Osdorperweg 454    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

De gemeente Amsterdam wil de locatie Osdorperweg 454 herontwikkelen voor zelfbouw. Deze kavel is in eigendom bij de gemeente en ligt op dit moment braak. Tot 2014 stond op deze kavel één woning met garage, voorheen was er ook glastuinbouw gevestigd.

De wens is om het bestaande bouwvlak en de kavel te splitsen, zodat in plaats van één grote woning, met een maximale oppervlakte van 180 m2, twee woningen kunnen worden gerealiseerd met een maximale oppervlakte van 85 m2 per woning. Er is geen sprake van verdichting (waarbij de oppervlakte aan bebouwing toeneemt), maar van herverkaveling.

Het stadsdeel Nieuw West heeft randvoorwaarden opgesteld om de zelfbouw van twee woningen op deze kavel mogelijk te maken. Deze randvoorwaarden zijn vervolgens uitgewerkt in een kavelpaspoort, het kavelpaspoort vormt de onderlegger voor dit bestemmingsplan.

De beoogde stedenbouwkundige opzet, het toegestane volume en de voorgenomen functie wonen passen binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan "Osdorperweg e.o.". Wijziging ten opzicht van het vigerende bestemmingsplan is het aantal woningen dat is toegestaan: in plaats van één woning zijn er in de stedenbouwkundige randvoorwaarden twee woningen mogelijk. Er is daarom gekozen om een (postzegel-)bestemmingsplan op te stellen om de beoogde herontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan dient dan ook om de twee woningen juridisch-planologisch mogelijk te maken.

1.2 Bevoegdheden     

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ligt de bevoegdheid om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen bij de gemeenteraad van Amsterdam. De voorbereiding van een bestemmingsplan is gemandateerd aan het stadsdeel.

1.3 Leeswijzer     

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.

De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken etc.) bij de bestemmingsplanregeling en bevat geen juridisch bindende bepalingen.

Na dit hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plankader. Er wordt onder meer ingegaan op de ligging en begrenzing van het plangebied en een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijke beleid afkomstig van het Rijk, de provincie, de regio, de gemeente en het stadsdeel. In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk kader voor het plan gegeven, waaronder de stedenbouwkundige opzet en de beeldkwaliteit. Vervolgens worden in hoofdstuk 5 verschillende omgevingsaspecten van het plan beschreven. In hoofdstuk 6 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. Hoofdstuk 7 gaat in op zowel de economische uitvoerbaarheid als maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Plankader     

2.1 Ligging en begrenzing     

Het bestemmingsplan 'Osdorperweg 454' is gelegen in de Osdorper Binnenpolder in het stadsdeel Nieuw-West van de gemeente Amsterdam. De grenzen van het plangebied worden gevormd door de Osdorperweg aan de westzijde, een watergang aan de noord- en zuidzijde en agrarisch gebied ten oosten.

verplicht

Afbeelding 2.1: Ligging en begrenzing Osdorperweg 454

2.2 Geldend planologisch kader     

Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingsplannen 'Osdorperweg e.o.', vastgesteld d.d. 16 februari 2010 en 'partiële herziening Osdorperweg e.o.', vastgesteld d.d. 24 april 2013.

De gronden binnen de vigerende plannen zijn bestemd tot 'Wonen - Stadslandbouw' met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waterstaat - Waterkering', tevens loopt er door het plangebied een gasleiding met de dubbelbestemming 'Leiding'.

Binnen de woonbestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen één woning gebouwd mag worden. Buiten het bouwvlak mag gebouwd worden ten behoeve van de woonfunctie en de stadslandbouwfunctie.

verplicht

Afbeelding 2.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Osdorperweg e.o.'

2.3 Beschrijving van het plangebied     

Het plangebied ligt in de Osdorper Binnenpolder Zuid aan de Osdorperweg. Deze polder behoort tot het veenpolderlandschapstype. Het veenpolderlandschap is op de meeste plaatsen in Noord-Holland te karakteriseren als een vlak, open, meer of minder waterrijk landschap. Het water staat hoog in de sloten, soms ligt het land zelfs lager dan het water. Het weinige reliëf in het veenpolderlandschap wordt gevormd door dijken en kaden. Samenhangend met de opstrekkende verkavelingsvorm is de meest voorkomende dorpsvorm het lintdorp. Ook langs de Osdorperweg is dit het geval. Deze weg, waaraan ook de oude dorpskern Osdorp (van oorsprong Oostdorp) ligt, is de belangrijkste weg in het gebied.

Doordat de Osdorperweg hoger ligt dan zijn omgeving kan er ver worden uitgekeken over het landschap. Doordat de weg langzaam is gegroeid zijn er andere stedenbouwkundige aspecten te herkennen dan bijvoorbeeld bij een zeer planmatige aanpak. Bij een langzame groei is er vaak sprake van verspringende rooilijnen. Identieke volumes die op gelijke manier worden geschakeld komen van oorsprong niet voor. Van oudsher komen duidelijk losstaande panden voor, gestrooid op erven ruim in het groen.

In de vorige eeuw zijn er veel woningen en stadsrandfuncties in het gebied gekomen. Op veel plekken langs de Osdorperweg heeft een flinke verdichtingsslag plaatsgevonden waardoor de polderkarakteristiek niet overal goed meer ervaarbaar is. De karakteristiek van deze polder (vanaf de Osdorperweg) bestaat uit een samenhangend beeld van water en groene weilanden, bebouwing en groene voor-, zij- en achtererven en ruime doorzichten vanaf de weg hierover. Deze polderkarakteristiek is de belangrijkste ruimtelijke drager en kwaliteit van dit gebied.

De kavel ligt aan het begin van de Osdorperweg en is een schakel tussen enerzijds het landschap en de Osdorper Binnenpolder Zuid en anderzijds de weg zelf. Aan de zijkanten van de kavel zijn woningen gelegen met daarachter bedrijfsbebouwing. Aan de overkant bevindt zich het dierenasiel.

Tot 2014 werd er aan de Osdorperweg 454 gewoond. Op het perceel stond een vrijstaande woning met garage, achter deze woning was het terrein onbebouwd en in gebruik als grasland. Deze woning is inclusief garage in 2014 gesloopt op verzoek van het stadsdeel vanwege onbewoonbaarheid. Sindsdien ligt het terrein braak en is het terrein niet meer in gebruik, afbeelding 2.3 geeft de huidige situatie van het plangebied weer. De kavel bestaat nu uit gras, bomen en struiken, geflankeerd door teensloten.

verplicht Afbeelding 2.3: Huidige situatie Osdorperweg 454

2.4 Geschiedenis van het plangebied     

Tussen de 10e en 13e eeuw werd het gebied rond de Osdorperweg in cultuur gebracht. De Osdorperweg werd aangelegd als ontginningsas van het aanliggende veen en als verbinding tussen Haarlem en Amsterdam. Vanaf de dijk werden percelen uitgezet. Er werden sloten gegraven ter afwatering. Hierdoor ontstond de opstrekkende verkaveling.

Boerderijen werden op de kop van de percelen gepositioneerd, zo ontstond een langgerekt boerderijlint. De boerderijen werden in de kavelrichting gebouwd (niet loodrecht op de weg). De bebouwing was losstaand (behalve bij het oude dorp) met één boerderij per kavel. In de loop van de tijd is het boerderijlint steeds meer verdicht met woningen voor en achter op de percelen. Dit komt door de eeuwenoude traditie van vererven van het perceel, achter de bestaande bebouwing. Zonen en dochters bouwden een huis achter het huis van vader en moeder, waarbij de woningen de plaats innamen van schuren. Percelen zijn dan ook in meeste gevallen opgedeeld in meerdere erven. De gebouwen staan daardoor los van elkaar op het perceel. In laatste eeuw heeft er een aanzienlijke opmars van stadsrandfuncties met diverse bedrijven en loodsen plaatsgevonden.

Het oude dorp Osdorp bevindt zich in een knik van de weg. De ontstaansgeschiedenis van de Osdorperweg is nog steeds goed zichtbaar. De ontginningsas en het oude boerderijlint zijn, ondanks oprukkende bebouwing nog steeds goed te herkennen. De dijk, percelen, kavels, verkaveling, weg en sloten zijn er in hoofdzaak nog steeds. Doorzichten over groen en water zijn van grote waarde voor openheid van de polder.

verplicht

Afbeelding 2.4: Historische kaart Osdorperweg

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR bevat het rijksbeleid voor de ruimtelijke inrichting en infrastructuur en vervangt andere beleidsstukken op dit gebied, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.

Een herijking van dit beleid werd nodig geacht voor het verwezenlijken van vier ambities voor Nederland. De ambities zijn om Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. De vier genoemde ambities zijn in de SVIR vertaald naar drie rijksdoelen, die in 2028 moeten worden behaald:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorischewaarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen dertien onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze onderwerpen zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, oftewel het Barro (zie paragraaf 3.1.2). Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

De nationale belangen uit de SVIR worden in de AMvB Ruimte juridisch geborgd. Deze AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

De eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

De bovenstaande onderwerpen zijn niet aan de orde in het voorliggende bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is tegelijk met het Barro op 1 oktober 2012 gewijzigd. In het Bro is opgenomen dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden, de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Doel van de ladder is zorgvuldig ruimtegebruik en het voorkomen van leegstand. Per 1 juli 2017 is wederom een wijziging van het Bro in werking getreden. De systematiek van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (artikel 3.1.6 Bro) is gewijzigd.

Artikel 3.1.6 Bro luidt per 1 juli 2017:

  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. (RvS 201501297/1/R4, d.d. 16 september 2015)

Voorliggend bestemmingsplan maakt één woning meer mogelijk dan in de huidige situatie planologisch is toegestaan. Derhalve is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is het niet noodzakelijk om de ladder voor duurzame verstedelijking te doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 3 november 2010 is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.

Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.

In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:

  1. Klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink-,grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie;
  2. Ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurlandschappen en groen om de stad;
  3. Duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en voor recreatieve en toeristische voorzieningen.

Voor voorliggend bestemmingsplan is met name duurzaam ruimtegebruik relevant. De Provincie Noord-Holland wil bijdragen aan het realiseren van voldoende en passende huisvesting (woningtype) op de best mogelijke plek (woonmilieu) voor huidige en toekomstige bewoners van Noord-Holland. Uitgangspunt is om deze woningvraag zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Het perceel Osdorperweg 454 is deels aangemerkt als 'Binnen Bestaand Bebouwd Gebied, daar waar de woning en garage tot 2014 stonden. Voorliggend bestemmingsplan blijft grotendeels binnen deze lijnen, er is geen sprake van het toevoegen van bebouwd oppervlak maar van herverkaveling.

Bouwen binnen Bestaand Bebouwd Gebied is kostbaar door bijvoorbeeld bodemsanering, funderingsherstel, archeologie, parkeren en bouwplaats- en sloopkosten. De financiering van deze zogenaamde 'onrendabele toppen' die kenmerkend zijn voor bouwen binnen Bestaand Bebouwd Gebied vraagt om een gezamenlijke oplossing en inzet van de juiste organisatorische en financiële middelen.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland     

Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) in werking getreden (november 2010). Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. Op 23 april 2018 hebben Provinciale Staten een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. De gewijzigde PRV trad in werking op 2 mei 2018. Gedeputeerde Staten hebben op 28 februari 2017 de uitvoeringsregeling met betrekking tot regionale afspraken over nieuwe stedelijke ontwikkelingen in Noord-Holland vastgesteld. Deze uitvoeringsregeling is op 1 maart 2017 in werking getreden.

De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Met het inwerking treden van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is het streekplan als beleidsdocument en de goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen komen te vervallen. Voor het streekplan is de structuurvisie in de plaats gekomen, echter deze is uitsluitend zelfbindend voor de provincie. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale verordening. Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.

Relevante artikelen uit de PRV:

  • Artikel 5e Woningen binnen de 20 Ke-contour

In dit artikel wordt bepaald dat binnen de 20 Ke-contour enkel binnen bestaand stedelijk gebied, nieuwe woningen mogelijk mogen worden gemaakt. Wel moet er rekenschap gegeven worden van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen, alsmede de uitkomsten van het onderzoek naar de maatschappelijke haalbaarheid hieromtrent. Dit artikel moet worden gelezen in samenhang met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB), dat de ruimtelijke regels op rijksniveau bevat in verband met luchthaven Schiphol.

Voorliggend bestemmingsplan maakt één nieuwe woning mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied, paragraaf 5.8 gaat in op het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (LIB). Hiermee wordt er voldaan aan artikel 5e van de PRV.

  • Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied

Dit artikel regelt de juridische doorwerking van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland op 10 april 2018, en is van toepassing op alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied.

De definitie van Landelijk gebied volgens de PRV is als volgt: "het gebied, niet zijnde bestaand stedelijk gebied, als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening."

De definitie van bestaand stedelijk gebied volgens het Besluit ruimtelijke ordening is als volgt: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Het bebouwingslint aan de Osdorperweg kan worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Er is sprake van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen en bedrijvigheid met het daarbij behorende stedelijk groen en infrastructuur. Daarnaast is alle losse bebouwing aan de Osdorperweg aangemerkt als 'Bestaand Bebouwd Gebied'.

Wel ligt het plangebied volgens de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie binnen het ensemble Spaarnwoude. Ondanks dat er in voorliggende situatie geen sprake is van Landelijk gebied wordt er wel nader ingegaan op de ruimtelijke kwaliteit van de gewenste ontwikkeling aan de hand van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, zie Hoofdstuk 4.

  • Artikel 24 Bufferzones

In artikel 24 zijn regels opgesteld met betrekking tot nieuwe bebouwing binnen de grenzen van de bufferzones. Zo is het niet toegestaan om nieuwe bebouwing mogelijk te maken voor verschillende functies, waaronder wonen. Onverminderd deze regeling wordt er in de toelichting van een bestemmingsplan aangegeven op welke wijze:

  1. De open en groene ruimte wordt beschermd;
  2. De ruimtelijke kwaliteit wordt beschermd;
  3. De dagrecreatie functie wordt versterkt, en
  4. Rekening wordt gehouden met de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende voormalige Nationale Landschappen;

Daarnaast dient de ontwikkeling te zijn afgestemd op het aangrenzend stedelijk gebied en dienen de ruimtelijke kwaliteitseisen zoals bedoeld in artikel 15 in acht genomen te worden.

In de PRV is nadrukkelijk bepaald dat vervanging van rechtmatig aanwezige bebouwing door bebouwing van gelijke aard, omvang en karakter wordt aangemerkt als bestaande bebouwing. Vervangende nieuwbouw op (nagenoeg) dezelfde locatie, met (nagenoeg) dezelfde omvang en met voortzetting van het huidig gebruik, is geen nieuwe bebouwing, maar wordt aangemerkt als bestaand gebruik. Daarnaast ligt het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied. De toelichting van de PRV op artikel 24 stelt dat de regels van dit artikel enkel gelden voor het landelijk gebied. Bestaand stedelijk gebied behoort niet tot de nieuwe bufferzones.

Voorliggend bestemmingsplan gaat uit van herverkaveling van het plangebied en niet van verdichting van de bebouwing. Door het bestaande bouwvlak van 180 m2 in tweeën te splitsen ontstaat er de mogelijkheid om twee kleinere woningen met een bouwoppervlak van 85 m2 te realiseren. Deze nieuwbouw vindt nagenoeg plaats op dezelfde locatie waar al één woning is toegestaan, met eenzelfde omvang maar dan verdeeld in twee woningen. De woonbestemming blijft gehandhaafd. Hierdoor is er geen sprake van nieuwe bebouwing maar voortzetting van bestaand gebruik op een andere manier vormgegeven, binnen bestaand stedelijk gebied.

Hoofdstuk 4 gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de gewenste ontwikkeling.

3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie     

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland op 10 april 2018 en is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking.

De Leidraad geeft gebiedsgericht én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De Leidraad 2018 is in de PRV verankerd in artikel 15.

Ensemble Spaarnwoude

Het plangebied ligt binnen het ensemble Spaarnwoude, dit ensemble bestaat uit veenpolder- en droogmakerijenlandschap. Het ensemble Spaarnwoude is beschreven aan de hand van drie provinciale kernwaarden:

1. de landschappelijke karakteristiek ter plaatse van het plangebied:

Aan de zuidzijde van de Haarlemmerweg en -trekvaart liggen de Tuinen van West: een gebied met veenontginningen en droogmakerijen dat samen de Sloterscheg vormt. De Osdorperbovenpolder met de Osdorperweg is een restant van het oorspronkelijk veenpolderlandschap. De Osdorper Binnenpolder en Lutkemeer zijn droogmakerijen met een rechthoekige opbouw. In de Brettenzone overheerst het beeld van de natuurlijke inrichting van deze smalle zone.

2. openheid en ruimtebeleving ter plaatse van het plangebied:

Het recreatiegebied De Tuinen van West vormt een landschap met afwisselende maten van openheid. Langs de Osdorperweg liggen veenbovenlanden met enige maat. De doorgangen onder de A5 (Verlengde Westrandweg) zijn breed gehouden om de continuïteit van de beleving van de linten te waarborgen. De automobilist op de A5 zweeft boven het landschap op de hooggelegen snelweg, vanaf de weg is er zicht op de haventerreinen en de recreatiegebieden van de Tuinen van West.

3. de ruimtelijke dragers ter plaatse van het plangebied:

De Osdorperweg met -vaart vormt een bebouwingslint door de Osdorperbovenpolder. De Osdorper Binnenpolder heeft een orthogonale beplantingsstructuur die als raamwerk fungeert voor recreatievoorzieningen. In de Wisentkade is de oorspronkelijke ronde vorm van de Lutkemeer te herkennen. De hooggelegen snelweg A5 (Verlengde Westrandweg) is als autonome lijn over het landschap getraceerd evenals de snelweg A9.

Voor het ensemble Spaarnwoude zijn verschillende ambities en ontwikkelprincipes opgesteld. De volgende ambities en ontwikkelprincipes zijn relevant voor onderhavig plangebied. De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij het koesteren van het idyllische veenpolderlandschap: behoud de openheid in de veenpolders. Concentreer bebouwing bestaande kernen, stadsranden of in linten in de polder. Houd daarnaast de randen van de polders en dijken vrij van bebouwing en hoog opgaande beplanting.

