg van de toename van de woningbouw, het niet oorspronkelijke grondgebruik en de versnippering. De resterende Engen en meentweiden vormen daarom een bijzonder karakteristiek onderdeel van het landschap. Als restanten van het oude Gooise landschap zijn de Engen op nationaal niveau van belang. Het gemeentelijk beleid is gericht op het behoud van de resterende landbouwgronden.

Overigens hebben de boerderijen in het oude dorp Blaricum nog een duidelijke relatie met de buiten het dorp gelegen gronden. Het specifiek agrarische karakter van het oude dorp heeft mede aanleiding gegeven tot aanwijzing van een groot deel van de dorpskern tot beschermd dorpsgezicht. Het gebied De Kampen is eveneens zeer kenmerkend voor de landschapsvorming van het Gooi, doch is sterk verstoord door verharde wegen, de doorsnijding door de A27 en nieuwe afwateringsroutes. De ruimtelijke samenhang met de vroegere Zuiderzee is nog wel herkenbaar. Ter illustratie is in figuur 3.1 een oude kaart van het plangebied opgenomen.

Figuur 3.1: Oude kaart van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.B015BPLandelijkeGe-1142_0006.png"

Archeologie

Het Gooi werd reeds vroeg bewoond. Er zijn reeds veel archeologische vondsten gedaan, bijvoorbeeld grafheuvels op de heidevelden. Regelmatig komen nieuwe gegevens uit vondsten naar voren.

Op de Blaricummerheide is het gedeelte ten oosten van de Boissevainweg aangewezen als beschermd archeologisch monument. In deze strook komen ongestoorde resten voor van nederzettingen uit het Neolithicum, de Bronstijd en de IJzertijd. Daarnaast bevindt zich in het noordwestelijk deel van de Blaricummerheide een terreingedeelte met vindplaatsen van resten van nederzettingen. Mogelijk zijn in dit deelgebied nog meer archeologische waarden aanwezig.

In het Weidegebied bevindt zich een aantal archeologische elementen zoals de het Vette Dijkje, een voormalige zomerkade van de Zuiderzee en de restanten van oude bebouwing (Huize Ruijsdael).

3.3 Ruimtelijke hoofdstructuur

In het plangebied zijn verschillende deelgebieden te onderscheiden, met elk hun eigen karakteristieken en uitstraling. In deze paragraaf wordt per deelgebied een omschrijving gegeven. Per deelgebied wordt eveneens aangegeven wat de uitgangspunten zijn geweest voor het voorliggende bestemmingsplan.

3.3.1 Blaricummerheide

De Blaricummerheide (zie figuur 3.2) is een beschermd natuurmonument. Het heeft een oppervlakte van circa 60 ha en vormt een geheel met de Tafelbergheide. Het gebied ligt tussen de bebouwde Crailoseweg (in het westen), Oude Naarderweg/grens met Tafelbergheide (in het noorden), Boissevainweg (in het oosten) en Koning Willem III laan (in het zuiden). Het gebied is gevormd tijdens ijstijd en kent veel keileem, zand en grint. Dit is in het verleden afgegraven. Van deze afgravingen getuigen nog de leemkuilen. Op de Blaricummerheide is de Schaapskooi aanwezig. Dit is de thuisbasis van een van de kuddes Drentse Heideschapen die zorgen dat de heide niet vol groeit met gras. Na afbranding werd in 2009 de schapenkooi herbouwd. Vanwege haar uitstraling, recreatieve en educatieve functie moet de schaapskooi behouden blijven. In het gebied is overigens tevens sprake van begrazing door runderen.

Figuur 3.2: Ligging Blaricummer Heide

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.B015BPLandelijkeGe-1142_0007.png"

Op de Blaricummerheide bevindt zich twee horecagelegenheden. Voor de Blaricummer- en Tafelbergheide en de aanwezige horeca is een parkeerterrein aanwezig. Het parkeerterrein is in eigendom van de gemeente. Tevens is op het terrein van één van beide horecagelegenheden een parkeerterrein aanwezig. Uitbreiding van het aantal voorzieningen is niet gewenst. Dit deelgebied bevat de volgende historisch-geografisch waardevolle elementen:

  • leemkuilen en zandafgravingen;
  • het netwerk van schaapsdriften;
  • de Oude Naarderweg met beplanting.

Kwetsbaarheden

De archeologische waarden worden mogelijk bedreigd door het afplaggen van de heide ten behoeve van het natuurbeheer. Dit afplaggen dient daarom beperkt te worden tot de toplaag van de bodem (circa 30 cm) en dient voorafgegaan te worden door een verkennend archeologisch onderzoek, zoals ook aangegeven in de provinciale beheersvisie voor dit gebied. Aantasting van de historisch-geografische patronen ligt niet voor de hand aangezien deze patronen (wegen, waterlopen, dijken, kades) nog altijd als zodanig functioneren. Daarnaast dient in dit kader tevens de aantasting van de herkenbaarheid van de verschillende patronen genoemd te worden. Nieuwe wegen, bebouwing en omvangrijke beplantingen die niet passen in de op het reliëf georiënteerde patronen, kunnen de herkenbaarheid van deze patronen aantasten.

3.3.2 Blaricummer Eng

De Blaricummer Eng wordt gekenmerkt door akkers(landbouw), bospercelen en een aantal houtwallen. Het gebied is brongebied voor het kwelwater in de Groeve Oostermeent. De bospercelen bestaan overwegend uit loofhout, plaatselijk zijn kerstboomopstanden niet geoogst en doorgegroeid tot (jonge) bosopstanden.

De Blaricummer Eng heeft door de vele houtopstanden een besloten karakter. Gaande van het dorp naar de Woensberg wordt de maatvoering van de open ruimten kleiner doordat de bospercelen een grotere oppervlakte innemen. Het traditionele beeld van een door houtwallen omgeven eng wordt in stand gehouden door (de restanten) houtwallen en beplantingssingels langs de bebouwingsrand van het dorp. De Blaricummer Eng is ontsloten door een netwerk van zandwegen. Slechts een paar wegen is gedeeltelijk verhard. Het reliëf is overduidelijk aanwezig en vormt door het relatief grote hoogteverschil een van de belangrijkste karakteristieken van het gebied. Behoudens de bebouwing bij de begraafplaats, een recreatiewoning, en de camping is het gebied vrij van bebouwing.

De gronden zijn grotendeels in het natuurbeheerplan 2010 van de provincie Noord-Holland aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. In de Blaricummer Eng komen geen agrarische bedrijven voor. Er is wel sprake van akkers op open percelen en recreatief gebruik van de Blaricummer eng. De camping de Woensberg ligt gedeeltelijk in het plangebied en deels in de gemeente Huizen. De accommodatie van de camping bestaat uit kampeerterrein met recreatieve voorzieningen. De accommodatie is verder voorzien van een parkeerterrein. De eigenaar van de camping heeft het plan om de camping uit te breiden in het deel gelegen in gemeente Huizen. De ontsluiting van de camping zal door de gemeente Huizen geschieden. De uitbreiding is daarom niet relevant voor dit voorliggende bestemmingsplan.

De algemene begraafplaats aan de Woensbergerweg heeft ruimte voor circa 760 graven. Voor de uitbreiding van de begraafplaats is een aparte procedure doorlopen. Deze ontwikkeling is vertaald naar dit bestemmingsplan. Voor de begraafplaats worden de bouwmogelijkheden beperkt vergroot, zodat de gebouwen kunnen voldoen aan de eisen van de huidige eisen.

Figuur 3.3: Ligging Blaricummer Eng, Groeve Oostermeent en 't Harde

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.B015BPLandelijkeGe-1142_0008.png"

 

3.3.3 Grasland 't Harde

't Harde is een meent en is door de provincie Noord-Holland aangewezen als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Door het microreliëf, het grotendeels onontgonnen karakter en de begroeiing heeft ' t Harde nog gedeeltelijk het karakter van de 'woeste gronden', zoals dit destijds een essentieel onderdeel vormde van het landbouwsysteem van de brinkdorpen.

Het gebied is rijk aan microreliëf en vrij van hoog opgaande beplanting. Er zijn sporen van ongereguleerd gebruik en ook wel van achterstallig onderhoud (houtopslag, vergrassing). Aan de dorpskant liggen twee kleine weilanden die door beplanting zijn omgeven en een ruig speelterrein. Het centrale deel wordt sinds het eind van de zestiger jaren een maal per jaar gebruikt voor het concours hippique Blaricum. Verder worden de gronden gebruikt voor grassen van veeteelt. Het terrein is hiervoor geëgaliseerd. Aan de oostkant, langs de Blaricummerweg, is een zone in gebruik voor de opslag van kuilgras. Het gebied is niet ontsloten door officiële paden. 't Harde heeft plaatselijk nog kenmerkende vegetatie van het type heideschraal grasland. Dit vegetatietype is bijzonder. Het gedeelte dat gebruikt wordt voor het concours hippique is vegetatiekundig duidelijk afwijkend.

