|
Het voormalige bedrijventerrein op het schiereiland Cruquius in het Oostelijk Havengebied van Amsterdam neemt een centrale plek in binnen de ring. Het gehele eiland wordt de komende jaren getransformeerd van een industriegebied naar een levendig, modern en duurzaam werk- en woongebied.
Het stadsdeel kiest voor een strategie van uitnodigingsplanologie: het initiatief voor de transformatie ligt bij de markt. Het begin is gemaakt. Vorm, Amvest en enkele andere ontwikkelaars hebben de laatste jaren gronden en gebouwen aangekocht binnen het Cruquiuswerkgebied. Een groot deel van het plangebied is inmiddels in ontwikkeling. Een groot deel van het plangebied is inmiddels gerealiseerd of in ontwikkeling.
Voorliggend bestemmingsplan is gericht op de ontwikkeling van deelgebied 7: Kop van Cruquius. De spelregelkaart Cruquius, het initiatiefdocument en het hierover genomen principebesluit van het stadsdeel (19 september 2017), zijn de aanleiding om onderhavig bestemmingsplan op te stellen.
De plannen voorzien in de realisatie van woningbouw, met bedrijvigheid en voorzieningen op de begane grond. Voor de functie wonen is circa 59.000 m² bvo voorzien (ca. 463 woningen) en voor overige functies (bedrijvigheid, creatieve functies, maatschappelijk, dienstverlening en horeca) circa 1.300 m² bvo.
Door een ander ontsluitingsprincipe van de gebouwen, optimalisatie van het ontwerp en het toevoegen van extra sociale woningen is de oppervlakte aan wonen ten opzichte van het initiatiefdocument toegenomen van circa 53.000 m2 bvo naar circa 59.000 m2 bvo en het aantal woningen toegenomen van circa 349 naar circa 463.
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkelingen.
Het opstellen van het bestemmingsplan voor deelgebied 7 past binnen de visie van de gemeente voor de transformatie van het Cruquiuswerkgebied: de gemeente faciliteert en toetst en de markt is inhoudelijk verantwoordelijk. Dit biedt vanuit ruimtelijke ordening nieuwe kansen; geen herstructurering van het gehele eiland in één keer, maar een organische ontwikkeling waardoor de diversiteit van het gebied niet verloren gaat, maar juist versterkt en kwalitatief verbeterd wordt. De gemeente faciliteert bewoners, bedrijven en marktpartijen gedurende een langjarige ontwikkeling op het gebied van ruimtelijke ordening, communicatie en milieuambities met een efficiënte inzet vanuit het stadsdeel. Het bestemmingsplan, het proces van voorbereiding van het bestemmingsplan én de uitwerking tot bouwplan voorziet in deze aanpak.
Het voorliggende bestemmingsplangebied ligt in het noordoostelijk deel van Stadsdeel Oost in het Cruquiuswerkgebied. Op afbeelding 1.1 is de globale ligging van het plangebied in Amsterdam weergegeven.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied in Amsterdam
De locatie ligt op het uiteinde van het Cruquiuseiland. Aan de zuidkant van de locatie ligt het bedrijfsverzamelgebouw Cruquiuskwartier en deelgebied 6. Deelgebied 6 bestaat uit een woon-werklocatie. Aan de oostzijde ligt het Amsterdam-Rijnkanaal en aan de westzijde de Entrepothaven. Aan de noordzijde ligt de mond van het Amsterdam-Rijnkanaal die overgaat in het IJ.
De plangrens sluit aan op de grens van de bedrijvenbestemming in het bestemmingsplan Cruquius en de grenzen van het bestemmingsplan voor het Cruquius deelgebied 6. Op afbeelding 1.2 is het plangebied en de begrenzing aangegeven.
Afbeelding 1.2 Begrenzing plangebied
In het plangebied geldt het Omgevingsplan gemeente Amsterdam. Onderdeel van het tijdelijk deel van dit omgevingsplan zijn de bestemmingsplannen 'Cruquius' en bestemmingsplan 'Grondwaterneutrale kelders'. Het bestemmingsplan Cruquius. is vastgesteld op 9 april 2013 en op 11 juni 2014 onherroepelijk geworden. De locatie heeft destijds de bestemming "Bedrijf- 3" gekregen met de gebiedsaanduiding "Industrieterrein". Op gronden met de bestemming "Bedrijf-3" zijn bedrijven toegestaan welke voorkomen op de Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein en vallen in milieucategorie 1, 2 en 3 en 4.1. Ook zijn creatieve functies toegestaan en ondergeschikte detailhandel. De gebiedsaanduiding "Industrieterrein" is toegekend omdat de locatie onderdeel is van een "Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein". Het geldende bestemmingsplan maakt een bouwhoogte van maximaal 15 meter mogelijk. Het geldende plan is conserverend van aard en maakt een deel van de voorgestane ontwikkelingen niet mogelijk. Om de woningbouw, diverse andere functies en enkele afwijkende bouwhoogten mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan nodig.
Het bestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders is vastgesteld op 7 oktober 2021. Op basis van dit bestemmingsplan zijn kelders alleen toegestaan via een omgevingsvergunning, mits is aangetoond dat de kelder grondwaterneutraal kan worden gerealiseerd.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
In hoofdstuk 2 beschrijven we de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en geven we aan welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.
In hoofdstuk 4 gaan we in op de verschillende milieuaspecten en in hoofdstuk 5 behandelen we de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats.
Een toelichting op de juridische systematiek en een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is opgenomen in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en hoofdstuk 8 bevat de beschrijving van de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke structuur van het plangebied beschreven aan de hand van de historische ontwikkeling, de huidige situatie en de nieuwe ontwikkelingen. Daarbij wordt aandacht besteed aan de in gang gezette transformatie van industriegebied naar werk-woongebied.
Door de aanleg van het Noordzeekanaal tussen 1865 en 1876 werd de Amsterdamse haven bereikbaar voor grote stoomschepen. Dit resulteerde in een uitbreiding van de kades in de haven en het daarop aansluitende spoorwegnet. In 1869-1874 werd, ten noorden van het voorliggende plangebied, het Spoorwegbassin gegraven.
Als eerste havenbekken voor grotere schepen wordt het Spoorwegbassin hoofdzakelijk bestemd voor het overladen van steenkool en erts van grote zeeschepen in spoorwegwagons en binnenvaartschepen. Aangezien het bestaande Rijksentrepot aan de Hoogte Kadijk voor de eind 19de-eeuwse zeeschepen niet meer bereikbaar was en het ook niet over een goede spoorverbinding beschikte, besloot de gemeente in 1895 ten zuiden van het Spoorwegbassin een nieuwe Entrepothaven aan te leggen.
Het plangebied ligt in het Cruquiusgebied in het Oostelijk Havengebied. Een plek binnen de ring van Amsterdam. Het Cruquiusgebied was vroeger onontgonnen rietland ten oosten van het centrum van Amsterdam.
In 1892 was de verbinding met het Europese achterland sterk verbeterd door nieuwe spoorlijnen naar het Oostelijk Havengebied en door de aanleg van het Merwedekanaal, nu het Amsterdam-Rijnkanaal. Aan de zuidelijke kade van de Entrepothaven, de Zeeburgerkade, werden in 1899-1903 de toen zeer moderne pakhuizen Maandag tot en met Zondag gebouwd en daarnaast, 60 jaar later, pakhuis Koning Willem I.
Vanaf de 19de eeuw vormde het Cruquiusgebied de rand van de stad. Het gebied heeft sindsdien dienst gedaan als bedrijventerrein. Recente ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat het Cruquiusgebied een steeds centralere positie binnen de stad inneemt.
Het Cruquiusgebied is het meest zuidelijke schiereiland van het Oostelijk Havengebied. Het gebied wordt getransformeerd van werkgebied naar een woon-werkgebied. Deze transformatie is al voor een aanzienlijk deel gerealiseerd. De plint van de bebouwing blijft beschikbaar voor bedrijvigheid. Het Cruquiusgebied huisvest een diversiteit aan bedrijven waarvan de omvang en milieucategorie verschillen. Daarnaast zijn er verschillende (creatieve) werkplaatsen aanwezig. Langs de Th.K. van Lohuizenlaan bevindt zich een kantoorpand waarbij de eerste twee bouwlagen in gebruik zijn als kinderdagverblijf.
Ten zuiden van de locatie bevindt zich het bestaande bedrijfsverzamelgebouw Cruquiuskwartier. Dit blijft behouden. De overige kavels ten zuiden van de locatie worden getransformeerd naar woon-werkgebieden.
Het plangebied van deelgebied 7 bestaat uit 4 voormalige bedrijventerreinen:
De tereinen zijn niet meer in gebruik en zijn dus beschikbaar voor herontwikkeling. De voormalige bebouwing is gesloopt.
In 2009 is door het Stadsdeel een Strategienota opgesteld die ten grondslag heeft gelegen aan het strategiebesluit Cruquiusgebied. Het Cruquiusgebied wordt daarin gezien als een gunstig gelegen werk-woongebied. Dit strategiebesluit geeft op basis van een ruimtelijke visie, de investeringsrichting aan en is het kader voor de toekomstige transformatie. Dit kader sluit aan bij de visie van de centrale stad zoals vastgelegd in de structuurvisie voor Amsterdam.
Het Cruquiusgebied is getransformeerd van een weinig dynamisch en verouderd industriegebied tot één van de meest gewilde en bruisende plekken van Amsterdam.
Een plek met een vernieuwde identiteit gevormd door de unieke ligging, sfeer, historie én nieuwe functies. Een mix van werken, wonen en verblijven. Gelegen aan het water, dat niet alleen beter zichtbaar wordt maar ook gebruikt gaat worden voor recreatie en bedrijvigheid.
Voor het gebied zijn een spelregelkaart en bijbehorende spelregels opgesteld. De spelregels van het Cruquiusgebied (Cruquiusweg e.o. d.d. 11 november 2011) en de spelregelkaart Cruquiusweg (19 januari 2012), zijn op 31 januari 2012 door de Deelraad vastgesteld. De spelregelkaart en spelregels (zie Bijlage 1 Spelregelkaart en Bijlage 2 Spelregels) vormen beleidskaders waarbinnen de marktpartijen de mogelijkheid hebben om hun initiatieven vorm te geven. Het is een concrete vertaling van de ruimtelijke visie en het strategiebesluit. Met de spelregels kan het stadsdeel ontwikkelingen op hoofdlijnen sturen en toetsen.
In tegenstelling tot de gebruikelijke aanpak uit het verleden, is er geen gemeentelijke grondexploitatie en dus ook geen stedenbouwkundig plan en investeringsbesluit oude stijl voor het gebied opgesteld. De spelregelkaart fungeert samen met de Strategienota en de structuurvisie 2040 als beleidskader.
Afbeelding 2.2 Uitsnede spelregelkaart
De spelregelkaart gaat ervan uit dat de nodige voorzieningen in de toekomst gerealiseerd kunnen worden, maar geeft geen verdere invulling aan functies in het gebied. In de spelregelkaart wordt geen verplicht programma voorgeschreven. Het uitgangspunt is een verdeling van 50% wonen en 50% bedrijfsruimte op de begane grond. Verder zijn de ligging en omvang van de openbare ruimte en het behoud van beeldbepalende gebouwen en objecten belangrijke aspecten.
De oranje gebieden geven bouwvelden aan en de groene pijlen snedes die onbebouwd moeten blijven. Er ligt één snede midden in het plangebied en twee sneden aan de zuidzijde van het plangebied. Het behoudenswaardige object betreft de aanwezige Villa.
In overleg tussen gemeente en ontwikkelaar is afgesproken dat de villa wordt behouden, maar wel verplaatst. Voor de snedes is een andere verdeling overeengekomen. Nadere uitleg hierover staat in paragraaf 2.3.3. Ook is afgesproken dat in dit deelgebied afgeweken kan worden van de regel om 50% bedrijfsruimte op de begane grond te realiseren. Hierover heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost op 12 september 2023 een besluit genomen. Zie ook paragraaf 2.3.4.
Het Cruquiusgebied eindigt op een landhoofd tussen de Entrepothaven en het Amsterdam-Rijnkanaal, met zicht op het IJ. Om de mogelijkheden van de punt optimaal te benutten zijn de vier afzonderlijke bedrijfsterreinen uit verdeeld eigendom verworven en vanuit één samenhangende visie ontwikkeld. Een integrale aanpak levert de hoogste meerwaarde op voor iedereen die hier wil wonen, werken en verpozen. Alle benodigde functies vallen op de juiste plek rond een riant openbaar gebied aan het water.
Een schiereiland vraagt een aansprekend doel om naar toe te gaan. Daarom laten we het publieke leven zich afspelen op een groot, attractief en mooi omsloten groen plein aan het water. Op dit plein wordt het 'kantoor en woonhuis voor den werkmeester' in oorspronkelijke stijl herbouwd om met publieke functies een stralend middelpunt te vormen, een blijvende herinnering aan het industriële en handelsverleden. Het groene plein loopt trapsgewijs af naar het water. Vanaf het plein zijn vele wandelroutes over de kop mogelijk:
Het raamwerk openbare ruimte fungeert als leidraad voor de inrichting van de openbare ruimte. Deze wordt vormgegeven - net als de gebouwen – met elementen uit natuurinclusief bouwen. Zowel in de openbare ruimte als in de gebouwen worden rekening gehouden met de natuur zodat het gebied optimaal geschikt is voor wilde planten, insecten, vogels, vleermuizen en andere dieren. Er zullen groene binnenhoven en groene daken gerealiseerd worden.
Uitgangspunt voor de herontwikkeling is de spelregelkaart (d.d. 19-01-2012). Door de vier afzonderlijke percelen te bundelen en te herschikken worden stedenbouwkundige oplossingen mogelijk met een grote meerwaarde. Zo kan het centrale plein worden vergroot en nog beter op de Entrepothaven te oriënteren.
Afbeelding 2.3 Herschikking spelregels tot stedenbouwkundige visie
Behoudenswaardig object
De spelregelkaart merkt de villa 'De Werkmeester' aan als behoudenswaardig object. De kantoorvilla is inmiddels gesloopt en verkeerde in deplorabele staat, ontdaan van alle oorspronkelijke details. Talloze verbouwingen hebben sporen nagelaten. De villa kan niet worden verplaatst, maar wordt nieuw gebouwd. Hierbij zullen elementen uit de oude villa worden opgenomen. De villa krijgt een prominente plek op het plein, waar zij gedraaid wordt geplaatst, zodat de serre weer aan de waterkant komt. Het pand is ontworpen door de Amsterdamse architect W. Langhout, wiens zoon de architect is van de Sigmafabriek, het gemeentelijk monument elders aan de Cruquiusweg, dat ook behouden blijft in het gebied. Door de nieuwe plaats wordt de villa 'De Werkmeester' vanuit de Cruquiusweg en vanaf de kades zichtbaar als parel in het snoer van behoudenswaardige panden en objecten.
De overige bebouwing is inmiddels gesloopt. De fabrieksloods aan het Amsterdam-Rijnkanaal hoefde niet behouden te blijven. Deze hal werd 'als uitneembare loods van elders' op het terrein geplaatst voor de opslag van spoorwegmateriaal. De overige voormalige bebouwing had geen bijzondere waarde.
Een nadere toelichting op de historische bebouwing in het plangebied staat in Bijlage 3 Bouwhistorische verkenning
Afbeelding 2.4 Villa De Werkmeester (oude situatie)
Bebouwing
De ontwikkeling bestaat uit 5 gebouwen (zie ook nummering in onderstaande afbeelding):
Afbeelding 2.5 Impressie toekomstige situatie bouwblokken en inrichting openbare ruimte
Houtsma-Zuid en -Noord
Tussen de Cruquiusweg en de kade aan het Amsterdam-Rijnkanaal komen twee bouwblokken met elk een groene binnenhof. Tussen beide blokken komt een extra snede van ca. 15 meter breed, die doorzicht biedt tussen de Entrepothaven en het Amsterdam-Rijnkanaal. Deze snede is semi-openbaar toegankelijk. In de dwarsstraat ten zuiden van de Houtsma blokken is de in- en uitrit van de grote ondergrondse parkeergarage gelegen.
Rondom elk blok loopt een plint van twee bouwlagen. Aan de Cruquiusweg bevinden zich op de begane grond werkruimtes en enkellaagse stadswoningen. De gebouwen vormen een straatwand met een gevarieerde hoogte die de blik leidt naar het plein en het water. Aan de kade bestaat de plint uit stadswoningen van twee verdiepingen (grondgebonden woningen). Daarboven staan vier appartementengebouwen, die verschillen in architectuur en kleurstelling. Elk appartementengebouw aan het Amsterdam-Rijnkanaal krijgt een eigen signatuur. De gebouwen zijn georganiseerd rond groene binnenhoven op de plint van de bouwblokken. De bouwhoogte wordt maximaal 23 meter (7 bouwlagen).
Afbeelding 2.6 Impressie gevarieerde beeld aan Amsterdam-Rijnkanaal
Werkmeester
Op de uiterste punt van het eiland verrijst een toren van 20 bouwlagen (maximaal 63 meter hoog). Vanaf de top loopt de toren terrasgewijs af. De toren is voorzien van rondgaande terrassen die op de hoeken van de Zuid- en Noordzijde verruimen en per verdieping een beetje verdraaien naar het Westen waardoor het gebouw een sculpturaal karakter krijgt.
Tegenover de hoge toren is een kleinere toren geplaatst op de hoek van het plein. Deze toren telt 10 verdiepingen (maximaal 32 meter hoog), waarvan de terrassen tegen de draairichting in breed uitwaaieren naar de hoge toren. Door het spel van uitwaaierende en tegen elkaar in draaiende terrassen ontstaat uit alle richtingen een interessant, steeds wisselend schouwspel. De beide torens kragen uit over het voetstuk van twee bouwlagen. De kleine toren springt net iets vooruit over de het uiteinde van de Cruquiusweg.
Aan de kade van het Amsterdam-Rijnkanaal komen in de plint stadswoningen met twee bouwlagen. Deze woningen zorgen met de stadswoningen in de gebouwen Houtsma-Noord en -Zuid voor een levendige kade.
De ruimte voor het langzaam verkeer tussen de toren en de kade heeft een breedte van circa 8 tot 12 meter. Op één punt is de breedte even circa 6,5 meter, maar hier is zij volledig bestraat en zonder obstakels, zodat overal sprake is van een goede doorstroming.
Afbeelding 2.7 Impressie Werkmeester en Candido en plein met de Villa
Candido
Aan het plein verrijst nog een opvallend, zeskantig gebouw. Het pleingebouw 'Candido' vervult een bijzondere rol in de ontwikkeling van de Kop van Cruquius. Het gebouw is als een eigenwijs object met een eigen beeldtaal op het plein geplaatst. Zoals het De Werkmeester het einde van de buitenbocht markeert, voorziet Candido de 'binnenbocht' van Cruquiuseiland van een waardige beëindiging op de kop. De afwijkende vorm, architectuur en kleur ten opzichte van de overige gebouwen op de kop maakt duidelijk dat dit gebouw 'te gast' is op het plein. Het laat aan alle zijden ruimte voor belangrijke zichtassen op het water en voor voetgangers.
Het gebouw telt 7 bouwlagen (maximaal 25 meter hoog) en is opgedeeld in drie bouwdelen; een plint (laag 1 en 2), een middenstuk (laag 3 en 4) en een kroon (laag 5, 6 en 7). Deze drie bouwdelen hebben ieder hun eigen contour. De plint heeft de kleinste footprint waardoor de pleinruimte maximaal is en rondom het gebouw drie overstekken ontstaan om plekken te creëren aan de openbare ruimte. Op de begane grond bevinden zich, naast woningen, een fietsenberging en parkeren voor een beperkt aantal appartementen.
De Villa
De villa krijgt een prominente plek op het plein aan het water. Het gebouw bestaat uit 2 lagen met een kap en krijgt een publieke functie (horeca). Het gebouw staat op een strategische positie in de zichtas van de Cruquiusweg en in de zichtlijn tussen de Entrepothaven via het balkon naar het Amsterdam Rijnkanaal. Het verankert het trapsgewijs naar het water aflopende plein in de open ruimte.
Openbare ruimte
De Cruquiusweg komt uit op een aangenaam stadsplein met een nautisch karakter. Het maaiveld van de gehele kop wordt licht verhoogd en komt op niveau van de nieuwe kade aan het Amsterdam Rijnkanaal. Aangezien het waterniveau circa 1,5 meter lager ligt zal het plein trapsgewijs aflopen naar de Entrepothaven. Overal biedt het een fantastisch zicht op boten en kades. Bij de kade van het Amsterdam-Rijnkanaal komen de snedes uit op het Amsterdam Rijnkanaal met uitzicht op de scheepvaart. De kade is volledig toegankelijk voor mindervaliden.
Het plein is ten opzichte van de spelregelkaart verruimd en naar het westen verschoven. De snede ten zuiden van Candido blijft intact. De pleinruimte is verschoven om een groter plein te creëren waar de bebouwing als een schelp omheen ligt en dat een beschut pleingevoel biedt. Door de nieuwe situering is het mogelijk om dit plein sterker te verbinden aan de Entrepothaven. Voor spelen en spelaanleidingen komen plekken in tussenstraatjes en op het plein. Nadere uitwerking volgt in het ontwerp. De kade krijgt een groen en nautisch karakter en wordt een aantrekkelijke omgeving voor voetganger en fietser.
In het plangebied zijn enkele parkeerplaatsen voor bezoekers van de woningen voorzien. De overige parkeerplaatsen komen in de gebouwen. Een tekening van de inrichting van de openbare ruimte is opgenomen in Bijlage 4 Inrichting openbare ruimte.
Op de locatie wordt een gemengd programma gerealiseerd. Voor de functie wonen is circa 59.000 m2 bvo voorzien en voor overige functies circa 1.300 m2 bvo. De nadere onderbouwing van de behoefte aan deze functies is opgenomen onder paragraaf 3.1.3.
Programma wonen
In het Cruquiusgebied wordt een gedifferentieerd woonprogramma gerealiseerd, dat woningen biedt voor alle doelgroepen op de Amsterdamse markt. Er worden circa 463 woningen op deze locatie gerealiseerd.
Het gaat om een gemengd woningbouwprogramma met 52 woningen in het sociale segment en 411 woningen in diverse sectoren (middenhuur, vrije sector huurappartementen en koopappartementen en grondgebonden woningen in de vrije sector).
Overige functies
De commerciële ruimte wordt gerealiseerd in de plint aan de Cruquiusweg van de gebouwen Houtsma-Zuid en -Noord en in de Villa.
Bij elkaar komt er circa 1.300 m2 bvo ruimte voor commerciële functies. Minimaal zou er volgens de spelregels in dit deelgebied 3.544,5 m2 bvo aan niet-woonfuncties moeten worden gerealiseerd (50% van de begane grond). Aangezien Cruquius deelgebied 7, Kop van Cruquius aan het einde van een doodlopende weg ligt zonder openbaar vervoer is het erg lastig om hier bedrijvigheid te realiseren. Om een haalbare businesscase te krijgen, zodat op korte termijn gestart kan worden met de bouw van de eerste twee gebouwen (Houtsma) op de Kop van Cruquius heeft het dagelijksbestuur van stadsdeel Oost op 12 september 2023 besloten om af te wijken van de Spelregelkaart Cruquius. In plaats van 3.400 m2 niet-woonfuncties mag er minimaal 1.700 m2 niet-wonen worden gerealiseerd. In deelgebied 9 (Steenkist) worden al 400 m2 meter extra niet-woonfuncties gerealiseerd, daarom geldt voor deelgebied 7 een minimum van 1.300 m2.
In de regels van dit bestemmingsplan is daarom opgenomen dat er minimaal 1.300 m2 bvo aan niet-woonfuncties moeten komen, waarvan minimaal 1.010 m2 bvo op de begane grond gerealiseerd moet worden. Per bouwblok gelden de volgende minimale m2 bvo aan niet-woonfuncties:
minimaal aantal m2 bvo niet-woon-functies | minimaal aantal m2 bvo niet-woon-functies op de begane grond |
|
ter plaatse van aanduiding 'specifeke vorm van gemengd 1' (De Werkmeester) |
0 | 0 |
ter plaatse van aanduiding 'specifeke vorm van gemengd 2' (Houtsma) |
830 | 830 |
ter plaatse van aanduiding 'specifeke vorm van gemengd 3' (De Villa) |
470 | 180 |
ter plaatse van aanduiding 'specifeke vorm van gemengd 4' (Candido) |
0 | 0 |
Deze functies bestaan uit kleinschalige bedrijvigheid, creatieve functies, maatschappelijke functies, dienstverlening en horeca. De horeca wordt gerealiseerd in de Villa (470 m2 bvo). Bij de horeca kan ook een terras komen. Er wordt uitgegaan van horeca categorie I, III en IV (denk daarbij aan een lunchroom, ijssalon, snackbar, café of restaurant). Deze horeca is goed inpasbaar op deze locatie met een menging van wonen en werken.
Bij bovengenoemde functies is ondergeschikte detailhandel toegestaan. Samen met de andere niet-woonfuncties kan dit bijdragen aan de levendigheid en leefbaarheid van het gebied.
De parkeerbehoefte voor de te realiseren functies wordt in parkeergarages op eigen terrein opgelost, met uitzondering van 43 parkeerplaatsen. Daarvan worden er 23 op het maaiveld in het plangebied gerealiseerd. Buiten het plangebied, aan de Cruquiusweg, zijn 20 parkeerplaatsen beschikbaar. Deze parkeerplaatsen op het maaiveld zijn voor de horeca, commerciële voorzieningen en een deel van de bezoekers van de woningen. Ook worden er voldoende fietsparkeerplaatsen gerealiseerd.
Een nadere toelichting op de mobiliteit en het parkeren in het plangebied is opgenomen in paragraaf 5.5. Een tekening van de inrichting van de openbare ruimte is opgenomen in Bijlage 4 Inrichting openbare ruimte. Hierop staan ook de parkeerplaatsen op het maaiveld.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld en komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. In deze nieuwe aanpak wordt als uitgangspunt gesteld dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Op deze manier komen we in gebieden tot betere en meer geïntegreerde keuzes.
In het NOVI worden vier prioriteiten gesteld voor de langetermijnvisie, waarop het Rijk wil sturen in nationaal belang.
Een van de nationale belangen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is Zorgen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften. Het Rijk geeft daarmee het belang aan van de realisatie van voldoende betaalbare woningen met een goede kwaliteit. Bij kwaliteit gaat het niet alleen om de woning, maar ook om de woon- en leefomgeving.
De herontwikkeling van het Cruquiusgebied sluit aan bij de doelstelling van het Rijk om sterke en gezonde steden en regio’s te ontwikkelen. Met het plan wordt woningbouw mogelijk gemaakt van circa 463 woningen, grotendeels in de sociale sector en middeldure sector. Hiermee wordt voorzien in betaalbare woningen van een goede kwaliteit.
