Plan: | Fridtjof Nansenhof |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.E1505BPSTD-VG01 |
De Robert Scottbuurt is een kleine, afgesloten buurt in het zuiden van Bos en Lommer. Het grootste deel van de buurt ligt tussen de A10, de Hoofdweg, de Erasmusgracht en de Jan van Galenstraat. Ook het terrein ten noorden van de Erasmusgracht, met daarop het voormalig gak-gebouw, woon- en zorgcentrum de Boeg en nieuwbouwcomplex de Collage, behoren tot de Robert Scottbuurt. De Mercatorstraat en de Hondiusstraat, zijn ten oosten van de Hoofdweg onderdeel van de buurt.
Aanleiding om deze buurt in aanmerking te laten komen voor stedelijke vernieuwing waren leefbaarheidproblemen. Door de geïsoleerde ligging, de verslechterde openbare ruimte, de minimale sociale controle, de vele inbraken en autokraken was het onveiligheidgevoel in de Robert Scottbuurt groot. Het was een buurt waar op sociaal, economisch en fysiek vlak moest worden ingegrepen om verdere verslechtering te voorkomen. Daarnaast werd ook veel potentie gezien in deze buurt: mooie architectuur, diverse culturen en een harde kern van betrokken buurtbewoners.
Vanaf begin 2008 gingen buurtbewoners, Woningstichting Eigen Haard, Ballast Nedam en het stadsdeel West nadenken over de toekomst van de buurt. De bewoners zijn intensief betrokken bij de planvorming voor hun buurt. Een groot georganiseerd meespraaktraject leidde in 2010 tot de vaststelling van het Vernieuwingsplan Robert Scottbuurt 'Op reis naar een mooie toekomst'.
Figuur 1.1: Vernieuwingsplangebied Robert Scottbuurt
Het Vernieuwingsplan richt zich op een deel van de buurt, namelijk het deel ten zuiden van de Erasmusgracht. Het vernieuwingsplan schetst de visie die het stadsdeel, Eigen Haard en Ballast Nedam op hoofdlijnen hadden voor de Robert Scottbuurt in 2020. Het vernieuwingsplan is een meerjarig plan en legt vast op welke manier en wanneer de buurt vernieuwd wordt Vervolgens werkten stadsdeel, Eigen Haard en Ballast Nedam één of meerdere deelplannen uit.
Onderhavig bestemmingsplan heeft als doel de herontwikkeling van het deelgebied, dat wordt gevormd door het Fridtjof Nansenhof e.o. te kunnen realiseren.
Het plangebied van bestemmingsplan Fridtjof Nansenhof wordt globaal begrensd door de Jan van Galenstraat aan de zuidkant, de Erik de Roodestraat aan de westkant, het Fridjhof Nansenhof aan de oostkant en piggelmeewoningen en de Josephkerk aan de noordkant. In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven. Het plangebied bestaat momenteel uit 50 bovenbenedenwoningen met bijbehorende openbare ruimte.
Figuur 1.2: Globale begrenzing plangebied, de grenzen van het plangebied zijn met zwart aangegeven
Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan ‘Erasmuspark- en Robert Scottbuurt’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 16 januari 2008.
Op 10 mei 2011 heeft de voormalige stadsdeelraad West de nota “Globaal en flexibel bestemmen” vastgesteld en tot uitgangspunt gemaakt voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen streeft stadsdeel West naar een goed evenwicht tussen rechtszekerheid van burgers en het bedrijfsleven enerzijds en de flexibiliteit om in te kunnen spelen op maatschappelijke- en marktontwikkelingen anderzijds. Een belangrijke doelstelling is dat mensen zoveel mogelijk een wooncarrière kunnen maken in het stadsdeel en dat er voor ondernemers ruimte is om op nieuwe ontwikkelingen in te spelen. Het bestuur wil daarom bestemmingsplannen globaler en flexibeler maken, zodat de combinatie van werken, wonen en ondernemen gemakkelijker kan worden gemaakt.
Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Globaal staat tegenover gedetailleerd; een bestemmingsplan is gedetailleerd als de bestemmingen precies en in detail zijn opgenomen, veelal op straat- of perceelsniveau ingevuld. De term krimpfolieplan wordt in dit verband ook wel gebruikt. Er kan ook sprake zijn van een globaal plan; de bestemmingen daarin worden veelal voor grotere gebieden toegekend en de bestemmingsomschrijving is ruimer. Flexibiliteit ziet op de binnenplanse wijzigingsmogelijkheden van een bestemmingsplan; in een bestemmingsplan kan bepaald worden dat bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij dat bestemmingsplan aan te geven regels.
Het bestemmingsplan Fridtjof Nansenhof is indachtig deze uitgangspunten opgesteld door ten aanzien van de functie wonen ruime bouwvlakken of te nemen, waarbij binnen de bestemming ook tuinen en erven, verkeersareaal, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen en water is toegestaan. Hierbij is de openbare ruimte, die als groenstructuur wordt ingericht als Groen bestemd. Hier kunnen geen woningen worden gerealiseerd. Voor wat betreft het maximum aantal woningen, dat is toegestaan is rekening gehouden met gewenste flexibiliteit voor het programma.