3.3.4 Groeve Oostermeent

Groeve Oostermeent is een beschermd natuurmonument. Het gebied van de Groeve Oostermeent omvat twee landschapstypen: de woeste gronden en het afgegraven gedeelte. Het niet afgegraven gedeelte heeft een nagenoeg ongestoorde bodem en is rijk aan microreliëf. Het is vrij van opgaande begroeiing en toont nog duidelijk het cultuurhistorische beeld van de 'woeste gronden'. Het voor de kalkzandsteenwinning afgegraven gedeelte heeft een flauw hellende oppervlakte en heeft door de spontane bosontwikkeling en de wand naar het niet afgegraven gedeelte een besloten karakter. Slechts één wandelpad doorkruist het gebied. Nederlandse Landgeiten (een oud huisdierras) onderhouden samen met een paar Schotse Hooglanders het gebied en verhinderen dat het gebied dichtgroeit. Er ligt ook nog oeverzwaluwenwand.

3.3.5 Weidegebied

Het weidegebeid tussen de Blaricummerweg en de Gooyergracht Noord is door het onbebouwde karakter nog duidelijk te herkennen als meentgrond op de overgang van de stuwwal naar de Eemvallei. De gronden zijn door de provincie Noord-Holland niet aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur maar als aardkundig waardevol. De A27 met hoogopgaande beplanting vormt een afscherming naar de open en vlakke Eempolders. Sloten ontbreken grotendeels en zijn slechts daar aanwezig waar kwelwater vanuit de stuwwal aan de oppervlakte komt (nabij de Gooyergracht Noord). Het gebied is rijk aan microreliëf en bevat een aantal cultuurhistorische elementen zoals de het Vette Dijkje, een voormalige zomerkade van de Zuiderzee en de restanten van oude bebouwing (Huize Ruijsdael). Ook de oostelijke grens van het gebied, de Gooyergracht Noord, is als markante scheiding tussen twee landschapstypen en provincies uit cultuurhistorisch oogpunt zeer kenmerkend.

Het graslandgebied ten oosten van de Blaricummerweg weerspiegelt goed de vegetatiekundige gradiënt van droog en relatief voedselarm naar nat en voedselrijk. Het gebied ten oosten van de Gooyergracht Noord (buiten plangebied) herbergt daarom akkerbouwpercelen. De akkerbouwpercelen worden gekenmerkt door divers gebruik. Er zijn nog enige traditionele rogge- en aardappelakkers, doch asperges en snijmaïs hebben tegenwoordig de overhand. Bedrijfskundig is de huidige verkavelingtoestand en de afstand tussen bedrijfsgebouwen en kavels ongunstig.

Figuur 3.4: Ligging Weidegebied met sportpark

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.B015BPLandelijkeGe-1142_0009.png"

3.3.6 De Kampen

Het weidegebied De Kampen wordt in het oosten begrensd door de Gooise Zomerkade, in het zuiden door de Meentdijk en in het westen door de A27. De Kampen is door het uitgestrekte, open, onbebouwde en natte karakter nog duidelijk te herkennen als meent. In het gebied de Kampen zijn de gronden voornamelijk in eigendom van Staatsbosbeheer, de Agrarische Stichting Blaricum en particuliere eigenaren. Staatsbosbeheer voert sinds 1985 een actief aankoopbeleid in De Kampen. Het doel is de realisering van een weidevogelreservaat. Onlangs heeft de provincie Noord-Holland een herijking verricht voor de Ecologische Hoofdstructuur binnen de provincie. Hierbij is de EHS begrenzing in De Kampen behouden gebleven. De EHS-begrenzing in het gebied De Kampen heeft een oppervlakte van ca 100 ha en bevindt zich in het oostelijke deel van de polder en grenst aan het Eemmeer. Het gebied ontleent zijn waarde aan het traditionele extensieve agrarische gebruik. Op grond van deze aspecten kan het deelgebied als waardevol worden aangemerkt. De Kampen heeft een belangrijke ecologische samenhang met het Eemmeer. Veel vogelsoorten gebruiken het Eemmeer als rustgebied en de binnendijks gelegen polders als foerageergebied. Voorbeelden zijn de smient, kleine zwaan en diverse ganzensoorten als grauwe gans en kolgans. De Kampen is daarom deels (westelijke deel) ook aangewezen als Weidevogelleefgebied.

De Kampen is binnendijks grotendeels in agrarisch gebruik en is buitendijks van grote recreatieve betekenis. Het wegenpatroon is rationeel en sluit aan op het verkavelingpatroon. Langs de Gooyergracht (aan de Oostermeent) is één boerderij gelegen, verder komt er geen bebouwing voor. Wel is sierteelt in het gebied aanwezig. De gronden zijn verkaveld in blokken die sterk verschillen in maat, vorm en richting. Deze verkaveling verschilt sterk van het aangrenzende weidegebied (Noordpolder) dat een regelmatige opzet heeft. In het gebied ontbreekt opgaande beplanting, met uitzondering van erfbeplanting bij de boerderij, zodat er lange zichtlijnen over de polderinrichting en het Eemmeer mogelijk zijn. Langs de A27 is geen opgaande beplanting aanwezig.

In dit deelgebied is er een duidelijke samenhang tussen de abiotische opbouw (zeeklei, nat) en het grondgebruik (grasland). Het meest karakteristiek is hier de openheid, het patroon van watergangen en het graslandkarakter; deze kenmerken dienen dan ook behouden te blijven. Het aangrenzende Eemmeer is begrensd als speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn. Het nieuwe bestemmingsplan heeft geen nadelige effecten op de - op het Eemmeer - aanwezige vogels, mede gezien de (toekomstige) natuurbestemming voor de oeverzone.

De Kampen is onderdeel van de polder De Gooise Zomerkade. In dit gebied komen verschillende jonge zeekleigronden voor. De bodem is voornamelijk opgebouwd uit zware, kalkrijke klei. Op enige diepte komt venig materiaal voor. De hoogteligging is circa 0.50 m +NAP. Het gehele deelgebied staat onder invloed van kwel vanaf de Gooise stuwwal. Het gaat om minder dan 0,25 mm kwel per dag. Kwel is meestal relatief schoon water en is daarom van groot belang voor het behoud en de versterking van de actuele en potentiële natuurwaarden in een gebied.

Figuur 3.5: Ligging Eemmeer en De Kampen

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.B015BPLandelijkeGe-1142_0010.png"

3.3.7 Eemmeer en De Dode Hond

Het Eemmeer ontstond als verzoete overblijfselen van de voormalige Zuiderzee toen Zuidelijk Flevoland werd drooggelegd (1968). Het Eemmeer ontvangt vooral water uit de Gelderse Vallei, via de Eem, een kleiner deel wordt aangevoerd vanuit de Veluwerandmeren. Het Eemmeer heeft een gemiddelde diepte van -1,9 m NAP. In het Eemmeer is tijdens de aanleg van de polderdijk van Zuidelijk Flevoland het eiland de Dode Hond opgespoten. De oevers bestaan voornamelijk uit moerasvegetaties met slikranden. Op het eiland De Dode Hond worden daarnaast ook wilgenbossen en struwelen aangetroffen. Verder heeft het gebied (Eemmeer) een recreatieve functie.

De Dode Hond

De Dode Hond is een kunstmatig eiland in het Nederlandse Eemmeer. Het ligt ten oosten van de Stichtse Brug (de Rijksweg 27 tussen Blaricum en Almere). Het eiland is opgespoten tijdens de aanleg van de polderdijk van Zuidelijk Flevoland (omstreeks 1964). Het natuurgebied is grotendeels onbegaanbaar. Er kan aangelegd worden met een boot, ook mag er beperkt overnacht worden. Het eiland maakt deel uit van het Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever.

3.3.8 Oostelijke dorpsrand

Dit gebied is kleinschalig en afwisselend (zie voor de ligging figuur 3.6). Het gebied heeft daarmee een "dorpsrandkarakter" gekregen. Verrommeling en verdichting dienen hier tegengegaan te worden om de grens naar het open weidegebied te behouden. Het gebied tussen de Schapendrift (westzijde) en de Gooyergracht (oost) wordt aan de noord-, west- en zuidzijde begrensd door de bebouwing van Blaricum en Laren en aan de oostzijde door de Gooyergracht die samen met de A27 de grens vormt naar het open weidegebied. Het wegenpatroon loopt loodrecht op of evenwijdig aan de hoogtelijnen. Het gebied is in onregelmatige blokken verkaveld. Behalve enkele woningen, woonwagens en een rioolwaterzuiveringsinstallatie is er weinig bebouwing.

De Schapendrift ten westen van de oostelijke dorpsrand ligt op de overgang van de Enggronden naar de meentgronden. Deze weg herinnert aan het vroegere gebruik van de gronden.

Het beplantingspatroon bestaat uit een aaneengesloten boscomplex (bosje van Six), boomkwekerijen, perceelsrandbegroeiing, de randbeplanting rondom het zuiveringscomplex, erfbeplanting en enkele los verspreide beplantingselementen. Het gebied is daardoor verdicht en niet meer duidelijk herkenbaar als een overgangsgebied van Enggrond naar meentgrond. Door de barrièrewerking van de A27 is de overgang naar de open en vlakke polders van de Eemvallei nauwelijks meer herkenbaar. De oostgrens van het gebied wordt gevormd door de Gooyergracht. Deze vormt de grens met de gemeente Eemnes. Deze gracht is overigens ooit aangelegd ter bepaling van de grens tussen het bisdom Utrecht en het gebied van de graven van Holland.

