Bijlmer Sportcentrum e.o.    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

In 2006 is voor 'Marktplein zuid, cluster 6' een stedenbouwkundig programma van eisen en bijbehorende grondexploitatie opgesteld. De zelfstandige functies, zoals het stadsdeelkantoor, het Bijlmer Sportcentrum en het Bijlmer Parktheater en een deel van de woningbouw zijn gerealiseerd. Het overgrote deel van de woningbouw ontwikkeling is, als gevolg van de crisis, niet tot stand gekomen. In 2018 en 2019 is er gewerkt aan een aangepast stedenbouwkundig plan dat past bij de ambities en opgaven van deze tijd. Dat plan wordt eind 2020 vastgesteld.

Het nieuwe plan voorziet in een bouwvolume van ca 40.500 m2 bvo voor woningbouw (maximaal 440 woningen). De maatschappelijke en commerciële voorzieningen bevatten maximaal 1.900 m2 bvo. Het woningbouwprogramma is verdeeld in een verhouding 26% sociaal, 53% middensegment en 21% marktkoopwoningen.

De ontwikkeling is geen losstaande ontwikkeling, maar vormt een schakel in andere vernieuwingsprojecten in Zuidoost. Het beoogde nieuwe programma is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan 'De Nieuwe Bijlmer' uit 2009. Het bestemmingsplan ‘Bijlmer Sportcentrum e.o.' biedt het juridische-planologische kader, waarbinnen de ontwikkeling tot stand kan komen. Het geeft aan op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

1.1.1 Crisis- en herstelwet     

De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis.

Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort. De projecten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis- en herstelwet.

In bijlage I van de Crisis- en herstelwet is als categorie van gevallen onder andere genoemd de 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden'. Voorliggend bestemmingsplan moet worden gezien als een onderdeel van deze categorie.

1.2 Bevoegdheden     

Het plangebied is niet aangewezen als grootstedelijk gebied. De voorbereiding, het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan en het vrijgeven van het voorontwerp, is de bevoegdheid van het Dagelijks Bestuur van Stadsdeelcommissie Zuidoost. Dit voorontwerp gaat ter kennisname naar het Algemeen Bestuur.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt door het college van B&W vrij gegeven voor ter inzage legging en de gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast.

1.3 Leeswijzer     

Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.

De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 20 hoofdstukken. Hier wordt in het kort de inhoud van deze hoofdstukken beschreven.

Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plankader. Er wordt onder andere ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, beschrijving van het plangebied als ook de beschrijving van de bestaande functies. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid afkomstig van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. Hoofdstuk 4 beschrijft het te realiseren plan. In hoofdstuk 5 tot en met 17 worden diverse omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 18 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 19 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en tot slot behandelt hoofdstuk 20 de maatschappelijke uitvoerbaarheid (het overleg ex artikel 3.1.1 Bro). Tot slot zijn de relevante rapporten als bijlage bij de toelichting en regels gevoegd.

Hoofdstuk 2 Plankader     

2.1 Ligging en begrenzing     

Het plangebied ligt in de wijk Amsterdamse Poort, centraal in de Bijlmer en grenst aan de westkant aan de Arenapoort en aan de zuidkant aan het Nelson Mandelapark. Daarmee vormt het een schakelpunt tussen een grootstedelijk centrum en de groene waterrijke woonbuurt.

verplicht

Schematische weergave context ontwikkeling.

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Bijlmer Sportcentrum e.o.' wordt globaal als volgt begrensd:

  • in het noorden grenst het plangebied aan het stadsdeelkantoor van bestuurscommissie Zuidoost en de verhoogd aangelegde stadsboulevard Bijlmerdreef;
  • in het oosten is de watergang en een fiets- en voetgangersverbinding die de scheiding vormen met de woonwijk Vogeltjeswei;
  • in het zuiden ligt het Nelson Mandelapark (een groot stadspark op lokaal en stedelijk schaalniveau);
  • in het westen grenst het gebied aan het Anton de Komplein. Deze sluit als marktplein programmatisch aan op het winkelgebied Amsterdamse Poort en ligt op 10 minuten loopafstand van het Station Bijlmer Arena en de Arena Boulevard.



    verplicht

Omgeving van het plan

Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de digitale verbeelding.

2.2 Doelstelling     

Gelet op de huidige wet- en regelgeving is het noodzakelijk een bestemmingsplan in procedure te brengen dat voorziet in een goede eigentijdse planologische en juridische regeling voor het gebied. Dit bestemmingsplan voorziet hier in.

2.3 Geldend planologisch kader     

Voor het gebied geldt het bestemmingsplan 'De Nieuwe Bijlmer', dat op 26 juni 2007 door

de voormalige deelraad van stadsdeel Zuidoost is vastgesteld en op 24 juni 2009 onherroepelijk is geworden. Met het plan worden in totaal 158 woningen en maximaal 1.100 m2 aan horeca (categorie I) mogelijk gemaakt.

verplicht Uitsnede bestemmingsplan 'De Nieuwe Bijlmer' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden, bestemd voor 'Woningen c.a. (Wx)', zijn aangewezen voor woningen met inbegrip van bergingen, aan- en uitbouwen en andere nevenruimten. Tevens zijn binnen deze bestemming aan huis gebonden beroepen en gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan.

De gronden, bestemd voor 'Woningen c.a. en Gemengde voorzieningen (Wx+Gv)', zijn aangewezen voor woningen met inbegrip van bergingen, aan- en uitbouwen en andere nevenruimten en gemengde voorzieningen. Tevens zijn binnen deze bestemming horeca I (restaurant, cafe, luncheroom of ijssalon) met een maximum oppervlakte van 250 m2 bvo, aan huis gebonden beroepen en gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan.

De gronden, op de plankaart bestemd voor 'Maatschappelijke voorzieningen (Mx)' zijn aangewezen voor maatschappelijke voorzieningen. Ter plekke van het (reeds gerealiseerde) sportcentrum is tevens een horeca I (restaurant, cafe, luncheroom of ijssalon) met een maximum oppervlakte van 850 m2 bvo en gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan.

De gronden bestemd voor "Tuinen" (T), zijn aangewezen voor tuinen, met inbegrip van bijbehorende voetpaden, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de tuinbestemming worden gebouwd.

De gronden bestemd voor 'Groenvoorzieningen (G)', zijn aangewezen voor groenvoorzieningen met bijbehorende speelvoorzieningen en verhardingen, voet- en fietspaden, water en oevervoorzieningen, afvalinzamelingssystemen en geluidsschermen voor wegverkeerslawaai en/of railverkeerslawaai. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de groenbestemming worden gebouwd.

De gronden, op de plankaart bestemd voor 'Openbare ruimte' (Vo), zijn aangewezen voor pleinen, fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen met bijbehorende verhardingen, c. een dagelijkse markt, daar waar dat met de nadere aanduiding, een beeldmuur (zijnde een muur of scherm waarop videobeelden weergegeven worden, ter plaatse van de oostzijde van het Anton de Komplein) en afval inzamelingssystemen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.

De gronden, op plankaart bestemd voor 'Verblijfsgebied' (Va2), zijn aangewezen voor woonerven en buurtwegen met bijbehorende bermen, fiets- en voetpaden, ongebouwde parkeervoorzieningen, openbare ruimte en groenvoorzieningen, water en oevervoorzieningen, een beeldmuur (zijnde een muur of scherm waarop videobeelden weergegeven worden, ter plaatse van de oostzijde van het Anton de Komplein) en afvalinzamelingssystemen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.

Zowel de ligging en de omvang van de bouwvlakken, als het maximaal aantal toegestane woningen, de maximale toegestane bouwhoogten en de bestemming zijn niet passend voor het nieuwe stedenbouwkundige plan. Bovendien is het bestemmingsplan inmiddels 10 jaar oud. Allemaal redenen voor Bestuurscommissie Zuidoost om een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

2.4 Beschrijving van het plangebied     

Het plangebied ligt in de wijk Amsterdamse Poort, centraal in de Bijlmer en grenst aan de westkant aan de Arenapoort en aan de zuidkant aan het Nelson Mandelapark. Daarmee vormt het een schakelpunt tussen een grootstedelijk centrum en de groene waterrijke woonbuurt.

Het plangebied ligt ten opzichte van de Bijlmerdreef verlaagd en grenst direct aan het Anton de Komplein. Het plein wordt drie maal per week gebruikt als marktplein.

Doordat het stadsdeelkantoor, het sportcentrum, het theater en een aantal woningen reeds gerealiseerd zijn, heeft het gebied een 'onaf' karakter. De solitaire gebouwen van het sportcentrum en het theater staan op een open vlakte.

verplicht

Bestaande situatie

2.5 Geschiedenis van het plangebied     

Het plangebied is een erfenis uit de stedelijke vernieuwing Bijlmermeer van de jaren negentig van de vorige eeuw. Deze was bedoeld om een prettigere woonomgeving te creëren. Het stedenbouwkundig plan uit 2006 voorzag op de locatie een overgangszone van het stedelijk centrum naar het Nelson Mandelapark met maatschappelijke voorzieningen en circa 135 (voornamelijk laagbouw) koopwoningen.

Tot 2010 werden het Bijlmer Sportcentrum, het Bijlmer Parktheater en de 24-uurs opvang gerealiseerd, maar het overgrote deel van de woningbouw werd uitgesteld.

De ontwikkeling (ook bekend onder de naam 'Marktplein Zuid') loopt parallel aan diverse vernieuwingsprojecten in Zuidoost, zoals de Bijlmerdreef die wordt omgevormd naar stadsboulevard met groene uitstraling en de mogelijke verdichting van het ArenApoort gebied. In het naastgelegen Nelson Mandelapark worden ook woningen gebouwd. Aan de zuidkant van het Nelson Mandelapark wordt de A9 ondertunneld. Het park wordt daarmee een doorgaand groengebied richting de Gaasperplas.

Het plangebied bevindt zich daarmee op het snijvlak van een grote groenzone en een stedelijk centrumgebied.

verplicht

Schematische ligging plangebied in groter verband

2.6 Eerdere besluitvorming     

Het stedenbouwkundig plan, en de haalbaarheidsstudie waar het stedenbouwkundig plan op is gebaseerd, zijn op verschillende manieren en momenten met de omgeving besproken. De buurt is in deze sessies geconsulteerd en geïnformeerd. De verslagen hiervan zijn in bijlage 1 opgenomen.

2.6.1 Bestemmingsplan De Nieuwe Bijlmer     

Zoals beschreven in paragraaf 2.3 is in 2009 het bestemmingssplan 'De Nieuwe Bijlmer' onherroepelijk geworden. De zelfstandige functies, zoals het stadsdeelkantoor, het Bijlmer Sportcentrum en het Bijlmer Parktheater en een deel van de woningbouw zijn gerealiseerd. Het overgrote deel van de woningbouw ontwikkeling is, als gevolg van de crisis, niet tot stand gekomen.

Het nieuwe programma is groter dan het beoogde programma uit 2009. Daarom is een nieuw bestemmingsplan nodig. Voorafgaand daaraan wordt eerst een stedenbouwkundig plan en een investeringsnota vastgesteld door de gemeenteraad.

2.6.2 Stedenbouwkundig plan en Investeringsnota Marktplein Zuid     

Het nieuwe plan heeft geresulteerd in een stedenbouwkundig plan en een investeringsnota dat eind 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. Bij de totstandkoming zijn naast overlegpartners, verschillende toetscommissies, ook bewoners en bedrijven in de buurt geinformeerd over de nieuwe plannen. De afstemmingsmomenten die met omwonenden en andere belanghebbenden hebben plaats gevonden, zijn:

  1. tijdens de inventarisatiefase zijn twee marktsessies georganiseerd op 26 en 30 oktober 2017 en één informatieavond op 2 november 2017;
  2. de opbrengsten van de inventarisatiefase zijn in maart 2018 in de 'verdiepingsfase' weer voorgelegd;
  3. ten behoeve van het stedenbouwkundige plan is op 12 november 2019 een bijeenkomst georganiseerd.

Een overzicht en de verslagen van deze afstemmingsmomenten zijn in bijlagen 1 en 2 toegevoegd. Het stedenbouwkundige plan is op 5 november 2020 door de gemeenteraad vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)     

De Nationale omgevingsvisie (NOVI) is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld. Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt in z'n geheel (behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone). De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050.

Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Omgevingskwaliteit is daarmee het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het rijk.

De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten, namlijk:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • bevorderen duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio’s;
  • stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes te helpen maken hanteert het rijk een omgevingsinclusieve benadering en drie afwegingsprincipes:

  1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. afwentelen wordt voorkomen.

NOVI-gebieden

In de NOVI op vier thema's voorlopig acht zogenaamde NOVI-gebieden benoemd welke onderdeel worden van de Omgevingsagenda. Het Rijk zal in deze gebieden een actieve rol gaan spelen. Deze thema's en bijbehorende gebieden zijn:

  • Transities van havengebieden in Regio Rotterdam en Amsterdam
  • Transities landelijk gebied: De Peel en Groene Hart
  • Energie- en klimaattransities in relatie tot verstedelijking: Groningen en regio Zwolle
  • Transities in grensoverschrijdende context: Zuid-Limburg en de Zeeuwse havens/Zeeuws Vlaamse kanaalzone.

De NOVI gaat vergezeld met een Uitvoeringsagenda, waarin staat hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd. Zo helpt de NOVI om keuzes te maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

Consequentie NOVI voor plangebied

Met de beoogde ontwikkeling wordt bijgedragen aan drie van de vier prioriteiten en de afwegingssprincipes van de NOVI. Dat blijkt uit de hoofdstukken 5 t/m 17. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming van de SVIR.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

De nationale belangen uit de SVIR worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.

Op 1 oktober 2012 is het Barro gewijzigd en treden delen van het Barro in werking die al waren vastgesteld, maar die voor hun inwerkingtreding wachtten op deze wetswijziging. Met deze aanpassingen in de regelgeving is de wettelijke borging van het beleid in de SVIR nagenoeg voltooid.

Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, electriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Ook treden de eerder vastgestelde regels op 1 oktober 2012 verlaat in werking met betrekking tot de ruimtelijke bescherming van het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes en met betrekking tot voorwaarden aan windmolens en hoge bebouwing rond militaire radarposten.

Consequentie Bro voor plangebied

Het Barro heeft geen consequenties voor het binnenstedelijk gelegen plangebied.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)     

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Als stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De tot 1 juli 2017 in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, (en vierde lid) van het Bro opgenomen eis dat de actuele regionale behoefte dient te worden beschreven is gewijzigd in die zin dat de elementen "actuele" en "regionale" komen te vervallen. Bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, dienen in de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

De Afdeling hanteert een aantal uitgangspunten, die gehanteerd worden bij de beoordeling of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling (uitspraak 201608869/1/R3). Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.

Consequentie Bro voor plangebied

Met voorliggend plan vindt er een intensivering van de woningbouwplannen uit 2009 plaats in binnenstedelijk gebied: een toename van maximaal 282 woningen ten opzichte van het aantal woningen dat op grond van het geldende bestemmingplan mogelijk is. Daarmee is er sprake van nieuwe stedelijke ontwikkeling en dient onderbouwd te worden dat er behoefte is aan extra woningen. Zoals blijkt uit de paragraven 3.3 en 3.4.1 t/m 3.4.4 is de vraag naar woningen in Amsterdam hoog.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid     

Op 19 november 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie NH2050 borduurt voort op de Structuurvisie Noord0Holland 2040. Noord-Holland herbergt vele kwaliteiten. Kwaliteiten die een basis bieden voor verdere ontwikkeling richting de toekomst. De visie houdt rekening met alle invloeden die op de provincie afkomen. Ook wordt in de visie gekeken naar hoe de provicie verbonden is met Nederland, Europa en de rest van de wereld. Vanuit die context - van aanwezige kwaliteiten en verbinding met de omgeving - wordt gekeken hoe naar de toekomst.

Amsterdam is vanouds een internationale handelsstad, waar dagelijks grote stromen mensen, goederen, informatie en geld doorheen gaan. In de 17e eeuw uitgegroeid tot wereldhandelsstad, berust de huidige economie nog steeds op handel, logistiek en bankieren. De toegang tot de globale netwerken via luchthaven, zeehaven en internethub zijn daarbij essentieel. Een aantal aspecten zijn van belang voor de stad:

  • Landschap als onderdeel metropolitaan systeem. Het is noodzakelijk dat het landschappelijke raamwerk in de metropool wordt versterkt, bijvoorbeeld door het verbinden van gebieden. Verdichting in de stad vraagt ook om versterking van groen in en om de stad. Een voorbeeld zijn de transformatiegebieden van Greenport Aalsmeer. Hier kan het landschappelijk raamwerk zelfs worden uitgebreid. Ontwikkelingen zijn mogelijk, mits onder strikte voorwaarden. Het metropolitane landschap zal steeds vaker verschillende opgaven moeten stapelen en diverse belangen moeten verenigen.
  • Nieuwe ontwikkelingen zijn zo veel mogelijk natuurinclusief. Bij alle ontwikkelingen wordt gestreefd naar het vergroten van de biodiversiteit. Meer biodiversiteit draagt bij aan een gezonde leefomgeving. Natuurinclusiviteit (groen en water) in de stad draagt bij aan het voorkomen van hittestress, klimaatadaptatie en een gezonde leefomgeving.
  • Optimale energiemix. De regionale optimale energiemix voor opwekking van hernieuwbare energie in de ondergrond, op de bovengrond en in de bebouwde omgeving past bij de regionale landschappelijke en gebiedskwaliteiten en de economische kansen. De warmtevoorziening is een belangrijk onderdeel van de energietransitie in Noord-Holland. Er moeten strategieën komen voor warmtesystemen die de warmte van hernieuwbare bronnen samen met restwarmte van bedrijven naar afnemers brengen (bedrijf, wijk en regio).

3.2.2 Omgevingsverordening Noord-Holland 2020     

De doorwerking van de omgevingsvisie naar de gemeenten toe wordt geregeld met de provinciale omgevingsverordening. Op 17 november 2020 is de omgevingsverordening in werking getreden. De verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van onder andere gemeentelijke bestemmingsplannen (en omgevingsplannen). Het gaat daarbij niet alleen om de inhoud in strikt juridische zin, maar ook om eisen aan de toelichting.

De omgevingsverordening bevat de volgende artikelen die mogelijk relevant zijn voor het plangebied:

  • Paragraaf 6.1.6: wonen binnen de LIB 5 zone Schiphol
  • Artikel 6.62: k limaatadaptatie

Paragraaf 6.1.6 Wonen binnen de LIB 5 zone Schiphol

Deze paragraaf ziet op het toevoegen van woningen binnen de LIB 5 zone Schiphol, zijnde het planologisch afwegingsgebied, zoals bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol. Deze paragraaf bevat regels met het oog op:

  • het waarborgen van terughoudendheid met woningbouw in het landelijk gebied binnen de LIB 5 zone Schiphol;
  • het expliciet meewegen van luchtvaartgeluid in ruimtelijke plannen waarin woningen worden toegevoegd binnen de LIB 5 zone Schiphol

Voor zover een ruimtelijk plan nieuwe woningen toestaat op gronden die liggen binnen het werkingsgebied LIB 5 zone wordt in de toelichting op dat plan rekenschap gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen.

verplicht

Ligging plangebied ten opzichte van de LIB5 zone (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Artikel 6.62 Klimaatadaptatie

De toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico’s van klimaatverandering. In de beschrijving wordt in ieder geval betrokken het risico op:

  • wateroverlast;
  • overstroming;
  • hitte en
  • droogte.

De beschrijving omschrijft tevens de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de omschreven risico’s te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaats vindt.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid     

  1. Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied en ligt buiten de LIB5 zone van Schiphol. Nadere argumentatie voor het aspect luchtvaart-geluid is niet nodig.
  2. In de hoofdstukken 11 en 17 wordt nader in gegaan op het voorkomen van wateroverlast en het voorkomen van hitte en droogte.

Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling voldoet aan het provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Metropoolregio Amsterdam     

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies.

Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.

Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

Jaarprogramma 'wonen', MRA 2020

Het Jaarprogramma Wonen in de MRA 2020 kent de volgende strategische opgaven:

  1. Realiseren en behouden van divers en betaalbaar woningaanbod en voldoende instroom- en doorstroomkansen voor diverse groepen, zowel in de nieuwbouw als in de bestaande voorraad. Met een evenwichtige spreiding binnen de MRA en behoud van leefbare, aantrekkelijke steden en kernen.
  2. Aanjagen woningproductie (15.000 woningen per jaar) en gebiedsontwikkeling korte termijn.
  3. Afstemming woningbouwopgave in samenhang met andere (ruimtelijke) opgaven, met focus op de Sleutelgebieden.

De drie strategische opgaven komen samen in een aantal trajecten, die in 2020 prioriteit hebben:

  • Woondeal MRA met het Rijk, met onder meer afspraken over woningproductie en over borgen van de betaalbaarheid
  • Versnelling woningbouw: actieprogramma woningproductie MRA 2018-2025
  • Uitvoering Sleutelgebieden

De grote woningopgave voor de regio heeft een grote impact op de ruimte en de bereikbaarheid in de regio. Hierbij is hulp van het Rijk nodig. Om richting te geven aan de gesprekken met het rijk zijn een aantal 'sleutelgebieden' (kansrijke groter regionale woningbouwlocaties). Het plangebied valt daar niet onder.

3.3.2 Conclusie regionaal beleid     

Met dit bestemmingsplan worden maximaal 440 woningen mogelijk gemaakt. Ruim een kwart van de woningen worden sociale huurwoningen. Aanvullend wordt 35% in het segment middensegment huur gerealiseerd en bijna 20% in het middensegment koop. Daarmee bevat het woningbouwprogramma een groota aantal woningen voor betaalbare woningen.

Het borgen van de betaalbaarheid vindt plaats in de uit te geven erfpachtovereenkomsten (privaatrechtelijk). Daarmee is er geen noodzaak om de doelgroepenverordening toe te passen in dit bestemmingsplan (bestuursrechtelijke borging).

Het beoogde woningbouwprogramma past binnen de opgaven van de MRA.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam'     

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.

De ambitie is om woningen toe te voegen door met name verdichting en transformatie. Verdichting is het beter benutten of intensiveren van bestaand stedelijk gebied. Een andere manier om de woningvoorraad uit te breiden is het omvormen van bestaande gebouwen (bijvoorbeeld leegstaande kantoren) tot wooncomplexen. Hiermee wordt één van de belangrijkste kwaliteiten van Amsterdam verder uitgebouwd: de menging van wonen, werken en ontspanning. In een economie, die in toenemende mate een kennis- en netwerkeconomie is, werkt dat gegeven als een magneet op bedrijven en ondernemers.

Zuidflank - ArenApoort

Het plangebied en de ArenApoort vormen een onderdeel van de zuidflank. In dit deel van zuidoost staan trekkers als stadion ArenA, de Heineken Music Hall en de grotere woonwinkels. De ontwikkeling in zuidoostelijke richting is altijd ‘onrustig’ geweest. Infrastructuur richting Midden-Nederland (A2, A9 en de spoorlijn Amsterdam Utrecht) heeft dit deel van Amsterdam versnipperd. Dit leidde tot tal van ad-hocontwikkelingen en tot een grote ontvankelijkheid voor grotere sport- en leisurefuncties.

De ambitie is om het centrumgebied van Zuidoost, ArenAPoort (Arenagebied en winkelcentrum de Amsterdamse Poort) verder te ontwikkelen als ‘grootstedelijk kerngebied’, een plek om te winkelen, uit te gaan, te werken en te wonen. De ontwikkeling is al geruime tijd gaande. ArenAPoort geniet reeds nationale en internationale faam als plek voor grootschaliger (overdekte) sport- en entertainment-evenementen, in stadion ArenA, de Heineken Music Hall en de Ziggo-dome. In het gebied concentreren zich ook mediabedrijven met bijbehorende studiofaciliteiten (Endemol). De ambitie voor het gebied vraagt nadrukkelijk om doorontwikkeling en diversifisering. Het gaat dan om vestiging van (grootschalige en perifere) detailhandel, versterking van het winkelgebied Amsterdamse Poort en de ontwikkeling van grootschalige leisure.

Het plangebied grenst aan de hoofdgroenstructuur (stadspark). Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar hoofdstuk 16.

verplicht verplicht

Structuurvisie (bron: https://nieuwemeer.info/gab/pdf/structuurvisie_amsterdam_2040_web.pdf)

Consequentie structuurvisie voor plangebied

Met een verhoging van het aantal woningen van 158 naar maximaal 440 wordt er een bijdrage geleverd aan de hoge woningbouwbehoefte van Amsterdam. Daarbij is sprake van een verdere intensivering van de plannen tot nu toe. Een verdichting die bijdraagt aan een mening van wonen, werken en ontspanning.

De plannen zijn daarmee volledig in overeenstemming met de doelstellingen van de gemeentelijke structuurvisie.

3.4.2 Omgevingsvisie Amsterdam 2050     

Op 8 juli 2021 heeft de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 vastgesteld. De centrale gedachte van de omgevingsvisie is dat de gemeente voorbereid wil zijn op een groei. De ontwikkeling van de economie en de toename van de bevolking wil de gemeente gebruiken om een betere stad te worden, met meer kansengelijkheid, leefbaarder voor mens en dier en duurzamer in een vitale en goed verbonden regio.

De groeiambities van de 'Structuurvisie Amsterdam 2040. Economisch sterk en Duurzaam' uit 2011 wordt doorgezet: de stad mikt op minimaal 150.000 woningen erbij in 2050, dat is een voortzetting van het groeitempo van de afgelopen 10 jaar. Plus 200.000 nieuwe arbeidsplaatsen. Deze groei wordt aan voorwaarden gebonden. Amsterdam wil dat de groei enerzijds het sociale fundament van de stad versterkt en anderzijds het draagvermogen van de planeet niet overschrijdt. Daarom mag de groei alleen plaatsvinden binnen de huidige stadsgrenzen. Op die manier wordt de kwaliteit van bestaande buurten versterkt en kunnen woningen en bedrijfsgebouwen verduurzaamd worden en blijven de kwetsbare landschappen open.

De omgevingsvisie heeft vijf strategische keuzes geformuleerd:

  1. meerkernige ontwikkeling;
  2. groeien binnen grenzen;
  3. duurzaam en gezond bewegen;
  4. rigoureus vegroenen;
  5. samen stad maken.

Hoe de omgevingsvisie in de praktijk haar doorwerking zal krijgen, wordt nog uitgewerkt in een Uitvoeringsagenda omgevingsvisie Amsterdam.

Consequentie omgevingsvisie voor plangebied

De beoogde ontwikkeling is helemaal in lijn met de recent vastgesteld omgevingsvisie. Met het toevoegen van maximaal 440 woningen en het vergroten van het programma aan voorzieningen wordt er bijgedragen aan de doelstellingen van de recent vastgestelde omgevingsvisie.

3.4.3 Koers 2025 - Ruimte voor de stad     

De 'Koers 2025' operationaliseert de Structuurvisie en de ambitie voor de bouw van 50.000 woningen in een ontwikkelstrategie voor de stad tot 2025. De koers is in 2016 vastgesteld door de gemeenteraad. Het college wil de druk op de woningmarkt verlichten en maakt daarom tot 2025 de bouw mogelijk van 50.000 woningen binnen de stadsgrenzen. De huidige voorraad aan woningbouwplannen is onvoldoende om hierin te voorzien. Nieuwe woningen worden gerealiseerd in nieuwbouwprojecten, maar ook door transformatie van leegstaand en leegkomend vastgoed. De plannen bieden ook ruimte aan voorzieningen en bedrijven. Op welke plekken dit kan gebeuren staat in Koers 2025, een integrale en stadsbrede inventarisatie van woningbouwlocaties.

Koers 2025 is op 12 januari 2016 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. De gemeenteraad is hierover tijdens de raadsvergadering van 9 maart 2016 geïnformeerd.

Met de acties uit Koers 2025 schept het gemeentebestuur voor de periode tot 2025 ruimte voor het realiseren van 50.000 woningen in de stad. Dit gebeurt gefaseerd. Voor zuidoost wordt met name gewerkt aan verschillende verdichtingsprojecten. Het Nelson Mandelapark worden in Koers 2025 aangewezen als versnellingslocaties.

verplicht

Bouwsteen 5 - zuidoost (bron: Koers 2025 - Ruimte voor de stad)

Consequentie Koers 2025 voor plangebied

Het plangebied ligt te midden van gebieden, die specifiek zijn aangemerkt als versnellingslocaties. Het gebied zelf is niet aangemerkt als versnellingslocatie. Met de bouw van maximaal 440 woningen, waar momenteel 158 woningen mogelijk zijn, is er sprake van verdichting. Met de toename van bijna 300 woningen wordt intensiever bijgedragen aan de doelstelling om 50.000 woningen extra woningen te realiseren.

3.4.4 Woonagenda 2025     

De Woonagenda 2025 is opgesteld in opdracht van het gemeentebestuur van Amsterdam en is op 19 juli 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. De vraag die centraal staat in de woonagenda is: wat is er nodig om te zorgen dat Amsterdam een gezonde, dynamische, gemengde stad blijft waar ruimte is voor iedereen? Voor oude Amsterdammers en voor nieuwe Amsterdammers. Voor gezinnen en voor starters. Voor studenten en voor ouderen. Voor mensen met alle soorten inkomens. Die opgave is ingewikkeld.