Het rijk heeft er bij de inwerkingtreding van de Wro voor gekozen om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. Dit kan via een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee, defensie, erfgoederen en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Langs het Amsterdam-Rijnkanaal geldt op basis van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, artikel 2.1.3) een vrijwaringszone vanwege de scheepvaart. Hierbij geldt het volgende:
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, wordt rekening gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de vrijwaringszone (zie voor een nadere onderbouwing paragraaf 5.2 Nautische veiligheid):
Afbeelding 3.1 Huidige (rode vierkant) en toekomstige bebouwing (oranje gebied met dik omlijnde bouwvlakken voor de woongebouwen) en vrijwaringszone (lichtblauwe golvende arcering)
Afbeelding 3.2 Opstelplaatsen hulpdiensten (rode blokjes)
Geconcludeerd kan worden dat de bepalingen in het Barro geen belemmering vormen voor het bestemmingplan. Meer hierover staat in paragraaf 5.2 Nautische veiligheid.
Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, door een zorgvuldige afweging van de behoefte en locatiekeuze van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen en overaanbod van plancapaciteit van nieuwe stedelijke ontwikkelingen voorkomen.
In het kort komt het erop neer dat wordt gekeken naar de vervangings- en uitbreidingsvraag, de mogelijkheden voor herstructurering of intensivering van bestaande locaties en het benutten van ruimte op locaties elders in de regio.
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen, moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen.
Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.
Bestaand stedelijk gebied
In de algemene bepalingen van het besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.
In dit geval is sprake van transformatie en intensivering binnen bestaand stedelijk gebied. Een voormalige bedrijfslocatie in het Oostelijk Havengebied van Amsterdam wordt opnieuw ingevuld met een stedelijke functie.
Plangebied
Regioafbakening
Relevante regio voor wonen
In de Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking Wonen (Stadsregio Amsterdam,
18 oktober 2016) is aangegeven dat de Marktregio Amsterdam te gebruiken is voor plannen
in Amsterdam, en de regionale woningbehoefte en plancapaciteit van de gehele Stadsregio
bevat.
Afbeelding 3.3. De drie marktregio's (bron: handreiking ladder Stadsregio)
Relevante regio voor horeca en dienstverlening
Gelet op de beperkte omvang van de overige functies heeft de vestiging een lokaal verzorgingsgebied. De ruimte voor horeca en dienstverlening voorziet in de behoefte van de nieuwe inwoners van het Oostelijk havengebied.
Uitgaande van de relevante regio worden ten aanzien van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' de volgende conclusies getrokken.
Behoefte Wonen
De bouw van circa 463 woningen voorziet in een actuele regionale behoefte. Er is binnen de planperiode (10 jaar) sprake van een regionale behoefte - zowel kwalitatief als kwantitatief - aan de voorgenomen ontwikkeling.
De woningbehoefte blijkt uit de Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking Wonen (Stadsregio Amsterdam, 18 oktober 2016).
Kwantitatieve behoefte
Het project geeft invulling aan de woningbehoefte in de regio. In de regio worden onvoldoende woningen gebouwd om in de behoefte te kunnen voorzien. Het plan kan mede invulling geven aan de grote regionale kwantitatieve behoefte.
Kwalitatieve behoefte
Het project geeft invulling aan de vraag naar appartementen in diverse segmenten (sociale huur, vrije huur en koop). Aan dit type woningen is een grote behoefte in Amsterdam.
Behoefte (kleinschalige) horeca en dienstverlening
Amsterdam heeft een grote woningbehoefte en het aantal inwoners in het Oostelijk Havengebied zal fors toenemen door de transformatie van het gebied naar een werk-woongebied. Om de nieuwe bewoners van een aantrekkelijke woon- en leefomgeving te voorzien, zijn voorzieningen noodzakelijk.
Dit betekent dat de behoefte aan dienstverlening/maatschappelijke voorzieningen en horeca met een lokale verzorgingsfunctie toeneemt. De transformerende stadsbuurt genereert gelet op de forse toename van het aantal woningen en andere functies een eigen behoefte aan ondersteunende functies.
Uit Bijlage 7 Ladderonderbouwing blijkt dat er ruimte is voor uitbreiding van het aanbod aan dienstverlenende en maatschappelijke functies in het marktgebied Oostelijk Havengebied. Een toename van circa 4.400 m2 aan dienstverlening, maatschappelijke functies en horeca, waarvan de oppervlakte aan horeca binnen het plangebied slechts zo'n 885 m2 bedraagt, is geoorloofd, zonder dat er sprake zal zijn van een duurzame ontwrichting van de bestaande voorzieningenstructuur.
De beoogde vestigingen zijn aanvullend en hebben een buurtfunctie. De geplande functies hebben geen negatieve invloed op de bestaande verzorgingsstructuur in Amsterdam. De functies komen niet in de plaats van de bestaande voorzieningencentra. De nieuwe inwoners nieuwe inwoners zijn voor een compleet voorzieningenaanbod aangewezen op de bestaande wijkcentra.
Regionale afstemming
De regionale afstemming heeft plaatsgevonden in het kader van het Woonakkoord 2021-2025. Het Woonakkoord 2021-2025 bevat de gedeelde ambities en gezamenlijke inzet voor het woonbeleid van Amsterdam en de provincie Noord Holland. Het woonakkoord is de opvolger van het Regionale actieprogramma Wonen (RAP) en onderdeel van de "regionale afspraken" als bedoeld in artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020. In de omgevingsverordening en –regeling is bepaald dat de regionale woonakkoorden de uitgangspunten van het regionaal woonbeleid bevatten en in overeenstemming zijn met het provinciaal woonbeleid. In de Omgevingsverordening is tevens bepaald dat een plan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling onderdeel is van "regionale afspraken", ofwel de door de regio zelf vastgestelde woningbouwprogrammering en het gezamenlijke woonakkoord. De gemeente Amsterdam heeft in het kader van deze regels de status van zelfstandige 'regio'.
Regionale afstemming over horeca en dienstverlening is gelet op de omvang niet noodzakelijk. Er is sprake van een regionaal verzorgingsgebied (de functies zijn hoofdzakelijk ten behoeve van de nieuwe woningen en bedrijven binnen het plangebied).
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Het bestemmingplan maakt binnen de bestemming 'Gemengd' diverse functies mogelijk. De ontwikkeling voldoet aan de eisen uit de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. De functies passen binnen het geldende beleid en er is voldoende behoefte aan deze functies.
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol 2018 (LIB) regelt voor welk gebied rondom de luchthaven beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een "beperkingengebied" aangewezen. Binnen dat gebied gelden beperkingen ten aanzien van: maximale bouwhoogten, vogelaantrekkende functies en toegestane functies.
Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:
Consequenties voor dit plan
Het voorliggende bestemmingsplangebied is gelegen binnen het beperkingengebied ten aanzien van maximale bouwhoogten. Op grond van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol 2018 geldt hier een maximum bouwhoogte van 146 meter en radartoetshoogte 76 meter, gemeten vanaf het peil van Schiphol (-4,0 meter NAP). De maximale bouwhoogte die in dit bestemmingsplan is toegestaan is 63 meter. Dit blijft ruim onder de 146 meter. Er wordt voldaan aan de eisen uit het Luchthavenindelingbesluit Schiphol 2018.
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.
De woningbouwbehoefte wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Nabijheid van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe. Daarbij wordt in het ontwerp rekening gehouden met voldoende afvoermogelijkheden van (regen)water, voldoende groen in en om de stad, en optimale verkeersontsluiting met multimodale knooppunten.
Consequenties voor dit plan
Het bestemmingsplan heeft betrekking op een ontwikkeling binnen het stedelijk gebied. De ontwikkeling voorziet in een menging met functies en ligt ook in de nabijheid van andere voorzieningen. De ontwikkeling wordt duurzaam en natuurinclusief ontwikkeld. Bij het water zal een groen plein gerelealiseerd worden. De locatie is goed ontsloten voor auto en fiets. De gemeente spant ziich in om het openbaar vervoer bij de locatie te optimaliseren. De ontwikkeling sluit hierdoor aan bij het provinciaal beleid.
De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. De Provincie zoekt naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de Omgevingsverordening Noord-Holland. De Omgevingsverordening NH2022 geldt vanaf 1 januari 2024. Noord-Holland heeft al haar regels op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water in de Omgevingsverordening NH2022 opgenomen.
Consequenties voor dit plan
Het bestemmingsplan voldoet aan de Omgevingsverordening. In paragraaf 3.1.3 is reeds toegelicht dat de ontwikkeling voldoet aan de regionale afspraken voor stedelijke ontwikkelingen. Zoals in paragraaf 5.5 is toegelicht, heeft de ontwikkeling geen effect op beschermde Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. De ontwikkeling voldoet aan de eisen van duurzaam bouwen. Er wordt ingezet op duurzame energie door de realisatie van een WKO en zonnepanelen. Ook wordt in het plan rekening gehouden met klimaatadaptatie, onder andere door de realisatie van extra groen en groene daken. Nadere toelichting hierop staat in paragraaf 5.9.
De Provinciale Watervisie 2021 'Buiten de Oevers' is vastgesteld op 15 september 2015 door Provinciale Staten. De watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water. De Watervisie beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040. De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie.
In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.
Consequenties voor dit plan
De Watervisie heeft niet direct consequenties voor het plangebied. Hoofdstuk 5 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.
De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies. Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven. Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.
Op basis van de MRA Agenda stemmen gemeenten fasering en programmering van de woningbouwplannen met elkaar af. Die afstemming bestaat uit het uitwisselen van informatie en inzicht in de feitelijke ontwikkelingen op de regionale woningmarkt. Dit gebeurt onder meer door het monitoren van zowel de beschikbare harde en zachte plancapaciteit en van de daadwerkelijke jaarlijkse woningproductie. Ook wordt voor het eerst het regionale woonwensenonderzoek Wonen in de Metropoolregio Amsterdam (WiMRA) in de gehele MRA gehouden. Op basis van het gezamenlijk inzicht worden opgaven geformuleerd waaraan gezamenlijk gewerkt wordt.
Het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) is in 2005 opgericht. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. Er vindt regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het doel van Plabeka luidt als volgt: Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven.
Het regionale werklocatiebeleid is vastgelegd in de Uitvoeringsstrategie Plabeka 3.0 (20 juli 2017). De behoefte aan bedrijventerreinen is lager in vergelijking tot de periode voor de crisis en op de kantorenmarkt is er een flinke leegstand, al neemt die in sommige deelregio's snel af en met name in Amsterdam.
Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op transformatie van een gebied dat als bedrijventerrein is bestemd, in woon-werkgebied. Plabeka 3.0 is hierover onder meer aangegeven dat de ruimtedruk in de kern van de metropoolregio toe neemt en dat dit vraagt om verdichting binnen het stedelijk gebied. Tegelijkertijd vraagt de transitie naar de nieuwe economie (duurzaam, circulair, digitaal) om werklocaties die aansluiten op de veranderde ruimtebehoefte. Transformatie van bedrijventerreinen en kantoren is hiervoor een belangrijk middel; de ambitie die de regio op transformatiegebied heeft is dan ook fors. Overigens gaat het hierbij veelal om transformatie van monofunctionele werklocaties naar gemengde gebieden voor wonen én werken; er wordt dus met transformatie vaak óók nieuwe bedrijfsruimte gerealiseerd. De transformatie naar gemengde woon-werkmilieus - of naar andere functies - zorgt ervoor dat de regio kan voorzien in de kwalitatieve ruimtevraag naar gemengde, multimodaal bereikbare werkgebieden in de stad. De MRA heeft daarbij de opgave om verouderde en/of incourante kantoorlocaties en bedrijventerreinen te herstructureren en/of te transformeren. Een bestemming waar nog wel vraag naar is, en die transformatie in veel gevallen ook rendabel kan maken, is wonen. Daarbij draagt transformatie van werklocaties ook bij aan meer ruimte voor wonen in de MRA. Weliswaar richt Plabeka zich op ruimte voor werken - en niet op ruimte voor wonen - maar voldoende woningen op de juiste plekken zijn óók nodig om talent in de MRA te kunnen accommoderen, wat ook relevant is voor het vestigingsklimaat.
Consequenties voor dit plan
Dit bestemmingsplan maakt een transformatie van industriegebied naar werk-woongebied mogelijk, waarbinnen diverse functies worden toegestaan. Het plan behoudt en creëert hierdoor voldoende gevarieerde ruimte en kwaliteit van werklocaties.
Op 8 juli 2021 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 vastgesteld. De Omgevingsvisie Amsterdam 2050 vervangt de Structuurvisie Amsterdam 2040 uit 2011. De groeiambities van de structuurvisie uit 2011 zijn meer dan waargemaakt, de voorziene toename van het aantal inwoners en banen voor 2040 is in een tijdsbeslag van een decennium al bijna bereikt. Vooral dankzij de komst van internationale bedrijven en bijbehorende kennismigranten. De dienstensector groeide snel en door verdubbeling van het aantal toeristen gold dat ook voor horeca. Omdat investeringen in openbaar vervoer, publieke ruimte en groen achterbleven, is de druk op de stad stevig toegenomen. Meest in het oog springend zijn de geëxplodeerde huizen- en huurprijzen, die het voor bewoners met een lager en middeninkomen en kleine ondernemers lastig maken om een plek te vinden in de stad. Steeds duidelijker wordt dat de status van Amsterdam als internationale metropool negatieve kanten heeft. Bijvoorbeeld vanwege de ontwrichting van de woningmarkt door vastgoedbeleggingen en een het gevoel van ontheemding bij sommige Amsterdammers door de snelle veranderingen. Hoe internationaal ook, het succes van de stad hangt nog altijd grotendeels samen met in hoeverre inwoners zich thuis voelen. De afgelopen jaren ook duidelijk geworden dat ontwikkeling van de stad niet zonder goed beheer kan. Van de openbare ruimte, maar ook van kades en bruggen. Het is een mega-operatie op zichzelf, die de komende jaren veel van de stad zal vragen. Dit alles vormt het startpunt voor de Omgevingsvisie 2050.
De verwachting is dat de groei van de stad zal doorzetten. Die groei moet opgevangen worden en vooral gelijker verdeeld. Ook over de regio. Het besef dat Amsterdam onderdeel is van een grootstedelijke regio, is meer dan ooit doorgedrongen. De grootste uitdaging is de overstap naar meer duurzaamheid, met andere energiebronnen en een minder verspillende manier van leven. De inrichting van stad en regio gaat wezenlijk veranderen. Deze plannen staan deels al op de rol, een ander deel is nieuw.
Gezien de diverse beleidsmatige ambities en de schaarste van ruimte en financiën maakt het bestuur in de omgevingsvisie vijf strategische keuzes die worden aangehaald als:
Consequenties voor dit plan
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningen binnen de bestaande stad en intensivering van het gebied, waarbij ook werkfuncties en voorzieningen in het gebied aanwezig zijn. Er is ingezet op beperkt autogebruik. Door de groene binnentuin en groene daken zal de hoeveelheid groen toenemen. Dit sluit aan bij de doelstellingen uit de Omgevingsvisie Amsterdam 2050.
Op 20 juli 2017 heeft de gemeenteraad de Woonagenda 2025 vastgesteld. Uit de prognose van de woningbehoefte en de woningvoorraad blijkt dat in 2025 het grootste tekort zit in de gereguleerde huurvoorraad: een voorraad van 39% terwijl 49% van de huishoudens behoefte heeft aan deze woningen. De voorraad middeldure huur groeit volgens de prognose naar 9%, waardoor de voorraad meer in de buurt komt van de behoefte (11%). Er is in algemene zin behoefte aan huurwoningen. De woonagenda 2025 zet concreet in op de betaalbaarheid van woningen in Amsterdam, waarbij de komende jaren substantieel wordt ingezet op de bouw van sociale huurwoningen en huurwoningen in het middensegment. Amsterdam wil een inhaalslag maken en vooral bouwen voor huishoudens met een inkomen tot 1,5 maal modaal. Het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen is: 40% sociale huur 40% middelduur en 20% dure huur en koop. Aan de hand van spelregels voor woningbouwprogrammering wordt per plangebied bepaald welk programma gerealiseerd wordt.
In het Stedelijk kader voor sociale en middensegment huurwoningen in particuliere plannen (Gemeenteraad 20 december 2017) is onder meer bepaald dat in woningbouwplannen sprake is / moet zijn van een gedifferentieerd programma waarmee verschillende inkomensgroepen worden bediend. Dit ten behoeve van het doel van de gemeente om een gemengde stad te willen zijn. De gemeente geeft hier zelf vorm aan door bij de uitgifte van gemeentelijke grond te sturen op die differentiatie. Ook in de plannen van particulieren, waarbij geen sprake is van nieuwe gronduitgifte maar van eigen grond van particulieren of een reeds bestaand erfpachtcontract, wil de stad een gedifferentieerd aanbod bewerkstelligen. De stad werkt door middel van bestemmingsplanwijzigingen en erfpachtherzieningen alleen mee aan particuliere woningbouwplannen als er sprake is van een gedifferentieerd woningaanbod. Een gedifferentieerd aanbod houdt in dat ook voor particuliere transformaties in beginsel geldt dat 40% van de woningen als sociale woning wordt gerealiseerd, 40% van de woningen als middeldure woning en 20% als dure huur- of koopwoning (40-40-20). Van het stedelijke uitgangspunt '40-40-20' bij particuliere transformaties kan gemotiveerd worden afgeweken indien:
In 2020 is het Actieplan Middeldure huur herijkt. Onder meer voortvloeiend uit een intentieovereenkomst van februari 2020 met de leden van IVBN (Vereniging van Institutionele Beleggers Vastgoed, Nederland), Vastgoed Belang (Vereniging van particuliere beleggers in vastgoed) en de NEPROM (Nederlandse Vereniging van Projectontwikkeling Maatschappijen) om de productie van nieuwe en het behoud van bestaande betaalbare woningen te verbeteren. Onderdeel van de herijking is ook de geconstateerde maatschappelijke ontwikkeling waarin koopwoningen steeds vaker worden gekocht om te verhuren. Hierdoor zijn er voor gewone huizenkopers minder woningen beschikbaar. Het college (2020) vindt dit een slechte ontwikkeling en wil daarom een zelfbewoningsplicht instellen voor alle nieuwbouw koopwoningen in Amsterdam. Daartoe zijn met collegebesluiten d.d. 2 juni 2020 gemeentelijke beleidsregels vastgesteld, bestaande uit:
Consequenties voor dit plan
Met het plan wordt woningbouw mogelijk gemaakt van circa 463 woningen, waarvan 52 in de sociale sector. Aangezien de planvorming al enkele jaren loopt en er al eind 2016 / begin 2017 afspraken zijn gemaakt over het woningbouwprogramma, is in dit bestemmingsplan niet voorzien in de 40-40-20 regeling (40% sociaal, 40% middencategorie en 20% duur) voor nieuwe woningbouwontwikkelingen. Conform spelregel 3, zijn er reeds contractuele afspraken gemaakt welke zijn vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst en anterieure overeenkomst. Op grond van het voorgaande is het voorliggende bestemmingsplan in lijn met de geldende stedelijke kaders opgesteld. De woningbouwafspraken waren al gemaakt voordat deze regeling in werking trad.
Met ingang van 1 januari 2020 geldt de Huisvestingsverordening 2020. Hierin zijn regels opgenomen over de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Onderscheid bestaat tussen zelfstandige woonruimte, onzelfstandige woonruimte en bedrijfsmatig gebruik van een deel van de woonruimte, bijvoorbeeld ten behoeve van bed & breakfast. Sturen op de samenstelling van de woonruimtevoorraad is primair van belang omdat het woningaanbod dient aan te sluiten op de vraag en behoefte van huishoudens van verschillende samenstellingen aan woonruimte. Tussen de wijze van bewoning en/of het gebruik van te onderscheiden typen woonruimte bestaan verschillen. Bewoning door een gezinshuishouden is bijvoorbeeld anders dan het gebruik van een woonruimte met een gemeenschappelijke ruimte, die voor het overige verkamerd wordt verhuurd aan een aantal eenpersoonshuishoudens. De verschillende typen bewoning hebben naar hun aard één meer of minder intense ruimtelijke uitstraling. Voor het gedeeltelijk gebruik van woonruimte ten behoeve van bed & breakfast geldt dat dit meer effect op de omgeving heeft dan bewoning zonder dit nevengebruik.
Wanneer de rechthebbende een zelfstandige woonruimte verkamerd wil verhuren (ook wel
omzetting genoemd), of in de woonruimte een bed & breakfast wil exploiteren, dan is op grond
van de Huisvestingsverordening 2020 een omzettingsvergunning nodig voor verkamering
respectievelijk onttrekkingsvergunning ten behoeve van bed & breakfast nodig. Wanneer
verlening van de gevraagde vergunning, die een wijziging in de woonruimtevoorraad teweeg
brengt, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders leidt tot een aantasting
van de leefbaarheid ter plaatse, bijvoorbeeld omdat de concentratie van verkamerde woningen ter
plaatse te groot wordt geoordeeld, kan de op grond van de Huisvestingsverordening benodigde
vergunning om die reden worden geweigerd. Datzelfde kan zich voordoen bij een concentratie van bed & breakfast exploitatie.
Met ingang van 1 april 2020 gaat op grond van de Huisvestingsverordening 2020 voor omzetting
en onttrekking ten behoeve van bed & breakfast een quotumstelsel gelden. Dit betekent dat er
verdeeld over 99 wijken in de stad is vastgesteld hoeveel omzettingsvergunningen voor
kamergewijze verhuur alsmede hoeveel onttrekkingsvergunningen ten behoeve van bed &
breakfast er maximaal kunnen worden verleend. Bij het bepalen van die quota is de
aanvaardbaarheid voor het woon- en leefklimaat betrokken.
In geval van omzetting (verkamering) zijn naast het maximale aantal te verlenen vergunningen in het Huisvestingsbeleid stringente regels vastgelegd die toezien op een nadere spreiding van verkamerde verhuur binnen buurten en wijken, en te grote concentraties binnen een buurt of wijk worden voorkomen. Ook geldt de eis dat een kamer niet door meer dan één volwassene mag worden bewoond. Het samenstel van voorwaarden vormen een nadere borging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De afdeling Verkeer en Openbare ruimte van de gemeente heeft beoordeeld dat bij deze regeling geen sprake zal zijn van zodanige toename van de parkeerdruk of behoefte aan fietsparkeerplekken dat dit vanuit ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar zou zijn.
Het exploiteren van een bed & breakfast, waarvoor een onttrekkingsvergunning noodzakelijk is, kan overlast, drukte, afvalproblematiek en lokale overheersing van toeristenwinkels binnen het winkelaanbod met zich meebrengen. Omwonenden van een bed & breakfast worden het hele jaar door geconfronteerd met arriverende en vertrekkende gasten (rolkoffers) en mogelijk overlast van toeristen in hun directe woonomgeving vanwege een ander dag-nachtritme. Met de wijkquota is nadrukkelijk ook een ruimtelijke sturing beoogd over de 99 wijken in de stad en niet alleen de bescherming van de woningvoorraad. De onttrekkingsvergunningen ten behoeve van bed & breakfast zullen voor maximaal acht jaar worden afgegeven.
De wijkquota zorgen ervoor dat de extra druk die van omzetting van een zelfstandige naar meerdere onzelfstandige woonruimten (verkamering) alsmede gebruik van woonruimte ten behoeve van bed & breakfast uitgaat op het woon- en leefklimaat niet onevenredig zal zijn. Aldus beschermt het in de huisvestingsregels vastgelegde afwegingskader voor omzetting en onttrekking ten behoeve van bed & breakfast het belang van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voldoende. Een nadere ruimtelijke afweging voegt hieraan niets toe.
De regels over woonruimtevoorraad als vastgelegd in de Huisvestingsverordening 2020 hebben betrekking op de bestaande woonruimtevoorraad. Wanneer in geval van nieuwbouw of transformatie direct voor kamerverhuur wordt opgericht of woonruimte wordt vergund en gerealiseerd met het oog op exploitatie als bed & breakfast, is dit toegestaan zonder omzettings- respectievelijk onttrekkingsvergunning ten behoeve van bed & breakfast. In dat geval worden de ontwikkelingen niet in mindering gebracht op de op basis van de Huisvestingsverordening vastgelegde wijkquota. Hierdoor neemt de grip op de samenstelling van de woonruimtevoorraad en sturing op leefbaarheid af. Door in de regels van het bestemmingsplan alleen de zelfstandige woonruimte als rechtstreeks recht toe te staan, wordt dit tegengegaan. Realiseren van onzelfstandige woonruimte en woonruimte met faciliteiten voor bed & breakfast zijn geen directe rechten.
De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan niet worden gebruikt gelijktijdig met een omgevingsvergunning om een woongebouw op te richten of een gebouw te transformeren naar woonruimte. Dat volgt uit de voorwaarde dat de vergunningen slechts worden verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of verordening is verleend. Dit impliceert immers dat een dergelijke vergunning is vereist. Die vergunning is niet vereist, wanneer reeds eerder de juridisch-planologische toestemming voor een andere gebruik van de woning dan als zelfstandige woonruimte bestond. De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan daarom uitsluitend worden ingezet nadat eerst een zelfstandige woonruimte is opgericht. Na oprichting behoort de woonruimte tot de bestaande voorraad. Wanneer de wens bestaat deze verkamerd te verhuren of een bed & breakfast te gaan exploiteren, is vervolgens een vergunning op grond van de Huisvestingwet en/of -verordening nodig. Deze vergunning wordt verleend als aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan, waaronder een toets aan het beschikbare quotum. De ontwikkeling wordt op het quotum in mindering gebracht. Het woon- en leefklimaat is als hierboven uiteengezet in dit afwegingskader voldoende geborgd. De omgevingsvergunning voor afwijken kan daarom volgen op de omzettingsvergunning of onttrekkingsvergunning ten behoeve van bed & breakfast. De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voorziet er tevens is dat de afwijkvergunning en de onttrekkingsvergunning voor bed & breakfast voor wat betreft de geldigheidsduur worden gelijkgeschakeld.
De situatie kan voordoen dat een aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend waarbij toestemming wordt gevraagd om direct bij oprichting of direct bij omzetting onzelfstandige woonruimten, of bed & breakfastfaciliteiten te realiseren. Als gezegd is dan geen vergunning op grond van de Huisvestingswet- of verordening benodigd en kan als gevolg daarvan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid niet worden gebruikt. Dan kan wel buitenplans vergunning worden verleend. Wel is het noodzakelijk om het al dan niet verlenen van de gevraagde (buitenplanse) afwijkvergunning in het kader van de toets aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat af te stemmen op de overige ontwikkeling van verkamering respectievelijk bed & breakfast in de betreffende buurt of wijk.
Short stay
Het gebruik van woningen ten behoeve van short stay is niet toegestaan. Short stay is het tijdelijk gebruik van een woonruimte ten behoeve van ‘kort wonen’. Het tijdelijke gebruik betreft een periode van minimaal zeven nachten en maximaal zes maanden, en is geen wonen in de gewone betekenis van het woord. Dit was tot 2016 een methode om in Amsterdam expats te faciliteren. Het beleid hieromtrent was ingezet vanuit Huisvestingsregels. Tot aan vastgelegde maxima in buurten kon een onttrekkingsvergunning voor tien jaar worden verleend ten behoeve van short staygebruik. Short stay wordt niet meer gezien als wenselijke vorm van gebruik van woonruimte.
Consequenties voor dit plan
De opgenomen gebruiksregels en daarbij behorende begripsbepalingen zijn afgestemd op het (nieuwe) huisvestingsbeleid. In dit bestemmingsplan zijn gelet op het gestelde ten aanzien van short stay zijn hierover dan ook geen regels opgenomen.