Met dit bestemmingsplan wordt de voorgenomen ontwikkeling van het deelplan Fridtjof Nansenhof mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan biedt een eenduidige en samenhangende juridisch-planologische regeling, met voldoende waarborging voor het behoud van de beoogde ruimtelijke kwaliteit, maar ook ruimte voor de gewenste ontwikkelingen.
Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: regels, verbeelding en toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status, maar dient ter motivering en verduidelijking van hetgeen in de regels en op de verbeelding is geregeld.
In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de voorgenomen herontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan de verschillende beleidskaders. Hoofdstuk 4 bevat de toetsing van het plan aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem, archeologie en ecologie. Vervolgens wordt de koppeling gemaakt met het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan, de verbeelding en de regels (hoofdstuk 5). De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan wordt besproken in hoofdstuk 6.
Op 19 oktober 2010 is het vernieuwingsplan 'Expeditie Robert Scott, op reis naar een mooie toekomst' vastgesteld door de stadsdeelraad West. In het plan is beschreven wat nodig is om de buurt te veranderen naar een prettige en veilige woonbuurt. Onderdeel van dit vernieuwingsplan, is de sloop en vervangende nieuwbouw van de woningen aan Fridjof Nansenhof en de Erik de Roodestraat. Uiteindelijk is, na een technisch onderzoek en cultuurhistorische analyse, besloten om de piggelmeewoningen aan de Erik de Roodestraat te behouden.
De Robert Scottbuurt is onderdeel van Bos en Lommer, stadsdeel Amsterdam West. De wijk ligt net binnen de ring, tussen de Erasmusgracht, het Erasmuspark en de Jan van Galenstraat. De wijk is gebouwd in de jaren '50 als katholieke enclave binnen de uitbreidingswijk Bos en Lommer. De wijk bestaat uit 1.086 woningen, waarvan zo'n 60% een sociale huurwoning is. De sociale huurwoningen zijn met name geconcentreerd ten westen van de Robert Scottstraat, waar ook het grootste deel van de fysieke opgave is. Eigen Haard verhuurt verreweg de meeste woningen in dat deel van de buurt; op 1 complex van Stadgenoot uit 1986 na. Met uitzondering van de woningen aan het Fridjof Nansenhof en de Robert Scottstraat, staan de Eigen Haard complexen in de verkoopvijver.
Om te komen tot een vernieuwingsplan, is de buurt uitgebreid geanalyseerd. Hierbij zijn diverse problemen onderscheiden, zowel fysieke als meer sociale problemen.
Fysieke problemen
De jaren '50 beneden-bovenwoningen aan het Fridtjof Nansenhof voldoen niet aan de eisen van deze tijd. De woningen zijn klein, vochtig en gehorig. De open structuur van het complex brengt veiligheidsproblemen met zich mee. De openbare ruimte tussen het Fridtjof Nansenhof en de kerk is onoverzichtelijk. Dit leidt ertoe dat hier veel overlast is van jongeren. Omdat de openbare ruimte in de Robert Scottbuurt sleet was en niet bijdroeg aan de leefbaarheid van de buurt, is besloten de openbare ruimte op te knappen. Het volledig opgeknapte Robert Scottplein is in mei 2016 groots geopend. Ook het plein voor de kerk is aangepakt. De uitvoering van de al vastgestelde plannen voor de straten staat gepland voor 2017.
Figuur 2.1: Bestaande boven-benedenwoningen
Sociale problemen
Het gevoel van onveiligheid is groot bij bewoners. Zowel cijfers van de politie als het bewonersonderzoek van Eigen Haard, bevestigen dit beeld. De Robert Scottbuurt is door de bewoners in 2012 als slechtste buurt beoordeeld, zowel voor wat betreft de woningen als de buurt. Bij de woningen vallen vooral de slechte scores ten aanzien van de gehorigheid, indeling, grootte en onderhoudsstaat op.
Doelstelling van de gebiedsontwikkeling
In het Vernieuwingsplan is te lezen dat de fysieke structuur van de Robert Scottbuurt op veel plekken gebreken vertoont. Daarnaast waren er vanuit zowel sociaal als economisch oogpunt fysieke ingrepen gewenst. De buurt zal op verschillende plekken fysiek ingrijpend wijzigen. Het doel van de fysieke vernieuwing is het realiseren van een buurt waar het prettig en veilig wonen is. Met een goede samenhang tussen (monumentaal) oud en nieuw en een gevarieerd aanbod van woningen, voorzieningen en openbare ruimte. Sinds het vaststellen van het vernieuwingsplan, hebben de volgende activiteiten in de buurt plaatsgevonden.
Figuur 2.2: Ruimtelijke ambitie Robert Scottbuurt
Onderhavig plan omvat de sloop en nieuwbouw van woningen in het deelgebied Fridtjof Nansenhof. Het woningbouwprogramma wordt afgestemd op de wensen en mogelijkheden van de huidige bewoners. Het biedt ruimte aan bewoners van de Robert Scottbuurt om ‘door te kunnen groeien’ binnen de buurt en het is gericht op het aantrekken van nieuwe doelgroepen. Er is ruimte voor verschillende woningtypen waardoor er een gemengd milieu ontstaat met grote en kleine appartementen en woningen met of zonder tuin. Het woningprogramma is afgestemd op de woonwensen van de huidige en nieuwe bewoners. Onderhavig plan omvat de sloop van 50 bestaande huurwoningen en de bouw van maximaal 70 woningen.