Hoe ontwikkelen de woningvoorraad en de woningbehoefte zich tot 2025? Dit inzicht is nodig om te weten waar op gestuurd moet worden om de woningvoorraad en de woningbehoefte in 2025 beter op elkaar te laten aansluiten. In de woonagenda is een figuur opgenomen waarin de woningvoorraad in 2025 vergeleken met de woningbehoefte in dat jaar. Voor deze prognose is uitgegaan van bestaand beleid ten aanzien van de woningvoorraad, zonder de aanvullende acties uit de woonagenda. De prognose maakt duidelijk waar de komende jaren tekorten in de voorraad ontstaan en voor welke uitdagingen Amsterdam nog staat.

verplicht

Woningvoorraad en - behoefte in 2025 (bron: Woonagenda 2025)

Uit de prognose van de woningbehoefte en de woningvoorraad blijkt dat voor heel Amsterdam in 2025 het grootste tekort zit in de gereguleerde huurvoorraad. Dit zijn woningen met een huurprijs tot maximaal € 710,68. Ook wel 'sociale huurwoningen' genoemd. In de woonagenda zijn actie's benoemd die bijdragen aan voldoende, betaalbare en kwalitatief goede woningen.

Consequentie woonagenda voor plangebied

Van de maximaal 440 woningen, wordt 26% sociale huurwoning. Het bestaande woningbouwaanbod in Bijlmer Centrum bedraagt momenteel 76% sociale huur, 22% middensegment en 2% koopwoningen. Er is inzichtelijk gemaakt hoe het toekomstige woningaanbod in Bijlmer Centrum zich ontwikkeld, rekening houdend met wat er in lopende projecten als programma is voorzien. Hier is ook Marktplein Zuid in meegenomen.

Een lager percentage sociale huurwoningen in dit plan, zorgt voor meer diversiteit in het woningaanbod in Bijlmer Centrum. Uit een doorrekening blijkt dat de college ambities van 45% sociaal op gebiedsniveau met dit aangepaste programma gehaald worden. Daarmee is het woningbouwprogramma in lijn met de woonagenda.

3.4.5 Actieplan wooncoöperaties     

Op 17 september 2019 heeft het college van B&W het 'Actieplan wooncoöperaties' vastgesteld. Hierin staat dat de gemeente Amsterdam de groei van het aantal wooncoöperaties in de stad sterk gaat stimuleren. In de periode 2020-2021 starten 15 tot 20 wooncoöperaties met huurwoningen in het sociale en middensegment. Het aantal coöperatieve woningen moet in de jaren daarna oplopen tot 7.000 in 2025 om daarna door te groeien tot 40.000 coöperatieve woningen in 2040.

Een wooncoöperatie is een vorm van collectief wonen, waarbij de bewoners gezamenlijk vorm geven aan zelfbeheer en zelfbestuur. Een gemeenschap waarin bewoners meer met elkaar delen, variërend van een gemeenschappelijke tuin tot een gezamenlijk huishouden of de gezamenlijke opvang van de kinderen. Er is altijd sprake van een collectief element tussen bewoners en gebruikers van een pand of een gebied.

Het actieplan streeft er naar het percentage middeldure huurwoningen te verhogen. Wooncoöperaties dragen bij aan het blijvend beschikbaar houden van woningen in het sociale - en middenhuursegment.

Consequentie actieplan voor plangebied

De vraag naar middeldure huurwoningen is toegenomen doordat huishoudens met een middeninkomen niet meer in de sociale huursector terecht kunnen en steeds meer mensen een flxibel arbeidscontract hebben. Daarnaast zijn steeds meer huishoudens door de stijgende prijzen in de koopsector, aangewezen op een middeldure huurwoning.

Ruim 60% van het te realiseren woningbouwprogramma betreft sociale huur en middensegment huur woningen. Daarmee is het woningbouwprogramma in overeenstemming met de doelstellingen van het actieplan.

3.4.6 Huisvestingsverordening Amsterdam 2020     

De gemeenteraad heeft de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 aangenomen. De nieuwe regels zijn per 1 januari 2020 in werking gegaan. Deze verordening bevat regels voor alle Amsterdamse woningen. De nieuwe huisvestingsverordening is er om te zorgen dat de woningvoorraad en de leefbaarheid in de Amsterdamse buurten beschermd worden. De gemeente wil dat woningen worden gebruikt om in te wonen en dat er woningen zijn voor alle mensen die in Amsterdam willen wonen.

In de verordening staan onder andere nieuwe regels met betrekking tot het toestaan van een Bed & Breakfast (B&B). Het college van B&W heeft een quotum vastgesteld per wijk. Vergunningen voor het gedeeltelijk onttrekken aan de bestemming tot bewoning ten behoeve van een B&B worden, met inachtneming van een door burgemeester en wethouders per wijk vastgesteld quotum, verstrekt. Wanneer het aantal aanmeldingen voor een wijk hoger is dan het quotum, geschiedt de verdeling middels loting.

Aan een vergunning voor het gedeeltelijk onttrekken van een woonruimte aan de bestemming tot bewoning ten behoeve van een B&B worden voorwaarden gesteld, waaronder:

  • de B&B beschikt over maximaal vier slaapplaatsen voor gasten;
  • de woonruimte die ten behoeve van B&B wordt onttrokken is een deel van een zelfstandige woonruimte;
  • de woonruimte waarbinnen wordt onttrokken is niet in eigendom van een woningcorporatie;
  • de vergunning is geldig voor een periode van ten hoogste acht jaar.

Consequentie huisvestingsverordening voor plangebied

Met dit bestemmingsplan wordt de regeling uit de huisvestingsverordening vertaald: een B&B is als strijdig gebruik aangemerkt, maar het bevoegd gezag kan, onder voorwaarden, besluiten een B&B toch toe te staan (middels een afwijkingsbevoegdheid).

3.4.7 Horecanota Zuidoost, 2007 - 2012     

Op 18 december 2007 heeft het voormalige Stadsdeel Zuidoost de horecanota vastgesteld.De nota is gericht op de vernieuweingsoperatie van de Bijlmermeer en de plannen rond de ArenA Boelevard, waar toen sprake van was. Horeca kan bijdragen aan het aantrekkelijker maken van de woon-, werk-, en leefomgeving. De nota dient als toetsingskader voor ontwikkelingen en planvorming rond de horeca, vergunningverlening en handhaving.

De vernieuwingsoperatie was gericht op een integrale aanpak, waarbij er meer andere vormen van horeca komen met een opwaardering van de horecavoorzieningen als gevolg. In 2007 werd een uitbreiding van het aantal horecavestigingen van 15 tot 20 als wenselijk geacht voor de locaties 'centrumgebied', de grondgebieden, bedrijventerrein Amstel III en de wijk-, winkel- en woongebieden.

Voor het Anton de Komplein was het beleid gericht om van het plein een levendig en cultureel plein te maken, zowel overdag als in de avonduren. Naast een geschikt marktplein, is het plein een ontmoetingsplek voor wijkbewoners en bezoekers. Voor de levendigheid van het plein is het van belang dat aan verschillende kanten van het plein horeca aanwezig is. Het plein biedt de mogelijkheid voor een 'horecaconcentratiegebied'.

Consequentie plangebied

In het geldende bestemmingsplan is in totaal 1.100 m2 (250 m2 + 850 m2) aan horecavoorzieningen (horeca I, III en IV) mogelijk, waarvan 850 m2 in het sportcentrum. De rechten voor het sportcentrum blijven met dit bestemmingsplan behouden. Voor de rest wordt het oppervlakte aan horeca verhoogd naar maximaal 500 m2 aan horeca III en/of IV. Deze verdubbeling is passend binnen de marktruimte van 3.300 m2 in de gehele Arenapoort.

3.4.8 Amsterdamse Referentienormen     

Met de Amsterdamse referentienormen wordt gestreefd naar het creëren van ruimte voor maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen. Het zijn richtlijnen die nieuwe en aanwezige voorzieningen (of het tekort hieraan) binnen een gebied een belangrijke plaats geven. Het college van B&W heeft op 31 januari 2018 ingestemd met de referentienormen. Nadien zijn de normen op onderdelen aangepast.

Het doel van een stedelijke referentienorm is om te voorzien in voldoende en divers kwalitatief aanbod van voorzieningen (maatschappelijk, groen en spelen) en deze niet-woonfuncties steviger te verankeren in de groei van de stad. Resultaat is een Amsterdamse referentienorm voor maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen die in beeld brengt welke opgave hoort bij de in Koers 2025 vastgestelde woningbouwambitie.

De referentienormen houden rekening met de verschillende woonmilieus (centrum stedelijk, gemengd stedelijk en groen/blauw) die in de stad worden onderscheiden. Met de referentienormen wordt een onderscheid gemaakt tussen voorzieningen die in elke buurt aanwezig moeten zijn en voorzieningen die bovenwijks van belang zijn.

verplicht

Referentienormen voor groen en spelen in openbare ruimte (op buurtniveau)

In het rapport 'Naar een complete stad' zijn de referentienormen voor de realisatie van de 30.000 nieuwe woningen in Zuidoost in kaart gebracht. Een deel van de voorzieningen zijn en worden binnen het plangebied van dit bestemmingsplan gerealiseerd.

3.4.9 Shortstay     

Shortstay is het tijdelijk wonen in een zelfstandige woning voor een periode van minimaal zeven nachten en maximaal zes maanden. Shortstay in één appartement is toegestaan voor één huishouden of voor maximaal 4 personen als deze personen deel uitmaken van meerdere huishoudens. Voor de overnachtingen in een shortstay-appartement moet toeristenbelasting worden betaald.

Shortstay is bedoeld voor tijdelijk verblijf van expats en internationals die tijdelijk voor werk naar Amsterdam komen. Shortstay is uitdrukkelijk niet bedoeld voor het onderbrengen van toeristen. In de bestaande woningbouw kan shortstay alleen worden uitgevoerd als daar een tijdelijke woningonttrekking op basis van de Huisvestingswet voor is afgegeven. Sinds 14 januari 2014 worden geen nieuwe vergunningen voor shortstay in de bestaande woningbouw meer afgegeven.

Consequentie plangebied

Met dit bestemmingsplan wordt short-stay niet mogelijk gemaakt. Short-stay wordt aangemerkt als strijdig gebruik.

3.4.10 De schoonheid van Amsterdam     

Op 14 september 2016 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de welstandsnota 'De schoonheid van Amsterdam' vastgesteld. De stad hecht waarde aan de kwaliteit van de gebouwde omgeving; het is een publiek belang om zorgvuldig met die omgeving om te gaan. Tegelijkertijd wil de gemeente burgers niet onnodig beperken in de mogelijkheid gebouwen aan te passen. Het beoordelen van bouwplannen op redelijke eisen van welstand is een manier om deze twee uitganspunten in de praktijk te brengen.

De welstandnota maakt onderscheid in verschillende welstandsniveaus. Het plangebied wordt aangemerkt als 'bijzonder'. Van deze gebieden mag worden verwacht dat een ontwikkeling (een ontwerp) bij draagt aan de kwaliteit van de omgeving. Dit zijn gebieden die van groot belang zijn voor het aanzien van de stad.

Volgens het 'stroomschema welstand' zijn de regels in hoofdstuk 8 (criteria voor ruimtelijke systemen) relevant en van toepassing.

verplicht

Uitsnede niveaukaart 'De schoonheid van Amsterdam' (bron: Schoonheid van Amsterdam)

verplicht

Uitsnede kaart welstandsgebied De schoonheid van Amsterdam' (bron: Schoonheid van Amsterdam)

Consequentie welstand voor projectgebied

Op 18 april 2018 heeft de subcommissie Integrale Ruimtelijke Kwaliteit (SIRK) het plan beoordeeld. De vraag die toen voorgelegd is, is: is de gekozen bouwhoogte en typologie van bebouwing passend voor deze locatie en leidt de positionering van de toegevoegde bebouwing tot een kwalitatief aantrekkelijke openbare ruimte?

De commissie onderschrijft de hoofduitgangspunten van het plan, waarbij het bestaande sportcentrum wordt voorzien van een open kraag van omringende bebouwing, die aan alle zijden reageert op de kenmerken van de aanliggende openbare ruimte.

De commissie vraagt aandacht voor:

  • de verbinding tussen het Anton de Komplein en het cultuurplein op de kop van het Nelson Mandelapark; de toe te voegen bebouwing mag niet de zichtrelatie tussen de dreef en de groenstrook blokkeren;
  • de overgang van privé terrein naar het openbaar groen;
  • het aantrekkelijk maken van het dak van het sportcomplex, waarbij een groen dak voor de hand ligt.

De Commissie adviseert de uitwerking van alle openbare ruimte in het plangebied tegelijk op te laten lopen met de nadere uitwerking van de bouwkundige ensembles en de functionele programmering van de plint. Daarnaast wordt geadviseerd vroeg in het proces het gewenste welstandskader en welstandsniveau te benoemen en procedureel vast te leggen. Dit kan in overleg met het Bureau van de CRK. Een volledig verslag is in bijlage 2 toegevoegd. Het plan is overeenkomstig het advies aangepast.

3.4.11 Agenda Groen     

De Agenda Groen is op 30 september 2015 vastgesteld in de gemeenteraad. Elke Amsterdammer moet straks een groene omgeving in de buurt hebben. In deze agenda wordt de koers uitgezet voor investeringen in het groen tussen 2015 en 2018 en daarmee geeft de agenda duidelijk richting aan initiatieven. De prioriteit wordt daarbij de komende jaren gelegd op vier thema's: stadsparken, klimaat en biodiversiteit, groen in de buurt en verbindingen en toegankelijkheid.

1. Stadsparken

Stadsparken zijn bij uitstek de gemeenschappelijke tuinen van de stad. Ze zijn er voor iedereen en ze worden steeds intensiever en op heel uiteenlopende manieren gebruikt: werken, leren over de natuur, barbecueën, wandelen, sporten, zonnen, een feestje vieren of een evenement bezoeken. Het doel is om stadsparken beter in te richten op dat intensieve gebruik. Ook komen er meer en betere alternatieven voor de drukke stadsparken, om zo de bezoekersdrukte beter te spreiden over de groengebieden in en om de stad. De komende jaren worden tenminste drie stadsparken ingrijpend verbeterd voor duurzamer en intensiever gebruik.

2. Klimaat en biodiversiteit

De groene ruimte speelt een belangrijke rol bij het klimaatbestendig maken van de stad. Buien worden steeds extremer en temperaturen hoger. Een effectieve manier om regenwater op te vangen en de temperatuur te beperken, is door het oppervlakte aan groen te vergroten. Daarnaast kan groen bijdragen aan meer biodiversiteit in de stad. Daarom wordt de komende jaren ingezet op 50.000 m2 extra groen dak in de stad, bij voorkeur groen dak met een dik groenpakket.

3. Groen in de buurt

Amsterdammers hechten veel waarde aan mooi en bruikbaar groen in de directe omgeving van de woning. Groen in de buurt heeft een belangrijke functie als ontmoetingsplek en zorgt ervoor dat mensen meer bewegen. Bewoners weten zelf het beste waar behoefte aan is, daarom bieden we ruimte aan buurtinitiatieven. Daarom wordt de komende jaren ingezet op meer groene plekken in de buurt door het vergroenen of aanleggen van tenminste twintig postzegelparken.

4. Verbindingen en toegankelijkheid

Het laatste thema in de Agenda Groen is gericht op het verbeteren van wandel- en fietsroutes tussen en binnen groengebieden voor dagelijks recreatief en sportief gebruik. Amsterdam is rijk aan groen en veel van dat groen kan beter worden gebruikt als het toegankelijker is of beter met elkaar is verbonden. Ingezet wordt op het zichtbaar verbeteren van fietsverbindingen naar de landschappen rondom de stad. Knelpunten in de schakels tussen stad en land worden opgelost en er wordt geinvesteerd in de belevingswaarde van deze routes.

Consequentie agenda groen voor het plan

Bij de inrichting van de openbare ruimte is veel aandacht besteed aan groen, spelen en langzaamverkeersverbindingen. In de de paragraven 3.4.8, 4.3 en 11.3 wordt hier nader op in gegaan. Uit die paragraven blijkt dat de inrichting van de openbare ruimte, maar deels ook de realisatie van een groen dak, in lijn is met de doelstellingen van de Agenda Groen.

Hoofdstuk 4 Het ruimtelijk kader     

De Investeringsnota Marktplein Zuid is een actualisatie van het stedenbouwkundig plan van eisen van Marktplein Zuid en de grondexploitatie die zijn vastgesteld in 2006. Delen van dit plan, zoals het stadsdeelkantoor, het Bijlmer Sportcentrum en het Bijlmer Parktheater zijn al gerealiseerd. De woningbouw ontwikkeling is als gevolg van de economische crisis tot op heden niet ontwikkeld.

De ontwikkeling van Marktplein Zuid is geen losstaande ontwikkeling. De gemeentelijke kaders en bestaande omgeving waarin de ontwikkeling plaats vindt, maakt dit tot een complexe opgave.

4.1 Ruimtelijk-functionele aspecten     

4.1.1 Uitgangspunten     

4.1.1.1 Ruimtelijke uitgangspunten     

Het plangebied heeft enkele publieke functies, zijnde het stadsdeelkantoor, het Bijlmer Sportcentrum, het Bijlmer Parktheater en het politiebureau. In het Arenapoort gebied zijn winkel- en horecafuncties. De gebouwen in het plangebied staan als losse architectonische objecten in de ruimte, met uitzondering van het stadsdeelkantoor dat onderdeel uitmaakt van een gesloten bouwblok. Hiermee mist het gebied stedenbouwkundige en architectonische karakter en samenhang.

Om deze samenhang te versterken zijn de volgende uitganspunten geformuleerd voor de herontwikkeling:

  • versterken van de kwaliteit van de waterloop met de bestaande bomen aan de kant van de Vogeltjeswei;
  • versterken van de verbinding vanaf het Anton de Komplein richting het Nelson Mandelapark. Integreren van het (met de achterkant) aan de route gelegen politiekantoor in het openbare ruimte ontwerp;
  • de loop- en fietsroutes en de ontwikkelingsvisie 'Stadsboulevard Bijlmerdreef' bieden aanleidingen voor de programmering van de begane grond en de situering van gebouwen en entrees aan een levendige openbare ruimte;
  • verschillende voetgangers- en fietsverbindingen kruisen door het plangebied en het gebied wordt alleen toegankelijk voor gemotoriseerd bestemmingsverkeer;
  • houd rekening met aanwezig kabels & leidingen traces;
  • aanwezige voorzieningen in het gebied behouden hun functie en kunnen deze blijven uitvoeren;
  • de bomen langs de sloot aan de kant van de Vogeltjeswei blijven behouden en worden goed ingepast.

Bovengenoemde uitgangspunten hebben geresulteerd in een plan dat bestaat uit een ensemble van gebouwen rondom het Bijlmer Sportcentrum en een toren aan de Bijlmerdreef. De nieuwe bebouwing omarmt het Bijlmer Sportcentrum als het ware.

 verplicht

Schematische weergave nieuwbouw (bron: Investeringsnota Marktplein Zuid)

Routes en zichtlijnen

De routes en zichtlijnen zijn belangrijk voor de ruimtelijke structuren in het gebied en worden versterkt door de stedenbouwkundige opzet. Drie hoogteaccenten markeren de zichtlijnen en routes in het gebied: de toren aan het Anton de Komplein en het markante complex met uitzicht op het Nelson Mandelapark accentueren de stedelijke verbinding tussen ArenApoort en het Nelson Mandelapark. Aan de Bijlmerdreef komt een derde hoogte accent als reactie op het volume aan de andere zijde van de Bijlmerdreef.

verplicht

Hoogteaccenten en zichtlijnen

4.1.1.2 Stedenbouwkundige - en architectonische uitgangspunten     

Naast ruimtelijke uitgangspunten zijn er ook architectonische uitgangspunten geformlueerd. De nieuwe gebouwen in het plangebied reageren in hun architectuur op de bestaande gebouwen:

  • het Bijlmer Parktheater heeft door zijn iconografiche architectuur een geheel eigen karakter en levert thematische aanknopingspunten voor de programmering van de plinten en de inrichting van de openbare ruimte;
  • het stadsdeelkantoor aan het Anton de Komplein heeft rondom hoge plinten en colonnaden aan het Anton de Komplein;
  • het Bijlmer Sportcentrum heeft open gevelpartijen waarvan het zicht niet belemmerd mag worden en gesloten gevelpartijen die grotendeels toegankelijk moeten blijven voor expeditie en hulpdiensten;
  • de gevels van de nieuwe en bestaande woningen die zonlicht kunnen ontvangen en in de invloedssfeer van het plan liggen, voldoen minimaal aan de lichte TNO-norm voor bezonning (zie paragraaf 13.1.2 en 13.2.1).

De nieuwe bebouwing sluit aan op bestaande architectonische elementen in de omgeving. De inspringende plint van het stadsdeelkantoor komt terug in de gevels langs de route van het Anton de Komplein naar het Nelson Mandelapark en aan de kant van het Bijlmer Parktheater refereren de hoge en actieve plinten naar de gevelindeling van het winkelgebied en het blok van het stadsdeelkantoor. De glazen gevel van het Bijlmer Sportcentrum wordt onderdeel van het nieuwe ensemble.

De toren verbindt de hoger gelegen Bijlmerdreef met de groene zone die uitkomt in het Nelson Mandelapark. De nieuwe bouwvolumes integreren de bestaande gebouwen, structureren de openbare ruimte en begeleiden de routes en zichtlijnen in het gebied. De architectuur refereert naar de bouwhoogtes, de architectuurelementen en de programmering van de bestaande gebouwen in de directe omgeving van het plan.

Maar het ensemble krijgt ook zijn eigen karakter door afstemming van kleur en materiaal van de nieuwe gebouwen. De buitenruimte sluit aan op het karakter van de aanliggende openbare ruimte, zodat een gevelbeeld ontstaat met subtiele verschillen.

4.1.2 Programma     

Het hernieuwde plan voorziet in een bouwvolume van ca. 40.500 m2 bvo, waarvan 1.500 m2 bvo gebruikt wordt voor maatschappelijke, culturele en commerciële voorzieningen (consument verzorgende - en maatschappelijke dienstverlening) en maximaal 500 m2 bvo aan horeca. De rest wordt besteed aan de realisatie van maximaal 440 woningen.

4.1.2.1 Woningbouwprogramma     

De vraag naar middeldure huurwoningen is toegenomen doordat huishoudens met een middeninkomen niet meer in de sociale huursector terecht kunnen en steeds meer mensen een flxibel arbeidscontract hebben. Daarnaast zijn steeds meer huishoudens door de stijgende prijzen in de koopsector, aangewezen op een middeldure huurwoning.

Sociale huurwoningen zijn woningen met een huurprijs van maximaal €720,24 (d.d. april 2020). Middeldure huurwoningen zijn woningen met een huur tussen de €720,24 en €1.001,- (d.d. april 2020) .

Wonen Blok Percentage Aantal
Sociale huur B en C 26% 114
Middensegment huur A en B 35% 154
Middensegment koop D en E 18% 80
Vrije sector koop D en E 21% 92
Totaal 100% 440

Overzicht te realiseren categorieën woningen

Uit bovenstaande tabel blijkt dat ruim 60% van het woningbouwprogramma bestaat uit sociale en middensegment huurwoningen.

4.1.2.2 Woonsferen     

Aan het Anton de Komplein en langs de route naar de Vogeltjeswei ontstaat een stedelijke woonsfeer aan het marktplein en de marktstraat. De bouwvolumes refereren aan het stedelijke karakter van het winkelgebied en het stadsdeelkantoor: een 'stedelijk woonsfeer'.

De groene zone tussen de Vogeltjeswei en het plangebied sluit aan op het Nelson Mandelapark en de Bijlmerdreef. Hier ontstaat een groene woonsfeer aan de parkrand met uitzicht op het park en het groen aan de singel: 'wonen in het groen'.

Het Nelson Mandelapark wordt om het Bijlmer Parktheater het gebied ingetrokken. Hieraan komt nieuwe bebouwing te staan. Deze nieuwe bebouwing krijgt een bijzondere positie als object aan het park en aan de route van het Anton de Komplein naar het Nelson Mandelapark: 'stadswonen aan het park'.

verplicht

Woonsferen

Stedelijke woonsfeer

Het nieuwe stedenbouwkundige volume continueert de stedelijke sfeer van het stadsdeelkantoor aan twee kanten:

  1. Aan het Anton de Komplein (marktplein) ontstaat een heldere publieke ruimte met voorzieningen in de plint aan het plein. Binnen dit volume liggen loggias als buitenruimtes van de woningen. Ze liggen beschut van het plein maar hebben tegelijkertijd uitzicht op het plein en het stadse leven. Het hoogte accent legt nadruk op de route naar het Nelson Mandelapark en de entree van het Bijlmer Sportcentrum. Het publieke karakter van het plein wordt via de colonnade doorgezet in de dubbelhoge plint van het gebouw, zoals in het stadsdeelkantoor.
  2. Richting de Vogeltjeswei ontstaat door spiegelen van de hoogtes en de gevelconfiuratie van het bestaande gesloten bouwblok een (markt)straat. Het pleintje aan het einde van de straat vormt de overgang naar de woonsfeer parkrand. Op de verdiepingen vormen balkons de buitenruimtes, passend bij het formele karakter van de stadsstraat.

Wonen in het groen

Langs de singel aan de Vogeltjeswei wordt een robuust en aantrekkelijk groengebied gemaakt, tussen het Nelson Mandelapark en de Bijlmerdreef. Er wordt gewoond met uitzicht op het buurtgroen aan de singel. Bestaande bomen en watergangen worden in dit lineaire park opgenomen. De blokken maken met hun hoogte de overgang naar de overliggende Vogeltjeswei en het gebouw bij het theater.

De woonblokken staan met hun tenen in het groen. De woningen in de plint hebben een buitenruimte aan de collectieve tuin boven de parkeergarage en toegang tot de buitenruimte aan de parkrand. De bovenliggende woningen hebben buitenruimtes aan de parkzijde in de vorm van een balkon.

De parktoren staat aan de verhoogde Bijlmerdreef, in het park en aan het water. De toren verbindt het wonen in het groen met de Bijlmerdreef.

Stadswonen aan het park

Het Bijlmer Parktheater krijgt door de nieuwe bebouwing een bijzondere positie als object in het park en sluit aan op de route van het Anton de Komplein naar het Nelson Mandelapark. Deze route volgt de zichtlijn naar het park en wordt begeleidt door twee hoogte accenten.

Het volume vormt in hoogte de overgang naar de lagere volumes van het 'wonen in het groen'. De woningen hebben grotendeels een oriëntatie op het park en daarmee uitzicht op het Nelson Mandelapark. Het complex neemt het groen van het Nelson Mandelapark in zich op in de vorm van groene dakterrassen. In de lagere verdiepingen liggen de buitenruimtes als loggia's in het volume.

De plint is de plek voor voorzieningen, die samen met het theater een bruisende locatie vormen. In de publieke plint worden de activiteiten van de levendige omgeving naar binnen doorgezet.

4.1.2.3 Voorzieningen     

In het plangebied is behoefte aan gemengde functies en lichte bedrijvigheid, die de levendigheid in de nieuwe buurt kunnen versterken. Voor deze functies is ruimte in een aantal plinten (en aanvullende tussenverdiepingen). In het plangebied is detailhandel uitdrukkelijk uitgesloten, om de concentratie van winkels in het tegenovergelegen winkelcentrum te behouden en leegstand tegen te gaan.

Ruimte wordt geboden aan gemengde functies, waarbij in dit geval wordt verstaan: kleinschalige bedrijven, maatschappelijke (incl. culturele) functies, horeca en dienstverlening. Vanwege de functiemenging met de erboven gelegen woningen zijn uitsluitend lichte vormen van (kleinschalige) bedrijvigheid en andere genoemde functies bedoeld.

In dit bestemmingsplan worden deze gemengde functies gebundeld in de termen 'maatschappelijke dienstverlening': overheids-, sociale, culturele-, medische, onderwijs-, sport- (niet zijnde sportschool / fitness), religieuze en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, waaronder mede begrepen kinderopvangvoorzieningen, met inbegrip van bijbehorende ondergeschikte horeca.

Anton de Komplein

In de plint en deels in de tweede bouwlaag aan het Anton de Komplein komen functies als een café of restaurant, reparatie ten behoeve van particulieren (bijvoorbeeld fietsen of speelgoed), huiswerkbegeleiding, pedicure, schoonheidssalon, dierenarts, kapper, wasserette, fysiotherapeut, yoga/pilates centrum, etc. In de plint worden geen woningen gerealiseerd.

Wonen in het groen (Bijlmerdreef)

De parktoren wordt volledig benut voor woningen.

Stadswonen

Het huidige Ouder Kind Team centrum (OKT) voor Bijlmer Centrum is momenteel niet passend gehuisvest in Hofgeest 193. Deze maatschappelijke voorziening van 650 m2 bvo is wenselijk in de plint en eerste verdieping in het stadswonen aan het park-complex. Verder kan in deze plint horeca opgenomen worden, zoals een restaurant, of culturele voorzieningen, zoals galeries en/ of ateliers, een broedplaats en/of functies die gebonden zijn aan de aanwezigheid van het Bijlmer Parktheater.

4.2 Verkeer en parkeren     

Voor het aantal benodigde parkeerplaatsen voor auto's, fietsen en bromfietsen en de overige verkeersapecten, wordt verwezen naar hoofdstuk 6.

4.3 Openbare ruimte     

De opgave voor een goed functionerende openbare ruimte raakt aan verschillende zaken. De ontsluiting voor de toekomstige woningen, de markt op het Anton de Komplein, het Bijlmer Sportcentrum, het Bijlmer Parktheater (het theater moet bereikbaar blijven voor laden en lossen en andere logistieke werkzaamheden) en de hoofd fietsroutes in noord-zuidelijke en in oost-westelijke richting moeten gefaciliteerd worden. De openbare ruimte is het schakelpunt tussen het Nelson Mandelapark en winkelgebied Amsterdamse Poort. Het gebied moet toegankelijk blijven voor minder validen en schoolkinderen die in bussen worden vervoerd naar het Bijlmer Sportcentrum. Het is belangrijk dat het functioneren van de bestaande voorzieningen versterkt wordt door het nieuwe ontwerp.