(Bebouwings-) linten

Naast dat het plangebied binnen het ensemble Spaarnwoude ligt, ligt het plangebied aan het bebouwingslint Osdorperweg. Linten zijn onlosmakelijk verbonden met het Noord-Hollandse landschap. Het zijn lineaire structuren die zijn ontstaan als organisch gegroeide, vaak historische routes en ontginningsassen. Bij de ontwikkelprincipes is een onderscheid gemaakt tussen het aangesloten dorpslint, het open lint en het agrarisch lint.

Het plangebied ligt in een open lint. Het open lint heeft meer ruimte tussen de bebouwing, en relatief veel onbebouwde ruimte. Er zijn bredere doorzichten tussen de bebouwing naar het landschap. Hier is vaak een mix van kleinschalige en grootschalige bebouwing en functies te vinden. De beplanting staat op de erven en soms ook langs de weg.

Voor (bebouwings-) linten zijn verschillende ambities en ontwikkelprincipes opgesteld. De volgende ambities en ontwikkelprincipes zijn relevant voor onderhavig plangebied. De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • Een goede herkenbaarheid van het lint als lijnvormige structuur in het landschap. Het lint moet herkenbaar zijn en/of versterkt worden als structuur in het landschap. Terughoudendheid is gewenst met het ontwikkelen van woonbuurten aan of achter het lint.
  • Het behouden van doorzichten vanaf de weg naar het achterliggende landschap. De aanwezige kavelsloten tussen de erven dienen behouden te blijven.
  • Een zorgvuldige overgang van de erven naar het landschap. De karakteristieke erfbeplanting dient behouden te blijven of toegevoegd te worden als dit kenmerkend is voor het landschaps- en/of erftype.
  • Ontwikkelingen passend bij de structuurdrager. Oriënteer de bebouwing op de weg, de ontsluiting is bij voorkeur rechtstreeks op het lint, van oudsher via een brug of dam. Behoud of herstel de (teen)sloot tussen de weg/dijk en het erf als die kenmerkend is voor het lint.
  • Een zorgvuldige afweging of de maat en schaal van de nieuwe bebouwing past bij het lint.
  • Een regelmatige afwisseling tussen bebouwing en groen/openheid in een open lint. De brede doorzichten tussen de bebouwing en de relatie tussen het lint en het direct aangrenzende landschap dient behouden te blijven.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Metropoolregio Amsterdam     

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies.

Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.

Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk. Voor dit plan is alleen de samenwerking op het gebied van landschap relevant. De Metropoolregio heeft voor dit onderwerp het Actieprogramma Metropolitaan Landschap 2016-2020 opgesteld (november 2016).

In het actieprogramma wordt ingezet op het verder ontwikkelen van het landschap tussen de verstedelijkte gebieden als recreatielandschap én cultuurlandschap. Het gaat bijvoorbeeld om het verbeteren van het regionale fietsnetwerk en anderzijds om het veranderen het agrarisch gebruik om verlies van veenweidelandschap te voorkomen. Dit plan is in lijn met het actieprogramma.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Algemeen     

In deze paragraaf wordt alleen ingegaan op het beleid van gemeente Amsterdam dat relevent is voor de ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt.

3.4.2 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam'     

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.

In de structuurvisie zijn ook de Hoofdgroenstructuur en de Ecologische structuur geborgd.

Hoofdgroenstructuur en Ecologische structuur

De Hoofdgroenstructuur omvat de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool. Die gebieden vervullen een onmisbare functie, niet alleen voor de verbetering van het leefklimaat, de luchtkwaliteit en de waterhuishouding, maar ook voor de bio­diversiteit, groene recreatie en de voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaalaanbod aan groen zijn daarnaast belangrijke aspecten.

Het doel van het ecologisch netwerk is om planten en dieren in de verstedelijkte Randstad zoveel mogelijk overlevingskansen te bieden. Dit kan door gebieden met elkaar te verbinden met groene wegen (bermen, slootkanten, oevers) en barrières zoals asfaltwegen en andere infrastructuur passeerbaar te maken voor dieren met bijvoorbeeld tunnels. De Amsterdamse ecologische structuur is een uitwerking van, aanvulling op en verfijning van het provinciale netwerk. Amsterdam voegt een aantal dwars- en parallelverbindingen toe om het geheel sterker te maken. Bijkomend voordeel is dat de stad zelf ook natuurrijker wordt. Goed zichtbare soorten als kikkers, vlinders, libellen, egels en konijnen vergroten de belevingswaarde van de stadse groengebieden aanzienlijk.

Het gebied achter de Osdorperweg 454, de Osdorper Binnenpolder, behoort tot de hoofdgroenstructuur van het type stadsrandpolder. De strook ten noorden van de Ookmeerweg behoort tot de Ecologische structuur. Afbeelding 3.1 geeft de ligging van de Ecologische structuur en de Hoofgroenstructuur weer, het plangebied ligt niet binnen deze structuren.

verplicht

Afbeelding 3.1: Uitsnede Ecologische structuur (donker groen) en Hoofdgroenstructuur (licht groen)

3.4.3 Koers 2025     

Koers 2025 operationaliseert de gemeentelijke structuurvisie en de ambitie voor de bouw van 50.000 woningen in een ontwikkelstrategie voor de stad tot 2025. De strategie maakt het mogelijk om in de komende jaren van grof naar fijn beredeneerde keuzes te maken in de ontwikkeling van de stad. Dat is hard nodig, want de stad groeit. Het aantal inwoners en de bedrijvigheid neemt toe en ook het aantal bezoekers en toeristen groeit snel. Naast het accommoderen van groei wil Koers 2025 kwalitateit aan de stad toevoegen. De toenemende bedrijvigheid verandert snel van karakter. De kennisintensieve en creatieve economie nestelt zich bij voorkeur in het hart van de stad, tussen de bewoners en de uitgaansgelegenheden. De klassieke scheiding tussen wonen en bedrijvigheid is steeds minder makkelijk te maken. Steden staan voor een enorme duurzaamheidsopgave. Ook hier geldt dat gemengde stedelijke milieus, functioneel en qua bevolkingssamenstelling, het best in staat zijn aan deze ontwikkelingen ruimte te bieden.

De Koers 2025 geeft aan dat het noodzakelijk is om flexibel in te kunnen spelen op een veranderende martkvraag, hiervoor moet er een divers aanbod aan ontwikkellocaties zijn. Het voornamelijk aanbieden van grootschalige ontwikkellocaties op nieuw of vrijgemaakt land bleek tijdens de crisis een riskante strategie. Destijds bleek ook de waarde van kleinere partijen en een kleinschaliger, gefaseerde ontwikkelingsaanpak met meer aandacht van transformatiemogelijkheden van bestaand vastgoed. Inmiddels zijn zelfbouw en collectief particulier opdrachtgeverschap niet meer weg te denken uit de Amsterdamse bouwpraktijk.

3.4.4 Visie op zelfbouw in Amsterdam     

Sinds 2011 zet de gemeente in op het mogelijk maken van zelfbouw op een grotere schaal. In het actieplan Woningbouw 2014-2018 is Zelfbouw als een van de succesformules benoemd en is de gemeente doorgegaan met het zelfbouwprogramma. De wereld is veranderd sinds de start van het gemeentelijk zelfbouwprogramma in 2011. De visie op zelfbouw in Amsteram gaat in op de vragen of zelfbouw nog wenselijk is in Amsterdam, of het tijd is voor een andere aanpak van zelfbouw en welke kansen en opgaven er in de toekomst liggen voor zelfbouw.

Wenselijkheid van zelfbouw - De conclusie is dat zelfbouw een onderdeel van de Amsterdamse woningmarkt moet blijven. Dit vanwege de positieve effecten ervan op een buurt en vanwege de subsantiële vraag naar zelfbouw onder Amsterdammers.

Andere aanpak - Sinds de start in 2011 is er veel veranderd met betrekking tot zelfbouw waardoor een andere aanpak noodzakelijk is. De beschikbaarheid van bouwlocaties is beperkt en er wordt onvoldoende aangesloten op de vraag. In de visie worden vier gebiedstypen benoemd met de belangrijkste kenmerken van het gebied en mogelijke uitwerkingsrichtingen van de aanpak.

Belangrijk is dat er de komende jaren voldoende zelfbouwmogelijkheden blijven in het gemeentelijk kavelaanbod en aanbod van andere grond- en vastgoedeigenaren. De ontwikkeling om van de Osdorperweg 454 uit te geven voor zelfbouw sluit aan bij deze visie.

3.5 Stadsdeelbeleid     

3.5.1 Nota Cultuurhistorie     

Op 26 juni 2014 heeft de stadsdeelraad van stadsdeel Nieuw-West de Nota Cultuurhistorie Amsterdam Nieuw-West vastgesteld, met daarin cultuurhistorisch beleid. Als basis voor dit beleid dient de Cultuurhistorische Waarderingskaart die in de nota is opgenomen.

De Cultuurhistorische Waarderingskaart is een belangrijk sturingsmiddel voor ruimtelijke ontwikkelingen in cultuurhistorisch waardevolle gebieden. De Osdorperweg is aangemerkt als Pre-AUP Standaard. Voor nieuwbouw zijn richtlijnen opgenomen, zodat deze in samenhang met de historische verkaveling en bebouwing wordt gerealiseerd.

Bij sloop - nieuwbouw gelden vanuit de Nota Cultuurhistorie voor het plangebied (binnen het Pre-AUP Standaard ) de volgende richtlijnen:

  • Bebouwing heeft een individueel karakter;
  • Nieuwbouw situeren in samenhang met de historische verkavelingsrichting;
  • Behoud bestaande doorzichten vanaf wegen naar achterland;
  • Bebouwing blijft minimaal twee meter uit de oeverlijn;
  • Ruimte tussen huizen in Oud-Osdorp handhaven;
  • Binnen de dorpskern Oud-Osdorp de rooilijn handhaven;
  • Bouwplannen voldoen aan de welstandsnota De Schoonheid van Amsterdam 2013;
  • Groene, blauwe en grijze Raamwerk blijft in stand;
  • Bestaande slotenpatroon blijft in hoofdlijnen gehandhaafd;
  • Verkavelingsrichting is leidend bij nieuwe ontwikkelingen;
  • Hoogteverschillen (o.a. kades, dijken, polders) blijven zo veel mogelijk in tact;
  • Behoud van groene oevers van de sloten, een houten beschoeiing kan wel;
  • Aandacht voor boombeplanting rondom (nieuw aan te leggen) grootschalige bedrijfsgebouwen of -terreinen;
  • Nog bestaande bruggen worden niet door een dam vervangen, aanleg brug heeft voorkeur;
  • Kavels mogen niet geheel verstenen (bebouwing en verharding);
  • Vóór de voorgevelrooilijn dient minimaal 50% van het erf groen te blijven;
  • Inheemse en/of historisch voorkomende boomsoorten toepassen.

Bij opstellen van het stedenbouwkundige randvoorwaarden is rekening gehouden met deze richtlijnen. In Hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op het ruimtelijk kader en randvoorwaarden van het plan en in paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische verkenning van de Osdorperweg.

Hoofdstuk 4 Het ruimtelijk kader     

4.1 Ruimtelijk-functionele aspecten     

Landschap

De Osdorperweg ligt in het groene natuur- stadslandbouw- en recreatiegebied 'Tuinen van West'. De Tuinen van West is circa 400 hectare groot en bestaat uit vier polders. Het plangebied ligt binnen de Osdorper Binnenpolder Zuid, deze polder is ontstaan rond 1631.

Het gebied Tuinen van West wordt doorkruist door de Osdorperweg. Deze weg is een dijk die dient als polderscheiding tussen de polders Osdorper Binnenpolder Noord, Osdorperbovenpolder en Osdorper Binnenpolder Zuid. Afbeelding 4.1 geeft het gebied en de polders van de Tuinen van West weer.

verplicht

Afbeelding 4.1: Polders van Tuinen van West

De Osdorper Binnenpolder Zuid is zeer markant met zijn langgerekte slagenverkaveling en hoge natuurwaarde. Het landschap van de polder is gelaagd en bestaat uit structurerende elementen, vlakken, lijnen en punten. De vlakken zijn de Osdorper Binnenpolder en de Osdorperbovenpolder, de lijn is de Osdorperweg en de punten zijn de Ookmeermolen en de historische kern aan de Osdorperweg. Het is belangrijk om de autonomie en helderheid van de Osdorperweg als lijn te waarborgen en te versterken.

Programma

Het uitgangspunt van voorliggend bestemmingsplan is het herverkavelen van de kavel aan de Osdorperweg 454. Van verdichting is geen sprake.

Er is in de huidige situatie één grote woning mogelijk van 180 m2 met de mogelijkheid tot stadslandbouw met de daarbij behorende (agrarische) bedrijfsgebouwen. Bij de woning mogen de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 80% bebouwd worden waarbij een maximum bouwhoogte van 8 meter geldt. Het is in de huidige situatie dus mogelijk om het plangebied voor een groot deel te bebouwen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt daarentegen twee woningen mogelijk met elk een maximale footprint van 85 m2, de maximale bebouwingsoppervlakte blijft hierdoor onder de 180 m2. Daarnaast komt de mogelijkheid tot stadslandbouw te vervallen. Deze bestemming werd voornamelijk gebruikt voor voormalige agrarische bedrijfspercelen. De mogelijkheid tot stadslandbouw bebouwing belemmert namelijk de doorzichten van de Osdorperweg naar het achterliggende gebied. Daarnaast wordt de kavel opgesplitst in twee nieuwe kavels met een nieuw ontwikkeldoel. Bij het mogelijk maken van twee zelfbouwwoningen is het onwenselijk om de mogelijkheid tot (agrarische) stadslandbouw te behouden. Er is geen sprake meer van agrarische activiteiten in het plangebied.

Wel blijft het toegestaan om maximaal 40% niet- woonfuncties te realiseren op de begane grond. Hieronder vallen dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, kleinschalige bedrijven (met beperkte milieuhinder).

verplicht

Afbeelding 4.2: Schetsontwerp beoogde ontwikkeling Osdorperweg 454

Ontsluiting

Ten zuiden van de twee te realiseren zelfbouwwoningen is een ontsluitingsweg geprojecteerd. Deze weg is alleen bedoeld voor het bereikbaar maken van het achterliggende weiland en de naastgelegen woning en niet voor openbaar gebruik. De weg is circa 7 m breed en circa 58 m lang.

Ten behoeve van deze ontsluiting wordt er een nieuwe brug gerealiseerd in de watergang.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten     

4.2.1 Randvoorwaarden     

Voor de zelfbouwkavels zijn verschillende stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld. De ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt moet namelijk passen bij de maat en schaal van het bebouwingslint langs de Osdorperweg. Daarnaast is het belangrijk om de doorzichten tussen de bebouwing en de relatie tussen het lint en het direct aangrenzende landschap te behouden. Om dit te waarborgen zijn er onder andere randvoorwaarden voor de verkavelingsrichting, de bouw- en goothoogte en het vrijhouden van zichtlijnen opgesteld. Deze randvoorwaarden worden in deze paragraaf nader toegelicht.

Plankader

In het nieuwe bestemmingsplan worden twee eengezinswoningen mogelijk gemaakt in een groene omgeving met doorzichten naar het landschap. Om dit te verkrijgen bedraagt de afstand tussen de twee woningen 5 meter en is het verbodem om de grond tussen deze woningen te bebouwen. De afstand tussen de Osdorperweg en de twee bouwvlakken is 5 meter. De afstand tussen het bouwvlak en de weg aan de noordzijde van het plangebied is 3 meter. De rooilijn is haaks op de sloten. Boven de gasleiding mag niet zomaar gebouwd worden. Er komt een toegangspad om de nieuwe zuidelijk gelegen woning en het achterliggende grasland te ontsluiten.

verplicht Afbeelding 4.3: Plankader Osdorperweg 454

Verkavelingsrichting

De bebouwing langs de Osdorperweg ligt evenwijdig aan de langssloten en is geprojecteerd op de Osdorperweg. Nieuwe ontwikkelingen in het lint moeten hierop aansluiten. De bouwvlakken zijn dan ook evenwijdig aan de langssloten geprojecteerd en de gevel die bepalend is voor de woningen moet georiënteerd zijn op de Osdorperweg. Tevens is de kaprichting evenwijdig of parallel aan de langssloten.

Korrelgrootte

De woningen kennen een bebouwingsoppervlakte van maximaal 85 m2 per woning. Deze korrelgroote past bij de bestaande bebouwing aan de Osdorperweg. Daarnaast verspringen de rooilijnen, zijn de volumes uniek en liggen de nieuwe woningen ruim in het groen. Dit komt overeen met de bestaande bebouwing langs de Osdorperweg.

verplicht

Afbeelding 4.4: Korregrootte nieuwe situatie (Osdorperweg 454 in het oranje)

Bouw- en goothoogte

Voor de bouw- en goothoogte wordt het vigerende bestemmingsplan als referentie gebruikt. Voor de noordelijke woning bedraagt de bouwhoogte maximaal 9,5 m en de goothoogte 5 m, voor de zuidelijke woning bedraagt de bouwhoogte maximaal 9 m en de goothoogte 6 m. De verschillen in hoogtes komen voort uit de historische zelfbouw aan de Osdorperweg. De meeste woningen aan de Osdorperweg kennen een andere feitelijke bouw- en goothoogte. Door het nieuwe bestemmingsplan hierop aan te passen wordt deze lijn voortgezet.

De nieuwe woningen kennen door deze bouw- en goothoogte maximaal twee bouwlagen met een kap. Deze kap is verplicht, lessenaars- en 'notaris' daken zijn niet toegestaan.

Zichtlijnen

De Osdorperweg wordt gekenmerkt door het ruime zicht tussen bebouwing en het achterliggende landschap. Dit is de grote kwaliteit van het gebied. Het is dan ook belangrijk om de doorzichten naar het achterliggende landschap te behouden en te versterken. Voorliggend bestemmingsplan versterkt deze mogelijkheid ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.

