Plan: | Noorder IJdijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.N1303BPSTD-VG01 |
Voor u ligt het wijzigingsplan Noorder IJdijk. Dit wijzigingsplan geeft concrete invulling aan de in het bestemmingsplan Schellingwoude opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor het realiseren van maximaal vier grondgebonden woningen ter plaatse van de Noorder IJdijk. Voorliggend wijzigingsplan geeft concrete invulling aan deze wijzigingsbevoegdheid.
Het plangebied omvat het zuid oostelijk bebouwde gedeelte van het stadsdeel Noord. Het plangebied wordt globaal als volgt begrensd:
noorden: | door Noorder IJdijk nr. 111 en Schellingwouderdijk nr. 240; | |
oosten: | door Noorder IJdijk nrs 107 en 109; | |
zuiden: | door Noorder IJdijk nrs. 87 t/m 105; | |
westen: | door het water grenzend aan het sportcomplex Schellingwoude. | |
![]() |
![]() |
|
de ligging van het plangebied in Schellingwoude - stadsdeel Noord | globale begrenzing van het plangebied |
In juli 2012 heeft het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Noord het Programma Zelfbouw 2012-2016 vastgesteld. Hierin wordt een stevige ambitie geschetst ten aanzien van het realiseren van zelfbouwwoningen. In 2013 moet 10% van het aantal gerealiseerde woningen in een vorm van zelfbouw plaatsvinden. Dit percentage loopt op tot 25% van de woningbouwproductie in 2016. De Noorder IJdijk wordt gezien als een geschikte locatie waar zelfbouwers zelf aan de slag kunnen om een huis te bouwen.
Het voorliggende wijzigingsplan Noorder IJdijk is een nadere invulling van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan Schellingwoude. Binnen de randvoorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid wordt het realiseren van woningen juridisch planologisch mogelijk gemaakt.
Voor het plangebied van het wijzigingsplan Noorder IJdijk is momenteel één bestemmingsplan van kracht, namelijk bestemmingsplan Schellingwoude. Dit bestemmingsplan is door de deelraad van stadsdeel Noord op 30 mei 2012 vastgesteld en op 21 maart 2013 onherroepelijk geworden.
Het wijzigingsplan Noorder IJdijk zal na vaststelling onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan Schellingwoude.
De Gemeenteraad heeft bij besluit van 26 januari 1994, no. 34, de Verordening op de Stadsdelen vastgesteld. Bij deze verordening is onder meer de bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen - met in begrip van wijzigings- en uitwerkingsplannen - aan de stadsdelen overgedragen. Dit wijzigingsplan is daarom opgesteld onder verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur van stadsdeel Noord.
De toelichting van dit wijzigingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Hier wordt in het kort de inhoud van deze hoofdstukken beschreven.
Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. Er wordt onder andere kort ingegaan op de ontstaansgeschiedenis als ook wordt de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied beschreven.
In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving op hoofdlijnen van het relevante ruimtelijk beleid van Europa, het Rijk, de provincie Noord-Holland, de regio, de gemeente Amsterdam en het stadsdeel Noord. Hierna wordt in hoofdstuk 4 de uitgangspunten voor het plangebied uiteengezet.
In hoofdstuk 5 worden sectorale onderwerpen nader toegelicht door een uitleg te geven van een aantal omgevingsaspecten, waaronder luchtkwaliteit, geluidshinder, water, archeologie en ecologie in relatie tot de eigenschappen van het plangebied, de randvoorwaarden die volgen uit de omgevingsaspecten en de geformuleerde uitgangspunten voor het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 geeft een directe toelichting op de planopzet van het bestemmingsplan. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de uitvoerbaarheid. Hierbij wordt onder meer aandacht aan hoe burgers, instanties en andere belanghebbenden bij de totstandkoming van het plan zijn betrokken.
De landstrook ten zuiden van Schellingwoude en Nieuwendam is in de loop van de 19de eeuw ontstaan als slibdepot. Ook bij de aanleg van het Noordzeekanaal (1863-1876) werd dit depot benut. Aan de oostzijde wordt de landstrook afgesloten door de Noorder IJdijk, die de verbinding vormt met de Oranjesluizen, die het IJ aan de oostelijke kant afsluiten. Aan de voet van de Noorder IJdijk ligt een buurtje met dienstwoningen.
Tot het begin van de 20de eeuw leefden de Schellingwouders van de visserij, de veeteelt en enige landbouw. De visserij nam echter af toen het parlement in juni 1918 de Zuiderzeewet aannam met het doel de Zuiderzee in te polderen. In de loop van de 14de eeuw begon zich ook wat handel te ontwikkelen. In de 15de en 16de eeuw breidt de omvang van de scheepvaartbewegingen zich uit. In Schellingwoude werd door de Baljuw van Waterland rechtgesproken en hier woonde ook de Schout. Na 1600 wordt door de opkomst van Amsterdam nog hoofdzakelijk in opdracht van Amsterdamse kooplieden gevaren en niet meer voor eigen rekening. In 1622 telde het dorp ongeveer 1048 inwoners.
Tot 1857 was het dorp een zelfstandige gemeente, want in dat jaar werd Schellingwoude deel van de gemeente Ransdorp. Per 1 januari 1921 gingen de dorpen Durgerdam, Ransdorp, Holysloot en Zunderdorp op eigen verzoek op in de gemeente Amsterdam.
De Oranjesluizen werden in 1870 gerealiseerd en brachten een economische impuls. Maar de groei van het dorp vond vooral na de jaren twintig plaats, toen de lintbebouwing vanaf de kern bij de kerk richting Nieuwendam groeide. Met de aanleg van de Schellingwouderbrug in 1957 ontstond de eerste vaste oeververbinding over het IJ en kwam het dorp relatief dicht bij de stad te liggen. Daarmee verviel de eeuwenoude veerverbinding, die het dijkdorp direct met het centrum van Amsterdam verbond. In 1990 kwam in de nabijheid van Schellingwoude de Zeeburgertunnel gereed, een onderdeel van de ringweg A10-Oost.
![]() |
![]() |
|
Oranjesluizen in aanbouw | luchtfoto Oranjesluizen |
In 1979 werd Schellingwoude op eigen verzoek ingedeeld bij Landelijk Noord. Landelijk Noord is een gebied in het noorden van de gemeente Amsterdam en in het zuiden van de regio Waterland. Binnen Landelijk Noord liggen vier dorpen (Durgerdam, Ransdorp, Holysloot en Zunderdorp) in het veenweidegebied en Schellingwoude, het vijfde, ligt binnen de ringweg van stedelijk noord. Sinds 1987 is Landelijk Noord ingedeeld bij het stadsdeel Noord.
De naam Schellingwoude is afgeleid van een woud dat de scheiding vormde tussen Waterland en de Zuiderzee. Scheling is een Oudhollands woord voor scheiding. Een andere bron stelt echter dat de naam te maken heeft met een verhaal over schellingen die in het woud werden gevonden. Het woud is er niet meer; vermoedelijk is het verloren gegaan bij de Sint-Elisabethsvloed van 1421.
De Noorder IJdijk bevindt zich in het voormalige zelfstandige dorp Schellingwoude, in de oostpunt van Noord, met als ruggengraat de lintbebouwing langs de dijk. De Schellingwouderdijk is onderdeel van de historische zeedijk, de Waterlandse Zeedijk, die in circa 1000 na Christus is aangelegd ter bescherming van het land ten noorden hiervan voor het IJ en de Zuiderzee. Rond 1700 werden de buitendijkse gebieden aangeplempt.
De locatie ligt in het buitendijkse gebied van de Schellingwouderdijk en de Noorder IJdijk. De Noorder IJdijk is de koppeling tussen de Oranjesluis en de Schellingwouderdijk. Het grootste deel van de buitendijkse zone waar de Noorder IJdijk in ligt is onbebouwd en is onderdeel van de Hoofdgroenstructuur en de Schellingwouderscheg. Overigens wordt hierbij opgemerkt dat het plangebied zelf niet in de Hoofdgroenstructuur ligt. Aan de oostkant grenst de Noorder IJdijk aan het IJ.
De beoogde kavels in het plangebied liggen achter bestaande woonkavels aan de Noorder IJdijk 107 en 109. De Noorder IJdijk is een aftakking van de Schellingwouderdijk en loopt tot aan de Oranjesluis. Ten westen van de beoogde kavels bevinden zich op de buitendijkse gronden sportvelden. Aan de noordkant staat een huisartsenpost en aan de oostkant staan drie monumentale vrijstaande woningen die vanaf de Noorder IJdijk met een bruggetje over een sloot worden ontsloten. Ten zuiden van het plangebied staan nog twee rijen grondgebonden woningen welke via straatjes haaks op de Noorder IJdijk worden ontsloten. Via de noordelijke van deze dwarsstraatjes worden ook de beoogde kavels ontsloten.