De functie van schakelpunt heeft betekenis voor heel Zuidoost. De groene zone bij het Bijlmer Parktheater vormt het voorportaal en de entree naar het Nelson Mandelapark. Voor bezoekers komend vanuit de Amsterdamse Poort dient de route richting het park zichtbaar en herkenbaar te zijn. Tevens moet het Bijlmer Parktheater bereikbaar blijven voor laden en lossen.

En daarnaast dienen piekbuien opgevangen te worden in de openbare ruimte en worden hier fietsparkeerplekken en speelplekken gerealiseerd. Dit alles komt samen in de openbare ruimte.

Het ontwerp voor de openbare ruimte reageert hierop door bij elke woonsfeer een bijpassende inrichting te bieden. Dit resulteert in drie verschillende groensferen. Het geheel wordt omrand door een natuurvriendelijke oever langs het water. De verbinding van het Anton de Komplein naar het Nelson Mandelapark krijgt een heldere route en wordt groener ingericht. Zo ontstaat een openbare ruimte die zich vormt naar het gebruik van de plek. Het project biedt op deze manier een geleidelijke overgang van het stenige gebied van de Amsterdamse Poort naar de groene omgeving van het Nelson Mandelapark.

Voor meer informatie over de oppervlakten van het aan te leggen groen en de speelvoorzieningen, de afvalinzameling en de mogelijkheden voor het opvangen van regenbuien, wordt verwezen naar paragraaf 3.4.8, 11.2.2.1 en 17.3.

verplicht

Impressie openbare ruimte

Hoofdstuk 5 M.e.r. / mer-beoordelingsplicht     

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling).

In het Besluit milieueffectrapportage (verder: het Besluit mer) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit mer.

Het realiseren van maximaal 440 woningen en 1.900 m2 bvo aan voorzieningen is te beschouwen als een "stedelijk ontwikkelingsproject" (categorie D11.2). In het Besluit mer is een drempelwaarden opgenomen. Voor projecten die boven deze drempelwaarden uit komen, geldt dat er een m.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor projecten die onder de drempelwaarden blijven, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden.

Sinds 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie schrijven. Een aanmeldingsnotitie hoeft alleen opgesteld te worden als de initiatiefnemer niet het bevoegd gezag is van de voorgenomen activiteit. Deze aanmeldingsnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldingsnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit op het milieu. Het bevoegd gezag bepaalt op basis van de notitie of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

De drempelwaarden het Besluit mer zijn:

  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

In voorgaande hoofdstukken zijn alle aspecten benoemd die terug komen in de aanmeldingsnotitie (bijlage 3). Hieruit blijkt dat de realisatie van het beoogde programma (maximaal 440 woningen en 1.900 m2 bvo aan voorzieningen) geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Er is daarmee geen noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapport. Het bevoegd gezag dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.

Hoofdstuk 6 Verkeer en parkeren     

6.1 Algemeen     

In deze paragraaf worden de relevante beleidsstukken genoemd, die direct aan de inrichting van het gebied ten behoeve van het verkeer ten grondslag liggen. In dit hoofdstuk wordt verder de bereikbaarheid en de ontsluiting van het gebied als gevolg van het plan globaal beschreven voor de auto, het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger. Ook het auto- en (brom-)fietsparkeren wordt kort in beeld gebracht.

6.2 Beleid en regelgeving     

6.2.1 Nota Parkeernormen Auto     

Op 8 juni 2017 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld. Op 29 november 2017 zijn wijzigingen in de nota vastgesteld. Het parkeerbeleid is op 22 december 2017 gepubliceerd, waarna het in werking is getreden.

In Amsterdam wordt volop gebouwd. We verwachten dat er tot 2025 zo'n vijftigduizend woningen bij komen. Daar horen twintig- tot dertigduizend auto's bij. Het is in het belang voor zowel de huidige als de toekomstige bewoners dat het verkeer in drukke delen van de stad niet vastloopt. Als we de stad bereikbaar willen houden voor voetgangers, fietsers, openbaar vervoer én auto's, blijft er minder ruimte over voor parkeren op straat.

Daarom is het belangrijkste uitgangspunt van de Nota Parkeernormen dat bij nieuwbouw, bewoners en werknemers geen parkeervergunning krijgen. Parkeerplekken komen in of onder het nieuwe gebouw, of worden gereserveerd in bestaande, nabijgelegen parkeergarages. Deze nota zorgt voor eenduidige parkeernormen in de hele stad. En door het maximum en minimum aantal parkeerplekken bij nieuwbouw omlaag te brengen, houden we ook rekening met toekomstige ontwikkelingen.

Voorzieningen

Bij het vaststellen van parkeernormen voor voorzieningen vormen de actuele kencijfers van de CROW het uitgangspunt, gecombineerd met actuele Amsterdamse gegevens over de verkeersgeneratie van specifieke functies. Voorzieningen is een zeer diverse categorie. Alles wat geen woning of kantoor is, valt onder deze categorie. Het kan gaan om commerciële functies van gebouwen (hotels, bedrijven, ziekenhuizen) of maatschappelijke functies (scholen, sportvoorzieningen, kerken en moskeeën). Voor Zuidoost wordt uitgegaan van 'zeer sterk stedelijk' en 'schil centrum'. De goede bereikbaarhed met het openbaar vervoer speelt daarbij een belangrijke rol: het plangebied ligt tegen een A-locatie (Arenapoort) aan.

Als blijkt dat in Amsterdam bepaalde functies substantieel minder autoverkeer genereren dan landelijk, dan wordt dit verrekend met het kencijfer van de CROW om zo tot een actuele (lagere) parkeernorm te komen.

Bij het toetsen van bouwplannen voor voorzieningen kan de gemeente de aanvrager verzoeken om een bevoorradingsplan in te dienen. Dit om te kunnen toetsen hoeveel laad- en losbewegingen een voorziening met zich meebrengt, of een voorziening bijvoorbeeld een loadingdock op eigen terrein of een voorziening op straat (een laad- en losstrook) nodig heeft, of dat er geen aparte voorzieningen nodig zijn. Hierdoor kan de gemeente tijdig anticiperen en doorstroommogelijkheden verbeteren.

Grote delen van Amsterdam zijn aangemerkt als 'parkeertariefgebied' (betaald parkeren). In gebieden waar geen parkeerregulering geldt, heeft de gemeente de mogelijkheid te sturen op het parkeren in de openbare ruimte in geval van nieuwe ontwikkelingen. Als door ontwikkelingen de parkeerdruk binnen een gebied tot boven de 90% stijgt, kan het nodig zijn om een vorm van parkeerregulering in te voeren. Bij de planvorming moet duidelijk zijn of de extra parkeerbehoefte op straat afgewikkeld kan worden of dat een oplossing op eigen terrein gecreëerd moet worden. Zo'n zelfde werkwijze wordt toegepast in parkeertariefgebieden, waar een ontwikkeling plaats vindt.

Consequentie plangebied

Het plangebied wordt aangemerkt als B-locatie. Het grootste deel van Amsterdam wordt als B-locatie geclassificeerd. Hier kiest de gemeente ervoor om naast een maximumparkeernorm ook een minimumparkeernorm te hanteren. Ontwikkelaars worden in principe verplicht om bij nieuwbouw een minimum aantal parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.

Die verplichting vervalt indien aan de hand van gebieds- en functiespecifiek blijkt dat de parkeervraag op straat of in bestaande parkeergarages kan worden opgevangen. Indien de parkeervraag op straat wordt opgevangen wordt aanvullend beoordeeld of de werknemers van de betreffende voorziening in aanmerking komen voor een parkeervergunning of niet.

verplicht

Ligging op B-locatie (bron: Nota Parkeernormen Auto)

6.2.2 Nota parkeernormen fiets en scooter     

De nota 'Parkeernormen Fiets en Scooter' is op 14 maart 2018 vastgesteld door de gemeenteraad. Het beleid is op 28 augustus 2018 gepubliceerd en met ingang van 29 augustus 2018 in werking getreden. In het beleid is bepaald dat het beleid niet van toepassing is op aanvragen die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van het beleid. Dit beleidskader geeft bindende beleidsregels voor fietsparkeervoorziening bij ruimtelijke (her-)ontwikkelingen voor niet-woonfuncties. De te ontwikkelen woningen moeten voldoen aan de regels voor fietsparkeren conform het Bouwbesluit 2012: het realiseren van een fietsenberging. Voor scooters zijn de normen voor parkeervoorzieningen niet-bindende richtlijnen.

Met de nota kan bij nieuwe ontwikkelingen of herontwikkelingen worden voorkomen dat de parkeerbehoefte op de openbare ruimte wordt afgewenteld. In de nota zijn normen en richtlijnen uitgewerkt voor parkeervoorzieningen. Voor niet woonfuncties wordt het verplicht om voldoende en goede fietsparkeervoorzieningen te realiseren op eigen terrein. De normen van de nota lossen nadrukkelijk een huidig tekort aan parkeerplekken voor fietsen en scooters niet op.

Voor het toepassen van de normen voor fietsparkeren is Amsterdam in drie zones verdeeld, omdat deze gebieden verschillen in intensiteit van het fietsgebruik en in fietsparkeerdruk. Het plangebied ligt in zone 2: gemiddeld fietsgebruik. Voor een aantal hoofdgroepen geeft de nota een fietsparkeernorm.

verplicht

Zone-indeling normen fietsparkeren voor niet-woonfuncties

verplicht

Selectie van fiets- en scooterparkeernormen (bron: Nota parkeernormen fiets en scooter)

De nota bevat niet voor alle denkbare functies een parkeernorm. In geval voor een specifieke functie geen norm is opgenomen in deze nota, dan geldt de norm van de functie die qua parkeergedrag het beste aansluit. Als deze normentabel geen vergelijkbare functie bevat, is alleen maatwerk mogelijk.

Er kan afgeweken worden van de verplichting om op eigen terrein fietsparkeervoorzieningen te realiseren, indien voldaan wordt aan de afwijkingscriteria, welke in onderstaand schema is weergegeven.

verplicht

Afwijkingscriteria parkeernorm (bron: Nota parkeernormen fiets en scooter)

6.3 Bereikbaarheid     

6.3.1 Bereikbaarheid auto     

Door de ligging nabij de A9 en de A2 en de goede verdere ontsluiting via de Holterbergweg, de Hoogoorddreef en de Flierbesdreef, vanuit het westen en de Gooiseweg en de Bijlmerdreef vanuit het oosten is het plangebied goed bereikbaar voor autoverkeer. De openbare parkeergarages in de directe omgeving (onder andere P23 en P24) dragen bij een voor amsterdamse begrippen goed bereikbaarheid voor autoverkeer.

Plangebied

In de opzet van het plan wordt het autoverkeer beperkt tot de toegang van bewoners naar de parkeergarages, pakketbezorgers en het bestemmingsverkeer richting markt, Bijlmer Sportcentrum en Bijlmer Parktheater (expeditie en minder validen parkeren). Er is niet langer een doorgaande rijroute tussen de Bijlmerdreef en de Flierbosdreef.

De ontsluiting van de woningen voor automobilisten vindt plaats vanaf de Bijlmerdreef via een weg die als 30 km/uur weg is ingericht. De tijdelijke bouwweg vanaf de Flierbosdreef wordt verwijderd om ruimte te maken voor een representatieve entree naar het Nelson Mandelapark.

De 30 km/uur rijbaan in het plangebied wordt conform Puccini met rode klinkers ingericht. Het trottoir wordt ingericht met de trottoirtegel 30 x 30 grijs extra. Het Anton de Komplein zelf valt buiten het plangebied en behoud voorlopig de huidige bestrating.

De verkeersstromen worden per functie gescheiden om het gebied zo min mogelijk te belasten. Voor fietsers en voetgangers is het gebied vrij toegankelijk.

verplicht

Ontsluiting plangebied

Afvalinzameling, bevoorrading en nood - en hulpdiensten

Afval inzamelvoertuigen, nood- en hulpdiensten en bevoorradingsverkeer van het Bijlmer Sportcentrum krijgen via de binnenstraat aan de oostzijde van het gebouw toegang tot de achterzijde. Ook de zij ingang van het Bijlmer Sportcentrum is bereikbaar via deze binnenstraat.

De voertuigen verlaten de binnenstraat aan de zuidzijde van het gebouw, via de route om het Bijlmer Sportcentrum richting de Bijlmerdreef. Overige bevoorrading van het Bijlmer Sportcentrum, kan gebruik maken van de tijdelijke route op het Anton de Komplein. Hier worden ook voorzieningen getroffen voor schoolbussen en marktkooplui tijdens marktdagen.

De voet- en fietsbrug richting Vogeltjeswei is voor nood- en hulpdiensten toegankelijk. Aan de zuidwestzijde van het gebied kan in geval van nood ook gebruik gemaakt worden van de toerit naar het cellencomplex en de geïntegreerde voorziening (welke tussen Flierbosdreef en Nelson Mandelapark ligt).

6.3.2 Bereikbaarheid openbaar vervoer     

Het plangebied is goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Treinstation Amsterdam Bijlmer Arena ligt hemelsbreed op nog geen 900 meter afstand. Aan de Bijlmerdreef stoppen vier lijnen van het gemeentelijk vervoersbedrijf (GVB):

  • lijn 41: station Holendrecht - station Muiderpoort
  • lijn 47: station Holendrecht - station Bijlmer Arena
  • lijn 66: IJburg - station Bijlmer Arena
  • lijn N87: nachtbus Amsterdam CS - station Bijlmer Arena

verplicht

Openbaar vervoer in omgeving plangebied

6.3.3 Langzaam verkeer     

Een plusnet fietsroute, het Gulden Kruispad (van Bijlmer Arena naar de Bijlmerweide), loopt in oostwest richting door het plangebied. Deze route blijft behouden, maar de aansluiting richting de Vogeltjeswei wordt verbeterd. Ter hoogte van het Bijlmer Parktheater maakt het fietspad een flauwe bocht naar het noorden, zodat ruimte ontstaat voor het laden en lossen van het theater.

En voor de rest is het plangebied aangesloten op het bestaande fietspaden netwerk (o.a. Bijlmerdreef).

6.4 Parkeren     

6.4.1 Parkeren auto     

6.4.1.1 Woningen     

Met voorliggend bestemmingsplan worden maximaal 440 woningen toegevoegd aan de woningvoorraad. In hoofdstuk 4 zijn de verschillende te realiseren woningcategorieën benoemd. Conform de Nota Parkeernormen Auto gelden de volgende parkeernormen voor woningbouw.

verplicht

Parkeernorm voor vrije sector woningen (bron: Nota Parkeernormen Auto)

In onderstaande tabel een overzicht van de parkeervraag (aantal woningen x parkeernorm). Daarbij is voor 'middensegment koop' woningen een parkeernorm van 0,3 gehanteerd.

Aantal woningen Parkeernorm Totale parkeervraag Waar?
Middensegment koop 80 (18%) 0,3 24 parkeerplaatsen nieuwe parkeergarage
Vrije sector koop 92 (21%)
tot 30 m2 0,1
30 - 60 m2 0,3
>60 m2 92 0,6 55 parkeerplaatsen nieuwe parkeergarage
bezoekers 440 0,1 44 parkeerplaatsen bestaande openbare parkeergarage
Totaal 123 parkeerplaatsen

Overzicht parkeervraag wonen

Omdat voor sociale huur- en middeldure huurwoningen geen parkeerplaatsen gerealiseerd hoeven te worden, komt de parkeervraag voor de toekomstige bewoners van de woningen uit op 79 parkeerplaatsen. In de verdiepte parkeerbak bij de woningen aan het park (wonen in het groen), worden 100 parkeerplaatsen gerealiseerd. Geconcludeerd wordt dat er ruim voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden voor de bewoners van de te realiseren woningen.

De bezoekers hebben geen toegang tot deze nieuw te realiseren parkeervoorziening. Bezoekers zijn aangewezen op de openbare parkeergarages van de Amsterdamse Poort (zie paragraaf 6.4.1.3).

6.4.1.2 Voorzieningen     

Met dit bestemmingsplan wordt tenminste 1.500 m2 bvo aan maatschappelijke dienstverlenende functie mogelijk gemaakt en maximaal 1.900 m2. De exacte invulling is nog niet bekend. Daarom moet uitgegaan worden van het scenario met de hoogste parkeervraag, waarbij de volgende uitgangspunten gehanteerd worden:

  • plangebied ligt in 'schil centrum' en is 'zeer sterk stedelijk';
  • de parkeerbehoefte voor de verschillende functies wordt in de bestaande openbare parkeerplaatsen opgelost;
  • maximaal 500 m2 bvo aan horeca III (café / bar) en/of horeca IV (restaurant / lunchroom). Het is aannemelijk dat de verdeling hierbij 50%-50% is;
  • de parkeernorm voor een restaurant gelijk gesteld is aan de parkeernorm van een café, namelijk 4 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. De reden hiervoor is dat de horeca op deze locatie met name lokale bezoekers trekt. Bovendien ligt de locatie tegen een hoogstedelijk gebied aan en bevindt zich op loopafstand van een intercity-(trein-)station.
  • er wordt een Ouder-Kind Team (OKT) gerealiseerd van 650 m2 bvo;
  • maximaal 750 m2 bvo aan andere maatschappelijke voorzieningen mogelijk zijn. Binnen de bestemming maatschappelijke voorzieningen zijn veel verschillende functies mogelijk. De functies met de hoogste parkeernorm zijn 'huisartsenpraktijk' (1,7 parkeerplaats per behandelkamer) en 'wijkcentrum' (2,3 parkeerplaats per 100 m2 bvo). In onderstaand overzicht wordt het resterende oppervlakte van 750 m2 bvo verdeeld over deze twee functies;
  • 50 m2 bvo per behandelkamer voor een huisartsenpraktijk. Dit betekent maximaal 7 behandelkamers. In de praktijk zal dit aantal lager liggen, omdat er ook ruimte voor onder andere een receptie en een wachtkamer nodig is.
Eenheid Parkeernorm Totaal
Café / bar / restaurant 500 m2  4 per 100 m2 bvo 20
OKT 650 m2 1,1 per 100 m2 bvo 7
huisartsenpraktijk 375 m2 /

7 behandelkamers
1,7 per behandelkamer 12
wijkcentrum 375 m2 2,3 per 100 m2 bvo 9
Totaal 1.900 m2 48

Overzicht parkeervraag

De totale parkeervraag komt uit op 48 parkeerplaatsen.

Aanwezigheidspercentages

Overeenkomstig de CROW-publicatie zijn de aanwezigheidspercentages toegepast. Bij de aanwezigheidspercentages van horeca is, gebaseerd op landelijke ervaringen, een aanname gedaan, omdat het CROW hiervan geen aanwezigheidspercentages geeft.

Ook voor een wijkcentrum geeft de CROW geen aanwezigheidspercentages. Er is weinig ervaring opgedaan met wijkcentra elders in het land, dus daarom is voor het wijkcentrum uitgegaan van 100% aanwezigheid op alle 'toetsmomenten'. Daarmee wordt een worst-case scenario inzichtelijk.

Onderstaande tabel geeft de parkeerbehoefte van alle nieuwe functies die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, waarvan de parkeerbehoefte afgewikkeld wordt op de openbare (reeds aanwezige) parkeergarages.

verplicht

Parkeerbalans, gebaseerd op gemeentelijke parkeernorm en aanwezigheidspercentages CROW

Na toepassing van de aanwezigheidspercentages, blijkt dat de maximale parkeerbehoefte op zaterdagavond is, namelijk 66 parkeerplaatsen.

6.4.1.3 Parkeerbalans Amsterdamse Poort     

Het plangebied ligt tegen het winkelcentrum de Amsterdamse Poort aan. Ten behoeve van het winkelcentrum zijn verschillende parkeergarages aanwezig. De garages P21, P22, P23 en P24 zijn eigendom van de eigenaar van het winkelcentrum. In deze vier garages zijn in totaal 1.697 parkeerplaatsen aanwezig.

In augustus 2020 is een parkeerbalans voor deze vier garages uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat in de huidige situatie maximaal 1.087 parkeerplaatsen worden gebruikt. In de balans is inzichtelijk gemaakt of het aantal aanwezige parkeerplaatsen voldoende is om de parkeerdruk van alle toekomstige ontwikkelingen in de Amsterdamse Poort op te vangen. Gebleken is dat, als alle beoogde ontwikkelingen in de Amsterdamse Poort worden gerealiseerd, er mogelijk een beperkt parkeertekort kan ontstaan op koopavonden.

verplicht

Schematische ligging plangebied ten opzichte van parkeergarages P21, P22, P23 en P24

In de parkeerbalans is een programma toe bedeeld aan Synchroon (= de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan), namelijk 415 woningen, 250 m2 aan commerciële ruimte, 1.500 m2 aan sociaal, culturele voorzieningen en 150 m2 aan horeca. De parkeerbalans houdt rekening met de volgende parkeerplaatsen ten behoeve van de ontwikkeling van Synchroon:

  • 42 parkeerplaatsen voor de bezoekers van 415 woningen;
  • 2 parkeerplaatsen ten behoeve van 250 m2 aan commerciële functies;
  • 32 parkeerplaatsen voor een sociaal cultureel programma van 1.500 m2;
  • 6 parkeerplaatsen voor 150 m2 horeca.

In de parkeerbalans is daarmee rekening gehouden met 82 parkeerplekken voor het programma van Synchroon (= Bijlmer Sportcentrum). Het programma van Synchroon is inmiddels gewijzigd. Zoals beschreven in voorgaande paragraven is de parkeerbehoefte, die afgewikkeld wordt buiten het plangebied, 66. Gezien de huidige bezetting in de garages (maximaal 1.087 parkeerplaatsen) bieden de garages momenteel ruim voldoende parkeerruimte voor de ontwikkeling van Bijlmer Sportcentrum.

Mocht het zo zijn dat in de toekomst een beperkt tekort aan parkeerplaatsen ontstaat (op de koopavond), dan kunnen bezoekers ook in de aangrenzende wijken parkeren. Uit een parkeeronderzoek dat voor Zuidoost is uitgevoerd, blijkt dat in de aangrenzende wijken de parkeerdruk laag is. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 6.4.1.4.

Belangrijk om op te merken is dat de planvorming van het Bijlmer Sportcentrum in een ver gevorderde fase is: het bestemmingsplan wordt in het laatste kwartaal van 2021 vastgesteld door de gemeenteraad. Daarmee zijn dit concrete plannen. De overig plannen voor de Amsterdamse Poort staan aan het begin van de planvorming. De inhoud van deze plannen is nog aan verandering onderhevig. Tegen de tijd dat die plannen voor de Amsterdamse Poort concreet zijn, moet ook aangetoond worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, waarbij getoetst wordt aan de dan geldende wet- en regelgeving (waaronder de parkeernormen). Het is zeer waarschijnlijk dat de parkeernormen in de (nabije) toekomst verder naar beneden gaan, gezien de ambitie om de stad verder autoluw te maken.

Voor dit bestemmingsplan wordt geconstateerd dat er ruim voldoende parkeerplaatsen in de directe omgeving zijn om de parkeerbehoefte van bezoekers op te vangen.

6.4.1.4 Parkeeronderzoek Zuidoost 2020     

De gemeente Amsterdam heeft recent een parkeeronderzoek voor Zuidoost op laten stellen. In december 2019 en januari 2020 is een actualisatie van de parkeercapaciteit en een parkeeronderzoek uitgevoerd. Daarbij is Zuidoost in verschillende wijken opgedeeld. Het plangebied van 'Bijlmer Sportcentrum e.o.' ligt in (deel-)gebied T93e. In dit gebied zijn alle openbare parkeerplaatsen in de garages. Buiten de garages om zijn er 20 openbare parkeerplaatsen aanwezig.

verplicht

Onderzoeksgebieden parkeeronderzoek Zuidoost 2020

Het plangebied ligt tegen de deelgebieden T93d en T93j aan. In onderstaande tabel een beknopt overzicht van het aantal aanwezige openbare parkeerplaatsen op straat en het maximale bezettingspercentage in deze wijken.

Aantal aanwezige parkeerplaatsen Bezetting

dinsdag- en donderdag middag/-avond
Aantal parkeerplaatsen maximaal bezet Bezetting90% Beschikbaar
F-buurt (T93d) 558 78% 435 502 67
Vogeltjeswei (T93j) 247 68,4% 169 222 53

Aantal beschikbare parkeerplaatsen in F-buurt en Vogeltjeswei

Binnen (deel-)gebied T93e is op dinsdag - en donderdagmiddag, dinsdag- en donderdagavond en zondagmiddag de parkeerdruk gemeten. Hieruit is gebleken dat de parkeerdruk het hoogst is op een doordeweekse middag en -avond. Op deze drukste momenten zijn 67 parkeerplaatsen in de F-buurt beschikbaar en 53 parkeerplaatsen in de Vogeltjeswei. Daarbij wordt uitgegaan van een maximale bezetting van 90%. Als het bezettingspercentage hoger is dan 90%, is er sprake van een hoge parkeerdruk, waardoor zoekverkeer ontstaat.

6.4.1.5 Conclusie parkeren auto     
  • De parkeervraag voor de toekomstige bewoners van de woningen komt uit op 79 parkeerplaatsen. In de gebouwde parkeervoorziening bij de woningen aan het park (wonen in het groen), worden 100 parkeerplaatsen gerealiseerd. Geconcludeerd wordt dat er ruim voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden voor de bewoners van de te realiseren woningen.
  • Bezoekers van de maximaal 440 woningen leidt tot een parkeerbehoefte van 44 parkeerplaatsen. Bezoekers van de maximaal 1.900 m2 bvo aan voorzieningen leidt tot een parkeerbehoefte van 48 parkeerplaatsen. Doordat de bezoekers van de woningen over het algemeen op een ander tijdstip komen dan de bezoekers van de voorzieningen, kunnen aanwezigheidspercentages toegepast worden. De totale parkeerbehoefte voor bezoekers komt daarmee op maximaal 66 parkeerplaatsen op een zaterdagavond. Op een doordeweekse avond bedraagt de parkeerbehoefte 64 parkeerplaatsen.
  • De parkeerbehoefte van de bezoekers wordt afgewenteld op de reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen in de omgeving. Uit de parkeerbalans van de Amsterdamse Poort blijkt dat er rekening is gehouden met 82 parkeerplaatsen in de parkeergarages P21, P22, P23 en P24 ten behoeve van de ontwikkeling, Daarmee is er op dit moment voldoende ruimte om de behoefte van 66 parkeerplaatsen op te vangen. Aanvullend blijkt uit het parkeeronderzoek dat voor heel Zuidoost is gedaan dat in het deelgebied T93d en T93j op een doordeweekse avond 120 openbare parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Geconstateerd wordt dat er in de directe omgeving ruim voldoende openbare parkeerplaatsen beschikbaar zijn.

6.4.2 Parkeren fiets en scooter     

Fietsvoorzieningen woningen

De te ontwikkelen woningen moeten voldoen aan de regels voor fietsparkeren conform het Bouwbesluit 2012: het realiseren van een fietsenberging. Voor de woningen betekent dit dat in de plint een gezamelijke fietsenstalling gerealiseerd wordt.

verplicht

Impressie fietsvoorzieningen woningen

In de openbare ruimte moet voor bezoekers worden voorzien in 0,5 fietsparkeerplaats per woning (maximaal 220 plekken). Dubbelgebruik is hierbij mogelijk. Om lang parkeren te voorkomen worden bij voorkeur geen nietjes en rekken met aanbindmogelijkheid geplaatst.

Niet-woonfuncties

Zoals beschreven in paragraaf 6.2.2 is het een verplichting bij nieuwe ontwikkelingen datvoldoende en goede fietsparkeervoorzieningen op eigen terrein gerealiseerd worden. Er kan afgeweken worden van de verplichting om op eigen terrein fietsparkeervoorzieningen te realiseren, indien voldaan wordt aan de genoemde afwijkingscriteria. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in kort - (< 1,5 uur) en lang parkeren (> 1,5 uur).

Kort parkeren

In geval de impact op de openbare ruimte klein is, mogen de benodigde fietsparkeervoozieningen in de openbare ruimte gerealiseerd worden. Als de impact groot is, dat kan alleen afgeweken worden in geval er op maximaal 200 meter afstand de fietsparkeerplekken gerealiseerd kunnen worden. Hiervoor dient een financiële vergoeding afgedragen te worden.

Lang parkeren

In geval van lang parkeren kan uitsluitend afgeweken worden van de verplichting om op eigen terrein fietsvoorzieningen te treffen, in geval het redelijkerwijs onmogelijk is om op eigen terrein de voorzieningen te treffen.

Plangebied

De meeste niet woonfuncties die mogelijk worden gemaakt betreft 'kort parkeren', waarbij het maatgevende moment volgens de Nota parkeernormen fiets en scooter op werkdagen overdag. Alleen voor het horecaprogramma (maximaal 500 m2 bvo) kan sprake zijn van lang parkeerders. Het maatgevend moment voor de horeca ligt op donderdag, vrijdag en zaterdagavond tussen 18.00 en 22.00 uur.

Gericht op het programma dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, geeft de nota alleen een fietsparkeernorm voor horeca, een gezondheidszorggebouw en een sportschool. De overige normen zijn niet van toepassing. In onderstaande tabel een overzicht van hoeveel fietsparkeerplekken (fp) er nodig zijn, uitgaande dat de gegeven parkeernormen voor het gehele programma van toepassing wordt verklaard.