In de verkaveling van het vigerende bestemmingsplan waar één woning mogelijk was, bestonden er twee zichtlijnen aan beide kanten van de woning. De nieuwe verkaveling met twee woningen heeft als voordeel dat er een derde zichtlijn wordt gecreëerd. Deze zichtlijnen met doorzichten op het achterliggende landschap moeten vrij gehouden worden van eventuele bebouwing. In voorliggend bestemmingsplan is het dan ook niet mogelijk om ter plaatse van deze zichtlijnen bebouwing te realiseren. Om (vergunningvrije) bebouwing uit te sluiten is ter plaatse van de twee zichtlijnen ten noorden van de woning en tussen de twee woningen een dubbelbestemming opgenomen. De meest zuidelijke zichtlijn ligt ter hoogte van de nieuw te realiseren ontsluitingsweg. Hier is het tevens niet mogelijk om bebouwing te realiseren.

verplicht Afbeelding 4.5: Zichtlijnen Osdorperweg naar achterliggend gebied

4.2.2 Beeldkwaliteit     

Elke ontwikkeling wordt getoetst op de welstandsnota "De Schoonheid van Amsterdam", vastgesteld in 2016. Het plangebied ligt binnen het welstandsniveau gewoon, dit niveau geldt in een groot deel van de stad. Dit zijn gebieden waar het beleid inzet op beheer van de bestaande kwaliteit.

Daarnaast vormen de ruimtelijke systemen een belangrijke pijler van het welstandsbeleid. Ruimtelijke systemen zijn zones waarin de bebouwing een gelijksoortig karakter heeft. De Osdorperweg 454 ligt in het ruimtelijk systeem Historische kernen, linten en fragmenten (2) met deelsysteem Zuidelijke linten (2B).

De belangrijkste criteria zijn:

  • De bebouwing in historische kernen en linten staat overwegend in een wisselende rooilijn. Typerend voor historische kernen en linten is de individuele bebouwing, door of in opdracht van de eigenaren zelf gebouwd.
  • Als gevolg van het individuele karakter is het materiaalgebruik en de detaillering vaak per pand verschillend.
  • Vaak toegepast zijn baksteen en hout. In een aantal gevallen komen nog houten gevels inclusief karakteristieke kleurtoepassingen voor.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten     

5.1 Verkeer en parkeren     

5.1.1 Algemeen     

In deze paragraaf worden de beleidsstukken of besluiten genoemd die direct aan de inrichting van het gebied ten behoeve van het verkeer ten grondslag liggen. In deze paragraaf wordt verder de bereikbaarheid/ontsluiting van het gebied voor de auto beschreven.

5.1.2 Beleid en regelgeving     

Strategische Visie Mobiliteit

De stadsregio heeft samen met de convenantpartijen een Strategische Visie Mobiliteit opgesteld, deze visie is op 1 januari 2017 in werking getreden. De strategische visie vormt het basis voor het beleid om het verkeer en vervoer in de metropoolregio Amsterdam optimaal te laten functioneren.

De Strategische Visie schetst een beeld van de trends in de samenleving op het gebied van mobiliteit, evenals de ambities en strategische opgaven die daaruit voorvloeien, mede op basis van aanbevelingen vanuit de wetenschap. De komende jaren zal het aantal inwoners, arbeidsplaatsen en toeristen in de Amsterdamse regio verder groeien. Dit leidt tot veranderingen, zoals meer (e)-fietsgebruik, meer openbaar vervoer-gebruik, afvlakking van de spits en meer vervoer van pakketjes. Ontwikkelingen die uitdagingen vormen voor de bereikbaarheid, leefkwaliteit en duurzaamheid. Het verkeer- en vervoerbeleid moet actief op deze veranderingen inspelen, bijvoorbeeld door te kiezen welke vorm van mobiliteit we op welke plekken willen faciliteren. Ook technologische oplossingen spelen hierbij een rol. In de Strategische Visie worden daarvoor verschillende strategieën beschreven.

Beleidskader Mobiliteit

Op 12 december 2017 heeft de regioraad Het Beleidskader Mobiliteit van de Vervoerregio vastgesteld. Het Beleidskader geeft richting aan de activiteiten en investeringen van de Vervoerregio Amsterdam voor de komende jaren.

Het Beleidskader Mobiliteit geeft richting aan de activiteiten van de Vervoerregio aan hand van vijf strategische opgaven:

  1. Van modaliteit naar mobiliteit: een betere integratie van de verschillende vervoerwijzen.
  2. Naar een CO2-neutraal mobiliteitssysteem: meer aandacht voor duurzaamheid en leefbaarheid.
  3. Een prettige en veilige reis: meer aandacht voor comfort, beleving, veiligheid en informatie.
  4. Mobiliteit en omgeving passen bij elkaar: meer aandacht voor inpassing en ruimtelijke kwaliteit.
  5. Nabijheid van dagelijkse activiteiten versterken: ondersteuning van verdichtingsopgaven.

Mobiliteitsaanpak Amsterdam

De MobiliteitsAanpak Amsterdam vormt de uitwerking van de Structuurvisie op het gebied van verkeer en vervoer. Waar de Amsterdamse structuurvisie een visie op de stad is voor de lange termijn (2040) en verschillende beleidsvelden binnen het ruimtelijk domein met elkaar in verband brengt, richt de MobiliteitsAanpak Amsterdam zich op de middellange termijn en op samenhang binnen het Amsterdamse mobiliteitsbeleid.

Parkeernormen auto

Op 8 juni 2017 is de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld door de gemeenteraad. In de Nota Parkeernormen Auto zijn de nieuwe parkeernormen voor auto's vastgesteld voor nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. De gemeente wil de stad bereikbaar en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke openbare ruimte en meer ruimte voor de fietser en voetganger. Met de verwachte groei van de stad (woningen, kantoren etc.) is het noodzakelijk dat Amsterdam grenzen stelt aan het aantal geparkeerde auto's in de openbare ruimte.

5.1.3 Verkeer     

Huidige situatie

Het plangebied wordt ontsloten via de Osdorperweg via één inrit. De Osdorperweg is een lokale gebiedsontsluitingsweg met grotendeels een maximale snelheid van 50 km/uur, het stuk door het oude dorp is echter een 30 km/uur zone.

Toekomstige situatie

De verkeersaantrekkende werking die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt zal zeer beperkt zijn. De toevoeging van één woning zal op basis van de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' met maximaal 9 motorvoertuigen per dag toenemen. Verwacht wordt dat deze verkeersaantrekking geen problemen oplevert voor de Osdorperweg.

In de toekomstige situatie wordt er een tweede inrit gerealiseerd naar het plangebied. Deze tweede inrit biedt de mogelijk tot ontsluiting van de zuidelijk gelegen woning en de ontsluitingsweg tussen de Osdorperweg en het achterliggend gelegen agrarische gebied.

5.1.4 Parkeren     

Huidige situatie

In de huidige situatie is er één woning mogelijk op het terrein. Het terrein wordt echter niet gebruikt en ligt braak. Er is dus ook geen sprake van een parkeerbehoefte. Het huidige bestemmingsplan regelt dat de parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak moet worden opgelost, en niet in de openbare ruimte.

Toekomstige situatie

Voorliggend bestemmingsplan maakt in plaats van één vrijstaande woning, twee vrijstaande woningen mogelijk. In de Nota parkeernormen Auto is Amsterdam verdeeld in een drietal locaties. De Osdorperweg 454 ligt in een B-locatie, deze locaties hebben goed openbaar vervoer maar liggen verder van intercitystations af. Voor deze locaties wordt er een maximumparkeernorm en een minimumparkeernorm gehanteerd, ontwikkelaars worden verplicht om bij nieuwbouw een minimum aantal parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.

Woningen boven de 60 m2 bvo kennen een minimumparkeernorm van 0,6 parkeerplaats per woning en een maximumparkeernorm van 1 parkeerplaats per woning. Wel geldt er een uitzondering bij kleine projecten op B-locaties waarbij de minimumnorm op 4 parkeerplaatsen of lager uitkomt. De normen uit de Nota Parkeernormen Auto zijn in dat geval niet van toepassing.

Omdat het in deze situatie niet wenselijk is dat er geparkeerd wordt op de Osdorperweg, wordt er in voorliggende situatie uitgegaan van 1 parkeerplaats per woning op eigen terrein. Er is genoeg ruimte op de kavel om per woning 1 parkeerplaats op eigen terrein te realiseren.

5.2 Geluid     

5.2.1 Algemeen     

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.

5.2.2 Beleid en regelgeving     

Wet geluidhinder (Wgh)

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidsnormen opgenomen voor toelaatbare geluidsniveaus. De normen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg of industrieterrein. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidszone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidsbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing.

Indien de hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden, kan op grond van de Wgh een hogere waarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door het bevoegd gezag. Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).

Vaststellen van hogere grenswaarden: Amsterdams Geluidbeleid

Op 29 maart 2016 is het vernieuwde "Amsterdams geluidbeleid 2016 Hogere Waarde Wet Geluidhinder" vastgesteld, omdat het in 2007 vastgestelde beleid niet voldeed. Het Amsterdams geluidbeleid 2016 maakt het geluidbeleid kenbaar, beschrijft het doel van het beleid en geeft de mogelijkheid rekening te houden met nieuwe situaties en nieuwe maatregelen.

Het doel van het geluidbeleid is het borgen van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij het bouwen van woningen (inclusief plaatsen voor woonwagens/woonschepen) en andere geluidgevoelige functies op geluidbelaste locaties. Doel van de centrale wet- en regelgeving en van het Amsterdams geluidbeleid is het bevorderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Doel is niet het uitbannen van geluid, wel een (ongezond) teveel aan lawaai te voorkomen. Het gaat om geluidbeleid voor het bouwen op geluidbelaste locaties én om Amsterdams geluidsbeleid dat uitvoering geeft aan de verplichtingen van de Europese richtlijn omgevingslawaai.

Uitgangspunt van het Amsterdams geluidbeleid is dus dat iedere woning een stille zijde heeft. Dit uitgangspunt geldt alleen voor een woonfunctie, niet voor andere functies. Wanneer de stille zijde tevens beschikt over een buitenruimte heeft ook deze buitenruimte bij voorkeur een aanvaardbaar geluidniveau. Aan de stille zijde worden bij voorkeur de slaapkamers gesitueerd zodat met open raam of deur geslapen kan worden. Woningen waarvoor hogere waarden worden vastgesteld dienen in principe te beschikken over een stille zijde. Van dit principe mag slechts worden afgeweken als het realiseren van een stille zijde overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard (criteria opgenomen in artikel 110g Wgh). Een woning die moet worden uitgevoerd met een dove gevel dient te allen tijde te zijn voorzien van een stille zijde, behoudens uitzonderlijke gevallen.

Het Amsterdams geluidbeleid richt zich op het realiseren van geluidgevoelige functies binnen de zones zoals genoemd in de Wet geluidhinder. Ondanks dat de stedelijke omgeving van Amsterdam met zich meebrengt dat op veel plaatsen een hoge geluidbelasting aanwezig is, moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven. Een hogere waarde kan niet altijd vermeden worden en zelfs een stille zijde is niet altijd mogelijk, maar wel blijft de bescherming van het woon- en leefklimaat van belang. Bij het ontwerpen van een bouwplan dient dat al te worden meegenomen. Als dat redelijkerwijs niet haalbaar is, is een goede motivatie van groot belang, des te meer naarmate de geluidbelasting hoger is. Het Amsterdams geluidbeleid biedt de basis en het gereedschap voor het maken van een evenwichtige afweging van belangen.

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Voor zover een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde (tot ten hoogste de maximaal toegestane ontheffingswaarde) hoort bij een ruimtelijk besluit waar de bevoegdheid gemandateerd of gedelegeerd is aan een bestuurscommissie (hierna: BCO) of stadsdeelsecretaris, ligt ook de bevoegdheid tot vaststellen van hogere waarden bij die BCO of stadsdeelsecretaris. Voordat hogere waarden worden vastgesteld is het conceptbesluit hogere waarden ter advisering voorgelegd aan het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluid Amsterdam (TAVGA). Het advies van het TAVGA wordt betrokken bij de besluitvorming en genoemd in het besluit

5.2.3 Toetsing     

Industrielawaai

Ten noorden van het plangebied ligt het gezoneerde industrieterrein Westpoort. De geluidszone van dit industrieterrein rijkt niet tot aan de Osdorperweg 454. Toetsing in het kader van de Wgh is daarom niet noodzakelijk.

Spoorweglawaai

Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een spoorweg.

Wegverkeerslawaai

De Osdorperweg 454 is gelegen binnen de geluidzone van de Osdorperweg, Ookmeerweg en Baden Powellweg. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is hierdoor noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd door Tritium, zie Bijlage 1 (Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, d.d. 25 juli 2018).

Voor de Baden Powellweg geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Voor de Osdorperweg en de Ookmeerweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.

Wanneer op de Ookmeerweg sprake is van wegdektype SMA-NL5 is er geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Vooralsnog is worst-case uitgegaan van referentiewegdek.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het document 'Amsterdams Geluidbeleid Hogere waarde Wet geluidhinder 2016' van de gemeente Amsterdam.

Conform dit beleidsstuk kan er pas een hogere waarde worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit de Wet geluidhinder en aan de in het beleidsstuk genoemde uitgangspunten. Er is prake van een geluidluwe achtergevel waaraan bij voorkeur de slaapkamers gesitueerd dienen te worden. Aan deze geluidluwe achtergevel kan een geluidluwe buitenruimte gesitueerd worden. De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle wegen in onderhavig onderzoek is maximaal 64 dB (exclusief aftrek artikel 110g Wgh) en derhalve niet 3 dB hoger dan de maximale ontheffingswaarde waardoor er conform het geluidbeleid geen sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting. De gecumuleerde geluidbelasting (inclusief aftrek artikel 110g Wgh) is niet 2 dB hoger dan de niet gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van de Osdorperweg, derhalve zijn er geen aanvullende eisen aan het binnenniveau c.q. de karakteristieke geluidwering van de gevels.

5.2.4 Conclusie     

Met het afgeven van hogere waarden, wordt voldaan aan de Wet geluidhinder en het geluidsbeleid van gemeente Amsterdam.

5.3 Luchtkwaliteit     

5.3.1 Algemeen     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

5.3.2 Beleid en regelgeving     

Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit)

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in onder meer de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

Besluit en Regeling Niet in betekende mate bijdragen (Nibm)

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van 1,2 ìg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekende mate' wordt beschouwd.

Om versnippering van nibm-projecten in meerdere nibm-projecten te voorkomen is een anticumulatie artikel opgenomen. Deze heeft betrekking op aan elkaar grenzende of in elkaars directe nabijheid gelegen bedrijfslocaties, kantoorlocaties, woningbouwlocaties of locaties voor inrichtingen of infrastructuur die (samengevat) worden gerealiseerd die gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en die aan elkaar grenzen of in elkaars nabijheid zijn gelegen (tot een maximum van 1.000 meter). In het Besluit nibm is bepaald dat deze locaties voor als één locatie worden gezien. Dit is om te voorkomen dat grote projecten in kleine stukjes worden opgedeeld die allemaal onder de nibm-regeling zouden kunnen vallen.

Besluit gevoelige bestemmingen

De AMvB is in januari 2009 in werking getreden. Met deze AMvB wordt beoogd de realisering van scholen en andere gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit. Deze AMvB vormt een aanvulling op het beginsel van een goede ruimtelijke ordening zoals verankerd in de Wet ruimtelijke ordening. De AMvB heeft niet tot doel om op voorhand elk risico af te dekken, maar om de meest nijpende situaties via een dwingende regeling te voorkomen.

Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Achtergrond hiervan is dat de AMvB is gericht op functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, zijnde kinderen, ouderen en zieken.

Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10 ) en/of voor stikstofdioxide (NO2 ). Ook tijdens de zogenoemde derogatieperiode blijven voor de toepassing van deze AMvB de oorspronkelijke (dus niet tijdelijk verhoogde) grenswaarden gelden van 40 µg/m3 jaargemiddeld voor PM10 en voor NO2 en 50 µg/m3 etmaalgemiddeld met maximaal 35 overschrijdingsdagen per jaar voor PM10.

Indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw. Eenmalig kan een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming worden toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat ter plekke verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven. Gezien de aanzienlijke afstand van het plangebied tot rijks- en provinciale wegen, ruimschoots meer dan 300 meter is een expliciete toets aan normen uit de AMvB niet noodzakelijk.

Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam

Deze richtlijn, op 5 januari 2010 vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders, is een uitwerking van een amendement dat de gemeenteraad op 1 maart 2006 heeft aangenomen bij de behandeling van het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam (Amendement C - Gemeenteblad afd. 1, nr. 148).

Uitgangspunten zijn dat:

  1. binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd;
  2. bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 mvt per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd.

Van de onder 1 en 2 genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Indien men vanuit projecten gevoelige bestemmingen langs drukke wegen wil realiseren, dan is een advies van de GGD, afdeling Milieu en Gezondheid nodig. Daarbij is van belang dat de aan de luchtkwaliteit gerelateerde gezondheidsaspecten worden beschouwd in relatie tot alle overige spelende belangen. Voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit.

5.3.3 Toetsing     

Voorliggend bestemmingsplan maakt één nieuwe gevoelige functie mogelijk, deze woning ligt op meer dan 300 meter vanaf een snelweg en meer dan 50 meter vanaf een provinciale weg. Hiermee wordt er voldaan aan de richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam.

De omvang van voorliggend plan is dusdanig beperkt van omvang dat er ruimschoots onder de aantallen gebleven wordt zoals genoemd in de 'Regling niet in betekende mate bijdragen'.

verplicht

5.3.4 Conclusie     

De toevoeging van één woning is wat betreft Luchtkwaliteit toelaatbaar.

5.4 Bodem     

5.4.1 Algemeen     

Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.

5.4.2 Beleid en regelgeving     

Wet bodembescherming

De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.

De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem.

De wet bestaat uit een tweetal regelingen:

  1. Een regeling voor de bescherming van de bodem, met daarin opgenomen de zorgplicht;
  2. Een regeling voor de aanpak van overige bodemverontreiniging op land.

Nota bodembeheer

De gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van Amsterdam vastgesteld. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.

Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Voor elke stof is de gekozen lokale maximale waarde afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven. In het gebiedsspecifieke kader kan een op de functie gerichte norm beschermen waar dat nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico’s en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk. Amsterdam maakt op deze manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders. De Amsterdamse maximale waarden gelden niet voor de naoorlogse wijken van Amsterdam en het havengebied Westpoort. De grond in dit gebied (bijna 50% van Amsterdam) is schoon en geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken.