Aan de oostzijde van de Noorder IJdijk ligt een aantal woonboten en bevindt zich een (passanten)haven. De beoogde kavels zijn gesitueerd op een perceel welke zich bevindt achter - ten oosten - van de percelen Noorder IJdijk 107 en 109 welke zijn/is verhuurd als tuin.
De functionele opbouw van het plangebied en omgeving wordt vooral bepaald door de woonfunctie. Daarnaast bevinden zich nabij het plangebied andere functies zoals maatschappelijke voorzieningen.
Het dorp bestaat uit globaal uit een honderdtal huizen en enkele andere gebouwen, waaronder een kerk. De woningen, waarvan sommige van hout, hebben veelal een individueel karakter. Kenmerkend voor het lint is ook de positie van de bebouwing - deels beneden en deels bovendijks. De meeste huizen staan aan de dijk langs het IJ.
De bebouwing van Schellingwoude wordt gekenmerkt door overwegend vrijstaande dijkwoningen (en enkele kleine blokjes zoals twee-onder-een-kapwoningen), geheel in steen opgetrokken of met alleen een stenen voorgevel voor een houten woning. De nokrichting van de zadeldaken is afwisselend haaks of evenwijdig aan de dijk. De panden staan dicht bij elkaar maar met enige tussenliggende ruimte die doorzicht biedt op het achterliggende, benedendijkse land, wat de belevingswaarde van de dijk mede bepaalt. Typerend voor de dijkwoningen is dat de voorgevel op de dijk staat en de achtergevel in het lager gelegen binnendijkse land. Het pand verdiept zich daardoor aan de voet van het dijklichaam met één verdieping. Tot ver in de 19de eeuw waren dijkwoningen in Noord, op een stenen voet na, van hout. Stenen woningen waren niet mogelijk omdat de noodzakelijke paalfundering de dijk zou ondermijnen. De verstening van Schellingwoude werd mogelijk na de afdamming van het IJ en duidt ook op de bloei die het dorp doorgemaakt heeft sinds de aanleg van de Oranjesluizen. Ten noorden van de Oranjesluizen bevindt zich op een soort schiereiland een 19de eeuws cluster met dienstwoningen. Meer naar de dijk toe liggen op een veel lager niveau enkele karakteristieke villa's. De diversiteit en het individuele karakter van de panden is, ondanks de overeenkomstige kenmerken, beeldbepalend en draagt bij aan het levendige en dorpsachtige karakter.
Het beleidskader vormt een basis voor de uitgangspunten voor het wijzigingsplan die in hoofdstuk 4 worden beschreven. Het beleidskader is gebaseerd op beleid dat door Europa, het Rijk, de provincie Noord-Holland, de gemeente Amsterdam en het stadsdeel Noord is geformuleerd.
De Europese Kaderrichtlijn Water heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:
Deze Europese Kaderrichtlijn Water moet onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid. In dit verband wordt verwezen naar het Nationaal Bestuursakkoord Water, dat op 25 juni 2008 onder in verband met de implementatie van deze richtlijn is geactualiseerd. In dit akkoord zijn de inspanningen beschreven om de waterhuishouding tegen de achtergrond van de richtlijn en de nieuwe klimaatscenario's op orde te brengen en te houden.
Het wijzigingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
Dit is een verdrag van de Raad van Europa. Het Verdrag van Malta geeft aan dat archeologische vindplaatsen in de bodem behouden moeten blijven (behoud in situ) door het nemen van planologische maatregelen. Ontwikkelaars, planologen, stedenbouwkundigen en archeologen zullen in de plannen die zij ontwikkelen de archeologische waarden in de bodem moeten ontzien. De overheid dient ervoor zorg te dragen dat archeologische vindplaatsen op kaarten worden aangegeven zodat ze zichtbaar zijn en er bij het opstellen van bouwplannen en ruimtelijke ordeningplannen rekening mee kan worden gehouden. Is behoud in situ niet mogelijk, dan zullen de vindplaatsen door middel van een archeologische opgraving moeten worden veiliggesteld (behoud ex situ). Ten aanzien van de financiering geldt het principe van 'de verstoorder betaalt', wat betekent dat degene die het initiatief neemt tot een bodemverstorende activiteit de kosten van archeologisch (voor)onderzoek dient te vergoeden. Tevens dient de verstoorder tijd beschikbaar te stellen voor een (voor)onderzoek.
Het wijzigingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld.
In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte (Barro). Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Bij de inwerkingtreding van de SVIR en het Barro zal de Nota Ruimte en de bijbehorende Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid komen te vervallen.
In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:
Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het meer neerleggen van beslissingen dichter bij de burger. Om die reden bevat deze structuurvisie een veel beperkter aantal nationale belangen dan voorheen en ook bevat het Barro minder regels dan eerder was voorgenomen. Het Rijk gaat ervan uit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving aan andere overheden opgedragen worden door hen goed worden behartigd. Waar het Barro bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal de bestemmingsplannen dan ook niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.
Van de in het Barro geregelde onderwerpen is voor het voorliggend wijzigingsplan het onderwerp rijksvaarweg marginaal van toepassing, aangezien de ontwikkellocatie wel nabij het IJ/Buiten IJ is gelegen maar geen inbreuk maakt op de belangen van de rijksvaarweg. Ten aanzien van de rijksvaarwegen wordt opgemerkt dat het Barro niet de verplichting oplegt om de vrijwaringszones op de verbeelding behorende bij een bestemmingsplan op te nemen.
Per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. Zo is een aantal digitale eisen voor ruimtelijke plannen gewijzigd en verbeterd. Een andere wijziging is de toevoeging van een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro. In artikel 3.1.6, tweede lid, Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden.
Artikel 3.1.6, tweede lid, Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
De voorgaande systematiek is niet nieuw en werd voorheen de SER-ladder genoemd. Het Rijk adviseerde dit afwegingskader al op enkele beleidsterreinen zoals bij bedrijventerreinen. De SER-ladder is ook in enkele beleidsregels overgenomen. Nu wordt deze systematiek algemeen voorgeschreven bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen en deze wordt ook wel de 'ladder voor duurzame verstedelijking' genoemd.
Het voorliggende bestemmingsplan geeft invulling aan het vigerend juridisch planologisch kader. De ontwikkeling is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied. In hoofdstuk 4 van dit wijzigingsplan wordt nader ingegaan op de uitgangspunten en beoogde ontwikkeling. Voor het overige is het voorliggende wijzigingsplan in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota's, zoals de 'Nota Anders omgaan met Water' en 'Waterbeleid in de 21ste eeuw'. Deze nota's hebben geen betekenis meer als beleidsdocument. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op:
Het wijzigingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads- en dorpsgezichten, op archeologische monumenten boven en onder water en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ook geeft de Monumentenwet 1988 voorschriften met betrekking tot het 'wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen' van een beschermd monument. Wie van plan is veranderingen aan zijn beschermde rijksmonument aan te brengen doet er goed aan zich zorgvuldig te laten informeren. Voor veel ingrepen is namelijk een monumentenvergunning nodig.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) schrijft voor waaraan de gemeentelijke bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen en beheersverordeningen moeten voldoen. De regels komen voort uit de ruimtelijke hoofddoelstelling uit de provinciale Structuurvisie. De PRVS stelt regels voor de begrenzing van bestaand stedelijk gebied en zeer restrictieve regels voor verstedelijkingsbeleid in het landelijk gebied. De regels gaan onder andere over (on)mogelijkheden voor:
Voor de Ecologische Hoofdstructuur, de nationale landschappen en de Rijksbufferzones zijn regels opgesteld ter behoud van de kernkwaliteiten van het landschap, de openheid, de weidevogelleefgebieden en het vastleggen van de landbouwhoofdstructuur. Uitwerking van de regels vindt deels plaats in de Beleidsnota Landschap en Cultuurhistorie. De verordening biedt Gedeputeerde Staten ten aanzien van deze regels ontheffingsbevoegdheden.
Het wijzigingsplan is in overeenstemming met de PRVS opgesteld.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2013 heeft de provincie Noord-Holland beleid beschreven over externe veiligheid. Aan de productie, het gebruik, de opslag en het transport (over weg, water, spoor en door buisleidingen) van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld chloor, ammoniak, benzine, kerosine, LPG/autogas) zijn risico's verbonden. Er bestaat een kleine kans dat deze stoffen vrij kunnen komen waardoor bijvoorbeeld giftige gaswolken of een explosie ontstaat. Ook de risico's vanwege vliegtuigen vallen onder het externe veiligheidsbeleid. Al deze potentiële risicobronnen worden ook wel risicovolle activiteiten genoemd.