Functie Oppervlakte Fietsparkeernorm Totaal
horeca 500 m2 14 fp per 100 m2 bvo 70 fp
gezondheidscentrum 1.400 m2 1,4 fp per 100 m2 bvo 20 fp
sportschool 1.400 m2 5,6 fp per 100 m2 bvo 78 fp

Fietsparkeernorm

Uit bovenstaande tabel blijkt dat ertussen de 90 en 148 fp nodig zijn. Gezien:

  • de beperkte bebouwde ruimte voor het niet-woningbouwprogramma;
  • het niet aanwezig zijn van onbebeouwde gronden voor het niet-woningbouwprogramma;

is het redelijkerwijs onmogelijk om op eigen terrein fietsparkeren op te lossen. En omdat het ontwerp voor de inrichting van de openbare ruimte nog uitgewerkt gaat worden, kunnen de benodigde fietsparkeervoorzieningen goed geïntegreerd worden in de openbare ruimte. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van dubbelgebruik, omdat het maatgevende moment voor horeca op een ander moment ligt dan het overgrote deel van de overige functies.

Hoofdstuk 7 Geluid     

7.1 Algemeen     

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.

7.2 Beleid en regelgeving     

7.2.1 Wet Geluidhinder     

Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):

  • Woningen
  • Onderwijsgebouwen
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • Geluidsgevoelige terreinen (bij onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen)

Voor deze bestemmingen gelden voorkeursgrenswaarden. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.

Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling. Onder voorwaarden kunnen hogere waarden worden vastgesteld door het bevoegd gezag tot de maximale grenswaarde uit de Wgh. Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).

Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een besluit hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting. Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidsbelasting, de binnenwaarde worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen.

7.2.1.1 Wegverkeersgeluid     

Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle wegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de weg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken. Dit geldt niet voor wegen:

  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of;
  • waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.

Ondanks dat de Wgh akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai niet verplicht stelt bij de hiervoor genoemde wegen, dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening altijd aangetoond te worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Aantal rijstroken Geluidzones stedelijk gebied
Weg met één of twee rijstroken 200 meter
Weg met drie of meer rijstroken 350 meter
Weg met drie of vier rijstroken nvt
Weg met vijf of meer rijstroken nvt

Breedte van geluidzones langs autowegen in stedelijk gebied (bron: artikel 74 Wet geluidhinder)

In artikel 76 van de Wet geluidhinder is geregeld dat bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de wettelijke voorkeursgrenswaarden (hoogste toelaatbare geluidsbelasting) in acht moeten worden genomen van de artikelen 82 (bij nieuwbouw) en 100 (in geval het bestemmingsplan voorziet in een reconstructie van een weg) van de Wet geluidhinder.

Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan nieuwbouw van geluidsgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd indien de waarde niet hoger is dan de maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde, en mits deze hogere waarde kan worden verleend.

Type geluidsgevoelige functie Voorkeursgrenswaarde (dB) Maximaal toelaatbare hogere waarde dan voorkeursgrenswaarde (dB)
Binnenstedelijk Buitenstedelijk
Woning 48 dB (art. 82, lid 1 Wgh 63 dB (art. 83, lid 2 Wgh) 53 dB
Onderwijsgebouw 48 dB (art. 3.1, lid 1 Bgh) 63 dB (art. 3.2, lid 2, sub b Bgh) 53 dB
Ziekenhuizen en verpleeghuizen 48 dB (art. 3.1, lid 1 Bgh) 63 dB (art. 3.2, lid 2, sub b Bgh) 53 dB
Bij AMvB aangewezen ander gezondheidsgebouwen 48 dB (art. 3.1, lid 1 Bgh) 53 dB (art. 3.2, lid 1, onder c Bgh) 53 dB

Geluidhindernormen wegverkeer bij nieuwbouw

Naast bovengenoemde buitenwaarden zijn er in de Wet geluidhinder tevens maxima gesteld aan binnenwaarden (maximaal 33 d(B)). Toetsing daaraan vindt plaats in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning, activiteit bouwen.

7.2.1.2 Spoorweggeluid     

Op grond van artikel 106b van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle spoorwegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de spoorweg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst.

Type Geluidsgevoelig

gebouw
Voorkeurs

grenswaarde [dB]
Maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrensaarde [dB]
Binnenstedelijk Buitenstedelijk
Woning 55 dB

art. 106 d, lid 1 Wgh
68 dB

art. 106 d, lid 2 Wgh
Onderwijsgebouwen 53 dB

art. 106 d, lid 6, onder a Wgh
68

art. 106 d, lid 6 Wgh
Ziekenhuizen en verpleeghuizen b  53 dB

art. 106 d, lid 6, onder a Wgh
68

art. 106 d, lid 6 Wgh
Bij AMvB aangewezen andere gezondheidszorggebouwen c 53 dB art. 106 d, lid 6, onder a Wgh 68

art. 106 d, lid 6 Wgh

Geluidshindernormen railverkeerslawaai bij nieuwbouw Lden

7.2.1.3 Industriegeluid     

Op grond van de Wet geluidhinder moet een geluidzone worden vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die "in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken". Dit zijn inrichtingen als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143) , de zogenaamde "grote lawaaimakers". Dergelijke inrichtingen worden geacht zoveel lawaai te (kunnen) veroorzaken, dat de wijde omgeving ervan zeer zwaar belast wordt.

7.2.2 Amsterdams Geluidbeleid 2016. Hogere waarde Wet geluidhinder.     

Het Amsterdams geluidbeleid wordt toegepast bij de ontwikkeling van woningen en andere geluidgevoelige objecten op locaties met een hoge(re) geluidbelasting. Naar aanleiding van een wijziging in de Wet geluidhinder is het Amsterdams beleid 'Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder' vastgesteld in 2007. Naast dat beleid worden in de uitvoeringspraktijk verschillende regels en afspraken 1 toegepast. Gebleken is dat het beleid en de uitvoeringsafspraken niet altijd voldoende duidelijk waren, zodat er discussie kon ontstaan over de interpretatie van regelgeving. Daarnaast bood het beleid niet (expliciet) de mogelijkheid om rekening te houden met situaties die niet strikt in het beleid passen maar wel kunnen voldoen aan de doelstelling van het beleid, namelijk het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Op 5 maart 2019 heeft het college van B&W het geluidbeleid gewijzigd vastgesteld.

Stille zijde

Uitgangspunt van het Amsterdams geluidbeleid is dus dat iedere woning een stille zijde heeft. Dit uitgangspunt geldt alleen voor een woonfunctie, niet voor andere functies. Een stille of geluidluwe zijde (de termen zijn synoniem) is een (deel van een) gevel waar de geluidbelasting gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB) of lager.

Woningen waarvoor hogere waarden worden vastgesteld dienen in principe te beschikken over een stille zijde. Van dit principe mag slechts worden afgeweken als het realiseren van een stille zijde overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard (criteria opgenomen in artikel 110a, vijfde lid, Wgh).

Een woning die moet worden uitgevoerd met een dove gevel (kort gezegd, een gevel zonder te openen ramen en deuren) dient te allen tijde te zijn voorzien van een stille zijde (behoudens uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld in een tijdelijke situatie).

In het beleid zijn mogelijke maatregelen (maatregelen aan de bron, overdrachtsaatregelen en maatregelen bij de ontvanger) beschreven die kunnen worden genomen om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te bereiken. Deze maatregelen zijn niet uitputtend bedoeld. Andere oplossingen zijn mogelijk mits aangetoond wordt dat het doel, rustig slapen met open raam, wordt behaald.

Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Voor zover een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde (tot ten hoogste de maximaal toegestane ontheffingswaarde) hoort bij een ruimtelijk besluit waar de bevoegdheid gemandateerd is aan het Dagelijks Bestuur ligt ook de bevoegdheid tot vaststellen van hogere waarden bij het Dagelijks Bestuur. Voordat hogere waarden worden vastgesteld is het conceptbesluit hogere waarden ter advisering voorgelegd aan het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluid Amsterdam (TAVGA). Het advies van het TAVGA wordt betrokken bij de besluitvorming en genoemd in het besluit.

Het bevoegd gezag kan slechts hogere waarde vaststellen als de gecumuleerde geluidbelastingen (na correctie volgens de Wgh) niet leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidbelasting. De wet geeft geen maximale waarde bij cumulatie van geluidbelastingen.

Er treedt een onaanvaardbare geluidbelasting op als de gecumuleerde waarde meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toegestane ontheffingswaarden; 3 dB komt overeen met een verhoging van de geluidbelasting die als significant hoger wordt ervaren. In die gevallen kan of niet gebouwd worden of er worden oplossingen gezocht met dove gevels. Naar verwachting is dit een situatie die zich in de praktijk zelden zal voordoen.

7.3 Plangebied     

Binnen het plangebied worden geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt binnen de wettelijke onderzoekszones van de volgende wegen:

7.3.1 Wegverkeerslawaai     

  1. Gooiseweg (buitenstedelijk)
  2. Bijlmerdreef (binnenstedelijk)
  3. Flierbosdreef (binnenstedelijk)
  4. Hoogoorddreef (binnenstedelijk)

Daarmee is er een verplichting tot het doen van akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai. Dit onderzoek is in bijlage 4 toegevoegd. Opgemerkt wordt dat dit onderzoek rekening houdt met een verouderd ontwerp van het 'stadswonen aan het park'. Omdat het nieuwe ontwerp een kleinere voetprint heeft, waarmee de gevels op tenminste dezelfde afstand en deels verder van de wegen af liggen, zijn de resultaten ook toepasbaar op het aangepaste ontwerp.

Hoogste geluidsbelasting
Gooiseweg 52 dB
Bijlmerdreef 62 dB
Flierbosdreef 51 dB
Hoogoorddreef 44 dB

Maximale gevelbelastingen

Voor drie van de vier wegen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximaal vast te stellen ontheffingswaarde (van 53 en 63 dB) wordt niet overschreden.

verplicht

Overzicht overschrijding voorkeursgrenswaarde en aanwezige geluidsluwe gevels

Cumulatie wegverkeerslawaai

De gecumuleerde geluidbelasting LVL,cum bedraagt ten hoogste 62 dB. De op het wegverkeerslawaai afgestemde grenswaarde van LVL,cum = 66 dB (63+3) wordt niet overschreden. Op basis van de gecumuleerde geluidbelastingen zijn geen extra maatregelen benodigd.

7.3.2 Spoorweglawaai     

Het spoortracé Amsterdam-Utrecht is het meest nabijgelegen spoortracé. De zonebreedte langs een spoorweg wordt conform het Besluit geluidhinder bepaald door de waarden van de geluidproductie- plafonds. De zonebreedte langs het spoor bedraagt 600 meter.

Het project is op een afstand van circa 700 m van het spoor gelegen. Het project is buiten de zone langs het spoor gelegen. Spoorweglawaai hoeft daarom niet onderzocht te worden.

7.3.3 Industrielawaai     

De planlocatie is niet gelegen binnen de geluidzone rond een industrieterrein. Industrielawaai hoeft niet onderzocht te worden.

7.4 Conclusie     

  1. De voorkeurswaarde voor wegverkeerslawaai wordt op verschillende punten overschreden door verkeer op de Gooiseweg, de Flierbosdreef en de Bijlmerdreef.
  2. De gecumuleerde geluidbelasting LVL,cum bedraagt ten hoogste 62 dB. Er wordt voldaan aan de in het Amsterdams geluidbeleid gestelde grenswaarde (hier: 63+3 = 66 dB). Op basis van de beoordeling van de gecumuleerde geluidbelastingen zijn geen aanvullende maatregelen benodigd.
  3. Het merendeel van het project beschikt direct over een geluidluwe zijde. Voor woningen die niet aan deze geluidsluwe zijden zijn gesitueerd zijn aanvullende gebouwmaatregelen benodigd, bijvoorbeeld in de vorm van verglaasde balkons.

Het bevoegd gezag kan hogere waarden vaststellen wanneer is vastgesteld dat maatregelen onvoldoende doelmatig zijn. Daartoe eist de Wet geluidhinder de volgende onderzoeken:

  • Allereerst dient te worden nagegaan welke maatregelen noodzakelijk zijn om de geluidbelasting te reduceren tot maximaal de voorkeursgrenswaarde. Tevens dient beoordeeld te worden of deze maatregelen al dan niet doelmatig zijn.
  • Indien deze maatregelen niet doelmatig zijn, dient te worden nagegaan welke maatregelen wel doelmatig zijn om de geluidbelasting zo ver mogelijk te reduceren. Voor de geluidbelastingen boven de voorkeursgrenswaarden kunnen dan hogere waarden worden aangevraagd.
  • Indien er geen maatregelen denkbaar zijn die als doelmatig kunnen worden aangemerkt kunnen hogere waarden worden aangevraagd voor de geluidbelastingen zonder maatregelen.

Bij het bepalen van maatregelen voor het reduceren van de geluidsbelasting wordt onderscheid gemaakt in:

  1. maatregelen aan de bron;
  2. maatregelen in het overdrachtsgebied;
  3. maatregelen aan de ontvangzijde.

Andere maatregelen om de gevelbelastingen terug te dringen naar 48 dB zijn niet mogelijk: deze zijn of financieel niet rendabel of stedenbouwkundig niet gewenst. Het toepassen van geluidschermen aan de gevels heeft dusdanig veel consequenties voor de ventilatie- en brandveiligheidscondities, dat de ontwerpvrijheden van de woningen sterk wordt ingeperkt. Omdat een gebouwgebonden geluidscherm ook relatief veel kosten met zich meebrengt, is het reëler om de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde toe te staan en de overschrijding door een goede gevelwering op te lossen.

Geadviseerd wordt om voor de woningen de volgende hogere waarden aan te vragen:

  • Gooiseweg: 52 dB.
  • Bijlmerdreef: 62 dB.
  • Flierbosdreef: 51 dB.

Het besluit voor het vaststellen van de hogere waarden is als bijlage 5 toegevoegd. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee geregeld wordt dat de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld pas in gebruik genomen mogen worden nadat aangetoond is dat er een 'geluidsluwe zijde' is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit     

8.1 Algemeen     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

8.2 Beleid en regelgeving     

8.2.1 Europese richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa     

Sinds mei 2008 is de nieuwe Europese richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa, van kracht. Deze nieuwe richtlijn vervangt de huidige EU-richtlijnen betreffende de luchtkwaliteit, met uitzondering van de vierde dochterrichtlijn.

De richtlijn heeft onder meer ten doel om bepaalde waarden vast te stellen teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en voor het milieu in zijn geheel te vermijden, te voorkomen of te verminderen, alsmede ervoor te zorgen dat de concentraties van de betreffende stoffen in de lidstaten op basis van gemeenschappelijke methoden en criteria worden beoordeeld. De richtlijn bevat onder meer grenswaarden, overschrijdingsmarges en alarmdrempels voor de verschillende stoffen.

De richtlijn geeft lidstaten de mogelijkheid om later te voldoen aan grenswaarden voor PM10 en NO2 als de betreffende lidstaten voldoende inspanning laten zien om de luchtkwaliteit te verbeteren. Om voor deze derogatie in aanmerking te komen moeten de lidstaten een luchtkwaliteitsplan indienen bij de Europese Commissie. Met dit plan moet een lidstaat laten zien op welke manier alsnog, binnen de derogatietermijnen, aan de normen zal worden voldaan. Nederland heeft om derogatie verzocht op basis van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Mede op grond van het NSL heeft de Europese Commissie op 7 april 2009 derogatie verleend en Nederland daarmee langer de tijd gegeven om overal aan de grenswaarden te voldoen. Dit betekent dat de norm voor stikstofdioxide uiterlijk 1 januari 2015 gehaald moet zijn en de norm voor fijnstof uiterlijk 11 juni 2011.

In de richtlijn zijn verder nieuwe normen en streefdata geïntroduceerd voor de fijnere fractie van fijnstof (PM2.5). Verder bevat de richtlijn expliciet de mogelijkheid tot aftrek van fijnstof afkomstig van natuurlijke bronnen bij het vaststellen van overschrijdingssituaties. De werkingssfeer van de richtlijn wordt beperkt door te bepalen dat de richtlijn niet van toepassing is op plaatsen waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben. Hiermee samenhangend is de richtlijn (bijlage III) nu ook heel expliciet over locaties waar de luchtkwaliteit niet beoordeeld wordt.

De lidstaten zijn ingevolge de richtlijn verplicht om de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de grenswaarden worden nageleefd.

Wanneer de concentraties hoger zijn dan de overschrijdingsmarges dient een plan of programma opgesteld en uitgevoerd te worden dat ertoe leidt dat binnen de daarvoor gestelde termijnen aan de grenswaarden wordt voldaan.

8.2.2 Wet luchtkwaliteit     

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Ingevolge de wet is een specifiek op luchtkwaliteit betrekking hebbende titel 5.2 in de Wet milieubeheer (hierna: Wm) opgenomen. De wet voorziet onder meer het rijksprogramma het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het begrip "in betekenende mate" (ibm) en gebiedssaldering. De kern van de wet wordt gevormd door een programmatische aanpak om de grenswaarden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, te halen en door de introductie van het begrip "in betekenende mate".

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  1. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  2. de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde (1,2 µg/m3 PM10 of NO2 en 0,75 µg/m3 PM2.5 jaargemiddeld);
  4. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.)

verplicht

Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

Regeling NIBM

De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere het onderstaande geval, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:

  1. woningbouw = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en
  2. woningbouw = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Uit de NIBM-tool blijkt dat bij meer dan 1.280 motorvoertuigen per dag extra, in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.

verplicht

Rekentool 'niet in betekenende mate'

Om versnippering van 'in betekenende mate' (ibm) projecten in meerdere nibm-projecten te voorkomen is een anticumulatie-bepaling (artikel 5 Besluit NIBM) opgenomen. Deze heeft betrekking op aan elkaar grenzende of in elkaars directe nabijheid gelegen bedrijfslocaties, kantoorlocaties, woningbouwlocaties of locaties voor inrichtingen of infrastructuur die (samengevat) worden gerealiseerd die gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en die aan elkaar grenzen of in elkaars nabijheid zijn gelegen (tot maximum 1000 meter). In het Besluit Nibm is het bepaald dat deze locaties voor als één locatie worden gezien. Dit is om te voorkomen dat grote projecten in kleine stukjes worden opgedeeld die allemaal onder de Nibm-regeling zouden kunnen vallen.

Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007

Ook in het nieuwe wettelijk stelsel voor luchtkwaliteit bestaat de mogelijkheid van projectsaldering. Saldering is de mogelijkheid om ruimtelijke plannen uit te voeren in gebieden waar te veel fijn stof en stikstofdioxide in de lucht zit. Het gaat daarbij ook om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren. De saldobenadering voor projecten is vastgelegd in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1 en 2, van de Wet milieubeheer. Projecten in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden kunnen, evenals onder het voorheen geldende Besluit luchtkwaliteit 2005 doorgaan als de concentratie van een stof gelijk blijft of verbetert (sub 1, projectsaldering in enge zin) en ook als weliswaar de concentratie van een stof verder verslechtert, maar er per saldo, door de inzet van extra maatregelen of door het optreden van gunstige effecten elders, sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit (sub 2, projectsaldering in ruime zin). Net zoals onder het regime van het Besluit luchtkwaliteit 2005 gelden er belangrijke wettelijke voorwaarden waaraan met name bij de projectsaldering als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2, dient te worden voldaan.

8.2.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

De AMvB is in januari 2009 in werking getreden. Met deze AMvB wordt beoogd de realisering van scholen en andere gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit.

Deze AMvB vormt een aanvulling op het beginsel van een goede ruimtelijke ordening zoals verankerd in de Wet ruimtelijke ordening. De AMvB heeft niet tot doel om op voorhand elk risico af te dekken, maar om de meest nijpende situaties via een dwingende regeling te voorkomen.

Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Achtergrond hiervan is dat de AMvB is gericht op functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, zijnde kinderen, ouderen en zieken.

Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10 ) en/of voor stikstofdioxide (NO2 ). Ook tijdens de zogenoemde derogatieperiode blijven voor de toepassing van deze AMvB de oorspronkelijke (dus niet tijdelijk verhoogde) grenswaarden gelden van 40 µg/m3 jaargemiddeld voor PM10 en voor NO2 en 50 µg/m3 etmaalgemiddeld met maximaal 35 overschrijdingsdagen per jaar voor PM10.

Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw.

Eenmalig kan een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming worden toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat ter plekke verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven. Gezien de aanzienlijke afstand van het plangebied tot rijks- en provinciale wegen, ruimschoots meer dan 300 meter is een expliciete toets aan normen uit de AMvB niet noodzakelijk.

8.2.4 Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam     

Deze richtlijn, op 5 januari 2010 vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders, is een uitwerking van een amendement dat de gemeenteraad op 1 maart 2006 heeft aangenomen bij de behandeling van het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam. Het amendement houdt in dat “geen voorzieningen voor gevoelige groepen in nabijheid van plekken waar veel verkeer is” wordt vervangen door: “in het ruimtelijk ordeningsbeleid er meer rekening gehouden wordt dat voorzieningen voor gevoelige groepen niet in de directe nabijheid van grote verkeersaders worden geplaatst, of dat het beschermen van de volksgezondheid vormt een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse en Amsterdamse luchtkwaliteitsbeleid. De gemeente wil ook in relatie tot ruimtelijke planvorming in de omgeving van het eigen wegennet zorgvuldig met deze groepen omgaan er maatregelen worden getroffen om de gevoelige groepen beter te beschermen dan nu doorgaans het geval is” (Amendement C - Gemeenteblad afd. 1, nr. 148).

Uitgangspunten zijn dat:

  1. binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd;
  2. bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 mvt per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd.

Van de onder 1 en 2 genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Indien men vanuit projecten gevoelige bestemmingen langs drukke wegen wil realiseren, dan is een advies van de GGD, afdeling Milieu en Gezondheid nodig. Daarbij is van belang dat de aan de luchtkwaliteit gerelateerde gezondheidsaspecten worden beschouwd in relatie tot alle overige spelende belangen.

Voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, namelijk: 'gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis'.

De richtlijn heeft, evenals bij het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen alleen betrekking op nieuwe situaties en bij een uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming, indien de toename eenmalig ten hoogste 10% van het aantal daar reeds verblijvende personen bedraagt.

8.3 Conclusie     

In onderstaande tabel zijn de verschillende waarden van de luchtkwaliteit opgenomen. Hieruit blijkt dat de waarden ruim voldoen aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit. Geconstateerd wordt dat de bestaande luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

Stof 2017
stikstofdioxide (NO2) 25-30 µg/m3
fijn stof (PM10) 18-19 µg/m3
fijn stof (PM2,5)  10-11 µg/m3

Waarden luchtkwaliteit 2017 (https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten)

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de GGD hanteren voor PM10 en voor PM2,5 lagere waarden, namelijk 20 µg/m3 en 10 µg/m3. Gezien de waarden van PM2,5 in 2017 wordt hier reeds (deels) aan voldaan en is het zeer aannemelijk dat deze in de toekomst voldoen aan de 10 µg/m3.

De ontwikkeling draagt in 'niet betekenende mate bij' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ten opzichte van het huidige bestemmingsplan neemt het aantal woningen toe met 282 (op grond van het geldende bestemmingsplan mogen 158 woningen gebouwd worden). Het niet woningbouwprogramma wordt met maximaal 1.650 m2 uitgebreid (1.900 m2 - 250 m2). Daarmee blijft het programma ver onder de 1.500, respectievelijk 3.000, woningen.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet ook aan de 'Richtlijn gevoelige bestemmingen'. Binnen 50 meter van de Bijlmerdreef (een weg met 10.000 mtv/etmaal of meer) worden (lucht-)gevoelige functies uitgesloten.

Hoofdstuk 9 Bodem     

9.1 Algemeen     

Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.

9.2 Beleid en regelgeving     

9.2.1 Wet bodembescherming     

De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.

De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem. De wet bestaat uit een tweetal regelingen:

  1. een regeling voor de bescherming van de bodem, met daarin opgenomen de zorgplicht;
  2. een regeling voor de aanpak van overige bodemverontreiniging op land.

9.2.2 Nota Bodembeheer. Gemeente Amsterdam     

De gemeenteraad heeft op 6 november 2019 de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van Amsterdam vastgesteld. Deze zijn op 21 november 2019 in werking getreden. De nota is in opdracht van de gemeente Amsterdam opgesteld door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Deze (herziene) Nota bodembeheer biedt ruimte voor lokaal maatwerk en gebiedsspecifiek beleid. Daarin is het mogelijk regels aan te scherpen om de bodem in bepaalde situaties nog sterker te beschermen, of regels juist te versoepelen waar dat verantwoord is. Daarnaast behandelt de nota het nieuwe beleidskader voor bodemsaneringen en -onderzoek, waarbij de aanpak van diffuus bodemlood een prominente plek inneemt.

Bodemkwaliteit plangebied

De bodemkwaliteit in de meeste naoorlogse wijken van Amsterdam (gedefinieerd als zone 1) voldoet aan de Achtergrondwaarde (AW). Deze grond is in principe geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken. Daarom was het niet nodig om voor zone 1 gebiedsspecifiek beleid te ontwikkelen. In deze zone is de toepassingseis of kwaliteitseis aanvulgrond/leeflaag voor alle bodemfuncties dan ook Achtergrondwaarde, conform het generieke beleid.

verplicht

verplicht

Uitsnede Nota Bodembeheer

9.3 Resultaten onderzoeken     

Vooronderzoek - PCB

Tijdens vooronderzoek (uit 2013) is in het noordoostelijke deel van het plangebied een sterke verontreiniging met PCB in de boven- en ondergrond aangetoond. De verontreiniging is middels nader onderzoek op horzontaal vlak afgeperkt en heeft een volume van circa 450 m3. Verticaal is de verontreiniging analytisch niet afgeperkt, daar de verontreiniging te relateren is aan bijmengingen met metsel- en betonpuin in het dietetraject 0,0 meter - 2,0 meter onder maaiveld. De gehaltes komen overeen met het beeld dat op basis van de Bkk mag worden verwacht.

Voor PCB geldt dat er bij gehalten onder de interventiewaarden toch sprake kan zijn van ernstige bodemverontreiniging. Er kan sprake zijn van humane en/of ecologische risico's in geval van moestuinen, of waar vluchtige PCB aanwezig is in het grondwater (in combinatie met hoge grondwater stand). Geadviseerd wordt de standaard risicobemiddeling (risicoprogramma Sanscrit) te doorlopen.

Asbest

Het plangebied is in de periode 1960 - 1969 opgehoogd. Bovendien zijn er bijmengingen met puin waargenomen. De locatie is daarom te classificeren als zijnde 'asbestverdacht'. Nader onderzoek is nodig.

9.4 Conclusie     

Voor het plangebied is milieuhygiënisch (water-) bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 7). Uit eerder bodemonderzoek blijkt er een sterke grondverontreiniging met PCB aanwezig te zijn aan de noordzijde van het onderzoeksgebied. De overige terreindelen zijn naar verwachting overwegend niet tot licht verontreinigd. De verhardingen zijn ruim na 1995 aangelegd. In Amsterdam zijn in de periode na 1995 zeer weinig teer-houdende asfaltwegen aangelegd. Asfaltonderzoek conform CROW 210 is niet noodzakelijk.

Ten zuiden van de onderzoekslocatie is in 2001 een waterbodemonderzoek uitgevoerd, ten behoeve van de aanleg van enkele dammen (Gecombineerd bodemonderzoek zuidzijde Matktpleingebied te Amsterdam-Zuidoost, Omegam, 1107359/VO1, d.d. 16 augustus 2001). In het slib zijn sterk verhoogde gehalten aan minerale olie en matig verhoogde gehalten aan PCB aangetoond. Het is niet bekend wanneer de meest recente baggerwerkzaamheden hebben plaatsgevonden.

Uit het onderzoek blijkt dat:

  1. De bovengrond (0-0,5 m-mv) op het noordelijk terreindeel van het onderzoeksgebied is overwegend matig tot sterk verontreinigd met PCB. De ondergrond (0-2,8 m-mv) van het noordelijk terreindeel en de boven- en ondergrond (0-3,5 m-mv) van het overige terreindeel zijn ten hoogste licht verontreinigd met de parameters waarop is onderzocht.
  2. De grenswaarde voor lood (100 mg/kg) niet wordt overschreden.
  3. Uit de analyseresultaten blijkt dat in mengmonster AMM05 in totaal 27,721 mg/kg d.s. aan asbest is aangetoond. De waarde voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.) voor asbest wordt niet overschreden. In de overige onderzochte mengmonsters is geen asbest aangetoond. Er is ook geen asbestverdacht materiaal aangetroffen in de watergang. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een verontreiniging met asbest.
  4. Aan de noordzijde van de projectlocatie zijn in de boven- en ondergrond (0-1,5 m-mv) verhoogde gehalten aan PFOS gemeten (boringen 01 t/m 06). Op basis van de analyseresultaten is er geen saneringsnoodzaak betreffende PFOS. In de mengmonsters van het overige terreindeel zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden aangetoond.
  5. Het grondwater is (maximaal) licht verontreinigd met arseen en/of barium.