Uit het oogpunt van efficiency en eenduidigheid in onderhoud en beheer is één bodemkwaliteitskaart opgesteld voor heel Amsterdam (bestaande uit meerdere deelkaarten). De kaart vormt de technisch inhoudelijke onderbouwing voor het nieuwe Amsterdamse bodembeleid.

In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Amsterdamse bodemkwaliteitskaart ter plaatse van het plangebied weergegeven. Het plangebied is volledig aangegeven als Zone 3 (oranje). Voordat gebruik kan worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart voor vrijstellingen van de bodemonderzoeksplicht dient een historisch onderzoek te worden uitgevoerd, waarbij de uitkomst hiervan geen aanleiding geeft de herkomst- en toepassingslocatie als verdacht aan te merken.

verplicht

Afbeelding 5.1: Uitsnede bodemkwaliteitskaart

5.4.3 Toetsing     

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is er een historisch bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 3 (Historisch bodemonderzoek, d.d. 26 juni 2018). Uit het uitgevoerde historische bodemonderzoek blijkt dat in de directe omgeving van de onderzoekslocatie reeds eerder lichte en plaatslijk matige- tot sterke verontreinigingen in de grond zijn aangetoond. In het grondwater werden maximaal lichte verontreinigingen aangetoond.

Op basis van het historisch bodemonderzoek is er sprake van een 'verdachte' locatie. Om na te gaan of een eventueel aanwezige bodemverontreiniging een belemmering vormt voor de haalbaarheid van de gewenste ontwikkelingen, is er een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 uitgevoerd, zie Bijlage 4 (Verkennend bodemonderzoek, d.d. 5 oktober 2018).

Verkennend bodemonderzoek

Uit de analyseresultaten blijkt de puin, slak- en sintelhoudende zandige bovengrond licht verontreiningd te zijn met kobalt, lood, nikkel, zink, minerale olie en PAK. De puin, beton- en ijzerhoudende en de zintuigelijk schone kleiige bovengrond blijkt licht verontreinigd te zijn met koper, kwik, lood en zink. De zintuigelijk schone venige ondergrond onder deze verdachte zand- en kleilagen blijkt slechts licht verontreinigd te zijn met kobalt. Het zintuigelijk schone veen in de ondergrond op het overige deel van de locatie blijkt niet verontreinigd te zijn met de onderzochte parameters.

Het grondwater blijkt licht verontreinigd met barium en kwik.

De lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater zijn in overeenstemming met de hypothese dat de locatie verdacht is. Voor barium en kwik in het grondwater geldt dat slechts een marginale verhoging is aangetoond ten opzichte van de streefwaarde. Verhogingen met barium worden tevens vaker aangetroffen in de regio (verhoogde achtergrondconcentraties). De lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater zijn dermate laag dat hiernaar geen nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht.

Verkennend asbestonderzoek

Zintuigelijk zijn zowel op het maaiveld als in het uitkomende materiaal geen asbestverdachte materialen waargenomen. Het maaiveld van de locatie is echter grotendeels bedekt met vegetatie (lang gras en onkruid). Vanwege de toestand van het maaiveld wordt de efficiëntie van de maaiveldinspectie geschat op <50% en is daarmee onvoldoende om een uitspraak te doen over de kwantitatieve hoeveelheid van asbest op het maaiveld.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in twee mengmonsters van de puinhoudende bovengrond asbest is aangetoond in de fijne fractie (<20 mm) met een indicatief gewogen gehalte van 11 mg/kg d.s. In het derde monster is géén asbest aangetoond.

De resultaten zijn in overeenstemming met de vooraf gestelde hypothese dat de locatie verdacht is op het voorkomen van asbest. Het aangetoonde hoogste gehalte aan asbest ( 11 mg/kg d.s.) is lager dan de helft van de interventiewaarde (100 mg/kg d.s.). Derhalve wordt geen nader onderzoek noodzakelijk geacht.

5.4.4 Conclusie     

De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het huidige gebruik van de locatie en vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijzigingen.

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het eleders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

5.5 Cultuurhistorie en archeologie     

5.5.1 Algemeen     

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.

5.5.2 Beleid en regelgeving     

Rijk

In 1992 hebben de Europese ministers van Cultuur het Verdrag van Valletta opgesteld (ook bekend als het Verdrag van Malta). Deze culturele overeenkomst had tot doel om meer bewustzijn van het Europese erfgoed te creëren en in het bijzonder het Europese archeologische erfgoed voor toekomstige generaties beter in stand te houden.

In Nederland wordt aan dit uitgangspunt invulling gegeven door behoud van archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) tijdens de planontwikkeling mee te wegen. Als behoud in de bodem (bijvoorbeeld door middel van technische maatregelen of planaanpassing) geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven (behoud ex situ). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en de financiële inpassing van het archeologisch onderzoek.

In de Monumentenwet is een bepaling opgenomen dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. De Erfgoedwet bevat een verplichting om toevalsvondsten te melden (de zogenaamde meldingsplicht).

Provincie Noord-Holland

Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gebruikt de provincie Noord-Holland de structuurvisie, de leidraad Landschap en Cultuurhistorie en de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie (ILC). Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie in acht te nemen. Op de ILC zijn o.a. archeologisch verwachtingsvolle gebieden opgenomen. Naast de ILC beheert de provincie de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van het rijk. Op de AMK staan de beschermde archeologische monumenten, de terreinen van zeer hoge en hoge archeologische waarde en de gebieden met een archeologische betekenis. De waardestellingen van de ILC en AMK zijn bedoeld als algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering nodig hebben.

Gemeente Amsterdam

De gemeente Amsterdam vindt het belangrijk dat archeologie vroegtijdig in ruimtelijke ordeningsprocessen wordt geïntegreerd. Hiermee worden twee doelen gediend. Ten eerste een efficiënte voortgang en kostenbeheersing van bouwprocessen. En ten tweede een kwalitatief goed en stadsbreed uniform beheer van het archeologische erfgoed.

Op basis van de resultaten uit het archeologisch bureauonderzoek wordt bepaald of in het bestemmingsplan regels met betrekking tot archeologie moeten worden opgenomen. De Monumentenwet biedt een tweetal mogelijkheden (artikelen 39-40) die Monumenten en Archeologie heeft uitgewerkt in de modelregels archeologie.

De bescherming van (verwachte) archeologische waarden in een bestemmingsplan wordt geregeld met een omgevingsgunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Aan een omgevingsvergunning zijn bouwregels verbonden: die bepalen dat in het belang van de archeologische monumentenzorg de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport met selectiebesluit dient te overleggen. Daarnaast kan in het bestemmingsplan worden opgenomen dat een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden.

Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Dit houdt in dat aan de vergunning de verplichting wordt gekoppeld om technische maatregelen tot behoud te treffen, om de archeologische resten op te graven of om de werkzaamheden te laten begeleiden door een archeoloog.

De bouwregels en de omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden bevatten daarnaast uitzonderingen die duidelijk maken in welke gevallen archeologisch onderzoek niet nodig is. In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, zoals de uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of ondieper dan de 19de- of 20ste-eeuwse ophogingen (Appendix: Beleidsvarianten). In de praktijk komen per plangebied meestal twee tot zes varianten voor.

Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie

De uitvoering van archeologisch onderzoek is gebonden aan de Beoordelingsrichtlijn Archeologie (BRL SIKB 4000) en daarmee samenhangend de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De KNA gaat uit van een gefaseerde aanpak. Er wordt onder meer onderscheid gemaakt tussen Bureauonderzoek, een Inventariserend Veldonderzoek, en het doen van Opgravingen (Appendix: stroomschema).

Het inventariserend veldonderzoek is bedoeld om de resultaten van het bureauonderzoek te toetsen. Het geeft inzicht in de aanwezigheid en toestand van de archeologische overblijfselen in de bodem. Een opgraving wordt uitgevoerd wanneer er sprake is van een vindplaats met waardevolle archeologische resten. Archeologisch veldonderzoek wordt, afhankelijk van de bodemingreep en de verwachting, voorafgaand aan of tijdens de civieltechnische werkzaamheden (variant archeologische begeleiding) uitgevoerd. Elke onderzoeksfase wordt afgesloten met een selectiebesluit. Hierin wordt vastgesteld welke delen van een plangebied in aanmerking komen voor verder archeologisch onderzoek of voor bescherming en welke delen van het plangebied worden vrijgegeven.

Voor archeologisch veldonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) vereist. Hierin zijn de kwalitatieve randvoorwaarden en onderzoeksvragen voor het werk vastgelegd. Het vormt de basis voor verdere planning en kostenraming. Het laten opstellen ervan behoort tot de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van het bouwplan.

Cultuurhistorische Verkenning 2007

In 2007 is de 'Cultuurhistorische Verkenning 2007' voor de Dorpskern Sloten en de Osdorperweg vastgesteld. Daarin is een cultuurhistorische verkenning van het buitengebied van Osdorp opgenomen bestaande uit de Lutkemeerpolder, de Osdorper Bovenpolder en een deel van de Osdorper Binnenpolder.

Waardering

Het buitengebied van stadsdeel Osdorp is een restant van het vroeger uitgestrekte agrarische gebied ten westen van Amsterdam, opgebouwd uit droogmakerijen en veenpolders. Ook in het Osdorper buitengebied gaat het om droogmakerijen en veenpolders; er zijn echter geen complete poldereenheden meer aanwezig. Van alle polders zijn delen verdwenen onder stedelijke uitbreidingen of in beslag genomen door stedelijke functies. Van de droogmakerijen is de Lutkemeerpolder aan de west- en zuidzijde nog goed herkenbaar, maar inmiddels is besloten hier bedrijfsterreinen aan te leggen. Ook de Osdorper Bovenpolder is als droogmakerij goed te ervaren, met name vanaf de hoger gelegen Osdorperweg die op een niet-verveende rand bovenland ligt.

Het fragmentarische karakter van het buitengebied sluit een hoge cultuurhistorische waardering uit, temeer daar zowel veenpolders als droogmakerijen geen zeldzaamheidswaarde hebben.

Toch is er wel sprake van cultuurhistorische waarden. In reactie op de Structuurvisie van het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer voor het daaronder vallende deel van de Osdorper Binnenpolder heeft de Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg (ARM) gewezen op het karakter van de polder als 'middeleeuws relict in een omgeving waar alles is veranderd' (brief 3/1/01, idem in Van der Valk e.a. p. 54).

Daarnaast zijn de hoogteverschillen tussen enerzijds verveend en drooggemaakt en anderzijds niet-verveend gebied van belang, zoals langs de Osdorperweg. Ook de historische grenzen van de polders hebben waarde, zoals de Wijsentkade tussen de Lutkemeer en de Osdorper Bovenpolder.

Aanbevelingen

Algemeen

  • Langs de Osdorperweg is het van groot belang de 'drager' van het gebied, het landschap, zoveel mogelijk als structuur te handhaven, op zo'n manier dat het gebied een groen en landelijk aanzien houdt, waarbinnen wel van alles kan gebeuren. Essentieel is dus een kade voor ruimtelijke planvorming dat dit aanzien in stand kan houden, maar dat tegelijkertijd ruimte biedt aan ontwikkelingen zoals die nu al gaande zijn. Onderstaande aanbevelingen lopen daarop vooruit.
  • Welstandseisen zijn aan de Osdorperweg en omgeving globaal: regulier welstandstoezicht lijkt in dit gebied voldoende. Een uitzondering wordt gevormd door Oud-Osdorp, waar 'bovenop' onderstaande aanbevelingen, bovendien een aantal uitgangspunten gelden, om het dorp als historische kern herkenbaar te houden. Verder zijn enkele gebouwen aangewezen als van bijzondere waarde (orde 2), waarop nadere welstandseisen van toepassing zijn.

Landschapselementen

  • Hoogteverschillen bij ruimtelijke ontwikkeling handhaven. Het gaat dan om de kaden en dijken (Wijsentkade ook i.v.m. vervening) en de bovenlandranden in verhouding tot het aanliggende gebied,
  • Bij nieuwe ontwikkelingen lager gelegen bouwlocaties zo min mogelijk ophogen, zodat het verschil tussen bovenland enerzijds en uitgeveend en drooggemaakt gebied anderzijds duidelijk blijft,
  • Handhaven van de aan de kaden en dijken gerelateerde waterlopen, zoals de sloot langs de Osdorperweg,

Situering nieuwbouw

  • Nieuwbouw situeren in samenhang met de historische verkavelingsrichting,
  • Voorkomen dat er een te dicht bewoningslint aan de Osdorperweg ontstaat waardoor de relatie met het aanliggende gebied verloren gaat,
  • Handhaven van de verkavelingsrichting van de Osdorper Binnenpolder. Bij nieuwe ontwikkeling deze herkenbaar houden, bij voorkeur door uit te gaan van het huidige slotenpatroon,

Erfinrichting

  • De groene oevers van de sloten behouden. Bebouwing blijft minimaal twee meter uit de oeverlijn. De oever mag geen 'stedelijke' gemetselde kade krijgen; een houten beschoeiing kan wel;
  • Bij nieuw aan te leggen bedrijfsgebouwen of -terreinen aandacht voor boombeplanting rondom,
  • Erfafscheidingen worden transparant gehouden, dichte schuttingen zijn niet toegestaan,
  • Nog bestaande bruggen worden niet door een dam vervangen,
  • Kavels mogen niet geheel verstenen; vóór de voorgevelrooilijn dient minimaal 50% van het erf groen te blijven,

Bebouwing Osdorperweg

  • Individuele, zeer diverse bebouwing is mogelijk,
  • De historische bebouwing heeft baksteen en gebakken pannen als bouwmateriaal; andersoortige materialen en kleuren zijn in principe mogelijk (behalve in Oud-Osdorp, zie onder), tenzij in de directe omgeving al veel ander materiaal is toegepast waardoor een omslagpunt is bereikt, ter beoordeling van de welstandscommissie,
  • De bijzondere panden aan de Osdorperweg worden door de welstandscommissie behandeld als orde 2 panden: Straatgevels en kap krijgen een restauratieve aanpak, bij de andere gevels worden authentieke gevelelementen gehandhaafd en hersteld. Daarbij zijn geringe veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering denkbaar, mits de oorspronkelijke karakteristiek daarbij niet verloren gaat.

5.5.3 Toetsing     

Cultuurhistorie

De aanbevelingen uit de 'Cultuurhistorische Verkenning 2007' zijn in acht genomen bij het opstellen van de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de Osdorperweg 454. In Hoofdstuk 4 worden de randvoorwaarden voor het plan uitgebreid besproken. Hieronder wordt per punt kort weergegeven op welke manier er voldaan wordt aan de aanbevelingen die relevant zijn voor dit plan.

Landschapselementen

  • De sloot langs de Osdorperweg blijft gehandhaafd.
  • De kavel wordt zo min mogelijk opgehoogt om het hoogteverschil tussen de Osdorperweg en het landschap te behouden.

Situering nieuwbouw

  • Aan de nieuwbouw van de twee woningen wordt de eis gesteld dat de kaprichting van de hoofdgebouwen evenwijdig of parallel moet zijn aan de langssloten
  • Om de zichtlijnen naar het achterliggende landschap te waarborgen, wordt vergunningvrij bouwen tussen de woningen uitgesloten. De relatie met het achterliggende gebied wordt hierdoor behouden en zelfs versterkt ten opzichte van wat in het vigerende bestemmingsplan mogelijk is.

Erfinrichting

  • De bouwvlakken voor de nieuwbouwwonigen liggen op meer dan twee meter uit de oeverlijn. Daarnaast is er langs de sloot aan de Osdorperweg een tuin bestemming opgenomen, hier mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • De kavels worden opgeleverd met een beschoeiing, dit zal geen gemetselde beschoeiing zijn.

Archeologie

De Osdorperweg betreft een 11de/12de-eeuwse ontginningsas. Langs de weg kunnen sporen voorkomen van bewoning vanaf de late middeleeuwen (vgl. vindplaats SLO2). In de 20ste eeuw is het plangebied slechts op kleine schaal bebouwd geweest (kaart Publieke Werken 1952, 1983) waardoor de mate van fysieke aantasting van de bodem gering is. (Terp)ophogingen, afvalconcentraties, houten en bakstenen funderingen, losse vondsten.

Voor de planlocatie geldt een hoge verwachting en beleidscategorie 3. Aangezien de voorgenomen bodemingreep groter is dan 100 m2 en mogelijk dieper gaat dan 0,5 m is het project niet uitgezonderd van archeologisch onderzoek. Ter verificatie van de verwachting vindt een Inventariserend Veldonderzoek plaats, door middel van proefsleuven (IVO-p). Hiervoor is Programma van Eisen te worden vastgesteld.

Op 4 maart 2019 heeft er een Inventariserend veldonderzoek - proefsleuven (IVO-p) plaatsgevonden aan de Osdorperweg 454. De resultaten hiervan zijn weergegeven in een briefrapport, dat vooruitlopend op het definitieve rapport is opgesteld. Het definitieve rapport wordt naar verwachting in de zomer van 2019 opgeleverd. Het briefrapport is als bijlage 8 bij de plantoelichting gevoegd.

Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat de natuurlijke bodemopbouw direct onder een ophogingspakket geheel intact was, maar dat sporen van middeleeuwse terpophogingen en / of bebouwing ontbraken. Globaal was de bodem als volgt opgebouwd. Op NAP -2,60 m lag de bovenzijde van het natuurlijke rietveen, afgedekt door een dunne veenband. Hierop bevond zich een laag van geoxideerd veen tot NAP -2,55 m. De bovenste reikte tot aan het maaiveld op NAP -2,10 m en bestond uit een ophoging van zand, klei en puin.

Waardestelling

Op basis van de resultaten van het IVO is de verwachtingswaarde van het perceel Osdorperweg 454 bijgesteld naar laag. In het kader van de voorgenomen bouwontwikkeling op het terrein hoeft daarom geen verder archeologisch onderzoek plaats te vinden. Wel geldt conform de Erfgoedwet een meldingsplicht. Indien tijdens de uitvoering van werkzaamheden vondsten worden gedaan, waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze van archeologische waarde zijn, wordt dit aan Monumenten en Archeologie gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

5.5.4 Conclusie     

Naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken staat het aspect cultuurhistorie en archeologie voorliggende ontwikkeling niet in de weg. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' die in het vorige bestemmingsplan aan het perceel was toegekend komt vanwege de naar beneden bijgestelde archeologische verwachtingswaarde te vervallen.