Het doel van het beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties.
De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid. In paragraaf 5.4 wordt meer concreet ingegaan op de externe veiligheidsaspecten.
Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 unaniem het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Het opstellen van een waterplan is een wettelijke taak van de provincie. Noord-Holland is een waterrijke provincie omringd door Noordzee, Waddenzee en IJsselmeer. Het garanderen van veiligheid tegen overstromingen vanuit zee en het klimaatbestendig vormgeven van het ruimtegebruik vraagt om een goed waterbeheer. Wonen in Noord-Holland betekent wonen met water. Een goed waterbeheer is dus onmisbaar. Provinciale Staten hebben in het Waterplan twee speerpunten geformuleerd, namelijk de versterking van de Noord-Hollandse Noordzeekust en de economische kant van water.
De Waterlandse Zeedijk, waarvan de Schellingwouderdijk een onderdeel is, is in 2002 vanwege de grote cultuurhistorische waarde aangewezen als provinciaal monument. De aanwijzing is geschied op basis van de Provinciale Monumentenverordening. De Provinciale Monumentenverordening is geschreven voor gebouwde objecten. De dijk is een gebouwd object in de betekenis van een vervaardigd, een opgeworpen werk.
De aanwijzing houdt in dat het dijklichaam wordt beschermd. Het dijklichaam is het grondlichaam, uitwendig gevormd door de kruin van de dijk en het binnendijks- en buitendijks talud. Ook het buitendijks talud onder de waterlijn behoort tot het provinciaal monument. Karakteristiek, en daarmee zeer beschermingswaardig, is het grillige verloop van de dijk. Uit dit grillige verloop is de geschiedenis van de dijk, de strijd tegen het water, af te lezen. Het grillige verloop van de dijk is een gevolg van de vele dijkdoorbraken en de aanleg van inlaagdijken achter zwakke plekken in de, te slecht onderhouden dijkdelen. Aantasting van deze grillige structuur van de dijk is daarom onaanvaardbaar. De sluizen in de dijk zijn in cultuurhistorisch opzicht een belangrijk onderdeel van de dijk, maar de sluizen vallen niet onder de bescherming van het provinciaal monument. De Noorder IJdijk, zijnde de dijk tussen de Oranjesluizen en de Schellingwouderdijk, behoort niet tot het provinciaal monument. De bestaande bebouwing aan/op de dijk valt eveneens niet onder de bescherming.
De status van provinciaal monument betekent dat voor activiteiten op of aan de dijk een vergunning van de provincie vereist is.
De Waterwet biedt de mogelijkheid dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de 'behartiging van aan het Waterschap opgedragen taken'. Eind 2011 is de Keur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld. De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de water aan- en afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Het bestemmingsplan is met in achtneming van de Keur opgesteld.
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) schrijft voor dat in 2015 de chemische en ecologische doelen in grotere wateren (waterlichamen) gehaald moeten zijn. Met goede motivatie is eventuele uitloop hiervoor mogelijk tot 2021 of 2027. Indien noodzakelijk is het mogelijk om de doelen in 2021 te verlagen wanneer blijkt dat deze niet haalbaar of betaalbaar (realistisch) zijn.
AGV, provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat, terreinbeheerders en ook boeren doen al veel aan de verbetering van de ecologische en chemische kwaliteit. Maar er is nog het nodige te doen de komende jaren. Dit blijkt onder meer uit de resultaten van het meetprogramma dat in 2006 is uitgevoerd; de huidige chemische en ecologische toestand is nog niet in overeenstemming met de doelen.
De implementatie van de KRW is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten. De KRW gaat uit van een aanpak op het niveau van internationale stroomgebieden. Nederland valt binnen 4 stroomgebieden: de Eems, de Rijn, de Maas en de Schelde. Het beheergebied van AGV valt binnen het stroomgebied van de Rijn-Delta, en wel binnen het deelstroomgebied Rijn-West. Daarbinnen zijn 8 waterschappen, 5 directies van Rijkswaterstaat, 5 provincies en 200 gemeenten actief. Binnen Rijn-West verband is een KRW-organisatie opgezet waarin al deze partijen deelnemen. Hierin is een aanpak in de stappen afgesproken, die ook voor AGV leidend is. De overheden hebben afgesproken dat de waterschappen een trekkersrol hebben in het gebiedsproces en voor de rapportage over de maatregelen voor het KRW-deel dat betrekking heeft op oppervlaktewater. In 2005 is AGV begonnen met de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen, een globale verkenning van doelen, maatregelen en kosten en de uitvoering van het monitoringprogramma. In 2007 en 2008 volgde de detailuitwerking van doelen, maatregelen en kosten per oppervlaktewaterlichaam. Dit heeft geleid tot een aantal resultaten die deels worden vastgelegd in Waterplannen van de provincies en deels in dit KRW-deel van het Waterbeheerplan van AGV. Het bestemmingsplan is met in achtneming van het waterbeheerplan AGV opgesteld.
Economisch sterk, duurzaam, goed wonen en werken, veel ruimte voor groen Amsterdam economisch sterk en duurzaam. De Structuurvisie is op 17 februari 2011 vastgesteld door de Gemeenteraad en daarmee het toekomstbeeld voor de stad.
De Structuurvisie heeft een stad voor ogen waar het goed toeven is, met voldoende geschikte woningen op diverse locaties, de aantrekkingskracht van een wereldstad met een attractief vestigingsmilieu en ruimte voor groen. Er komen 70.000 woningen bij, aan de Zuidas, de IJoevers op het Zeeburgereiland en in de stedelijke vernieuwingsgebieden. Ook in de Coen- en Vlothaven komen woningen, maar de havenbedrijven worden voor de stad behouden. Andere belangrijke onderdelen van de visie op de metropool zijn:
Het wijzigingsplan is in overeenstemming met deze Structuurvisie opgesteld.
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
In het Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zgn. verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.
Tot 2008 had de gemeente de zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater. De zorg voor de riolering is sinds 1 januari 2008 verbreed tot de bovengenoemde drie zorgplichten. Dit is het eerste Plan gemeentelijke watertaken waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op het op 22 juni 2004 door het college van Burgemeester & wethouders vastgestelde Afvalwaterplan Amsterdam 2005-2009. Het Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015 heeft als belangrijkste punten:
Het wijzigingsplan is met in achtneming van het Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015 opgesteld.
In het Ontwikkelingsbeeld Amsterdam-Noord 2040 wordt het gewenste ruimtelijk beeld van het stadsdeel in 2040 beschreven. Stadsdeel Noord wordt uitgebouwd tot een levendig en veelzijdig stadsdeel. De visie is één van de bouwstenen geweest voor de Structuurvisie Amsterdam 2040. Naast een beschrijving van de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling en bijbehorende bouwprojecten, worden condities genoemd die van belang zijn voor de toekomst van het stadsdeel Noord.
De belangrijkste condities betreffen het verbeteren en uitbreiden van de diverse vervoersnetwerken en het versterken van de attractiviteit van het stadsdeel Noord door de water- en groenstructuur te verbeteren.
Voor Schellingwoude (Noorder IJdijk) horen hier onder meer de volgende ingrepen bij:
Ontwikkelingsbeeld Amsterdam-Noord 2040
In 2012 is de Erfgoedverordening Amsterdam Noord 2012 in werking getreden. De strekking van de verordening is dat bouwkundige veranderingen aan of sloop van beschermde gemeentelijke monumenten voorafgegaan moeten worden door een vergunning van het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel. Voorts maakt de verordening het mogelijk dat stads- en dorpsgezichten kunnen worden beschermd. In paragraaf 2.2.3 wordt aandacht besteed aan de beoogde bescherming van het stads- en dorpsgezicht voor Schellingwoude. Overigens wordt naar verwachting in de loop van 2013 wederom een nieuwe erfgoedverordening vastgesteld, namelijk de Erfgoedverordening Amsterdam Noord 2013.
Stadsdeel Noord heeft een eigen Waterplan opgesteld in samenwerking met de drie waterbeheerders van het stadsdeel Noord, namelijk het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK), Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) en Rijkswaterstaat (RWS). Het Waterplan is op 15 maart 2006 vastgesteld door de Deelraad en in mei-juni 2006 door de Hoogheemraadschappen vastgesteld en onderschreven door RWS. Het Waterplan Amsterdam-Noord is een uitwerking van het gemeentelijk beleid vastgelegd in het Waterplan Amsterdam.