De heidevelden en het bosje van Six zijn aantrekkelijk voor dagrecreatie. Deze gronden zijn in het natuurbeheerplan van de provincie Noord-Holland aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. Voorts bevindt zich in dit gebied een aantal volkstuinen. Uitbreiding van het aantal woningen is niet gewenst: dit tast de ruimtelijke kwaliteit van het gebied aan, zowel de cultuurhistorische waarden als de overgang van bebouwd stedelijk gebied naar landelijk gebied. Dit geldt eveneens voor de woonwagens. In de regels worden bepalingen opgenomen ten aanzien van hoogte en oppervlakte van de woonwagens.

Figuur 3.6: Ligging Oostelijke dorpsrand

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.B015BPLandelijkeGe-1142_0011.jpg"

RWZI

Aan de Achter Capitten is een rioolwaterzuiveringsinstallatie gelegen. Er mag geen bedrijfswoning worden gebouwd. Momenteel rijden 2 à 3 keer per week vrachtwagens met ijzerchloride (gevaarlijke stoffen) door het dorp en over de Achter Capitten naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Beoogd is de ontsluiting van de rioolwaterzuiveringsinstallatie te wijzigingen. De gemeente wil graag een alternatief. Dit kan door de rioolwaterzuiveringsinstallatie te ontsluiten via de A27 of door een persleiding aan te leggen vanaf de parkeerplaats bij het tankstation aan de A27. De vrachtwagens met gevaarlijke stoffen hoeven hierdoor niet door het dorp en het plangebied te rijden. Deze beoogde ontwikkeling is in het voorliggende bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt met een wijzigingsbevoegdheid.

Hovenier Capittenweg

Aan het perceel Capittenweg 46 is een kwekerij gevestigd. Op dit perceel is verschillende bebouwing aanwezig, die verband houdt met de kwekerij en de activiteiten van de eigenaar als hovenier. Deze bebouwing is hier zonder vergunning gerealiseerd. De gemeente was hiervan op de hoogte, maar heeft hier nooit handhavend tegen opgetreden. De functie van hovenier en sierteelt op deze locatie wordt aanvaardbaar geacht, gezien de ligging direct tegen het dorp aan, waarbij in de directe omgeving vergelijkbare functies voorkomen.

In de huidige situatie is de oppervlakte van de bebouwing circa 275 m². Deze bebouwing geeft een ongewenst rommelig aanzicht van het dorp. In overleg met de eigenaar is besproken of dit kan worden verbeterd. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat op basis van de huidige bedrijfsvoering een oppervlakte van 145 m² noodzakelijk is voor de opslag van het materieel. Hierbij is geen rekening gehouden met draaicirkels etc. Op basis hiervan is gesteld dat een oppervlakte van 165 m² noodzakelijk is.

Deze oppervlakte wordt mogelijk gemaakt in een bouwvlak. Voor de ligging van het bouwvlak wordt een afstand van 5 m tot de noordelijke perceelsgrens aangehouden. Op deze manier is een goede groene invulling tussen de bebouwing en het naburige erf mogelijk en is de ruimtelijke impact voor het naburige perceel zo beperkt mogelijk. Voor de afstand tot de voorste perceelsgrens wordt een afstand van 10 m aangehouden. Deze afstand sluit aan bij de afstand van de naburige woningen tot de voorste perceelsgrens. Het bouwvlak wordt op de noordelijke helft van het perceel gepositioneerd, zodat het extra zicht vanaf het omliggende gebied zo beperkt mogelijk is. Om flexibiliteit te geven aan de precieze positionering van het gebouw, wordt een bouwvlak opgenomen van 330 m² met een bebouwingspercentage van 50%.

De goot- en bouwhoogte die wordt opgenomen is 4 m respectievelijk 6 m. Hiermee wordt een bouwhoogte toegestaan die lager is dan in de omgeving is toegestaan (voor de woningen direct ten noorden van het perceel is een hoogte van 7 of 9 m toegestaan). De goothoogte komt overeen met de goothoogte van de woningen van de meeste woningen direct ten noorden hiervan. De woning direct ten noorden heeft weliswaar een goothoogte van 3 m, maar gezien de functie van het gebouw, is een goothoogte van 4 m wenselijk, vanwege de hoogtes van de machines die worden gebruikt. Een hoogte van 4 m wordt aanvaardbaar geacht.

3.3.9 Sportpark Oostermeent

Het sportpark Oostermeent is gelegen aan de oostzijde van het dorp Blaricum (zie figuur 3.4). Het sportpark is aangelegd in 1968 en is inmiddels verouderd. Het sportpark wordt door verschillende verenigingen gebruikt. In de afgelopen periode heeft de planvorming plaatsgevonden over de toekomstige ontwikkeling. Hierbij is aangegeven dat elke vereniging zorg draagt voor het eigen beheer en onderhoud. In eerdere planvorming is sprake geweest van enige beperkte woningbouw op het zuidelijke gedeelte van het sportpark c.a. Deze lijn is thans verlaten. Nu wordt voorzien in de aanleg van een aantal parkeerplaatsen voor de gebruikers/bezoekers van het sportpark. Deze parkeerplaatsen kunnen ook worden gebruikt door de bewoners/bezoekers van de aangrenzende woonwijk. Ter vergroting van de bereikbaarheid van de sportvoorzieningen wordt vanaf de Schapendrift richting Bouwvenen een ontsluitingsweg aangelegd. Deze wordt positief bestemd in dit bestemmingsplan.

Aan de noordoostkant van het sportpark wordt rekening gehouden met de bouw van een paardrijhal voor de ruitervereniging Stad en Lande. Tegelijk met deze hal wordt ook voorzien in de aanleg van een aantal parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen kunnen ook worden gebruikt door de scoutingclub. De hal en de parkeerplaatsen worden door de ruitervereniging bekostigd.

3.4 Functionele structuur

Agrarisch

In het plangebied vinden agrarische activiteiten plaats. Sommige van deze agrarische activiteiten zijn gelegen in aangewezen natuurgebieden zoals de Kampen (EHS en Nationaal landschap) en het Weidegebied (aardkundig monument). Er is één agrarische bedrijf aanwezig in de Kampen. Verder komt in de Kampen een aantal schuilhutten voor. Het gaat in de meeste gevallen om gebouwtjes en bouwsels die in slechte bouwkundige staat verkeren en zonder vergunning zijn opgericht. In het Weidegebeid komt opslag van voederkuilen en longeeringen voor. Tot slot is er een perceel waar sierteelt is gelegen.


Detailhandel

Het tuincentrum (bloemencentrum) aan de Capittenweg is de enige detailhandel in het gebied.


Horeca

Op de Blaricummerheide zijn twee horecagelegenheden gelegen. Het gaat om drink- en eetgelegenheid de Tafelberg en restaurant de Goede Gooier.


Maatschappelijk

In het plangebied is een begraafplaats gelegen.

Natuur 

Het merendeel van het plangebied is natuurgebied. Hieronder vallen de Blaricummerheide (beschermd natuurgebied), Groeve Oostermeent (beschermd natuurgebied), Blaricummer Eng (deels Ecologische Hoofdstructuur), 't Harde (Ecologische Hoofdstructuur), Eemmeer (Natura 2000-gebied) en het bosje van Six (Ecologische Hoofdstructuur).

Bedrijven

In het plangebied komt één bedrijf voor. Het gaat om een rioolwaterzuiveringsinstallatie gelegen Achter de Capitten. Daarnaast zijn in het plangebied twee nutsvoorzieningen gelegen. Het gaat om twee gemalen in het deelgebied De Kampen.

Recreatie en sport 

In het plangebied komt een paar recreatieve voorzieningen voor die moeten worden gehandhaafd. Het gaat om het kampeerterrein en volkstuinen. De Dode Hond heeft eveneens een recreatieve functie. Voorts ligt het sportpark Oostermeent in het plangebied. Tot slot is het evenemententerrein en het terrein van de concours hippique binnen het plangebied (ter plaatse van Grasland 't Harde).

Water 

Het Eemmeer maakt onderdeel uit van dit plangebied. Dit heeft tevens een belangrijke natuurfunctie (Natura 2000-gebied).

De Goyergracht is een gegraven gracht. De Goyergracht Noord is vooral bekend onder de vele wandelaars die de Zuiderzeeroute lopen.

Wonen

In het plangebied zijn verspreid enkele woningen aanwezig. Tevens maakt het woonwagencentrum onderdeel uit van het plangebied.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven welke voor het voorliggende bestemmingsplan relevant zijn. De conclusies zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom van Blaricum en bestaat uit verschillende deelgebieden. De infrastructuur binnen de deelgebieden bestaat hoofdzakelijk uit verbindingen voor langzaam verkeer. Wegen voor gemotoriseerd verkeer zijn veelal aan de randen van de deelgebieden gelegen.

Verkeersontsluiting deelgebieden

Blaricummerheide

Binnen het deelgebied Blaricummerheide zijn hoofdzakelijk solitaire fietspaden aanwezig. Deze fietsroutes verbinden Blaricum met Huizen en hebben met name een recreatieve functie voor het ontsluiten van de Blaricummerheide en de Tafelberg. De fietsroutes maken onderdeel uit van het landelijke fietsknooppuntennetwerk. Aan de randen van het deelgebied liggen de Crailoseweg en de Boissevainweg. Deze wegen zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 80 respectievelijk 60 km/h en verbinden Huizen en Blaricum met de autosnelweg A1 (Amsterdam – Amersfoort) en de omliggende kernen.