5.6 Duurzaamheid     

5.6.1 Algemeen     

Het aspect duurzaamheid speelt de laatste jaren steeds meer een rol bij gebiedsontwikkelingen. Dit begint al bij het formuleren van het kader en de ambities voor een plangebied. Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden.

5.6.2 Beleid en regelgeving     

Gemeente Amsterdam

Duurzaamheid staat hoog op de Amsterdamse agenda. Burgers, bedrijven en overheden zijn zich steeds meer bewust van hun gedrag en hun verantwoordelijkheid voor hun omgeving. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat steeds meer bedrijven inspelen op de steeds grotere vraag naar duurzame producten waardoor zij daarmee hun imago zien verbeteren.

Duurzaamheid gaat voor een groot deel over de vraag welke ambities bouwende en beherende partijen hebben. Ambities en het daadwerkelijk committeren aan de ambities zijn niet altijd een op een gelijk. Duurzaamheid gaat dan ook over maatwerk. Elk project zal zijn eigen 'kleur' krijgen waarbij het zwaartepunt bij elk van hen anders zal liggen.

De gemeente verwacht als sturingsinstrument het meeste effect door ontwikkelende partijen te stimuleren om op vrijwillige basis (maar niet vrijblijvend) ambities te formuleren om CO² neutraal te gaan ontwikkelen en een energievisie op te stellen. Voor bestaande bedrijven biedt de Wet Milieubeheer mogelijkheden om bij controles energiebesparingplannen te stimuleren en zelfs te vereisen.

Duurzaam bouwen in Amsterdam kavel/gebouw niveau

Door de gemeente Amsterdam is een hand-out opgesteld 'Duurzaam bouwen in Amsterdam (kavel/gebouw niveau)' bedoeld voor projectleiders, ontwikkelaars en ontwerpers/architecten die en rol spelen bij de ontwikkeling of ontwerp van een gebouw. In deze hand-out wordt het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Amsterdam naar specifieke ambities en maatregelen op het niveau van kavel en gebouw vertaalt. Een aantal maatregelen zijn randvoorwaardelijk. Deze randvoorwaarden zijn vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam in verschillende specifieke beleidsnota's en hiermee het minimumniveau dat in Amsterdam wordt gehandteerd:

  1. EPC < 0,15
  2. Aardgasvrij en een duurzame warmtevoorziening
  3. Beperken autogebruik via parkeernormering
  4. Stimuleren fietsparkeren via parkeernormering
  5. Gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit niet nabij drukke wegen
  6. Regenwaterbestendig ontwikkelen (rainproof)
  7. FSC gecertificeerd hout

Stadsdeel Nieuw-West

Energie en duurzaamheid

Een belangrijke doelstelling is om als stadsdeel actief mee te werken aan het realiseren van de Amsterdamse doelstelling om 40% CO2 te reduceren in 2025 ten opzichte van 1990. Uitgangspunt ten aanzien van de bouw is dat renovatie en nieuwbouw van woningen en utiliteit zo energiezuinig mogelijk wordt uitgevoerd met een duurzaam casco en dat met duurzame energie in de resterende energievraag wordt voorzien.

Stadsdeel Nieuw-West heeft de Amsterdamse doelstelling overgenomen dat vanaf 2015 alle nieuwbouw klimaatneutraal is. Klimaatneutraal bouwen betekent dat alle energie voor verwarmen, koelen, tapwater en alle gebouwgebonden elektragebruik wordt bespaard dan wel duurzaam wordt opgewekt, zonder gebruik te maken van fossiele brandstoffen. Voor het bepalen de energieprestatie van de gebouwen kunnen algemeen gebruikte meetinstrumenten worden gehanteerd.

Bij het klimaatneutraal bouwen wordt de volgende aanpak gehanteerd:

Stap 1: Duurzaam casco met onder meer goede isolatie (gevel, dak, vloer, deur), toepassen van energiezuinige ventilatie, laag temperatuur verwarming e.d.;

Stap 2: Duurzame warmte/ koudevoorziening door bijvoorbeeld stadswarmte, warmte-koude opslag in de bodem en zonnecollectoren;

Stap 3: Lokaal opwekken duurzame energie door bijvoorbeeld zonnepanelen en windturbines om in de resterende gebouwgebonden elektriciteitsvraag te voorzien.

Overige uitgangspunten die wat betreft energie en duurzaamheid van belang zijn:

  • Voor de renovatie van woningen is het streven minimaal twee energielabel stappen te maken;
  • Bij het toepassen van duurzame energiesystemen, zoals zonnepanelen en windturbines, is hetstreven om dit al bij het ontwerp van dak, gevel en overstekken te integreren;
  • Bij gebouwen is het streven om groene daken aan te leggen;
  • Uitgangspunt is het gebruik van duurzame materialen zoals FSC-hout (of vergelijkbaar) en een voorkeur voor gerecycled of cradle-to-cradle producten. Gebruik van uitlogende materialen zoals zink, koper en lood wordt vermeden.

Bij de openbare ruimte is het streven een duurzame inrichting die zo min mogelijk milieubelasting veroorzaakt door onder meer de volgende maatregelen:

  • duurzaam materiaalgebruik en daarbij de landelijke duurzaamheidcriteria van AgentschapNL te hanteren;
  • energiezuinige openbare verlichting;
  • maatregelen in het kader van klimaatadaptatie;
  • fysiek ruimte reserveren voor milieuvriendelijk gedrag. Dit betekent bijvoorbeeld voldoende fietsparkeergelegenheid, voldoende afvalbakken voor gescheiden inzameling en oplaadpunten voor elektrisch vervoer.

5.6.3 Toetsing     

De ontwikkeling van de zelfbouw woningen moeten voldoen aan de gestelde randvoorwaarden van de gemeente Amsterdam. Er zal alleen hout met FSC-keurmerk worden gebruikt en zijn de woningen aardgasvrij.

5.7 Externe veiligheid     

5.7.1 Algemeen     

Sommig activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle Bevi-inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR)

5.7.2 Beleid en regelgeving     

Wet vervoer gevaarlijke stoffen

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren; hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het PR en het GR.

Voor de wijze waarop het PR en GR beoordeeld moeten worden, is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (verder: de Circulaire) van toepassing. De Circulaire beschrijft het beleid van de overheid ten aanzien van de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. De overheid vraagt gemeenten, provincies en infrabeheerders om medewerking aan dit beleid te verlenen door bij de besluitvorming die onder hun verantwoordelijkheid valt, de veiligheidsbelangen overeenkomstig deze Circulaire af te wegen. Hierbij gaat het om diverse besluiten gerelateerd aan vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ordening.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

In onderstaande gevallen kan men volstaan met een zogenaamde lichte verantwoording, waarbij maatregelen ter beperking van het GR niet hoeven te worden onderzocht:

  • het bestemmingsplan ligt buiten het 100%- letaliteitsgebied of
  • bij toxische stoffen waarbij het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-8 per jaar is of
  • het groepsrisico is niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  • de toename van het groepsrisico bij verwezenlijking van het bestemmingsplan is niet hoger dan 10%.

Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel in te stellen voor het uitwerken van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmeringsstrook die de integriteit en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.

Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam

Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 5 juni 2012) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico's zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.

Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. De afgelopen jaren is er veel aandacht gegaan naar de reductie van risico's aan de bronkant. Hier was namelijk de meeste veiligheidswinst te behalen. Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op clustering van risicobedrijven in het havengebied.

Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied gaat. Hierbij kan gedacht worden aan vervoer per water in plaats van vervoer per spoor door de stad.

Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn dat nieuwe overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico slechts met expliciete toestemming van burgemeester en wethouders worden toegestaan. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico´s.

Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken) te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven. Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten 100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking is mogelijk mits door burgemeester en wethouders expliciet is toegestaan.

5.7.3 Toetsing     

Door de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG) is een memo opgesteld met betrekking tot externe veiligheid, zie Bijlage 5.

Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied

In en rondom het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gelegen met een risicocontour die buiten de inrichting valt.

Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied

Transport gevaarlijke stoffen over wegen

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een Rijksweg of provinciale weg.

Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een spoorlijn of van vaarwater.

Buisleidingen binnen/nabij het plangebied

Het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van een drietal hoge druk aardgasleidingen. Het betreft de leidingen: Leiding 5277_leiding-W-534-01-deel-1 (Diameter 40,64 cm, druk 40 bar), leiding 5277_leiding-A-561-deel-1 (Diameter 76,2 cm, druk 66,2 bar) en leiding 5277_leiding-W-534-24-deel-1 (32,4 cm, druk 40 bar).

De belemmeringenstrook bedraagt voor de leiding 5277_leiding-A-561-deel-1, 5 meter. De belemmeringenstrook is een strook aan weerszijden van de leiding die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de belemmeringenstrook mag niet gebouwd worden. Voor de andere twee hoge druk aardgasleidingen bedraagt de belemmeringenstrook 4 meter.

Het plangebied is uitsluitend binnen de belemmeringenstrook van de leiding 5277_leiding-W-534-01-deel-1 gelegen.

verplicht

Afbeelding 5.2: Uitsnede risicokaart ter hoogte van het plangebied

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is nergens hoger dan de grenswaarde van 10-6 per jaar. Zodoende wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden. De toename van het groepsrisico is kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Om deze redenen dient de beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden ingegaan op:

  1. de aanwezige en de op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken;
  2. het groepsrisico per kilometer buisleiding op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de lijn die de kans weergeeft op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar en de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar;
  3. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  4. de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperken van de omvang van een ramp of zwaar ongeval liggen voornamelijk in de uitvoeringsfase. De toekomstige bewoners worden geïnformeerd over de aanwezigheid van de leidingen, zowel in het uit te geven kavelpaspoort als via erfpacht. Dit bestemmingsplan regelt daarnaast dat de beheerder van de leiding toestemming moet geven voordat er werkzaamheden in de grond rondom de leiding mogen wordne uitgevoerd. Er dient hiervoor een vergunning te worden afgegeven, deze vergunning kan alleen worden afgegeven indien er aan strikte voorwaarden wordt voldaan.

De kans op een ongeval met een hogedruk aardgasleiding is klein maar niet onmogelijk, een fakkelbrand is een mogelijk ongevalsscenario. De bewoners van het plangebied zijn in de eerste minuten op zichzelf en anderen aangewezen en moeten beslissen of zij gaan vluchten of schuilen. Het plangebied is op twee manieren te ontvluchten via de Osdorperweg. De hulpdiensten kunnen op deze manieren het plangebied bereieken. Schuilen in een gebouw kan alleen buiten het zicht van de fakkel en als het gebouw bestand is tegen de effecten van een fakkelbrand.

De brandweer geeft in haar reactie (zie paragraaf 7.2.1) aan dat de locatie goed bereikbaar is en dat er voldoende bluswater aanwezig is mocht er een ongeval plaatsvinden.

Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Gemeente Amsterdam

Het Uitvoeringsbeleid stelt dat objecten specifiek voor minder-zelfredzame personen (voorzieningen) buiten de 100% letaliteitscontour van een hoge druk aardgasleiding moeten worden gesitueerd. Er worden hier twee woningen gerealiseerd. Dit zijn geen objecten specifiek bedoeld voor minder-zelfredzame personen. Zodoende wordt op dit punt voldaan aan het Uitvoeringsbeleid.

Doordat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden wordt, wordt op dit aspect ook voldaan aan het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid.

5.7.4 Conclusie     

Externe veiligheid vormt geen beletsel voor de ontwikkelingen in het plangebied.

5.8 Luchthavenindelingsbesluit     

5.8.1 Beleid en regelgeving     

In artikel 8.8, lid 1, van de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) in acht moet worden genomen.

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) onder de Wet luchtvaart en is oorspronkelijk op 31 augustus 2004 in werking getreden. Het bestaat uit de volgende drie onderdelen, die elk iets anders juridisch vastleggen:

  1. Het luchthavengebied;
  2. Het beperkingengebied in verband met Vliegveiligheid:
    1. Regels omtrent de beperking van de maximale hoogte van objecten in verband met de veiligheid van het luchtverkeer;
  3. Het beperkingengebied in verband met Geluid en Externe Veiligheid:
    1. Regels omtrent de beperking van de bestemming en het gebruik van de grond in verband met het externe veiligheidsrisico vanwege het luchtverkeer;
    2. Regels omtrent de beperking van de bestemming en het gebruik van de grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchtverkeer.

Per 1 januari 2018 is het Luchthavenindelingbesluit (LIB) gewijzigd. Deze wijziging is doorgevoerd om de regels voor externe veiligheid en geluidbelasting door het luchtverkeer rond Schiphol te actualiseren. Het gaat om regels voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen over de bestemming en het gebruik van grond om zo de geluidhinder en de externe veiligheidsrisico’s door ruimtelijke ontwikkelingen te beperken. Concreet betekent dit:

  • Verankering regels voor het 20Ke-gebied (voortaan: 'afwegingsgebied geluid en externe veiligheid'). Deze waren tot dit besluit gebaseerd op de Nota Ruimte.
  • Verbetering effectiviteit en efficientie van regelgeving. Gemeenten, provincies en ILT met ruim 10 jaar praktijkervaring met het LIB hebben hiervoor voorstellen ingediend.
  • Meer eigen afwegingsruimte en daarmee verantwoordelijkheid voor gemeenten. Dit vloeit voort uit de flexibilisering van de regels voor binnenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Opname in de regels van het besluit zelf: de criteria waaraan een aanvraag om een verklaring van geen bezwaar van de minister om te mogen afwijken van het LIB werd getoetst, zijn opgenomen in de regels van het besluit. Gemeenten hebben deze verklaring niet meer nodig om positief te kunnen besluiten over een omgevingsvergunning.
  • Stroomlijning van de begripsbepalingen met andere wetgeving voor geluidbelasting en externe veiligheid.
  • Anticiperen op de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet om regels te vereenvoudigen en flexibiliseren, de decentrale afwegingsruimte te vergroten, begrippen te stroomlijnen en procedures te verminderen. De regels in het LIB vanwege geluid en externe veiligheid zijn met dit wijzigingsbesluit beter uitvoerbaar geworden. Tegelijkertijd is de consistentie met andere (ruimtelijke) regelgeving verbeterd.

5.8.2 Toetsing     

Het voorliggende plan valt binnen het afwegingsgebied geluidgevoelige gebouwen (LIB 4) en externe veiligheid (LIB 5).

Artikel 2.2.1c - LIB 4: Beperkingengebied geluidgevoelige gebouwen

Met het oog op geluidbelasting zijn geen geluidgevoelige gebouwen toegestaan zijn. Uitzonderingen hierop vormen:

  1. bestaand gebruik van een geluidgevoelig gebouw;
  2. toevoeging binnen bestaand stedelijk gebied van niet meer dan 25 woningen per bouwplan of binnen lintbebouwing van niet meer dan 3 woningen per bouwplan;
  3. een geluidgevoelig gebouw ter vervanging van een bestaand geluidgevoelig gebouw, mits van gelijke aard en schaal en onder de voorwaarde dat het te vervangen gebouw wordt verwijderd of dat de functie en bestemming van het te vervangen gebouw wordt omgezet naar niet-geluidgevoelig;
  4. herstructurering van een bestaand stedelijk gebied, indien dit niet leidt tot een toename met meer dan 25 woningen en indien dit niet leidt tot een toename van de capaciteit van andere geluidgevoelige gebouwen binnen dit gebied;
  5. nieuwbouw van een bedrijfswoning, voor zover de noodzaak daarvan is aangetoond

In aanvulling hierop is uitzondering op de regel mogelijk via een verklaring van geen bezwaar.

Toetsing

De gronden van LIB 4 zijn zones in verband met geluidhinder. Deze zones zijn ingevoerd om ernstige hinder en ernstige slaapverstoring door vliegtuiglawaai te beperken, omdat dit kan leiden tot negatieve gezondheidseffecten van inwoners en gebruikers van dit gebied. Ernstige hinder kan ook leiden tot verminderde leerprestaties. Vanwege de relatief hoge (potentiële) geluidbelasting in dit gebied, zijn nieuwe woningen en andere gebouwen met een geluidgevoelige functie in principe niet toegestaan. Bestaand gebruik van geluidgevoelige functies blijft wel toegestaan.

Uitzonderingen zijn hierop geformuleerd om verdere flexibiliteit en decentrale afwegingsruimte te bieden om zo lokale verpaupering tegen te gaan en de leefbaarheid te waarborgen. Eén van deze uitzonderingen is dat het opvullen van een open ruimte binnen bestaand stedelijk gebied met maximaal 25 woningen, of binnen lintbebouwing met maximaal 3 woningen wordt toegestaan.

Voorliggend bestemmingsplan maakt planologisch één nieuwe woning mogelijk binnen bestaande lintbebouwing. Deze lintbebouwing kan worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied en voldoet hierdoor aan het gestelde onder lid b. Een verklaring van geen bezwaar is derhalve niet noodzakelijk.

Artikel 2.2.1d - LIB 5: Afwegingsgebied geluid en externe veiligheid (20Ke-zone)

Deze zone wordt ookwel het 20Ke-gebied genoemd. Binnen 20Ke-gebied is het mogelijk om woningbouw toe te staan onder de volgende voorwaarden:

  1. de locatie is 'bestaand stedelijk gebied';
  2. er wordt expliciet rekening gehouden met vliegtuiggeluid;
  3. bewoners worden vooraf actief geïnformeerd, en
  4. er wordt expliciet rekening gehouden met externe veiligheidsrisico's.

Over de ontwikkelmogelijkheden binnen het 20Ke-gebied zijn het Rijk, de luchtvaartsector en de regio in maart 2016 tot afspraken gekomen. Voor een zorgvuldige belangenafweging heeft de provincie Noord-Holland beleidsregels opgesteld voor vliegtuiggeluid. Hierin is beschreven welke elementen een zorgvuldige belangenafweing moet bevatten. De gemeente Amsterdam heeft deze beleidsregels vastgesteld, waardoor de beleidsregels bindend zijn voor Amsterdams bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen.

Gemeenten motiveren daarnaast in de toelichting op het bestemmingsplan of in de onderbouwing van de omgevingsvergunning op de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling. In aanvulling hierop is uitzondering op de regel mogelijk via een verklaring van geen bezwaar.