Amsterdam staat nu met de nieuwe groeistrategie Koers 2025 aan de vooravond van een nieuwe stedelijke groeispurt. De komst van meer woningen en inwoners biedt kansen voor het versterken van Amsterdam als aantrekkelijke (internationale) vestigingsplaats. Naast woningen en voorzieningen zoals internationale scholen heeft Amsterdam ook ruimte nodig om nieuwe economische groei te faciliteren. Koers 2025 wijst daarbij in algemene zin op kansen in stadsstraten, op multimodale knooppunten, gemengde woon-werkwijken, de haven en bedrijventerreinen.
De opgave is om bij de nieuwe groei van Amsterdam aan te sluiten bij de vestigingsbehoefte van de groeiende kennis- en innovatie economie. Deze vraagt om specifieke gemengde stedelijke werkmilieus. De economische potentie van nieuwe wijken en de mate waarin economische menging succesvol kan zijn, is afhankelijk van de netwerkverbondenheid, dichtheid, de aanwezigheid van economische dynamiek, bereikbaarheid voor werknemers en logistiek en de woon-werkbalans. Hieronder een onderscheid tussen diverse werkmilieus. Het plangebied is aangemerkt als productieve wijk.
Afbeelding 3.4 Kansenkaart 'Ruimte voor de economie van Morgen'
Productieve wijken
Productieve wijken zijn woon-werkwijken waarbij de economische mix voornamelijk bestaat uit bedrijfsruimte die geïntegreerd wordt in het woonmilieu. Integratie van bedrijven in woonwijken is nodig om ondernemerschap voor de stad behouden, omdat veel binnenstedelijke bedrijventerreinen de komende jaren worden omgezet naar woningen. Integratie van bedrijven in woonwijken is overigens niet nieuw. Het grootste deel van Amsterdam tot en met de gordel van de negentiende eeuw, is gebouwd zonder een sterke fysieke scheiding tussen werken en wonen. Nieuwe productieve wijken keren terug naar dit principe, waarin ruimte is voor bestaande bedrijvigheid zoals ambachten, lokale productie, maar ook nieuwe opkomende productiemethoden zoals 3D-printers en ander vormen van kleinschalige smart-industry.
Consequenties voor dit plan
Er worden in dit plangebied bedrijfsruimten mogelijk gemaakt op de begane grond. Het betreffen creatieve bedrijven én andere kleinschalige bedrijvigheid.
Op 15 april 2020 heeft het college de "Bedrijvenstrategie 2020-2030: Amsterdam duurzaam productief" vastgesteld. Amsterdam staat bekend om haar ondernemerschap en bedrijvigheid. De logistiek en (maak) industrie zijn de machinekamer van de economie in de regio. De ruimte voor deze bedrijven is echter aan verandering onderhevig, mede omdat in de stad veel woningen nodig zijn. Nieuwe stedelijke wijken zijn gepland op bedrijventerreinen zoals Cruquius. Deze terreinen worden ook wel transformatiegebieden genoemd. Met deze transformaties neemt het aanbod aan traditionele vestigingslocaties voor bedrijven af, terwijl de vraag naar bedrijfsruimte juist toeneemt door onder andere nieuwe economie en toepassingen voor de circulaire economie en de energietransitie. Dit vormt de aanleiding voor de bedrijvenstrategie. Met de transformatie van bedrijventerreinen zullen zonder aanvullende maatregelen diverse vormen van ambacht, maakindustrie en reparatie uit de stad verdwijnen.
Doel van de strategie is om binnen de bredere ontwikkeling van stad voldoende ruimte te creëren en te behouden voor bedrijven, zodat Amsterdam een diverse economie houdt met een inclusieve arbeidsmarkt, en duurzaam aantrekkelijk is voor ondernemers. Uit de analyse van de bedrijvenstrategie 'Amsterdam duurzaam productief' blijkt dat Amsterdam met de vraagverwachting en 'business as usual' beleid rond 2026 geen bedrijvenkavels meer uit te geven heeft. Richting 2040 loopt het ruimtetekort op tot minimaal 150 hectare. In lijn met de Omgevingsvisie en 'compacte stad' principe, worden geen nieuwe plannen gemaakt voor uitleglocaties. Wel zijn er aanknopingspunten voor ruimtewinst, waaronder het mengen van bedrijvigheid en wonen. Zowel vanuit de vraag (hoog aandeel mengbare bedrijven) als het aanbod biedt het integreren van bedrijvigheid in gemengde woon-werkwijken mogelijkheden om ruimte te bieden aan stedelijke bedrijvigheid. Tot 2030 is ruim 600.000 m² bvo bedrijfsruimte voorzien in de bedrijventerreinen die naar productieve en creatieve wijken zullen transformeren.
Consequenties voor dit plan
Er worden in dit plangebied bedrijfsruimten mogelijk gemaakt op de begane grond. Het betreffen creatieve bedrijven én andere kleinschalige bedrijvigheid. Daarmee wordt de bedrijvigheid in het plangebied behouden.
De Nota Parkeernormen Auto stelt de nieuwe parkeernormen voor auto's vast voor nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. De gemeente wil de stad bereikbaar en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke openbare ruimte en meer ruimte voor de fietser en voetganger. Met de verwachte groei van de stad (woningen, kantoren etc.) is het noodzakelijk dat Amsterdam grenzen stelt aan het aantal geparkeerde auto's in de openbare ruimte. De nieuwe parkeernormering levert een bijdrage aan de regulering van het aantal geparkeerde auto's op straat.
De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het oude beleid zijn:
Consequenties voor dit plan
De plannen die in voorliggend bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt voldoen aan het parkeerbeleid. De onderbouwing hiervan is opgenomen in paragraaf 5.5.2.
De Nota Parkeernormen Fiets en Scooter (vastgesteld 14 maart 2018) verplicht nieuwe niet-woonfuncties zoals kantoren, horeca, onderwijsinstellingen en uitgaansgelegenheden om voldoende en goede parkeervoorzieningen voor de fiets op eigen terrein te realiseren. De parkeervoorzieningen zijn bestemd voor de eigen werknemers en bezoekers die langer dan 1,5 uur willen parkeren. Voor scooters zijn er richtlijnen opgenomen. Of dat ook bindend beleid wordt hangt af van hoe de omvang van het scooterverkeer zich de komende 2 jaar ontwikkelt.
De sterke groei van het fietsverkeer en het toenemende scootergebruik leiden tot steeds meer geparkeerde fietsen en scooters in de openbare ruimte. Met de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter worden parkeervoorzieningen voor fiets en scooter op nieuwe locaties van o.a. kantoren, onderwijs, horeca- en uitgaansgelegenheden op eigen terrein ingevuld. Dat draagt bij de kwaliteit van de openbare ruimte, een rustiger straatbeeld en meer ruimte voor voetgangers, groen en verblijfsplekken.
Consequenties voor dit plan
De plannen die in voorliggend bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt voldoen aan het parkeerbeleid voor fiets en scooter. De onderbouwing hiervan is opgenomen in paragraaf 5.5.3.
De gemeente Amsterdam wil de verduurzaming van de hoofdstad versnellen. Dit staat in de Agenda Duurzaamheid, de agenda voor duurzame energie, schone lucht, een circulaire economie en een klimaatbestendige stad. De Agenda Duurzaamheid is vastgesteld door de Gemeenteraad van Amsterdam op 11 maart 2015.
'In het coalitieakkoord 'Amsterdam is van iedereen' (mei 2018) is afgesproken dat de gemeente Amsterdam door het sterk vergroenen van de openbare ruimte de stad aantrekkelijker maakt om in te wonen, werken en verblijven. De groene ruimte speelt een belangrijke rol bij het klimaatbestendig maken van de stad. Buien worden steeds extremer en temperaturen hoger. Een effectieve manier om regenwater op te vangen en de temperatuur te beperken, is door het oppervlakte aan groen te vergroten. Daarnaast kan groen bijdragen aan meer biodiversiteit in de stad. Dit is onder andere meer concreet opgenomen de Agenda Groen (2015-2018).
Het duurzaamheidsbeleid zoals dat in meerdere beleidsdocumenten en programma's in de loop der tijd is uiteengezet wordt en is verder uitgewerkt, onder andere in de Routekaart Klimaatneutraal 2050.
Consequenties voor dit plan
Het plan sluit aan bij de duurzaamheidsambities van de stad Amsterdam, door onder andere gebruik te maken van duurzame energie en de realisatie van extra groen.
Op 20 december 2017 heeft gemeenteraad het detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022 vastgesteld. Het beleid richt zich op 'sterke winkelgebieden in een groeiende stad', waar de bewoners hun dagelijkse boodschappen op redelijke afstand van de woning kunnen doen en er meerdere interessante winkelgebieden zijn om te winkelen, ook buiten de binnenstad. De inzet is niet gericht op losstaande winkels, maar op clustering van het winkelaanbod in winkelgebieden. Winkels in dagelijkse artikelen worden in stadsstraten geclusterd rondom supermarkt(en). In de straten die een belangrijke verbindende functie hebben tussen delen van de stad, de stadsstraten, worden winkels geclusterd zodat er een duidelijk boodschappencentrum is en winkels niet overal verspreid zitten. Buiten het winkelcluster in de stadsstraat, is er een mix aan functies zoals dienstverlenende bedrijven, horeca, kantoren naast winkels toegestaan.
Consequenties voor dit plan
Dit bestemmingsplan maakt geen zelfstandige detailhandel mogelijk.
Amsterdam is permanent in verandering en ontwikkeling. Erfgoed is een bron van inspiratie en een drijvende kracht bij die ontwikkeling: monumentale gebouwen en archeologische vindplaatsen, maar ook tradities en verhalen bepalen de identiteit en de kwaliteit van de bestaande stad. Omgekeerd dankt erfgoed haar voortbestaan aan verandering en groei. Actuele ontwikkelingen in de economie en het verkeer, in het wonen, de culturele sector, het onderwijs en het sociale domein zijn bepalend voor de toekomst van zowel het materiële als het immateriële erfgoed. Nieuwkomers en zittende bewoners, jonge starters en gevestigde (internationale) bedrijven zoeken steeds opnieuw passende ruimte in de stad. En zorgen voor een vitale mix van wonen, werken en recreëren in de bijzondere buurten en monumentale gebouwcomplexen van Amsterdam.
In de Erfgoedagenda worden de hoofdlijnen, aandachtspunten en acties voor de komende jaren uiteengezet. Rode draad is het optimaal inzetten van erfgoed bij de transformatie en groei van de stad.
Consequenties voor dit plan
Binnen het plangebied bevindt zich een behoudenswaardig object, namelijk de Villa. De bestaande ruimtelijke kwaliteiten en cultuurhistorische waarden, bepalend voor de identiteit van een gebied, vragen erom te worden ingezet als bron van inspiratie bij ontwikkeling en transformatie. In dit kader zal De Werkmeester worden gerestaureerd, worden verplaatst naar het plein aan het water en ruimte bieden aan een horecagelegenheid.
Het horeca- en terrassenbeleid is uitgewerkt in de Horecanota stadsdeel Oost 2012. Het stadsdeel zet in op een gerichte toename van horeca, waarbij kwaliteit van groter belang is dan kwantiteit. Horeca moet passen bij een buurt en de bewoners. In het horecabeleid is daarom ook aandacht voor maatschappelijk verantwoord horecabeleid en handhaving. Hieronder worden de voor dit bestemmingsplan relevante hoofdpunten van het beleid kort samengevat:
Consequenties voor dit plan
Het bestemmingsplan maakt nieuwbouw van woningen mogelijk, waarbij op de begane grond ook andere functies mogelijk zijn, zoals kleinschalige bedrijvigheid, creatieve bedrijvigheid, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening.
In het plangebied is horeca voorzien in de Villa (ca. 470 m2 bvo). Gezien de omvang zal de horeca een lokaal verzorgingsgebied hebben: gericht op de nieuwe functies (wonen en bedrijven) in het plangebied. Deze horeca kan de levendigheid van buurt vergroten. Horeca categorie I, III en IV op deze locatie met een menging van wonen en werken, is passend in het gebied.
Bij de horeca zal een terras gerealiseerd worden. Hierdoor zal de levendigheid van het gebied vergroot worden.
Ondergeschikte horeca wordt mede mogelijk gemaakt binnen het plangebied. Ondergeschikte horeca is ondersteunende horeca bij een andere hoofdfunctie van de begane grond het gebouw.
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, sluiten aan bij het horeca- en terrassenbeleid. Weliswaar is het Cruquiusgebied nu nog geen cluster van horecagelegenheden, maar gezien de kwaliteit van de locatie is het wel een goede locatie voor een toevoeging van horeca. Zeker met het oog op de toename van het aantal bewoners in dit gebied.
In dit hoofdstuk worden de relevantie milieuaspecten beschreven. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod.
Doel van de voorgenomen ontwikkeling is het realiseren van nieuwbouw voor woningen en commerciële functies en de herontwikkeling van bestaande karakteristieke panden tot woningbouw. In het kader van het voorbereiden van het bestemmingsplan voor deze ontwikkeling dient te worden beoordeeld of voor dit project een mer(beoordelings)plicht geldt.
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor, of een besluit neemt over, projecten met belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu een milieueffectrapportage te doorlopen. Bijlage C van het Besluit m.e.r. geeft de aard van de projecten en de omvang waarvoor een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld. Van projecten genoemd in bijlage D Besluit m.e.r. moet per geval worden gekeken of zij tot negatieve effecten voor het milieu kunnen leiden. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is voor in kolom 1 van bijlage C en D genoemde activiteiten altijd de toets noodzakelijk of sprake is van een project met belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Deze toets dient in dat geval plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.
Als de activiteiten die met het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt in kolom 1 van onderdeel D staan, dan bestaat de m.e.r.-beoordelingsplicht er uit dat het bevoegd gezag moet beoordelen of de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Blijkt uit deze beoordeling dat de betreffende activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben, dan moet de m.e.r.-procedure (m.e.r.) worden doorlopen en moet een milieueffectrapportage (MER) worden opgesteld.
Het proces van transformatie van Cruquius is al langere tijd gaande. Vanwege de realisatie van het totale woningbouwprogramma van het Cruquiusgebied voor nieuwbouw van meer dan 2.000 woningen werd in 2018 geconcludeerd dat dit wat aard en omvang betreft, op basis van activiteit 11.2 van de D-lijst van het Besluit Milieueffectrapportage, m.e.r.-beoordelingsplichtig was. In 2018 is voor op dat moment opgestarte en voorziene bestemmingsplanprocedures voor deelgebieden in de omgeving van voorliggend plangebied een mer-beoordeling gemaakt. Dit middels een aanmeldingsnotitie waarmee de initiatiefnemer (op dat moment een ontwikkelaar) aan het bevoegd gezag had aangegeven dat zij voornemens was een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit te willen gaan uitvoeren. Daarvoor werd in de aanmeldingsnotitie gemotiveerd of er al dan niet belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht werden (Bijlage 8 Aanmeldingsnotitie mer-beoordeling Cruquiusgebied). Op basis van die aanmeldingsnotitie kon het bevoegd gezag vervolgens het besluit nemen of al dan niet een m.e.r.-procedure moest worden doorlopen. Op dat moment werd mede op basis van de vastgestelde spelregels en spelregelkaart ontwikkelingen voorzien in het gehele Cruquius-gebied, waaronder ook voorliggend plangebied. Hierbij zijn onder meer aannamen gedaan voor op dat moment nog niet concrete ontwikkelingen waarbij in totaal werd uitgegaan van maximaal 244.862 m2 bvo wonen en 93.128 m2 bvo bedrijfsfunctie/werken. In de m.e.r.-beoordeling voor het gehele Cruquiusgebied is geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieukundige effecten niet spelen en dat geen Milieueffectrapportage moet worden opgesteld en geen mer-procedure voor dit gebied moet worden doorlopen. Het bekende huidige programma, bestaande uit het sindsdien reeds gerealiseerde programma en de bestuurlijk vastgestelde nog toekomstige ontwikkelingen, bedraagt naar het zich nu laat aanzien 217.887 m2 bvo wonen en 70.903 m2 bvo bedrijfsfunctie/werken.
Hiermee past de huidige ontwikkeling van voorliggend bestemmingsplan voor deelgebied 7 binnen het totaalprogramma dat in 2018 is beoordeeld op de vraag of een MER moest worden opgesteld en een m.e.r.-procedure moest worden doorlopen. De aard en omvang van het transformatie van Cruquius is nadien niet gewijzigd. In dat opzicht is de mer-beoordeling voor het Cruquiusgebied nog actueel. En inmiddels is een deel van de in 2018 beoordeelde ontwikkeling van Cruquius gerealiseerd of in aanbouw. Dit betekent dat de omvang in programma dat de komende jaren nog wordt gerealiseerd op Cruquius, ten opzichte van in de in 2018 beoordeelde omvang, op moment van opstellen van voorliggend bestemmingsplan, minder is dan destijds is beoordeeld. De conclusie is dan ook dat voor het voorliggende bestemmingsplan geen m.e.r.-procedure moet worden doorlopen en dat geen milieueffectrapportage (MER) moet worden opgesteld.
Voor het gehele te transformeren Cruquiusgebied is een m.e.r.-beoordeling opgesteld (Bijlage 8 Aanmeldingsnotitie mer-beoordeling Cruquiusgebied). Samengevat kan geconcludeerd worden dat er geen belangrijke nadelige milieuhygiënische effecten zijn. Er hoeft daarom geen m.e.r.-procedure voor de transformatie van het Cruquiusgebied te worden doorlopen.
Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen: VNG-brochure) richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor verschillende functies aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer fijne afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer. De VNG-brochure vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden, waar gemotiveerd kan worden afgeweken. Wel is uit vaste jurisprudentie gebleken dat de Raad van State in het kader van “goede ruimtelijke ordening” toetst aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie en bij het afwijken hiervan aan de onderliggende motivering.
Deze richtafstanden in de VNG-brochure zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding.
Om gevoelige bestemmingen in het plangebied toe te kunnen staan, moet niet alleen rekening worden gehouden met de milieuhinder veroorzaakt door reeds bestaande bedrijven, maar ook met de te verwachten milieuhinder van de nieuwe toegestane functies in het plangebied. Cruquius, deelgebied 7 krijgt een gemengde functie (gemengd gebied), zonder fysieke scheiding van wonen en andere, mogelijk hinder veroorzakende functies.
Een indicatie van richtafstanden bij verschillende bedrijfstypes is weergegeven in onderstaande tabel.
Milieucategorie | Rustige woonwijk | Gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Tabel 4.1 Richtafstanden bedrijven rustige woonwijk / gemengd gebied
Kwalificatie gebied
De omgeving van het plangebied en het plangebied zelf, is aan te merken als 'gemengd gebied'. Daarom kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verlaagd worden zonder dat dit ten koste gaat van een goed woon- en leefklimaat.
In gebieden met functiemenging, zoals binnensteden, kunnen sommige soorten bedrijven aan- of inpandig aan woningen grenzen. Ook kan gekeken worden naar de specifieke situatie bij een bedrijf: als een bedrijf afwijkt van het 'gemiddelde' bedrijf uit de VNG-handreiking, of als het bedrijf al beperkt wordt door bestaande woningen in de buurt, kan een andere afstand worden aangehouden. Een afwijkende afstand wordt onderbouwd met onderzoek dat aantoont dat met die afstand een goed woon- en leefklimaat behouden blijft.
Functiemenging
Binnen de gebieden met de bestemming 'Gemengd' kunnen milieubelastende en milieugevoelige functies op vrij korte afstand gesitueerd worden. De richtafstanden die behoren bij de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' uit de VNG-brochure zijn echter niet toepasbaar. De bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging hanteert geen richtafstanden, maar de categorieën A, B en C die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn. Hieronder volgt een beschrijving van de categorieën.
categorie A
Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen - in gebieden met functiemenging - kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
categorie B
Activiteiten die in gebieden met functiemenging kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
categorie C
De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Voor de bestemming 'Gemengd' is een functiemengingslijst opgenomen met de categorieën A en B. Dit zijn hoofdzakelijk ambachtelijke bedrijven. Categorie C is niet opgenomen vanwege de extra verkeersaantrekkende werking.
Dit bestemmingsplan maakt de vestiging van gevoelige functies in de nabijheid van bestaande bedrijven op het (voormalig) industriegebied Cruquius mogelijk. In het Cruquiusgebied zijn nabij het plangebied op basis van het bestemmingsplan 'Cruquius' bedrijven toegestaan met een maximale milieucategorie 4.1.
Daarnaast staat het bestemmingsplan binnen het plangebied creatieve bedrijvigheid toe.
In het uitgevoerde onderzoek Bedrijven en milieuzonering (Bijlage 9 Bedrijven en milieuzonering) is onderzocht of er ter plaatse van de geplande woningbouw en de woningbouw in de omgeving sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en of de omliggende bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad.
Effecten creatieve bedrijvigheid en horeca in plangebied op woningbouw
Voor de toegelaten bedrijven in het plangebied wordt de systematiek van functiemenging toegepast. De Lijst van toegelaten bedrijven is als bijlage bij de regels gevoegd.
Zoals uit de rapportage "Ontwikkeling Kop van Cruquius (deelgebied 7) in Amsterdam Milieuzonering van het adviesbureau LBP Sight (Bijlage 9 Bedrijven en milieuzonering) is op te maken vallen functies als kleinschalige bedrijvigheid, creatieve functies en de horeca van dit plan onder categorie A van de Staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Wat betekent dat deze activiteiten als weinig milieubelastend worden aangemerkt voor hun omgeving en dat deze activiteiten aanpandig aan woningen uitgevoerd kunnen worden. Hierbij zijn de eisen uit het Bouwbesluit voor scheiden tussen wonen en bedrijven toereikend. Voorts concludeert het adviesbureau LBP Sight specifiek voor horeca dat het projecteren van appartementen boven horecagelegenheden aandacht vraagt aan de te realiseren geluidsisolatie tussen de horecavoorziening en de erboven gelegen woningen. Dit geldt zowel voor de luchtgeluidsisolatiewaarden als de contactgeluidsisolatiewaarden. Voorts geeft LBP Sight aan dat het projecteren van terrassen bij horeca gelegenheden nabij woningen in een gemengd gebied passend is. Waarbij wordt opgemerkt dat bij de aangrenzende realisatie extra aandacht besteed dient te worden aan de optredende geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de woningen en hoe die geluidbelasting zich verhoudt tot een goed woon- en leefklimaat in de woningen. Dit is voor een initiatiefnemer voor nieuwbouw een aandachtspunt voor het moment van opstellen van een concreet bouwplan voor deze locatie.
De nieuwe niet-woonfuncties in het plangebied zijn toelaatbaar. Ten aanzien van de bestaande bedrijven heeft het bestemmen van deze functies geen belemmerende werking, omdat de omliggende bedrijven geen gevoelige bestemmingen betreffen en daarom geen speciale bescherming genieten.
Effecten woningbouw in plangebied op omliggende bedrijven
Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Cruquius' hebben nog enkele bedrijven in de omgeving van het plangebied de bestemming Bedrijf, waarbij bedrijven tot categorie 4.1 zijn toegestaan. Enkele bedrijven hebben via een maatbestemming een hogere categorie toegekend gekregen. Bij bedrijven met categorie 4.1 geldt op basis van gemengd gebied een richtafstand van 100 m tot gevoelige functies. Bij categorie 5.2 geldt een afstand van 500 meter en bij categorie 4.2 geldt 200 m.
De volgende bedrijfsbestemmingen / bedrijven zijn relevant:
Bedrijfsverzamelgebouw Cruquiuskwartier | |
Kapteijn Metaal Recycling | |
Afvalpunt Cruquiusweg (oost) |
Daarnaast zijn er ook aan de overzijde van het water bestaande bedrijven gelegen.
Afbeelding 4.1 Bestaande bedrijven omgeving plangebied
De nieuwe woningen liggen op voldoende afstand van de bestaande bedrijvigheid. Alleen bij het bedrijfsverzamelgebouw Cruquiuskwartier is de woningbouw binnen de richtafstand gelegen en is woningbouw zonder nadere afweging en/of maatregelen niet zonder meer mogelijk.
Uit het onderzoek (Bijlage 9 Bedrijven en milieuzonering) blijkt dat de feitelijke bedrijvigheid niet wordt belemmerd. Deze heeft een lagere milieucategorie dan maximaal volgens het bestemmingsplan toelaatbaar is. De (voormalige) bedrijvigheid op het oostelijk deel van het Cruquiusgebied is reeds verdwenen of verdwijnt op korte termijn. Er zijn hier bestemmingsplannen voor woningbouw in procedure of in voorbereiding.
Voor de locaties met een bedrijfsbestemming waar categorie 4.1 bedrijven zijn toegestaan en die ook in de toekomst zullen blijven bestaan en waarvoor geldt dat nu woningbouw wordt mogelijk gemaakt binnen de richtafstand van 100 m, dient een nadere afweging te worden gemaakt. Uit het onderzoek (zie bijlage 9) is op te maken dat het bij voorliggend bestemmingsplan gaat om de locatie van het Bedrijfsverzamelgebouw Cruquiuskwartier (Cruquiusweg 109-111). In de huidige situatie wordt de bedrijvigheid op deze locatie aangemerkt als (milieu)categorie 1. Bij toekomstige ontwikkelingen in dit transformatiegebied dient evenwel rekening te worden gehouden met planmaximalisatie, dat wil zeggen met het gegeven dat hier bedrijvigheid van (milieu)categorie 4.1 is toegestaan.
Van belang hierbij is op te merken dat het een richtafstand betreft, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. Geluid is bij de bedrijfsactiviteiten vaak de bepalende factor voor de aan te houden afstand. Met akoestisch onderzoek kan worden aangetoond of een kortere afstand acceptabel is. Daarbij kan veelal door toepassing van technische (geluid)maatregelen aanwezige nadelige effecten (grotendeels) worden weggenomen. Met maatwerk kan een goede ruimtelijke ordening worden gewaarborgd.
Bij de analyse over de milieu-planologische inpasbaarheid wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering als hulpmiddel. Die publicatie ziet in beginsel toe op het scheiden van hinderveroorzakende en hindergevoelige functies. Daartoe bevat die publicatie onder andere richtafstanden en stappenschema's bij het projecteren van gevoelige bestemmingen binnen de richtafstanden. Dit laatste is in voorliggende situatie het geval. Dit brengt met zich mee dat nadere afwegingen dienen te worden gemaakt, waarbij mede is gekeken naar het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm).
Dit om de volgende reden: In het Abm staan milieuregels waar inrichtingen aan moeten voldoen. Dit geldt onder meer voor de activiteiten op de locatie van het bestaande bedrijfsverzamelgebouw Cruquiuskwartier. De grenswaarden van het Abm die inrichtingen in acht moeten nemen gelden voor geluid op de gevel van gevoelige gebouwen. En indien de inrichting op een gezoneerd industrieterrein ligt, geldt dat voor wat betreft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ook op 50 m van de inrichting. Het bestemmingsplan projecteert nieuwe woningen nabij een bestaand bedrijfsverzamelgebouw op een afstand van minimaal circa 10 meter (Candido). Voor het bestemmingsplan Cruquius deelgebied 7, Kop van Cruquius is de vraag aan de orde in hoeverre het Cruquiuskwartier in de nieuw beoogde situatie van het bestemmingsplan kan voldoen aan de grenswaarden van artikel 2.17 van het Abm. Deze regels uit het Abm zijn vertaald in artikel 3.2.1 van de regels van dit bestemmingsplan.