Blaricummer Eng/Weidegebied

De belangrijkste ontsluitingsroute binnen deze deelgebieden wordt gevormd door de Blaricummerweg, welke Blaricum verbindt met de noordelijke woonwijk Bijvanck en de Randweg in Huizen. De Randweg biedt aansluiting op de autosnelweg A27 (Utrecht – Almere). De Blaricummerweg ligt buiten de bebouwde kom en heeft een maximumsnelheid van 60 km/h. Direct ten westen van het plangebied ligt de Huizerweg tussen Blaricum, Huizerhoogt en Huizen. Verder liggen aan de randen van het gebied de Bergweg en Meentzoom. Deze wegen zijn gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom van Blaricum en hebben een belangrijke externe ontsluitingsfunctie voor de kern. Daarnaast vormt de Schapendrift een belangrijke toegangsweg tot het plangebied. Ook loopt door het plangebied een fietsroute tussen de Bergweg in Blaricum en de Randweg in Huizen.

Eemmeer

Binnen het deelgebied Eemmeer lopen enkele landelijke wegen, welke gecategoriseerd zijn als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 60 km/h. Deze wegen hebben zowel voor gemotoriseerd als langzaam verkeer geen belangrijke ontsluitingsfunctie. Verder loopt de autosnelweg A27 (Utrecht – Almere) door het plangebied.

Oostelijke dorpsrand

De oostelijke dorpsrand wordt begrensd door de Goyergracht Noord in het oosten en de Schapendrift/Eemnesserweg in het westen, die de ontsluiting van het plangebied verzorgt. Binnen het plangebied liggen geen belangrijke routes voor het verkeer. Wel liggen er diverse, deels onverharde, wandelpaden in het gebied.

Ontsluiting openbaar vervoer

Langs het plangebied lopen enkele busdiensten die Blaricum met Huizen, Bussum en Hilversum verbinden. De busdiensten bieden tevens aansluiting op de treinstations Hilversum en Naarden-Bussum, waar op het landelijke treinnetwerk overgestapt kan worden. De frequentie van de verschillende busdiensten bedraagt over het algemeen 2x per uur per richting. Langs de Crailoseweg en de Huizerweg zijn bushaltes aanwezig. Daarnaast is aan de Crailoseweg ter hoogte van het Tergooi Ziekenhuis een busstation aanwezig, waar diverse regionale busdiensten halteren. De ontsluiting per openbaar vervoer is beperkt. Dit is inherent aan het landelijke gebiedstype van onderhavig bestemmingsplan.

Verkeersveiligheid

De gebiedsontsluitingswegen zijn hoofdzakelijk ingericht conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Langs de Crailoseweg, Boissevainweg, Huizerweg en Blaricummerweg zijn vrijliggende fietspaden aanwezig. Daarnaast zijn in het plangebied veel solitaire fietspaden voor recreatief en utilitair verkeer aanwezig. De verkeersveiligheid is in voldoende mate gewaarborgd.

Parkeren

Binnen het plangebied zijn op enkele plaatsen parkeervoorzieningen aanwezig. Deze parkeervoorzieningen zijn met name bedoeld voor bezoekers aan het plangebied. Met name langs de Boissevainweg is een parkeervoorziening aanwezig ten behoeve van de Blaricummerheide. Op diverse andere plaatsen binnen het plangebied zijn kleinschalige parkeervoorzieningen aanwezig, van waaruit wandelingen kunnen worden gemaakt. Omdat binnen het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, zal de parkeerbehoefte binnen het plangebied niet toenemen.

Conclusie

De ontsluiting voor gemotoriseerd en langzaam verkeer is goed. De ontsluiting per openbaar vervoer is beperkt en past bij het gebiedstype. De weginrichting van de wegen binnen en rond het plangebied past hoofdzakelijk in de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Het aspect verkeer staat het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

4.3 Geluidshinder

In het kader van de akoestische toetsing maakt de Wet geluidhinder onderscheid tussen verschillende situaties. In dit bestemmingsplan zijn de volgende akoestisch relevante situaties aan de orde:

  • Nieuwe situatie

Ter vergroting van de bereikbaarheid van de sportvoorzieningen wordt vanaf de Schapendrift richting Bouwvenen een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd (30 km/h). Het effect van deze nieuwe weg op de geluidhindersituatie aan de gevels van de bestaande woningen dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt.

 

  • Reconstructie situatie

Ten behoeve van de nieuwe weg worden aansluitingen gerealiseerd vanaf zowel de Schapendrift als de Elbertsveen. In de nabijheid van deze aansluitingen zijn bestaande woningen gelegen. Het effect van de aanleg van deze nieuwe aansluitingen op de geluidhindersituatie langs deze wegen dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situatie (30 km/h weg)

Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager zijn op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB (nieuwe weg, bestaande woning) geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB (nieuwe weg, bestaande woning) als maximaal aanvaardbare waarde.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek is gebruik gemaakt.

Reconstructie situatie

Ook voor reconstructiesituaties wordt ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Ingevolge de Wet geluidhinder is sprake van een reconstructie indien als gevolg van fysieke wijzigingen aan een weg de geluidsbelasting aan de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen met 1,5 dB of meer toeneemt (afgerond 2 dB). Daarbij geldt dat, wanneer de feitelijke heersende geluidsbelasting voor reconstructie lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, de verhoging moet worden berekend vanaf 48 dB.

Onder een fysieke wijziging aan of op de weg wordt onder meer verstaan een wijziging van het profiel of het wegdek, wijziging van de maximumsnelheid of verschuiving van de wegas waarbij de bestaande weg wordt opgeheven. Ook een nieuwe aansluiting op een bestaande weg wordt als reconstructie van die bestaande (gezoneerde) weg gezien. Een wijziging van alleen de verkeersintensiteiten of de samenstelling van het verkeer is niet aan te merken als reconstructie.

De periode waarover de geluidsbelasting moet worden berekend, is die tussen het jaar vóór de reconstructie en 10 jaar na reconstructie. Alleen indien in deze periode de geluidsbelasting met meer dan 2 dB is toegenomen én indien de geluidsbelasting na reconstructie 48 dB of meer bedraagt, is er sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder.

Onderzoek

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012.

De nieuwe weg zal dienen ter ontsluiting van het bestaande sportpark en de woningen in de wijk Bouwvenen. Gezien het aantal bewoners van de wijk die gebruik zullen maken van deze nieuwe verbindingsweg, het aantal bezoekers van het sportpark en de intensiteiten op de Schapendrift (weekdag 1.550 mvt/etmaal in 2013) zal de intensiteit op de nieuwe weg zeker niet meer bedragen dan 1.000 mvt/etmaal bedragen.

Voor de voertuigverdeling van het verkeer is uitgegaan van een standaard verdeling op een wijkverzamelweg. De wegdekverharding op de nieuwe weg bestaat uit klinkers en de snelheid bedraagt 30 km/h.

Voor het reconstructieonderzoek zijn de gegevens van de Schapendrift en de Elbertsveen van belang. Uitgaande van aanleg van de weg in 2014 dient gerekend te worden voor 2013 en 2024. De intensiteit op de Schapendrift is gebaseerd op de intensiteit uit het bestemmingsplan Blaricum Dorp geëxtrapoleerd met een autonome groei van 1% per jaar. Bij de intensiteit van 2024 is ervan uitgegaan dat door de aanleg van extra parkeerplaatsen bij het sportpark en enkele bewoners die een andere route rijden dan in de huidige situatie er 400 mvt/etmaal extra verkeer over de bestaande wegen zullen gaan rijden.

Van de Elbertsveen zijn geen gegevens bekend. Aangenomen is dat de intensiteit hier zal stijgen van 100 naar 500 mvt/etmaal.

Tabel 4.1 Intensiteiten in mvt/etmaal, afgerond op 50-tallen

  2013   2024  
Schapendrift (Stachouwerweg – Meentzoom)   1.550   2.100  
Elbertsveen   100   500  

Voor de voertuigverdeling van het verkeer is uitgegaan van een standaard verdeling op een wijkverzamelweg. De wegdekverharding op beide wegen bestaat uit klinkers en de snelheid bedraagt 30 km/h.

Resultaten 

De berekeningsresultaten zijn opgenomen in bijlage 1.

Nieuwe situatie

De bestaande ontsluitingsweg van het sportpark is langs de woningen (Schapendrift 1) gelegen. De geluidsbelasting zal hier afnemen omdat de nieuwe weg verder van deze woningen af komt te liggen.

De 48 dB (richtwaarde) contour van de nieuwe weg is op een afstand van 11 m uit de as van de weg gelegen. De bestaande woningen zijn verder weg gelegen zodat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Reconstructie situatie

De resultaten van het uitgevoerde onderzoek zijn samengevat in tabellen 4.2 en 4.3. In deze tabellen is de geluidsbelasting aan de gevel van de dichtstbij de aansluitingen gelegen woningen weergegeven. Verder is het verschil tussen de geluidsbelastingen uitgerekend.

Tabel 4.2 Geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Schapendrift

  waarneem-
hoogte  
Lden 2013 (dB)   Lden 2024 (dB)   Toe- of afname boven richtwaarde van 48 dB   reconstructie  
Hazeleger 26   1,5 m   49,69 dB   51,01 dB   +1,32   nee  

Tabel 4.3 Geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Elbertsveen

  waarneem-
hoogte  
Lden 2013 (dB)   Lden 2024 (dB)   Toe- of afname boven richtwaarde van 48 dB   reconstructie  
Scheimel 1   4,5 m   38,83 dB   45,82 dB   n.v.t.   nee  

De geluidsbelasting aan de gevels van de woning zal door de aansluiting van de nieuwe weg op de Schapendrift met minder dan 1,5 dB toenemen. Hierbij geldt dat sprake is van een aanvaardbare geluidssituatie aangezien dergelijke beperkte toenames zijn toegestaan. Tevens is een toename van de geluidshinder van ca 1 dB voor het menselijk oor nauwelijks hoorbaar. Ten gevolge van het verkeer op de Elbertsveen blijft de geluidsbelasting ook in de toekomstige situatie onder de richtwaarde van 48 dB.