Het plangebied ligt in het zuidelijke deel van de Robert Scottbuurt. Deze buurt is gelegen in het zuiden van Bos en Lommer en wordt begrensd door de Erasmusgracht in het noorden, de Jan van Galenstraat in het zuiden, de James Rosskade in het westen en Robert Scottstraat in het oosten. Oorspronkelijk maakte het gebied deel uit van het Amsterdams Uitbreidingsplan (AUP) van C. Van Eesteren uit 1934. Het plan werd later herzien door G.H.M. Holt in nauwe samenwerking met Van Eesteren en in de periode van 1944-1953 ontwikkeld.
Figuur 2.3: Uitgelicht de gehele Robert Scottbuurt met globale aanduiding plangebied (gele contour)
De buurt is opgebouwd uit noord-zuid georiënteerde strokenbouw aan de randen met gezamenlijke binnentuinen en een open kern met een ensemble van gebouwen met zowel een woonfunctie als een publieke functie: de St. Josephkerk en het klooster, de seniorenwoningen aan de Erik de Roodeweg 2-12, het ROC-gebouw, de voormalige El Amienschool en het gebouw van basisschool de Springplank.
De bebouwing aan de zuidzijde, het Fridtjof Nansenhof, is zo geplaatst dat destijds de kerk vanaf de Jan van Galenstraat duidelijk zichtbaar was. Die zichtbaarheid verdween toen deze straat richting de A10 verhoogd werd en onder meer door de toevoeging van bejaardenwoningen in de jaren tachtig op de hoek van de ventweg langs de Jan van Galenstraat en Robert Scottstraat.
Aan het Fridtjof Nansenhof staan twee type woningen, te weten 50 benedenbovenwoningen die gebouwd zijn in 1950 en 24 appartementen die gebouwd zijn in 1987. De benedenbovenwoningen zijn eigendom van de corporatie Eigen Haard. De woningen van Eigen Haard voldoen op dit moment niet aan de huidige eisen van deze tijd en zijn aan vernieuwing toe. De 24 appartementen van Stadsgenoot en de kleine grondgebonden woningen aan de Erik de Roodestraat 2-12 zijn geen onderdeel van het plangebied.
Figuur 2.3: Woningen Fridtjof Nansenhof (links) vanaf Jan van Galenstraat en Josephkerk en de piggelmeewoningen aan de Erik de Roodeweg 2-12 (rechts)
Het stedenbouwkundig ontwerp is beschreven in het stedenbouwkundig plan Fridtjof Nansenhof (DOOR Architecten, 2016). De relevante onderdelen daarvan zijn beschreven in deze paragraaf.
De Robert Scottbuurt heeft een groen, haast dorps karakter, met als middelpunt de monumentale Josephkerk. Met het stedenbouwkundig plan voor de woningen in het Fridtjof Nansenhof is de typische strokenverkaveling van het AUP als startpunt genomen, waaraan nieuwe kwaliteiten zijn toegevoegd: veiligheid door meer ogen op straat, ontmoeting in collectieve binnenhoven, fijne buitenruimtes in de vorm van groene dakterrassen, en bruggen met wintertuinen als geluid/ fijnstofscherm.
Met doorkijkjes via groene hoven naar de kerk wordt het ‘goud’ van de buurt weer zichtbaar voor bewoners.
Het basisuitgangspunt voor het ontwerp is de huidige kwaliteiten te omarmen, waardoor het dorpse karakter wordt hergewaardeerd en verrijkt. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten aangehouden:
De stedenbouwkundige visie is gebaseerd op de volgende vier planessenties.
Essentie 1: Actief groen
Groen draagt zo actief mogelijk bij aan duurzaamheid en woonkwaliteit. Dit gebeurt op drie manieren.
Figuur 2.4: Groene routes (bron: stedenbouwkundig plan Fridtjof Nansenhof, DOOR Architecten, 2016)
Essentie 2: Levendig monumentaal hart
In het hart van de buurt staat de rijksmonumentale kerk, getransformeerd tot publiek speelparadijs. Door strategische posities en hoogtes van de nieuwe woongebouwen in het Fridtjof Nansenhof ontstaan mooie zichtlijnen naar de levendige monumentale kern van dit buurtje. Terughoudend kleur - en materiaalgebruik versterkt het unieke karakter van de kerk. De kerk is geen onderdeel van het plangebied.
Figuur 2.5: Zichtlijnen (bron: stedenbouwkundig plan Fridtjof Nansenhof, DOOR Architecten, 2016)
Essentie 3: Oogcontact
In het Fridtjof Nansenhof ontstaat ruimte voor échte ontmoeting, op plekken waar dat gewenst is. Een doordachte oriëntatie van woningen is daarbij van belang. De woningen aan de autostraten en het openbare plantsoen hebben een duidelijke 'voorzijde', door de entree en eventuele voortuin hieraan te positioneren. Deze woningen zijn aan de achterzijde voorzien van een private buitenruimte. Deze buitenruimtes zijn gelegen aan collectieve hoven en individuele achtertuinen.
De wandelroute tussen de Piggelmeewoningen en de nieuwbouw loopt tussen de tuinen door: een groene en overzichtelijke route, waar de passant en de bewoner elkaar ontmoeten.