Hergebruiksmogelijkheden grond en slib

De resultaten van het onderzoek zijn indicatief getoetst aan de Regeling bodemkwaliteit, het Tijdelijk Handelingskader PFAS en de beleidsregel PFAS van de gemeente Amsterdam. Dit (indicatieve) onderzoek is niet geschikt om een definitieve uitspraak te doen over de hergebruikmogelijkheden van de grond. Om een definitieve uitspraak te doen dient de grond conform AP04 gekeurd te worden. Hergebruik van grond binnen het project is mogelijk zolang er wordt voldaan aan het stand-still principe (de bestaande kwaliteit van de bodem mag niet verslechteren). De ‘meest vervuilde klasse’ is leidend en bepaald (indicatief) de hergebruiksmogelijkheden:

  • De bovengrond (0-0,5 m-mv) in het noordelijk terreindeel komt niet voor hergebruik in aanmerking, op basis van matig tot sterk verhoogde gehalten aan PCB. De ondergrond (0,5-1,5 m-mv) voldoet aan de klasse ‘Industrie’.
  • De boven- en ondergrond (0-3,5 m-mv) in de rest van het plangebied voldoen overwegend aan de klasse ‘Industrie’, op basis van (licht) verhoogde gehalten aan PCB.
  • Het slib komt in aanmerking voor hergebruik onder water als ‘klasse B’.
  • Voor toepassing op de landbodem voldoet het slib uit de noordelijke watergang aan de klasse ‘industrie’.
  • Het slib uit de oostelijke watergang is ‘niet toepasbaar’ voor hergebruik op landbodem op basis van gehalten aan minerale olie.
  • Een deel van de vaste waterbodem komt in aanmerking komt voor hergebruik onder water en voor toepassing op land (zie bijlage 7).

verplicht

PCB verontreiniging (bron: Rapport milieuhygiënisch (water)bodemonderzoek 'Marktplein Zuid', Amsterdam, CRUX, RA20769a1, 21 augustus 2020) 

Conclusie

Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met PCB in de bovengrond (0-0,5 m-mv) op het noordelijke deel van de onderzoekslocatie. Aanvullend onderzoek naar de aangetoonde sterke PCB verontreiniging wordt niet noodzakelijk geacht.

Voor de werkzaamheden in de sterk verontreinigde grond wordt een saneringsprocedure doorlopen. De werkzaamheden in de sterk verontreinigde grond dienen te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerde aannemer (BRL SIKB 7000). Omdat de grond gescheiden dient te worden ontgraven, is het noodzakelijk om de werkzaamheden uit te voeren onder milieukundige begeleiding (BRL 6000).

Hoofdstuk 10 Cultuurhistorie en archeologie     

10.1 Algemeen     

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.

10.2 Beleid en regelgeving     

10.2.1 Wet- en regelgeving     

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanaf 1 januari 2012 is in het Bro vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing, rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van deze plannen de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.

De cultuurhistorische waarden kunnen bestaan uit vastgestelde, monumentale waarden en waardevolle elementen. Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager.

De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk van beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.

Monumentenwet en Erfgoedwet

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Utrecht en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.

Vanaf 1 juli 2016 zijn grote delen van de Monumentenwet overgegaan in de Erfgoedwet. Hierdoor is naast de Monumentenwet ook de Erfgoedwet van toepassing.

Erfgoedwet

Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Voor 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in 1 wet.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Daarmee spreekt de regering het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.

10.2.2 Prachtlandschap Noord-Holland. Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018     

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (leidraad) is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De leidraad is op 10 april 2018 vastgesteld door Gedeputeerde Staten en is in artikel 15 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening verankerd.

De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied (het landschap) kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie.

10.2.3 Archeologiebeleid Amsterdam     

In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.

De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.

Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.

Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht. Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

10.3 Resultaten onderzoeken     

Archeologie

In 2016 is een archeologisch bureaonderzoek uitgevoerd voor het gebied 'Nelson Mandelapark e.o., Bijlmermuseum (bijlage 8). Hieruit blijkt dat het plangebied een lage verwachtingswaarde heeft. In de bodem van het in de zeventiende eeuw drooggemalen Bijlmermeer kunnen verspreide resten aanwezig zijn van landgebruik, sloten en losse vondsten. Een groot deel van de polder is aangetast tijdens de verstedelijking van Amsterdam Zuidoost in de 20ste eeuw.

verplicht

Archeologische verwachtingswaarde en archeologisch beleid

Voor het plangebied ís 'beleidsvariant 11' van toepassing. Bodemingrepen in dit gebied zijn vrijgesteld van archeologisch veldonderzoek. Wel geldt, conform de Erfgoedwet, een meldingsplicht. Indien tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden sporen en/of vondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen, wordt dit aan Monumenten en Archeologie, Gemeente Amsterdam gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

Cultuurhistorie

In april 2017 is een cultuurhistorische verkenning van het Nelson Mandelapark e.o. uitgevoerd (bijlage 9). Hieronder is een beknopte uiteenzetting van de ontstaansgeschiedenis en een overzicht van de in het gebied aanwezige bovengrondse cultuurhistorische waarden in kaart gebracht. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. De verkenning is met name gericht op het Nelson Mandelapark.

De gebouwen op en aan het Anton de Komplein vormen samen met het (markt)plein de oostelijke beëindiging van het centrumgebied van Amsterdam Zuidoost, dat zich uitstrekt tussen de Arenaboulevard en de Amsterdamse Poort. Verderop, op de grens tussen het park en het plein staat sinds 2009 het Bijlmerpark Theater. Met dit cultuurcentrum kreeg Amsterdam Zuidoost zijn eerste theaterzaal, dat een impuls moet geven aan de sociaal-economische ontwikkelingen rond het plein, en een beginpunt vormen van een nieuwe culturele as, van Bijlmerpark tot ArenAPoort.

Tussen het Bijlmer Sport Centrum en de Bijlmerdreef staat het Stadsdeelkantoor Zuidoost, met wederom een sterk publiek karakter. De hoofdentree bevindt zich aan het plein, maar het gebouw (ADP Architecten, 2006) richt zich ook op de hoger gelegen Bijlmerdreef. De trap die het plein over de gehele breedte verbindt met de Bijlmerdreef speelt een belangrijke rol in de omgeving.

Het plangebied bevat geen beangrijke cultuurhistorische elementen.

10.4 Conclusie     

10.4.1 Archeologie     

De conclusies en adviezen uit het archeologisch bureauonderzoek zijn in het bestemmingsplan overgenomen. Uit het archeologisch bureauonderzoek zoals dat door Bureau Monumentenzorg & Archeologie is uitgevoerd, volgt dat het gehele plangebied wordt aangemerkt als 'beleidscategorie 11' zone. Bodemingrepen in dit gebied zijn vrijgesteld van archeologisch veldonderzoek. Wel geldt, conform de Erfgoedwet, een meldingsplicht.

Dit bestemmingsplan bevat geen dubbelbestemming om mogelijke archeologische waarden te beschermen.

10.4.2 Cultuurhistorie     

Het plangebied heeft geen cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 11 Duurzaamheid     

11.1 Algemeen     

Het aspect duurzaamheid speelt de laatste jaren steeds meer een rol bij gebiedsontwikkelingen. Dit begint al bij het formuleren van het kader en de ambities voor een plangebied. Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden.

11.2 Beleid en regelgeving     

11.2.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)     

De Provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de Provincie het energieverbruik in samenwerking met gemeenten in het stedelijk gebied, op bedrijventerreinen en in de glastuinbouw zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving moet worden vergroot.

Artikel 33 (energie en duurzaam bouwen) van de PRV bepaalt dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie (herstructurering), bedrijventerreinen en kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, WKO en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. Verder dient nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.

11.2.2 Gemeente Amsterdam     

Duurzaamheid staat hoog op de Amsterdamse agenda. Burgers, bedrijven en overheden zijn zich steeds meer bewust van hun gedrag en hun verantwoordelijkheid voor hun omgeving. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat steeds meer bedrijven inspelen op de steeds grotere vraag naar duurzame producten waardoor zij daarmee hun imago zien verbeteren.

Duurzaamheid gaat voor een groot deel over de vraag welke ambities bouwende en beherende partijen hebben. Ambities en het daadwerkelijk committeren aan de ambities zijn niet altijd een op een gelijk. Duurzaamheid gaat dan ook over maatwerk. Elk project zal zijn eigen 'kleur' krijgen waarbij het zwaartepunt bij elk van hen anders zal liggen.

De gemeente verwacht als sturingsinstrument het meeste effect door ontwikkelende partijen te stimuleren om op vrijwillige basis (maar niet vrijblijvend) ambities te formuleren om CO2 neutraal te gaan ontwikkelen en een energievisie op te stellen. Voor bestaande bedrijven biedt de Wet Milieubeheer mogelijkheden om bij controles energiebesparingplannen te stimuleren en zelfs te vereisen.

11.2.2.1 Agenda duurzaamheid     

De gemeente Amsterdam wil de verduurzaming van de hoofdstad versnellen. Dit staat in de Agenda Duurzaamheid, de agenda voor duurzame energie, schone lucht, een circulaire economie en een klimaatbestendige stad. De Agenda Duurzaamheid is vastgesteld door de Gemeenteraad van Amsterdam op 11 maart 2015.

Amsterdam wil een inhaalslag maken op het gebied van duurzaamheid. Dit doen we in goede samenwerking met partners uit de stad (bewoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen), niet alleen voor het creëren van breed maatschappelijk draagvlak, maar ook om de energie en doorzettingskracht die al aanwezig zijn in de samenleving te versterken. De Agenda Duurzaamheid is uitgewerkt met kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen, langs vijf transitiepaden, met als rode draad de filosofie van de circulaire economie: innovatie, meer doen met minder, slimmer en hernieuwbaar. In de agenda zijn de volgende kwantitatieve doelen opgenomen:

  • Duurzame energie: in 2020 wordt per inwoner 20% meer duurzame energie opgewekt dan in 2013;
  • Schone lucht: in 2025 is de hoogst gemeten concentratie stikstof-dioxide 35% lager dan in 2015;
  • Schone lucht: in 2025 is de hoogst gemeten concentratie roet 30% lager dan in 2015;
  • Scheiden van afval: in 2020 wordt 65% van het huishoudelijk afval gescheiden;
  • In 2025 is de CO2-uitstoot van de gemeente 45 procent minder dan in 2012.

Circulaire economie

Het thema circulaire economie is veelomvattend. Voor gebiedsontwikkeling ligt de focus op circulair bouwen en op de wijze waarop wordt omgegaan met huishoudelijk afval.

Circulair bouwen

Bij circulair bouwen gaat het om het slim omgaan met materialen en het rekening houden met veranderingen door de tijd. Het gebouw moet zich aan de tijd kunnen aanpassen net als de functie van het gebouw. Gebouwen dienen flexibel te kunnen worden heringericht. Hergebruik van materialen verdient de voorkeur. Ook lokale materialen die zonder veel energie zijn te winnen, scoren relatief goed.

Gebouwen zijn demontabel en materialen worden gedocumenteerd, zodat materialen elders kunnen worden hergebruikt. Hoogwaardige materialen die lang meegaan worden ingezet voor de schil van gebouwen met een lange levensduur. Bij het tenderen van kavels is circulair bouwen het onderscheidend criterium voor duurzaamheid. Duurzaamheid telt voor 1/3e mee bij de selectie van inschrijvingen. Daarvoor wordt op het moment van tenderen de laatste stand van zaken met betrekking tot deze maatlat gebruikt. Hierin worden de ervaringen met de MPG (MilieuPrestatieGebouwen) en de circulaire maatlat voor Buiksloterham meegenomen. Los daarvan bestaat een minimum-eis van een Epc (energieprestatiecoëfficiënt) van 0,15, conform de Amsterdamse standaard.

Huishoudelijk afval

De gemeente heeft in de Agenda Duurzaam Amsterdam het doel opgenomen om het scheidingspercentage voor huishoudelijk afval van 19% in 2013 omhoog te brengen naar 65% in 2020. Dit gebied sorteert voor op de nieuwe gemeentelijke afvalrichtlijnen voor nieuwbouwgebieden.

Huishoudelijk afval wordt verzameld in ondergrondse afvalcontainers. In het ontwerp is op twee locaties een inzamellocatie voor restafval, glas en papier opgenomen. De grofvuillocaties komen tegenover de ondergrondse afvalcontainers te liggen. De inzamellocaties zijn op centrale plekken in het gebied gelegen en goed bereikbaar vanuit de hoofdentrees van de woningen.

Hierbij is rekening gehouden met de loopafstanden. In de nieuwe buurt zal ook een textielcontainer geplaatst worden. De locatie en uitvoering zijn nog niet bekend en zullen in de VO-fase (voorlopig ontwerp) worden uitgewerkt.

verplicht

Afvalinzameling

Klimaatbestendigheid

Voor een klimaatbestendig plan is een pakket van samenhangende maatregelen gedefinieerd. Dit zijn maatregelen die meestal zowel ten gunste komen aan de regenbestendigheid, hittebestendigheid en goed zijn voor de flora en fauna. De maatregelen hebben te maken met de aanwezigheid van groen, de mogelijkheid om water vast te houden in tijden van regen en om water te verdampen in tijden van hitte. In de huidige situatie is er een aantal groenvoorzieningen, dat positief werkt voor de klimaatbestendigheid:

  • aanwezigheid park;
  • aanwezigheid water in omgeving;
  • bestaande bomen.

Voorwaarden en aandachtspunten gebouwen

Om de klimaatbestendigheid verder te verhogen, gelden de volgende randvoorwaarden voor de gebouwen: Daarmee hebben deze daken ook een functie voor de natuur. Bovendien kijken de gebruikers van de hogere gebouwen in de omgeving op de mooie intensief groene daken en genieten zo van een mooi uitzicht. Dit past ook bij het natuurinclusief bouwen.

11.2.2.2 Duurzaam bouwen in Amsterdam (hand-out)     

Het stadsbestuur van Amsterdam heeft duidelijke ambities op het gebied van duurzaam bouwen. Duurzaamheid is een standaard onderdeel van iedere nieuwe gronduitgifte of aanpassing van een bestaand erfpachtrecht.

De hand-out (uit augustus 2018) is bedoeld voor projectleiders, ontwikkelaars en ontwerpers/architecten die een rol spelen bij de ontwikkeling of ontwerp van een gebouw. Het vertaalt het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Amsterdam naar specifieke ambities en maatregelen op het niveau van kavel en gebouw. Per thema is het gemeentelijk beleid, ambitieniveau en bijbehorende maatregelen toegelicht. Uiteraard komt ook het regenbestendig bouwen uitgebreid aan bod.

De gemeente Amsterdam heeft hoge duurzaamheidsambities en stelt aanvullende eisen op het bouwbesluit. Zo wil Amsterdam in 2020 klimaatneutraal zijn, in 2040 aardgasvrij en in 2050 een circulaire stad. In de handout 'Duurzaam Bouwen in Amsterdam' zijn zes pijlers uiteengezet:

  1. Duurzame energie en aardgasvrij. Amsterdam stelt bovenwettelijke eisen aan de energieprestatie van gebouwen en daagt de markt uit om energiepositief (EPC < 0,0 in plaats van maximaal 0,2) te bouwen. Bijkomend voordeel van een scherpe energieprestatie is een lage energierekening voor de bewoner.
  2. Uitstootvrije mobiliteit en schone lucht. Naast het stimuleren van autodelen en het vergroten van het fietsgebruik door een lage parkeernorm, stimuleert Amsterdam een duurzame en slimme bouwlogistiek (Uitvoeringsagenda Stedelijke Logistiek Amsterdam (2016). Dit door onder andere de inzet van schone bouwwerktuigen: gebruik zoveel mogelijk elektrische bouwwerktuigen of bouwwerktuigen met een schone emissienorm. De stimulering dient meerdere doelen o.a. vermindering van de uitstoot van CO2, een gezondere luchtkwaliteit (door minder uitstoot van stikstofdioxide en fijnstof), minder geluidoverlast, een betere doorstroming van het verkeer over weg en water, een grotere verkeersveiligheid en minder schade aan bruggen, kades en wegen.
  3. Klimaatadaptatie. Conform het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 – 2021 moet de capaciteit voor hemelwaterberging op de te ontwikkelen kavel minimaal 60 mm/uur zijn door bijv. hergebruik van hemelwater of verwerking op de eigen kavel.

verplicht

(bron: https://www.rainproof.nl/sites/default/files/regenwaterknelpuntenkaart_amsterdam.pdf)

  1. Groen in de openbare ruimte, groene daken of gevels en natuurinclusief bouwen. Om een gezonde, aantrekkelijke en toekomstbestendige leefomgeving voor mens en dier te maken, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen bij het ontwerpen van nieuwbouw en de openbare ruimte. Naast groen in de openbare ruimte bestaat ook de mogelijkheid om een (deels) groen dak of groene gevel (eventueel in combinatie met zonnepanelen) te realiseren.
  2. Circulair bouwen. Amsterdam heeft de ambitie om in het materiaalgebruik bij nieuwbouw een zo laag mogelijke milieubelasting te realiseren. Dit kan door de zogenaamde Milieuprestatie van gebouwen (MPG) zo laag mogelijk te houden. Het streven is een MPG lager dan 0,8. i.p.v. de wettelijke norm uit het Bouwbesluit van 1,0. Maatregelen waarmee de MPG kan worden verlaagd, zijn onder meer het toepassen van biobased materialen (bijv. hout, isolatie met grassen e.d.) en van hergebruikte of gerecyclede materialen (ook wel secundaire materialen genoemd), bijvoorbeeld beton, bakstenen, elektrische installaties e.d.
  3. Afval. Amsterdam streeft er naar om afval zo veel mogelijk te scheiden aan de bron, zodat de stad in 2050 volledig circulair is. Daarnaast dient aangesloten te worden bij het afvalinzamelingsysteem van het gebied (bijv. ondergrondse afvalcontainers, inpandige inzameling of Ondergronds Afval Transport Systeem).

Voor het plan is gekozen om aan te sluiten bij deze duurzaamheids-ambities.

11.2.2.3 Strategie klimaatadaptatie Amsterdam     

Met de strategie klimaatadaptatie (vastgesteld op 4 februari 2020 door het college van B&W) zet de gemeente Amsterdam samen met de drie waterschappen Amstel, Gooi en Vecht, Hollands Noorderkwartier en Rijnland, een stip op de horizon voor een klimaatbestendige stad. Het doel is om in 2050 zo goed mogelijk voorbereid te zijn op het veranderende klimaat.

Klimaatadaptatie is essentieel om te zorgen dat Amsterdam in fysiek, sociaal en economisch opzicht waardevol blijft. Het is een kans om samen met alle Amsterdammers een belangrijke bijdrage aan een veilige, groene, leefbare en aantrekkelijke stad te leveren. Het streven is om klimaatadaptatie tot het 'nieuwe normaal' te maken; dit wil zeggen dat klimaatadaptatie als vanzelfsprekend wordt meegenomen in relevante ontwikkelingen en projecten in de stad. Het klimaatbestendiger en veerkrachtiger maken van onze stad vereist een nieuwe wijze van inrichten en beheren van de stad.

De strategie is gericht op de volgende klimaat-thema's:

  • Hitte. Het streven is om beter bestand te zijn tegen hitte en in het bijzonder om schade en overlast veroorzaakt door hitte in zowel het fysieke als het sociale domein zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken.
  • Droogte. Het streven is om beter bestand te zijn tegen langdurige perioden van droogte en in het bijzonder om schade aan gebouwen, groen, infrastructuur, water en dijken zoveel mogelijk te voorkomen en overlast te beperken.
  • Wateroverlast. Het streven is om schade en overlast door extreme regenbuien zoveel mogelijk te voorkomen en om regenwater tegelijkertijd te laten bijdragen aan een aantrekkelijke, comfortabele en leefbare stad.
  • Overstromingen. Het streven is om de kans op overstromingen in de stad te verkleinen, in aanvulling op de verantwoordelijkheden van de andere bestuurslagen en -organen hiervoor. Daarnaast worden gevolgbeperking nagestreefd bij een eventuele overstroming, zowel via de ruimtelijke inrichting als door middel van crisisbeheersing.
11.2.2.4 Nieuw Amsterdams Klimaat. Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050     

De routekaart (Nieuw Amsterdams Klimaat. Routekaart Amsterdam Klinaatneutraal 2050) is door het college van B&W vastgesteld op 3 maart 2020. In de routekaart worden de belangrijkste ingrediënten van de strategie beschreven om samen de overgang van fossiele naar duurzame energie in beweging te zetten en te houden. De routekaart wordt ieder jaar geactualiseerd.

In 16 pijlers wordt beschreven wat er deze collegeperiode wordt gedaan om tot de gewenste CO2-reductie te komen. In vier aanvullende pijlers beschrijven we de randvoorwaarden die verder nodig zijn om de beoogde doelen te behalen: het versterken van de beweging in de stad, klimaatrechtvaardigheid, kennisontwikkeling & innovatie en ruimte & infrastructuur.

Veel aspecten uit de routekaart zijn relevant voor de ontwikkeling van Bijlmer Sportcentrum en omgeving. Te denken aan:

  • energiezuinig maken van woningen en maatschappelijke panden;
  • energieneutraal bouwen;
  • beperken van vervuilende verkeersbewegingen;
  • maximaal iopwekken van zonne-energie op daken.

11.3 Duurzaamheid plangebied     

Voor de locatie is een onderzoek uitgevoerd naar het warmte- en koude gebruik van de functies en de manieren om hierin te voorzien. Het programma voorziet voornamelijk in woningbouw en heeft een relatief klein aandeel voorzieningen. Hierdoor is de vraag naar warmte groter dan de vraag naar koude, wat ervoor zorgt dat een warmtesysteem altijd in onbalans is. Stadswarmte kan zowel in de warmte- als de koudevraag voorzien, een WKO (Warmte-, Koude Opslag) moet worden aangevuld met een ander systeem zoals zonnecollectoren, TEO of stadswarmte. Voor een WKO moet daarnaast ook rekening worden gehouden met andere WKO's in de omgeving. Een WKO kan namelijk niet te dicht bij een andere WKO worden geplaatst om interferentie te voorkomen.

In het onderzoek is het effect van drie scenario's onderzocht wat betreft de besparing in CO2 ten opzichte van aardgas en de kosten voor aansluiting en gebruik. De onderzochte scenario's zijn:

  • volledig aansluiten op stadswarmte;
  • WKO installaties met warmtepompen en aanvullen met TEO (Thermische Energie uit Oppervlaktewater) of zonnecollectoren;
  • WKO aangevuld met stadswarmte.

Gekeken is of in de buurt andere WKO systemen aanwezig zijn die mogelijk interfereren met een nieuwe WKO. Zowel het stadsdeelkantoor als het politiebureau hebben een WKO installatie, maar deze interfereren niet met de WKO voor het plangebied wanneer wordt gekozen voor één centrale installatie met een doublet. Het is naar alle waarschijnlijkheid mogelijk om op de locatie een WKO te realiseren met een capaciteit van 250 m3/h, dit is ruim voldoende voor het te realiseren programma. Het aanvullen van de WKO is mogelijk met stadswarmte en met TEO. Het aanvullen met zonnecollectoren is vanwege de beperkte hoeveelheid dakoppervlak niet mogelijk.

Aansluiting op stadswarmte is goedkoper bij de aanleg, maar in gebruik duurder. Over een periode van 30 jaar is het gebruik van een WKO met TEO de goedkoopste optie. Ook is op dit moment een WKO zuiniger qua CO2- reductie. Wanneer de Diemer Centrale op een duurzame wijze stadswarmte kan verzorgen wordt de stadswarmte optie qua CO2-reductie aantrekkelijker.

Scenario 2 met een WKO installatie met warmtepompen, aangevuld met een TEO is de goedkoopste optie met de grootste CO2-reductie.

Daken bouwblokken en parkeergarage

De dakvlakken van de nieuwe bouwblokken worden (deels) als groene daken uitgevoerd om mee te werken aan de waterberging binnen het gebied conform de eisen van het rainproof beleid. Dit in combinatie met het toepassen van PV-panelen (zonodig om te voldoen aan de BENG norm) en begaanbare dakterrassen.

Het dak van de parkeergarage tussen de bouwblokken van de parkrand en marktstraat wordt ingericht als een (collectieve) groene buitenruimte voor dit bouwblok. Het dak is bereikbaar vanuit de collectieve entrees en de individuele woningen aan de tuin. Op die manier kan het ingericht worden met privé buitenruimtes in combinatie met een collectieve buitenruimte waar men kan ontspannen, spelen en samenkomen. Het kan als groen dak ook bijdragen aan het bergen van water in het gebied. Het ontwerp van de daktuin is integraal onderdeel van het ontwerp van blok D.

Daklandschap Bijlmer Sportcentrum

Het Bijlmer Sportcentrum vormt het middelpunt van de nieuwe wijk. Een groot deel van de bewoners van de nieuwe buurt zullen vanuit hun woningen zicht hebben op dit dakvlak. Om een aantrekkelijk daklandschap te creëren onderzoeken we, samen met het Bijlmer Sportcentrum, hoe te plaatsen PV-panelen op het dak onderdeel kunnen worden van een groen daklandschap. Waarbij productie van electriciteit (voor het sportcentrum) en waterberging in het gebied hand in hand gaan.

Circulaire economie

Het is de ambitie van de gemeente Amsterdam dat het gebied en de gebouwen duurzaam, comfortabel en toekomstbestendig gemaakt worden. Voorbeelden hiervan zijn deelmobiliteit, gebruik van FSC-gecertifieerd hout etc.

Natuurinclusief bouwen

Om een gezonde en toekomstbestendige leefomgeving te maken willen we ook in de toekomstige situatie waarborgen dat er voldoende ruimte is voor mens en dier. In de huidige situatie is de natuur in het gebied weinig divers. Er zijn geen beschermende diersoorten aangetroffen en er zullen er naar verwachting ook geen beschermde soorten aanwezig zijn (bijlage 16).

Voor Bijlmer Centrum en Amstel III is een plan met uitgangspunten voor het verhogen van de biodiversiteit ontwikkeld die ook voor Marktplein Zuid van toepassing is. In de aangrenzende gebieden zijn verschillende doelgroepen aanwezig. De Arenapoort biedt goede kansen voor luchtdieren. Het Nelson Mandelapark richt zich met ecologische ontwikkelingen voornamelijk op landdieren. Het plangebied bevindt zich op het schakelpunt van deze twee gebieden en het advies is om voor beide doelgroepen voedsel- en nectarplanten te realiseren, maar om ook voor vliegende dieren nestkasten te maken.

In de openbare ruimte wordt het oevertalud aangevuld met afwisselende inheemse beplanting. Ook wordt de helling van het talud diverser om de biodiversiteit te vergroten. Daarnaast kunnen langs de parkrand en in de binnenstraat van het nieuwe bouwblok enkele gevels worden begroeid.

Aan de zuidwestzijde van de hoge gebouwen kunnen nestkasten voor vleermuizen worden gesitueerd. Aan de noordzijde van de toren kunnen neststenen voor de huismus in de gevel worden geïntegreerd. De daken van de gebouwen worden gebruikt voor waterberging en de lagere daken worden bij voorkeur afgewerkt met een groen dak.

Rainproof

Bij de inrichting van het stedelijk gebied moet rekening gehouden worden met een toename van de extremen, zowel in de zin van wateroverlast als in de zin van watertekort. Met het programma Amsterdam Rainproof kiest de stad (de gemeentelijke diensten, stadsdelen, corporaties, bedrijven, ondernemers en bewoners) voor één gezamenlijke aanpak.

Het regenwater van de bouwblokken moet op eigen terrein worden opgelost. Vanuit de gemeente zijn daar minimumeisen aan gesteld. Deze eis wordt in dit bestemmingsplan opgenomen en bedraagt een norm van 60 mm hemelwater per uur. Daarnaast moet het hemelwater worden verwerkt waar het valt. Bij voorkeur wordt het hemelwater gebruikt en niet afgevoerd.

In het ontwerp zijn verschillende oplossingen voor waterberging in de openbare ruimte opgenomen. In de groenstrook langs het water worden greppels aangelegd die het regenwater opvangen en vertraagd afvoeren naar de sloot. In de andere groenstroken wordt het water gebufferd en geïnfitreerd. Bij verzadiging van het systeem wordt het water afgevoerd via een infitratie riool. Voor de woningen in de Marktstraat en langs het Anton de Komplein wordt het water in groene bakken gebufferd en vervolgens langzaam afgegeven aan het riool.

11.4 Conclusie     

De genomen duurzaamheidsaspecten, zoals beschreven in paragraaf 11.3 zijn in overeenstemming met het provinciaal - en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 12 Externe veiligheid     

12.1 Algemeen     

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.

Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.

12.2 Beleid en regelgeving     

12.2.1 Beleid externe veiligheid     

Het doel van het beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties.

De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid.

12.2.2 Risicovolle inrichtingen     

Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. De normstelling van het Bevi richt zich zowel op vergunningverlening als ruimtelijke ordening.

In nieuwe situaties geldt voor het PR een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten en een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat binnen de PR 10-6 contour van een Bevi-inrichting geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden opgericht. Indien binnen de contour beperkt kwetsbare objecten worden opgericht moet het bevoegd gezag motiveren waarom dat wenselijk en aanvaardbaar is.

Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

12.2.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, per spoorweg en binnenwateren     

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren; hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het PR en het GR.

Voor de wijze waarop het PR en GR beoordeeld moeten worden, is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (verder: de Circulaire) van toepassing. De Circulaire beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. De overheid vraagt gemeenten, provincies en infrabeheerders om medewerking aan dit beleid te verlenen door bij de besluitvorming die onder hun verantwoordelijkheid valt, de veiligheidsbelangen overeenkomstig deze Circulaire af te wegen. Hierbij gaat het om diverse besluiten gerelateerd aan vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ordening.

Op basis van de Circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar.

Voor het GR geldt op basis van de Circulaire voor het bevoegd gezag een verantwoordingsplicht in de gevallen van een overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename van het GR. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Desondanks kan uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een verantwoording voor het groepsrisico ook buiten deze 200 meter op zijn plaats zijn, met eventuele beperkingen, zoals bijvoorbeeld in de sfeer van maatregelen die de zelfredzaamheid van de bevolking bevorderen.