Toetsing

  1. Bestaand stedelijk gebied

Het plangebied is gelegen binnen 'bestaand stedelijk gebied', de locatie is in de PRV opgenomen als bestaand bebouwd gebied en er wordt voldaan aan de de begripsbepaling zoals opgenomen in artikel 1.1.1 Bro.

  1. Vliegtuiggeluid

Huidige geluidsituatie

De huidige geluidbelasting op de Osdorperweg 454 wordt beschreven aan de hand van de theoretische geluidbelasing (contouren geluidskaart) en de feitelijke geluidbelasting (www.bezoekbas.nl). De theoretische geluidbelasting aan de Osdorperweg 454 bedraagt minder dan 55 dB (Geluidbelastingkaart over 2016 in Lden), de feitelijke geluidbelasting in het plangebied bedraagt circa 60 dB. Deze geluidbelasting wordt gemeten aan meetpost 34 (President Allendelaan) en aan meetpost 35 (Baldwinstraat) op 21 juni 2018.

60 dB wordt ervaren als een normale conversatie. De hinder die ervaren wordt van deze geluidbelasting is dan ook beperkt.

Belangen

De voorgenomen ontwikkeling wordt gerealiseerd met het oog op de leefbaarheid aan de Osdorperweg. In de huidige situatie is het mogelijk om aan de Osdorperweg één grote woning te bouwen op een braakliggend terrein. Voorliggend bestemmingsplan maakt twee kleinere woningen mogelijk via zelfbouw en geeft hiermee een invulling aan het braakliggende terrein. Het huidige braakliggende terrein heeft een rommelige uitstraling en komt de kwaliteit van de fysieke leefomgeving niet ten goede.

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het daarnaast wenselijker om twee kleinere woningen te realiseren in het plangebied dan één grote woning. Twee kleinere woningen sluiten beter aan bij de bestaande situatie langs de Osdorperweg en passen daardoor beter in de historisch gegroeide lintbebouwing. Tevens wordt er in de nabijheid van het plangebied veel gewoond. De Osdorperweg is een gebied waar mensen graag wonen gezien de ligging in de stad Amsterdam maar ook vanwege het landelijke karakter. Naast dat het gebied een aantrekelijk woongebied is, is het al mogelijk om te wonen aan de Osdorperweg 454. Tot 2014 werd hier ook daadwerkelijk gewoond in één vrijstaande woning, destijds was er sprake van een goed woon- en leefklimaat. Verwacht wordt dan ook dat één extra woning hier niet aan onder doet.

  1. Bewoners informeren

De gemeente Amsterdam heeft een plicht om nieuwe bewoners te informeren over de geluidbelasting. Deze informatieplicht wordt via het privaatrechtelijke spoor bewerkstelligd. Een bestemmingsplan is immers minder geschikt om dit aspect te borgen.

  1. Externe veiligheid

Hoewel de kans op een vliegtuigongeval zeer gering is, kan dit niet worden uitgesloten. Daarom moet er een bewuste keuze worden gemaakt of het toestaan van een nieuwe woning aan de Osdorperweg 454 aanvaardbaar is.

Door het mogelijk maken van één woning meer dan in de huidige situatie is toegestaan, is de intensivering van het gebied zeer beperkt. Dit gezien met het feit dat de kans op een vliegtuigongeval zeer klein is, wordt de ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt aanvaardbaar geacht.

Artikel 2.2.2 Maatgevende toetshoogte

Voor het plangebied betreft de maatgevende toetshoogte 41 m boven NAP. Voorliggend bestemmingsplan maakt twee woningen mogelijk met een bouwhoogte van 9,5 m, 7,5 m boven NAP. De maatgevende toetshoogte wordt niet overschreden.

Artikel 2.2.3 Beperking vogels

Het plangebied ligt binnen de zone waar geen nieuwe vogelaantrekkende functies (zoals viskwekerijen en grote waterpartijen) zijn toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen van deze vogelaantrekkende functies mogelijk.

Artikel 2.2.4 Beperking Windturbines en Laser

Binnen deze beperkingszone zijn er voorwaarden gesteld aan het mogelijk maken of plaatsen van een windturbine en/of laser. Voorliggend bestemmingsplan maakt dit niet mogelijk.

5.9 Milieuhinder bedrijvigheid     

5.9.1 Algemeen     

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

In het bestemmingsplan kan de afstand tussen milieugevoelige en milieubelastende activiteiten worden vastgelegd. Het regelen van die afstand wordt ook wel milieuzonering genoemd. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.

5.9.2 Beleid en regelgeving     

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk (VNG-publicatie) is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Om een milieuzonering in een concrete situatie te kunnen uitwerken bevat de VNG-publicatie bouwstenen. De drie belangrijkste bouwstenen zijn:

  • de richtafstandenlijst;
  • twee omgevingstypen;
  • een lijst van toelaatbare activiteiten in gemengd gebied met het oog op functiemenging.

De belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten die zijn opgenomen in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Dit zijn afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een rustig buitengebied). In de bijlagen wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Gemengd gebied / gebied met functiemenging

Gemengde gebieden zijn gebieden met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals kleine bedrijven. Gebieden die direct langs hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-publicatie zijn afgestemd op een rustige woonwijk. Deze richtafstanden kunnen zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend. Verdere reducties zijn niet te verantwoorden, omdat in algemene zin niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht.

5.9.3 Toetsing     

De Osdorperweg kan aangewezen worden als gemengd gebied vanwege de woningen en de bedrijvigheid die elkaar afwisselen.

Onderstaande tabel geeft de nabij gelegen bedrijvigheid weer inclusief richtafstanden en feitelijke afstanden.

Locatie Omschrijving Milieucategorie Richtafstand t.o.v. gemengd gebied Feitelijke afstand
Osdorperweg 452 Groothandel in bloemen en planten 2 10 m 10 m
Osdorperweg 483 Maatschappelijke activiteiten/dienstverlening 2 10 m 40 m
Osdroperweg 487 Autosloperij b.o > 1000 m2 3.2 50 m 150 m
Osdorperweg 458A Aannemersbedrijf b.o > 1000 m2 3.1 30 m 120 m
Ookmeerweg 271 Dierenasiel 3.2 50 m 90 m

Uit bovenstaande tabel blijkt dat er wordt voldaan aan de richtafstanden zoals gesteld in de VNG-publicatie.

5.9.4 Conclusie     

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan niet in de weg.

5.10 Natuur en landschap     

5.10.1 Algemeen     

Daar waar bestemmingsplannen en inpassingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er namelijk niet toe leiden dat hierdoor te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.

Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking.

Daarnaast kunnen individuele dier-en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen (soortenbescherming).

Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan.

Naast de wettelijke regelingen voor gebieds- en soortenbescherming is het van belang te constateren dat een deel van het plangebied van dit bestemmingsplan onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke Hoofdgroenstructuur. In de 'Structuurvisie Amsterdam 2040 - Economisch sterk en duurzaam' (17 februari 2011) is de hoofdgroenstructuur van Amsterdam vastgelegd. Tevens is het toetsingskader voor de hoofdgroenstructuur opgenomen en is een Technische Adviescommissie (TAC) ingesteld. Deze commissie adviseert het college van burgemeester en wethouders over de inpasbaarheid van bouwinitiatieven in de Hoofdgroenstructuur.

5.10.2 Beleid en regelgeving     

Wet natuurbescherming

Omschrijving

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Met de Wet natuurbescherming wordt gepoogd om een eind te maken aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen. De wet beoogt één integraal en vereenvoudigd kader voor Natuurbescherming te introduceren. Het nieuwe stelsel neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt en beoogt qua systematiek dicht tegen de formuleringen uit de richtlijnen aan te kruipen. De wet valt, als het gaat om beschermingsregimes, uiteen in een regime voor gebiedsbescherming en een voor soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De gebiedbescherming binnen de Wnb ziet alleen op de bescherming van de zogenaamde Natura 2000-gebieden en niet meer voor op de op grond van de oude wet aangewezen beschermde Natuurmonumenten, voor zover deze niet deels dan wel geheel vallen binnen een Natura 2000-gebied.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt op grond van de Wet een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt.

Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan moet al duidelijk zijn of de ontwikkelingsmogelijkheden die in het plan worden opgenomen niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

Het in de wet opgenomen beschermingsregime voor soort valt uiteen in drie afzonderlijke regimes, die elkaar deels overlappen. Het gaat om de volgende regimes:

  1. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen onder meer een verbod om dieren opzettelijk te verstoren, een verbod nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen en een verbod om planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. Ontheffing van deze verboden is mogelijk mits wordt vastgesteld dat er een er geen andere bevredigende oplossing is en met zekerheid geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding. Bovendien dient sprake te zijn van een van de ontheffingsgronden die zijn opgenomen in de Hrl. De belangrijkste ontheffingsgronden zijn:
    1. het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
    2. ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
    3. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
  2. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels die beschermd zijn op grond van de Vogelrichtlijn. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het verboden is vogels opzettelijk te storen. Ontheffing van de verbodsbepaling is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn niet als ontheffingsgrond genoemd en kunnen niet ten grondslag worden gelegd aan een ontheffing te verlenen. Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is. Dit betekent overigens niet dat het vernielen, verplaatsen of het beschadigen van nesten is toegestaan, hier gelden aanvullend de eerder genoemde verbodsbepalingen.
  3. Het beschermingsregime voor nationale soorten, dat van toepassing is op soorten die vermeld zijn op de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien: er geen andere bevredigende oplossing is, en indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er wordt vanuit gegaan dat jurisprudentie van de afdeling die onder de Flora- en faunawet bestond, ook van toepassing is op het nieuwe wettelijke stelsel. Dit betekent dat een bestemmingsplan alleen kan worden vastgesteld, als is aangetoond dat de verbodsbepalingen ter bescherming van bepaalde soorten uit de Wnb niet aan de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Dit kan door het doen van ecologisch onderzoek worden aangetoond.

Provinciale Ruimtelijke Verordening

De provinciale ecologische structuur is in 2010 vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Deze heeft als doel het behoud en de ontwikkeling van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) en de ecologische verbindingszones (EVZ). De provincie heeft de recreatiegebieden met hoge natuurwaarden ook opgenomen in de ecologische hoofdstructuur. In de structuurvisie is opgenomen dat de provincie Noord-Holland de gebieden met een hoge biodiversiteit beschermt en deze uitbouwt tot een robuust samenhangend netwerk. Daarnaast stelt ook het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening een regeling bij verordening verplicht. Het behoud en ontwikkeling van de EHS en de EVZ kan op diverse wijzen in het bestemmingsplan worden opgenomen.

Gemeentelijk beleid 

Op 17 februari 2011 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Structuurvisie Amsterdam 2040 vastgesteld. In de structuurvisie is de benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam minimaal wil borgen, vastgelegd als de Hoofdgroenstructuur. Het groen in en om de stad draagt immers in hoge mate bij aan de kwaliteit van de Amsterdamse woon- en werkomgeving. Het is één van de redenen waarom Amsterdam populair is als vestigingsplaats.

Daarnaast is in de structuurvisie een globale kaar topgenomen van een ecologische structuur voor Amsterdam, ter versterking van en aanvulling op de provinciale ecologische hoofdstructuur. Bij de behandeling van de structuurvisie in de Amsterdamse gemeenteraad werd een motie aangenomen waarin werd gevraagd om nadere precisering van deze ecologische structuur. De ecologische visie is daarvan de invulling en wordt beschouwd als een uitwerking van de structuurvisie. Dat betekent dat ruimtelijke plannen aan deze visie zullen worden getoetst. Daarbij wordt gelet op het volgende beleidsuitgangspunt: "De ecologische hoofdstructuur wordt gerespecteerd, knelpunten worden aangepakt en voor wijzigingen is, vergelijkbaar met de hoofdgroenstructuur, een besluit van de gemeenteraad nodig."

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan ligt niet binnen de Hoofdgroenstructuur of de Ecologische structuur.

5.10.3 Toetsing     

Door Tritium is een quickscan flora en fauna uitgevoerd zie Bijlage 6 (Quickscan flora en fauna Osdorperweg 454, d.d. 19 juli 2018). Doel van dit onderzoek is het bepalen of de wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de natuurwetgeving.

Beschermde gebieden

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNN. De provincie Noord-Holland hanteert geen externe werking als het gaat om NNN. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is met ruim 9 kilometer op relatief grote afstand gelegen. Gezien deze afstand en de aard van de ingreep (realisatie van twee woningen) valt een significant negatief effect niet te verwachten.

Soorten

Er wordt in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.

Flora

Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.

Vogels

Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Grondgebonden zoogdieren

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zoals de egel, haas, konijn, vos en ree zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht en in de provincie Noord-Holland een meldplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.

Vleermuizen

Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van weilanden en akkers en tuinen van woningen. Ook is het verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten indien de bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten. Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen.

Amfibieën, reptielen en vissen

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zoals de bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en de kleine watersalamander zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.

Ongewervelden/ overige soorten

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn.

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden.

Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

5.10.4 Conclusie     

Het aspect natuur en landschap staat de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan niet in de weg indien er voldaan wordt aan de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels. Een verstorend effect op foeragerende vleermuizen moet uitgesloten worden door bouwwerkzaamheden overdag uit te voeren.

5.11 Water     

5.11.1 Algemeen     

Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding (oftewel de plankaart) en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  2. de taken van de waterbeherende instantie;
  3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  4. het huidige watersysteem;
  5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

5.11.2 Beleid en regelgeving     

5.11.2.1 Nationaal beleid     

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.

Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.

Nationaal waterplan

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.

Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 is vastgesteld op 10 december 2015. Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het Nationaal Waterplan geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebied- beheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het Nationaal Waterplan.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende vijf ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust

Met het Nationaal Waterplan 2016-2021 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

5.11.2.2 Provinciaal beleid     

Provinciale watervisie 2021

De Provinciale watervisie 2021 is de opvolger van het Waterplan 2010-2015. Het thema van de Watervisie is 'Buiten de oevers'. Om Noord-Holland veilig, leefbaar en groen te houden en tegelijkertijd een goed investeringsklimaat te hebben, is het nodig om over grenzen heen te kijken. Oplossingen zullen we meer buiten het eigenlijke waterdomein gaan vinden, met water als vanzelfsprekend onderdeel van ruimtelijke gebiedsontwikkelingen. Om de veiligheid te garanderen zijn slimme en ruimtelijke alternatieven nodig. Innovatieve oplossingen, waarvoor de provincie Noord-Holland volop ruimte wil bieden.

De Watervisie zoekt de koppeling van wateropgaven met ruimte, economie en natuur. Alleen door water goed mee te nemen kunnen duurzame integrale afwegingen worden gemaakt. Zo is er op en aan het water rust, maar ook ruimte voor recreatie. Dit biedt kansen voor economische ontwikkeling, maatregelen ten behoeve van de veiligheid kunnen bijvoorbeeld worden gecombineerd worden met het aanleggen van recreatieve functies.

De Watervisie 2021 is een zelfbindend document dat de kaders stelt voor wateropgaven in Noord-Holland. Dit doen wordt gedaan op basis van de kaders Veilig en Schoon & Voldoende.

In het waterveiligheidsbeleid wordt landelijk een overstap gemaakt aar een risicobenadering, waarbij ook het effect van een overstroming op het achterland wordt meegewogen. Met de waterpartners wordt gezorgd voor veilige dijken en keringen. Met het waterrobuust inrichten van de omgeving en goede evacuatiemogelijkheden wordt het effect van een eventuele overstroming beperkt.

Schoon en voldoende water is onmisbaar voor een gezonde, productieve en aangename leefomgeving en een soortenrijke natuur. Er wordt voor gezorgd dat het grond- en oppervlaktewater duurzaam kan worden gebruikt en dat voorraden zorgvuldig worden beheerd, De Provinciale watervisie 2021 is de opvolger van het Waterplan 2010-2015. Het thema van de Watervisie is 'Buiten de oevers'. Om Noord-Holland veilig, leefbaar en groen te houden en tegelijkertijd een goed investeringsklimaat te hebben, is het nodig om over grenzen heen te kijken. Oplossingen zullen we meer buiten het eigenlijke waterdomein gaan vinden, met water als vanzelfsprekend onderdeel van ruimtelijke gebiedsontwikkelingen. Om de veiligheid te garanderen zijn slimme en ruimtelijke alternatieven nodig. Innovatieve oplossingen, waarvoor de provincie Noord-Holland volop ruimte wil bieden.

5.11.2.3 Regionaal beleid     

Waterbeheerplan AGV 2019-2021

Op 8 oktober 2015 heeft het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht het Waterbeheerplan AGV 2016-2021 vastgesteld. Het is het tweede waterbeheerplan van AGV in de 6-jarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel meegekregen: 'Waterbewust en waterrobuust'.

Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: waterveiligheid, voldoende water en schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema's is aangegeven wat het wensbeeld is op de lange termijn. Deze ambitie voor de lange termijn is vervolgens herleid naar een aantal doelen voor de planperiode en een aanpak op hoofdlijnen. Door middel van indicatoren zijn de doelen voor de planperiode meetbaar gemaakt.

Keur AGV

De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". In december 2017 is de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.

De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de water aan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op grond van artikel 4.20, onder a, van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.

Legger AGV

De legger is een openbaar register van AGV waarin wordt bepaald aan welke eisen (diepte, hoogte, sterkte etc.) de wateren, dijken en kunstwerken moeten voldoen. Het is een openbaar register van het waterschap en dient als uitwerking van de Keur.

5.11.2.4 Gemeentelijk beleid     

Watervisie Amsterdam

Op 14 september 2016 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Watervisie Amsterdam 2040 vastgesteld. De visie geeft een ruimtelijk-economisch perspectief op het gebruik van water en oevers in Amsterdam op de lange termijn (2040) met een aantal speerpunten voor de korte termijn (2018).

De Watervisie Amsterdam 2040 is een structuurvisie-uitwerking. Dat betekent dat de Watervisie na vaststelling door de gemeenteraad als een onderdeel van de Structuurvisie Amsterdam 2040 (een strategisch beleidsdocument voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad) wordt beschouwd. De visie is daarmee zowel een beleidsvisie als een planologisch-juridisch toetsinstrument. Ze wordt als planologisch-juridisch toetsingsdocument ingezet bij ruimtelijke plannen en initiatieven om water gerelateerde ontwikkelingen in balans met elkaar en integraal te laten plaatsvinden.