Conclusie

Uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de nieuwe ontsluitingsweg en nabij de aansluitingen sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat aan de gevels van de bestaande woningen. Het aspect wegverkeerslawaai staat de realisatie van de nieuwe weg dan ook niet in de weg.

4.4 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt een nieuwe ontsluitingsweg mogelijk ten behoeve van het sportpark en de wijk Bouwvenen. Dit is mogelijk van invloed op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er is hier echter sprake van een project dat valt onder het Besluit nibm, vanwege de lage verkeersintensiteiten (zie paragraaf 4.3). Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk kan daarom achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de rijksweg A27 (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerders over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. In en rondom het plangebied zijn verschillende beheerders. Rijkswaterstaat is waterbeheerder van het Eemmeer. Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied en Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar drie hoofdtaken zorg voor veiligheid achter de dijken, zorg voor voldoende water en zorg voor schoon water. Daarnaast voert AGV in zijn beheersgebied taken uit die de waterschappen aanduiden als maatschappelijke neventaken. Voor AGV zijn dat vaarweg- en nautisch beheer, faciliteren van het recreatief medegebruik van wateren en dijken, zorg voor natuurwaarden en bevordering van cultuurhistorische, landschappelijke, en architectonische waarden. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Dit waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Tevens geeft dit waterbeheerplan aan de opgaven vanuit de KRW en vanuit het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW-actueel).

Gemeentelijk beleid

De gemeente Blaricum heeft het Stedelijk Waterplan Blaricum (2010-2016) opgesteld. Dit waterplan biedt een visie op het watersysteem van de gemeente Blaricum en geeft concreet aan welke maatregelen in de planperiode worden genomen. Inzicht wordt verschaft in het functioneren van de waterhuishouding en in de wijze waarop deze bepalend is voor functies als groen, wonen, werken en recreatie in de gemeente. Dit inzicht leidt tot het vaststellen van eventuele knelpunten en mogelijke kansen en het omschrijven van maatregelen. Dit waterplan gaat over de toekomst van het grond- en oppervlaktewatersysteem én de riolering in het plangebied. Het bevat plannen voor het grond- en oppervlaktewatersysteem en de natuur- en gebruikswaarde die aan het water verbonden zijn. Daarnaast is aandacht geschonken aan beheer en onderhoud, inrichting van de oevers en de waterbodem. Omdat Blaricum-Crailo in een grondwaterbeschermingsgebied ligt, maken waterwinningen ten behoeve van drinkwater deel uit van het waterplan.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied beslaat ruwweg alle landelijke gebieden van gemeente Blaricum inclusief het Eemmeer.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit verschillende bodemsoorten. Het plangebied ligt op de overgang tussen de laaggelegen polder in het oosten van het plangebied en hoge zandwal in het westen. Ter plaatse van de polder is sprake van zeekleigrond met grondwatertrap II. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De bodem bij de hooggelegen gronden bestaat uit zandgrond. Hier is sprake van grondwatertrap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,40 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte varieert van circa NAP -0,10 m in het oosten tot circa 17 m in het westen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.B015BPLandelijkeGe-1142_0012.png"

Figuur 4.1: Bodem soort en grondwaterstand in het plangebied (www.bodemdata.nl)

Waterkwantiteit

In het oosten van het plangebied zijn verschillende watergangen gelegen. In het westen van het plangebied, op de hoger gelegen zandgronden, is vrijwel geen oppervlaktewater aanwezig.

Een deel van het westelijke plangebied ligt in het grondwaterbeschermingsgebied (zie figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.B015BPLandelijkeGe-1142_0013.png"

Figuur 4.2: Grondwaterbeschermingsgebieden (www.bodemdata.nl)

Waterkwaliteit

Het Eemmeer behoort tot de KRW-lichamen. De overheden rond de Zuidelijke Randmeren werken samen om de kwaliteit van het Eemmeer te behouden.

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied ligt geen primaire waterkering. De Kampen is buitendijks gelegen. De zomerkade rond De Kampen is als zomerkade vermeld op de Keurkaart. Aansluitend ligt een klein stukje primaire waterkering, net buiten het plangebied, maar de beschermingszone van deze kering reikt wel tot in het plangebied. Daarnaast heeft het Vette Dijkje een functie als tertiaire waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Het plan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet vergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon afwater. Verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater van de Goyergracht in het plangebied bestemd als 'Water'. Dit geldt ook voor de primaire watergangen in De Kampen. Het Eemmeer valt onder de bestemming Natuur. De zomerkader en de beschermingszone rondom de primaire waterkering worden in het bestemmingsplan opgenomen met de bestemming Waterstaat - Waterkering.

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

4.6.1 Milieuhinder agrarische bedrijven

Beleid en Toetsingskader

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 vallen agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Onderzoek en conclusie

In het plangebied is één grondgebonden veehouderij gevestigd. Het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten of uitbreiding van de veehouderij ten opzichte van de huidige planologische situatie. Bij de eventuele toekomstige realisatie van geurgevoelige objecten of uitbreiding van de veehouderij dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Het aspect milieuhinder voor agrarische bedrijven vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.6.2 Milieuhinder niet-agrarische bedrijven

Toetsingskader

In het plangebied komt een aantal niet-agrarische bedrijven voor. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van inrichtingen in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

Onderzoek

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de aanwezige bedrijven geïnventariseerd. In het plangebied komt één bedrijfsbestemming voor. Dit betreft een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Deze bedrijfsactiviteiten worden specifiek bestemd. Op basis van de specifieke aanduiding kunnen deze bedrijven de activiteiten voortzetten die vallen onder deze aanduiding. Bij eventuele bedrijfsbeëindiging zijn ter plaatse uitsluitend nieuwe vergelijkbare bedrijven toegestaan. Gezien de ligging in het landelijke gebied is het niet wenselijk dat zich hier andere bedrijven vestigen.

Voorts wordt een hovenier met sierteelt positief bestemd. Deze functie was niet in het vorige bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Een hoveniersbedrijf van deze omvang (oppervlakte van minder dan 500 m²) valt in categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De activiteiten die samenhangen met het hoveniersbedrijf zijn beduidend minder dan 500 m². Een dergelijk bedrijf is daarom aanvaardbaar direct naast woningen.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling en op de verbeelding wordt opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies en worden bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

4.7 Horeca

Toetsingskader

Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van omliggende woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat horecavoorzieningen op de betreffende locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Vergelijkbaar met de zonering van bedrijfsactiviteiten wordt daarbij gebruikgemaakt van een 1 (SvH).

De SvH bestaat uit een lijst van horeca-activiteiten die is gerangschikt naar mate van hinderlijkheid. Er is vooral gekeken naar het aspect geluidshinder en de verkeersaantrekkende werking van de onderscheiden categorieën. Per gebied wordt vastgesteld welke categorie van horecavoorzieningen toelaatbaar wordt geacht. Voor een nadere toelichting op de regeling van horecavoorzieningen met de SvH wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.

Toelaatbaarheid per gebiedstype

In het landelijk gebied van Blaricum bevindt zich twee horecavoorzieningen. Ter plaatse van de bestemming Horeca wordt horeca tot en met categorie 1b algemeen toelaatbaar geacht. Horeca uit een hogere categorie dan de algemene toelaatbaarheid wordt uitsluitend mogelijk gemaakt op bestaande locaties. De bestaande locaties passen echter in de algemene toelaatbaarheid.

Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels om horeca-activiteiten uit de milieucategorie die één stap hoger ligt dan de algemene toelaatbaarheid toe te staan. In dat geval dient echter wel te worden aangetoond dat een vrijgestelde horecavoorziening niet zorgt voor onacceptabele hinder ten opzichte van omliggende woningen.

Inventarisatie horecavoorzieningen

Bestaande horecavoorzieningen in het plangebied zijn geïnventariseerd en ingeschaald volgens de categorieën SvH. Uit de inventarisatie blijkt dat in het plangebied twee horecavoorzieningen voorkomen. Binnen het plangebied wordt de horeca-categorie 1b algemeen toelaatbaar geacht. De twee horecavoorzieningen vallen binnen deze algemene toelaatbaarheid en vormen dan ook geen belemmering voor de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering voor horeca, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goede afstemming tussen gevoelige functies (zoals woningen) en horeca-activiteiten.

4.8 Planologisch relevante leidingen

Binnen het plangebied is een waterleiding gelegen. Deze wordt op de verbeelding opgenomen. Verder zijn er geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in dit bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.9 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Aan de Rijksweg A27 zijn twee LPG-tankstations gelegen. Voor beide tankstations geldt dat de PR 10-6 risicocontour ten gevolge van het LPG-reservoir, -vulpunt en/of -afleverinstallatie niet binnen het plangebied vallen. Het invloedsgebied voor het groepsrisico ten gevolge van het tankstation "Eemakker" bedraagt 150 meter en ligt wel binnen het plangebied. Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat het groepsrisico de orientatiewaarde niet overschrijdt. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal het groepsrisico ten gevolge van dit bestemmingsplan ook niet toenemen. Op basis van de groepsrisicokaarten uit de Regionale Beleidsvisie Externe Veiligheid blijkt dat het groepsrisico ter plaatse kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is derhalve voldoende. Deze is opgenomen in bijlage 4.