Figuur 2.6: Oriëntatie (bron: stedenbouwkundig plan Fridtjof Nansenhof, DOOR Architecten, 2016)
Essentie 4: Dorps karakter
Het Fridtjof Nansenhof is de perfecte plek voor beschut wonen, gelegen binnen de ring van de stad Amsterdam. Elke stap en partner in het proces draagt bij aan het ontdekken, onthullen en ontwikkelen van de kracht van de Robert Scottbuurt als dorpse, karakteristieke en betaalbare woonbuurt. Dit betekent dat het maken van een community van belang is. Daarom is ruime aandacht voor waardering van het buurtje door de huidige bewoners, en is middels een leefstijlenonderzoek een eerste aanzet gedaan tot het definiëren van een passende doelgroep én passende woningtypes voor de toekomst.
De 50 benedenbovenwoningen van Eigen Haard aan het Fridtjof Nansenhof worden gesloopt en vervangen door een nieuw woonblok. In het nieuwe woonblok worden opnieuw woningen gerealiseerd. Het woonblok is voor wat betreft bouwhoogte afgestemd met de woonblokken aan de Eric de Roodestraat en de Robert Scottstraat. Aan de zijde van het voorplein van de kerk zal het nieuwe woonblok niet hoger zijn dan twee bouwlagen. Op deze manier wordt het huidige stedenbouwkundig ensemble behouden.
Het plan bevat vier langwerpige bouwblokken die in footprint de huidige waaierstructuur volgen. Tussen deze blokken ontstaan twee collectieve hoven en een publiek hof. Voordeuren zijn altijd gelegen aan publieke ruimtes. Het volume van de bouwblokken verloopt van 2 naar 4 lagen en reageert daarmee aan de noordzijde op de kleine Piggelmeewoningen en aan de zuidzijde op de later opgehoogde Jan van Galenstraat.
Dwars op deze blokken ligt een half verdiepte parkeergarage. Door twee kleine blokjes tussen de langwerpige hoofdblokken te plaatsen, wordt de parkeergarage netjes afgezoomd, en worden de collectieve hoven aan de noordzijde op vanzelfsprekende wijze begrensd.
Ook de openbare ruimte wordt heringericht. De inrichting vindt op zo’n manier plaats dat het op ieder moment van de dag veilig en prettig vertoeven is.
Het ontwerp en een impressie ervan is in inderstaand figuur weergegeven.
Figuur 2.7: Stedenbouwkundig ontwerp (links), impressie (rechts) (bron:
stedenbouwkundig plan Fridtjof Nansenhof, DOOR Architecten, 2016)
Figuur 2.9: noord-zuid doorsnede over één van de vier bouwblokken met dakterassen en de parkeergarage (bron: stedenbouwkundig plan Fridtjof Nansenhof, DOOR Architecten, 2016)
Verkeer
Het realiseren van een verkeersveilige Robert Scottbuurt is een belangrijke opgave. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Per deelnemer aan het verkeer zijn bovenstaande uitgangspunten verder uitgewerkt.
Kind: Er bewegen zich veel kinderen door de buurt om naar school te gaan. Dit moet op een veilige en kindvriendelijke manier gebeuren. Het realiseren van een zogenaamd kindlint als verbinding tussen de Laan van Spartaan en de Robert Scottbuurt is daarom belangrijk. Kinderen moeten ook prettig en veilig kunnen spelen in de buurt. Daarom zullen de speelplekken ook zo ingericht moeten zijn dat er geen overlast bestaat van autoverkeer.
Voetganger : Om als voetganger prettig door de buurt te kunnen wandelen is ruimte noodzakelijk. Er worden bredere wandelstroken gerealiseerd die gescheiden zijn van fiets- en autoverkeer. De bredere wandelstroken grenzen direct aan de woningen en zijn daarom ook geschikt voor kinderen om te spelen.
Fietser : De Robert Scottbuurt wordt voor de fietser een goed ontsloten buurt met voor het doorgaande verkeer vrijliggende fietspaden die aansluiten op het hoofdnet fiets en de omliggende deelgebieden. De James Rosskade en de Erasmusgracht zijn op dit moment onderdeel van het hoofdnet fiets. In de Robert Scottstraat en de Erasmusgracht worden vrijliggende fietspaden gerealiseerd. In de James Rosskade liggen op dit moment al twee vrijliggende fietspaden.
Automobilist : De auto is te gast in de buurt, daarom zal de buurt in ieder geval een 30 km zone blijven. Bij de herinrichting van de Robert Scottbuurt geldt als uitgangspunt dat de buurt alleen aantrekkelijk moet zijn voor bestemmingsverkeer.
Parkeren
Goed wonen in het groen betekent goed ontworpen parkeerplekken voor auto en fiets. Dat zijn plekken die het groene karakter van de buurt niet schaden, dus auto’s en fietsen zijn zo veel mogelijk uit het zicht. De gehanteerde parkeernormen zijn conform het gemeentelijk beleid (zie paragraaf 3.4). Deze parkeerplekken worden binnen het plangebied opgelost, middels een half verdiepte parkeergarage. Bezoekersparkeren wordt buiten het plangebied in de openbare ruimte opgelost. Voor fietsparkeren wordt uitgegaan van twee plekken per woning.