Met de Watervisie willen we bewoners, ondernemers, bedrijven, verenigingen en bezoekers tevens stimuleren en inspireren om -in lijn met de Watervisie- nieuwe initiatieven te ontplooien en te realiseren. Voor nieuwe ruimtelijke initiatieven dienen de gebruikelijke (planologisch-juridische) procedures te worden gevolgd. De Watervisie is planologisch-juridisch alleen bindend voor het gebied binnen de gemeentegrenzen van Amsterdam.

Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 - 2021 staat hoe deze drie zorgplichten de komende periode door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam deze watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen.

Het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 is tot stand gekomen in samenwerking met de waterschappen Hollands Noorderkwartier, Rijnland, Amstel, Gooi en Vecht en Rijkswaterstaat. Dit is het tweede Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op het eerdere 'Breed Water, plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010 - 2015'.

Waterplan Nieuw-West: visie 2040

Op 27 februari 2013 is het Waterplan Nieuw-West door de stadsdeelraad vastgesteld. De waterstructuur is leidend geweest bij de totstandkoming van Nieuw-West. Daarom is het onlosmakelijk verbonden met de fysieke leefomgeving. Om problemen omtrent water, zoals de gevolgen van de klimaatwijzigingen of het verbeteren van de waterkwaliteit, op te lossen, moeten ze integraal opgepakt worden. De verschillende wateraspecten staan niet allemaal los van elkaar, vaak beïnvloeden ze elkaar. In het Waterplan wordt de gezamenlijke focus aangebracht. Ambities en de resultaten kunnen worden vergroot door zowel de samenhang (inhoudelijke dimensie) als de samenwerking (procesmatige dimensie) te versterken.

Naast ruimtelijke ordeningsaspecten worden ook aspecten als belevingswaarde, recreatie, biodiversiteit en cultuurhistorie in het waterplan beschreven en worden ambities voor de toekomst benoemd. Met betrekking tot het beheer en onderhoud van de watergangen (en alles daaromheen) geeft het waterplan inzicht in de verantwoordelijkheden en spreekt het ambities uit met betrekking tot ontbrekende inzichten.

5.11.3 Watertoets     

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat is geactualiseerd in juni 2008. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Door Waternet zijn verschillende waterthema's benoemd. In het onderstaande zijn deze beschreven, ook wordt aangegeven hoe het voorliggende bestemmingsplan omgaat met deze waterthema's:

Grondwater

Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Bij nieuwbouwontwikkelingen moet worden voldaan aan de gemeentelijke grondwaternorm. Ondergrondse constructies moeten waterdicht worden uitgevoerd en mogen geen effect hebben op de grondwaterstanden in de omgeving. Dit wordt desgevraagd aangetoond in een geohydrologisch onderzoek.

Veiligheid en waterkeringen

De Osdorperweg ter plaatse van het plangebied is een secundaire indirecte waterkering. Een secundaire waterkering is van regionaal belang, een indirecte waterkering bied beveiliging tegen overstroming nadat een voorliggende (directe) waterkeirng is bezweken.

Voor zover de waterkering in het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen, zijn de kern- en beschermingszones van de kering opgenomen op de planverbeelding en bestemd met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. In de planregels is opgenomen dat de bestemming 'Waterstaat – Waterkering' primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemming. Het uitvoeren van werkzaamheden binnen de kern- en beschermingszones van de waterkering is watervergunningsplichtig.

Materiaalgebruik

Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en is daarom niet toegestaan.

Verharden

Op grond van artikel 4.20, onder a, van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een verharding van circa 590 m2, deze toename wordt grotendeels veroorzaakt door de nieuw te realiseren ontsluitingsweg. Het huidige bestemmingsplan voorziet in een verharding van circa 180 m2, de verharding neemt hierdoor toe met circa 410 m2. De toename aan verharding blijft ruim binnen de 1.000 m2 zoals gesteld in de keur.

De nieuw te realiseren inrit aan de zuidzijde van het plangebied wordt gerealiseerd als brug.

Waterkwaliteit en riolering

Vanuit Europa en het Rijk zijn er binnen de gemeente Amsterdam wateren aangewezen waarvoor strengere waterkwaliteitseisen gelden. Dit zijn de Kader Richtlijn Water en Natura 2000 gebieden. Deze zijn omschreven in het Waterbeheerplan AGV 2016-2021.

De bebouwing langs de Osdorperweg is aangesloten op de riolering. In het gebied is geen gescheiden rioleringssysteem aanwezig.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving     

6.1 Algemeen     

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

6.2 Artikelgewijze toelichting     

6.2.1 Toelichting op de plansystematiek     

Dit bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand, regels en een toelichting. Het GML-bestand bevat de verbeelding, waaraan de regels zijn gekoppeld. Deze vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Verbeelding

Op de verbeelding van de plankaart wordt door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes/volumes aangegeven. De kaart heeft, in samenhang met de regels, een juridisch bindend karakter. Als ondergrond is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de verbeelding te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de verbeelding weergegeven.

Regels

In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.

In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten.

In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden.

Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.

In de bestemmingsomschrijving is beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels is weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden zijn maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is een afwijking van bepalingen in de eerder genoemde leden als direct recht mogelijk, in andere gevallen moet het dagelijks bestuur een besluit nemen om af te wijken van de regels uit het bestemmingsplan.

In de specifieke gebruiksregels zijn nadere bepalingen gegeven over de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.

6.2.2 Toelichting op de bestemmingen     

In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.

HOOFDSTUK 1 - INLEIDENDE REGELS

  • Begrippen

Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.

  • Wijze van meten

Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.

HOOFDSTUK 2 - BESTEMMINGEN

  • Agrarisch met waarden

De bestemming Agrarisch met waarden is opgenomen voor de te realiseren ontsluitingsweg aan de zuidzijde van het plangebied. De bestemming sluit aan bij de agrarische bestemming die is toegekend aan de Osdorperbinnenpolder Zuid. De agrarische functie van deze gronden is beperkt tot agrarisch natuurbeheer (beweiding en maaien).

Door het toekennen van de aanduiding ontsluiting wordt het mogelijk gemaakt om hier een ontsluitingsweg te realiseren ten behoeve van het achterliggende weiland en de naastgelegen woning.

  • Tuin

Deze bestemming is gebruikt voor de bij de woning behorende voortuinen. In de voortuin zijn geen gebouwen toegestaan en mogen de erfafscheidingen niet hoger zijn dan 1 meter

  • Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen voor de nieuwe ontsluiting van de zuidzijde van het perceel. Door het opnemen van de aanduiding brug is het alleen toegestaan om hier een brug te realiseren en geen duiker.

  • Wonen

De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor woongebruik. Binnen deze bestemming is wonen toegestaan alsmede ruimten ten behoeve van huisgebonden beroepen.

Per bouwvlak mag maximaal één vrijstaande woning gerealiseerd worden met een grondoppervlakte van maximaal 85 m2. Tevens is de goot- en bouwhoogte opgenomen op de verbeelding en zijn er in de regels eisen gesteld aan de kapvorm en de richting van de te realiseren kap.

  • Leiding - Gas

Dit is een dubbelbestemming en die gaat voor op de onderliggende bestemming. In dit geval gaat het om bestaande gasleidingen. Ter bescherming van deze belangen (voorkomen beschadiging en bereikbaar houden voor onderhoud) mag er binnen de op de verbeelding aangewezen beschermingszone (de dubbelbestemming) niet worden gebouwd en mogen er geen grondbewerkingen worden uitgevoerd, tenzij de belangen van het leidingenbeheer daardoor niet worden geschaad en de beheerder daaromtrent om advies wordt gevraagd.

  • Waarde - Landschap

De dubbelbestemming Waarde - Landschap is opgenomen om de doorzichten vanaf de Osdorperweg naar de Osdorperbinnenpolder Zuid te waarborgen. Deze bestemming staat geen gebouwen toe. Hoofdstuk 4 gaat nader in op de bescherming van deze doorzichten.

  • Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming moet bescherming geven aan de bestaande waterkeringen in het gebied.

HOOFDSTUK 3 - ALGEMENE REGELS

  • Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene bouwregels

In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.

  • Algemene gebruiksregels

In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.

  • Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen.

  • Overgangsrecht

De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.

  • Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid     

7.1 Economische uitvoerbaarheid     

Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de grond waarop het bestemmingsplan van toepassing is op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd via het erfpachtstelsel.

Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen het uitgangspunt van de Wro dat het privaatrechtelijke spoor voorop staat. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van de gronden.

Alle kosten voor opstalontwikkeling en inrichting van de in erfpacht uitgegeven percelen zijn voor rekening van de ontwikkelende (zelfbouw) partij. Omdat de gemeente wel verantwoordelijk is voor de eventueel uit te keren tegemoetkomingen in d eplanschade, is door een terzake deskundige adviesbureau een planschaderisicoanalyse opgesteld, zie Bijlage 7. Uit de analyse blijkt dat er geen planologisch nadelige situatie optreedt voor direct omliggende objecten. Het weg bestemmen van de huidige stadslandbouwfunctie en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden zal leiden tot een extensivering van het plangebied. De beoogde planologische ontwikkeling zal daarvoor voor de omliggende objecten een klein planologisch voordeel opleveren.

Gelet op het wettelijk kader en de huidige jurisprudentie wordt een succesvol beroep, door eigenaren van onroerende zaken in de directe omgeving, op een tegemoetkoming in schade op voet van artikel 6.1 Wro niet aannemelijk geacht. Een reservering van een post voor planschade is derhalve niet nodig.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

7.2.1 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro)     

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan:

  1. Provincie Noord-Holland;
  2. TenneT;
  3. Liander;
  4. Gasunie;
  5. Waternet;
  6. Brandweer Amsterdam-Amstelland;
  7. Bureau Monumenten en Archeologie (BMA);
  8. Parkeernormen V&OR;
  9. TAVGA;
  10. Structuurvisietoets gemeente Amsterdam.

Door Tennet, de Gasunie, Brandweer Amsterdam-Amstelland en het Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) zijn reacties op het voorontwerpbestemmingsplan uitgebracht.

TenneT

TenneT geeft aan dat het binnen de grenzen van het plangebied geen bovengrondse-, en geen ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer heeft. TenneT heeft dan ook geen opmerkingen op het plan.

Beantwoording

De reactie van TenneT wordt ter kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

Gasunie

De Gasunie geeft aan dat er in het plangebied een tweetal hoge druk gastransportleidingen liggen van de Gasunie. Zoals zichtbaar op de verbeelding is het bebouwingvlak net buiten de belemmeringenstrook van 4 meter uit het hart van de leiding gelegen. Hiermee wordt voldaan aan het Bevb wat bepaald dat binnen de belemmeringenstrook geen (beperkt)kwetsbare objecten mogen worden opgericht. Men moet zich wel bewust zijn dat een uitbouw aan deze zijde niet (meer) mogelijk is. Ook allerhande (graaf)activiteiten zoals bijvoorbeeld, de bouw van een tuinhuisje, of het planten van diepwortelende beplanting, maar ook het plaatsen van schuttingpalen is niet mogelijk binnen deze strook. Deze strook moet vrijblijven zodat Gasunie ten alle tijden bij de leiding kan voor de uitvoer van werkzaamheden. Tevens dient voor elke activiteit zoals bepaald in artikel 9.4.1 de eigenaar van de grond een vergunning aan te vragen waarbij de gemeente advies moet aanvragen bij de leidingeigenaar.

Omdat de kans bestaat dat de nog te realiseren woningen ook balkons zullen krijgen en de balkons dan mogelijk boven en daarmee binnen de belemmeringenstrook komen, wat niet is toegestaan omdat deze deel uitmaken van de woning en zijn daardoor te beschouwen zijn als kwetsbaar object, verzoeken wij u de bepalingen binnen artikel 6.2.1 aan te vullen met de volgende bepaling: “Aan de zijde van de woning daar waar de hoge druk gasleiding gelegen is, zijn balkons of overhangende constructies niet toegestaan”.

De Gasunie geeft daarna aan om in gesprek te gaan over de mogelijke consequenties van de voorgestelde ontwikkeling en over eventueel te treffen maatregelen. Tot uit dit overleg het tegendeel blijkt, kan de Gasunie niet instemmen met deze ontwikkeling.

Beantwoording

In artikel 6 'Wonen' is de volgende regeling opgenomen:

"binnen de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' (artikel 7) zijn balkons of overhangende constructies niet toegestaan"

De gemeente Amsterdam is daarnaast in gesprek met de Gasunie over de voorgestelde ontwikkeling.

Brandweer Amsterdam-Amstelland

Brandweer Amsterdam-Amstellaand geeft aan geen inhoudelijke opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan. De locatie is goed bereikbaar en de waterwinning is geregeld.

Beantwoording

De reactie van Brandweer Amsterdam-Amstelland wordt ter kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

Bureau Monumenten en Archeologie

BMA geeft aan dat de paragraaf Cultuurhistorie en archeologie (hoofdstuk 5, lid 5.5) niet compleet geacht wordt. Er is in deze paragraaf geen aandacht voor de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden. BMA geeft als advies om een beknopte cultuurhistorische verkenning van het bestemmingsplan uit te voeren en deze conclusies in het bestemmingsplan te verwerken.

Beantwoording

De toelichting voor wat betreft cultuurhistorie is uitgebreid. In paragraaf 3.5 is de Nota cultuurhistorie Nieuw-West toegevoegd. Ook is er in paragraaf 5.5 een verwijzing opgenomen naar de Cultuurhistorische verkenning 2007 van het gebied Dorpskern Sloten en de Osdorperweg. De aanbevelingen uit dat rapport zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

7.2.2 Zienswijzen ontwerpbestemmingsplan     

Dit wordt ingevuld nadat de terinzagelegging is afgerond.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan 'Osdorperweg 454' met identificatienummer NL.IMRO.0363.F1803BPSTD-OW01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanduidingsvlak     

Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 Achtergevel     

De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.7 Afhankelijke woonruimte     

Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 Agrarisch bedrijf     

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) of het houden van dieren.

1.9 Agrarisch bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan.

1.10 Antenne-installatie     

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.11 Antennedrager     

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne.

1.12 Archeologisch monument     

Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.13 Archeologisch onderzoek     

Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), zoals bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.14 Archeologisch rapport     

Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van burgemeester en wethouders/ het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie als bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.15 Archeologische verwachting     

Waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt

1.16 Archeologische waarde     

Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.

1.17 Bebouwingspercentage     

Een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden.

1.18 Bed and breakfast     

Het bedrijfsmatig aanbieden van nachtverblijf verstrekt in een woning, waarbij maximaal 40% van de oppervlakte van de woning voor bedrijfsmatig nachtverblijf wordt gebruikt en de woning geschikt blijft voor het huisvesten van minimaal één huishouden.

1.19 Bedrijf     

Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel, internetverkoop, opslag en/of transport.

1.20 Bedrijfsvaartuig     

Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zee- of binnenschip, hoofdzakelijk gebruikt of bestemd voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep, dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten.

1.21 Bedrijfsvloeroppervlakte     

de totale oppervlakte van de voor bedrjifsuitoefening benodigde bedrijfsruimten, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieve ruimten en dergelijke.

1.22 Bedrijfswoning     

Een woning die gezien ligging en functie bedoeld is voor de huisvesting van personen wier aanwezigheid gelet op de bestemming van een gebouw of terrein noodzakelijk is.

1.23 Bestaande bebouwing of gebruik     

Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.24 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.25 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 Bijgebouw     

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.27 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.28 Bijzondere bouwlaag     

Kelder, souterrain, kap, dakopbouw.

1.29 Bijzondere woonvoorzieningen     

voorzieningen in een aangepaste woonbehoefte, bijvoorbeeld ten behoeve van personen en voor wie de gebruikelijke woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals minder validen, en anderszins verzorgingsbehoevenden.

1.30 Binnenschip     

Schip, gebruikt en bestemd voor interlokaal dan wel internationaal bedrijfsmatig vervoer van goederen te water waarop de Wet vervoer binnenvaart van toepassing is.

1.31 Bodemverstoring     

Elke vorm van grondverzet.

1.32 Botenhuis     

Een gebouw gebouwd over het water en bereikbaar van het te bevaren water, dat dient voor overdekt onderbrengen van één of meer schepen.

1.33 Botenstalling / botenopslag     

Stalling en opslag van schepen met in begrip van de daartoe noodzakelijke gebouwen.

1.34 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.35 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.36 Bouwlaag     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.37 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.38 Bouwperceelgrens     

Een grens van een bouwperceel.

1.39 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.40 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.41 Brutovloeroppervlakte (bvo)     

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.

1.42 Culturele voorzieningen     

Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.43 Cultuurhistorische waarde     

De fysieke overblijfselen van de historie, zowel bovengronds(gebouwde monumenten) als ondergronds ( archeologie) als het cultuurlandschap met zijn historische landschapselementen als verbinding daartussen.

1.44 Dagelijks bestuur     

Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Nieuw-West.

1.45 Dagrecreatie     

Recreatie buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.

1.46 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.47 Dienstverlening     

Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:

  1. consumentverzorgende dienstverlening;
  2. zakelijke dienstverlening;
  3. maatschappelijke dienstverlening.

1.48 Dove gevel     

een bouwkundige constructie waarin,

  1. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.49 Drijvende woning     

Een woning, drijvend, waarvan de ligplaats geen voor de openbare dienst bestemd water is, die een eigenstandige constructie heeft, die de woning verbindt met de bodem en die naar de aard, omvang of omgeving plaatsgebonden is.

1.50 Eerste bouwlaag / plint     

De eerste volledige bouwlaag op of boven peil.

1.51 Extended stay     

Het bedrijfsmatig aanbieden van logies anders dan in een woning voor kortstondig verblijf van tenminste 1 week tot maximaal 1 jaar aan natuurlijke personen die buiten de gemeente hun hoofdverblijf en vaste woon- of verblijfplaats hebben. Bij extended stay gaat het niet om wonen, maar om een bijzondere vorm van een hotelfunctie.

1.52 Extensief dagrecreatief gebruik     

Een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.

1.53 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.54 Geluidbelasting vanwege een industrieterrein     

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op een industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder

1.55 Geluidbelasting vanwege spoorwegverkeer     

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.56 Geluidbelasting vanwege wegverkeer     

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.57 Geluidsgevoelige functie     

Bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.58 Geluidsluwe zijde     

De zijde van een gebouw waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet mag overschrijden, dan wel waar een serre of loggia wordt gebouwd waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.