Doel van het Waterplan Amsterdam-Noord is om aan te geven welke initiatieven en acties er in de komende jaren in stadsdeel Noord in gang worden gezet om de waterkwaliteit te verbeteren en de waterstructuur toekomstbestendig te maken. In stadsdeel Noord wordt gestreefd naar:
Speciaal aandachtsgebied daarbij is de relatie tussen water en de geplande ruimtelijke ontwikkelingen. Het Waterplan Amsterdam-Noord is de basis om de samenwerking tussen het stadsdeel Noord en de waterbeheerders te versterken en afspraken te maken over de uitwerking van het aspect water in ruimtelijke plannen op stadsdeelniveau.
In het Waterplan Amsterdam-Noord zijn twee niveaus geformuleerd: het basisniveau en het ambitieniveau. Met basisniveau wordt bedoeld wat wettelijk verplicht is en met ambitieniveau wordt bedoeld wat gewenst is.
Middels een convenant tussen de vier partijen (11 juli 2006) is afgesproken dat voor de waterstaatkundig gebieden een Natte-structuurplan (NSP) zal worden opgesteld door partijen. De NSP's bevatten concrete maatregelen met financiering en planning. Ruimtelijke ontwikkelingen binnen de waterstaatkundige gebieden vormen onderdeel van het NSP. Hiermee is ook het verband gelegd tussen ruimtelijke ordening en water en kunnen stadsdeel en waterbeheerders samen maatwerk leveren. Dit heeft tot gevolg dat de waterbeheerders niet langer eisen dat er per stedenbouwkundig plan of per bestemmingsplan individuele maatregelen genomen hoeven te worden en dat het Waterplan en NSP volstaan voor de watertoets voor het bestemmingsplan.
Het plangebied van dit bestemmingsplan valt in twee NSP's, namelijk 'Landelijk Noord' en 'Noordzeekanaalboezem Oost'. Landelijk Noord valt onder verantwoordelijkheid van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Noordzeekanaalboezem Oost valt onder verantwoordelijkheid van een ander hoogheemraadschap, namelijk Amstel, Gooi en Vecht. Het beheer wordt uitgevoerd door Waternet.
In het kader van dit wijzigingsplan is overleg geweest tussen het stadsdeel en de waterbeheerder (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier).
De parkeernota is op 26 maart 2008 door de Deelraad vastgesteld. Het doel van de parkeernota is:
Voor het plangebied worden geen knelpunten benoemd of specifieke maatregelen noodzakelijk geacht.
Op basis van de door de gemeente geformuleerde uitgangspunten in relatie tot de beschrijving van het plangebied (hoofdstuk 2) en met in achtneming het beleidskader (hoofdstuk 3) wordt in dit hoofdstuk een overzicht gegeven van de uitgangspunten voor dit wijzigingsplan.
Zoals reeds eerder is opgemerkt is in het inmiddels onherroepelijke bestemmingsplan Schellingwoude ter plaatse van de Noorder IJdijk een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het voorliggende wijzigingsplan geeft concrete invulling aan deze wijzigingsbevoegdheid.
In het bestemmingsplan Schellingwoude is het volgende opgenomen:
Het voorliggende wijzigingsplan gaat uit van 3 grondgebonden woningen en vervult alle randvoorwaarden die in de wijzigingsbevoegdheid zijn opgenomen.
Dit hoofdstuk geeft op sectorale onderwerpen een nadere toelichting door een uitleg te geven van een aantal omgevingsaspecten, waaronder luchtkwaliteit, geluidshinder, water, archeologie en ecologie in relatie tot de eigenschappen van het plangebied, de randvoorwaarden die volgen uit de omgevingsaspecten en de geformuleerde uitgangspunten voor het bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan ziet toe op een regeling voor al bestaande bebouwing en functies. Omdat het gaat om reeds aanwezige functies en bebouwing, wordt met name de algemene situatie in het plangebied beschreven.
Begin 1992 ondertekende Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien) - Valletta (Verdrag van Malta). Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een vaste plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakersprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Voornoemde uitgangspunten zijn opgenomen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Deze wet maakt onderdeel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet.
Modernisering Monumentenzorg
Naar aanleiding van de modernisering van de Monumentenwet werd artikel 3.6.1, eerste lid, van het Bro gewijzigd. In de toelichting van een bestemmingsplan moet dan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.
Archeologiebeleid Amsterdam
Het archeologiebeleid is gebaseerd op het principe dat bij bodemverstorende (bouw)activiteiten altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid.
In het kader van het bestemmingsplan zal onderzoek moeten plaatsvinden of archeologische en cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het archeologisch en cultuurhistorisch erfgoed zal ook via de bestemmingsregeling beschermd moeten worden. Door middel van bureau- en/of inventariserend veldonderzoek dient aan te worden gegeven of er archeologische waarden in het geding zijn. Daarbij dienen inhoudelijke maatregelen voor de uitvoering van het onderzoek te worden geformuleerd. De bescherming van (verwachte) archeologische waarden kan (onder andere) worden geregeld middels een aanlegvergunningenstelsel.
Archeologisch veldonderzoek kan bestaan uit een IVO (inventariserend veldonderzoek) en/of een AO (Archeologische Opgraving). Het IVO is een kortlopende ingreep om de resultaten van het bureauonderzoek te toetsen. Het geeft inzicht in de aanwezigheid en toestand van de archeologische overblijfselen in de bodem. Aan het IVO kan een AO worden gekoppeld. Een AO is bedoeld om de archeologische resten nauwkeurig te documenteren en te bergen. De duur van onderzoek is afhankelijk van de omvang en de ligging van de bouwlocatie. Voor alle veldonderzoeken is een Programma van Eisen (PvE) vereist. Hierin zijn de kwalitatieve randvoorwaarden voor het werk vastgelegd. Dit vormt de basis voor verdere planning en kostenraming. In het PvE wordt tevens beschreven of archeologische overblijfselen in de bodem bewaard kunnen blijven of dat opgraven van deze resten noodzakelijk is (selectiebesluit). Het PvE is onderdeel van de bouwprocedure. Het opstellen ervan behoort tot de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van het bouwplan.
Beleid cultuurhistorie
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteed de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. In de Amsterdamse Beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (vastgesteld 13 april 2005) en 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (vastgesteld november 2011) wordt het verankeren van cultuurhistorische waarden in het proces van ruimtelijke ordening benoemd. Cultuurhistorische aspecten maken een stad bijzonder en zorgen voor de kwaliteit van de openbare ruimte en de bebouwing; ze bevorderen ook een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Voor de bekende waarden kan de Archeologische Monumentenkaart (AMK) worden geraadpleegd. Voor de te verwachten waarden wordt gebruik gemaakt van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) van de gemeente Amsterdam heeft voor het plangebied een archeologisch onderzoek verricht. Het gehele onderzoek is als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.
Binnen het plangebied is één archeologische beleidszone van toepassing, waarbij een Inventariserend Veld Onderzoek (IVO) noodzakelijk is. Deze waarde is nader aangeduid met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Een IVO is noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 4.00 m ÷ NAP of met een oppervlakte groter dan 10.000 m².
Voor het gehele plangebied geldt dat ook in geval geen archeologisch vooronderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze bij de gemeente aangemeld dienen te worden, zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
In het kader van archeologie zijn geen belemmeringen te constateren voor het wijzigingsplan Noorder IJdijk.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen aan te worden getoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet verkennend bodemonderzoek uit worden gevoerd.
Uit beschikbare bodemgegevens (www.bodemloket.nl) blijkt dat op diverse locaties binnen het plangebied bodemonderzoeken zijn uitgevoerd waarbij óf geen vervolgonderzoek noodzakelijk is óf nog in procedure zijn.
Voor het plangebied is bij de vaststelling van het bestemmingsplan Schellingwoude in het kader van de uitvoerbaarheid ten aanzien van de ontwikkellocaties die indirect in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, ook een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat voor het plangebied geen belemmeringen te constateren zijn voor de opname van de wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan Schellingwoude. Voor het gehele onderzoek en conclusie wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.
In het kader van bodem zijn geen belemmeringen te constateren voor het wijzigingsplan Noorder IJdijk.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998). Ontwikkelingen in de omgeving van deze gebieden mogen niet leiden tot significante aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het provinciaal beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten.
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde beschermde Natura 2000-gebied 'Markermeer & IJmeer' ligt op geruime afstand van het plangebied. Gelet op deze afstand en het conserverende karakter van het bestemmingsplan, zijn effecten voor dit gebied uitgesloten.
Soortenbescherming
In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan is een natuurtoets uitgevoerd. In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan is een natuurtoets uitgevoerd. De gehele natuurtoets is als bijlage 3 van deze toelichting gevoegd. Uit deze natuurtoets blijkt dat ook de Ffw niet aan de uitvoering van het bestemmingplan in de weg staat.