Langs het plangebied loopt de rijksweg A27 (wegvak F43, A27: afrit 36 Almere Stad – Knooppunt Eemnes). Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Volgens het Basisnet Weg is de PR 10-6 risicocontour niet buiten de weg gelegen. Ook is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Er vindt tevens geen overschrijding van de oriëntatiewaarde plaats. Ten gevolge van dit bestemmingsplan, wat consoliderend van aard is, zal het groepsrisico ook niet toenemen.Derhalve is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

Langs de rand in het plangebied liggen twee aardgasleidingen. De PR 10-6 risicocontour is niet buiten de leiding gelegen. Het invloedsgebied bedraagt 70 m en valt daardoor deels in het plangebied.

Tabel 4.5 Planologisch relevante leidingen in en nabij het plangebied

type leiding   druk, diameter   bebouwings- afstand (m)   PR 10-6 contour (m)   invloeds- gebied
GR (m)1)  
zakelijke rechtstrook (m)  
aardgaseiding W-533-06-KR   6'', 40 bar   4   0   95   4  
aardgaseiding W-533-03-KR   8'', 40 bar   4   0   70   4  

1) Het hier beschreven invloedsgebied strekt zich uit tot de 1%-letaliteitsgrens. Dit is de afstand waar nog effecten kunnen optreden. Het gebied waarbij ontwikkelingen nog relevant bijdragen aan het GR, het 100%-letaliteitsgebied bevindt zich op kortere afstand van de leiding.

Het bestemmingsplan in consoliderend van aard en maakt dus geen ontwikkelingen mogelijk waardoor het groepsrisico van de leiding zal toenemen. Wel is er conform het Bevb een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Deze is opgenomen in bijlage 4.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.10 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen bodemvervuiling bekend is. Wel zijn rondom het plangebied verschillende historische activiteiten bekend die mogelijk hebben geleid tot bodemverontreiniging. Ook zijn er rondom het plangebied gebieden die zijn onderzocht op bodemvervuiling, waar geen vervolg noodzakelijk was.

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.B015BPLandelijkeGe-1142_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0376.B015BPLandelijkeGe-1142_0015.png"

Figuur 4.3: Bodemkwaliteit in het plangebied ( www.bodemloket.nl )

Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. Het is daardoor niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit binnen het gehele plangebied vast te stellen. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen zal worden bekeken of ter plaatse verontreinigingen bekend zijn of verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden. Indien nodig zal de bodem worden gesaneerd, zodat deze geschikt is voor de nieuwe functie.

4.11 Archeologie

Het beleid ten aanzien van archeologie is in paragraaf 2.4.2 reeds behandeld.

Onderzoek en conclusie

In figuur 2.3 (uit paragraaf 2.4.2) is een uitsnede van de beleidskaart opgenomen. Het plangebied liggen volgens de beleidskaart verschillende archeologische terreinen waarvoor categorie 1, 2, 3, 4 en 5 wordt aangehouden. Het betreft hier gebieden met archeologische monumenten (gebied 1), archeologische terrein (gebied 2), een hoge archeologische verwachting (gebied 3), middelhoge verwachting (gebied 4) of een lage archeologische verwachting (gebied 5). In deze zones kunnen archeologische resten voorkomen. Bij bodemverstoringen dient eerst archeologisch onderzoek plaats te vinden, voordat de bodemverstoringen kunnen plaatsvinden.

In het voorliggende bestemmingsplan zijn hiervoor vijf dubbelbestemmingen opgenomen om de aantasting van archeologische waarden te beschermen voor de betreffende locaties. Dit betekent dat voor aanvang van de bouwwerkzaamheden een archeologisch onderzoek dient te zijn verricht waaruit moet blijken of er wel/geen aanwezig zijn.

4.12 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Plangebied in omgeving

Het plangebied bestaat uit (agrarische) bebouwing, grasland, akkers, bos- en heidegebied, een deel van het Eemmeer, sportvelden en de Goyergracht.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en ziet toe op de bescherming van de natuur- en/of landschappelijke waarden in het landelijk gebied van Blaricum.

Onderzoek

In bijlage 3 is het bureauonderzoek opgenomen naar de te verwachten beschermde soorten in het plangebied en de effecten van het bestemmingsplan. Hieronder wordt volstaan met de conclusies.

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

De vergroting van de sportbestemming ten behoeve van de bouw van de paardrijhal van Stad en Lande vindt plaats buiten de beschermde natuurgebieden. Aangezien het ook geen nieuwe functies of uitbreiding van functies betreft, kunnen negatieve effecten op beschermde gebieden worden uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Alleen wordt binnen de bestemming sport de bouw van een rijhal voor de ruitervereniging Stad en Lande mogelijk gemaakt. Dat betekent dat in de toekomst binnen deze bestemming werkzaamheden kunnen plaatsvinden die kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Hierbij en bij eventuele andere toekomstige ontwikkelingen in het plangebied moet rekening worden gehouden met het volgende:

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Voorafgaand aan de ontwikkeling dient bepaald te worden of sprake is van potentieel leefgebied van tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk en zal overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen moeten worden.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige waarden en karakteristieken van het plangebied. Om deze waarden daadwerkelijk te kunnen behouden dienen deze - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch doorvertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In de navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod. Na de beschrijving van de opzet van de regeling, komt de beschrijving van de meest voorkomende bestemmingen aan de orde.

5.2 Wijze van bestemmen

De aard van het plangebied geeft in hoofdzaak aanleiding tot een bestemmingsplansystematiek, waar behoud van het cultuurhistorische, natuurlijke, landschappelijke karakter, het tegengaan van bebouwing en de instandhouding van agrarische activiteiten uitgangspunt is. Dit betekent dat vanwege de aanwezige karakteristieken een terughoudend beleid dient te worden gevoerd.

Voor het bestemmingsplan wordt gestreefd naar het beschermen van de aanwezige ruimtelijke en functionele kwaliteiten aan de ene kant en naar voldoende flexibiliteit aan de andere kant.

Zoals al eerder aangegeven, krijgen grote delen van het plangebied een consoliderende bestemming, waarbij het huidige gebruik zoveel mogelijk positief wordt bestemd en de aanwezige waarden worden beschermd.

Per 1 juli 2013 zijn de RO standaarden 2012 geldig. Bij het opstellen van bestemmingsplan Landelijke gebieden is van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) gebruik gemaakt.

5.3 Bestemmingen

Hierna wordt ingegaan op de bestemmingen in het plangebied. De uitgangspunten uit hoofdstuk 3 zijn vertaald in de verschillende bestemmingen. Eén onderwerp dat niet expliciet aan de orde is gekomen, zijn de erf- en terreinafscheidingen. Om te waarborgen dat het karakter van de verschillende gebieden niet (te) gesloten wordt, is in de meeste bestemmingen bepaald dat de transparantie van erf- en terreinafscheidingen ten minste 50% moet bedragen.

artikel 3 Agrarisch

De agrarische percelen met bebouwing hebben een agrarische bestemming zonder waarden gekregen. Op deze gronden is ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' het uitoefenen van een agrarisch bedrijf toegestaan. Verder is het uitoefenen van sierteelt op de aangegeven gronden ook toegestaan.

Op de agrarische gronden mag worden gebouwd. Ten aanzien hiervan zijn bouwregels opgenomen. Gebouwen, overkappingen en mestsilo's mogen alleen gebouwd worden in het bouwvlak. Binnen het bouwvlak zijn tevens paardrijbakken, paardrijbanen en paardenmestplaten toegestaan. Buiten de bouwvlakken mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding aangegeven. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan. Deze bedrijfswoning mag een inhoud hebben van ten hoogste 500 m3.

Bij beëindiging van de agrarische functie kan via een wijzigingsbevoegdheid de bestemming worden gewijzigd naar de woonfunctie. Het aantal woningen mag daarbij niet toenemen.

artikel 4 Agrarisch met waarden - Eng

De agrarische percelen gelegen op de vanouds aanwezige eng-gronden zijn bestemd als Agrarisch met waarden - Eng. Deze agrarische open percelen mogen voor landbouw worden gebruikt. Op deze gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd. In de regels is expliciet opgenomen dat de gronden niet gebruikt mogen worden voor voor paardrijbakken, paardrijbanen en paardenmestplaten.

Binnen de bestemming is ter bescherming van de eng-gronden een stelsel van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden opgenomen om onder andere het omzetten van akkerland in grasland tegen te gaan.

Om een uitwisseling van het gebruik voor agrarische doeleinden en voor bosgebied mogelijk te maken is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Van deze bevoegdheid mag slechts gebruik gemaakt worden indien de karakteristieke hoedanigheid van de eng-gronden gehandhaafd dan wel versterkt wordt.

artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschap

De agrarische percelen die in het voorgaande bestemmingsplan waren aangeduid met de subbestemming Al (agrarisch met waarden landschappelijk) zijn in het voorliggende bestemmingsplan bestemd als Agrarisch met waarden - Landschap. Naast het uitvoeren van veeteelt op open percelen is ook het behoud en herstel van de landschappelijke waarden van groot belang, zoals de overgang naar het poldergebied (gemeente Eemnes). Binnen deze bestemming is voor één perceel een bouwvlak aangegeven voor een perceel aan de Capittenweg. Ter plaatse dienen de goot- en bouwhoogte en het bebouwingspercentage in acht te worden genomen. Op de overige gronden mogen verder alleen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd.