De redenering daarbij is als volgt: Op grond van het Abm dienen inrichtingen bij het uitvoeren van hun activiteiten voor geluid de maximale grenswaarden in acht te nemen op gevels van woningen. Om te voorkomen dat bestaande bedrijven in hun bedrijfsvoering worden beperkt als gevolg van het, ten opzichte van de bestaande situatie, dichterbij projecteren van nieuwe woningen, is in artikel 3.2.1 van de planregels het volgende bepaald: woningen moeten zijn voorzien van dove gevels, tenzij voldaan wordt aan de grenswaarden die in de regels zijn opgenomen. En aanvullend, dat het ook mogelijk is om andere geluidsmaatregelen te treffen.
Uit de berekeningen in het aanvullend akoestisch onderzoek naar het Bedrijfsverzamelgebouw Cruquiuskwartier in relatie tot de beoogde woningbouw (Bijlage 11 Hoofdlijnen aanvullend akoestisch onderzoek industrielawaai) blijkt dat grotendeels voldaan kan worden aan de grenswaarden uit het Abm en dus de regels in artikel 3.2.1. van dit bestemmingsplan. De berekeningen zijn gebaseerd op actuele situatie waarbij voor gebouw 2 en 3 geluidreducerende maatregelen zijn doorgevoerd.
In de rapportage van het akoestisch onderzoek is voor het bedrijfsverzamelgebouw Cruquiuskwartier, onderscheid gemaakt in vier te onderscheiden gebouwdelen, namelijk:
Elk van deze gebouwdelen heeft een eigen VvE. Om het geluid van het bedrijfsverzamelgebouw Cruquiuskwartier te reduceren zijn afspraken gemaakt met de VvE's om bij gebouw 2 en 3 aanpassingen te doen aan de installaties op het dak. De volgende modificaties zijn afgesproken:
In het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met deze maatregelen. Deze maatregelen zullen geborgd worden via een maatwerkvoorschrift voor gebouw(deel) 2 en 3.
Uit de rekenresultaten per gebouw blijkt dat de actuele geluidbelasting van elk gebouw op het plan gebied van de Kop van Cruquius kan voldoen aan de grenswaarde in planregel 3.2.1. Uitgezonderd zijn enkele woningen op de bovenste verdiepingen van Houtsma-Zuid en Candido. Op onderstaande afbeelding is een grafisch overzicht gegeven op welke plaatsen voldaan kan worden en op welke plaatsen sprake is van een bijzondere maatregel (dove gevel).
Afbeelding 4.2: Dove gevels Houtsma-Zuid Candido (rode bolletjes)
Met het wijzigen van de huidige bestemming 'Bedrijf - 3' die van toepassing is op de planlocatie naar de bestemming 'Gemengd' waarmee wonen, (creatieve) bedrijven, horeca, maatschappelijke functies en dienstverlening worden mogelijk gemaakt, voorziet het plan met het treffen van maatregelen (installaties bedrijvigheid), dove gevel, geluidluwe gevel en aanvaardbaar binnenklimaat) in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De planontwikkeling leidt niet tot onevenredige beperkingen van de planologische mogelijkheden voor de aanwezige bedrijven in de omgeving.
Wet luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen. De nieuwe wetgeving kent een dubbele doelstelling:
Een belangrijk verschil met het vervallen besluit luchtkwaliteit 2005 is dat de nieuwe regelgeving geen directe en harde koppeling meer kent tussen besluiten en grenswaarden. Deze is vervangen door een meer flexibele toetsing of koppeling tussen (ruimtelijke) besluiten en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Een van de elementen daarvan is dat projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Voor projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de concentratie is het nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) relevant.
Een bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet milieubeheer als het bestemmingsplan niet leidt tot een overschrijding of een verdere overschrijding van de normen.
AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam
Op 1 maart 2006 is de gemeenteraad akkoord gegaan met het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam 2005. Dit actieplan kent als doel het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. De drie centrale uitgangspunten van dit actieplan zijn:
Het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam vloeit voort uit de verplichting die is opgenomen in het landelijke Besluit luchtkwaliteit (2005). Ingegeven door aspecten van de volksgezondheid stelt dit besluit, op grond van een Europese richtlijn, voor verschillende stoffen normen voor maximale concentraties in de buitenlucht. Burgemeester en Wethouders moeten op grond van het Besluit luchtkwaliteit jaarlijks de stedelijke luchtkwaliteit inventariseren. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van knelpunten, hetgeen in Amsterdam het geval is, moeten Burgemeester en wethouders op grond van het Besluit luchtkwaliteit een actieplan opstellen dat gericht is op het aanpakken van de geïdentificeerde knelpunten. Dit actieplan is vastgesteld door het College op 24 januari 2006.
Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam
Het college stelt voor aan de raad om een aanvullend toetsingskader bij de Structuurvisie vast te stellen. In de Structuurvisie staan de ruimtelijke ambities van de gemeente tot 2040. De 'richtlijn gevoelige bestemmingen' en het 'afwegingskader verkeerstromen in relatie tot gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit' zijn in de Structuurvisie benoemd als onderwerpen waarvoor een aanvullend toetsingskader zal worden vastgesteld. Met deze raadsvoordracht wordt daaraan voldaan. Het effect is dat de richtlijn en het afwegingskader stadsbrede werking krijgen waardoor in heel Amsterdam bij nieuwbouw of het opnieuw in gebruik nemen van 'gevoelige bestemmingen' (zoals ziekenhuizen, scholen en kinderdagverblijven) in de buurt van drukke verkeersstromen eerst advies van GGD moet worden gevraagd. Het college heeft ingestemd met het 'afwegingskader verkeersstromen in relatie tot de gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit'. Het afwegingskader hoort bij de in 2010 vastgestelde 'richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit'. De richtlijn en het afwegingskader zorgen ervoor dat in de zones langs wegen waar een slechte luchtkwaliteit heerst niet zomaar nieuwe bebouwing en nieuw gebruik voor kwetsbare groepen ontstaan.
In het kader van een nieuw bouwplan dient beoordeeld te worden of er voldaan wordt aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (Wm). Daartoe is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd voor het de herontwikkeling van het gehele Cruquiusgebied (Bijlage 14 Luchtkwaliteit).
In het rapport is aangegeven dat het Cruquiusgebied niet onder het NSL valt en gezien de aard en omvang van de totale ontwikkelingen in het gebied is geen toetsing uitgevoerd aan het NIBM-criterium.
Afbeelding 4.3 Onderzoeksgebied luchtkwaliteit
Uit metingen en berekeningen van het LML en PBL (onder andere de Grootschalige Concentraties Nederland (GCN)) en het NSL blijkt dat in Nederland alleen nog lokaal sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarde voor de stoffen NO2 en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor overige luchtverontreinigende stoffen worden reeds geruime tijd en nagenoeg overal in Nederland gerespecteerd. (Zeer) fijn stof en NO2 zijn daarmee de meest relevante stoffen in het kader van de beoordeling van de gevolgen voor de luchtkwaliteit. In het onderzoek is de gedetailleerde analyse van de luchtkwaliteit derhalve beperkt tot (zeer) fijn stof en NO2.
De gehanteerde grenswaarden per stof zijn samengevat in onderstaande tabel.
Tabel 4.2 Grenswaarden luchtkwaliteit
Resultaten
Bij het bepalen van de concentraties in het onderzoeksgebied zijn zowel de bijdragen van wegverkeer, scheepvaartverkeer als bedrijfsgebonden emissies betrokken. Door de bijdrage van deze bronnen op te tellen bij de ter plaatse heersende achtergrondconcentraties, wordt inzicht gegeven in de totale concentratie niveaus in het onderzoeksgebied.
In het onderzoek zijn de gevolgen voor de luchtkwaliteit, die samenhangen met de voorgenoemde herontwikkeling in kaart gebracht. Hiertoe zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen berekend op die locaties waar de gevolgen voor de luchtkwaliteit maximaal zijn en de hoogste concentraties luchtverontreinigende stoffen te verwachten zijn. De berekeningen zijn uitgevoerd voor het jaar 2017.
In het onderzoek is uitgegaan van de ingebruikname van het Cruquiusgebied in 2017. Omdat de ingebruikname van de herontwikkeling in de praktijk gefaseerd zal plaatsvinden, vormen de berekende concentraties luchtverontreinigende stoffen in voorliggend onderzoek een overschatting van de werkelijk te verwachten concentraties (worstcase).
Uit de berekeningen volgt dat zelfs bij de gehanteerde worstcase benadering, de grenswaarden voor (zeer) fijn stof en NO2 niet worden overschreden op die locaties waar de gevolgen voor de luchtkwaliteit vanwege de beoogde ontwikkeling het grootst zijn.
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer de geluidbelasting moet worden getoetst. Daarnaast is vastgelegd welke geluidbelasting in deze situaties is toegestaan. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften.
Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk maakt, dient akoestisch onderzoek verricht te worden. Bestaande wegen, die niet zijn aangewezen als woonerf of 30 km-zone, hebben een wettelijke geluidzone. Indien binnen deze zone nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er voldaan wordt aan de hoogst toelaatbare waarde van de Wgh. Hetzelfde geldt voor nieuwe geluidgevoelige functies in de geluidzone van een industrieterrein.
Indien uit onderzoek blijkt dat de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB respectievelijk 50 dB(A) op de gevel wordt overschreden, zal er een hogere waarde vastgesteld moeten worden. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van een hogere waarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.
Voor scheepvaartlawaai bestaan in Nederland geen wettelijke normen en is er geen wettelijke berekeningsmethode voor de geluidbelasting door de varende schepen. Over het algemeen ervaren mensen scheepvaartlawaai als minder hinderlijk dan industrie- of wegverkeerslawaai, maar hinderlijker dan bijvoorbeeld spoorweglawaai.
Geluidbeleid
Het actuele Amsterdams geluidsbeleid is opgenomen in het 'Amsterdams geluidbeleid 2016' (Gewijzigde versie vastgesteld op 17 oktober 2023).
Het Amsterdams geluidbeleid wordt toegepast bij de ontwikkeling van woningen en andere geluidgevoelige objecten op locaties met een hoge(re) geluidbelasting. De essentie is dat woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het hogere grenswaarden besluit een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie.
Bij de vaststelling van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden.
In de bijlagen wordt na vaststelling het (ontwerp) Besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder opgenomen, alsmede het daaraan ten grondslag liggende akoestisch onderzoek.
In het kader van een nieuw bouwplan waarin geluidgevoelige bestemmingen (woningen) kunnen worden gerealiseerd, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Voor het plangebied zijn in een akoestisch onderzoek en een aanvullend akoestisch onderzoek de aspecten weg-/spoorweglawaai, industrielawaai en scheepvaartlawaai onderzocht. Doel van het onderzoek is te bepalen of de nieuw te bouwen geluidgevoelige bestemmingen (woningen) volgens de wettelijke bepalingen kunnen worden gerealiseerd. Indien dit niet het geval is, wordt aangegeven welke maatregelen kunnen worden getroffen en/of dat er sprake is van hogere waarden.
De onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 10 Akoestisch onderzoek, Bijlage 11 Hoofdlijnen aanvullend akoestisch onderzoek industrielawaai en Bijlage 12 Aanvullend akoestisch onderzoek industrielawaai. Hieronder zijn de resultaten en de conclusie opgenomen. In overleg met de zonebeheerder is het zonemodel aangepast op de actuele situatie.
Wegverkeerslawaai
Vanwege het wegverkeer over de Cruquiusweg bedraagt de maximale geluidbelasting 51
dB. Het betreft een 30 km/u weg. Hogere waarden zijn daarom niet aan de orde. Vanuit
een goede ruimtelijke ordening dient wel een beoordeling plaats te vinden. De belasting
van 51 dB komt alleen aan de zijde van de Cruquiusweg voor, op de westgevel van het
meest zuidelijke gebouw. Verder wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB alleen nog
overschreden op de zuidgevel van hetzelfde gebouw. Op alle overige gevels wordt voldaan
aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
De geluidbelasting overschrijdt, nadat de aftrek conform artikel 110g zou worden toegepast,
nergens de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Spoorweglawaai
Ten westen van dit bestemmingsplan bevindt zich het spoortraject Muiderpoort – Amsterdam Centraal. Dit spoortraject is aangegeven op de geluidplafondkaart. De breedte van de geluidzone langs deze spoorweg is 900 meter (GPP max. 72 dB).
Aangezien het bouwplan op ruime afstand (meer dan 900 m) van het spoor is gelegen en daarmee niet binnen de zone ligt van het spoor, is een akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai niet van toepassing.
Scheepvaartlawaai
Voor scheepvaartlawaai zijn geen wettelijke normen voor de geluidbelasting. In het kader van de goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting, vanwege de schepen over het Amsterdam-Rijnkanaal, wel inzichtelijk gemaakt. De geluidbelasting bedraagt maximaal 64 dB(A) etmaalwaarde op de oostelijke gevels. Op de westgevels bedragen de geluidbelastingen niet meer dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Op kleine gedeeltes van de noord- en zuidgevels van rechthoekige bouwvolumes is de geluidbelasting 60 dB(A) etmaalwaarde.
Vooral de lage frequenties van de dieselmotoren kunnen hinder veroorzaken. Bij de bepaling van de geluidwering wordt rekening gehouden met deze geluidbelasting. Omdat er geen wettelijke normen en ook geen specifieke rekenmethode voor scheepvaartlawaai is, is hierbij gebruik gemaakt van de rekenmethode voor industrielawaai. Met de geluidwering kan het scheepvaartlawaai in de woningen worden teruggebracht, maar hoeveel exact is niet duidelijk, omdat scheepvaartlawaai anders is dan industrielawaai.
Over het algemeen ervaren mensen scheepvaartlawaai als minder hinderlijk dan industrie- of wegverkeerslawaai. De lage frequentie van het geluid brengt wel met zich mee dat een bepaalde mate van trilling wordt ervaren die niet met geluidwering kan worden voorkomen en inherent is aan het wonen aan een vaarweg. Het woon- en leefklimaat in het Cruquiusgebied wordt voor een deel ook bepaald door het ervaren van de dynamiek op het water. Door dit bijzondere karakter van het gebied, waar de scheepvaart onderdeel van uitmaakt, en de geluidwerende maatregelen (akoestische beglazing en het verzwaard uitvoeren van de gevels) zal er sprake zijn van een aanvaardbare situatie.
In het akoestisch onderzoek is op basis van cijfers uit 2017 gerekend met circa 70.000 schepen per jaar. Inmiddels zijn dit er circa 82.000. Uit een herberekening blijkt dat de geluidbelasting hiermee toeneemt met 0 tot 1 dB(A). Het effect van de extra schepen leidt niet tot een andere afweging.
Industrielawaai
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) deels wordt overschreden. Bij De Werkmeester wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Houtsma-Noord voldoet grotendeels aan de voorkeursgrenswaarde. Alleen in een klein deel van het gebouw in de zuid-westhoek is de maximale geluidwaarde 52 dB(A).
Candido en Houtsma-Zuid voldoen ook deels aan de voorkeursgrenswaarde. Deels zijn hogere waarden nodig van maximaal 54 dB(A).
De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is op deze locatie acceptabel. De nieuwe woningen komen te staan in een stedelijk gebied met een mix van werken, wonen en verblijven waardoor een hogere geluidbelasting aanvaardbaar is.
Vanwege het industrieterrein zijn hogere waarden vastgesteld van 51-54 dB(A). Op onderstaande afbeelding is aangegeven op welke delen van de nieuwbouw hogere waarden nodig zijn (gele bolletjes) en waar voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde (groene bolletjes).
Afbeelding 4.4 Gevels met hogere waarden bij Houtsma-Noord, Houtsma-Zuid en Candido
Door de vastgestelde hogere waarden, worden de activiteiten van de omliggende bedrijven gewaarborgd.
Ook is ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig, doordat woningen met een hogere grenswaarde of dove gevel een geluidluwe zijde krijgen, conform het Amsterdamse geluidbeleid en er een aanvaardbaar binnenklimaat wordt gerealiseerd.
Gezien de geluidbelasting op de gevels is het goed mogelijk een aanvaardbaar binnenniveau te behalen en te voldoen aan het Amsterdamse geluidbeleid. Voor Houtsma-Noord en Houtsma-Zuid (het eerste bouwplan dat gerealiseerd wordt) is in het kader van de omgevingsvergunning reeds aangetoond dat hieraan wordt voldaan.
Uit de berekeningen blijkt dat er in het kader van de wet- en regelgeving met betrekking tot geluid enkele aandachtspunten zijn voor de beoogde woningbouw.
Vanwege wegverkeerslawaai bedraagt de maximale geluidbelasting 51 dB. Het betreft een 30km/u weg. Hogere waarden zijn daarom niet aan de orde. Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient wel een beoordeling plaats te vinden. De belasting van 51 dB komt alleen voor op de westgevel van het meest zuidelijke gebouw. De geluidbelasting overschrijdt nergens de voorkeursgrenswaarde van 48dB nadat de aftrek conform artikel 110g zou worden toegepast.
Ook de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai wordt op enkele punten overschreden. Hiervoor zijn hogere waarden vastgesteld (51-54 dB(A), zie Bijlage 33 Besluit hogere waarden). De geluidbelasting als gevolg van het scheepvaartlawaai bedraagt maximaal 65 dB(A) (afgerond, rekening houdend met circa 82.000 schepen per jaar). Er gelden geen wettelijke normen voor scheepvaartlawaai. Wel zullen er geluidmaatregelen aan de gevel worden getroffen (akoestische beglazing en het verzwaard uitvoeren van de gevels) om geluidhinder in de woningen te beperken. Door het bijzondere karakter van het gebied, waar de scheepvaart onderdeel van uitmaakt, en de geluidwerende maatregelen zal er sprake zijn van een aanvaardbare situatie.
Gezien de geluidbelasting op de gevels is het goed mogelijk een aanvaardbaar binnenniveau te behalen en te voldoen aan het Amsterdamse geluidbeleid. Voor Houtsma-Noord / Houtsma-Zuid (het eerste bouwplan dat gerealiseerd wordt) is in het kader van de omgevingsvergunning reeds aangetoond dat hieraan wordt voldaan.
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit binnen het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.
Bij bouwactiviteiten is in het kader van de omgevingsvergunning ook onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Het plangebied is gelegen in de zogeheten kop van het Cruquiusgebied in het Oostelijk Havengebied van Amsterdam. Het gaat hierbij om de voormalige bedrijfsterreinen Cruquiusweg 113 - 117 en Cruquiusweg 152 – 154. De huidige bodemkwaliteit brengt mogelijk beperkingen met zich mee in relatie tot de geplande herontwikkeling. Om in een vroegtijdig stadium in beeld te hebben welke risico's de reeds beschikbare onderzoeken met zich meebrengen en hoe deze risico's gemitigeerd kunnen worden, is een beoordeling uitgevoerd van de reeds beschikbare resultaten. Op basis hiervan zal medio 2019 op het terrein aan de Cruquiusweg 113 – 117 een vernieuwd bodemonderzoek plaatsvinden om de risico's in kaart te brengen en om voldoende informatie te genereren met betrekking tot de voorgenomen herontwikkeling. Op de overige genoemde terreindelen is voldoende informatie van de bodemkwaliteit bekend.
Huidig gebruik
Het plangebied heeft momenteel een bedrijfs- of industriefunctie. De gemeente Amsterdam heeft voor het gebied een bodemfunctiekaart en bodemkwaliteitskaart vastgesteld. De huidige functie betreft “industrie" (zie afbeelding 1).
Afbeelding 4.5 Bodemfunctiekaart
Door de gemeente Amsterdam zijn voor het gebied lokale bodemkwaliteitszones vastgesteld in relatie tot de bodemfunctie. Het plangebied is volledig gelegen in kwaliteitszone 5 (zie afbeelding 2).
Afbeelding 4.6 Bodemzoneringskaart
De gemeente Amsterdam heeft voor de verschillende zones lokale maximale waarden gedefinieerd voor de diverse parameters. De lokale maximale waarden voor zone 5 zijn weergegeven in tabel 1.
Tabel 1: Lokale maximale waarden per bodemzone
Zone | Lokale maximale waarden | Parameters |
Zone 5 | Industrie | Zware metalen, minerale olie en PAK |
>Industrie | Cadmium en kwik |
Bodemkwaliteit plangebied (Cruquiusweg 113 – 117 en Cruquiusweg 152 – 154)
Ter plaatse van de 'Kop van Cruquius' zijn in het verleden bodembedreigende activiteiten uitgevoerd, zoals de opslag en bewerking van oude metalen, opslag van olie- en chemische producten. Bekend is dat op het meest noordelijke terrein in boven- en ondergrond grote hoeveelheden puin aanwezig zijn van onbekende herkomst. Dit puin is aangebracht in de periode van het eiland is opgehoogd met onder andere bouw- en industrieel afval. Hierdoor zijn er ophooglagen van kolen, metaalslakken, sintels, asbest, beton en baksteen aanwezig. Uit de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van de Cruquiusweg 152 – 154 in de bodem (direct onder de huidige verhardingen) tot een diepte van circa 3,0 m-mv sprake is van een sterk geroerde, heterogeen verontreinigde (ophoog)laag. Lokaal is het heterogene ophoogmateriaal tot grotere diepte in de bodem aanwezig. In de ophooglaag zijn lichte tot uiterste bijmengingen van onder andere baksteen, asbest, beton, puin, afval, metaalslakken en sintels waargenomen. De bodemlaag blijkt voornamelijk sterk verontreinigd te zijn met zware metalen, minerale olie, PAK en/of PCB's.
De aanwezigheid van asbest in de puinhoudende bodemlagen direct onder de betonverhardingen, verspreid over de locatie, is bevestigd. Tot een diepte van minimaal 3,0 m-mv worden grote hoeveelheiden puin en of stukken asbestverdacht- en asbesthoudend plaatmateriaal waargenomen. In de fijne fractie ter plaatse zijn eveneens (zeer) sterk verhoogde concentraties serpentijn- en amfiboolasbest aangetoond. De gehele ophooglaag is verontreinigd met asbest.
Uit het verkennend en nader bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest voor Cruquiusweg 113-117 in Amsterdam (Bijlage 13) blijkt dat er sprake is van 2 gevallen van bodemverontreinigingen:
Heterogeen verontreinigde ophooglaag
In zowel zandige als kleihoudende bodemlagen zijn veel bijmengingen met bodemvreemd materiaal waargenomen. Het bodemvreemde materiaal bestaat uit (metsel)puin, baksteen, beton, houtskool en glas. Er is sprake van een heterogeen, met immobiele parameters (te weten zware metalen, asbest en PAK) verontreinigde bovenlaag die zich plaatselijk uitstrekt tot een diepte van tenminste 3,0 meter beneden maaiveld. Gezien de historie is op de locatie mogelijk sprake van meerdere en verschillende ophooglagen. Vanwege de heterogeniteit en de vele bijmengingen is het niet mogelijk om individuele verontreinigingsspots te onderscheiden. Gezien de oppervlakte van de locatie (5.750 m²) en de diepte tot waar de ophooglaag zich uitstrekt (3 meter beneden maaiveld), is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging (>25 m³).
Doordat ophoging ook op naastgelegen terreindelen heeft plaatsgevonden, wordt, in lijn met de Nota Bodembeheer van de gemeente Amsterdam, nadere afperking van de heterogeen verontreinigde bovenlaag niet zinvol geacht. Uit de risicobeoordeling blijkt dat sanering van geval 1 niet spoedeisend is.
Grond- en grondwaterverontreiniging met minerale olie
Verspreid over de locatie zijn een 3-tal verontreinigingskernen te onderscheiden. De verontreinigingen zijn waarschijnlijk veroorzaakt door het voormalige gebruik van de locatie. De omvang van de verontreinigingen met minerale olie zijn in horizontale en verticale richting globaal in beeld gebracht. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging (>25 m³). Uit de risicobeoordeling blijkt dat sanering van geval 2 niet spoedeisend is.
Voorgestelde aanpak grondsanering
De aangetroffen verontreinigingen betreffen voornamelijk immobiele verontreinigingen welke zich voornamelijk in de bodemlaag bevinden tot een diepte van maximaal 3 m-mv. Voor immobiele verontreinigingen is een functiegerichte aanpak veelal voldoende om een locatie te saneren.
Gezien het immobiele karakter van de aangetroffen sterke verontreinigingen met zware metalen, PAK en asbest kan de saneringsaanpak voor de grondverontreiniging erop gericht zijn om contact met de grondverontreinigingen te voorkomen. De functiegerichte saneringsaanpak van immobiele verontreinigingen kunnen bestaan uit het realiseren of aanleggen van een zogeheten isolatie- of leeflaag. Enkel wanneer de voorgenomen herontwikkeling zal leiden tot grondverzet ter plaatse van een sterke verontreiniging zal fysieke verwijdering (open ontgraving) plaatsvinden. De keuze van de saneringsaanpak is geheel afhankelijk van de voorgenomen herontwikkeling of het toekomstige gebruik ter plaatse.
De saneringsmaatregelen op de afzonderlijke terreindelen zullen bestaan uit het ter plaatse aanbrengen van een gesloten verharding of het aanbrengen van een leeflaag. Voor eventuele mobiele verontreinigingen onder de leeflaag wordt een stabiele eindsituatie gerealiseerd. De leeflaag dient te voldoen aan de kwaliteitseisen behorende bij de Amsterdamse kwaliteitszone 2 “Naoorlogse woonwijken, volkstuinparken en delen landelijk gebied (Noord) en Zuidoost” zoals beschreven is in de Nota Bodembeheer. Onder de leeflaag wordt, indien noodzakelijk, een signaallaag (visueel waarneembaar) aangebracht, die tot doel heeft te waarschuwen voor verontreiniging boven de interventiewaarde die zich onder die signaallaag bevindt.
Tijdens de herontwikkeling zijn enkele functiegerichte gebruiken aan te wijzen ter plaatse van sterke bodemverontreinigingen waarbij afzonderlijk sanerende maatregelen van toepassing zijn:
Ter plaatse van de voorgestelde nieuwbouw zijn diverse (voornamelijk immobiele) bodemverontreinigingen aanwezig. De te treffen sanerende maatregelen zullen afgestemd worden op het toekomstige gebruik (functiegerichte saneringsaanpak). Bij de aanleg van verdiepte of half-verdiepte ondergrondse parkeerkelders zal plaatselijk mogelijk dieper dan 3 meter minus het huidige maaiveld ontgraven worden. Hierdoor zal verwijdering van de sterk verontreinigde grond volledig zijn.
Op de overige terreindelen, waar in het kader van herontwikkelingswerkzaamheden geen (diep) grondverzet noodzakelijk is, is het vanuit de vigerende milieuwetgeving niet noodzakelijk om de gehele verontreiniging fysiek te verwijderen. Directe contactmogelijkheden met de sterk verontreinigde laag moeten echter voorkomen worden. Als saneringsdoelstelling voor de aanwezige immobiele bodemverontreiniging, buiten de toekomstige bebouwing, geldt het wegnemen van de actuele contactmogelijkheden door het aanbrengen van een isolatie- of leeflaag. Voor eventuele mobiele bodemverontreinigingen geldt het wegnemen van verspreidingsrisico's door het realiseren van een stabiele eindsituatie. De kwaliteit van de aan te brengen leeflaag dient gezien de toekomstige functie te voldoen aan de lokale maximale waarden behorende bij de lokale kwaliteitszone 2. De standaarddikte van de leeflaag dient conform de Nota bodembeheer van de gemeente Amsterdam, in overleg, minimaal 0,5 meter te bedragen.