In het kader van ecologie zijn geen belemmeringen te constateren voor het wijzigingsplan Noorder IJdijk.
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's bij productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Binnen externe veiligheid zijn twee aspecten te onderscheiden: externe veiligheidsaspecten van inrichtingen en buisleidingen, transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het water, en vuurwerkopslag.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor risicovolle inrichtingen is de normstelling gebaseerd op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken.
Het Bevi bevat de normstelling op het gebied van externe veiligheid van inrichtingen en richt zich daarbij op de aspecten vergunningverlening en ruimtelijke ordening. Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen.
Voor nieuwe situaties geldt voor het PR, op basis van de nota 'Omgaan met risico's', in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR noemt deze nota als norm:
Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen.
Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Het ministerie werkt aan het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) worden voor dit Basisnet - in lijn met het Bevi - de risiconormen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vastgelegd.
Het Btev zal voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, een verantwoording GR gaan verplichten. Deze verantwoording mag achterwege blijven indien:
Wel moet in alle gevallen de mogelijkheden tot hulpverlening en zelfredzaamheid worden beschreven en moet de brandweer om advies worden gevraagd.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Met ingang van 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Op basis van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingplan, op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, een grenswaarde van 10-6 per jaar in acht worden genomen. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.
Op basis van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, tevens het GR in het invloedsgebied van de buisleiding worden verantwoord.
Indien:
kan een deel van de verantwoording GR achterwege worden gelaten. Dat betreft specifiek artikel 12, eerste lid, onderdelen c t/m e van het Bevb waarin maatregelen ter beperking van het GR worden onderzocht.
Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, stelt het bevoegd gezag het bestuur van de regionale brandweer in de gelegenheid om in verband met het GR advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding.
Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmerende strook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel op te nemen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmerende strook die de integriteiten en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.
Besluit risico's zware ongevallen
Op 19 juli 1999 is het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) in werking getreden als uitvloeisel van de Seveso II richtlijn van de Europese Unie. Het Brzo 1999 stelt eisen aan het veiligheidsbeleid van bedrijven die op grote schaal met gevaarlijke stoffen werken. Doelstelling is het voorkomen en beperken van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Daartoe moeten bedrijven onder meer over een veiligheidsbeleid en een veiligheidsbeheerssysteem beschikken. Sommige bedrijven moeten daarnaast ook nog een veiligheidsrapport opstellen en indienen bij de overheid.
Vuurwerkbesluit
Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden. Het besluit vervangt het Vuurwerkbesluit wet milieugevaarlijke stoffen en het Reglement gevaarlijke stoffen. Het nieuwe besluit maakt onder meer onderscheid tussen consumenten- en professioneel vuurwerk, hanteert strikte veiligheidsafstanden voor vuurwerkbedrijven in relatie tot de bebouwde omgeving en stelt scherpere eisen aan de opslag van vuurwerk.
Er zijn in of nabij het plangebied geen Bevi bedrijven aanwezig. In de noordoosthoek van het Schellingwoude - ten westen van de kruising Zuiderzeeweg/ringweg A10 - bevindt zich een brandstofverkooppunt (zonder LPG verkoop). Deze valt niet onder het Bevi en leidt op grond van externe veiligheid niet tot ruimtelijke beperkingen van het voorliggende wijzigingsplan.
In of nabij het plangebied bevindt zich geen gevaarlijke stoffen route over de weg plaats. Het plangebied valt buiten de 200 meter zone van de route gevaarlijke stoffen die loopt over de ringweg A10 - Zuiderzeeweg - Schellingwouderbrug - Amsterdam-Oost.
Nabij het plangebied loopt de hoofdvaarweg door het IJ. De vaarweg kent een risicocontour waarbinnen geen risicogevoelige bebouwing mag worden gerealiseerd.
Door AVIV Enschede is een deelonderzoek externe veiligheid vaarwegen verricht voor de MER-Zeeburgereiland (projectnummer 04667 d.d. 8 april 2005). Daarnaast heeft ditzelfde bedrijf nog een herberekening externe veiligheid vaarwegen Zeeburgereiland met plan RI-Oost uitgevoerd (projectnummer 081303 d.d. 14 april 2008). De conclusies luiden als volgt:
De gegevens uit dit onderzoek zijn vanwege dezelfde vaarbewegingen toepasbaar op plangebied van het wijzigingsplan Noorder IJdijk. Daarmee vormt het groepsrisico ook voor de beoogde ontwikkeling geen belemmering.
Voor het wijzigingsplan Noorder IJdijk gelden geen beperkingen en er behoeven geen maatregelen te worden genomen.
Er zijn geen buisleidingen in of nabij het plangebied.
Er zijn geen dergelijke bedrijven in of nabij het plangebied.
Er bevindt zich in of nabij het plangebied geen verkooppunt voor vuurwerk.
Hoogspanningsleidingen veroorzaken elektromagnetische stralingen. In en nabij het plangebied lopen geen hoogspanningsleidingen.
In het plangebied ligt een straalpad (van KPN) die ruimtelijk relevant is. Straalpaden dienen ter bescherming van telecommunicatieverbindingen. Binnen deze gebieden gelden beperkingen voor wat betreft bouwhoogten.
Omdat in het voorliggende plangebied hoofdzakelijk de bestaande situatie wordt vastgelegd en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, wordt er geen afbreuk gedaan aan de voorwaarden van het straalpad. Om deze reden wordt het straalpad op de verbeelding aangeduid ter kenbaarheid maar worden hieraan geen bouwregels gekoppeld.
ligging van het straalpad in het plangebied
Geluidshinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet milieubeheer (Wm) zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen.
Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wgh onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies.
Met het inwerkingtreden van de Crisis en Herstel Wet (CHW) is het door wijziging van de Wgh mogelijk om voor situaties die betrekking hebben op industrielawaai en wegverkeerslawaai ook hogere waarden vast te stellen (en te toetsen) in de procedure voor een uitwerking- of wijzigingsplan. In het geval dat er geen hogere waarde wordt vastgesteld bij het moederplan kan worden volstaan met een meer globale akoestische beschouwing waarin in ieder geval wordt onderbouwd dat de gewenste wijzigings- en/of uitwerkingsbevoegdheid akoestisch mogelijk is.
In het navolgende wordt nader ingegaan op de aspecten industrielawaai, railverkeerslawaai en wegverkeerslawaai.
Op grond van artikel 40 Wgh moet een geluidszone worden vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken'. Dit zijn inrichtingen en bedrijven als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143), de zogenaamde grote lawaaimakers. Dergelijke inrichtingen worden geacht zoveel lawaai te (kunnen) veroorzaken, dat de wijde omgeving ervan zeer zwaar belast wordt.
Het westelijk deel van Schellingwoude valt binnen de geluidszone van 50 dB(A) van Albemarle (voormalig AKZO, stadsdeel Noord). De huidige geluidszone van Albemarle is op de verbeelding weergegeven. Het plangebied ligt buiten deze geluidszone en derhalve bestaat er geen aanleiding tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek.
In het kader van industrielawaai zijn geen belemmeringen te constateren voor het wijzigingsplan Noorder IJdijk.
Het plangebied ligt niet binnen een geluidscontour afkomstig van een spoorweg, zodat voor dit aspect geen toetsing aan de Wgh behorende besluiten nodig is.
In het kader van railverkeerslawaai zijn geen belemmeringen te constateren voor het wijzigingsplan Noorder IJdijk.
Op grond van artikel 74 Wgh bevinden zich van rechtswege langs alle wegen geluidszones waarbinnen de geluidsbelasting vanwege de weg aan het gestelde in de wet dient te worden getoetst. Dit geldt niet voor wegen:
De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken.
Een belangrijk deel van Schellingwoude valt binnen de geluidszone van de ringweg A10 en de Zuiderzeeweg. Binnen deze geluidszones worden niet direct nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan. De bestaande bebouwing mag gehandhaafd blijven.
Het plangebied is niet gelegen in de geluidszone van de ringweg A10. Daarnaast bevindt het plangebied zich in een woonerf/30 km zone waar in principe alleen gemotoriseerd bestemmingsverkeer komt. Vanwege het feit dat de Wet geluidhinder niet ziet op woonerven dan wel 30 km-wegen zijn in het kader van wegverkeerslawaai geen belemmeringen te constateren voor het wijzigingsplan Noorder IJdijk.
Met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.
Het oorspronkelijke LIB stamt uit 2002 en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gebaseerd is op de Wet Luchtvaart.