Met een half verdiepte bak krijgt de auto- en fietsgarage een onopvallende plek in het plan. Door aan de noord- en zuidzijde tussen de blokken zeer open wanden te maken, is de verwachting dat de garage natuurlijk kan worden geventileerd.
De ontsluiting van de parkeergarage wordt gesitueerd aan de Erik de Rodestraat.
Uitgangspunten
Een vernieuwde Robert Scottbuurt heeft een openbare ruimte waar het prettig verblijven is en die van goede kwaliteit is. Schoon, heel, veilig en juist gebruik zijn de uitgangspunten voor een goede kwaliteit van de openbare ruimte. Om goede kwaliteit te realiseren zal de gehele openbare ruimte in de Robert Scottbuurt worden heringericht, zowel de bijzondere plekken in de openbare ruimte als alle straten worden uiteindelijk aangepakt.
De bijzondere plekken in de openbare ruimte van de Robert Scottbuurt zijn het pleintje voor de entree van de kerk en het grote Robert Scottplein. Deze twee plekken zijn oorspronkelijk ontworpen als plekken voor ontmoeting en zijn dat na de vernieuwing ook weer geworden. Het Robert Scottplein is ingericht als plein waar buurtbewoners, schoolgaande kinderen en bezoekers prettig kunnen spelen en verblijven. Het plein voor de kerk is een plein worden waar de gebruikers van de drie omliggende gebouwen (Josephkerk, ROC en woningen Eric de Roodestraat) elkaar ontmoeten.
De wandel- en fietspaden en de straten in de Robert Scottbuurt verbinden de buurt met haar omgeving. Doordat deze openbare ruimte heringericht wordt, kan er voor gezorgd worden dat deze naadloos aansluit op de openbare ruimte van het Bos en Lommerplantsoen, Kolenkitbuurt en de Laan van Spartaan. Op deze manier ontstaan er routes van goede kwaliteit, die zorgen dat bewoners en bezoekers zich veilig door hun wijk kunnen bewegen. De herinrichting van de openbare ruimte zal gefaseerd plaatsvinden.
De openbare ruimte van het Fridtjof Nansenhof zal opnieuw worden ingericht als de nieuwe woningen gerealiseerd zijn. Uiteindelijk gaat het om Robert Scottstraat, de Amundsenweg en de Eric de Roodestraat en het Fridtjof Nansenhof die afhankelijk zijn van de concrete bouwplannen. De overige straten in de Robert Scottbuurt zullen één voor één worden aangepakt.
Een samenhangende visie op de inrichting van de openbare ruimte is gericht op een beheerbaar en uitvoerbaar straatbeeld van goede kwaliteit.
Het vernieuwingsplan geeft daarom per straat aandachtspunten mee die meegenomen dienen te worden in de ontwerpen voor de nieuwe openbare ruimte. Deze worden gemaakt na vaststelling van dit vernieuwingsplan. De aandachtspunten zijn opgenomen in bijlage 5 van het vernieuwingsplan.
Het ontwerp voor de openbare ruimte moet uitgaan van helderheid in de buurt. Dit wordt verkregen door continuïteit, een eenduidig profiel is hierbij belangrijk. Continuïteit ontstaat door heldere zichtlijnen in een straat teaccentueren en door gebruik van eenduidig materiaal en meubilair. Veel verschillend materiaal en meubilair in de openbare ruimte creëert een rommelig beeld. Eenvormigheid en continuïteit leidt tot een rustig en helder straatbeeld. Een uniform beeld creëren kan door vorm en kleurgebruik van verschillend straat op elkaar af te stemmen.
Figuur 2.10: Openbare ruimte Vernieuwingsplan
Uitwerking
Om een groene uitstraling te garanderen in de collectieve hoven, komen er minimaal twee bomen met een stamdiameter van ten minste 30cm. Daarnaast wordt het parkeerdek voor minimaal 50% bedekt met groendak (minimaal 10cm beplanting). Het overige maaiveld in de collectieve hoven is volle grond, en kan zo groen als mogelijk worden. De hekwerken zullen aan beide zijden omgeven worden door groen in de vorm van hagen, waardoor in hoofdzaak het groen beeldbepalend is. In het openbare ruimte ontwerp zal de positie van het groen (bomen, struiken, gras, etc.) in de openbare ruimte verder worden uitgewerkt door de gemeente. Om zo veel mogelijk van het bestaande groen te behouden, is een bomeninventarisatie gemaakt.
Figuur 2.11: Bomeninventarisatie
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader voor de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op relevant rijksbeleid, provinciaal beleid, gemeentelijk beleid en het beleid van het stadsdeel West.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en deze is op 13 maart 2012 in werking getreden. In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kustfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang en de Ecologische hoofdstructuur. Het bestemmingsplan heeft betrekking op een functiewijziging in bestaand bebouwd gebied, zodat aan de bepalingen van het Barro wordt voldaan.
Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 gewijzigd. De wijziging van artikel 3.1.6 Bro is van toepassing op alle ruimtelijke besluiten die door overheden worden genomen, omdat zorgvuldige benutting van ruimte de grondslag moet zijn van alle ruimtelijke besluiten. Hiertoe moeten de volgende stappen worden gezet ("de treden van de ladder").