In de regels is expliciet opgenomen dat de gronden niet gebruikt mogen worden voor voor paardrijbakken, paardrijbanen en paardenmestplaten.

Binnen de bestemming is ter bescherming van de landschapswaarden een stelsel van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden opgenomen om onder andere het verharden, afgraven en ophogen van gronden tegen te gaan.

artikel 6 Agrarisch met waarden - Meent

De agrarische percelen gelegen op de vanouds aanwezige meent-gronden zijn bestemd als Agrarisch met waarden - Meent. Deze agrarische open percelen mogen voor veeteelt worden gebruikt. Tevens is op de gronden het Blaricummer concours hippique toegestaan. Verder zijn alleen op de gronden ter plaatse van de aanduidingen 'evenemententerrein' en 'specifieke voor van agrarisch - voederkuilen' een evenemententerrein (ten behoeve van het circus) respectievelijk voederkuilen toegestaan. Op de gronden mogen verder alleen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd.

In de regels is expliciet opgenomen dat de gronden niet gebruikt mogen worden voor voor paardrijbakken, paardrijbanen en paardenmestplaten.

Binnen de bestemming is ter bescherming van de meent-gronden een stelsel van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden opgenomen om onder andere het scheuren of frezen van grasland tegen te gaan.

artikel 7 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

In het plangebied zijn ook enkele onbebouwde agrarische percelen gelegen. De agrarische percelen die in het voorgaande bestemmingsplan waren aangeduid met de subbestemming Aln (agrarisch met landschappelijke en natuurlijke waarden) zijn in het voorliggende bestemmingsplan bestemd als Agrarisch met waarden - Natuur- en landschap. Naast het uitvoeren van landbouw en veeteelt op open percelen is ook het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden van groot belang, zoals het open karakter van het landschap en de bescherming van aangewezen natuurgebieden (Ecologische hoofdstructuur). Binnen deze bestemming zijn geen bouwvlakken gelegen.

In de regels is expliciet opgenomen dat de gronden niet gebruikt mogen worden voor voor paardrijbakken, paardrijbanen en paardenmestplaten.

Binnen de bestemming is ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden een stelsel van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden opgenomen om onder andere het verharden, afgraven en ophogen van gronden tegen te gaan.

artikel 8 Bedrijf

De rioolwaterzuiveringsinstallatie, aan de Achter Capitten, is bestemd voor bedrijfsdoeleinden. Op de gronden mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd. Voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie is in de planregels bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen en overkappingen niet meer dan 1.110 m2 bedragen waarvan 850 m2 met een maximale goot- respectievelijk bouwhoogte van 4 m en 7 m en 250 m2 met een maximale goot- respectievelijk bouwhoogte van 6 m en 9 m. Ook mag de gezamenlijke oppervlakte van beluchtingscircuits, nabezinktanks, slibbuffertanks en daarmee vergelijkbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van 2 m of meer ten hoogste 5.000 m2 bedragen.

In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 2 m op onbebouwde gronden niet is toegestaan.

artikel 9 Bos - Eng

De bospercelen gelegen in de vanouds aanwezige eng-gronden zijn bestemd als Bos - Eng. De gronden, die thans worden gebruikt voor parkeergelegenheid bij het kampeerterrein zijn voorzien van de aanduiding 'parkeerterrein'. Verder is binnen de bestemming een bijenschans toegestaan. Ten behoeve hiervan mogen gebouwen en bouwwerken, gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 70 m2.

Binnen de bestemming is ter bescherming van de eng-gronden een stelsel van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden opgenomen om onder andere het verharden, afgraven en ophogen van gronden tegen te gaan.

artikel 10 Detailhandel

Het tuincentrum aan de Capittenweg is voorzien van de bestemming Detailhandel met een specifieke aanduiding 'tuincentrum'. Op deze gronden mogen bedrijfsgebouwen, waaronder ten hoogste twee bedrijfswoningen, en kassen worden gebouwd. Teneinde de mogelijkheid te creëren het terrein deugdelijk af te sluiten, is bepaald dat voor deze gronden de hoogte van de terreinafscheiding tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en de openbare weg niet 1 m maar 2 m mag bedragen.

artikel 11 Groen

De houtwal die is gelegen tussen de oude en nieuwe ontsluiting naar het sportpark, heeft de bestemming Groen gekregen. Ter plaatse zijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen toegestaan.

artikel 12 Horeca

De horecabedrijven op de Blaricummerheide zijn als zodanig bestemd. Binnen deze horecabestemming zijn horecabedrijven uit ten hoogste categorieën 1a en 1b van de 1 toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is wonen op een verdieping tevens toegestaan. Voor de genoemde functie zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de gebouwen en overkappingen moeten worden gebouwd. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en erfbebouwing.

Voor een klein gedeelte van de gronden, die bij de horecagelegenheid in het noordwesten van de de Blaricummerheide horen, is de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden' opgenomen. Het kappen van bomen en verharden van gronden is hier niet zonder meer mogelijk. Deze aanduiding is opgenomen om te voorkomen dat de aanwezige bomen worden opgeofferd ten behoeve van bijvoorbeeld een terras. Dit kan de landschapswaarden ter plaatse onevenredig aantasten.

artikel 13 Maatschappelijk

Aan de begraafplaats op de Eng-gronden is een maatschappelijke bestemming toegekend. Op de verbeelding is de maximale bebouwingspercentage en de goot- en bouwhoogte aangeven.

artikel 14 Natuur

Onder deze natuurbestemming vallen de Blaricummerheide, het bosje van Six, de Groeve Oostermeent, een gedeelte van De Kampen en het Eemmeer. Op de heidegronden mag alleen een schaapskooi (met educatieve functie) worden gebouwd en op de overige gronden alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen deze bestemming zijn geen bouwvlakken gelegen.

Er is een stelsel van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden opgenomen ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden.

artikel 15 Recreatie - Dagrecreatie

In het zuidelijke deel van het deelgebied Weidegebied is een klein deel bestemd voor dagrecreatieve doeleinden. Op de gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd. De volkstuinen in deelgebied Oostelijke dorpskant zijn voorzien van de aanduiding 'volkstuin'.

artikel 16 Recreatie - Verblijfsrecreatie

Het kampeerterrein Woensberg is bestemd voor verblijfsrecreatie doeleinden. Op deze gronden mogen was- en toiletgebouwen en beheersgebouwen, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen is per bouwperceel beperkt en is tot ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak.

In het plangebied komt ook één recreatiewoning voor. Deze recreatiewoning is voorzien van een aanduiding 'recreatiewoning'.

artikel 17 Sport

Het sportpark Oostermeent gelegen aan de oostzijde van het dorp Blaricum is bestemd als Sport. Hiermee zijn de sportverenigingen en de scoutingvereniging positief bestemd. Binnen deze bestemming mogen gebouwen en overkappingen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. De totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen is beperkt per bouwperceel en tot ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak. De goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte. Binnen deze bestemming is de nieuwe paardrijhal ruitervereniging Stad en Lande eveneens toegestaan.

artikel 18 Tuin

In tegenstelling tot de achtererven en sommige gedeelten van zijerven (zie bestemmingen Wonen - 1 en Wonen - 2) bij woningen, zijn de voortuinen behorende bij de woningen, niet onder de bestemming Wonen opgenomen, maar apart bestemd als Tuin. Pergola's zijn tot een hoogte van 2 m toegestaan. Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn tot een hoogte van 1 m toegestaan. Als specifieke gebruiksregel is opgenomen dat het gebruik van gronden voor paardenbakken, paardrijbanen, paardenmestplaten, tennisbanen, zwembaden en overige zwemvoorzieningen niet is toegestaan. Dit om de landschappelijke en natuurlijke waarden van het plangebied te behouden.

artikel 19 Verkeer

Aan de belangrijkste wegen en paden is de bestemming Verkeer toegekend. De onverharde wegen op de eng-gronden hebben een aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – onverharde weg' gekregen. Tevens zijn ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' wegen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van de in dit gebied voorkomende landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in de ter plaatse vanouds aanwezige enggronden. Ter bescherming hiervan is een een stelsel van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden opgenomen.

artikel 20 Verkeer - Rijksweg

Een gedeelte van de A27 maakt tevens onderdeel uit van dit plangebied. Hiervoor is de bestemming Verkeer - Rijksweg opgenomen.

artikel 21 Verkeer - Verblijfsgebied

De ontsluiting van het sportpark en de wijk Bouwvenen krijgt de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. Dit sluit aan bij de systematiek in de gemeente om 30 km/u-wegen van deze bestemming te voorzien.

artikel 22 Water

Het structurele water, zoals oppervlaktewater, binnen het plangebied is als zodanig bestemd.

artikelen 23 Wonen - 1 en 24 Wonen - 2  

De woningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming Wonen - 1 of Wonen - 2. Wonen - 2 is toegepast voor de woningen gelegen naast de rioolwaterzuiveringsinstallatie, terwijl de overige woningen zijn voorzien van de bestemming Wonen - 1. Het verschil in beide bestemmingen is dat binnen Wonen - 2 een groter oppervlakte aan aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan.