12.2.4 Buisleidingen     

Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

In onderstaande gevallen kan men volstaan met een zogenaamde lichte verantwoording, waarbij maatregelen ter beperking van het GR niet hoeven te worden onderzocht:

  • het bestemmingsplan ligt buiten het 100%- letailiteitsgebied of
  • bij toxische stoffen waarbij het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-8 per jaar is of
  • het groepsrisico is niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  • de toename van het groepsrisico bij verwezenlijking van het bestemmingsplan is niet hoger dan 10%.

Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel in te stellen voor het uitwerken van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmeringsstrook die de integriteiten en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.

12.2.5 Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam     

Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 5 juni 2012 door burgemeester en wethouders) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico s zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.

Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. De afgelopen jaren is er veel aandacht gegaan naar de reductie van risico s aan de bronkant. Hier was namelijk de meeste veiligheidswinst te behalen. Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op clustering van risicobedrijven in het havengebied.

Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied gaat. Hierbij kan gedacht worden aan vervoer per water in plaats van vervoer per spoor door de stad.

Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn dat nieuwe overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico slechts met expliciete toestemming van burgemeester en wethouders worden toegestaan. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico´s.

Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken) te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven. Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten 100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking is mogelijk mits door burgemeester en wethouders expliciet is toegestaan.

12.3 Plangebied     

Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dit bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe Bevi-bedrijven mogelijk.

Bedrijven – Overige veiligheidswetgeving

Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een overig veiligheidsrisico. Propaantanks zijn in het bedrijvenbestand van de Omgevingsdienst in dit gedeelte van de gemeente Amsterdam niet bekend.

Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water

Vervoer van gevaarlijke stoffen is toegestaan over alle rijks- en provinciale wegen. Een aantal tunnels is hiervan uitgezonderd. Op rijks- en provinciale wegen die door de gemeente lopen, is vervoer van gevaarlijke stoffen dus ook toegestaan.

De wegen met een risicocontour zijn snelwegen. Gezien de afstand tot het plangebied, zijn deze risico-contouren niet relevant voor dit bestemmingsplan.

verplicht

Wegen met risicocontour (bron: https://data.amsterdam.nl/data/geozoek/)

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Er vindt geen transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen plaats in de omgeving.

Elektromagnetische straling

Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

verplicht

Risicobronnen in omgeving (bron: https://flamingo.bij12.nl/risicokaart-viewer/app/Risicokaart-openbaar)

12.4 Conclusie     

Externe veiligheidsaspecten spelen geen rol voor het plangebied. Het toevoegen van het beoogde programma leidt niet tot een toename van het groepsrisico. Nader onderzoek is daarom niet nodig.

Hoofdstuk 13 Hoogbouwaspecten     

13.1 Beleid en regelgeving     

13.1.1 Hoogbouw, Beleid en Instrument     

De nota Hoogbouw, Beleid en Instrument uit 2005 is naar aanleiding van de vaststelling van de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' in 2011 geactualiseerd als aanvullend toetsingskader. Het belangrijkste doel van het Amsterdamse hoogbouwbeleid is een zorgvuldige inpassing van hoogbouwinitiatieven in de bestaande structuren van de stad. Daarbij is de landschappelijke inpassing een aspect wat, zodra er sprake is van een zekere impact op het stadslandschap, een stedelijke afweging behoeft. In de visie wordt aangegeven voor welke hoogbouwplannen dit geldt.

De hoogbouweffecctrapportage (HER) is een rapportage waarin alle relevante effecten van hoogbouw, zoals windhinder en schaduwwerking, toetsing aan hindernisbeperkingen als straalpaden en beperkingen rond Schiphol worden onderzocht, maar die vooral is bedoeld om de effecten van een plan op het stedelijk landschap in beeld te brengen. Het uitvoeren van een HER wordt in het beleid aanbevolen en is in bepaalde gevallen verplicht. Dat doet zich voor in situaties waarin terughoudendheid met hoogbouw wordt beoogd; in deze situaties wil het college van B&W mee kunnen beoordelen wat de effecten zijn van hoogbouw.

Een rapportage over landschappelijke effecten is onder meer verplicht gesteld bij hoogbouwinitiatieven vanaf 22,5 meter of hoger in het UNESCO-gebied (gebied binnen Singelgracht), hoogbouwinitiatieven vanaf 30 meter in de 2 km-zone rondom het UNESCO-gebied, in 'gebieden van bijzondere waarden', of in de randen van de groene scheggen.

Voor overige gebieden geldt de ondergrens van 60 meter, met uitzondering van een aantal in de structuurvisie aangegeven hoogbouwstimuleringsgebieden (zones langs infrastructuur bundel) waarvoor deze verplichting niet geldt.

verplicht

Hoogbouw en uitrol centrumgebied (bron: Structuurvisie Amsterdam 2040)

Consequentie plangebied

Vanwege de ligging van het plangebied gelden er geen nadere regels voor de maximale bouwhoogte en geldt er geen verplichting voor het opstellen van een HER.

13.1.2 Bezonning     

Er is geen wet- en regelgeving voor bezonning. De meeste gemeenten hanteren de TNO-norm. Andere gemeenten hebben eigen beleid. Bezonningsdiagrammen geven inzicht in de bezonning van de gevels en (extra) schaduw op de omgeving. TNO kent een 'lichte' en een 'strenge' norm:

  • de 'lichte' TNO-norm: ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam;
  • de 'strenge' TNO-norm: ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari – 22 november (gedurende 10 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam.

Deze normen worden alleen toegepast op gevels die zon kunnen ontvangen. Noordgevels ontvangen immers - hoogbouw of niet - nooit direct zonlicht. Met een 3d-model wordt de bestaande situatie vergeleken met de toekomstige situatie.

13.1.3 Windhinder     

In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar niet hoeft te worden meegenomen in de afwegingen. De grondslag voor de beoordeling van het aspect windhinder vindt zijn grondslag in art. 3.1 Wro (Wet ruimtelijke ordening), die zorgt voor een goede ruimtelijke ordening. Daarvoor is het in kaart brengen van mogelijke windhinder of windgevaar en deze betrekken in de beoordeling noodzakelijk.

In 2006 is de NEN 8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' uitgebracht. Deze norm geeft richtlijnen (methodes) voor het uitvoeren van windtunnel- en CFD onderzoek. Daarnaast wordt een beoordelingsmethodiek van windhinder en windgevaar beschreven. Hierbij wordt gewerkt met uurgemiddeldewindsnelheden (m/s) gerelateerd aan de overschrijdingskans in percentage van uren per jaar.

In een tabel is voor verschillende situaties en activiteiten (doorlopen, slenteren, langdurig zitten) een beoordeling van het windklimaat gegeven (slecht, matig, goed). Daarnaast is een toetsingskader ten aanzien van windgevaar uitgewerkt.

De NEN 8100 is een privaatrechtelijke norm en niet aangewezen in het Bouwbesluit of andere wetgeving. In Nederland is de NEN 8100 sinds het verschijnen in 2006 de meest gebruikte norm voor het onderzoeken en beoordelen van het windklimaat.

verplicht

Beslismodel NEN 8100

In de NEN 8100 is 'windhinder' gedefinieerd als 'het ondervinden van hinder ten gevolge van wind'. Hierbij valt te denken aan wapperende kleding, verwaaide haren, gehinderd worden bij het lezen van een krant of gehinderd worden bij het lopen. Het ervaren van windhinder is afhankelijk van de activiteit die men op dat moment onderneemt, waarbij de kans dat bij een willekeurige snelheid windhinder ervaren wordt groter is bij stil zitten dan bij stevig doorlopen.

verplicht

Criteria voor windhinder

In de NEN 8100 is 'windgevaar' gedefinieerd als 'het optreden van een zodanige windsnelheid dat bij personen in ernstige mate problemen (evenwichtsverlies) optreden bij het lopen'.

verplicht

Criteria voor windgevaar

Conform het beslismodel uit de NEN 8100 dient voor onbeschut liggende gebouwen hoger dan 30 meter een uitgebreid onderzoek met CFD of in de windtunnel conform de NEN 8100 uitgevoerd te worden. Met een dergelijk onderzoek kan het windklimaat ter plaatse nauwkeurig bepaald worden en kunnen ook mogelijke maatregelen ter verbetering van het windklimaat gedetailleerd onderzocht worden.

13.2 Resultaten onderzoek     

13.2.1 Bezonning     

Om te bekijken welke effect de nieuwe bebouwing heeft voor bewoners van de omliggende bestaande bebouwing en de toekomstige nieuwbouw, is een bezonningsstudie uitgevoerd (bijlage 11). In de studie zijn het stedenbouwkundig plan en de bouwmogelijkheden conform het geldende bestemmingsplan naast elkaar gezet op verschillende dagen in het jaar. Ingezoomd op de bestaande bewoners aan de Marktstraat en de Troepiaalsingel. Hieronder zijn alleen de maanden februari en oktober weergegeven: dat zijn de maanden waar de zon het laagst staat (de maanden met de minste zonuren).

verplicht

Uitsneden zonnestudie bestaande woningen Marktstraat: vergelijking stedenbouwkundig ontwerp en het geldende bestemmingsplan (in februari en oktober)

verplicht

Uitsneden zonnestudie bestaande woningen Troepiaalsingel: vergelijking stedenbouwkundig ontwerp en het geldende bestemmingsplan (in februari en oktober)

Geconcludeerd wordt dat:

  • de situatie voor de bewoners aan de Troepiaalsingel niet verandert;
  • ten opzichte van de bouwmogelijkheden in het geldende bestemmingsplan de situatie voor de bestaande bewoners in de plint van de Marktstraat verbetert;
  • alle bestaande en toekomstige woningen aan de Martkstraat voldoen aan tenminste de lichte TNO-norm (ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober).

13.2.2 Windhinder     

13.2.2.1 Theoretische beschouwing windklimaat     

Er is een theoretische beschouwing van het windklimaat uitgevoerd (bijlage 12). Bij een theoretisch onderzoek wordt een indicatieve prognose gegeven van het te verwachten windklimaat, op grond van de bij het bureau opgebouwde expertise, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van kengetallen uit literatuuronderzoek. Het windklimaat in het plangebied wordt echter bepaald door zeer veel (moeilijk voorspelbare) factoren. Een theoretisch onderzoek kan daarom, per definitie, niet een even nauwkeurig beeld geven als een CFD- of windtunnelonderzoek conform de NEN 8100, maar dient als leidraad voor de verdere uitwerking en nader windonderzoek van het plangebied.

Bij de theoretische beschouwing is schematisch aangegeven welke windkassen rondom het gebouw verwacht worden en tevens zijn oplossingsrichtingen voor de gesignaleerde aandachtspunten gegeven. Kort samengevat zijn de bevindingen als volgt:

  1. Over het algemeen zal het windklimaat in het plangebied goed zijn; goed voor doorlopen en op veel plekken ook goed voor slenteren en langdurig zitten.
  2. Rondom het 'wonen aan de marktstraat' en het 'wonen aan de parkrand' valt het windklimaat overwegend in klasse B, goed voor slenteren. Ook de daktuinen zullen overwegend een vergelijkbaar goed windklimaat hebben. Lokaal, ter plaatse van de straat en de parkloggia's zal het windklimaat nog luwer zijn, klasse A (goed voor slenteren). Bij de gebouwhoeken en bij doorgangen tussen gebouwen in bestaat de kans op een verslechtering van het windklimaat tot klasse C en lokaal klasse D.
  3. Rondom de hogere bouwdelen, aan het Marktplein en het Cultuurplein en rondom de Parktoren is kans op lokaal minder goed windklimaat. Langs de zuid- en westgevels zal klasse C kunnen optreden, wat goed is voor doorlopen maar matig tot slecht voor entrees, verblijfsgebieden en horeca-terrassen. Nabij de gebouwhoeken kan het windklimaat verder verslechteren, richting klasse D.
  4. Geadviseerd wordt entrees, verblijfsgebieden en terrassen niet nabij de gebouwhoeken te leggen. En met name voor horeca-terrassen maatregelen ter verbetering van het windklimaat te treffen. In het plan zijn veel overstekken en arcades aanwezig. Wanneer deze arcades voldoende 'diep' zijn, zal onder de arcade al een beter windklimaat aanwezig zijn, zeker wanneer de arcades en overstekken gecombineerd worden met schermen teneinde horizontale stroming langs de gebouwgevels te blokkeren.
  5. Om op de pleinen een beter windklimaat te realiseren moet nader onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheden straatmeubilair en groen te plaatsen.
13.2.2.2 Nader windhinderonderzoek     

In navolging van de theoretische beschouwing is nader onderzoek gedaan (bijlage 13), waarbij de volgende vraag centraal stond: is het windklimaat in het gebied acceptabel na realisatie van de nieuwbouw? Hierbij worden de volgende richtwaarden voor het windklimaat gehanteerd:

  • Op locaties met voor voetgangers louter een verkeersfunctie en geen verblijfsfunctie (trottoir) dient windhinder bij voorkeur klasse A, B of C te zijn. Klasse D biedt een matig niveau. Klasse E biedt een slecht niveau en dient vermeden te worden.
  • Op locaties die gezien kunnen worden als verblijfsgebied voor voetgangers dient windhinder bij voorkeur klasse A of B te zijn. Klasse C biedt een matig niveau en klassen D en E bieden een slecht niveau. Deze twee hoogste klassen dienen op deze locaties vermeden te worden.
  • Ter plaatse van gebouwentrees dient bij voorkeur klasse A behaald te worden. Klasse B biedt een matig niveau. Klassen C, D en E bieden een slecht niveau en dienen vermeden te worden op deze locaties.
  • Voor zowel dakterrassen, balkons, tuinen en horeca-terrassen worden in de norm geen specifike eisen benoemd. Gezien het gebruik van deze zones verdienen zij wel aandacht. Hierbij benoemen we windhinderklasse A als richtwaarde voor een goed windklimaat en B als matig.
  • Windgevaar dient bij voorkeur voorkomen te worden. Een beperkt risico kan lokaal geaccepteerd worden in zones met louter een verkeersfunctie.

Resultaat onderzoek

De aandachtpunten betreffen de locaties Blok A, nabij blok B - C en rond blok E.

verplicht

Resultaten windhinder en windgevaar

Blok A

Nabij blok A is het windklimaat gevarieerd. Indien de entree aan de noordzijde, de windluwe zijde, wordt geplaatst is het windklimaat acceptabel. De hoofdingang van blok A bevindt zich aan de Bijlmerdreef, waar het windklimaat acceptabel is.

Blok B - C

Nabij blok C kan het windklimaat voor hinder zorgen op de noordwestelijke hoek van blok C en nabij de bestaande woningen aan de overzijde van de straat. Met name aan de overzijde van de straat leidt windhinderklasse D tot hinder bij de entrees. De windstroming is niet eenvoudig te breken of om te leiden zonder ingrepen in het bouwvolume van blok C. De volgende combinatie van aanvullende maatregelen kan lokaal een bijdrage leveren aan een gunstiger windklimaat nabij blok C:

  • Setback in de westgevel op een hoogte van ca. 10 meter met een diepte van ca. 5 meter. Deze dient door te lopen van de hoogbouw in de laagbouw en ook deels over de noordelijke gevel.
  • Luifel aan de west- en noordgevel op een hoogte van ca. 5 meter met een diepte van ca. 5 meter.
  • De windstroming nabij de woningen aan de overzijde kan mogelijk geoptimaliseerd worden door de noordwesthoek van blok C laag te maken en richting blok B langzaam op te laten lopen in hoogte.

Blok E

De omgeving van blok E kenmerkt zich door een relatief windrijk klimaat. Hierbij zijn enkele specifieke aandachtspunten:

  • De grote zones met windhinderklasse D zijn niet te vermijden zonder grote ingrepen in het bouwvolume. Als blok E aan de westzijde een lagere bouwhoogte heeft, welke op loopt richting het oosten kan een grote stap gemaakt worden.
  • Maatregelen op gevelniveau kunnen bijdragen aan het verminderen van de downwash van de wind. Te denken aan balkons of eventueel een groene wand.
  • Een mogelijk terras realiseren is mogelijk indien dit in de huidige zone met windhinderklasse A wordt gedaan. Indien een andere locatie geprefereert wordt dan zijn aanvullende maatregelen nodig.

13.3 Conclusie     

Met name nabij blok C en rond blok E ontstaat een ongewenst windhinderniveau (overwegend windklasse D). Het wijzigen van de bouwvolumes is niet gewenst als maatregel om de windhiver te verminderen. De locaties met windhinderniveau D hebben een verkeersfunctie en geen verblijfsfunctie. Windklasse D biedt in een gebied met een verkeersfunctie een matig niveau. Dit wordt acceptabel geacht. Er is geen sprake van windgevaar.

Door het nemen van maatregelen kan de windhinder verkleind worden. De initiatiefnemer is gevraagd maatregelen te gaan treffen om de windhinder te verlagen.

Hoofdstuk 14 Luchthavenindelingsbesluit     

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op de Wet luchtvaart. In de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.

In het LIB is o.a. een beperkingengebied vastgesteld waar in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting beperkingen noodzakelijk zijn ten aanzien van de bestemming of het gebruik van de grond. Het beperkingengebied is aangegeven op kaartmateriaal dat onderdeel uitmaakt van het LIB. Het LIB bevat regels over:

  1. de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  2. de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  3. de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
  4. een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.

verplicht Consequentie LIB voor plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Voor het plangebied geldt:

  • dat dit buiten de 20 Ke-contour ligt. Daarmee gelden voor het plangebied geen beperkingen voor geluid of veiligheid;
  • een bouwhoogte van 146 meter is maximaal mogelijk om de veiligheid van het vliegverkeer te kunnen garanderen;
  • een bouwhoogte van 67 meter is maximaal mogelijk om te voorkomen dat de radar van het vliegverkeer verstoord wordt.

De maximaal toelaatbare bouwhoogte binnen het plangebied bedraagt 37 meter. De bepalingen uit het LIB vormen geen beperkingen voor het plangebied.

Hoofdstuk 15 Milieuhinder bedrijvigheid     

15.1 Beleid en regelgeving     

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde afstandsnormen.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De VNG-richtafstanden van toepassing zijn op nieuwe situaties, waarbij milieugevoelige functies (bijvoorbeeld wonen) en bedrijven in elkaars nabijheid gerealiseerd worden.

15.2 Plangebied - resultaten onderzoeken     

15.2.1 Bestaande functies     

Het plangebied is, gezien de ligging en de aanwezige functies in de directe omgeving van en binnen het plangebied, te kenmerken als 'gemengd gebied'.

verplicht

Ligging bestaande niet-woonfuncties

Functie Milieucategorie Richtafstand Feitelijke afstand
rustig gemengd
1 Stadsdeelkantoor 1 10 0 > 15 meter
2 Sportcentrum 3.1 50 30 < 10 meter
3 Politie 1 10 0 > 30 meter
4 Theater 2 30 10 > 30 meter
5 Winkelcentrum 1 10 0 > 90 meter
6 Zonnestudio 2 30 10 > 50 meter
7 Rijschool 1 10 0 > 40 meter
8 Winkel 1 10 0 > 40 meter

Richtafstanden bestaande functies tot nieuwe woningen

Uit bovenstaand overzicht blijkt dat, met uitzondering van het sportcentrum, de bestaande functies voldoen aan de richtafstanden van de VNG. Zowel in een gemengd gebied als ten opzichte van een rustige woonwijk.

De bestaande functies vormen geen belemmering voor de woningbouw. Voor het sportcentrum is nader akoestisch onderzoek verricht (zie paragraaf 15.2.2).

15.2.2 Akoestisch onderzoek sportcentrum     

In opdracht van de gemeente Amsterdam is, in het kader van de planologische inpassing van woningbouw, de optredende geluidbelasting onderzocht ten gevolge van de activiteiten van het Bijlmer Sport Centrum (BSC) (bijlage 14). Opgemerkt wordt dat dit onderzoek rekening houdt met een verouderd ontwerp van het 'stadswonen aan het park'. Omdat het nieuwe ontwerp een kleinere voetprint heeft, waarmee de gevels op tenminste dezelfde afstand en deels verder van het sportcentrum af liggen, zijn de resultaten ook toepasbaar op het aangepaste ontwerp.

De regelgeving die van toepassing is op de geluidaspecten van het BSC, is opgenomen in het Activiteitenbesluit. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat de niveaus op de in de hieronder genoemde tabel genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden.

verplicht

Activiteitenbesluit - waarden

De optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en maximale geluidniveaus ten gevolge van het BSC ter plaatse van de geplande woningen zijn berekend en getoetst aan standaard geluidgrenswaarden. Uit onderstaande tabel en situatietekening blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L Ar,LT) ten gevolge van het BSC ter hoogte van de beoordelingsposities ten hoogste 44, 44 en 37 dB(A) bedraagt in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Deze langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus zijn inclusief een toeslag van 10 dB(A) voor mogelijk duidelijk herkenbaar muziekgeluid. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit van 50, 45 en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

verplicht

Overzicht geluidsniveau op nieuwe woningen

Maximale geluidniveaus ten gevolge van het BSC zullen als gevolg van bijvoorbeeld dynamiek in de muziek ten hoogste 10 dB(A) meer bedragen dan de equivalente geluidniveaus. Op maximale geluidniveaus behoeft geen toeslag voor duidelijk herkenbaar muziekgeluid te worden toegepast. Indien voldaan wordt aan de geluidgrenswaarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus wordt automatisch voldaan aan de geluidgrenswaarden voor de maximale geluidniveaus.

Indirecte hinder

Binnen de Wet milieubeheer kunnen ook de gevolgen worden beschouwd die verband houden met het verkeer van personen en goederen van en naar de inrichting (dat wil zeggen rijdend op de openbare weg), ook wel 'verkeersaantrekkende werking' of 'indirecte hinder' genoemd.

De verkeersaantrekkende werking van de inrichting wordt beoordeeld aan de hand van de door het Ministerie van VROM uitgegeven circulaire van 29 februari 1996 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' (hierna te noemen VROM-circulaire).

De voorkeursgrenswaarde bedraagt 50 dB(A)-etmaalwaarde. De maximaal toelaatbare grenswaarde bedraagt 65 dB(A)-etmaalwaarde. Conform de VROM-circulaire is een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde aanvaardbaar mits een binnenniveau van 35 dB(A)-etmaalwaarde wordt gewaarborgd.

De geluidbelasting ten gevolge van indirecte hinder bedraagt ten hoogste 44, 42 en 39 dB(A) in respectievelijk de dag-, avonden nachtperiode. Daarmee wordt ruim voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

15.2.3 Nieuwe niet-woonfuncties     

Voorliggend bestemmingsplan maakt naast woningen ook maatschappelijke dienstverlening en horea met categorie III en IV mogelijk in een aantal plinten (en deels tweede bouwlagen). Functies die volgens de VNG lijst in te delen zijn als een bedrijf met een milieucategorie 1 of 2, waarbij het aspect 'geluid' bepalend is. Het plangebied ligt in een gebied dat gekarakteriseerd wordt door functiemenging. Binnen dergelijke gebieden zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd.

Het plangebied ligt in een gebied dat gekarakteriseerd wordt door functiemenging. Binnen dergelijke gebieden zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. In de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” is een aparte lijst opgenomen die specifiek gericht is op de toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten binnen gebieden met functiemenging. Bij toepassing ervan wordt niet gewerkt met richtafstanden, maar met het principe van aanpandigheid en bouwkundige afscheiding. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende ruimtelijk relevante milieucategorieën:

  1. Categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen. Betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  2. Categorie B: toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen. Betreft activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
  3. Categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg. Betreft activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

De Staat van Bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de richtafstandenlijst uit bijlage 1 van de VNG-publicatie. Naast de randvoorwaarden 1 tot en met 4 zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:

  • Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1.
  • Voor categorie B gaat het om activiteiten:
    1. in categorie 1 voor het aspect gevaar;
    2. in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
    3. in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
    4. met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).

De functies die nieuw mogelijk worden gemaakt zijn volgens de VNG-systematiek bijna allemaal te karakteriseren als categorie A (categorie 1) bedrijvigheid. Functies die aanpandig aan woningen mogelijk zijn in een gemengd gebied. De exacte invulling van het programma van maximaal 1.400 m2 bvo is nog niet bekend.

Terrassen horeca

Binnen het plangebied wordt maximaal 500 m2 bvo aan horeca toegevoegd. In geval deze horeca een terras heeft, heeft dit mogelijk gevolgen voor de daarboven liggende woningen. Stemgeluid op een terras heeft gevolgen voor het woonklimaat in de omgeving. Met andere woorden: in geval een terras mogelijk wordt gemaakt, dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de nabij gelegen woningen.

Momenteel is het nog niet duidelijk welke horeca hier komt en hoe groot de terrassen worden. De omvang van de terrassen zijn afhankelijk van de soort zaak die er komt. Bij het mogelijk maken van terrassen (middels bijvoorbeeld een aanduiding op de verbeelding), moet de maximaal denkbare invulling onderzocht worden. In dat geval wordt een situatie onderzocht die waarschijnlijk niet gaat plaats vinden en zeer waarschijnlijk niet uitvoerbaar is. Er is onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om aan het Anton de Komplein en bij het Parkgebouw een terras te realiseren (bijlage 15).

Parkgebouw

Uit dit onderzoek blijkt dat een terras onder de overstek van het pand aan het park niet voldoet aan de maximale waarden van het Activiteitenbesluit. Teneinde aan de richtwaarden voor het binnenniveau van de erboven gelegen woningen (onder de overstek) te kunnen voldoen is extra geluidwering van de geveld nodig. Ook de geluidbelasting in de buitenruimte van de woningen onder de overstek is te hoog. Met het toepassen van een luifel (1,50 meter uitkragend) wordt het geluid van het terras enigszins gereduceerd. Niet alle overschrijdingen kunnen worden voorkomen.

Dit terras wordt daarom niet bij recht mogelijk gemaakt. In de regels in een afwijkingsbevoegdhied opgenomen waarmee, onder voorwaarde, een terras mogelijk gemaakt kan worden. De belangrijkste voorwaarden daarbij is dat met een akoestisch onderzoek aangetoond wordt dat het gebruik van de openbare ruimte ten behoeve van een terras het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onaanvaardbaar nadelig beïnvloed.

Anton de Komplein

Het terras aan de Anton de Komplein is wel mogelijk. De geluidbelasting LAr,LT ten gevolge van het terras is in de avondperiode 47 dB(A). Aan de richtwaarde voor LAr,LT van 50 dB(A) wordt voldaan. De geluidbelasting LAmax ten gevolge van het terras is in de avondperiode 71 dB(A). Aan de richtwaarde voor LAmax van 70 dB(A) wordt niet voldaan. Als het terras 1 meter kleiner wordt (zie afbeelding) blijven de piekgeluiden LAmax ten gevolge van het terras in de avondperiode beperkt tot 70 dB(A). Aan de richtwaarde voor LAmax van 70 dB(A) wordt daarmee voldaan.

Het terras met een omvang van 24 meter bij 8.30 meter wordt met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt met een aanduiding 'terras' binnen de bestemmingen 'wonen' en 'verkeer'.

verplicht

Terras aan Anton de Komplein

Daarom is ervoor gekozen om terrassen met een afwijkingsbevoegdheid op te nemen in dit bestemmingsplan. Aan de afwijkingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  1. een terras wordt aansluitend aan een pand waar een horecafunctie komt gerealiseerd;
  2. met een akoestisch onderzoek moet aangetoond worden dat het gebruik van de openbare ruimte ten behoeve van een terras het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onaanvaardbaar nadelig beïnvloed;
  3. het bevoegd gezag, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, kan nadere eisen stellen aan de situering, omvang, en exploitatietijden van ongebouwde terrassen in de openbare ruimte.

15.3 Conclusie     

Nieuwe functies in relatie tot woningbouw

De maatschappelijke dienstverlenende functies zijn te beschouwen als bedrijven met categorie A. Deze zijn goed inpasbaar in een gemengd gebied. Voor de terrassen van de horeca is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Terrassen zijn pas mogelijk als met een akoestische onderzoek aangetoond wordt dat het woon- en leefklimaat in de omgeving niet aangetast wordt.

Bijlmer sportcentrum (BSC)

Uit de resultaten van deze berekening volgt dat het BSC door de realisatie van woningen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat er ter plaatse van de nieuwbouw woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Geconcludeerd wordt dat voor de geplande woningen in de omgeving van het BSC sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 16 Natuur en Landschap     

16.1 Algemeen     

Daar waar bestemmingsplannen en inpassingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er namelijk niet toe leiden dat hierdoor te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.

Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking.

Daarnaast kunnen individuele dier-en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen(soortenbescherming). Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan.

16.2 Beleid en regelgeving     

16.2.1 Beleid en wetgeving     

Wet natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is dan alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.

De Wet natuurbescherming bevat een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten. Daarnaast voorziet de wet in strikte verboden die gelden voor aangewezen beschermde inheemse diersoorten, waaronder alle van nature in Nederland voorkomende soorten vogels.

De wet werkt volgens het 'nee-tenzij' principe ten aanzien van beschermde inheemse soorten: schadelijke handelingen zijn verboden, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Het is niet toegestaan om vogels te doden, vangen, verwonden, verstoren, bezitten, verhandelen, de nesten en eieren te verstoren of te vernietigen. Uitzonderingen op deze verboden zijn onder voorwaarden mogelijk, onder andere voor veiligheid, schadebestrijding of onderzoek. De wet regelt ook de jacht in ons land.

De Wet natuurbescherming bevat specifieke regels voor de aanwijzing, het beheer en de bescherming van Natura 2000-gebieden, waaronder een groot aantal gebieden die als essentieel leefgebied dienen voor vogels. De internationale verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn vanaf 1 januari 2017 verwerkt in de Wet Natuurbescherming.