Er worden geen financiële belemmeringen voor de ontwikkeling vanwege bodemsanering verwacht. In de plannen is rekening gehouden met de kosten voor een eventuele sanering. Na de ontgravingen en het aanbrengen van een isolatie- of leeflaag vormt het aspect bodem geen belemmeringen meer voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi, het Bevt en Bevb wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels en restaurants.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Besluit externe veiligheid Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voor gemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Daarnaast vervangt het Bevb de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).
In het Bevb is geen sprake meer van veiligheids-/bebouwings- en toetsingsafstanden zoals deze werden voorgeschreven in de circulaires. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen is het wettelijk kader voor externe veiligheid op de transportassen zowel over weg, water als spoor. Het Basisnet geeft de verhouding aan tussen ruimtelijke ordening en de risico's van het vervoer gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in het gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. De transportroutes worden ingedeeld in 3 categorieën, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen vervoer, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid:
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen per spoor
Het Basisnet wordt ontwikkeld door de rijksoverheid, provincies en gemeenten, producenten van chemische stoffen, zeehavens, ProRail en spoorvervoerders. Het zal in elk geval voldoende ruimte bieden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor tussen de grote zeehavens, de grote chemische industrieën (Rotterdam, Moerdijk, Sittard-Geleen en Delfzijl) en het buitenland via meerdere grensposten.
Op sommige spoorlijnen wordt in het Basisnet het vervoer van gevaarlijke stoffen beperkt. Het Basisnet schrijft tevens voor welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in de omgeving van een spoorlijn, in relatie tot de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over die spoorlijn.
Het Basisnet in sinds 2012 van kracht. Hierdoor moeten gemeenten in hun bouwplannen rekening houden met het Basisnet.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Per 1 april 2015 is het besluit externe veiligheid transportroutes in werking getreden. Het Besluit externe veiligheid transportroutes gaat over de omgeving van transportroutes. Het besluit geeft veiligheidsafstanden rond (auto-, water-, spoor-) wegen, waardoor de gebruiksmogelijkheden in het gebied rondom transportroutes worden beperkt.
Overweging bouwen in vrijwaringszone:
Op basis van artikel 10 van het Bevt dient in de toelichting te worden aangegeven waarom het plan binnen de vrijwaringszone van artikel 2.1.3 van het Barro nieuwe beperkt kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Voor voorliggend bestemmingsplangebied geldt dat hieraan de afwegingen ten grondslag liggen die destijds zijn meegewogen bij het opstellen van de spelregelkaart (zie paragraaf 2.3.2), dat uit het externe veiligheidsonderzoek is op te maken dat de kans op een ongeval met transport gevaarlijke stoffen klein is en dat maatregelen worden getroffen voor hulpverlening bij een eventueel ongeval (zie paragraaf 4.6.2, paragraaf 4.6.3 en 4.6.4).
Voor de ontwikkelingen in het Cruquiusgebied is door de Omgevingsdienst Noordzeekanaal een Rapportage Externe veiligheid Bestemmingsplan Cruquius opgesteld (Bijlage 15 Externe veiligheid).
Er zijn twee relevante risicobronnen voor Cruquius:
Het plan maakt geen risicobronnen mogelijk die onder het Bevi, de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik of het vuurwerkbesluit vallen.
Transport van gevaarlijke stoffen over het water (Amsterdam-Rijnkanaal)
Plaatsgebonden risico
Het Amsterdam Rijnkanaal heeft geen plaatsgebonden risicocontour PR 10-6.
Groepsrisico
De vuistregels in de bijlagen bij het HART stellen dat langs een vaarweg met bevaarbaarheidsklasse 6 de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden wordt.
De vuistregels geven tevens aan dat 10% van de oriëntatiewaarde overschreden kan worden wanneer binnen 200 meter van de oever aanwezigheidsdichtheden voorkomen groter dan 500 per hectare EN de transportaantallen LT2+GT3 > 1000 per jaar zijn. Dit laatste is voor deze vaarroute niet het geval. Zodoende zal het groepsrisico voor vervoer van gevaarlijke stoffen over het water onder 10% van de oriëntatiewaarde liggen. Een berekening van het groepsrisico is niet nodig.
Bunkerschepen nabij Zeeburgereiland
Ten westen van Zeeburgereiland zijn twee bunkerschepen gesitueerd, Slurink-Zwaans en Fiwado (zie afbeelding 4.3). Deze bunkerschepen voorzien de passerende scheepvaart van brandstof. Uit inventarisatie is gebleken dat bij de genoemde bunkerschepen geen sprake is van kegelligplaatsen en de ADN-effectafstanden dus niet van toepassing zijn. De afstand is wel van toepassing op de wachtplaats (=kegelligplaats) bij de Oranjesluizen. De afstand van deze ligplaats tot het plangebied is echter veel groter dan 100 meter.
Uit het onderzoek naar bunkerschepen voor de Sluisbuurt blijkt dat de wachtplaats ( zie Bijlage 16 Onderzoek bunkerschepen Sluisbuurt) geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van Cruquius, deelgebied 7.
Afbeelding 4.7 Ligging bunkerschepen
Bunkerschepen vallen niet onder het Bevi. Op basis van het Activiteitenbesluit geldt een afstand van 20 meter tot kwetsbare objecten (zoals woningen).
Voor ligplaatsen van kegelschepen geldt een aan te houden afstand per type object (in dit geval relevant een woongebied, kunstwerk en tankopslagplaats) en verschilt deze per aantal kegels per schip (bijvoorbeeld van 1 kegel tot 3 kegel). Bij de ligplaatsen is het enkel voor schepen met maximaal 1 kegel toegestaan te wachten, hier geldt, op basis van het ADN (de Europese richtlijn voor vervoer van gevaarlijke stoffen over het water) een minimale afstand van 100 meter tot woongebieden en kunstwerken vanwege vuurgevaar. Het plangebied ligt op minimaal 700 meter.
Het scenario dat het risico van een bunkerstation bepaalt is een aanvaring van een langszij liggend kegelschip met een licht ontvlambare vloeistof, zodanig dat één of meer ladingtanks lek raken en een grote brand op het water en het bunkerstation ontstaat. Het standaard scenario dat in kwantitatieve risicoanalyses voor de binnenvaart wordt gebruikt is de uitstroming van 75 m³ vloeistof in 30 minuten. Dit leidt bij ontsteking tot een plasbrand met een diameter van ca. 15 m. Vlamlengtes in de orde van 30 meter zijn mogelijk. De kans op dit scenario ligt in de orde van 10-7 per jaar.
Wanneer het kegelschip een gastanker is, kan bij het afbreken van een gasleiding aan dek een fakkelbrand ontstaan. In de kwantitatieve risicoanalyse voor de binnenvaart is de vlam horizontaal gericht en heeft een lengte van ca. 75 m. De kans op dit scenario is ca. een factor 10 lager dan die van het plasbrandscenario. De afstand tot het plangebied is circa 135 meter zodat direct vlamcontact niet waarschijnlijk is. De kans op brandoverslag naar de geplande woonbebouwing is derhalve zelfs bij een fakkelbrandscenario zeer klein.
In het advies van de brandweer is aangegeven dat rekening gehouden moet worden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij de besluitvorming en deze gevolgen bewust accepteren. Daarvoor moeten de onderstaande aspecten worden afgewogen en betrokken bij de besluitvorming.
Het advies is opgenomen in Bijlage 17 Advies brandweer. Maatregelen die de brandweer in bijlage 2 van het advies noemt zijn:
Bij de uitwerking van de bouwplannen zal het advies van de brandweer opgevolgd worden. Voor Houtsma is dit reeds vastgelegd in een brandveiligheidsrapportage (zie Bijlage 18 Brandveiligheidsrapportage Houtsma). In overleg met de brandweer zijn de opstelplaatsen voor hulpdiensten bepaald (zie onderstaand figuur).
Figuur 4.8 Opstelplaatsen hulpdiensten (rode vlakken)
De kans op een ongeval met gevaarlijke stoffen is klein: Het plaatsgebonden risico is kleiner dan 10-6 en het groepsrisico is kleiner dan 0,1 x de orientatiewaarde. Hoewel de kans op een ongeval met gevaarlijke stoffen klein is, is het wel mogelijk. Om die redenen is advies gevraagd aan de brandweer over eventuele maatregelen die getroffen kunnen worden. In het advies staat een aantal maatregelen. Het betreft onder meer: het bereikbaar maken van de kade voor hulpdiensten door bijvoorbeeld de sneden toegankelijk te maken voor hulpverleningvoertuigen (zie ook paragraaf 5.2.2 onder d), het realiseren van vluchtroutes van de risicobron af, het maken van een vluchtplan en dit communiceren met de gebruikers van het plangebied en het bestand maken van de constructie tegen hittestraling. Bij de uitwerking van de bouwplannen zal het advies van de brandweer opgevolgd worden.
Europees beleid
Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa op orde is.
Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.
De uitvoering van de KRW schept de nodige verplichtingen en biedt tegelijkertijd voor Nederland ook veel mogelijkheden. Nederland ligt immers benedenstrooms en is voor zijn waterkwaliteit voor een belangrijk deel afhankelijk van het buitenland. Door de invoering van de richtlijn kunnen landen niet langer problemen van hun bord schuiven. Aan Nederland de opgave om de richtlijn goed en doelmatig uit te voeren.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren. Denk aan het omgaan met droogte, dijken, en het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van rivieren en kanalen. Hierbij wordt gekeken naar de raakvlakken binnen en tussen de verschillende waterthema’s, ook in de verschillende ‘water’ gebieden (dit zijn: Noordzee, Zuidwestelijke Delta, Waddengebied, IJsselmeergebied, Rivieren, Kanalen en Rijnmond-Drechtsteden). Dat brengt samenhang in het waterbeleid aan. Daarnaast laten het NWP de raakvlakken zien tussen water en andere thema’s als landbouw, landschap, bodem en het energie- en klimaatbeleid. Het programma biedt daarmee overzicht en inzicht van wat er nu en in de toekomst te wachten staat.
Waterbeheerplan
Het Beleid van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is vertaald in het Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021. In het Waterbeheersplan is uitgewerkt hoe AGV in de planperiode invulling geeft aan haar taken op het gebied van waterbeheer, zoals veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit.
Hemelwaterverordening (2021)
In de Hemelwaterverordening staan de regels voor wateropvang op privaat terrein voor nieuwe gebouwen, gebouwen die ingrijpend gerenoveerd worden en gebouwen waar een verdieping aan wordt toegevoegd (op of onder het gebouw). Het is nodig om water op te kunnen vangen omdat het riool extreme hoosbuien, die steeds vaker voorkomen, niet in één keer kan afvoeren. Door op bebouwd oppervlak een laag van zes centimeter regenwater (60 liter per m2) op te vangen en die vertraagd af te voeren, wordt de stad ontlast. Regenwater kan zo beter worden benut, straten zullen minder onderlopen en er zullen minder woningen waterschade oplopen.
Keur
De Keur is de waterschapsverordening van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De regels in de Keur beschermen de waterkeringen en watergangen. Voor werkzaamheden rond water of een dijk is een vergunning van het waterschap nodig. Bijvoorbeeld bij de aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, het plaatsen van bouwwerken of het onttrekken van grondwater.
Algemeen
Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de “Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw” ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de “watertoets” toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen in strijd met het bestemmingsplan”, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).
Het stedelijk watersysteem in Amsterdam valt onder beheer van het Waterschap Amstel, Gooi & Vecht (AGV). Naast regels en voorschriften (Keur en Keurbesluit, 2019) geeft AGV aan welk beleid en welke criteria (Beleidsregels, 2011) aangehouden moeten worden in en rond het oppervlaktewatersysteem (kwantiteit en kwaliteit) en met betrekking tot waterveiligheid (keringen). Het plangebied is echter gelegen in het Oostelijk Havengebied en staat in open verbinding met het (binnen) IJ. Het IJ en de Entrepothaven worden beheerd door Rijkswaterstaat West-Nederland-Noord. Rijkswaterstaat Midden-Nederland is water- en vaarwegbeheerder op het Amsterdam-Rijnkanaal. Ook RWS heeft het proces van de watertoets geïmplementeerd en hanteert eigen toetsingscriteria.
Ook dient rekening te worden gehouden met het provinciaal beleid voor grondwaterbeschermingsgebieden en het gemeentelijk beleid op basis van de uitvoering van gemeentelijke zorgtaken voor de afvoer van afvalwater, hemelwater en de beheersing van freatisch grondwater. Voor het plangebied zijn dat de Provincie Noord- Holland en de gemeente Amsterdam - Waternet.
Watersysteem en peilbeheer
Ten noorden van het Cruquisgebied bevindt zich de Entrepothaven, die wordt beheerd door Rijkswaterstaat (RWS). Langs de zuidzijde van het Cruquiusgebied, is een primaire watergang gelegen die behoort tot het beheersgebied van AGV. Beide waterlichamen maken deel uit van het oppervlaktewatersysteem van het Oostelijk Havengebied waar het Amsterdam-Rijnkanaal (ARK) in een open verbinding aansluit op het binnen IJ.
Het streefpeil, zoals vastgelegd in het Peilbesluit Noordzeekanaal/Amsterdam Rijnkanaal, is NAP -0,40 m voor het gehele jaar. Als gevolg van de omstandigheden en wijze van beheervoering kunnen de waterstanden fluctueren tussen een waterstand van NAP -0,55 m en NAP -0,30 m. Hierover zijn afspraken vastgelegd in het Waterakkoord voor het Noorzeekanaal en Amsterdam-Rijnkanaal.
RWS onderzoekt momenteel in het samenwerkingsverband 'Toekomstig bestendig watersysteem ARK-NZK' samen met de waterschappen de mogelijkheid van het verhogen van het maximale calamiteitenpeil op het Amsterdam Rijnkanaal (ARK) en Noordzeekanaal (NZK) van 0 m NAP naar + 0,2 m NAP. Indien dit tot realisatie komt kan dit betekenen dat het waterpeil in extreme situaties (tijdelijk) hoger kan komen te staan dan nu het geval is.
Huidige situatie
In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als bedrijventerrein (bebouwd gebied) en heeft het watersysteem de functie 'stedelijk water'. In de toekomstige situatie wordt het gebied ontwikkeld tot werk- en woongebied.
Zowel in de BIGO2 (2006) als in de Keur van AGV (2019) worden bedrijventerrein en woongebied als gelijke functie “stedelijk gebied” beschouwd. In de ontwikkeling van het Cruquius, deelgebied 7 is geen sprake van een wijziging van functie of bestemming “stedelijk gebied” zoals bedoeld in de Keur van AGV (2019) en de bijbehorende Keurkaarten. Conform de Keurkaart regio Amstel is in de ontwikkellocatie Cruquius, deelgebied 7 sprake van het handhaven van stedelijk gebied.
Waterberging
Bij een toename van het oppervlakte verharding van 1.000 m² of meer dient de toename aan verharding gelet op de Keur te worden gecompenseerd in de vorm van 10-20% oppervlaktewater of alternatieve vormen van waterberging. Demping van oppervlaktewater moet voor 100% worden gecompenseerd. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden.
In het kader van dit bestemmingsplan zal, door aanpassing van de kade, beperkt demping van oppervlaktewater plaatsvinden (137 m2), maar wordt ook oppervlakte water toegevoegd (153 m2). Per saldo wordt komt er hierdoor 16m2 extra water. In het kader van het project is geen sprake van toename van de verharding. In de huidige situatie is de locatie 100% verhard. In de toekomstige situatie zal een deel (ca. 1.700 m2) van het plangebied groen worden ingericht. De waterhuishoudkundige situatie wordt hiermee iets gunstiger en watercompensatie is niet noodzakelijk.
Alternatieve berging
Onder bepaalde voorwaarden kan demping of toename van verharding worden gecompenseerd in de vorm van alternatieve berging. Voorbeelden daarvan zijn vegetatiedaken en open of halfgesloten verharding. Voor het plangebied is geen compensatie noodzakelijk, wel zal het regenwater binnen het plangebied worden opgevangen en gebufferd waarmee wordt aangesloten bij de Agenda Duurzaam Amsterdam om de stad regenbestendig te maken. Om Amsterdam regenbestendig te maken, is op initiatief van Waternet het programma Amsterdam Rainproof opgezet. Rainproof motiveert, informeert en activeert bewoners, ondernemers, ambtenaren en kenniswerkers om regenbestendig te werken bij de verandering van daken, straten, tuinen, parken en pleinen. Uitgangspunt is dat gerichte, kleinschalige, fijnmazige en rendabele maatregelen de stad regenbestendiger en tegelijk aantrekkelijker en leefbaarder maken. Bij invulling van voorliggend plan worden de principes uit het programma Amsterdam Rainproof gevolgd. Er is gekeken naar hoe water binnen het plangebied kan worden vastgehouden en geborgen, voordat het wordt afgevoerd. Daar waar mogelijk wordt de buitenruimte voorzien van een groene inrichting en worden gebouwen voorzien van een groen dak of groene gevel.
Waterveiligheid en kades
In de nabijheid van de ontwikkellocatie Cruquius, deelgebied 7 (niet binnen het plangebied) zijn een paar primaire waterkeringen gelegen. Het gebied is gelegen binnen dijkringgebied 44 met een kans op overstroming van eens per 250 jaar. Rijkswaterstaat (RWS) West-Nederland Noord gaat uit van:
Vrijwaringszone vaarweg
Langs het Amsterdam-Rijnkanaal geldt op basis van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een vrijwaringszone vanwege de scheepvaart. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de vrijwaringszone. Op dit aspect wordt nader ingegaan in de paragrafen 3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), 5.2 Nautische veiligheid en 4.6.1 Kader, Overweging bouwen in vrijwaringszone.
Hemelwater, riolering en afkoppelen
In het Gemeentelijk RioleringsPlan (GRP) 2016-2021 en de hemelwaterverordening (2021) staat het beleid van de gemeente op het gebied van hemelwater beschreven. Amsterdam wil haar goede prestaties op het gebied van hemelwater verder verbeteren. De gemeente houdt bij de inrichting van de buitenruimte (privaat en publiek) rekening met het tijdelijk opvangen van extreme buien. Hierop wordt met het Programma Rainproof op ingespeeld. De gemeente heeft de ambitie dat de stad in 2020 een bui van 60 mm per uur kan verwerken zonder schade aan huizen en vitale infrastructuur.
In het plangebied ligt deels een gescheiden en deels een verbeterd gescheiden rioolstelsel. Bij de herinrichting van Cruquius, deelgebied 7 wordt gedeeltelijk nieuwe riolering aangelegd van het gescheiden type (uitgangspunt conform het Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015 evenals de Agenda Water van het Stadsdeel Oost). Om het rioolstelsel niet onnodig te belasten, zal het gebied rainproof worden ontworpen. In het Cruquiusgebied wordt dit bereikt door een combinatie van water vasthouden en water afvoeren. Het water wordt vastgehouden en met een vertraging tot afvoer gebracht, zodat het oppervlaktewater wordt ontlast. Hemelwater wordt vastgehouden in de groene inrichting van de openbare ruimte en op/aan gebouwen, bijvoorbeeld in de vorm van een groen dak of groene gevel. Ten slotte komt het maaiveld wat hoger te liggen, zodat een deel van het hemelwater kan worden geinfiltreerd in de bodem.
Afstromend hemelwater
Afstromend hemelwater vanaf verhardingen kan vervuild zijn. Bij de ontwikkeling zullen de eisen van Duurzaam Bouwen betreffende de uitloogbaarheid van materialen en dergelijke worden gehanteerd: het hemelwater dat terecht komt op de bebouwing en terreinverharding wordt beschouwd als relatief schoon wanneer uitgegaan wordt van het gebruik van niet-uitlogende bouwmaterialen. Dit water kan waarschijnlijk direct worden afgevoerd naar het nieuw te graven oppervlaktewater.
In het Cruquiusgebied wordt een gescheiden riool aangelegd. Dit betekent dat er een apart hemelwater- en vuilwaterriool komt waardoor schoon en vuilwater worden gescheiden. Van de wegen, waar veel verkeer over rijdt en waar meer vervuiling kan worden verwacht, wordt het hemelwater apart ingezameld. Hierdoor kunnen gericht (beheer)maatregelen worden getroffen als het nodig en doelmatig is om de waterkwaliteit van het watersysteem te verbeteren. Op alle wegen worden kolken geplaatst voor de inzameling van hemelwater. Deze zullen worden voorzien van een zandvang die periodiek wordt geleegd en waardoor de hieraan gehechte vervuiling wordt afgevoerd.
Hoogteligging, bodemopbouw en grondwater
Het plangebied is gelegen op een van de schiereilanden in het Oostelijk Havengebied. Deze schiereilanden zijn tussen 1874 en 1927 aangelegd als landaanwinning in het IJ. Hierdoor ontstond ruimte voor uitbreiding van de Amsterdamse haven. De data in het AHN (Actueel Hoogtebestand Nederland) is verkregen vanuit de lucht, door over Nederland te vliegen. Het plangebied is grotendeels bebouwd. Hierdoor is het lastig om de maaiveldhoogte te bepalen. In het plangebied ligt de maaiveldhoogte ongeveer op NAP +2 meter.
De bodem is geroerd en niet eenduidig van samenstelling. Het is overwegend een infiltratiegebied. De gemiddelde infiltratie is geschat op 1 tot 5 mm/dag.
In het plangebied wordt een parkeergarage gerealiseerd. Doordat rond het plangebied een damwand aanwezig is en er geen sprake is van grondwaterstroming, zal deze parkeergarage geen aanvullend effect hebben op het grondwater (zie Bijlage 19 Geohydrologisch rapport parkeergarage).
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit van het water in het Oostelijk Havengebied is nog steeds onvoldoende. Dit komt door overschrijdingen van het MTR (minimumkwaliteit, doel voor 2000). Ten einde de kwaliteit van het oppervlaktewater te beschermen moeten maatregelen in Cruquius, deelgebied 7 voorkomen dat verontreinigingen in het open water geraken (zie ook aspect 'hemelwater, riolering en afkoppelen' en 'afstromend hemelwater'). Deze maatregelen betreffen materiaalvoorschriften voor de nieuwbouw en het voorkomen dat verontreinigingen via de verharding in het water belanden.
Beheer- en onderhoud
Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van het hoofdwatersysteem en hierbij behorende kunstwerken en gemalen, terwijl het waterschap verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van het boezemwater.
Voor de ontwikkeling van Cruquius, deelgebied 7 op één van de schiereilanden in het Oostelijk Havengebied te Amsterdam Oost wordt gestreefd naar een duurzaam, veilig en gezond waterbeheer. Het nieuwe bestemmingsplan Cruquius, deelgebied 7 continueert de bestaande functie of bestemming “stedelijk gebied”. Omdat de voorgenomen plannen evenals de ontwikkelingen in het waterbeleid en -wetgeving een uitwerking hebben op de inrichting van het watersysteem en de waterketen, is het proces van de watertoets gevolgd.
Door het verleggen van de kade komt er 16m2 water bij. Met de herinrichting van het Cruquius, deelgebied 7 wordt bovendien ca. 1.700 m2 extra groen aangelegd. Hierdoor neemt de oppervlakte verhard terrein iets af en bestaat er geen aanleiding om extra waterberging te realiseren in de ontwikkellocatie. De realisatie van de parkeergarage heeft geen negatief effect op het grondwater.
In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de vrijwaringszone.
Langs het Amsterdam-Rijnkanaal geldt op basis van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een vrijwaringszone vanwege de scheepvaart. Hierbij geldt het volgende:
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, wordt rekening gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de vrijwaringszone:
Langs de vaarweg is een vrijwaringszone op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen en zijn in de regels voorwaarden gesteld aan het gebruik van deze vrijwaringszone.
Afbeelding 5.1 Uitsnede verbeelding met in rood voormalige bebouwing
In de Richtlijn vaarwegen worden normen voor zichtlijnen bij bochten en splitsingen aangegeven. Die gelden vanaf de as van de vaarweg. In de figuur hieronder is de betonning van de vaarweg weergegeven. De rode en groene betonning markeert de vaarweg voor de beroepsvaart. Naast de vaarweg voor de beroepsvaart is een vaarweg voor de recreatievaart gemarkeerd middels de bakens (zie linker figuur hieronder, de bakens C tot en met N in). In de rechter figuur is aangegeven wat het vaarwegprofiel van het scheepvaartverkeer is. Verder zijn de bunkerschepen aan de oostoever van het ARK relevant voor de nautische veiligheid. Hierover staat meer informatie in paragraaf 4.6 Externe veiligheid.
Afbeelding 5.2: Betonning van de vaarwegen (bron: webapp van Navionics),rechts Vaarroutes Amsterdam-Rijnkanaal bron: knooppuntenboekje 01a Noord-Holland)
Breedte vaarweg en vrij zicht
De breedte van het Amsterdam-Rijnkanaal en het zicht is momenteel voldoende voor de goede doorvaart van beroeps- en recreatievaartuigen. De ontwikkeling van het Cruquiusgebied heeft geen invloed op de breedte van de vaarweg van het Amsterdam-Rijnkanaal.
Bij de stedenbouwkundige inrichting van het Cruquiusgebied, wordt rekening gehouden met het profiel vrije ruimte, zoals opgenomen in het beleidsdocument 'De langs de vaarwegen benodigde vrije ruimte (versie maart 2004)'. Dit betekent dat voor het ARK (een vaarweg met CEMT klasse IVb of hoger) rekening moet worden gehouden met een zone van 10 meter langs de kade die vrij is van bebouwing. In de spelregelkaart uit 2012 is hier rekening mee gehouden. In het bestemmingsplan is dit vertaald in een bestemming Verkeer - 2 waar nieuwe gebouwen zijn uitgesloten. Wel zijn boven de bestemming Verkeer -2 overstekken beoogd vanaf de tweede verdieping en is een deel van de begane grond van de Werkmeester binnen 10 meter van de kade geprojecteerd. Dit brengt nadere afwegingen met zich mee. Daarop wordt hieronder en in paragraaf 5.3 (aanvaarrisico) nader ingegaan.
De zichtlijnen op de vaarweg (Amsterdam-Rijnkanaal) langs de Kop van Cruquius vanuit de Entrepothaven zijn in beeld gebracht (zie Bijlage 20 Zichtlijnen beroepsvaart), hieruit blijkt het volgende:
Ten opzichte van de situatie dat het Cruquiusgebied in gebruik was als bedrijventerrein is er geen verslechtering van de zichtlijnen.
Radar
Walradar draagt, samen met het marifoonverkeer, de cameraondersteuning en de automatische identificatie van schepen, bij aan de vlotte en veilige afwikkeling van de scheepvaart naar de havens van Amsterdam, Beverwijk, Velsen/IJmuiden en Zaandam. Zodoende kan het scheepvaartverkeer 24 uur per dag, 7 dagen per week, vlot en veilig worden afgewikkeld. Mede door de sterke groei van de haven is het scheepvaartverkeer flink toegenomen. Een radarsysteem is een vereiste, om in de toekomst onder alle omstandigheden veilige en vlotte verkeersbegeleiding van schepen te kunnen blijven garanderen.