De primaire functie voor de voor Wonen aangewezen gronden zijn is het wonen. Op deze gronden mag worden gebouwd. Per bestemmingsvlak is ten hoogste het aantal met de aanduiding aangegeven woningen toegestaan. Wanneer op de verbeelding geen aanduiding is opgenomen, is per bestemmingsvlak ten hoogste één woning toegestaan.

Ten aanzien van bouwen geldt dat het gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing ten hoogste 450 m2 mag bedragen. Van deze gezamenlijke oppervlakte mag ten hoogste 90 m2 uit bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bestaan. De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen inclusief aan en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4 m respectievelijk 9. De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bedraagt daarentegen ten hoogste 3 m respectievelijk 5 m.

Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Binnen de bestemmingen Wonen-1 en Wonen-2 zijn aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Het verschil tussen beide bestemmingen is gelegen in de oppervlakte van deze activiteiten. Binnen Wonen-1 is dit toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning. De bestemming Wonen-2 is gegeven aan de woningen die direct naast de rioolwaterzuivering liggen (Capittenweg 61 en 63). Bij één van deze woningen is een constructiewerkplaats aanwezig met een grotere oppervlakte. Deze wordt positief bestemd met een specifieke aanduiding. In zijn algemeenheid worden aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met een grotere oppervlakte (tot 150 m2) toegestaan voor deze twee woningen. Deze oppervlakte sluit aan bij de oppervlakte aan nevenfuncties die wordt toegestaan binnen het beschermde dorpsgezicht in het beschermd dorpsgezicht van Blaricum. De oppervlakte van de constructiewerkplaats (Capittenweg 63) valt binnen deze 150 m2.

Monumenten en beeldbepalende panden

In het plangebied is op het perceel Eemnesserweg 29b één beeldbepalend pand gelegen. Hiervoor geldt een bijzondere regeling. Dit pand is op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'karakteristiek'. Dit pand mag niet worden uitgebreid of (uiterlijk) worden veranderd. Wel is er een afwijkingsmogelijk opgenomen om uitbreiding of verandering wel toe te staan. Uiteraard dienen daarbij de reguliere maten (hoogte, afstanden, oppervlakte en dergelijke) in acht te worden genomen. Tot slot is het als karakteristiek aangeduide pand via een omgevingsvergunningenstelsel gekoppeld aan een sloopverbod.

Voor het beeldbepalende pand is een beschrijving opgenomen in de bijlage van de regels. Bij wijziging of sloop wordt advies gevraagd aan de BEL-commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Deze commissie geeft advies op basis van de omschrijvingen die in de bijlage zijn opgenomen.

Voor gebouwen die in de toekomst worden aangewezen als rijksmonument, gemeentelijk monument of beeldbepalend pand, is een wijzigingsregel opgenomen waardoor voor deze panden eveneens de aanduiding 'karakteristiek' kan worden opgenomen op de verbeelding. Voor beeldbepalende panden kan eventueel de omschrijving in de bijlage van de regels worden gewijzigd, mocht blijken dat deze niet meer actueel zijn of dat deze niet overeenkomt met de feitelijke situatie.

artikel 25 Wonen - Woonwagenstandplaats

Alle woonwagens in het plangebied zijn bestemd als Wonen - Woonwagenstandplaats. Binnen de bestemming Wonen - Woonwagenstandplaats zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Op deze gronden mogen alleen standplaatsen voor woonwagens worden gebouwd, alsmede daarbij behorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwhoogte van de standplaatsen bedraagt 3 m.

artikel 26 Leiding - Gas

Aan weerszijden van de gasleidingen in de Blaricummerheide is een beschermingszone opgenomen. Binnen deze zone is het uitsluitend toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met een maximale hoogte van 3 m. Tevens is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor werkzaamheden in de grond. Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend wanneer door de werkzaamheden het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad.

artikel 27 Leiding - Water

Aan weerszijden van de waterleidingen is een beschermingszone opgenomen. Binnen deze zone is het uitsluitend toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met een maximale hoogte van 3 m. Tevens is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor werkzaamheden in de grond. Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend wanneer door de werkzaamheden het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad.

artikelen 28, 29, 30, 31 en 32 Waarde - Archeologie 1 t/m 5

Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen in een gedeelte van het plangebied moet worden gezocht naar beschermings- en inpassingmogelijkheden van eventuele archeologische waarden.

In het plangebied gelden verschillende archeologische verwachtingswaarden. Dit is gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart. De verwachtingswaarden zijn vertaald naar vier dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1 t/m 5. Zie voor een toelichting paragraaf 2.4.2. Bouwen is op deze gronden in beginsel uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning. Voor kleine gebouwen of gebouwen zonder hei- of graafwerkzaamheden, is geen omgevingsvergunning noodzakelijk. Op de gronden met deze dubbelbestemmingen dient in beginsel verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Indien uit onderzoeken blijkt dat geen sprake is van archeologische waarden, dan is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.

5.4 Algemene regels

artikel 34 Antidubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

artikel 35 Algemene bouwregels

Bestaande maten

In de planregels zijn diverse regelingen opgenomen die aangeven wat maximaal of minimaal toelaatbaar is. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op hoogten, breedten, diepten, oppervlakten, afstanden of aantallen. Ruimtelijke overwegingen hebben bepaald welke maat als maximum of minimum toelaatbaar is. Met de regeling 'bestaande maten' kan in de toekomstige situatie dezelfde afstand tot de perceelsgrens worden aangehouden als in de huidige situatie.

Overschrijding bouwgrenzen

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

artikel 36 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bouwregels, waaronder de bouwgrenzen.

artikel 37 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Bestemming wijzigen in natuurbestemming

Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarbij een bestemming kan worden gewijzigd in een natuurbestemming ten behoeve van natuurontwikkeling of de realisatie van een ecologische verbindingszone. Dit kan onder voorwaarde dat de gronden bij een natuurbeherende organisatie in eigendom zijn, in een notariële akte is vastgelegd dat een andere eigenaar de verplichting heeft tot een natuurdoeltype te komen en er geen sprake mag zijn van aantasting van de belangen van agrarische bedrijfsvoering.

Er is voor gekozen niet expliciet de bestemming Natuur te benoemen in de wijzigingsregels. Dit is wel mogelijk, maar door de wijze van formuleren is het mogelijk een andere bestemming Natuur op te nemen, mocht het bijvoorbeeld nodig zijn in de bestemmingsomschrijving op te nemen dat het om een bepaald type natuur gaat.

Wijziging ten behoeve van ontsluiting rioolwaterzuivering

In het plangebied ligt een rioolwaterzuivering. Verkend wordt of het mogelijk is deze te ontsluiten vanaf de A27, zodat er geen vrachtwagens meer door het dorp heen hoeven. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een brug naar de naastgelegen parkeerplaats bij het tankstation of door middel van een (pers)leidingen vanaf deze parkeerplaats. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om dit mogelijk te maken.

artikel 38 Werking wettelijke regelingen

In dit artikel is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de planregels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

5.5 Overgangsrecht en slotregels

artikel 39 Overgangsrecht

Bouwwerken

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van bouwen neergelegd. Uitbreiding van de bebouwing is slechts mogelijk met ontheffing van burgemeester en wethouders.

Gebruik

De eerste drie leden van dit artikel betreffen de (reducerende) overgangsregels met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Hiervan is uitgezonderd strijdig gebruik dat al in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden. Dit sluit aan bij de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat, indien de gemeente strijdig gebruik gewraakt heeft, er geen beroep op het overgangsrecht mogelijk is.

artikel 40 Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het bestemmingsplan Landelijke gebieden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een Nota van Uitgangspunten (NvU) vastgesteld. Op basis van de NvU is het voorontwerpbestemmingsplan opgesteld. In het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn consultatiebijeenkomsten gehouden, door middel van klankbordgroepen. De resultaten van de bijeenkomsten zijn daar waar mogelijk verwerkt in het bestemmingsplan.

Overleg en inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk verplicht vooroverleg aan verschillende instanties verzonden. Daarnaast heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken terinzage gelegen. In deze periode zijn verschillende inspraak- en overlegreacties binnengekomen. Deze zijn behandeld in een aparte nota inspraak en overleg, die is opgenomen in bijlage 5. Daarnaast is het bestemmingsplan op een aantal onderdelen ambtshalve gewijzigd. Alle wijzigingen zijn weergegeven in de nota inspraak en overleg.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 3 september 2013 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen (tot en met 14 oktober 2013). In deze periode zijn 7 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn in een aparte Nota zienswijzen behandeld. Hierin is tevens aangegeven of de zienswijzen aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan. Daarnaast is in de Nota zienswijzen aangegeven op welke wijze het bestemmingsplan ambtshalve wordt gewijzigd.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. De bestaande situatie heeft voor het overgrote deel als uitgangspunt voor het bestemmingsplan gediend. Gelet op het voorgaande is onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid achterwege gelaten. Voorts wordt – met uitzondering van de te bouwen paardrijhal van Stad en Lande ruiters – in het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt. Wel is er een aantal ontwikkelingen mogelijk op basis van vigerende rechten. Het betreft in alle gevallen initiatieven op particuliere gronden waaraan geen kosten voor de gemeente verbonden zijn. Gelet op het voorgaande is besloten geen exploitatieplan zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening op te stellen.