1.59 Gevellijn     

Een op de verbeelding aangegeven lijn, waarin de gevel van de gebouwen aan de betreffende zijde moet worden opgericht.

1.60 Glastuinbouwbedrijf     

Een bedrijf dat overwegend of uitsluitend gericht is op het telen van tuinbouw- of sierteeltgewassen onder glas.

1.61 Groenvoorziening     

Ruimten in de open lucht, zoals (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.

1.62 Grondgebonden agrarisch bedrijf     

Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt en waarbij het gebruik van nabijgelegen agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf.

1.63 Hogere waarde     

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

1.64 Hoofdgebouw     

Eén of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.65 Hotelboot     

Hotel (waaronder begrepen hotel, motel, jeugdherberg, bed & breakfast, en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

1.66 Huisgebonden beroepen     

Kantoren, maatschappelijke voorzieningen en medische dan wel paramedische praktijken die in een woning worden uitgeoefend, waarbij:

  1. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en het huisgebonden beroep een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die geen onevenredige afbreuk doet aan de woonfunctie van de betreffende woning en de omliggende woningen in dezelfde straat, en
  2. maximaal 40% van het brutovloeroppervlak van de woning voor het huisgebonden beroep gebruikt wordt.

1.67 Intensieve veehouderij     

Niet-grondgebonden agrarische bedrijven die zelfstandig of als neventak ( nagenoeg) geheel in gebouwen varkens, pluimvee, konijnen, vleeskalveren,pelsdieren en/of overig kleinvee houden. Het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet, het kweken van vis en het houden van melkvee en overigrundvee, geiten, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.

1.68 Internetcafé     

Een gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig de gelegenheid bieden tot internetten (het raadplegen van websites, e-mailen en dergelijke).

1.69 Internetverkoop     

Handel via internet waarbij geen sprake is van het ter plekke bezichtigen, ophalen en/of betalen van de gekochte waar door de kopende partij.

1.70 Kamerverhuur     

Het bedrijfsmatig aanbieden van woonverblijf aan meer dan één huishouden en aan meer dan vier personen.

Nb: het begrip kamerverhuur valt onder wonen, logies valt niet kamerverhuur.

1.71 Kampeermiddelen     

Een tent, tentwagen, kampeerauto of een caravan, danwel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.72 Kantoor     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodaties.

1.73 Kantoorlocatie     

Een binnen de gemeente gelegen terrein van minimaal 1 hectare bruto dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door kantoren en openbare gebouwen, daaronder niet begrepen een terrein dat in overwegende mate bestemd is voor detailhandel of horeca.

1.74 Landelijk gebied     

Het gebied, niet zijnde bestaand bebouwd gebied.

1.75 Landschappelijke waarde     

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van het gebied.

1.76 Langzaamverkeersroute     

Verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.

1.77 Ligplaats     

Een met een schip in het water aan de walkant ingenomen plaats die daartoe als zodanig is aangewezen.

1.78 Logies     

Het bedrijfsmatig aanbieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan natuurlijke personen voor bepaalde tijd, anders dan in een woning.

Nb: Onder logies valt niet kamerverhuur, het begrip kamerverhuur valt onder wonen.

1.79 Maaiveld     

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.80 Maatschappelijke dienstverlening     

Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.

1.81 Mantelzorg     

Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke,psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.82 Natuurlijke waarde     

De biotische en abiotische waarden van een gebied.

1.83 Niet-grondgebonden agrarisch bedrijf     

Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel.

1.84 Nieuwe bebouwing     

Het oprichten van gebouwen, anders dan het vervangen van gebouwen door gebouwen van gelijke aard, omvang en karakter.

1.85 Nutsvoorziening     

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.  

1.86 Ondergrondse parkeervoorziening     

Parkeervoorziening gelegen onder maaiveld.

1.87 Openbare ruimte     

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.88 Opslag     

Het bedrijfsmatig opslaan en verpakken van goederen.

1.89 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.90 Passagiersvaartuig     

Een bedrijfsvaartuig, hoofdzakelijk gebruikt voor of bestemd tot:

  1. het vervoer van personen of
  2. om beschikbaar te worden gesteld aan een of meer personen ten behoeve van varende recreatie.

1.91 Peil     

Onder het peil wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.92 Permanente bewoning     

Gebruik van een recreatiewoning als feitelijk hoofdverblijf.

1.93 Planregels     

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Osdorperweg 454'.

1.94 Pleziervaartuig     

Een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.

1.95 Prostitutie     

Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.

1.96 Prostitutiebedrijf     

Een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.

1.97 Recreatief medegebruik     

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.98 Recreatieschip     

Een schip dat wordt gebruikt als of is bestemd voor de pleziervaart.

1.99 Recreatieve voorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van:

  1. dagreacreatie (waaronder begrepen attractieparken, speeltuinen en - terreinen, volkstuinen, kinderboerderijen);
  2. verblijfsrecreatie, (waaronder begrepen kampeerterreinen en bungalowparken);
  3. jacht- en passantenhavens.

1.100 Recreatiewoning     

Woning ten behoeve van tijdelijk recreatief verblijf.

1.101 Scheidslijn bebouwingswaarden     

Een op de verbeelding aangegeven lijn welke de scheiding aangeeft tussen bouwvlakken waar verschillende maximale bouwhoogten zijn toegestaan.

1.102 Schip     

Elk vaartuig dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water. Onder schip wordt mede verstaan drijvende werktuigen, zoals kranen, baggermolens, pontons of materieel van soortgelijke aard.

1.103 Seksinrichting     

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.

1.104 Short stay     

Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden of voor maximaal vier personen indien deze personen deel uitmaken van meerdere huishoudens, voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.

1.105 Smartshop     

Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.

1.106 Souterrain     

Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil/maaiveld is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal <1,20 -1,50> meter boven het peil/maaiveld is gelegen.

1.107 Spoorwegvoorzieningen     

Dienstgebouwen, stations, rails, perrons, overkappingen, fietsenstallingen, viaducten en onderdoorgangen, taluds, geluidsschermen, (keer-)muren, transformatorgebouwen, stationsvoorzieningen en vergelijkbare gebouwen en bouwwerken behoeve van railvervoer.

1.108 Standplaats     

Een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.

1.109 Telefooninrichting / belhuis     

Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.

1.110 Transport     

Het bedrijfsmatig vervoeren van goederen en/of personen.

1.111 Verbeelding     

De verbeelding van het bestemmingsplan.

1.112 Verblijfrecreatie     

Recreatief buitenverblijven, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, dan wel in bouwwerken, die beschikbaar zijn gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of woning anders dan een zomerhuis.

1.113 Voorgevel     

De naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.114 Voorgevelrrooilijn     

Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.

1.115 Vrijwaringszone     

De ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die benodigd is voor een toekomstige versterking van de waterkering.

1.116 Watergang     

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.

1.117 Waterkering     

Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.118 Waterpeil     

Het N.A.P. of het plaatse aan te houden waterpeil.

1.119 Waterstaatkundige werken     

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.120 Weg     

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen.

1.121 Wet     

Wet ruimtelijke ordening.

1.122 Windmolen     

Een door wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt/turbine waarin winddruk omgezet wordt in mechanische energie.

1.123 Wonen     

Het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een woning, al dan niet gecombineerd met zorgfuncties die naar intensiteit en tijdsduur beperkt zijn.

1.124 Woning     

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of daarmee gelijk te stellen woonvormen.

1.125 Woonark     

Een woonschip, niet zijnde een woonboot of een woonvaartuig, die feitelijk niet geschikt is om te varen;

1.126 Woonboot     

Een woonschip die aan de romp en de opbouw herkenbaar is als schip, met een (grotendeels) authentieke karakter.

1.127 Woonschip     

Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet.

1.128 Woonvaartuig     

Een woonschip die aan de romp en de opbouw herkenbaar is als schip, met een (grotendeels) authentiek karakter.

1.129 Woonwagen     

Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwdiepte van een bouwwerk     

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De bouwhoogte van een windmolen     

Vanaf het peil tot aan de as van de windmolen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 De minimum bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf peil tot aan het punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouwzijnde, waaraan de bouwhoogte ten minste moet voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de omhullende gevel van een gebouw aan deze minimum bouwhoogte moet voldoen.

2.9 De hoogte van een windmolen     

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

2.10 De bouwhoogte van een antenne-installatie     

Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch met waarden     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch natuurbeheer;
  2. het beweiden met vee;
  3. het behoud, herstel of de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het veenweidegebied van de Osdorper Binnenpolder Zuid, dat bestaat uit de open en waterrijke karakteristiek van het veenweidelandschap met strokenverkaveling en kavelsloten en de daarbij behorende flora en fauna;
  4. oeververbindingen in de vorm van bruggen;
  5. ecologische verbindingen;
  6. water, watergangen en oeververbindingen;
  7. waterberging en waterbeheer met de bijbehorende voorzieningen;

alsmede voor:

  1. een ontsluitingsweg ten behoeve van het achterliggende weiland en de naastgelegen woning, ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.

3.2 Bouwregels     

Op de in lid 3.1 genoemde gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 1.50 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

In aanvulling op het algemene gebruiksverbod in Artikel 12 wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. het aanleggen van paardenbakken;
  2. het aanbrengen van omheiningen en verlichting;
  3. het gebruik ten behoeve van opslag en/of stalling;
  4. dempen van watergangen, anders dan voor de toegang tot een perceel voor het onderhoud of voor waterbeheer;
  5. vogelaantrekkend gebruik zoals viskwekerijen met extramurale bassins;
  6. vogelaantrekkend gebruik zoals moerasgebieden met oppervlaktewateren groter dan 3 hectare.
  7. parkeren;
  8. het storten van bagger op de natuurvriendelijke oevers of het veenweidegebied.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.4.1 Algemeen     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het dempen of graven van waterlopen en/of waterpartijen;
  2. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  3. verbreden of verdiepen van plassen, sloten of andere watergangen;
  4. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen of aanleggelegenheden;
  5. het aanleggen van oeververbindingen;
  6. het aanleggen en/of verharden van paden;
  7. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  8. de verwijdering van bodemvegetaties, riet en andere oevervegetatie;
  9. het planten van hoogopgaande bomen en andere hoogopgaande beplanting;
  10. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
3.4.2 Uitzondering     

Het in lid 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
  4. noodzakelijk zijn voor het realiseren van een ontsluitingsweg ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.
3.4.3 Voorwaarden     
  1. De in lid 3.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke en de cultuurhistorische waarden van het gebied.
  2. De in lid 3.4.1 genoemde vergunning moet worden geweigerd indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast en dat niet kan worden voorkomen door voorwaarden op te nemen in de omgevingsvergunning.

Artikel 4 Tuin     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  2. oeververbindingen en ontsluitingen.

4.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in lid 4.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:

  1. bouwhoogte erfafscheidingen: 1 meter;
  2. bouwhoogte andere bouwwerken geen gebouwen zijnde: 1.50 meter;
  3. maximale bebouwingsoppervlakte : 4 m².

4.3 Specifieke gebruiksregels     

In aanvulling op het algemene gebruiksverbod in Artikel 12 wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend:

  1. opslag en stalling;
  2. het dempen van watergangen.

Artikel 5 Verkeer     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. straten en wegen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. in- en uitritten ten behoeve van gebouwde parkeervoorzieningen;
  5. bermen en beplanting;
  6. uitsluitend een brug ter plaatse van de aanduiding 'brug';

met de daarbij behorende:

  1. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. bestaande oeververbindingen en ontsluitingen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. straatmeubilair;
  5. ondergrondse afvalcontainers;
  6. ondergrondse infrastructuur;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. faunapassages en andere faunavoorzieningen;
  9. andere voorzieningen.

5.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming toegestaan, met een bouwhoogte van maximaal 2 meter.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

In aanvulling op het algemene gebruiksverbod in Artikel 12 wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van een motorbrandstoffenverkooppunt.

Artikel 6 Wonen     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. bergingen en andere nevenruimten;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in lid 6.1 genoemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. woningen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. bouwwerken geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat voldaan wordt aan het bepaalde in 6.2.1 tot en met 6.2.3 

6.2.1 Hoofdgebouwen     
  1. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. uitsluitend het bouwen van vrijstaande woningen is toegestaan;
  3. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan;
  4. de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden georiënteerd op de Osdorperweg;
  5. de brutovloeroppervlak van de begane grond bedraagt maximaal 85 m2 per woning;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' geldt de maximum goot- en bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
  7. woningen mogen uitsluitend worden gerealiseerd indien zij een geluidsluwe zijde hebben;
  8. er zijn geen kelders en souterrains toegestaan;
  9. hoofdgebouwen moeten voorzien zijn van een kap waarbij de kaprichting evenwijdig of parallel is aan de langssloten;
  10. het is niet toegestaan om hoofdgebouwen te voorzien van een lessenaarsdak dan wel een notaris dak;
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk gelden de volgende regels:

  1. behoudens vergunningvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 2 bijlage II Besluit omgevingsrecht zijn geen bijbehorende bouwwerken toegestaan;
  2. binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' zijn balkons of overhangende constructies niet toegestaan.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. bouwhoogte erfafscheiding voor de voorgevellijn: 1 meter;
  2. bouwhoogte erfafscheiding achter de voorgevellijn: 2 meter;
  3. bouwhoogte windturbine maximaal 10 meter, mits op tenminste 10 meter van de perceelsgrenzen;
  4. bouwhoogte overige bouwwerken: 2.50 meter.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

6.3.1 Parkeren     
  1. per woning dient er minimaal één parkeerplaats op eigen terrein aanwezig te zijn.
6.3.2 Strijdig gebruik     

In aanvulling op het algemene gebruiksverbod in Artikel 12 wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van het dempen van watergangen;
  2. het uitoefenen van enige vorm van handel en/of bedrijf, met uitzondering van huisgebonden beroepen;
  3. het gebruik van bijgebouwen bij een woning (respectievelijk woonwagen) voor zelfstandige bewoning.

Artikel 7 Leiding - Gas     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding waarbij voor de bescherming en het beheer van de leiding een belemmerende strook van 4 meter ter weerszijde van de hartlijn van de leiding in acht moet worden genomen;

  1. De bestemming 'Leiding - Gas' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, tenzij in de regels uitdrukkelijk anders is bepaald.
  2. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 7
    2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 9
    3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 8.

7.2 Bouwregels     

Op of onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de bepaling dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, uitsluitend toelaatbaar zijn indien de belangen in verband met de betrokken leiding(en) zich hier niet tegen verzetten en het bevoegd gezag hierover tijdig tevoren schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s).

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.3.1 Algemeen     

Het is verboden op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het oprichten van enig bouwwerk;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het anderszins indringen van voorwerpen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  6. het vellen of rooien van houtgewas.
7.3.2 Uitzonderingen     

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
7.3.3 Omgevingsvergunning     

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3.1 kan worden verleend indien en voor zover dit niet strijdig is met de bescherming en het beheer van de leiding.

7.3.4 Voorwaarden     

Alvorens omtrent het verlenen van een vergunning zoals bedoeld in artikel 7.3.1 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder(s) omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Leiding - Gas geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse de leiding niet meer aanwezig is dan wel verlegd wordt;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze leiding.

Artikel 8 Waarde - Landschap     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de instandhouding van de waardevolle doorzichten naar het de achterliggende Osdorperbinnenpolder Zuid.

8.2 Bouwregels     

Op de voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

  1. De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, tenzij in de regels uitdrukkelijk anders is bepaald.
  2. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de bepalingen van Artikel 7
    2. in de tweede plaats de bepalingen van Artikel 9

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels     

11.1 Toegestane overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen te overschrijden:

  1. tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  2. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  3. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1/10 van de breedte van de aangrenzende straat met een maximum van 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 m boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 m langs een rijweg, 2,4 m boven een rijwielpad en 2,4 m boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 m;
  4. trappenhuizen, liftinstallaties, zonnepanelen en andere duurzaamheidsmaatregelen, technische installaties en vergelijkbare ondergeschikte bouwwerken, mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2 meter en deze worden gebouwd op tenminste 2 meter afstand van de gevellijn.

11.2 Afstanden tot watergangen     

Gebouwen dienen tenminste 3 meter uit het hart van een watergang te worden gebouwd.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels     

12.1 Algemeen gebruiksverbod     

Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

12.2 Strijdig gebruik     

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. telefooninrichting of belhuis, automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop, partycentra;
  2. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan;
  3. inrichtingen en bedrijven als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  4. het gebruik van water en aangrenzende gronden ten behoeve van woonboten.

12.3 Parkeren     

  1. Tot een strijdig gebruik met de in dit bestemmingsplan gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken, uitgezonderd bestaand gebruik, waarbij niet wordt voldaan aan de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in het parkeerbeleid dat geldend is bij vaststelling van dit bestemmingsplan;
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in het op dat moment geldende parkeerbeleid;
  3. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 en 2 en toestaan dat wordt afgeweken van de toe te passen parkeernorm, mits wordt aangetoond dat wordt voldaan wordt aan één van de in het parkeerbeleid opgenomen uitzonderingen.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels     

Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het bevoegde gezag bevoegd om in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan ten behoeve van:

  1. het bouwen van de volgende bebouwing:
    1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 meter en een maximum bruto vloeroppervlak van 25 m², alsmede;
    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies, mits hiertoe gezamenlijk niet meer dan 10% van de totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
  2. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
  3. bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen of grenzen van maatvoeringsvlakken met ten hoogste 1,5 meter worden overschreden ten behoeve van balkons, luifels, erkers, toegangsportalen, tochtportalen, brandtrappen, ventilatiekanalen, overstekende daken en vergelijkbare onderdelen van gebouwen;
  4. de in de regels toegestane maximum bouwhoogten met ten hoogste:
    1. 3 meter worden overschreden ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, vlaggenmasten, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde, antennes en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen;
    2. 2 meter worden overschreden ten behoeve van de aanleg van daktuinen.
  5. de plaatsing van een windturbine met een maximale bouwhoogte van 15 meter op minder dan 10 meter van de perceelsgrenzen, mits:
    1. dat vanwege de windvang noodzakelijk is;
    2. het woon- en leefklimaat op de aangrenzende percelen daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
    3. de vogels op gronden met de bestemming Agrarisch met waarden, daardoor niet worden verstoord.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht     

14.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het gestelde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Osdorperweg 454.