Stap 1: Als een bestemmingsplan uitgaat van stedelijke ontwikkeling dient te worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De binnen het voorliggende bestemmingsplan voorgenomen stedelijke ontwikkeling, zoals het mogelijke maken van nieuwe woningen, voorziet in een bijdrage aan een actuele regionale behoefte zoals beschreven in de Structuurvisie Amsterdam 2040, 'Economisch sterk en duurzaam'. Vanwege de trek naar de stad wordt in de gemeentelijke structuurvisie een opgave van 75.000 woningen vermeld. Ook de structuurvisie van de provincie gaat uit van een regionale woningbehoefte, die voor de metropoolregio Amsterdam circa 150.000 woningen bedraagt voor de periode tot 2040
Stap 2: Aangezien onderhavig plan de herstructurering van bestaand bebouwd gebied betreft hoeft deze stap niet nader te worden gemotiveerd.
Stap 3: Aangezien het gaat om herstructurering is een beoordeling over een (multimodale) ontsluiting niet relevant.
Er wordt derhalve voldaan aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Conclusie
Het bestemmingsplan past binnen het rijksbeleid.
Provinciale Structuurvisie / Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie
De Structuurvisie Noord-Holland en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie zijn op 21 juni 2010 door Provinciale Staten vastgesteld. In de verordening zijn regels gesteld ten aanzien van grootschalige en perifere detailhandel op bedrijventerreinen en locaties voor kantoren- en bedrijventerreinen binnen het “Bestaand Bebouwd Gebied” (BGG). Het plangebied ligt in het “Bestaand Bebouwd Gebied” zoals benoemd in de verordening. Het bestemmingsplan staat geen realisatie van kantoren- en bedrijventerreinen of grootschalige en perifere detailhandel toe, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015
Het beleid van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AVG) is verwoord in het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 'Werken aan water in en met de omgeving'. In dit beheerplan worden de hoofdtaken van het waterschap behandeld, namelijk veiligheid, voldoende water en schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema's zijn de wensbeelden op de middellange termijn, de doelen en de aanpak op hoofdlijnen aangegeven.
Integrale Keur Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied bevindt zich in het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:
Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een belangrijk instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem. Sinds 1 december 2011 is de Integrale Keur AGV 2011 vigerend.
Conclusie
Voorliggend plan is een binnenstedelijke ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied. Aan de aangegeven belangen wordt voldaan en er wordt rekening mee gehouden. Het provinciaal en regionaal beleid vormen geen belemmering voor dit plan.
Structuurvisie Amsterdam 2040
De gemeente Amsterdam heeft 17 februari 2011 de structuurvisie Amsterdam 2040 vastgesteld. In de Structuurvisie zijn de ruimtelijke ambities voor de jaren 2010-2040 vastgelegd. Vier grote bewegingen (Het centrum wordt groter, Groen wordt belangrijker, Amsterdam richt zich op het IJ en de Zuidflank wordt internationaler) zijn nu al zichtbaar en hier in de visie rekening mee gehouden. Daarnaast zijn er zeven ruimtelijke opgaven die bepalend zullen zijn voor de richting waarin Amsterdam zich verder ontwikkelt.
In de Structuurvisie is op de “Visiekaart 2040” de Fridtjof Nansenhof en omgeving aangeduid als “werken-wonen” gebied. Het realiseren van woningen past binnen deze gebiedstypering.
Geluidbeleid
Op 12 juli 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders (B&W) het 'Amsterdams Geluidbeleid 2016, hogere waarde Wet geluidhinder' vastgesteld, waarmee het beleid 'Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid' (2007)' is geactualiseerd en herijkt.
Volgens de Wet geluidhinder mogen woningen worden gebouwd als de geluidbelasting op de gevel niet hoger is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. B&W is bevoegd om een hogere waarde vast te stellen (tot de maximale hogere waarde als bepaald in de Wet geluidhinder). In het Amsterdams geluidbeleid is beschreven onder welke voorwaarden het vaststellen van hogere waarden aanvaardbaar is. In de Wet geluidhinder is geregeld dat geen woningen mogen worden gebouwd als de maximale waarde overschreden wordt, tenzij de woning wordt uitgevoerd met een dove gevel. Een dove gevel is een gevel zonder of alleen bij uitzondering te openen delen (zoals een nooduitgang). Het Amsterdams geluidbeleid is minder streng dan de Wet geluidhinder. Het geluidbeleid geeft mogelijkheden voor onderbrekingen in de dove gevel waarin de wet niet voorziet en biedt daarmee voor de bouw van woningen (en andere geluidgevoelige gebouwen) meer mogelijkheden dan landelijke regelgeving feitelijk toestaat.
Doel van het geluidbeleid
Het doel van het geluidbeleid is het borgen van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de bouw van woningen (en andere geluidgevoelige gebouwen) op geluidbelaste locaties. Van belang voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is tenminste het rustig kunnen slapen met een geopend raam in het slaapvertrek. De slaapvertrekken bevinden zich dan ook bij voorkeur aan de stille zijde zodat met open raam geslapen kan worden. De verplichting van de stille zijde wijkt niet af van het geluidbeleid 2007. Door het doel van het geluidbeleid centraal te stellen wordt het verzoek hogere waarde getoetst aan het doel. In het geluidbeleid wordt een aantal middelen als voorbeeld genoemd waarmee dit doel bereikt kan worden. Het kan voorkomen dat nieuwe (innovatieve) oplossingen voorgesteld worden om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te realiseren. Dit betekent dat ook voorgestelde middelen die niet als zodanig in nieuwe geluidbeleid beschrijven zijn, toch binnen de kaders van het geluidbeleid vallen. Het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA) zal hierover adviseren.