Het walradarsysteem bestaat uit 26 radarmasten die langs het Noordzeekanaal en het IJ onderling verbonden zijn door een glasvezelnetwerk. De radar boven op de mast zendt via een draaiende antenne radargolven (elektromagnetische straling) uit in de richting van vaste materie zoals schepen, maar ook land en regenbuien (zoals op buienradar.nl) en ontvangt de door de schepen gereflecteerde radargolven (echo) weer via deze antenne. In de verkeerstoren kan een verkeersleider deze echobeelden bekijken. Uit deze echo kan een aantal gegevens over de schepen bepaald worden ten opzichte van die radar, zoals richting, afstand en snelheid.
In afbeelding 5.3 is de locatie van Vessel Traffic System (VTS) walradars nabij het nieuwbouwproject weergegeven. Deze radars vormen een keten en bieden een gezamenlijk radarbeeld van het scheepsvaartverkeer op het IJ en Amsterdam-Rijnkanaal. Er is een drietal VTS radars dat zicht heeft op het scheepvaartverkeer dat langs het Cruquiusgebied vaart: (1) een radar op de Amsterdamsebrug, (2) een radar op het KNSM eiland en (3) een radar bij de Oranjesluizen.
Afbeelding 5.3: Locaties walradar
In het onderzoek in Bijlage 21 Onderzoek radarsysteem is het effect van de nieuwbouw op de radarsystemen in beeld gebracht. Er zijn verschillende effecten die een impact kunnen hebben op het functioneren van radars ten gevolge van bebouwing nabij de waterweg: de voornaamste effecten treden op vanwege schaduwwerking en spookdoelen. Dit onderzoek is afgestemd met Rijkswaterstaat.
Effecten Nieuwbouw Kop van Cruquius op functioneren radarsystemen
Schaduwwerking VTS radars
Het nieuwbouwproject bevat hoogbouw waardoor voor zowel de VTS radar op de Amsterdamsebrug als de VTS radar op het KNSM eiland een schaduwzone zal ontstaan in het verlengde van de nieuwbouw. In de huidige situatie is er echter ook al sprake van bebouwing op de Kop van Cruquius die voor schaduweffecten op beide radars zal zorgen. In de nieuwe situatie zal er vermoedelijk niet meer schaduwwerking zijn dan in de huidige situatie.
Spookdoelen VTS radars
Het is denkbaar dat de nieuwbouw spookreflecties worden veroorzaakt. Echter, op een groot gedeelte van het traject langs de Kop van Cruquius op het Amsterdam-Rijnkanaal hebben meerdere VTS radars zicht. Door het combineren van de radarbeelden van de verschillende VTS radars worden deze spookdoelen herkend en binnen het VTS systeem verwijderd. Het is daarom onwaarschijnlijk dat dergelijke reflecties daadwerkelijk tot tracks in de radarprocessing zullen leiden. Tevens staan er in de huidige situatie op de kop van Cruquius ook een aantal gebouwen met zeer regelmatige rechte wanden. Een dergelijke geometrie kan tot sterke reflecties leiden omdat rechte wanden een grote radar cross sectie hebben. De geplande nieuwbouw is veel onregelmatiger van vorm. Indien op dit moment de bebouwing op de kop van Cruquius niet voor spooktracks zorgt, is er geen reden om aan te nemen dat de geplande nieuwbouw hier wel voor zal zorgen.
Bundelverbreding scheepsradars binnenvaartschip
Grote objecten zoals gebouwen kunnen zorgen voor grote reflecties die zich over de waterweg kunnen uitstrekken op het radarbeeld. Uit het onderzoek blijkt dat indien schippers op dit moment geen problemen ervaren op het radarbeeld vanwege verbredingseffecten, het onwaarschijnlijk is dat dit na realisatie van de nieuwbouw wel geval zal zijn.
Spookdoelen scheepsradars binnenvaartschip
Het ontstaan van spookreflecties kan zich ook voor scheepsradars voordoen. Voor scheepsradars geldt echter ook dat er op dit moment al bebouwing op de Kop van Cruquius staat. Er is geen reden aan te nemen dat na de nieuwbouw de situatie op dit punt zal verslechteren, ook omdat de huidige bebouwing vooral bestaat uit gebouwen met regelmatige rechte wanden.
Lichthinder
De vaartuigen over het Amsterdam-Rijnkanaal hebben momenteel geen hinder van de verlichting op de omliggende stedelijke gebieden ter hoogte van het studiegebied. Het Cruquiusgebied is nu al een verstedelijkt gebied met lichtuitstraling. De ontwikkeling van het Cruquiusgebied leidt mogelijk tot enige extra lichtuitstraling vanuit de woonbebouwing langs het Amsterdam-Rijnkanaal. De nieuwe bebouwing ligt niet dichter bij het kanaal dan de huidige bebouwing en het scheepvaartverkeer vaart hier rechtdoor. De lichtuitsraling van de bebouwing is in beeld gebracht en afgestemd met Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat heeft aangegeven in principe akkoord te zijn met het plan op het lichthinderaspect. Er vindt nog nadere afstemming plaats over enkele verlichtingsdetails.
In de huidige situatie bevindt zich een lichtbaken op het uiteinde van het Cruquiuseiland. Met de nieuwe ontwikkelingen en gerelateerde verlichting, is het aannemelijk dat het effect van het lichtbaken, dus de waarneembaarheid van het sein voor een schipper vermindert of komt te vervallen. Het wordt aanbevolen het lichtbaken te behouden en de lichtintensiteit te verhogen.
De ontwikkelingen op Cruquiusgebied leiden niet tot negatieve effecten op de nautische veiligheid. De verwachting is dat de bebouwing geen invloed heeft op de veilige doorvaart op het Amsterdam-Rijnkanaal en Buiten-IJ. Het aspect nautische veiligheid is daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Plangebied
De ontwikkeling van 'de Kop' van het Cruquiusgebied vindt plaats langs de mond van het Amsterdam-Rijnkanaal, welke als belangrijke vaarroute voor beroepsvaart wordt gebruikt. Op het raakvlak van het ontwikkelingsgebied en de vaarweg bestaat er een kans op aanvaren. Daarom is er onderzoek gedaan naar het risico op aanvaren en de gevolgen hiervan voor de nieuwbouw. Zie Bijlage 22 Aanvaarrisico. Dit onderzoek is tot stand gekomen in nauw overleg met Rijkswaterstaat.
Rijkswaterstaat heeft in december 2024 en januari 2025 een model opgesteld om toekomstige aanvaringen te simuleren ter plaatse van de Kop van Cruquius, om de gemeente te adviseren rondom de voor deze gebiedsontwikkeling gewenste wijziging van het bestemmingsplan, en als vergunningverlener. Op 13 december 2024 heeft Rijkswaterstaat een memo gedeeld met de voorlopige resultaten ten behoeve van een nieuwe beschouwing van de constructieve veiligheid van de gebouwen Houtsma en Werkmeester (ID2309 Kop van Cruquius - suggestie uitgangspunten concrete te beschouwen aanvaringen).
In de dialoog met Rijkswaterstaat zijn de resultaten van de simulaties vertaald naar vijf concrete aanvaarscenario's die als maatgevend beschouwd mogen worden voor de ontwikkelingen Houtsma en Werkmeester. In het onderzoek naar het aanvaarrisico wordt de impact van die vijf concrete, extreme aanvaarsituaties uit de analyse van Rijkswaterstaat beschouwd. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen de gebouwen Houtsma en Werkmeester. Uitgangspunt is daarbij dat de gebouwen blijven voldoen aan de in de Eurocode geldende randvoorwaarden ook in het geval van een eventuele incidentele aanvaring. Ook wordt kort ingegaan op het restrisico dat er nog is op de kade (openbare ruimte) in het geval van eerdergenoemde aanvaarsituaties.
Rijkswaterstaat heeft de aanbeveling gedaan vijf specifieke scenario's te onderzoeken (1, 2, 3a, 3b, 4). En daarna nog gevraagd om een extra scenario 2b, met een andere boegvorm en grotere aanvaarhoek. Scenario 1 en 2a en 2b betreffen Houtsma (aanvaring vanuit de vaart); scenario's 3a, 3b en 4 zijn voor Werkmeester (frontale aanvaringen). Scenario 1, 3a en 3b zijn variaties waarin een extreme loodrechte kracht op de kade wordt uitgeoefend, dicht bij de kelder dan wel fundering van de bouwblokken. Scenario 2a en b en 4 bekijken situaties waarin schepen met zeer geringe diepgang de kade op kunnen worden gedrukt.
Houtsma
Scenario 1 zorgt voor een verhoogde belasting (en vervormingen) op de kelder van Houtsma en de voorliggende (paal)fundering. Er zal in een volgende ontwerpfase middels Plaxis een nadere beschouwing worden gedaan aangaande de vervormingen en belastingen op de kelder en paalfundering.
Bij het constructief ontwerp van het gebouwen en de kelder zullen deze belastingen worden meegenomen. Deze kunnen worden opgenomen eventueel met extra wapening en wanddikte dan wel eventueel aanvullende maatregelen voor het voorkomen van vervormingen (breken) van de funderingspalen.
In het geval van scenario 2a, met een op de kant lopend schip met steile boegvorm, zal het gebouw net niet worden geraakt. Ook door een lege duwbak (scenario 2b) wordt het gebouw met dezelfde oploopafstand en aanvaarhoek niet geraakt. Bij grotere aanvaarhoeken kan het gebouw wel geraakt worden, maar blijft het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. Hierbij is ervan uitgegaan dat het gehele gebouw instrort bij aanvaring.
Het GR kent een richtwaarde, de al eerder genoemde oriëntatiewaarde en dus niet een grenswaarde. Deze oriëntatiewaarde, geeft weer wat de algehele politiek-maatschappelijke opvatting is over de aanvaardbaarheid van de kans op een ongeval met een groep slachtoffers. Hoe groter de groep dodelijke slachtoffers, hoe kleiner de aanvaardbare kans op een ramp is. Door het groepsrisico te vergelijken met de oriëntatiewaarde kan het bevoegd gezag bepalen of de kans op ongeval voor haar acceptabel is.
Op basis van bovenstaande gegevens is de groepsrisicocurve samengesteld voor het benoemde specifiek aanvaarrisico 2b ter plaatse van Houtsma, de gele doorgetrokken lijn weergegeven in figuur 2 van de notitie. In de grafiek is het aantal slachtoffers uitgezet tegen de kans op dat aantal slachtoffers. Als de groepsrisicocurve de oriëntatiewaarde doorsnijdt, is er sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Uit figuur 2 van de notitie blijkt dat het groepsrisico kleiner is dan de oriëntatiewaarde (factor 0.73).
Aanvullende constructieve maatregel binnen 11.6 m van de kade
In de berekening voor het groepsrisico is een aanvullende maatregel meegenomen om het aantal slachtoffers bij een calamiteit verder te beperken. Deze maatregel bestaat uit een aanvullende bepaling voor het constructieve ontwerp. Deze aanvullende maatregel is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.Via een voorwaardelijke verplichting geregeld dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw binnen 11,6 meter van de kade van het Amsterdam Rijnkanaal aangetoond moet worden dat de constructieve veiligheid voldoende is.
Hierbij geldt als uitgangspunten dat in het ontwerp rekening wordt gehouden met het instorten van de eerste twee bouwlagen (begane grond en 1e verdieping) over een lengte parallel aan de gevel van 6,0 meter. Het ontwerp van de draagconstructie moet dan voorzien in een tweede draagweg om instorting van het hele gebouw te voorkomen.
Door het nemen van deze maatregel zal niet het gehele gebouw instorten, maar alleen de eerste twee bouwlagen. Het maximaal aantal slachtoffers is daarmee lager dan 10 personen (twee woningen, 2,4 personen gemiddeld per woning aanwezig in de nacht en allen overlijden bij ongeval, + 1 persoon aanwezig in de openbare ruimte ter plaatse van het aanvaren, maakt 5,8 afgerond een maximaal te verwachten aantal slachtoffers van 6) overlijdt door een ongeval. Er is vanwege de maatregelen die genomen worden in de hoofddraagconstructie geen sprake van groepsrisico (GR). Uit artikel 5.15 Bkl blijkt dat er pas sprake is van groepsrisico als er sprake is van een kans op overlijden van meer dan 10 slachtoffers.
Werkmeester
Voor scenario 3a is de energie laag bij aankomst aan de kade, vanwege de grote diepgang van het schip. Voor scenario 3b kunnen de kleinere afstand en grotere kracht op de kade en grond, vergeleken met scenario 1, leiden tot aanzienlijke extra belastingen en verplaatsingen van de fundering, wat kan resulteren in het bezwijken van (delen van) het gebouw. Nadere analyses voor oplossingen zijn nodig. Dit vergt uitgebreide en gedetailleerde analyses.
Aan de hand van de uitkomsten van scenario 4 blijkt dat het gebouw kan worden geraakt. Daarom zijn maatregelen gewenst/benodigd om de constructieve veiligheid van het gebouw Werkmeester te borgen.
Als maatregel kan gedacht worden aan het lokaal verbreden van de kade dan wel het aanbrengen van een extra dam-/combiwand. Andere mogelijkheden zijn om een aanvaarbeveiliging in het water te realiseren en aanpassingen aan het gebouwontwerp te doen, eventueel in combinatie met eerdergenoemde maatregelen.
De maatregelen zullen in de vervolgfase in overleg met Rijkswaterstaat en de gemeente nader worden uitgewerkt. Hier is in verschillende overleggen al over gesproken.
In dit de regels van dit bestemmingsplan is voor het deel van het plangebied waar er een aanvaarrisico is voor het gebouw op de kop van het plangebied een bouwverbod opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van dit bouwverbod, als er aangetoond is dat er geen onaanvaardbare gevolgen optreden als gevolg van een aanvaring van het gebouw met een schip. Dit is het geval als uit onderzoek blijkt dat door het nemen van maatregelen in de vorm van aanvaarbeveiliging of maatregelen met vergelijkbaar effect er geen sprake zal zijn van directe aanvaring van het gebouw en deze maatregelen voor in gebruik name van het gebouw worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. Of wanneer de kans op bezwijken van het gebouw als gevolg van buitengewone belastingen door aanvaring lager is dan 10-5 . Deze kans (dit risico) sluit aan bij de regels die volgen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Ook moet er advies worden ingewonnen bij de vaarwegbeheerder.
Afbeelding 5.4 Maximale verplaatsing van schepen op de kade bij hoeken tot 25 graden ten opzichte van de vaarrichting (gearceerde deel). Door de boegvorm kan de impact-zone ca. 2.30 m groter zijn.
Volgens het Bkl moet de gemeente in het omgevingsplan binnen benoemde aandachtsgebieden rekening houden met het groepsrisico (art. 5.15). Hierbij gaat het om de kans per jaar dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de aandachtsgebieden Brand, Explosie en Gifwolk. Aanvaring valt niet binnen deze aandachtsgebieden, maar omwille van zorgvuldigheid en volledigheid is het risico voor personen door aanvaren van de kade beschouwd.
In het onderzoek naar het aanvaarrisico is gemotiveerd dat het aantal te verwachten slachtoffers in de openbare ruimte is gemotiveerd kleiner dan 10 voor zowel de ontwikkeling Houtsma als voor de ontwikkeling Werkmeester, na treffen van maatregelen om directe aanvaring van het gebouw te voorkomen. Volgens de definitie van het Bkl is er daarom ten aanzien van dit aanvaarscenario in de openbare ruimte geen sprake van een groepsrisico.
Uit de berekening aanvaarrisico scenario 2b volgt dat niet uit is te sluiten dat in dit specifieke scenario de eerstelijns bebouwing ter plaatse van Houtsma geraakt kan worden. Derhalve is omwille van zorgvuldigheid en volledigheid een groepsrisicobenadering en berekening uitgewerkt. Het maximaal te verwachten aantal slachtoffers ten aanzien van dit specifieke aanvaarscenario 2b blijft onder de 10. Daarmee is er geen sprake van een groepsrisico.
Voor de ontwikkeling Werkmeester zal na toepassen (ontwerpen) van de maatregelen geverifieerd moeten worden dat het groepsrisico tot hetzelfde niveau of lager beperkt is.
Conclusie
Uit het onderzoek naar aanvaarrisico's blijkt dat bij Houtsma rekening moet worden gehouden met een extra belasting op de kade als gevolg van aanvaring. Het gebouw zelf kan alleen bij scenario 2b met een grote aanvaarhoek geraakt worden. Het groepsrisico voor personen blijft, uitgaande van instorting van het gehele gebouw, echter onder de oriëntatiewaarde. Door het nemen van constructieve maatregelen aan de bebouwing zullen alleen de onderste twee bouwlagen instorten. Daardoor neemt de kans op overlijden af tot maximaal 6 slachtoffers. Omdat dit onder de 10 is, is er dan geen sprake meer van een groepsrisico. Deze maatregel is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.
Bij Werkmeester moet eveneens rekening worden gehouden met extra belasting op de kader door aanvaring. Bovendien is er een kans dat het gebouw geraakt wordt. Daarom is in dit bestemmingsplan geregeld dat moet worden aangetoond dat er geen onaanvaardbare gevolgen optreden als gevolg van een aanvaring van het gebouw met een schip, voordat de omgevingsvergunning voor een deel van de locatie Werkmeester kan worden verleend.
Kader
De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Zuid-Holland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten (RACM) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze waarschuwt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.
Plangebied
In november 2011 is door Bureau Monumenten & Archeologie een archeologisch bureauonderzoek verricht voor het plangebied van bestemmingsplan 'Cruquius', vastgesteld op 9 april 2013. Dit onderzoek is ook bruikbaar voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Het onderzoek is als Bijlage 23 Archeologie opgenomen bij dit bestemmingsplan. Het bureauonderzoek is te beschouwen als een overzicht van bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied.
Het gebied ter plaatse van het Cruquiuswerkgebied betreft aangeslibd land buiten de zeedijk. De materiele resten kunnen bestaan uit losse vondsten en afval. Daarnaast kunnen sporen voorkomen die verband houden met de verkaveling en afvalstort uit de laatste kwart van de 19de eeuw. De kans op verstoringen van deze resten is groot aangezien het terrein aanzienlijk is opgehoogd en intensief is geëxploiteerd in de 20ste eeuw. Er worden daarom geen archeologische resten meer verwacht.
De verwachtingen zijn gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. Dit heeft geleid tot een achttal verwachtingszones. Deze verwachtingszones zijn vertaald in een archeologische beleidskaart. In afbeelding 5.1 is de archeologische beleidskaart voor het plangebied weergegeven.
Afbeelding 5.5 Archeologische beleidskaart Cruquiusgebied
In het plangebied is gelet op de archeologische beleidskaart beleidsvariant 11 van toepassing. In gebieden met beleidsvariant 11 geldt een lage of geen archeologische verwachting waarbij archeologisch onderzoek in geen enkel geval nodig is.
Conclusie
Voor het bestemmingsplan geldt dat er op het gebied van archeologie geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Kader
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is op 21 juni 2010 als onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. In de Leidraad geeft de provincie haar visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland. Daarbij is aangegeven welke kernkwaliteiten van het landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn, zodat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze kunnen worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen.
Plangebied
Gelet op de provinciale waardenkaart Landschap & Cultuurhistorie is het voorliggende
plangebied aangegeven als landschapstype 'Stedelijk'. De Entrepothaven en een deel
van het Amsterdam-Rijnkanaal is aangewezen als historische structuur: industrieel
erfgoed 'Noordzeekanaal gebied'.
Afbeelding 5.6 Uitsnede provinciale waardenkaart Landschap & Cultuurhistorie
Cultuurhistorische verkenning
Voor het voorliggende plangebied heeft Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) een Cultuurhistorische verkenning uitgevoerd. Dit onderzoek 'Cultuurhistorische verkenning Cruquiusweg e.o.' (C 12-046 Amsterdam 2012) is opgenomen als Bijlage 24 Cultuurhistorie bij het voorliggende bestemmingsplan.
In de Cultuurhistorische verkenning is aangegeven dat het plangebied een boeiend stedenbouwkundig en architectonisch ensemble vormt, waarin de negentiende-eeuwse ontwikkeling van de haven en de stadsvernieuwing tot een verrassende synthese zijn gekomen. De resterende structuren en gebouwen van de veemarkt en het abattoir getuigen van een omwenteling in de voedselvoorziening van de destijds spectaculair groeiende Europese steden. De rommelige bedrijvigheid in het oostelijk deel van het Cruquiuswerkgebied en langs het Zeeburgerpad vormt een karakteristiek gegeven. Andere Oostelijke Haveneilanden zijn getransformeerd tot vrijwel monofunctionele woongebieden met in wezen eenvormige architectuur. Een aantal stedenbouwkundige elementen herinneren aan de gecompliceerde waterhuishouding van de historische stad en het probleem van de fecaliën. Het gaat hierbij om de Nieuwe Entrepotsluis met beide bruggen, het Zeeburgerpad als voormalige waterscheiding tussen de Nieuwe Vaart en het Lozingskanaal, en het waterstaatkundige complex bij het gemaal Zeeburgerdijk 801.
Betekenisvolle bebouwing plangebied
Op het kavel is op de Spelregelkaart één behoudswaardig object aangeduid. Het betreft de Villa die wordt ingepast in het nieuwe plan.
Conclusie
Voor het bestemmingsplan geldt dat er op het gebied van cultuurhistorie geen knelpunten zijn. De Werkmeester wordt gerestaureerd en ingepast.
Om de ruimtelijke samenhang tussen de plannen in het Cruquiusgebied te borgen is door V&OR een verkeersonderzoek uitgevoerd (Bijlage 25 Verkeersonderzoek). V&OR heeft de verkeerseffecten van de transformatie van het Cruquiusgebied als gevolg van initiatieven die binnen het gebied bekend zijn, onderzocht. In dit rapport zijn de verschillende programmascenario's en de uitgangspunten beschreven en worden de resultaten gegeven van de analyse. Bij de werkwijze is aangesloten op het 'Juridisch Programma van Eisen Verkeersonderzoeken' zoals dat door de afdeling Ruimte & Duurzaamheid (R&D) van de gemeente Amsterdam is opgesteld. Voor de uitvoer van het verkeersonderzoek is gebruik gemaakt van het Amsterdamse verkeersmodel (VMA), het op VMA gebaseerde Ritproductiemodel van V&OR en een verkeersregelkundig programma (COCON). Daarnaast is gebruik gemaakt van verkeerstellingen die in februari 2016 zijn uitgevoerd in het kader van het Verkeersonderzoek Bestemmingsplan Zeeburgerpad en een verkeerstelling die in november 2016 is uitgevoerd op het kruispunt Zeeburgerdijk-Zuiderzeeweg. V&OR heeft de verkeersintensiteiten berekend voor de zichtjaren 2017 en 2027, met en zonder programmascenario's. Op basis van deze verkeersintensiteiten heeft R&D een analyse gemaakt van de doorstroming op de geregelde en ongeregelde kruispunten in het studiegebied.
In dit onderzoek worden er naast de huidige situatie en de referentievariant in 2027, twee planvarianten (hier scenario's genoemd) onderzocht:
Scenario 1 gaat uit van de uitvoering van alle initiatieven die in september 2016 bij de gemeente bekend waren. Scenario 2 gaat uit van scenario 1, aangevuld met de aanname voor het programma op de nog te ontwikkelen kavels. Ook is rekening gehouden met ontwikkelingen in de omgeving op het Zeeburgereiland en het Zeeburgerpad.
Op basis van de door V&OR berekende intensiteiten voor 2027 heeft R&D met behulp van het rekenprogramma “COCON” een verkeersregeltechnisch onderzoek verricht naar de regelbaarheid van de drie geregelde kruispunten in het studiegebied:
Daarnaast is beoordeeld of de verkeerstoename in de varianten voor 2027 van het Cruquiusgebied als gevolg hebben dat nabij gelegen ongeregelde kruispunten het verkeer onvoldoende kunnen verwerken.
Met de berekende intensiteiten voor 2027 heeft R&D de eventuele noodzaak van plaatsing van een verkeersregelinstallatie op de kruispunten getoetst. Dit is gedaan voor de volgende vier kruispunten:
Uitkomsten geregelde kruispunten
Uit de doorrekeningen van de twee geregelde kruispunten waarbij de Zeeburgerdijk kruist met de Panamalaan en met de Molukkenweg, volgt dat de huidige profielen de prognoses voor 2027 nog voldoende kunnen verwerken. De verkeersregelingen blijven voldoen aan de Amsterdamse randvoorwaarden.
Voor het kruispunt Zeeburgerdijk met de Zuiderzeeweg geldt dat dit kruispunt alleen regelbaar blijft als er een profielwijziging plaatsvindt.
Uitkomsten ongeregelde kruispunten
Uit de toetsing van de vier ongeregelde kruispunten (aan het Zeeburgerpad en op de Th.K. van Lohuizenlaan) volgt dat verkeerslichten hier niet noodzakelijk zijn.
Conclusie
De verkeerstoename door de nieuwe ontwikkelingen in het Cruquiusgebied kan voldoende worden verwerkt door de kruispunten bij zowel scenario 1 als 2, mits er profielwijzigingen plaatsvinden bij het kruispunt Zeeburgerdijk met de Zuiderzeeweg. Deze profielwijzigingen worden momenteel gerealiseerd. Daarmee is het plangebied goed ontsloten.
Nota Parkeernormen Auto
In 2017 is de Nota Parkeernormen Auto door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente wil de stad bereikbaar en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke openbare ruimte en meer ruimte voor de fietser en voetganger. Met de verwachte groei van de stad (woningen, kantoren etc.) is het noodzakelijk dat Amsterdam het aantal geparkeerde auto's in de openbare ruimte waar mogelijk beperkt.
De Nota Parkeernormen Auto geeft normen voor wonen en kantoor, voor overige functies vormen de actuele CROW kencijfers parkeren de basis. Het principe is dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte voor alle functies wordt voorzien. Bewoners en bedrijven komen niet in aanmerking voor een parkeervergunning voor parkeren in de openbare ruimte, ook niet als er geen parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar zijn.
Bezoekersparkeren voor bewoners mag in de openbare ruimte worden opgelost.
Op basis van de Nota Parkeernormen Auto gelden de volgende parkeernormen:
Tabel 5.1 Parkeernormen Nota Parkeernormen Auto
Voor bezoekers van de woningen moet rekening gehouden worden met 0,1 pp per woning.
Voor commerciële voorzieningen en horeca gelden de volgende normen:
Spelregels
In de spelregels voor Cruquiuswerkgebied is het volgende ten aanzien van parkeren opgenomen:
Plangebied
Het autoparkeren zal plaatsvinden in een ondergrondse parkeergarage onder de gebouwen Houtsma- Noord en -Zuid, in gebouw Candido en op het maaiveld.
Er zijn in het plan ca. 463 woningen voorzien en ca. 1.300 m2 bvo aan commerciële voorzieningen. Hiervan is maximaal 500 m2 bvo bestemd voor horeca.
Op basis van de (minimale) normen is er behoefte aan:
In totaal zijn er minimaal 305 pp nodig (259 parkeerplaatsen voor de woningen en voorzieningen en 46 voor de bezoekers van de woningen). In de norm voor de voorzieningen is al rekening gehouden met bezoekers van de voorzieningen.
In totaal worden er 396 parkeerplaatsten gerealiseerd, waarvan 353 parkeerplaatsen onder de gebouwen en 43 op het maaiveld. Daarvan worden er 23 op het maaiveld in het plangebied gerealiseerd. Buiten het plangebied, aan de Cruquiusweg, zijn 20 parkeerplaatsen beschikbaar. Deze parkeerplaatsen op het maaiveld zijn voor de horeca, commerciële voorzieningen en een deel van de bezoekers van de woningen. De overige bezoekers van de woningen kunnen parkeren in de parkeergarage (via mechanische toelating). Er wordt daarmee voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen (Nota Parkeernormen Auto). De uitgewerkte parkeerbalans is opgenomen in Bijlage 5 Parkeerbalans.