Het LIB duidt een beperkingengebied aan en deze betreffen:
Bij de eerste twee voornoemde typen van beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gronden.
In de Wet Luchtvaart is bepaald dat bijvoorbeeld bij de vaststelling van het bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.
Het plangebied ligt geheel buiten het beperkingengebied van het LIB voor wat betreft de maximale bouwhoogte van objecten in, op of boven de grond in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer.
weergave van hoogtebeperkingengebied - blauw gemarkeerd
In het kader van het LIB zijn geen belemmeringen te constateren voor het wijzigingsplan Noorder IJdijk.
Overigens wordt het LIB rond 2014 herzien. Ten tijde van het opstellen van voorliggend wijzigingsplan is het nog onduidelijk wat de gevolgen van het toekomstige LIB voor dit wijzigingsplan zullen zijn.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in onder meer de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekende mate' wordt beschouwd.
Om versnippering van nibm-projecten in meerdere nibm-projecten te voorkomen is een anticumulatie artikel opgenomen. Deze heeft betrekking op aan elkaar grenzende of in elkaars directe nabijheid gelegen bedrijfslocaties, kantoorlocaties, woningbouwlocaties of locaties voor inrichtingen of infrastructuur die (samengevat) worden gerealiseerd die gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en die aan elkaar grenzen of in elkaars nabijheid zijn gelegen (tot een maximum van 1.000 meter). In het Besluit nibm is bepaald dat deze locaties voor als één locatie worden gezien. Dit is om te voorkomen dat grote projecten in kleine stukjes worden opgedeeld die allemaal onder de nibm-regeling zouden kunnen vallen.
In het voorliggende bestemmingsplan worden een drietal woningen mogelijk gemaakt die indirect mogelijk zijn op basis van het bestemmingsplan Schellingwoude. Uitgaande van een worst case scenario, dat wil zeggen dat rekening is gehouden met alle mogelijke woningen in het plangebied in relatie tot de daarmee samenhangende maximale totale aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal van het zogenaamde weekdaggemiddelde dat dit met zich meebrengt, moet worden geconstateerd dat er sprake is van extra verkeer maar dat deze bijdrage van extra verkeer onder de grens van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10 blijft waardoor deze bijdrage van extra verkeer als nibm moet worden beschouwd waardoor geen extra onderzoek noodzakelijk is.
In het kader van luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen te constateren voor het wijzigingsplan Noorder IJdijk.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wm en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. De ontwikkelingen liggen niet in en op zeer geruime afstand ten opzichte van een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000-gebied, in dit geval het 'Markermeer & IJmeer'. Bovendien heeft het bestemmingsplan een conserverend karakter en voorziet niet in activiteiten die grote negatieve effecten hebben op het milieu.
Op 1 april 2011 is het gewijzigd Besluit m.e.r. in werking getreden. Aanleiding voor de wijziging van het Besluit m.e.r. is de ingebrekestelling door het Hof van Justitie in oktober 2009. Nederland heeft volgens die uitspraak de m.e.r.-richtlijn niet juist geïmplementeerd door in het Besluit m.e.r. ten aanzien van m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten absolute drempelwaarden op te nemen, zonder daarbij rekening te houden met de overige criteria uit bijlage III van de richtlijn, zoals cumulatie met andere projecten en de ligging van het project.
Van belang voor dit bestemmingsplan is dat ook voor activiteiten die onder de ondernorm voor de m.e.r.-beoordelingsplicht een vorm van milieueffectbeoordeling moet plaatsvinden. Zoals eerder opgemerkt heeft dit bestemmingsplan een conserverend karakter aangezien de functies c.q. activiteiten als het ware opnieuw worden vastgelegd in dit bestemmingsplan. De ontwikkelingsmogelijkheden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen, zijn allen - maar ook samen - gering van omvang. Daarnaast blijkt uit onderzoeken dat er geen sprake is van gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder als ook risico van ongevallen. De te beschermen gebieden en hun functie als verbindingszone wordt niet aangetast en vindt evenmin geen cumulatie van overlast plaats. Zoals uit de onderzoeken, die zijn uitgevoerd, blijkt dat de functies c.q. activiteiten die in het bestemmingsplan worden toegestaan geen belangrijke (grote) nadelige gevolgen voor het milieu hebben op grond waarvan het opstellen van een mer noodzakelijk is.
Voor het wijzigingsplan Noorder IJdijk bestaat geen plicht tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
Er wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor stadsdeel Noord, maar er dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de leef- en woonomgeving. Het kan gaan om de mogelijke hinder van een nieuw te vestigen bedrijf op bestaande woningen zowel als om nieuwe woningen naast een bestaand bedrijf.
In of nabij het plangebied bevinden zich geen hinderlijke bedrijven en daarom bestaat er geen aanleiding en/of noodzaak om onderzoek te doen naar milieuhinder door bedrijven. In het kader van hinder van bedrijven zijn geen belemmeringen te constateren voor het wijzigingsplan Noorder IJdijk.
Mocht zich in de toekomst een bedrijf vestigen dan is deze mogelijk een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. In dat geval gelden de voorschriften welke zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Dit kan bijvoorbeeld voorschriften betreffen met betrekking tot het redelijkerwijs inperken van overlast van lawaai of stank van deze bedrijven.
Naast het landelijke beleid (nota Mobiliteit) is het parkeerbeleid van de gemeentelijk Amsterdam verwoord in de nota 'Parkeren is Manoeuvreren' (Parkeernota Amsterdam, april 2001). Het parkeerbeleid bepaalt in belangrijke mate de bereikbaarheid van een stedelijk gebied en is daarmee mede bepalend voor de economische en sociaal-culturele vitaliteit. Het gemeentelijk beleid richt zich primair op het tegengaan van niet-noodzakelijk autogebruik. Gestreefd wordt naar het concentreren van arbeids- en bezoekersintensieve functies op goed per openbaar vervoer en fiets bereikbare locaties. Ter wille van een goede bereikbaarheid per auto blijft het stellen van een maximum aantal parkeerplaatsen onvermijdelijk.
Aan de Nota Locatiebeleid Amsterdam ligt ten grondslag dat de gemeente Amsterdam de ambitie heeft geformuleerd om van Amsterdam een Topstad te maken. Bedrijven - groot of klein, internationaal, nationaal, regionaal - moeten in Amsterdam een attractieve plek kunnen vinden om het bedrijf goed te kunnen laten functioneren. Een belangrijk aspect daarbij is een uitstekende bereikbaarheid van deze plekken.
Er is voor gekozen om de huidige parkeernormen voor kantoren en bedrijven te blijven hanteren. Dit houdt in een parkeernorm voor kantoren en bedrijven van 1:250 m2 bvo op A-locaties en 1:125 m2 bvo op B-locaties. A-locaties bevinden zich rondom de belangrijkste NS-stations (CS, Sloterdijk, Zuid en Bijlmer) en B-locaties zitten in de directe omgeving van ringlijn/metrolijnstations en overige NS-stations of liggen binnen het tram/busnetwerk.
Echter daarnaast wordt de mogelijkheid gegeven om in bepaalde gevallen van deze vaste normen te kunnen afwijken. Flexibele toepassing van parkeernormen kan alleen als de luchtkwaliteit en de intensiteit/capaciteit van het wegennet dit toelaten. Dit zijn harde randvoorwaarden.
Voor overige niet-woonfuncties (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten en winkels) worden de zogenaamde CROW-parkeercijfers (dit zijn op de praktijk gebaseerde kencijfers, die zijn ontwikkeld als hulpmiddel bij het berekenen van het aantal aan te leggen parkeerplaatsen bij een bepaalde voorziening).
Voor de woonfunctie zijn geen normen of richtlijnen opgenomen. Stadsdelen of de centrale stad in geval van grootstedelijke gebieden, kunnen zelf deze normen voor wonen opnemen in hun parkeerbeleid of vastleggen in grondexploitatie of erfpachtcontract. Deze normen worden niet centraal geregeld, aangezien de parkeernorm in hoge mate afhankelijk is van de locatie en het type woning.
Het volgende is geconstateerd in of nabij het plangebied van het wijzigingsplan Noorder IJdijk:
Gezien het bovenstaande bestaat er geen aanleiding en/of noodzaak om onderzoek te doen naar verkeer en parkeren.
In het kader van verkeer en parkeren zijn geen belemmeringen te constateren voor het wijzigingsplan Noorder IJdijk.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de huishoudkundige situatie. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Het gehele plangebied valt onder het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het beheer voor het hoogheemraadschap AGV wordt uitgevoerd door Waternet.