Stille zijde
Het Amsterdams geluidbeleid eist bij de vaststelling van hogere waarden in principe een geluidluwe of stille zijde bij een woning. Als de woning met een dove gevel wordt uitgevoerd is een stille zijde verplicht. Bij andere geluidgevoelige gebouwen dan woningen geldt de verplichting van een stille zijde niet. Een stille zijde (of stille gevel) is de gevel waar de geluidbelasting op het te openen deel ten hoogste de voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder bedraagt. Volgens de Wet geluidhinder wordt de geluidbelasting per bron beoordeeld. Volgens de Wet geluidhinder is cumulatie aan de orde als het geluidgevoelig object in de zone van twee of meer bronnen ligt: dan moet gemotiveerd worden hoe met de samenloop van bronnen rekening is gehouden. In het geluidbeleid is aangegeven wanneer er van deze verplichting tot het realiseren van een stille zijde kan worden afgeweken, bijvoorbeeld bij kleine woningen voor jongeren of studenten die verhuurd worden met tijdelijke huurovereenkomsten of campuscontracten. Anders dan in het voorgaande geluidbeleid staat het nieuwe geluidbeleid een geringe overschrijding van de voorkeursgrenswaarde bij een stille zijde toe. Dat met deze beperkte overschrijding toch een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt bereikt dient gemotiveerd te worden. Volgens wettelijke bepalingen moet bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde een hogere waarde worden vastgesteld.
Stille buitenruimte
De stille buitenruimte wordt in het nieuwe beleid beschreven als een extra kwaliteit van een woning. Er is geen sprake van een nieuwe verplichting ten opzichte van het Amsterdams geluidbeleid 2007. Het voorstel lijkt nieuw in het Amsterdams geluidbeleid, maar is een invulling van het begrip 'stille gevel'. Als elk punt op een gevel stil is, kan ook de buitenruimte als stil worden beschouwd. Als een gevel echter door afscherming maar gedeeltelijk stil is, volgt uit het doel van het beleid (een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat) dat ook de buitenruimte stil moet zijn op een plek waar de bewoner verblijft. Materieel gezien is dit dus niet te beschouwen als nieuw beleid in het Amsterdams geluidbeleid.
Dove gevel
Voorbeelden voor mogelijke onderbrekingen van de dove gevel worden beschreven. De huidige uitvoeringspraktijk is hierbij leidend. Het Amsterdams geluidbeleid 2016 sluit andere acceptabele onderbrekingen niet uit. Deze kunnen worden voorgelegd en besproken bij het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA). TAVGA zal dit betrekken in de advisering.
Buitenlucht en capaciteitsbepaling
Bij capaciteitsbepaling wordt verwezen naar de spuiventilatie van de woning volgens eisen bouwbesluit.
Akoestisch onderzoek, berekeningswijzen
Het Amsterdams geluidbeleid geeft aan op welke wijze de geluidbelasting op de gevel berekend wordt. In principe kan gerekend worden met modellen gebaseerd op de Standaard Rekenmethoden. Bij bijzondere afschermende constructies kunnen gespecialiseerde modellen worden gebruikt.
Interpretatie en afwijken van beleid
Gebleken is dat de knelpunten vooral interpretatie van beleid in de uitvoeringspraktijk betroffen. In het nieuwe beleid is aangegeven wat te doen bij vragen over de interpretatie en de expliciet de mogelijkheid gegeven af te wijken van het beleid. Op zwaar en/of complexe geluidbelaste locaties (Zuidas of transformatie) is het niet uitgesloten dat een afwijking van beleid noodzakelijk is.
Aandachtspunten
De voorgestelde onderbrekingen van de dove gevel verdienen extra aandacht. Volgens landelijke regelgeving valt een gevel niet onder de bescherming van de Wet geluidhinder als deze als dove gevel is uitgevoerd. Kort gezegd is een dove gevel een gevel met alleen bij uitzondering te openen delen. Volgens de toelichting is een bij uitzondering te openen deel bijvoorbeeld een nooduitgang.
In de bestaande uitvoeringspraktijk (bouwbrieven) werden onderbrekingen in de dove gevel toegestaan. Zo kon een dove gevel onderbroken worden met afgeschermde buitenruimten zoals serres, loggia's en verglaasde balkons. Deze afgeschermde buitenruimten mochten worden voorzien van wegschuifbare panelen. In het nieuwe beleid is dit niet anders. Het beleid 2007 liet de vraag over de grootte/afmetingen van deze wegschuifbare panelen onbeantwoord. Het nieuwe beleid geeft aan dat de buitenruimten mogen worden uitgevoerd met volledig wegschuifbare panelen indien een hogere waarde is toegekend, en een opening van maximaal 50% als de maximaal toelaatbare waarde is overschreven (d.w.z. bij een formeel dove gevel). Voorwaarde is, was en blijft dat bij gesloten panelen er buitenluchtkwaliteit heerst in de buitenruimte. Bij geopende panelen in een overigens dove gevel kan de geluidbelasting op de gevel achter de panelen de maximale ontheffingswaarde overschrijden. Wettelijk valt te verdedigen dat een opening maximaal zo groot mag zijn dat de maximale waarde op de achterliggende gevel niet wordt overschreden. Een te openen deel van ten hoogste 50% wordt echter acceptabel geacht. In dit verband is van belang is dat het de woningkwaliteit ten goede komt als een bewoner keuzevrijheid wordt gelaten om het raam meer of minder te openen.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit stedelijk beleid.