In maart 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter vastgesteld. Deze nota geeft normen voor een breed scala aan functies. Bij woningen (appartementen) spreekt de nota een sterke voorkeur uit voor gezamenlijke fietsenstallingen in plaats van de door het Bouwbesluit 2012 voorgeschreven individuele (fietsen)bergingen.
Net als bij autoparkeren is het principe dat voor elke functie op eigen terrein voorzien wordt in voldoende fiets- en scooterparkeergelegenheid, met uitzondering van (kort) bezoekersparkeren. Dat kan in de openbare ruimte worden opgelost als daar voldoende plaats voor is.
In de Nota parkeernormen Fiets en Scooter ligt het plangebied in zone 1. Uitgangspunt is hier hoog fietsgebruik.
Het plan zal minimaal aan de beleidsregels uit de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter moeten voldoen. In het plangebied worden circa 1.300 m2 bvo aan niet-woonfuncties gerealiseerd. Maximaal 500 m2 bvo hiervan kan ingevuld worden door horeca I, III of IV.
Fietsparkeren
Op basis van de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter gelden onderstaande normen voor fietsparkeren:
Tabel 5.3 Fietsparkeernormen Nota Parkeernormen Fiets en Scooter
Op basis van deze normen is er een fietsparkeerbalans (zie Bijlage 6 Fietsparkeerbalans) gemaakt. Hieruit blijkt dat er voor de woningen en commerciële ruimten 1.735 inpandige fietsparkeerplekken nodig zijn. Daarnaast zijn er in de openbare ruimte 326 fietsparkeerplekken nodig. Dit zijn de fietsparkeerplekken voor de horeca en de bezoekers van de woningen.
In totaal worden er 1.783 fietsparkeerplekken in de bebouwing gerealiseerd, terwijl er 1.735 nodig zijn.
In de openbare ruimte worden circa 270 parkeerplaatsten gerealiseerd, terwijl er 326 nodig zouden zijn. Dit is voldoende omdat bij deze plekken sprake zal zijn van dubbelgebruik tussen de horeca en commerciële voorzieningen. Overdag wordt de horeca ook bezocht door de werknemers en bezoekers van de commerciële voorzieningen en in de avond wordt de horeca met name bezocht door de bewoners in het Cruquiusgebied. Mocht dit in praktijk toch een knelpunt opleveren, dan is in de gebouwde parkeervoorzieningen nog ruimte om daar een deel van de bezoekers van de woningen te laten parkeren, waardoor er meer ruimte in de openbare ruimte is voor het fietsparkeren van de horecabezoekers.
In het Programma van Eisen van de Aangepaste Concessie Amsterdam 2012 (vastgesteld op 5 december 2013) staan normen vermeld over de ontsluiting van gebieden met het openbaar vervoer. Buurten die conform dit Programma van Eisen ontsloten dienen te worden zijn:
Een buurt of instelling wordt als ontsloten beschouwd wanneer aan de volgende eisen is voldaan:
Bovenstaande eisen gelden niet wanneer de Concessiehouder naar het oordeel van de Stadsregio kan aantonen dat de lijnvoering die nodig is om aan deze eisen te voldoen, ertoe leidt dat veel reizigers ver moeten omrijden en/of lijnen waarvan maar weinig reizigers gebruik zullen maken aan het openbaar vervoeraanbod moeten worden toegevoegd.
Plangebied
Het Cruquiusgebied wordt momenteel niet bediend door het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde openbaar vervoerlijnen zijn de tramlijnen 3 en 14 langs de Flevoweg / Zuiderzeeweg aan de zuidzijde van het Cruquiusgebied. Een halteplaats ligt aan de Flevoweg, ten zuiden van het kruispunt met de Zeeburgerdijk. Deze halte ligt hemelsbreed op 800 meter van het plangebied. De tramhalte behoort tot de hoofdinfrastructuur OV en daarmee kan het Cruquiusgebied als ontsloten worden beschouwd. De ontwikkeling van het gebied zorgt voor een toename aan reizigers. De (huidige) inwoners, gemeente Amsterdam en de ontwikkelaars spannen zich in om in het gebied ook een bushalte te krijgen op de van Lohuizenstraat.
Bij de inrichting van de strook langs de Cruquiusweg en de snedes en kades wordt rekening gehouden met nood- en hulpdiensten, verhuizingen en/of bevoorrading van de functies in de plint vanaf de Cruquiusweg. Met de brandweer zijn hierover afspraken gemaakt (zie ook paragraaf 4.6.3 Advies brandweer).
In de Amsterdamse Hoogbouwvisie (5 juli 2011) is aangegeven dat verdichting een belangrijke opgave is, voor de hele stad en voor bepaalde gebieden in het bijzonder. Hoogbouw is daarin niet het enige, maar wel een geschikt middel. Het is bovendien een krachtig stedenbouwkundig instrument. Afhankelijk van de positionering van hoogbouw kan deze bijdragen aan de kwaliteit van de stad als metropool.
Onder hoogbouw wordt verstaan: gebouwen vanaf 30 meter hoogte of tweemaal de hoogte in hun directe omgeving. Onder middel hoogbouw wordt verstaan: gebouwen van 22,50 tot 30 meter hoogte of 25% hoger dan hun directe omgeving.
Hoogbouw en het UNESCO-gebied (kerngebied en bufferzone)
Een belangrijk aspect van het hoogbouwbeleid is de bescherming van de bijzondere kwaliteiten van het UNESCO-gebied, zie hoogbouwkaart. Schaalbreuk of aantasting van weefsel of typologie zijn hier niet acceptabel. In dit gebied is maximaal middelhoogbouw toegestaan, alsmede hogere bebouwing voor zover passend binnen per heden vigerende bestemmingsplannen, e.e.a. met inachtneming van de HER procedure.
Hoogbouwplannen binnen, maar ook buiten de Singelgracht, die zichtbaar worden vanuit het 'werelderfgoed', moeten worden beoordeeld op effecten op het erfgoed. Uitgangspunt is dat daar waar het historisch gelaagde stadsbeeld tot een geheel, een eenheid 'vergroeid' is geraakt - dit niet door nieuwe bebouwing, afwijkend in maat en schaal, mag worden aangetast.
Rondom het UNESCO-gebied (kerngebied en bufferzone) is op de kaart een zone van 2 km opgenomen. Hoogbouw is hier alleen toegestaan als ondermeer is voldaan aan het zichtbaarheidscriterium zoals voor die zone wordt omschreven bij de HER-procedure. In bepaalde gevallen is het opstellen van een HER, met tenminste een onderzoek naar de impact op het stedelijk landschap, verplicht. Dat doet zich voor in situaties waarin terughoudendheid met hoogbouw wordt beoogd. In deze situaties wil het college van B en W mee kunnen beoordelen wat de effecten zijn op gebieden die om verschillende redenen van grote waarde voor de stad worden geacht.
Een rapportage over landschappelijke effecten is verplicht gesteld bij:
De HER dient een toelichting op het hoogbouwplan en in ieder geval een rapportage met betrekking tot de landschappelijke inpassing te bevatten. Daarbij wordt aandacht besteed aan de zichtbaarheid op afstand en de inpassing in de bestaande structuur. De impact op afstand en in belangrijke zichtlijnen en assen worden zichtbaar gemaakt aan de hand van ingetekend relevant fotomateriaal. Met de rapportage moet worden aangetoond dat het hoogbouwplan acceptabel en verantwoord is.
Afbeelding 5.7 Hoogbouw Toetskaart met kernzone en buffergebied UNESCO-gebied
Spelregelkaart Cruquiusweg e.o.
Op de spelregelkaart is bij de deelgebied 7 een hoogteaccent voorzien van 60 meter (zie donkerrode ster op onderstaande afbeelding).
Afbeelding 5.8 Hoogteaccent op spelregelkaart
Toetsingskader windhinder
Voor de toetsting van windhinder in bestemmingsplan is er geen wettelijk kader. Deze beoordeling vindt plaats in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
De beoordeling van het windklimaat met betrekking tot windhinder en windgevaar, is in Nederland vastgelegd in de norm NEN 8100. Om te bepalen of windhinder en/of windgevaar te verwachten is, kan in eerste instantie gebruik worden gemaakt van het beslismodel in de NEN 8100. Hierin wordt onder meer beschreven in welke situaties windklimaatonderzoek nodig is. Voor gebouwen met een hoogte vanaf 30 meter wordt nader onderzoek met CFD of windtunnelsimulatie noodzakelijk geacht. Gezien de geplande bouwhoogte van 63 meter, wordt het uitvoeren van een windklimaatonderzoek als noodzakelijk beschouwd.
Windhinder
Tabel 5.7 Criteria windhinderklimaat
Afhankelijk van de activiteitenklasse wordt de waardering van het lokale windklimaatgekwalificeerd met 'goed', 'matig' of 'slecht' (zie tabel 5.7). Bij een goed windklimaat ondervindt men geen overmatige windhinder. In een situatie zonder overmatige windhinder heeft het merendeel van het publiek onder normale omstandigheden geen last van windhinder. Bij een matig windklimaat ervaart men af en toe overmatige windhinder. In een slecht windklimaat ervaart men regelmatig overmatige windhinder. In een dergelijke situatie heeft het merendeel van het publiek last van windhinder.
Er wordt naar gestreefd, om binnen de verschillende activiteitenklassen, een goed, eventueel nog matig windklimaat te realiseren.
Activiteitenklasse 'langdurig zitten' is dusdanig kritisch dat deze met terughoudendheid wordt toegepast.
Windgevaar
Voor windgevaar wordt 15 m/s uurgemiddelde windsnelheid als drempelwaarde VDR;G gehanteerd. Op basis van tabel 5.6, afkomstig uit de NEN 8100, wordt bepaald of sprake is van windgevaar.
Tabel 5.8 Criteria windgevaar
De norm stelt: "Situaties waarvoor een overschrijdingskans geldt van 0,05 < p < 0,30 mogen alleen worden geaccepteerd als deze vallen binnen activiteiten klasse I (doorlopen). Voor activiteiten klasse II en III geldt de eis p < 0,05. Situaties met een overschrijdingskans van p > 0,30 zijn evident gevaarlijk en behoren te allen tijde te worden vermeden; het publiek mag hier niet aan worden blootgesteld."
Ter plaatste van de Kop van het Cruquiusgebied wordt een hoogteaccent gerealiseerd van 63 meter. Het plangebied is nog net gelegen binnen de bufferzone rond het UNESCO-gebied, daarom is een HER opgesteld en is windhinderonderzoek gedaan.
HER landschappelijke inpassing en bezonning
De HER (Bijlage 26 Hoogbouweffectrapportage) bevat fotomontages vanuit zichtlijnen in de omgeving. Deze zichtpunten zijn samen met de commissie HER vastgesteld. Vanuit het kerngebied van het UNESCO Werelderfgoed is het project niet zichtbaar doordat het wegvalt achter de bebouwing. Daarmee wordt voldaan aan het zichtbaarheidscriterium.
Om inzicht te krijgen in de gevolgen van het plan voor de bezonning en de schaduwwerking op de context is met behulp van een 3D model een bezonningsstudie gemaakt. Op drie dagen in het jaar, representatief voor de verschillende seizoenen (21 februari, 21 april en 21 juni), gedurende de dag tussen 08:00 en 18:00 uur, is een projectie van de schaduw gesimuleerd.
De studie laat zien dat met de komst van de nieuwbouw de omliggende bebouwing in de omgeving niet veel last krijgt van de schaduwval. Gedurende de dag valt de schaduw voornamelijk op het water en niet op de omliggende bebouwing. Doordat het hoogste volume op het meest noordelijke uiteinde van Cruquius-eiland is gesitueerd werpt deze geen grote slagschaduw op de omliggende bebouwing en pleinruimte aan de westzijde van het Cruquiuseiland.
Windhinderonderzoek
Voor de opzet van het onderzoek en de beoordeling van het windklimaat (Bijlage 27 Windhinderonderzoek) is uitgegaan van de Nederlandse norm NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving.
In het windonderzoek is eerst het oorspronkelijke ontwerp beschouwd, met onderdoorgang in het gebouw Metaalpark. Vervolgens zijn 2 varianten berekend:
Uit het onderzoek is gebleken dat het dichtzetten van de onderdoorgang en het planten van bomen (op sommige plaatsten) veel effect heeft op het windklimaat. Daarom is in het definitieve ontwerp geen onderdoorgang meer opgenomen en worden bomen aangeplant. De bomen die het meeste effect hebben op het windklimaat zijn in dit bestemmingsplan ook verplicht gesteld. Hierbij wordt uitgegaan van grotere bomen die goed tegen wind kunnen. Jonge bomen hebben minder effect.
Uit de resultaten van het onderzoek (zonder onderdoorgang en met beplanting) kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Afbeelding 5.9 Windhinder
Afbeelding 5.10 Windgevaar
Door het plaatsen van bomen wordt de windhinder en het windgevaar beperkt. De lokale situaties met windgevaar kunnen opgelost worden met het plaatsen van plantenbakken of windschermen. Dit betreft maatwerk wat bij de definitieve plannen beoordeeld zal worden. Ook worden er langs het Amsterdam Rijnkanaal lage hekken geplaatst om te voorkomen dat mensen in het water vallen. Dit is vanuit windgevaar overigens niet nodig, maar acht de gemeente wel wenselijk gezien de drukke vaarroute op het Amsterdam Rijnkanaal.
In het definitieve inrichtingsplan zijn de bomen enigszins verschoven. Daarom is het windhinderonderzoek geactualiseerd (zie Bijlage 28 Geactualiseerd windhinderonderzoek). Hieruit blijkt dat de verschuiving van de bomen geen significant effect heeft op de rekenresultaten uit het eerdere onderzoek.
De ontwikkeling past in de Hoogbouwvisie. Met de HER wordt voldaan aan de eisen die hierin zijn gesteld binnen de bufferzone van het UNESCO-gebied. Uit de HER en het windhinderonderzoek blijkt dat er vanuit windhinder enkele knelpunten zijn. Deze worden opgelost door het planten van bomen. Het planten van bomen heeft een positief effect op de windhinder en is daarom in het bestemmingsplan via een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Wet natuurbescherming
Gebiedsbescherming
Natura 2000 is het Europese netwerk van waardevolle natuurgebieden, dat er op gericht is de aanwezige natuurwaarden te behouden en te versterken. Gebieden die door de minister zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied vormen samen de Natura 2000-gebieden. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor soorten en habitattypen. Ruimtelijke ontwikkelingen of gebruik die een negatief effect hebben op deze doelstellingen zijn niet zondermeer toegestaan. De bescherming van deze gebieden is in Nederland geregeld via de Wet natuurbescherming (per 1 januari 2017).
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de wet dat projecten en plannen die de kwaliteit kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Om vast te stellen of, en zo ja, onder welke voorwaarden een project of plan in en rondom een Natura 2000-gebied kan worden toegelaten, dient deze getoetst te worden. Indien effecten niet kunnen worden uitgesloten dient, afhankelijk van het te verwachten effect een verslechterings- en verstoringtoets dan wel een passende beoordeling te worden uitgevoerd.
Soortenbescherming
De bescherming van planten- en diersoorten is per 1 januari 2017 geregeld in de Wet natuurbescherming. Deze wet is erop gericht om de Nederlandse biodiversiteit te beschermen en de dieren en planten binnen de Nederlandse wetgeving de plek te geven die hun volgens de Europese (Vogel- en Habitatrichtlijnen) afspraken toekomt. Het uitgangspunt is een wettelijk verbod op het doden van een aantal in het bijzonder genoemde dieren en planten.
Voor terugkerende werkzaamheden, zoals het onderhoud aan vaarwegen of het maaien van graslanden die al langer op dezelfde manier worden uitgeoefend en kennelijk niet hebben verhinderd dat een beschermde soort zich in het gebied heeft gevestigd, kan een vrijstellingsregeling in werking treden als wordt voldaan aan bepaalde criteria. De criteria die worden gehanteerd bij het opstellen van de vrijstellingsregeling zijn de zeldzaamheid van soorten en de ingrijpendheid van activiteiten. Hoe zeldzamer de soort en hoe ingrijpender de activiteit, hoe strikter het beschermingsregime. Ook voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting kan een vrijstelling gelden, al is deze minder omvattend dan de vrijstelling voor terugkerende werkzaamheden.
Om gebruik te kunnen maken van de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen, beheer en gebruik, is een gedragscode nodig. Een gedragscode is niet verplicht, maar dan moet voor ieder project of beheeractiviteit in een terrein waar beschermde soorten voorkomen de ontheffingsprocedure worden doorlopen.
Gedragscode Flora- en faunawet Amsterdam (2009)
De gedragscode is van toepassing binnen de grenzen van de gemeente Amsterdam en het beheer gebied van het Amsterdamse Bos op alle medewerkers van de gemeente Amsterdam die zelf of samen met andere werkzaamheden uitvoeren of die daartoe opdracht geven aan derden. Deze derden verklaren bij hun werkzaamheden de = 'Gedragscode flora en fauna van de gemeente Amsterdam' te onderschrijven en te volgen. Op verzoek kunnen zij een exemplaar van de gedragscode overhandigen aan controlerende instanties of verenigingen.
Met de gedragscode beschrijft de gemeente Amsterdam de voorzorgsmaatregelen die erop gericht zijn de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten die binnen haar gemeente grenzen voorkomen bij het uitvoeren van werkzaamheden te handhaven dan wel te versterken. Daarmee voldoet de gemeente Amsterdam aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 16c van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten Flora- en faunawet. De gedragscode heeft betrekking op plannen en projecten die in opdracht van of door de gemeente Amsterdam worden voorbereid en uitgevoerd. De gedragscode betreft:
Begin 2013 is een Ecoscan Bestemmingsplan Cruquiusgebied uitgevoerd. De aanwezigheid van de meeste beschermde soorten is gezien het regionale verspreidingsbeeld en de habitatkenmerken van het gebied uit te sluiten in het Cruquiusgebied. De conclusies uit de Ecoscan Bestemmingsplan Cruquiusgebied (RHDHV, 2013) blijven - gezien de weinig veranderde situatie van het Cruquiusgebied – daarmee staan. Wel zijn sinds de Wet natuurbescherming van kracht is (1 januari 2017), enkele soorten beschermd in de provincie Noord-Holland die voorheen niet beschermd waren. Dit zijn kleine marterachtigen, enkele dagvlinders en libellen. Het Cruquiusgebied, biedt geen leefgebied voor deze soorten. Daarvoor ontbreken de juiste biotopen en voldoende voedsel, bovendien is het terrein voor met name kleine marterachtigen teveel verstoord.
De aanwezigheid van beschermde gebouwbewonende soorten als huismus en gierzwaluw en de soortgroepen vleermuizen en vaatplanten is in het Cruquiusgebied niet op voorhand uit te sluiten.
Vanwege de grote onderzoeksintensiteit en het gering aantal vleermuizen dat tijdens eerdere onderzoeken is aangetroffen, is eerst een inventariserende gebouwenscan uitgevoerd (RHDHV, 2017). Hierin is op basis van kenmerken van verblijfplaatsen en de aanwezigheid hiervan per gebouw in het Cruquiusgebied een indeling gemaakt in vier geschiktheidsklassen voor het herbergen van vleermuisverblijfplaatsen: geschikt, matig geschikt en ongeschikt. Op deze manier is duidelijk geworden op welke gebouwen de focus moet komen te liggen bij het nader onderzoek. Tijdens de gebouwenscan zijn ook (potentiele) nestlocaties van huismussen en gierzwaluwen in beeld gebracht, zodat ook naar deze soorten gerichte inventarisaties kunnen worden uitgevoerd. Ook zijn aanwezige kademuren beoordeeld op geschiktheid als standplaats voor beschermde muurplanten.
Naast de indeling voor vleermuizen is in de gebouwenscan geconcludeerd dat in de nieuw te ontwikkelen delen van het Cruquiusgebied geen geschikt leefgebied aanwezig is voor de huismus en beschermde vaatplanten.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Markermeer & IJmeer op een afstand van circa 1,5 kilometer. Overige Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten liggen op meer dan drie kilometer van het plangebied. Vanwege de afstand tot het Natura 2000-gebied, de ligging van het plangebied binnen een intensief 'lawaai' industriegebied, drukke woonwijken en intensief bevaren vaargeul en het feit dat tussen de planlocatie en het Natura 2000-gebied nog de snelweg A10 ligt, worden geen negatieve effecten verwacht op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Uit Bijlage 30 Stikstofonderzoek blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot een stikstoftoename op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Cruquiusgebied ligt ten westen van Zeeburgereiland. Langs de westoever van Zeeburgereiland zal een ecologische verbindingszone, EVZ Gooi-Waterland, worden gerealiseerd. Deze loopt door de mond van het Amsterdam Rijnkanaal en de westzijde van het Zeeburgereiland. Deze verbindingszone ligt op circa 500 meter van het Cruquiusgebied en hiervan gescheiden door de vaargeul van het Amsterdam Rijnkanaal. Effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EVZ zijn uitgesloten.
Soortenbescherming
Op 10 april 2017 is een verkennend onderzoek naar de potentiele geschiktheid van de verschillende gebouwen voor huismus, gierzwaluw, vleermuizen en de kademuren voor beschermde muurplanten (zie Bijlage 31 Onderzoek beschermde soorten Wnb). Tijdens het verkennend onderzoek zijn de verschillende gebouwen gecontroleerd op de aanwezigheid van voor vleermuizen geschikte elementen (zoals spouwmuren, houten betimmering, dakoverstekken, dakpannen etc.) om verblijfplaatsen te kunnen herbergen. Op basis van het verkennend onderzoek kan worden geconcludeerd dat als gevolg van de voorgenomen ingreep twee zomerverblijfplaatsen en twee paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis verdwijnen.
Het verdwijnen van drie zomerverblijfplaatsen en drie paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis is niet te voorkomen. Effecten kunnen worden gemitigeerd door:
Inmiddels zijn de gebouwen met de verblijfplaatsen van de vleermuizen reeds gesloopt.
In juni 2017 is in het plangebied een foerageergebied geconstateerd. De foerageergebieden die verloren gaan zijn van geringe kwaliteit. Omdat nieuwe gebouwen op en in de directe omgeving van het plangebied worden voorzien van groene daken en ook de omgeving parkachtig wordt ingericht, zorgt errvoor dat er voldoende nieuw foerageergebied aanwezig zal zijn, dat het oude foerageergebied kan opvangen. Met het verlies van deze foerageergebieden worden geen verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming overtreden.
Naast de geschiktheidsbepaling voor vleermuizen is uit het verkennend onderzoek gebleken dat standplaatsen van beschermde flora afwezig niet zijn. Ook biedt het plangebied geen nestgelegenheid voor huismussen, vanwege het ontbreken van voldoende voeds elaanbod en/of dekking biedende beplanting in de directe nabijheid.
Tijdens de onderzoeken in juni en juli is ook gezocht naar gierzwaluwen. Er is op beide avonden geen gierzwaluw aangetroffen in het plangebied.
Uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat er natuur inclusief gebouwd wordt. Dit zal gedaan worden door zwaluwnesten in de metselwerk gevels op te nemen en kasten voor vleermuizen. Daken zullen waar mogelijk als groen dak worden uitgevoerd. Tevens zullen in de inrichting van de openbare ruimte groen elementen worden opgenomen die in samenhang met het gebouw een duurzaam leefgebied creëren.
Voordat een locatie bouwrijp gemaakt kan worden, is het noodzakelijk om voldoende inzicht te hebben in de bodemkwaliteit en ondergrondse obstakels. De bodemopbouw van Amsterdam is bepaald door een combinatie van natuurlijke processen en menselijke ingrepen. Ophogingen, dempingen, calamiteiten, industriële activiteiten, lozingen en slordige bedrijfsvoeringen hebben her en der verontreinigingen veroorzaakt. Funderingsrestanten en verlaten leidingen vormen onzichtbare ondergrondse obstakels. Militaire activiteiten hebben vaak een explosieve erfenis nagelaten. Op basis van historisch archief wordt beoordeeld wat zich in de bodem bevindt.
Agenda Duurzaamheid
De gemeente Amsterdam wil de verduurzaming van de hoofdstad versnellen. Dit staat in de Agenda Duurzaamheid, de agenda voor duurzame energie, schone lucht, een circulaire economie en een klimaatbestendige stad. De Agenda Duurzaamheid is vastgesteld door de Gemeenteraad van Amsterdam op 11 maart 2015.
Amsterdam wil een inhaalslag maken op het gebied van duurzaamheid. Dit doen we in goede samenwerking met partners uit de stad (bewoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen), niet alleen voor het creëren van breed maatschappelijk draagvlak, maar ook om de energie en doorzettingskracht die al aanwezig zijn in de samenleving te versterken. De Agenda Duurzaamheid is uitgewerkt met kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen, langs vijf transitiepaden, met als rode draad de filosofie van de circulaire economie: innovatie, meer doen met minder, slimmer en hernieuwbaar. In de agenda zijn de volgende kwantitatieve doelen opgenomen:
Duurzame energie
In december 2016 heeft de gemeenteraad Amsterdam de Strategie 'Naar een stad zonder aardgas' vastgesteld. Hierin wordt de strategie beschreven hoe de stad aardgasloos kan worden. Dit betekent o.a. dat nieuwbouw niet meer worden aangesloten op het gasnet, transformatie wordt gebruikt als aanleiding om duurzaam te gaan verwarmen en dat er naar alternatieven moet worden gezocht voor de verwarming van woningen, de bereiding van warm tapwater en koken op aardgas. Dit geldt voor alle nieuwbouw- en transformatiegebieden in Amsterdam. In het plangebied wordt aardgasloos privaatrechtelijk geborgd.
Energieneutrale nieuwbouw stimuleren
Het Raadsbesluit uit 2008 om in 2015 alleen nog maar Klimaat Neutraal (EPC = 0,15) te bouwen heeft tot nog toe beperkt resultaat opgeleverd, namelijk 1% van de nieuwbouw. In de uitvoering is meer nadruk op het uitdagen van de markt via het selectieproces van ontwikkelende partijen en het aanwijzen van gebieden met een hogere ambitie nodig. Het bouwbesluit stelt dat vanaf 2020 nieuwbouw energieneutraal (de nieuwe term in de sector) de norm is. De stad hanteert de volgende doelstelling:in Amsterdam ontwikkelen we de nieuwbouw– woningen en utiliteit – in 2020 energieneutraal.Het is de ambitie dat 75 procent van het programma in de overeenkomsten die vanaf 1 januari 2015 afgesloten worden, energieneutraal wordt ontwikkeld. Waar het bouwbesluit conform de Europeserichtlijn de ondergrens vormt, wordt de markt tegelijkertijd uitgedaagd om beter te presteren. Ontwikkelende partijen – ontwikkelaars, woningcorporaties, maar ook (collectieve) particuliere opdrachtgevers (CPO) en zelfbouwers – worden gestimuleerd.