Stikstof - uitspraak Raad van State

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) mag niet als basis voor toestemming voor activiteiten worden gebruikt. Dat blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019. Op basis van het PAS wordt vooruitlopend op toekomstige positieve gevolgen van maatregelen voor beschermde natuurgebieden, alvast toestemming gegeven voor activiteiten die mogelijk schadelijk zijn voor die gebieden. Zo'n toestemming 'vooraf' mag niet (meer), aldus de Afdeling bestuursrechtspraak.

Een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) is nodig als op voorhand met wetenschappelijke zekerheid significante effecten op voor stikstof gevoelige habitattypes in Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten. Om daar een beeld bij te krijgen kunnen de volgende stappen doorlopen worden:

  1. Voorfase: 10 km. Is de afstand groter dan 10 km, dan kan voor de meeste projecten geconcludeerd worden dat op voorhand geen significante effecten op stikstofgevoelige habitattypes plaats vinden.
  2. Voorfase: check effectenindicator (https://www.synbiosys.alterra.nl/ natura2000/ effectenindicatorappl.aspx).
  3. Voortoets (1): berekenen depositie aan de hand van een het (vernieuwde) Aeuriusmodel. Is de stikstofdepositie 0,00 mol per hectare per jaar, dan kunnen negatieve effecten uitgesloten worden.
  4. Voortoets (2): in geval de stikstofdeositie meer dan 0,00 mol per hectare per jaar is, pas het plan aan.
  5. Voortoets (3): intern salderen.Onderzoek of er een mogelijkheid is om intern te salderen.
  6. Voortoets (4): ecologische voortoets, passende beoordeling, mitigerende maatregelen, extern salderen en ADC-toets. Wanneer deze effecten niet kunnen worden uitgesloten kan op grond van een Passende beoordeling of middels een ADC-toets alsnog vergunning worden verleend. Dan gelden er aanvullende eisen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

verplicht

Ligging NNN (bron: PRV, www.ruimtelijkeplannen.nl)

16.3 Resultaten onderzoeken     

16.3.1 Quick-scan flora en fauna     

In 2018 is er een quick-scan naar beschermde flora en fauna itgevoerd (bijlage 16). Hierbij is het terrein tijdens een veldbezoek beoordeeld op de natuurwaarden die tevens fotografisch zijn vastgelegd. Aan de hand van deze informatie, de waargenomen soorten/sporen en ervaring is een biotoopanalyse opgesteld met daarin een inschatting van de te verwachten aanwezige beschermde dieren- en plantensoorten. De conclusies van de quick-scan zijn:

  • Geen van de te verwachten vogelsoorten heeft een jaarrond beschermd nest. Als er buiten het broedseizoen wordt gewerkt (tussen half augustus tot half maart), levert dit geen problemen (beperkingen) op voor de broedvogels. In de tussenliggende periode, het broedseizoen, zou in grote delen van het gebied gewerkt kunnen worden mits een schouw vooraf aantoont dat er geen vogels broeden.
  • De eventueel te verwachten amfibieën en landgebonden zoogdieren staan alle op een lijst van soorten, waarvoor een algemene vrijstelling geldt. Voor die soorten is geen ontheffing noodzakelijk.
  • Er zijn geen nadelige gevolgen voor vleermuizen te verwachten, omdat de waterpartijen en de aanwezige bebouwing in het gebied in tact blijven. Het gebied herbergt geen andere verblijfplaatsen en is nauwelijks van belang als foerageergebied voor vleermuizen. Daarvoor ontbreken geschikte foerageergebieden. Alleen boven de waterpartijen zouden vleermuizen kunnen foerageren.
  • In de oeverzone van de waterpartijen kan de ringslang voorkomen. Omdat er geen wijzigingen plaats vinden van de waterpartijen en de oeverzones, zijn geen extra maatregelen noodzakelijk.
  • Algemeen geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat er zodanig gewerkt moet worden, dat er zo min mogelijk schade aan flora en fauna ontstaat. Dat geldt dus ook voor de niet beschermde soorten! Hieraan kan invulling worden gegeven door, bijvoorbeeld, niet richting de watergangen of de rijbaan maar richting de groenstroken te werken. Dieren hebben dan de gelegenheid te ontkomen.

16.3.2 Natura 2000 - stikstof     

In de nabijheid van het plangebied liggen de volgende Natura-2000 gebieden:

  • Markermeer & IJmeer: op 5 km afstand (niet stikstofgevoelig)
  • Botshol: op 6 km afstand
  • Oostelijke Vechtplassen: op 8 km afstand
  • Naardermeer: op 9 km afstand

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 5 kilometer (Markermeer & IJmeer) van het plangebied. Het Markermeer & IJmeer is niet aangewezen als stikstofgevoelig. Van de stikstofgevoelige gebieden ligt het Botshol het dichtst bij. Gelet op de afstand en het planvoornemen is voor deze ontwikkeling een berekening noodzakelijk. Beoordeeld dient te worden of als gevolg van het project de kwaliteit van het natuurlijke leefgebied of de habitat van soorten in een Natura 2000-gebied kan verslechteren.

Met behulp van het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS is het planvoornemen doorberekend (bijlage 17). Bij de berekening is een onderscheid gemaakt tussen de aanlegfase en de gebruiksfase. Gelet op de totale duur van de aanlegfase (circa 3 jaar), is er voor elke bouwjaar een aparte AERIUS-berekening gemaakt.

Uit de berekeningen blijkt dat de ontwikkeling niet tot extra stikstofdepositie in Natura 2000-gebied leidt. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Opgemerkt wordt dat per 1 juli 2021 de regelgeving met betrekking tot stokstof is aangepast. De wet maakt een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector. Concreet betekent dit dat bij de berekening van stikstofdepositie de bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten buiten beschouwing gelaten mogen worden. De uitgevoerde berekening van de aanlegfase is daarmee als het ware overbodig geworden.

verplicht

Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000 gebieden (bron: https://geocontent.rvo.nl/Natura2000/)

16.4 Hoofdgroenstructuur     

16.4.1 Toetsingskader - structuurvisie     

Op 17 februari 2011 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Structuurvisie Amsterdam 2040 vastgesteld. In de structuurvisie is de benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam minimaal wil borgen, vastgelegd als de Hoofdgroenstructuur . Het groen in en om de stad draagt immers in hoge mate bij aan de kwaliteit van de Amsterdamse woon- en werkomgeving. Het is één van de redenen waarom Amsterdam populair is als vestigingsplaats.

De Hoofdgroenstructuur omvat de gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaalaanbod aan groen zijn belangrijke aspecten.

Plannen in de Hoofdgroenstructuur vragen om een afgewogen oordeel. Om dit mogelijk te maken, is een deskundigenadvies geïntroduceerd, dat specifiek betrekking heeft op de inpasbaarheid van een initiatief. Hiertoe is de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (tac) ingesteld. De tac toetst alle plannen van de stad die aan burgemeester en wethouders ter besluitvorming of ter advisering worden voorgelegd aan de beleidsregels voor de Hoofdgroenstructuur en adviseert burgemeester en wethouders, wanneer zij dit nodig acht. Ingrepen in de Hoofdgroenstructuur worden op inpasbaarheid beoordeeld. In de structuurvisie zijn de beoordelingscriteria opgenomen, per groentype wordt aangegeven welke ingrepen wel en niet zijn toegestaan.

De verschillende groentypen zijn: curiosa, corridor, ruigtegebied of struinnatuur, stadsrandpolder, stadspark, begraafplaats, volkstuinpark of schoolwerktuin en sportpark. Bij de toetsing op inpasbaarheid worden de voor het betreffende groentype geldende richtlijnen gehanteerd.

verplicht

Ligging plangebied ten opzichte van de hoofdgroenstructuur (bron:https://nieuwemeer.info/gab/pdf/structuurvisie_amsterdam_2040_web.pdf)

Het plangebied grenst aan het Nelson Mandela park. Het park wordt in de gemeentelijke structuurvisie aangemerkt als 'stadspark'. Voor stadsparken geldt het volgende:

  • Hoge bezoekersaantallen en een hoge gebruiksintensiteit. De voorzieningen en de ontsluiting moeten erop afgestemd zijn zoveel mogelijk mensen te bedienen, zonder dat het groene karakter verloren gaat.
  • Binnen de randvoorwaarden van het recreatieve gebruik moet het beheer erop gericht zijn dat het park zoveel mogelijk verschillende soorten planten en dieren herbergt.
  • Parken mogen niet opgevuld worden met verspreide, maar dominante bebouwing.
  • Het cultuurhistorisch karakter moet in stand blijven.
  • Het gebied moet zorgvuldig beheerd worden volgens een goedgekeurd beheerplan.
  • Evenementen die aansluiten bij de mogelijkheden, het karakter, de omvang en de opzet van het park (bijvoorbeeld culturele en muzikale voorstellingen, sportevenementen en manifestaties).

In totaal mag maximaal 5% van het stadspark verhard en/of bebouwd zijn.

16.5 Conclusie     

  1. Soortenbescherming. Omdat de waterpartijen en de aanwezige bebouwing in het gebied in tact blijven, zijn er geen negatieve effecten te verwachten voor eventueel voorkomende soorten. Het nemen van maatregelen is niet nodig. Wel geldt algemeen de zorgplicht.
  2. Natura 2000: als gevolg van de planontwikkeling is de stikstofemissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Er zijn daarom geen negatieve gevolgen te verwachten op nabij gelegen Natura 2000-gebieden.
  3. Hoofdgroenstructuur. Het plangebied grenst aan een stadspark, dat onderdeel vormt van de hoofdgroenstructuur. Met dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt in de hoofdgroenstructuur. Advies van de Technische AdviesCommissie hoofdgroenstructuur is daarom niet nodig. Door de ontwikkeling is het wel aannemelijk dat het aantal bezoekers van het stadsdpark stijgt. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling niet strijdig is met de doelstelling van de hoofdgroenstructuur.

Hoofdstuk 17 Water     

17.1 Algemeen     

Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  2. de taken van de waterbeherende instantie;
  3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  4. het huidige watersysteem;
  5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

Hieronder wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de toepasselijke (beleids)regels van de bevoegde lagere organen genoemd. Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is water(kwaliteit- en kwantiteit-) beheerder van de Amstel. Het nautisch beheer ligt deels bij de Dienst Binnenwaterbeheer van de Gemeente Amsterdam. De bestuurscommissie is verantwoordelijk voor het beheer van water als openbare ruimte en verleent de vergunningen voor het afmeren van (woon-)schepen en het aanleggen van steigers.

17.2 Beleid en regelgeving     

17.2.1 Waterwet     

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.

Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.

17.2.2 Waterbesluit     

In het Waterbesluit zijn de regels gegeven die betrekking hebben op beheer en gebruik van watersystemen die in beheer zijn van het Rijk. Voor het gebruik maken van een waterstaatswerk (een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of kunstwerk zoals een sluis) kan een watervergunning vereist zijn. Voor de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk is dat geregeld in het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor regionale waterstaatswerken staan de regels in de keur van het waterschap.

Oppervlaktewaterlichamen in rijksbeheer zijn o.a. IJsselmeer en daaraan verbonden wateren zoals het Markermeer en IJmeer; de Rijn en daarmee verbonden wateren zoals het Amsterdam-Rijnkanaal, Buiten IJ, Afgesloten IJ en Noordzeekanaal (zie bijlage II van het Waterbesluit). Ook de zijwateren van deze oppervlaktewateren zijn in principe in beheer bij het rijk. Andere watergangen zoals het Nieuwe Diep ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal (Boven Diep) en de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen zijn in beheer bij het Rijk.

Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist. Met de toevoeging "anders dan in overeenstemming met de functie" wordt geregeld dat het varen op een vaarweg of het zwemmen in zwemwater niet vergunningplichtig is. Deze toevoeging moet echter vrij beperkt geïnterpreteerd worden; het maken van een laad- en losplaats voor schepen is wel degelijk vergunningplichtig, ook als het betreffende water de functie scheepvaart heeft.

Op de vergunningplicht bestaat een flink aantal uitzonderingen. De volgende handelingen zijn niet vergunningplichtig:

  • het uitvoeren van activiteiten genoemd in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (behoudens enkele uitzonderingen);
  • het uitvoeren van onderhoud, aanleg of wijziging van waterstaatswerken door of in opdracht van de beheerder;
  • het maken van werken om oeverafslag tegen te gaan;
  • het permanent afmeren van woonschepen of andere drijvende objecten in andere rijkswateren dan de grote rivieren

Deze niet-vergunningplichtige activiteiten zijn in het algemeen wel meldingsplichtig op grond van artikel 6.14 van de Waterregeling.

17.2.3 Nationaal waterplan     

Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode tot 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Ook is een eerste beleidsmatige uitwerking van het advies van de Deltacommissie opgenomen in dit Nationaal Waterplan. Met de formulering van een streefbeeld geeft het Nationaal Waterplan een inspirerende referentie voor de toekomst. Maatregelen die reeds in gang zijn gezet en in het streefbeeld passen worden met kracht voortgezet. Denk aan het hoogwaterbeschermingsprogramma, de uitvoering van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord Water en de rivierverruimingsprojecten. Door de uitvoering van de stroomgebiedbeheerplannen zal de waterkwaliteit substantieel verbeteren. De nieuwe ambities van de Deltacommissie worden uitgewerkt in een Deltawet en Deltaprogramma.

Uit het NWP is op te maken dat het gemiddelde winterpeil in het IJsselmeer in ieder geval tot 2050 niet mee stijgt met de zeespiegel. De strategische zoetwaterfunctie van het IJsselmeer-gebied wordt versterkt door flexibeler peilbeheer in het IJsselmeer en het Markermeer-IJmeer en de Zuidelijke Randmeren die daarmee in open verbinding staan (Gooimeer, Eemmeer en Nijkerkernauw). De eerste stap met flexibel peilbeheer leidt tot een beschikbare zoetwatervoorraad van 400 miljoen m3 in het voorjaar en zomerseizoen, die naar verwachting toereikend is tot 2050. Het kabinet wil de maatregelen in het hoofdwatersysteem stapsgewijs uitvoeren, in samenhang met maatregelen in de regionale systemen en bij de gebruikers. Het Peilbesluit IJsselmeergebied dat medio 2018 wordt vastgesteld, zal een flexibel peilbeheer juridisch mogelijk maken.

17.2.4 Waterverordening provincie Noord-Holland     

Per 1 januari 2017 is de provinciale waterverordening uit 2009 geactualiseerd. De Waterverordening van de provincie Noord-Holland regelt de provinciale taken op het gebied van water. Dit zijn onder andere het vaarwegbeheer en grondwater.

Het plangebied grenst niet aan een provinciaal aangemerkte vaarweg.

Gedeputeerde staten houden een register bij waarin inrichtingen voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water worden ingeschreven met vermelding van de gegevens die op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit aan hen dan wel aan de dagelijkse besturen van de waterschappen worden verstrekt. Voorts worden daarin vermeld de vergunningen, krachtens welke het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water plaatsvindt.

17.2.5 Provinciale Watervisie 2021 'Buiten de oevers'     

De Provinciale Watervisie 2021 'Buiten de Oevers' is vastgesteld op 15 september 2015 door Provinciale Staten. De watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water. De Watervisie beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040. De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie.

In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.

17.2.6 Waterbeheerplan en Keur Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2019 (AGV)     

Het Beleid van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is vertaald in het Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021. In het Waterbeheersplan is uitgewerkt hoe AGV in de planperiode invulling geeft aan haar taken op het gebied van waterbeheer, zoals veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit.

Het garanderen van waterstaatkundige veiligheid voor mensen, dieren en goederen is een taak waar AGV de hoogste prioriteit aan geeft. Hierbij gaat het met name om de bescherming tegen overstromingen en het veiligstellen van de zoetwatervoorziening.

Keur en legger

De 'Keur' is de traditionele naam die waterschappen meestal geven aan een verordening met betrekking tot de aan hen opgedragen zorg voor het watersysteem. De zorg voor het watersysteem omvat het beheer van de oppervlaktewateren, waterkeringen en bergingsgebieden, grondwater en ondersteunende waterstaatkundige kunstwerken. Het waterschap oefent zijn taken en bevoegdheden uit met het oog op de doelstellingen van waterbeheer, zoals verwoord in artikel 2.1 van de Waterwet:

  • voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
  • bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Met de bepalingen in deze Keur worden deze drie doelstellingen gediend. De bescherming tegen wateroverlast en overstromingen is onverminderd van belang: de Keur kent een flink aantal bepalingen die bedoeld zijn om het goed functioneren van de waterkeringen te beschermen. Ook de bepalingen die betrekking hebben op het beschermen van de aan- en afvoer van water zijn van belang om droge voeten te houden én van betekenis in tijden van waterschaarste. Maar ook de bescherming van de ecologische toestand van het watersysteem neemt een belangrijke plaats in.

In de Keur zijn geen regels opgenomen voor lozingen en gebruik van stoffen die het water kunnen verontreinigen en daarmee de chemische kwaliteit verslechteren. Voor dergelijke lozingen is echter wel een watervergunning nodig. Aanvragen om te mogen lozen worden niet op basis van de Keur, maar rechtstreeks op grond van de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving behandeld en getoetst aan de criteria die krachtens de Wet milieubeheer gelden.

De Keur bevat specifieke zorgplichten voor de objecten van waterbeheer, verboden en beschrijft welke bevoegdheden het algemeen bestuur van het waterschap aan het dagelijks bestuur verleent om nadere uitvoeringsregels te stellen binnen het door het algemeen bestuur vastgestelde beleid.

Het dagelijks bestuur kan vergunning of vrijstelling verlenen van de verboden in de Keur, en de werking van de specifieke zorgplichten nader invullen voor daarbij nader aan te geven activiteiten. Een vergunning is een ontheffing van de Keur in een individueel geval, een vrijstelling is een ontheffing voor een categorie van gevallen. Het dagelijks bestuur kan regels verbinden aan een vergunning, een vrijstelling en aan de specifieke zorgplichten.

De regels verbonden aan de vrijstellingen en de specifieke zorgplichten zijn te vinden in het Keurbesluit. Daarnaast kan in individuele gevallen een zogenaamd maatwerkvoorschrift worden gegeven op de regels uit het Keurbesluit. Voor activiteiten waarvoor regels in het Keurbesluit zijn gesteld, is geen vergunning vereist. Er zijn Beleidsregels opgesteld voor vergunningverlening en voor het geven van maatwerkvoorschriften.

AGV hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m2 verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m2 in landelijk gebied 10% daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Watergangen die gedempt worden moeten voor 100% worden gecompenseerd.

17.2.7 Amsterdam rainproof     

Rainproof is een initiatief van Waternet. Rainproof maakt Amsterdam, samen met bewoners, bedrijven, kennisinstellingen en overheden, bestand tegen hoosbuien. Rainproof wil het gratis regenwater niet afvoeren, maar juist gebruiken.

Rainproof brengt ideeën, initiatieven en informatie samen. Iedereen kan bijdragen. Denk aan een regenton in de tuin of geveltuintjes. Andere oplossing zijn straten die water doorlaten, een groen polderdak of groenstroken die water opvangen.

17.2.8 Gemeentelijk rioleringsplan Amsterdam 2016 - 2021     

De gemeente Amsterdam heeft de wettelijke verantwoordelijkheid (zorgplicht) voor een aantal watertaken. Drie van deze watertaken betreffen:

  • Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
  • Inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater;
  • Nemen van grondwatermaatregelen in openbaar gebied.

In dit 'Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 - 2021' staat hoe deze drie zorgplichten de komende periode door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam deze watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Het plan is tot stand gekomen in samenwerking met de waterschappen Hollands Noorderkwartier, Rijnland, Amstel, Gooi en Vecht en met Rijkswaterstaat.

De primaire doelen van de gemeentelijke watertaken zijn:

  • het beschermen van de volksgezondheid;
  • het bijdragen aan schoon en helder water;
  • het zorgen voor droge voeten;
  • het zorgen voor een goede leefomgeving.

De gemeente Amsterdam en het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) hebben de uitvoering van de watertaken gemandateerd aan Waternet. Alle wateraspecten worden door Waternet in samenhang behandeld en uitgevoerd. Door deze samenhang kan Waternet beter bijdragen aan een duurzame omgevingskwaliteit, volksgezondheid en veiligheid.

Conform het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 – 2021 moet de capaciteit voor hemelwaterberging op de te ontwikkelen kavel minimaal 60 mm/uur zijn door bijv. hergebruik van hemelwater of verwerking op de eigen kavel. De verwachting is dat deze norm in de nabije toekomst aangescherpt zal worden en dat een hogere berging geëist zal gaan worden.

Hemelwater wordt in minimaal 24 uur afgevoerd met een constant debiet (ca. 2,5 mm/uur). Vertraagd afvoeren van hemelwater wordt bij voorkeur gedaan door het in de bodem te infiltreren of via het (eventueel nabijgelegen) oppervlaktewater. Als dit niet mogelijk is, mag hemelwater vertraagd worden afgevoerd via het riool.

17.3 Watertoets     

Het plangebied van het bestemmingsplan valt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert de zorg voor het oppervlaktewatersysteem uit in opdracht van AGV. In opdracht van Amsterdam voert Waternet ook overige watertaken uit, met name de grondwaterzorgtaak, de zorg voor afvoer en behandeling van afvalwater en de drinkwatervoorziening.

Toename verharding - watercompensatie

In de huidige situatie is een oppervlakte van 22.660 m² verharding aanwezig. Dit is inclusief de bestaande bebouwing. In de toekomstige situatie wordt uitgegaan van een toename aan verharding van 9.540 m². Dat is inclusief de parkeergarage, dat een groen dak krijgt. Dit betekent het er ca. 954 m² extra oppervlaktewater moet worden aangelegd ter compensatie.

verplicht

Toename verharding

Het extra aan te leggen wateroppervlak wordt verrekend met de waterbalans voor de polder Bijlmer. Begin 2017 heeft de bestuurscommissie Zuidoost en Waternet het protocol Waterbalans Amsterdam Zuidoost ondertekent. De bestuurscommissie is namens gemeente Amsterdam verantwoordelijk voor de ruimtelijke ontwikkeling in het waterbalansgebied. Waternet is de uitvoeringsorganisatie van de waterbeheerder Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Met de Waterbalans Amsterdam Zuidoost en het Protocol beogen de partijen:

  • het hebben van een up-to-date waterbalans voor met name de vergunningverlening;
  • het hebben van een vooruitzicht van de ontwikkeling van deze waterbalans gedurende de looptijd van de waterbalans, om de waterhuishouding in het plangebied goed te kunnen inpassen in de ruimtelijke ontwikkelingen.

Met deze afspraken borgen beide partijen zorgvuldig waterbeheer in een complexe ontwikkelingsomgeving. Het onderkent de onzekerheden in het ontwikkelingsproces, en biedt de mogelijk de waterbergingsopgave dynamisch in ruimte en tijd te realiseren. In de uitwerking en detaillering werken Stadsdeel en Waternet proactief en oplossingsgericht samen.

Voor de polder Bijlmer is bij het opstellen van de waterbalans geconcludeerd dat het saldo van de watercompensatie positief was. Dit positieve saldo van bijna 3 hectare is opgenomen op de balans. Dit betekent dat nieuwe ontwikkelingen die vallen onder een Grex gebruik kunnen maken van dit positieve saldo. Op het moment dat het saldo negatief dreigt te worden dient de reeds geplande plas in de D-buurt te worden gerealiseerd.

Het plangebied valt onder een Grex en daarom kan gebruik gemaakt worden van de waterbalans. In het ontwerp van de openbare ruimte is daarom niet voorzien in het realiseren van extra water. Wel zijn er verschillende mogelijkheden voor waterberging in de openbare ruimte.

Waterberging

In het ontwerp van de openbare ruimte zijn verschillende oplossingen voor waterberging in de openbare ruimte opgenomen. In de groenstrook langs het water worden greppels aangelegd die het regenwater opvangen en vertraagd afvoeren naar de sloot. In de andere groenstroken wordt het water gebufferd en geïnfitreerd. Bij verzadiging van het systeem wordt het water afgevoerd via een infitratie riool. Voor de woningen in de Marktstraat en langs het Anton de Komplein wordt het water in groene bakken gebufferd en vervolgens langzaam afgegeven aan het riool.

Er worden verschillende soorten van rainproof toegepast. Afhankelijk van de ligging zal uitstraling stedelijker of natuurlijker zijn.

In het versteende stedelijk gebied kan het zomaar een paar graden warmer zijn dan in de landelijke omgeving. Oplossingen om dit tegen te gaan zijn onder andere het vergroenen van de openbare ruimte. Dit gebeurt bij Marktplein zuid doormiddel van het aanleggen van wadi's in de openbare ruimte en het vergroenen van de daken van de toekomstige nieuwbouw. Water kan op deze manier in het gebied zelf opgevangen en vastgehouden worden. Bij droogte kan dit water weer van pas komen.

verplicht

Waterinfiltratiekaart - waterbergingslocaties

Waterkeringen

Er zijn geen waterkeringen waar rekening mee gehouden moet worden.

Grondwater

Begin 2019 is een indicatieve grondwatertoets uitgevoerd (bijlage 18), waarbij gekeken is naar de beschikbare grondwatermetingen en de verwachte toekomstige veranderingen. De toekomstige grondwaterstanden zijn getoetst aan het beleid en geadviseerd wordt hoe de juiste ontwatering in het gebied kan worden behaald.  

Aan de hand van de beschikbare grondwatergegevens is de maatgevende Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) ingeschat. Deze is ingeschat op NAP - 3,5 m bij een huidige maaiveldhoogte van NAP - 2,6 tot - 2,9 m. Voor de toekomst dient rekening te worden gehouden met klimaatverandering. Hierdoor wordt een stijging van de GHG verwacht, in dit advies wordt een stijging van 0,2 m aangehouden. De toekomstige maatgevende GHG komt daarmee op NAP - 3,3 m.

Bij een toekomstige maatgevende GHG van NAP - 3,3 m dient het maaiveld minimaal op NAP - 2,8 m te liggen om te voldoen aan de minimale ontwateringsnorm van 0,5 m (kruipruimteloos bouwen). Hieraan voldoet een groot deel van het gebied.  

Het heeft de voorkeur om een ontwateringsdiepte van 0,9 m aan te houden. Bij bouwen met kruipruimte is dit zelfs een voorwaarde. Een ontwatering van 0,9 m is beter voor onder andere bomen en klimaatadaptatie in de openbare ruimte. Bij een ontwatering van 0,9 m wordt de toekomstige maaiveldhoogte minimaal NAP - 2,4 m. Dit is een ophoging van 0,2 tot 0,5 m ten opzichte van het huidige maaiveld.  

Vanuit het kader van Rainproof wordt aangeraden het vloerpeil te verhogen ten opzichte van de maaiveldhoogte in de omgeving om de kans op waterschade in de gebouwen bij extreme neerslag te verminderen. Het Sportcentrum, waar rondom de nieuwbouw gepland is, heeft een vloerpeil van ca. NAP - 1,9 m. Geadviseerd wordt de vloerpeilen van de nieuwbouw hierbij aan te laten sluiten.

Riolering

Er wordt aangesloten op de bestaande riolering, conform de aansluitverordening.

Materialisering

Bij de bouw wordt geen gebruik gemaakt van uitloogbare materialen.

17.4 Conclusie     

Binnen het plangebied (m.n. in de openbare ruimte) zijn verschillende soorten waterbergingslocaties opgenomen. De capaciteit voor hemelwaterberging voldoet aan het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 – 2021 (namelijk minimaal 60 mm/uur). De toename aan verharding wordt verrekend met de waterbalans voor de polder Bijlmer.

Hoofdstuk 18 Juridische planbeschrijving     

18.1 Algemeen     

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

18.2 Artikelgewijze toelichting     

18.2.1 Toelichting op de planregels     

In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.

HOOFDSTUK 1 - INLEIDENDE REGELS

  • Begrippen

Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.

  • Wijze van meten

Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.

HOOFDSTUK 2 - BESTEMMINGEN

  • Groen

De gronden die conform het inrichtingsplan openbare ruimte zijn aangemerkt als goren, krijgen de bestemming 'groen'. Tevens zijn water, waterstaatsdoeleinden en oevervoorzieningen, fiets- en voetpaden, lichtmasten, speelvoorzieningen en objecten van beeldende kunst; toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'terras' is een terras voor horeca toegestaan.

Om het theater bereikbaar te houden voor laad- en losverkeer (en nood- en hulpdiensten) en minder validen, is er een aanduiding 'ontsluiting' opgenomen in de bestemming groen. Naast het theater worden enkele parkeerplaatsen gerealiseerd voor minder validen. Ander autoverkeer is hier niet toegestaan.

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter. In afwijking hiervan geldt voor lichtmasten een maximum hoogte van 15 meter en voor speelvoorzieningen een maximum hoogte van 12 meter. Eén object van beeldende kunst mag maximaal 23 meter hoog zijn.

  • Maatschappelijk

De gronden die bestemd zijn als 'maatschappelijk' mogen gebruikt worden voor maatschappelijke voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'horeca', is horeca I, III en/of IV toegestaan. Nieuwe geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen zijn niet toegestaan.

Gebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan. Het bouwvlak mag volledig bebouwd worden. Voor bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 10 meter voor reclamemasten en/of vlaggenmasten. De overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 2,5 meter bedragen.

  • Verkeer

De in het plangebied aanwezige verkeerareaal zijn bestemd als 'verkeer'. Deze gronden mogen gebruikt worden voor verkeersareaal en in- en uitritten. Tevens zijn groen, water, speelvoorzieningen en objecten van beeldende kunst toegestaan.

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 8' is een overdekte loopbrug tussen twee panden toegestaan.

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter. In afwijking hiervan geldt voor lichtmasten een maximum hoogte van 15 meter en voor speelvoorzieningen een maximum hoogte van 12 meter. Ter plaatse van de overdekte loopbrug geldt een maximum hoogte van 13,5 meter en mag tot en hoogte van 5,5 meter geen bebouwing aanwezig zijn.