Rijkswaterstaat is op grond van de Waterwet verantwoordelijk voor het waterkwantiteits-, waterkwaliteits- en het waterstaatkundig beheer van de Noordzeekanaalboezem, waartoe ook het water van het Binnen IJ en het Buiten-IJ behoort, dat binnen het plangebied ligt. Rijkswaterstaat moet dan ook in dit verband bij het watertoetsproces betrokken worden.
In deze waterparagraaf wordt ingegaan op dit overleg en wordt verantwoording afgelegd over de wijze waarop relevante waterhuishoudkundige aspecten zijn meegenomen bij de ruimtelijke planvorming. Hierbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
In onderhavig wijzigingsplan speelt water een rol dat er sprake is van toename van verharding/nieuwbouw.
Compensatie
Grote ontwikkelingen die een significante invloed hebben op het watersysteem leidt tot overleg met elkaar en wordt per plan bekeken welke compenserende maatregelen er uitgevoerd moeten worden. Uitgangspunt is dat bij nieuwe ontwikkelingen in overleg met de waterbeheerder de watercompensatie moeten worden bepaald. Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling die het voorliggende wijzigingsplan mogelijk maakt, wordt opgemerkt dat hierbij geen verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen geldt aangezien het verhardingstoenames betreft die minder 800 m² betreffen.
Waterkeringen
In Schellingwoude ligt een aantal primaire waterkeringen, deze bevinden zich buiten het plangebied. De waterkeringen zijn in eigendom van en in beheer bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
In de Keur staan regels over hoe er met het water en alles er omheen omgegaan moet worden. Bijvoorbeeld over leidingen in of onder dijken, het bouwen van steigers en het schonen van sloten. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen (dijken) niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.
Grondwater
Waternet voert namens de gehele gemeente Amsterdam de grondwaterzorgtaak uit. Het grondwater mag tijdens de realisatie en tijdens de exploitatiefase van het werk niet stijgen of dalen. Voor het aanbrengen van ondergrondse constructie moet de initiatiefnemer een grondwaterberekening uitvoeren waarmee de effecten van het werk op de grondwaterstand wordt bepaald. Het is van groot belang deze invloed te beperken, gezien de mogelijk grote nadelige gevolgen voor bijvoorbeeld houten paalfunderingen. Het uitvoeren van de grondwaterberekening moet zowel voor de realisatiefase als voor de exploitatiefase. Het is raadzaam om op basis van een globaal plan een grondwater berekening te maken. De globale effecten op het grondwater zijn dan bekend zodat er een beeld ontstaat van maatregelen die de initiatiefnemer moet nemen om eventuele negatieve effecten tegen te gaan. De voorkeursvolgorde van maatregelen zijn:
Het toestaan van de lozing van grondwater op het riool of oppervlaktewater wordt beoordeeld op basis van de richtlijnen voor de lozing van grondwater, samengevat in de 'Beslisbomen lozing grond- en regenwater'.
Voorkomen van verontreiniging
In algemene zin is het verboden activiteiten of initiatieven te ontplooien die een verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tot gevolg hebben. Verder is het van belang om regenwater zo schoon mogelijk te houden door bronmaatregelen te treffen.
Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.
Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
De bestemmingen zijn geregeld in de artikelen die zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van de planregels; deze regelen de toegelaten functies en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De planregels zijn aangevuld met omschrijvingen van de in de regels gebruikte begrippen en met een regeling voor wat betreft de wijze van meten (zie hoofdstuk 1 van de planregels).
De Algemene regels waaronder de afwijkingsregels zijn terug te vinden in hoofdstuk 3 van de planregels.
Hoofdstuk 4 bevat tenslotte de overgangs- en slotregels.
Het wijzigingsplan Noorder IJdijk is ingedeeld in een aantal bestemmingen. Binnen deze bestemmingen is de systematiek gehanteerd, die is voorgeschreven door de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012). Concreet betekent dit dat elke bestemming is opgebouwd uit een aantal leden, waarvan de volgorde en de benaming zijn voorgeschreven door de SVBP2012. Aan de hand van de gehanteerde werkwijze binnen de diverse bestemmingen die zijn opgenomen in de planregels, wordt kort besproken hoe de regels kunnen worden toegepast.
Bestemmingsregels
Bestemmingsomschrijving
Elke bestemming begint met het omschrijven van de bestemming. De bestemmingsomschrijving geeft weer wat er binnen de bestemming is toegestaan. In dit bestemmingsplan is er voor gekozen om aan de hand van voorkomende functies vast te stellen wat de aard van de bestemmingsomschrijving is. De bestemmingsomschrijving richt zich op het gebruik van gronden voor een bepaald doel en schept tevens het kader voor de bestemming met bijbehorende regels. Het maakt duidelijk wat er op de gronden binnen de bestemming is toegestaan en begrenst daarmee het gebruik van de gronden.
Bouwregels
De bouwregels zijn opgesteld voor bouwwerken die binnen een bestemming zijn toegestaan. Per bestemming is aangegeven welke soorten bouwwerken zijn toegestaan. De bouwregels zijn verdeeld naar soorten bouwwerken. Het uitgangspunt van de bouwregels is dat de bouwwerken worden gestuurd ten aanzien van de plaatsing op het bouwperceel. De bouwregels geven sturing aan de maatvoering van de toegestane bouwwerken. In de bouwregels zijn maximummaten aangegeven, uitgesplitst in onder meer goothoogte en bouwhoogte. In bepaalde gevallen is ten aanzien van de dakhelling een aantal graden opgenomen dat gericht is op een minimale dakhelling.
Nadere eisen
In enkele bestemmingen zijn nadere eisen opgenomen. Nadere eisen bieden de mogelijkheid om sturing te geven aan de situering en de afmeting van bouwwerken. Door in de planregels een aantal voorwaarden op te nemen waaraan kan worden getoetst, kunnen nadere eisen de mogelijkheid bieden om tot een goede afstemming te komen met de omgeving. Het is een extra instrument dat het Dagelijks Bestuur de mogelijkheid geeft om in een concreet geval meer sturing aan de situering en afmeting van bouwwerken te geven dan in eerste instantie door de regels mogelijk is gemaakt. Er vindt een inperking plaats van datgene wat in de bestemmingsplanregels mogelijk is. Door het opnemen van objectieve voorwaarden waaraan moet worden getoetst, bieden de planregels voldoende rechtszekerheid voor degene aan wie de nadere eisen worden opgelegd. Door het opnemen van nadere eisen kunnen de bij de bestemmingsregels gegeven rechten legitiem worden ingeperkt, waarbij de in de nadere eisen opgenomen objectieve voorwaarden voldoende rechtszekerheid bieden. Het Dagelijks Bestuur moet de inperking voldoende motiveren.
Specifieke gebruiksregels
Bij enkele bestemmingen is een bepaling opgenomen die bepaald gebruik van gronden en gebouwen verbiedt. Het algemene gebruiksverbod, dat inhoudt dat er sprake is van strijdigheid met de bestemmingsbepaling. Een bestemming bevat een op die bestemming afgestemd aantal specifieke genoemde gebruiksverboden. Om onduidelijkheden te voorkomen is er een zo breed en volledig mogelijke wijze van het woord 'gebruiken' opgenomen. Onder gebruiken wordt tevens verstaan: 'laten gebruiken' of 'in gebruik geven'. In deze bepaling is aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik moet worden verstaan. Dit houdt in dat het niet een volledige opsomming is. Ook ander gebruik, dat van een bestemmingsomschrijving afwijkt, moet als strijdig gebruik worden getypeerd. De bepaling beperkt zich uitdrukkelijk tot dat gebruik dat in ieder geval strijdig is.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
(in het navolgende: aanlegvergunningstelsel)
In een aantal bestemmingen is een aanlegvergunningstelsel opgenomen. De aanlegvergunning richt zich op werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden. In de aanlegvergunning is een aantal concrete werkzaamheden opgenomen. Er wordt bijvoorbeeld onder verstaan het aanleggen van voet- en fietspaden, het opsporen of winnen van delfstoffen, maar ook het dempen van aanwezige waterlopen. De concrete inhoud van de aanlegvergunning is afgestemd op de betreffende bestemming. De aanlegvergunning is opgenomen ter bescherming van het landschapsbeeld en bij een dubbelbestemming de aangegeven bestemmingsomschrijving. Er hoeft geen aanlegvergunning te worden aangevraagd voor werken, geen gebouwen zijnde en werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud, gebruik of beheer.
Algemene regels
In het bestemmingsplan is een aantal algemene regels opgenomen. Deze algemene regels gelden voor elke bestemming die is opgenomen in de planregels.