Natuur inclusief bouwen
Het uitgangspunt is, zoals beschreven in de agenda groen, om de biodiversiteit te versterken in het nieuwe plan. Dit zal gedaan worden door zwaluwnesten in de metselwerk gevels op te nemen en kasten voor vleermuizen. Daken zullen waar mogelijk als groen dak worden uitgevoerd. Tevens zullen in de inrichting van de openbare ruimte groen elementen worden opgenomen die in samenhang met het gebouw een duurzaam leefgebied creëren.
Duurzame energie en circulair bouwen
Duurzaamheid is op het hoogste niveau aanwezig door een WKO-installatie die tevens gebruik maakt van oppervlaktewater. De woningen kennen een zeer goede isolatie. Ze worden voorzien van groene daken en zonnepanelen. Door verdiept parkeren is sprake van dubbel grondgebruik.
De Villa wordt behouden en hergebruikt. Ook worden de spanten van een loods aangeboden voor hergebruik. Samen met de gemeente Amsterdam en de eigenaren van andere locaties is een Raamwerk voor de openbare ruimte opgesteld dat bijdraagt aan biodiversiteit.
Schone lucht en mobiliteit
De Amsterdamse ambitie voor het thema schone lucht gaat verder dan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit en is gericht op een gezonde luchtkwaliteit. Het gaat daarbij met name om mobiliteit gerelateerde maatregelen en een (stedenbouwkundig) ontwerp, met bijvoorbeeld autoluwe gebieden, dat bijdraagt aan een gezonde leefomgeving. Ook voor deze locatie geldt dat de negatieve effecten op de luchtkwaliteit met name van het verkeer afkomstig zijn.
Goede OV- en fietsverbindingen
De inzet is om het autogebruik zoveel mogelijk te beperken door een lage parkeernorm te hanteren. De bebouwingsdichtheid van het gebied is hoog, in de omgeving is een mix van functies aanwezig en er komt een hoogwaardige openbare ruimte. De voorwaarden zijn daarmee aanwezig voor een levendig stedelijk milieu, waar de voetganger zich thuis voelt. Om de rest van de stad te bereiken, bestaat een goede ontsluiting van het gebied met de fiets. En de bereikbaarheid met het openbaar vervoer zal naar verwachting in de toekomst verbeterd worden.
Goederenvervoer
De bevoorradingsroutes voor o.a. bedrijven, kantoren en winkels verdienen vanuit luchtkwaliteit aandacht. Er komen voldoende laad- en losvoorzieningen in de nabijheid zodat het overige verkeer goed kan doorstromen (en daarmee minder luchtvervuiling veroorzaakt).
Elektrisch Vervoer
Elektrisch vervoer heeft de toekomst: het is duurzaam en draagt bij aan een gezonde leefomgeving. Om elektrisch vervoer in het gebied mogelijk te maken, is het van belang dat hiervoor afdoende infrastructuur aanwezig is. Er is daarbij een onderscheid te maken in de oplaadinfra die bij oplevering aanwezig moet zijn en de oplaadinfra voor de toekomst die in eerste instantie alleen moet zijn voorbereid. Het gaat zowel om voldoende oplaadfaciliteiten in de openbare ruimte als in de privégarages op eigen terrein. Er zullen in de openbare ruimte en gebouwen voorbereidingen getroffen om te anticiperen op een toekomst met meer elektrisch vervoer.
Huishoudelijk afval
De gemeenteraad Amsterdam heeft in juli 2016 het Uitvoeringsplan Afval vastgesteld. Amsterdam heeft een hoge ambitie op het gebied van afval en grondstoffen. De gemeente wil dat het afvalscheidingspercentage omhoog gaat (van 27% voor huishoudelijk afval in 2014 naar 65% in 2020) om zo meer grondstoffen terug te winnen voor hergebruik, recycling en andere nuttige toepassingen. Hoe dit gerealiseerd gaat worden staat omschreven in het Uitvoeringsplan Afval.
Het plan sorteert voor op de nieuwe gemeentelijke afvalrichtlijnen voor nieuwbouwgebieden. De essentie hiervan is sturing op scheiden van afval dichtbij huis (bronscheiden). Dat betekent dat ondergrondse containers voor fijn huishoudelijk afval (restafval, glas, oud papier & karton, plastic en drankkartons, en textiel ) dichtbij de woning en zoveel mogelijk in herkenbare eilanden (clusters) worden geplaatst.
Klimaatbestendig
Uit klimaatscenario's van het KNMI blijkt dat er tegenwoordig meer hevige regenbuien vallen dan vroeger en dat we in de toekomst extremer weer krijgen. De zomers worden warmer en mogelijk droger en de winters zachter en natter. In het extremer wordende klimaat en de verdere verdichtende stad is een extra inspanning nodig o.a. om de stad hemelwaterbestendig te maken en schade te voorkomen. Er moet bij de inrichting van de buitenruimte (privaat en publiek) rekening worden gehouden met het tijdelijk opvangen van extreme buien. Hier wordt met het programma Rainproof op ingespeeld.
In de Structuurvisie Amsterdam (2011) staat beschreven hoe met extreem weer om moet worden gegaan. De stad moet robuust worden gemaakt tegen extremer weer en moet klimaatbestendig worden gebouwd. Het college van B&W heeft in 2014 de intentieverklaring 'Ruimtelijke adaptatie' ondertekend. Ook is klimaatadaptatie en het Programma Rainproof één van de thema's die in de Agenda Duurzaam Amsterdam is opgenomen.
Door de realisatie van extra groen en groene daken kan het hemelwater tijdelijk opgevangen worden. Verder zal en gescheiden rioleringsstelsel aangelegd worden. Voor nadere informatie over water wordt verwezen naar de waterparagraaf.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
Van de verschillende bestemmingen wordt kort toegelicht van de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
In de bestemmingsomschrijving van de planregels wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In de specifieke gebruiksregels worden nadere bepalingen gegeven omtrent de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.
In dit hoofdstuk wordt elk artikel van de planregels kort toegelicht.
Artikel 1 Begrippen
Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen staan, behalve voor de begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan' op alfabetische volgorde.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten
worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten
interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor het benutten van woonruimte (incl. aan huis verbonden beroepen en bedrijven), creatieve functies, bedrijven, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, horeca, verkeers- en verblijfsgebied, groen en (ondergrondse) parkeervoorzieningen met daaraan ondergeschikte aan huis verbonden beroepen en bedrijven, kantoren en horeca. Voor de creatieve functies en bedrijven die zijn toegestaan, zijn bedrijvenlijsten opgenomen.
Voor de bebouwing die binnen 'Gemengd' wordt gerealiseerd, geldt de voorwaarde dat gevoelige functies alleen zijn toegelaten, indien deze voldoen aan de Wet geluidhinder en/of de verleende hogere waarden (en de daarbij behorende voorwaarden). In principe betekent dit dat als er gevoelige functies gebouwd worden deze moeten worden voorzien van een dove gevel of vliesgevel, tenzij er voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde of verleende hogere waarde. Dit leidt ertoe dat er geen overschrijdingen kunnen plaatsvinden van geluidsnormen.
Op de verbeelding zijn bouwvlakken en de maximale bouwhoogten aangeduid. Ondergrondse parkeergarages en bergingen zijn toegestaan tot maximaal 8 meter onder het maaiveld.
Binnen het plangebied is één behoudenswaardig object aangeduid op de spelregelkaart. Het gaat om de Villa (zie ook paragraaf 2.3.3 en Bijlage 3 Bouwhistorische verkenning). Deze villa zal nieuw worden gebouwd op de locatie van de aanduiding 'karakteristiek' met behoud van enkele karakteristieke elementen. Zodra deze villa hier is gebouwd, geldt er een sloopverbod.
In de specifieke gebruiksregels is opgenomen wat het maximale, dan wel minimale programma is in vierkante meters bruto vloeroppervlak (bvo) dat mag/moet worden gerealiseerd. Hierbij is een verdeling gemaakt naar de verschillende toegestane functies. Voor woonruimten geldt een maximum bvo van 59.000 m². Voor het totale plangebied is voor creatieve functies, bedrijven, horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen een minimum bvo opgenomen van 1.300 m², waarvan horeca maximaal 500 m2 bvo mag bedragen. Van de niet-woonfuncties moet minimaal 1.010 m2 bvo op de begane grond worden gerealiseerd. Per gebouw is geregeld hoeveel m2 bvo niet-woonfuncties minimaal moeten worden gerealiseerd.
De volgende vormen van horeca zijn toegestaan:
Voor ondergeschikte kantoren is geregeld dat deze maximaal 40% van het netto vloeroppervlak van de bedrijfsvestigingen mogen bedragen. Ondergeschikte detailhandel mag maximaal 20% van het netto vloeroppervlak van de bedrijfsvestiging bedragen, tot een maximum van 50 m². Ondergeschikte horeca mag 20% van het netto vloeroppervlak bedragen tot maximaal 20 m².
Ter verbetering van het windklimaat is een regeling opgenomen die gebruik van de gebouwen met de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' pas mogelijk maakt als ter plaatste van de aanduiding 'groen' bomen zijn geplant en in stand worden gehouden.
Om de constructieve veiligheid van De Werkmeester bij mogelijke aanvaring door een schip op de kop van het plangebied te borgen, is een gebiedsaanduiding 'overige zone - zone aanvaarrisico' opgenomen. Deze zone volgt uit het onderzoek naar het aanvaarrisico, zoals opgenomen in Bijlage 22 Aanvaarrisico. Waarbij rekening is gehouden met de maximale zone (inclusief doorstekende boeg).
Binnen de gebiedsaanduiding geldt een bouwverbod voor gebouwen. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van dit bouwverbod, als er aangetoond is dat er geen onaanvaardbare gevolgen optreden als gevolg van een aanvaring van het gebouw met een schip. Dit is het geval als uit onderzoek blijkt dat door het nemen van maatregelen in de vorm van aanvaarbeveiliging of maatregelen met vergelijkbaar effect er geen sprake zal zijn van directe aanvaring van het gebouw. En deze maatregelen voor in gebruik name van het gebouw worden gerealiseerd en in stand worden gehouden, of wanneer de kans op bezwijken van het gebouw als gevolg van buitengewone belastingen door aanvaring lager is dan 10-5 . Deze kans (dit risico) sluit aan bij de regels die volgen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Ook moet er advies worden ingewonnen bij de vaarwegbeheerder.
Om de constructieve veiligheid van de gebouwen grenzend aan de langskade bij mogelijke aanvaring te borgen, is via een voorwaardelijke verplichting geregeld dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw binnen 11,6 meter van de kade van het Amsterdam Rijnkanaal aangetoond moet worden dat de constructieve veiligheid voldoende is.
Hierbij geldt als uitgangspunten dat in het ontwerp rekening wordt gehouden met het instorten van de eerste twee bouwlagen (begane grond en 1e verdieping) over een lengte parallel aan de gevel van 6,0 meter. Het ontwerp van de draagconstructie moet dan voorzien in een tweede draagweg om instorting van het hele gebouw te voorkomen.
Milieugerelateerde regels
Het bestemmingsplangebied ligt in een omgeving die in milieuplanologisch opzicht aangemerkt wordt als 'gemengd gebied'. Dit betekent dat hindergevoelige functies en hinderveroorzakende functies zich in elkaars nabijheid bevinden en zoals uit de paragraaf 4.2.2 en 4.4.2 is op te maken, speelt het aspect geluid van bedrijfsactiviteiten in deze omgeving om meerdere redenen een rol. Zowel de afweging van de consequenties van de regels van de Wet geluidhinder, als de afweging over vraag in hoeverre bestaande bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd door de projectie van een nieuwe woonbestemming verlangt een beschermende regeling. Hiervoor wordt verwezen naar de paragrafen 4.2.2 en 4.4.2. De regels die zijn opgenomen naar aanleiding van de afweging over de Wet geluidhinder zijn opgenomen in de algemene regels (in dit geval artikel 11). De regels die zijn opgenomen naar aanleiding van de afweging over het aspect 'milieuzonering' zijn opgenomen in de bouwregels van de betreffende bestemming (Voorwaardelijke verplichting - geluid van bestaande inrichtingen). Het voldoen aan de grenswaarden zoals die in de regels zijn opgenomen met het oog op een goede ruimtelijke ordening is gekoppeld aan het moment van ingebruikname van de woningen. Dit omdat er tijdens het bouwen van de woningen nog niet wordt gewoond en het tijdsbestek van bouwen van de nieuwe woningen benut kan worden voor het treffen van maatregelen. Voorts gelden deze regels voor zover woningbouw wordt geprojecteerd binnen 50 meter van de inrichting. Dit betreft een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zoals die geldt op moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan. Hieraan liggen de afwegingen ten grondslag zoals weergegeven in paragraaf 4.2.2 van deze toelichting (zie paragraaf 4.2.2)."
Deze bestemming is toegekend aan het groen grenzend aan het water. Gelet op lid 1 mogen gronden met deze bestemming gebruikt worden voor groen, fiets- en/of voetpaden, speelvoorzieningen, water, waterstaatsdoeleinden, natuurlijke oevers en oeverbeschoeiingen, nutsvoorzieningen, kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw, objecten van beeldende kunst.
Binnen de bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd. Waarbij lichtmasten tot een maximum bouwhoogte van 12 meter zijn toegestaan en overige bouwwerken tot een maximum bouwhoogte van 6 meter.
De in het plangebied aanwezige verkeerswegen zijn bestemd als 'Verkeer - 1'. Gelet op lid 1 mogen gronden met deze bestemming gebruikt worden voor wegen, straten en pleinen, fiets- en voetpaden, fietsparkeervoorzieningen en in- en uitritten. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeren' zijn ook parkeerplaatsen op het maaiveld toegestaan.
Tevens zijn nutsvoorzieningen, groen, water, laad- en losvoorzieningen, afmeervoorzieningen, speelvoorzieningen en kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw toegestaan.
Ten aanzien van de bouwregels is een algemene regel opgenomen die volgt vanuit de spelregels. Het gaat om de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – 1'. Ter plaatse van de aanduiding zijn geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, met uitzondering van een hek langs het Amsterdam Rijnkanaal en fietsenrekken.
In lid 2 zijn bouwregels opgenomen. Binnen de bestemming 'Verkeer - 1' mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter. Voor lichtmasten geldt een maximum hoogte van 12 meter.
Het in het plangebied aanwezige verblijfsgebied is deels bestemd als 'Verkeer - 2'. Gelet op lid 1 mogen gronden met deze bestemming gebruikt worden voor pleinen, fiets- en voetpaden en fietsparkeervoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeren' zijn ook parkeerplaatsen op het maaiveld toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'terras' mag een terras worden aangelegd tot het maximum oppervlakte zoals aangeduid.
Tevens zijn nutsvoorzieningen, groen, water, laad- en losvoorzieningen, speelvoorzieningen en kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw toegestaan.
Ten aanzien van de bouwregels is een algemene regel opgenomen die volgt vanuit de spelregels. Het gaat om de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – 1'. Ter plaatse van de aanduiding zijn geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, met uitzondering van een hek langs het Amsterdam Rijnkanaal en fietsenrekken.
In lid 2 zijn bouwregels opgenomen. Binnen de bestemming 'Verkeer - 2' mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter. Voor lichtmasten geldt een maximum hoogte van 12 meter.
Op diverse plekken zijn boven de bestemming 'Verkeer – 2' overbouwingen toegestaan. Hiervoor zijn de 'specifieke bouwaanduiding – 1' en de aanduiding 'gemengd' opgenomen. Vanaf de derde bouwlaag is bebouwing toegestaan in aansluiting op de bouwmogelijkheden binnen de aangrenzende bestemming 'Gemengd'. Deze bebouwing mag worden gebruikt zoals ook toegestaan is binnen de aangrenzende bestemming 'Gemengd'. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – 3' mag een luifel gerealiseerd worden, mits deze op tenminste 3 meter boven peil komt en maximaal 3,3 m diep is.
Om de constructieve veiligheid van de gebouwen bij mogelijke aanvaring door een schip te borgen, is een gebiedsaanduiding 'overige zone - zone aanvaarrisico' opgenomen. Deze zone volgt uit het onderzoek naar het aanvaarrisico, zoals opgenomen in Bijlage 22 Aanvaarrisico. Waarbij rekening is gehouden met de maximale zone (inclusief doorstekende boeg).
Binnen de gebiedsaanduiding geldt een bouwverbod voor gebouwen. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van dit bouwverbod, als er aangetoond is dat er geen onaanvaardbare gevolgen optreden als gevolg van een aanvaring van het gebouw met een schip. Zoals hierboven toegelicht bij de bestemming Gemengd.
Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' mag een parkeergarage worden gebouwd, tot een diepte van maximaal 8 meter onder het maaiveld.
Ter plaatste van de aanduiding (g) is een voorwaardelijke verplichting van toepassing. Hier moeten ter verbetering van het windklimaat bomen geplant en in stand gehouden worden voordat de gebouwen met de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd-1' in gebruik worden genomen.
Deze bestemming is toegekend aan het water grenzend aan de kade. Gelet op lid 1 mogen gronden met deze bestemming gebruikt worden voor water, vaarwater, natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen, voorzieningen ten behoeve van de waterafvoer, waterberging, waterhuishouding, extensief recreatief medegebruik, kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw en groen.
Binnen de bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd tot een maximum bouwhoogte van 2 meter.
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit artikel is aangegeven dat bestemmings- en/of bouwgrenzen van gebouwen mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. In het artikel is aangegeven om welke ondergeschikte bouwdelen het gaat en welke maximale overschrijding is toegestaan.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt geregeld welk gebruik is toegelaten. De inrichtingen die vallen onder bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Bor), zijn uitdrukkelijk uitgesloten van vestiging in het plangebied op grond van de te verwachten overlast van dergelijke bedrijfsuitoefening.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
Binnen de algemene aanduidingsregels zijn de algemene gebiedsaanduidingen opgenomen.
De gebiedsaanduiding 'geluidzone – industrie' is opgenomen vanwege het gezoneerde industriegebied Cruquius in de omgeving van het plangebied. Binnen deze zone zijn geluidsgevoelige objecten uitsluitend toegestaan, mits wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde, een verkregen hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder of als deze voorzien zijn van een dove gevel.
De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' is opgenomen om de belangen van de vaarweg (Amsterdam Rijnkanaal) te beschermen en veilig te stellen. Binnen deze zone mag alleen gebouwd worden ten behoeve van de vaarweg. Voor andere bouwwerken kan er een omgevingsvergunning verleend worden, mits:
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. In deze regeling zijn algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen zodat enige flexibiliteit ontstaat ten aanzien van de toepassing van de regels.
In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven grenzen.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
Het plan kan gewijzigd worden ten behoeve van: het in geringe mate aanpassen van het
plan zoals bestemmingsgrenzen en het enigszins gewijzigd situeren en/of begrenzen
van bouwvlakken.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De gemeenteraad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.
Met onderhavig bestemmingsplan is een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden is een anterieure overeenkomst gesloten (zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro) voordat het bestemmingsplan is vastgesteld, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. In deze anterieure overeenkomst zijn afspraken over het verhaal van kosten op afdoende wijze vastgelegd. De gemeenteraad besluit bij vaststelling van het bestemmingsplan dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld, omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De financieel- economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
De toenmalige stadsdeelraad heeft op 19 september 2017 het Initiatiefdocument voor het bestemmingsplan Cruquius, deelgebied 7 vastgesteld. Met het vaststellen van het initiatiefdocument zijn de uitgangspunten voor het bestemmingsplan vastgesteld. Het initiatiefdocument heeft niet ter inzage gelegen voor inspraak.
Er heeft geen inspraak op grond van de inspraakverordening plaatsgevonden op het voorontwerpbestemmingsplan. Artikel 2 van de Inspraakverordening geeft aan dat er geen inspraak verleend wordt op bestemmingsplannen ( = voorbereiding van besluiten betreffende waarvan op grond van de Wet ruimtelijke ordening afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is verklaard).
Het ontwerp bestemmingsplan wordt, conform de Wet ruimtelijke ordening gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging wordt er een bewonersavond georganiseerd.
Het conceptbestemmingsplan is naar een aantal instanties gestuurd met het verzoek om advies in het kader van het vooroverleg artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Tijdens de gestelde termijn zijn er reacties binnengekomen van:
De vooroverlegreacties zijn samengevat en van een reactie voorzien (zie Bijlage 32 Beantwoording vooroverlegreacties). Naar aanleiding van de reacties is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast.
Het ontwerpbestemmingsplan Cruquius deelgebied 7, Kop van Cruquius heeft van 22 november 2023 tot en met 2 januari 2024, voor een ieder voor zienswijzen ter inzage gelegen. Er zijn 2 zienswijzen ingediend door:
De zienswijzen zijn samengevat en van een reactie voorzien (zieBijlage 34 Nota zienswijzen). Naar aanleiding van de zienswijzen zijn de regels op onderdelen aangepast.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
het bestemmingsplan 'Cruquius deelgebied 7' met identificatienummer NL.IMRO.0363.M1808BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam, Stadsdeel Oost;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
iedere besloten ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;
het gedeeltelijk gebruik van een zelfstandige woonruimte voor kort verblijf bij de hoofdbewoner van die woonruimte, al dan niet met ontbijt;
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
creatieve industrie die zich richt op de segmenten kunsten, media en entertainment en creatieve zakelijke dienstverlening, zoals bedoeld in de bij deze regels behorende Creatieve functies;
een buitenruimte op een plat dak met bijbehorende afrastering en vloerconstructie ten dienste van de bewoners van de erop aansluitende woonruimte(n);
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verlenen van diensten, onder te verdelen in:
met dien verstande dat dove gevels mogen worden onderbroken door verglaasde balkons, loggia's en serres;
de eerste volledige bouwlaag op of boven peil, tenzij in de regels anders is bepaald;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een woonruimte die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m².
de zijde van een woning waar het geluid de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt, al dan niet doordat een serre of loggia of andere geluidwerende voorziening aan de gevel is/wordt gerealiseerd waardoor de voorkeursgrenswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt;
het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast;
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld door bevoegd gezag;
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezelijking van de geldende of toekomstige bestemmiing van het perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren;
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woonruimte en daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten;
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woonruimte en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot internet;
een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;
overheids-, sociale, culturele-, medische, onderwijs-, sport-, religieuze en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, waaronder mede begrepen zorgwoonruimten en in een zorgcomplex, met inbegrip van bijbehorende ondergeschikte horeca, maar uitgezonderd ziekenhuizen;
een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water en elektriciteit, de telecommunicatie, en openbaar vervoer, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie;
niet-zelfstandige horeca, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen;
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
een winkel waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen;
een onbebouwde ruimte waardoor een vrije doorkijk vanaf de Cruquiusweg op het water wordt gerealiseerd;
de verbeelding van het bestemmingsplan 'Cruquius deelgebied 7' bestaande uit de kaart NL.IMRO.0363.M1808BPSTD-VG01;
een niet voor gemotoriseerd verkeer openbaar toegankelijke en ongebouwde ruimte, tevens bestemd voor groen;
een gebouw-gebonden geluidwerend scherm dat is aangebracht vóór de gevel van een gebouw met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen, waarbij de afstand tussen vliesgevel en gevel in beginsel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen vliesgevel en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing;
werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houdend met de waterhuishouding, zoals dammen, dijken, sluizen en beschoeiingen;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Voor het bouwen van gebouwen met woonruimten binnen een afstand van 50 meter van een bestaande inrichting gelden voor de gevels van de woonruimte de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - zone aanvaarrisico' is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw binnen 11,6 meter vanaf de rand van de oostelijke langskade van het Amsterdam Rijnkanaal wordt uitsluitend verleend als met een constructieonderzoek is aangetoond dat de constructieve veiligheid voldoende is bij mogelijke aanvaring van het gebouw. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 ten aanzien van de verplichting woningen te voorzien van tenminste één geluidsluwe zijde, mits:
Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:
minimaal aantal m2 bvo niet-woon-functies | minimaal aantal m2 bvo niet-woon-functies op de begane grond |
|
ter plaatse van aanduiding 'specifeke vorm van gemengd -1 ' (De Werkmeester) |
0 | 0 |
ter plaatse van aanduiding 'specifeke vorm van gemengd - 2' (Houtsma) |
830 | 830 |
ter plaatse van aanduiding 'specifeke vorm van gemengd - 3' (De Villa) |
470 | 180 |
ter plaatse van aanduiding 'specifeke vorm van gemengd - 4' (Candido) |
0 | 0 |
De volgende ondergeschikte functies zijn mogelijk binnen de functies, zoals genoemd in 3.1 sub b t/m f, met dien verstande dat:
De gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' mogen slechts in gebruik worden genomen indien de bomen ter verbetering van het windklimaat, zoals aangegeven in 6.4.2 zijn geplant en in stand worden gehouden.
Het is verboden karakteristieke bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek’ te slopen zonder omgevingsvergunning voor het slopen.
Het bepaalde in lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, als een van de onderstaande criteria van toepassing is:
Op en onder de in 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de bestemming.
De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en de daarbij behorende:
De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en de daarbij behorende:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1' mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met uitzondering van:
Voor de in lid 6.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:
Ter plaatse van de aanduiding 'terras' zijn horecaterrassen toegestaan. Indien op de verbeelding de aanduiding 'maximum oppervlakte' is opgenomen, geldt deze oppervlakte als maximum.
Ter plaatse van de aanduiding 'groen' dienen bomen ter verbetering van het windklimaat te worden geplant, overeenkomstig figuur 2.3 van het geactualiseerde windhinderonderzoek, RMu/RMu/ /OA 15832-2-NO, dd. 7 januari 2022. De bomen dienen voldoende omvang te hebben om effectief te zijn voor verbetering van het windklimaat en dienen in stand te worden gehouden.
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in 7.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwhoogten te overschrijden ten behoeve van trappenhuizen, liftinstallaties, zonnepanelen en andere duurzaamheidsmaatregelen, technische installaties en vergelijkbare ondergeschikte bouwwerken, mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter en deze worden gebouwd op tenminste 2 meter afstand van de gevel;
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), wordt in ieder geval begrepen het gebruiken, of laten gebruiken, van gronden of bouwwerken als:
Voor zover de gronden binnen de bestemming 'Gemengd' mogen worden gebruikt voor bedrijven, en voor zover de gronden binnen het plangebied mogen worden gebruikt voor aan huis verbonden bedrijven, zijn slechts de volgende categorieën bedrijven toegestaan:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepaling 10.2.1 voor het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van:
Het bevoegd gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen, in die zin, dat:
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidsbelasting van industrie.
In afwijking van het bepaalde voor de ter plaatse voorkomende andere bestemmingen zijn geluidsgevoelige objecten binnen de 'geluidzone - industrie' uitsluitend toegestaan:
De gronden binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de belangen van de vaarweg.
Op en onder de in 11.2.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de vaarweg en tevens mag ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van gemengd -1', 'specifieke bouwaanduiding -1', 'specifieke vorm van gemengd - 2', 'parkeergarage' en 'gemengd' ook worden gebouwd op basis van de aan de gronden gegeven onderliggende bestemming.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepaling 11.2.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken die zijn toegestaan op basis van de aan de gronden gegeven bestemming, mits:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan teneinde:
Het bevoegd gezag is, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, te wijzigen indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van vaststelling van het plan worden gewijzigd.
Het bevoegd gezag is, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en/of andere grenslijnen en aanduidingen ten behoeve van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, de aanpassing van kades of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 2 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 14.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 14.1 met maximaal 10%
Bepaling 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in 14.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Bepaling 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.