Aan het Anton de Komplein is ter plaatse van de aanduiding 'terras' een horecaterras toegestaan. Eventuele andere terrassen worden met een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Aan de afwijkingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  1. een terras wordt aansluitend aan een pand waar een horecafunctie komt gerealiseerd;
  2. met een akoestisch onderzoek moet aangetoond worden dat het gebruik van de openbare ruimte ten behoeve van een terras het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onaanvaardbaar nadelig beïnvloed;
  3. het bevoegd gezag, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, kan nadere eisen stellen aan de situering, omvang, en exploitatietijden van ongebouwde terrassen in de openbare ruimte.
  • Water

Het water binnen het plangebied heeft de bestemming 'water' gekregen. Naast water, zijn op deze gronden voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging toegestaan. Ter plaatse van de functieaanduiding 'brug' is een brug toegestaan. Tevens zijn natuurvriendelijke oevers of oeverbeschoeiingen en recreatief medegebruik toegestaan.

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming met een maximale bouwhoogte van 3 meter. Palen in het water (ten behoeve van onder andere bruggen), mogen maximaal 5 meter hoog zijn.

  • Wonen

De gronden met de bestemming 'wonen' mogen benut worden als woonruimte, niet zijnde standplaatsen, en daarbij behorende gronden en opstallen ten behoeve van bewoning. Huisgebonden beroepen zijn toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'horeca' is horeca III en/of IV in de eerste bouwlaag toegestaan. Ook de parkeergarage heeft een specifieke functieaanduiding gekregen.

In het pand aan de Anton de Komplein en in het pand tegenover het theater zijn maatschappelijke dienstverlening in de eerste en tweede bouwlaag toegestaan. Horeca III en/of IV is hier in de eerste bouwlaag mogelijk. Woningen zijn in het betreffende pand aan Anton de Komplein niet mogelijk in de eerste en tweede bouwlaag. Voor het pand tegenover het theater zijn woningen alleen in de eerste bouwlaag (de plint) uitgesloten.

 verplicht

Pand Anton de Komplein Pand tegenover het theater

Dakterrassen zijn uitsluitend toegestaan op het pand aan de Anton de Komplein, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – 1'. Groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en objecten van beeldende kunst zijn algmeen toegestaan. Ten behoeve van dakterrassen mag de maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschreden worden (zie regeling 9.2 van de regels). Voor de verschillende nieuw te bouwen panden gelden verschillende specifieke bouwregels, waarmee specifieke regels voor overstekken, gevelaccenten en steunpilaren geregeld wordt.

Het pand tegenover het theater bevat meerdere specifieke bouwbepalingen, waarmee een speels gebouw gerealiseerd kan worden. Het pand heeft 5 verschillende maatvoeringsvlakken gekregen. Per maatvoeringsvlak dienen er ten minste twee verschillende bouwlagen (en daarmee bouwhoogten) aanwezig te zijn, zodat er een 'trapsgewijze' opbouw ontstaat. De hoogste bouwhoogte dient aan de noord-west gevel van het pand, aan de zijde van het sportcentrum, te zijn. Aan de kant van het theater en het park mag tot een hoogte van 5, respectievelijk 7 meter geen bebouwing aanwezig zijn ten behoeve van een overstek. Tevens zijn hier gevelaccenten buiten het bouwvlak tot maximaal 2 meter toegestaan.

verplicht

Impressie pand tegenover het theater

Binnen de bestemming 'wonen' is het gebruik als Bed&Breakfast en short stay niet toegestaan. Binnen 50 meter van de Bijlmerdreef zijn bovendien geen gevoelige functies toegestaan. Onder gevoelige functie wordt verstaan: 'gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis'.

Binnen de woonbestemming zijn maximaal 440 woningen en maximaal 1.900 m2 bvo aan horeca III en/of IV en maatschappelijke dienstverlening toegestaan. Het gezamenlijk oppervlakte aan niet-woonfuncties bedraagt 1.500 m2 bvo. Het totale (gezamenlijke) oppervlakte voor horeca mag maximaal 500 m2 bvo bedragen.

Aan het Anton de Komplein is ter plaatse van de aanduiding 'terras' een horecaterras toegestaan. Eventuele andere terrassen worden met een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Aan de afwijkingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  1. een terras wordt aansluitend aan een pand waar een horecafunctie komt gerealiseerd;
  2. met een akoestisch onderzoek moet aangetoond worden dat het gebruik van de openbare ruimte ten behoeve van een terras het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onaanvaardbaar nadelig beïnvloed;
  3. het bevoegd gezag, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, kan nadere eisen stellen aan de situering, omvang, en exploitatietijden van ongebouwde terrassen in de openbare ruimte.

  • Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene bouwregels

In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.

  • Algemene gebruiksregels

In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.

  • Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen.

  • Overgangsrecht

De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.

  • Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 19 Economische uitvoerbaarheid     

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geldt onder bepaalde voorwaarden de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan gelijktijdig met het vaststellen van een bestemmingsplan. Het exploitatieplan is een instrument voor de gemeente gericht op het kostenverhaal in het kader van de grondexploitatie. Ruimtelijke ontwikkelingen gaan in de regel gepaard met gemeentelijke investeringen in gemeenschappelijk te gebruiken voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, waarvan de gemeente de kosten kan en mag verhalen op de ontwikkelaar(s). In afdeling 6.4 van de Wro wordt de verdeling van kosten en opbrengsten bij de ontwikkeling van een bouwlocatie geregeld in het geval dat de gemeente niet de ontwikkelende partij is. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via locatie-eisen regels te stellen ten aanzien van bijvoorbeeld de fasering van bouwactiviteiten en de wijze van bouw- en woonrijpmaken.

Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan, omdat:

  • de gemeente Amsterdam eigenaar is van de gronden en heeft de reeds ontwikkelde gronden verpacht;
  • het kostenverhaal, zoals bedoeld in de Wro, is verzekerd via het erfpachtstelsel, waardoor kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.

Daarnaast wordt geen noodzaak gezien om een tijdvak of fasering te bepalen of nadere eisen, regels of een uitwerking van regels te stellen, zodat kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

Op 5 november 2020 heeft de gemeenteraad het Investeringsbesluit vastgesteld. De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn gebaseerd op het investeringsbesluit en het bijbehorende stedenbouwkundige plan. Het investeringsbesluit bevat een ontwerp, het programma en financiële doorrekeningen. Het verwachte saldo van de grondexploitatie is positief.

Hoofdstuk 20 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

20.1 Participatie     

Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig ontwerp zijn naast overlegpartners, verschillende toetscommissies, ook bewoners en bedrijven in de buurt geinformeerd over de nieuwe plannen. De afstemmingsmomenten die met omwonenden en andere belanghebbenden hebben plaats gevonden:

  1. tijdens de inventarisatiefase zijn twee marktsessies georganiseerd op 26 en 30 oktober 2017 en één informatieavond op 2 november 2017;
  2. de opbrengsten van de inventarisatiefase zijn in maart 2018 in de 'verdiepingsfase' weer voorgelegd;
  3. ten behoeve van het stedenbouwkundige plan is op 12 november 2019 een bijeenkomst georganiseerd.

Een overzicht en de verslagen van deze afstemmingsmomenten zijn in bjlagen 2 en 1 toegevoegd.

20.2 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro)     

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan tenminste verzonden aan:

  1. Provincie Noord-Holland;
  2. Brandweer Amsterdam-Amstelland;
  3. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht / Hoogheemraadschap van Rijnland;
  4. Omgevingsdienst.

Van Waternet en de Gasunie is een reactie ontvangen. de Gasunie heeft laten weten geen inhoudelijke reactie te hebben. Waternet stemt in hoofdlijnen in met het plan. Wel wordt aandacht gevraagd voor het actueel houden van de waterbalans.

Naast de wettelijke overlegpartners is de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) om advies gevraagd (bijlage 19). De Tac constateert dat het bestemmingsplan inpasbaar is in de Hoofdgroenstructuur. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen in het groen. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan krijgt een deel van de openbare ruimte aangrenzend aan de hoofdgroenstructuur een groenbestemming. Dit sluit aan bij de uitgevoerde herinrichting van de openbare ruimte en de planvorming voor het park als geheel.

20.3 Zienswijzen     

Omdat er breed geparticipeerd is bij het opstellen van het stedenbouwkundige plan en omdat er inspraak is verleend op het stedenbouwkundige plan, wordt er geen inspraak verleend op het concept-ontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 12 februari 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen van het vast te stellen bestemmingsplan. Wel zijn er amsbtshalve wijzigingen doorgevoerd in het vast te stellen bestemmingsplan. De doorgevoerde wijzigingen en de beantwoording van de zienswijzen staan in de nota van beantwoording zienswijzen en wijzigingen (bijlage 20).

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan 'Bijlmer Sportcentrum e.o.' met identificatienummer NL.IMRO.0363.T1701BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanduidingsvlak     

Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 Achtergevel     

De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.7 Ambacht     

het bedrijfsmatig, gehele of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en installeren van goederen.

1.8 Antenne-installatie     

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 Antennedrager     

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne.

1.10 Automatenhal     

Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, zoals die geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, zijn opgesteld.

1.11 Baliefunctie     

Een (onderdeel van een) kantooractiviteit, of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk (deel van een) gebouw.

1.12 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 Bebouwingspercentage     

Een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden.

1.14 Bed and breakfast     

het gedeeltelijk gebruik van een zelfstandige woonruimte voor kort verblijf bij de hoofdbewoner van die woonruimte, al dan niet met ontbijt;

1.15 Bedrijf     

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.16 Bestaande bebouwing of gebruik     

  1. voor bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
  2. voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels;

1.17 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.20 Bodemverstoring     

Elke vorm van grondverzet.

1.21 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.23 Bouwlaag     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen.

1.24 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 Bouwperceelgrens     

Een grens van een bouwperceel.

1.26 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 Brutovloeroppervlakte (bvo)     

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.

1.29 Consumentverzorgende dienstverlening     

Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.30 Culturele voorzieningen     

Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.31 Dakopbouw     

terugliggende bouwlaag die geplaatst wordt op een gedeelte van het onderliggende platte dak van een woning of woongebouw, ten behoeve van één of meer van de daaronder gelegen woningen, ter vergroting van de woonruimte;

1.32 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.33 Dienstverlening     

Een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verlenen van diensten, onder te verdelen in:

  1. consument verzorgende dienstverlening, zoals kapperszaken en schoonheidsinstituten;
  2. zakelijke dienstverlening, zoals fotostudio's, reisbureaus, makelaardijen, uitzendbureaus, banken;
  3. maatschappelijke dienstverlening; overheids-, sociale, culturele-, medische, onderwijs-, sport- (niet zijnde sportschool / fitness), religieuze en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, waaronder mede begrepen kinderopvangvoorzieningen, met inbegrip van bijbehorende ondergeschikte horeca.

1.34 Eerste bouwlaag / plint     

De eerste volledige bouwlaag op of boven peil.

1.35 Extensief dagrecreatief gebruik     

Een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.

1.36 Galerie     

Een ruimte uitsluitend bestemd voor de tentoonstelling en verkoop van kunstwerken.

1.37 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.38 Geldwisselkantoor     

Een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.

1.39 Geluidsgevoelige functie     

Bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.40 Geluidsluwe zijde     

De zijde van een gebouw waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet mag overschrijden, dan wel waar een serre of loggia wordt gebouwd waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.

1.41 Gevelaccent     

een uit de gevel stekend gevelelement, waaronder een balkon.

1.42 Gevellijn     

Een op de verbeelding aangegeven lijn, waarin de gevel van de gebouwen aan de betreffende zijde moet worden opgericht.

1.43 Gevoelige functie     

Gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.

1.44 Groenvoorziening     

Ruimten in de open lucht, zoals (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.

1.45 Hogere waarde     

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

1.46 Hoofdgebouw     

Eén of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.47 Horeca     

  1. horeca I: een bedrijf of inrichting gericht op de verkoop van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, het verstrekken van alcoholvrije dranken en/of het verstrekken van consumptie-ijs, zoals een lunchroom, koffie-theehuis of ijssalon;
  2. horeca IIa: een bedrijf of inrichting gericht op de verhuur van zalen aan gezelschappen, al dan niet in combinatie met het verstrekken van eten en drinken en/of een gelegenheid alleen toegankelijk voor leden, zoals een zalenverhuurbedrijf of sociëteit;
  3. horeca IIb: een bedrijf of inrichting welke de gelegenheid biedt om te dansen, zoals een dancing of discotheek;
  4. horeca III: een bedrijf of inrichting gericht op het verstrekken van sterke alcoholische dranken, zoals een café of bar;
  5. horeca IV: een bedrijf of inrichting gericht op het verstrekken van ter plaatse bereide maaltijden, inclusief (alcoholische) dranken, zoals een restaurant, eetcafé of bistro;
  6. horeca V: een bedrijf of inrichting gericht op het aanbieden van logies, zoals een hotel of pension;
  7. horeca C (culturele horeca): horeca bij culturele of sociaalmaatschappelijke instellingen met een meervoudige programmering, waarbij de cultuuruiting niet los kan worden gezien van de horecacomponent danwel bij culturele of sociaal-maatschappelijke instellingen die beschikken over een bijzonder pand of een bijzondere ruimte die kan worden verhuurd voor bijeenkomsten en feesten.

1.48 Huisgebonden beroep     

Kantoren, maatschappelijke voorzieningen, die in een woning worden uitgeoefend, waarbij:

  1. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt, en het huisgebonden beroep een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die geen onevenredige afbreuk doet aan de woonfunctie van de betreffende woning en de omliggende woningen in dezelfde straat;
  2. maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak van de woning voor het huisgebonden beroep gebruikt mag worden.

1.49 Huishouden     

een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren;

1.50 Internetcafé     

Een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot internet.

1.51 Internetverkoop     

Handel via internet waarbij geen sprake is van het ter plekke bezichtigen, ophalen en/of betalen van de gekochte waar door de kopende partij.

1.52 Kampeermiddelen     

Een tent, tentwagen, kampeerauto of een caravan, danwel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.53 Kantoor     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodatie.

1.54 Logies     

Het bedrijfsmatig aanbieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan natuurlijke personen voor bepaalde tijd, anders dan in een woning.

1.55 Maaiveld     

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.56 Maatschappelijke voorziening     

Overheids-, medische-, onderwijs-, sociaal-culturele, sport-, religieuze en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen.

1.57 Maatvoeringsvlak     

Een op de verbeelding aangegeven aanduidingsvlak, waarvoor eenzelfde hoogtebepaling geldt.

1.58 Nieuwe bebouwing     

Het oprichten van gebouwen, anders dan het vervangen van gebouwen door gebouwen van gelijke aard, omvang en karakter.

1.59 Nutsvoorziening     

Een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water en elektriciteit, de telecommunicatie, en openbaar vervoer, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.60 Onzelfstandige woonruimte     

woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen.

1.61 Openbare ruimte     

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.62 Opslag     

Het bedrijfsmatig opslaan en verpakken van goederen.

1.63 Overbouwing / onderdoorgang     

Een op de verbeelding aangegeven gebied waar, binnen de bestemmnig een doorgang mogelijk moet zijn waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.64 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.65 Overstek     

Het overhangende gedeelte van het dak, één of meerdere bouwlagen of gootconstructie.

1.66 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.67 Peil     

Onder het peil wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk dat grenst aan de Bijlmerdreef: de hoogte van de kruin van de Bijlmerdreef;
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  4. indien in of op het water wordt gebouwd: het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.68 Planregels     

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Bijlmer Sportcentrum e.o.'.

1.69 Prostitutiebedrijf     

Een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen met anderen tegen een materiële vergoeding.

1.70 Recreatief medegebruik     

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.71 Seksinrichting     

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  1. een prostitutiebedrijf: een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen met anderen tegen een materiële vergoeding;
  2. erotisch getinte vermaaksfunctie: Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische / pornografische aard, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een erotische videotheek, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, wel of niet in combinatie met elkaar;

1.72 Short stay     

Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een week en maximaal zes maanden.

1.73 Smartshop     

Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.

1.74 Staat van Inrichtingen     

De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.

1.75 Standplaats     

Een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.

1.76 Telefooninrichting / belhuis     

Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.

1.77 Terras     

Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.78 Transport     

Het bedrijfsmatig vervoeren van goederen en/of personen.

1.79 Vaartuig     

een constructie die als vervoermiddel te water gebruikt wordt of gebruikt kan worden.

1.80 Verbeelding     

De verbeelding van het bestemmingsplan.

1.81 Verkeersareaal     

Gronden die in gebruik zijn als verkeersruimte voor al dan niet gemotoriseerd verkeer, bestaande uit rijwegen, fiets- en voetpaden en ongebouwde parkeervoorzieningen.

1.82 Voorgevelrooilijn     

Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.

1.83 Watergang     

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.

1.84 Waterpeil     

Het N.A.P. of het plaatse aan te houden waterpeil.

1.85 Waterstaatkundige werken     

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.86 Weg     

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen.

1.87 Wet     

Wet ruimtelijke ordening.

1.88 Windmolen     

Een door wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt/turbine waarin winddruk omgezet wordt in mechanische energie.

1.89 Woonruimte     

besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden, alsmede standplaatsen.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwdiepte van een bouwwerk     

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De bouwhoogte van een windmolen     

Vanaf het peil tot aan de as van de windmolen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 De minimum bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf peil tot aan het punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouwzijnde, waaraan de bouwhoogte ten minste moet voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de omhullende gevel van een gebouw aan deze minimum bouwhoogte moet voldoen.

2.9 De hoogte van een windmolen     

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

2.10 De bouwhoogte van een antenne-installatie     

Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. water, waterstaatsdoeleinden en oevervoorzieningen;
  3. fiets- en voetpaden;
  4. ter plaatse van de functieaanduiding 'ontsluiting' is een ontsluiting en enkele parkeerplaatsen voor autoverkeer toegestaan;
  5. lichtmasten;
  6. speelvoorzieningen;
  7. objecten van beeldende kunst.

3.2 Bouwregels     

Op en onder de in 3.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6 meter;
  2. de bouwhoogte van één object van beeldende kunst bedraagt maximaal 23 meter, de bouwhoogte van overigen objecten van beeldende kunst bedraagt maximaal 6 meter;
  3. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 12 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregel     

3.3.1 Specifieke gebruiksregel     

Voor de in 3.1, onder d, genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

  1. de begrenzing van de functieaanduiding 'ontsluiting' mag met maximaal 2 meter overschreden worden;
  2. de ontsluiting is bedoeld voor:
    1. laad- en losactiviteiten van het theater;
    2. de bereikbaarheid van het theater voor minder validen en de daarbij behorende parkeervoorzieningen.

Artikel 4 Maatschappelijk     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'horeca', is horeca I, III en/of IV toegestaan.

4.2 Bouwregels     

Op en onder de in 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

4.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van reclamemasten en/of vlaggenmasten bedraagt maximaal 10 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

4.3.1 Specifieke gebruiksregel     

Voor de horeca, zoals bedoeld in 4.1, onder b, geldt dat deze maximaal 850 m2 bedraagt.

4.3.2 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in 10, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor nieuwe geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen.

Artikel 5 Verkeer     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verkeerareaal;
  2. in- en uitritten;
  3. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 8' is een overdekte loopbrug tussen twee panden toegestaan;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'terras' is een terras toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen;
  2. water;
  3. speelvoorzieningen;
  4. objecten van beeldende kunst.

5.2 Bouwregels     

Op en onder de in 5.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, en gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6 meter;
  2. de bouwhoogte van objecten van beeldende kunst bedraagt maximaal 6 meter;
  3. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 12 meter;
  4. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 8' geldt:
    1. dat tot een hoogte van 5,5 meter geen bebouwing aanwezig mag zijn;
    2. een maximale bouwhoogte van 13,5 meter;
  5. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 meter.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

5.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt:

  1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing als terras, anders dan bedoeld in 5.1, onder d;
  2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor opslag.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in bedoeld in 5.3.1, onder a, voor het realiseren van een terras in de openbare ruimte, met dien verstande dat:

  1. een terras aansluitend aan een pand met een horecafunctie wordt gerealiseerd;
  2. met een akoestisch onderzoek aangetoond wordt dat het gebruik van de openbare ruimte ten behoeve van een terras het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onaanvaardbaar nadelig beïnvloed;
  3. het bevoegd gezag, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, kan nadere eisen stellen aan de situering, omvang, en exploitatietijden van ongebouwde terrassen in de openbare ruimte.

Artikel 6 Water     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  3. ter plaatse van de functieaanduiding 'brug' is een brug toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. natuurvriendelijke oevers of oeverbeschoeiingen;
  2. recreatief medegebruik.

6.2 Bouwregels     

Op en onder de in 6.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de maximale bouwhoogte van palen bedraagt maximaal 5 meter;
  2. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.

Artikel 7 Wonen     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het benutten van woonruimte, niet zijnde standplaatsen, en daarbij behorende gronden en opstallen ten behoeve van bewoning;
  2. huisgebonden beroepen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' is horeca III en/of IV in de eerste bouwlaag toegestaan;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' is maatschappelijke dienstverlening in de eerste en tweede bouwlaag toegestaan;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is een gebouwde parkeervoorziening toegestaan;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'terras' is een terras toegestaan;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – 1' zijn dakterrassen toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen;
  2. speelvoorzieningen;
  3. objecten van beeldende kunst.

7.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:

7.2.1 Gebouwen     
  1. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd
  2. minimale bouwhoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven;
  3. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' en 'maatschappelijk' bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag tenminste 4 meter;
  5. maximaal 440 woningen mogen gebouwd worden;
  6. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' geldt dat tot een hoogte van 3 meter geen bebouwing aanwezig mag zijn ten behoeve van een overstek;
  7. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 2' geldt:
    1. dat tot een hoogte van 3 meter geen bebouwing aanwezig mag zijn ten behoeve van een overstek;
    2. dat gevelaccenten buiten het bouwvlak zijn toegestaan mits de overschrijding maximaal 2 meter bedraagt;
  8. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 3' geldt:
    1. dat tot een hoogte van 7 meter geen bebouwing aanwezig mag zijn ten behoeve van een overstek;
    2. dat steunpilaren zijn toegestaan;
  9. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 4' zijn gevelaccenten buiten het bouwvlak toegestaan mits de overschrijding maximaal 2 meter bedraagt;
  10. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 5' geldt:
    1. dat tot een hoogte van 7 meter geen bebouwing aanwezig mag zijn ten behoeve van een overstek;
    2. dat gevelaccenten buiten het bouwvlak zijn toegestaan mits de overschrijding maximaal 2 meter bedraagt;
  11. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 6' gelden de volgende regels:
    1. per maatvoeringsvlak is er een verschil in het aantal bouwlagen aanwezig;
    2. de hoogste bouwhoogte per maatvoeringsvlak bevindt zich aan/in de noord-westelijk gelegen bouwgrens;
    3. de begrenzing van de maatvoeringsvlakken mag met maximaal 2 meter richting de naast gelegen maatvoeringsvlakken verschuiven.
  12. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 7' geldt:
    1. dat tot een hoogte van 4 meter geen bebouwing aanwezig mag zijn ten behoeve van een overstek;
    2. dat gevelaccenten buiten het bouwvlak zijn toegestaan mits de overschrijding maximaal 2 meter bedraagt.

7.3 Specifieke gebruiksregels     

7.3.1 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in 7.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

  1. het gezamenlijk oppervlakte aan horeca III en/of IV, zoals bedoeld in 7.1, onder c, bedraagt maximaal 500 m2 bvo;
  2. het gezamenlijk oppervlakte aan horeca III en/of IV en maatschappelijke dienstverlening, zoals bedoeld in 7.1, onder c en d, bedraagt tenminste 1.500 m2 bvo;
  3. het gezamenlijk oppervlakte aan horeca III en/of IV en maatschappelijke dienstverlening, zoals bedoeld in 7.1, onder c en d, bedraagt maximaal 1.900 m2 bvo;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' zijn geen woningen in de eerste en tweede bouwlaag toegestaan;
  5. ter plaatse van de 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - 1' zijn geen woningen in de eerste bouwlaag toegestaan.
7.3.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt:

  1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing als terras, anders dan bedoeld in 7.1, onder f;
  2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing als dakterras, anders dan bedoeld in 7.1, onder g;
  3. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een woonruimte in de vorm van onzelfstandige woonruimte;
  4. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een woonruimte ten behoeve van een Bed and Breakfast;
  5. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven ten behoeve van short stay;
  6. het toestaan van gevoelige functies binnen 50 meter van de Bijlmerdreef.

7.4 Afwijken van de gebruiksregels     

7.4.1 Afwijken consument verzorgende dienstverlening     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in bedoeld in 7.1, onder d, voor het toestaan van consument verzorgende dienstverlening, mits er geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving plaats vindt.

7.4.2 Afwijken terras     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in bedoeld in 7.3.2, onder a, voor het realiseren van een terras in de openbare ruimte, met dien verstande dat:

  1. een terras aansluitend aan een pand met een horecafunctie wordt gerealiseerd;
  2. met een akoestisch onderzoek aangetoond wordt dat het gebruik van de openbare ruimte ten behoeve van een terras het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onaanvaardbaar nadelig beïnvloed;
  3. het bevoegd gezag, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, kan nadere eisen stellen aan de situering, omvang, en exploitatietijden van ongebouwde terrassen in de openbare ruimte.
7.4.3 Afwijken onzelfstandige woonruimten     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in bedoeld in 7.3.2, onder c, ten einde een woonruimte om te zetten naar een of meer onzelfstandige woonruimten. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening is verleend.

7.4.4 Afwijken Bed and Breakfast     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in bedoeld in 7.3.2, onder d, voor het toestaan van een Bed and Breakfast, mits:

  1. aan maximaal vier personen logies verleend wordt;
  2. de Bed and Breakfast wordt gerealiseerd in een deel van de woning;
  3. er geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving plaats vindt;
  4. de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening is verleend. De geldigheidsduur wordt gelijkgesteld aan die van de vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening.
7.5.1 Voorwaardelijke verplichting - geluidsluwe zijde     

De woningen, waarvoor een hogere waarde wordt aangevraagd en vastgesteld, mogen in gebruik genomen worden nadat met een akoestisch onderzoek is aangetoond dat een 'geluidsluwe zijde' is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels     

9.1 Parkeernormen     

9.1.1 Parkeernorm     
  1. Tot een strijdig gebruik met de in dit bestemmingsplan gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken, uitgezonderd bestaand gebruik, waarbij niet wordt voldaan aan de parkeernormen, zoals deze zijn opgenomen in het parkeerbeleid wat geldend is bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in het op dat moment geldende parkeerbeleid.
9.1.2 Afwijking parkeernorm     

Het bevoegd gezag kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1.1, onder a en b en toestaan dat wordt afgeweken van de toe te passen parkeernorm, mits wordt aangetoond dat wordt voldaan aan één van de in het parkeerbeleid opgenomen uitzonderingen.

9.2 Toegestane overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:

  1. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  2. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een rijwielpad en 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 meter;
  3. tot ten hoogste 1,5 meter ten behoeve van hekwerken van dakterrassen;
  4. tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen.

9.3 Maximale maten     

  1. In die gevallen dat afstanden tot, (bouw-)hoogten, lengte, breedte, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in de voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

9.4 Ondergronds bouwen     

9.4.1 Ondergronds bouwen     

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  1. nieuwe ondergrondse bouwwerken zijn niet toegestaan;
  2. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a en b zijn wel toegestaan:
    1. afvalinzamelpunten, met een maximale bouwdiepte van 3,5 meter, en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding (bergbezinkbassin) buiten bouwvlakken;
    2. voorzieningen voor warmte-koude-opslag.
9.4.2 Afwijking ondergronds bouwen     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.4.1 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil, onder de voorwaarde dat:

  1. gebouwd wordt binnen het bouwvlak;
  2. de technische haalbaarheid is aangetoond;
  3. het gebruik ten dienste is van de functie van het erboven gesitueerde hoofdgebouw;
  4. aangetoond wordt dat de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  5. advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
  6. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), wordt in ieder geval begrepen het gebruiken, of laten gebruiken, van gronden of bouwwerken als:

  1. ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  2. automatenhallen, seksinrichtingen, belwinkels, smartshops, coffeeshops, internetcafés, geldwisselkantoren en instellingen voor verslavingszorg;
  3. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen;
  4. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  6. opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaats vindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan teneinde:

  1. in het plangebied de volgende bebouwing toe te staan:
    1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 meter en een maximum bruto vloeroppervlak van 25 m², alsmede;
    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, reclameobjecten, vrijstaande muren, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies, mits hiertoe gezamenlijk niet meer dan 2% van de totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
  2. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
  3. de in de regels toegestane maximale bouwhoogten met niet meer dan 1 meter wordt vergroot;
  4. de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, anders dan bedoeld in c, met ten hoogste:
    1. 5 meter worden overschreden ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, vlaggenmasten, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde, antennes en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals windturbines en zonnepanelen;
    2. 3 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen en algemene technische ruimten;
    3. 5 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen en algemene technische ruimten ter plaatse van 'specifieke functieaanduiding wonen – 1;
  5. de bebouwingsgrenzen worden overschreden tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van balkons, bordessen, luifels, buitentrappen, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde en andere ondergeschikte delen van gebouwen.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels     

12.1 Wijzigingsregel wettelijke bepaling     

Het bevoegd gezag is, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, te wijzigen indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van vaststelling van het plan worden gewijzigd.

12.2 Wijzigingsregel bestemmingsgrenzen     

Het bevoegd gezag is, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en/of andere grenslijnen en aanduidingen ten behoeve van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 2 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 13 Overgangsrecht     

13.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het gestelde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan Bijlmer Sportcentrum e.o..