Algemene aanduidingsregels
Deze regels zijn opgenomen als aanvulling op de bestemmingen die al op de gronden zijn gelegen. Zij vullen de planregels van de betreffende bestemming aan. Met deze aanvullende regels moet uitdrukkelijk rekening worden gehouden, omdat zij zijn opgenomen ter bescherming van een voor de gronden specifieke functie.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is bepaald gebruik uitgesloten. Dit gebruik is uitgesloten voor alle bestemmingen die in het plan zijn opgenomen. Dit is tevens de reden waarom de uitsluiting van dit gebruik in algemene regels is neergelegd.
Algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels
Voor deze regels geldt hetzelfde als wat hierboven is beschreven ten aanzien van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die zijn opgenomen in de bestemmingsregels. Echter plaats van het plan waarin ze zijn opgenomen bepaald de werking ervan. In dit geval geldt dat ze van toepassing zijn ten behoeve van alle bestemmingen die in het plan zijn opgenomen.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is opgenomen in het Bro.
In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.
Artikel 1 Begrippen
Dit artikel geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.
Artikel 2 Wijze van meten
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.
Artikel 1 Begrippen
Dit artikel geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.
Artikel 2 Wijze van meten
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.
Artikel 3 Tuin - 1
& artikel
Artikel 4 Tuin - 2
In de bestemming 'Tuin - 1' zijn voortuinen mogelijk. Om de voor- en zijtuinen open te houden is de maximum bouwhoogte van de erfafscheidingen bepaald op 1 meter. Aangezien de voortuinen goed te bereiken zijn vanaf de Noorder IJdijk is binnen deze bestemming ook parkeren toegestaan.
De bestemming 'Tuin - 2' is bestemd voor achtertuinen, waar de maximum bouwhoogte van de erfafscheidingen is bepaald op 2 meter ten behoeve van de privacy van de bewoners als ook het bouwen van een bijbehorend bouwwerk (in de zin van een bijgebouw) van geringe omvang.
Artikel 5 Wonen - 1
De bestemming 'Wonen - 1' is opgenomen voor het bouwen van woningen al dan niet ten behoeve van zelfbouwkavels. Bij deze bestemming moet er binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd.
Bijbehorende bouwwerken (voormalige aanbouwen/uitbouwen en bijgebouwen)
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) maakt geen onderscheid in aanbouwen/uitbouwen en bijgebouwen. Binnen de bestemmingsregels is de terminologie en systematiek van de Wabo verwerkt. Wanneer het wenselijk is dat bepaalde regels alleen betrekking hebben bijgebouwen danwel aanbouwen/uitbouwen, dan is dit expliciet in de regels opgenomen.
Bij aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met wonen geldt dat het stadsdeel het wenselijk vindt om een aan-huis-gebonden-beroep danwel kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk te maken. Dit is een laagdrempelige vorm om een nieuw bedrijfje op te starten. Voorkomen moet worden dat dergelijke aan huis verbonden activiteiten uitgroeien tot grotere bedrijven. Als de maximaal toegestane vloeroppervlakte van hoofdgebouw, te weten 40%, niet meer volstaat voor het aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, dan mogen deze niet meer aan huis worden uitgeoefend. Het stadsdeel zal derhalve nooit een uitbreiding van het maximaal toegestane vloeroppervlak van het hoofdgebouw, te weten 40%, toestaan. Als een grotere vloeroppervlakte van het hoofdgebouw benodigd is, dan zal de onderneming moeten verhuizen naar een geschikte locatie. Deze regeling is dus duidelijk bedoeld als 'opstapmogelijkheid' voor startende en/of jonge ondernemingen of zeer kleinschalige ondernemingen.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Daar waar mogelijk sprake is van archeologische waarden is een dubbelbestemming met daarin een regeling ter bescherming van mogelijke archeologische waarden voor het enerzijds het bouwen en anderzijds het roeren van grond zonder dat sprake is van bouwen door middel van het vereiste van een omgevingsvergunning.
Een dubbelbestemming legt beperkingen op aan de onderliggende (hoofd)bestemmingen. Zij gaat voor de regels van de onderliggende bestemming, wat betekent dat de bepalingen van de bestemmingen uitsluitend van toepassing zijn, voor zover zij niet strijdig zijn met de bepalingen van de dubbelbestemmingen. Dit artikel vloeit voort uit de verplichting die de in 2007 in werking getreden Wamz oplegt ten aanzien van de bescherming van archeologische waarden. Dit stelsel beoogt te voorkomen dat de te beschermen archeologische waarden teloor gaan. Conserveren in de bodem staat hierbij voorop, maar ook het doen van opgravingen is een mogelijkheid om archeologische waarden zeker te stellen. Het Dagelijks Bestuur verleent de vereiste aanlegvergunning indien dit zich verdraagt met de mogelijk aanwezige te beschermen waarden. In de praktijk komt het er veelal op neer dat de aanlegvergunning kan worden verleend indien het noodzakelijke archeologisch onderzoek voorafgaand aan de werkzaamheden is afgerond en er geen belemmeringen zijn geconstateerd.
Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie
Het plangebied maakt onderdeel uit van het beschermd stadsgezicht van rijkswege. Doel van dit artikel is het beschermen van de stedenbouwkundige waarden die zijn beschreven in de voorgenomen aanwijzing van het beschermd stadsgezicht Amsterdam-Noord. De inhoud is tot stand gekomen na overleg met Bureau Monumenten en Archeologie.
Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
Het wijzigingsplan is gemaakt conform de Wro en conform met behulp van RO-Plan, een softwarepakket waarmee bestemmingsplannen digitaal en volgens de standaard van het Handboek Amsterdamse bestemmingsplannen kunnen worden getekend en voorzien van de bijbehorende regels. Daarnaast is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld volgens SVBP2012.
Op een analoge kaart worden de bestemmingen gevisualiseerd, in de digitale versie worden de bestemmingsregels direct gekoppeld aan de betreffende gronden en spreekt men niet langer over een plankaart, maar een ‘digitale verbeelding’ van de bestemmingsregels.
Het bestemmingsplan is door particulieren te raadplegen op internet. Bij het aanklikken van een bestemming met de muis verschijnen de regels die erop van toepassing zijn in beeld. Op deze wijze wordt het bestemmingsplan toegankelijker voor particulieren. Daarnaast is zoals gebruikelijk een 'papieren plan' beschikbaar dat geraadpleegd kan worden.
Het concept ontwerpwijzigingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de volgende instanties:
Van de instanties genoemd onder de nummers 5, 6 en 9 is een schriftelijk reactie ontvangen. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen. De ontvangen reacties zijn in een aparte Nota van Overleg samengevat. Dit betekent overigens niet dat die onderdelen van de reacties, die niet expliciet worden genoemd, niet bij de beoordeling zouden zijn betrokken. De reacties zijn in hun geheel beoordeeld. Per reactie is aangegeven of en in welke mate deze aanleiding geven tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan. De Nota van Overleg is als bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.
Het ontwerpwijzigingsplan Noorder IJdijk heeft met bijbehorende stukken met ingang van 29 mei 2013 gedurende een termijn van zes weken ter visie te leggen. Gedurende deze termijn van tervisielegging is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze bij het dagelijks bestuur van stadsdeel Noord in te dienen. Binnen eerdergenoemde termijn is één schriftelijke zienswijze ontvangen.
De ingebrachte zienswijze is in een aparte nota, de zogenaamde Nota van Beantwoording zienswijzen, samengevat. Dit betekent niet dat die onderdelen van de zienswijze, die niet expliciet worden genoemd, niet bij de beoordeling zouden zijn betrokken. De zienswijze is in haar geheel beoordeeld. Per zienswijze is aangegeven of en in welke mate deze aanleiding geven tot aanpassing van het wijzigingsplan. De Nota van Beantwoording zienswijzen is als bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.
Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de Deelraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de grond waarop het wijzigingsplan van toepassing is op het moment dat het wijzigingsplan wordt vastgesteld. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd via het erfpachtstelsel.
In het voorliggende wijzigingsplan is een ontwikkeling opgenomen wat kan worden aangemerkt als een bouwplan voor een exploitatieplan moet worden vastgesteld. Echter van deze verplichting wordt afgezien omdat de grond in eigendom is van het stadsdeel en de grond in erfpacht wordt uitgegeven. Om deze reden is het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd via het erfpachtstelsel.
Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen het uitgangspunt van de Wro dat het privaatrechtelijke spoor voorop staat. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem het stadsdeel/de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van de gronden.
Er is sprake van handhaving, indien er werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden die in het kader van de wijzigingsregels niet toelaatbaar zijn. De onderstaande uitgangspunten zullen daarbij worden aangehouden:
Aan een langere periode van niet-handhaving kunnen door de betrokkenen geen rechten worden ontleend.