Erfgoedbeleid
Naar aanleiding van de Modernisering van de Monumentenwet en de wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, d.d.17 juni 2011, staatsblad 5 juli 2011, nr. 339) dient per januari 2012 bij het maken van bestemmingsplannen een beschrijving te worden opgenomen "van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden".
In de toelichting van de Bro staat dat dit betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Dit vermindert de noodzaak tot het aanwijzen van nieuwe beschermde monumenten omdat aan het belang van de cultuurhistorie dan waarde wordt toegekend via het proces van de ruimtelijke ordening.
Voor Amsterdam komt het verankeren van de cultuurhistorie in het proces van ruimtelijke ordening en transformatieopgaven ook aan bod in de Beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (vastgesteld 13 april 2005) en 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (vastgesteld 14 november 2011) en in 'Erfgoed voor de stad, agenda voor het erfgoed in een groeiend Amsterdam' (vastgesteld 5 juli 2016).
Huizen in West, woonvisie voor stadsdeel West 2012-2016
Op 22 mei 2012 heeft het stadsdeel de Woonvisie Huizen in West 2012-2016 vastgesteld. Deze woonvisie vervangt de woonvisies van de vier voormalige stadsdelen en biedt een overzicht van ambities, inzet en resultaatdoelstellingen van stadsdeel West voor wat betreft wonen. Stadsdeel West vindt het belangrijk dat in het stadsdeel mensen met verschillende achtergronden, inkomens en gezinssamenstellingen naar tevredenheid kunnen wonen, werken, leren en verblijven. Prioriteit wordt gegeven aan voldoende woningen voor lage en middeninkomens, kwaliteit en duurzaamheid van de woningen en diversiteit op wijkniveau. De doelstellingen zijn alleen in samenwerking te realiseren en zijn kaderstellend voor het maken en toetsen van afspraken en het opstellen, harmoniseren en actualiseren van (uitvoerings)beleid, beleidsregels, projectplannen en woonprogramma’s door het stadsdeel.
Het realiseren van sloop en nieuwbouw van woningen in het plangebied draagt bij aan de doelstelling om de woningvoorraad op peil te houden.
Vernieuwingsplan ‘Expeditie Robert Scott, op reis naar een mooie toekomst’
De stadsdeelraad van stadsdeel West heeft op 19 oktober 2010 het Vernieuwingsplan vastgesteld. In het Vernieuwingsplan is aangegeven dat ter plaatse van het Fridtjof Nansenhof de benedenbovenwoningen van Eigen Haard zullen worden gesloopt en vervangen worden door een nieuw woonblok. Het nu voorliggende bestemmingsplan gaat uit van deze transformatie en past daarmee in de kaders van het Vernieuwingsplan.
Parkeerbeleid
Nota Parkeren (2012)
Het parkeerbeleid van Stadsdeel West is 5 juni 2012 vastgesteld in de Parkeernota stadsdeel West 2012-2020. Deze nota is op 9 maart 2016 door de gemeenteraad verlengd totdat de in voorbereiding zijnde nieuwe stedelijke Nota parkeernormen Amsterdam is vastgesteld. De uitgangspunten met betrekking tot parkeernormen bij nieuwbouw of vervangende bouw zijn:
In de planregels is opgenomen dat bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen aan de parkeernormen wordt getoetst die in de beleidsregel 'Parkeernota stadsdeel West 2012-2022' zijn neergelegd. Wanneer deze beleidsregel wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
Het stedenbouwkundig plan is aan deze parkeernormen getoetst voor verschillende scenario's, uitgaande van 30% sociale huur. De resultaten van deze toets zijn in bijlage 7 opgenomen. Uit de toetsing volgt, dat bij een maximale realistische invulling met ten hoogste 70 woningen, waarvan 30 procent sociale huur, aan de parkeernormen wordt voldaan. In de planregels is bepaald, dat het aantal woningen niet meer dan 70 woningen mag bedragen.
In het plan is maximaal 400 m2 toegestaan aan bebouwing voor bedrijfsactiviteiten, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Voor deze functies wordt de parkeernorm bepaald op basis van het Locatiebeleid. Voor een zogenaamde B-locatie geldt voor kantoren en bedrijven een parkeernorm van 1 parkeerplaats per 125 m2 bvo. Bij maximaal 400 m2 moeten dan in beginsel 3,2 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Bij 4 maisonnettes van 100 m2 gbo per woningen geldt, dat er maximaal 3,6 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd. Op basis hiervan en de scenarios in bijlage 7 wordt gesteld dat het plan kan voldoen aan de geldende parkeernormen en op basis daarvan uitvoerbaar is.
Conclusie
Het plan past binnen het stadsdeelbeleid en de afspraken inzake parkeren. Opgemerkt wordt dat de gemeenteraad in juni 2017 een Nota parkeernormen Auto zal vaststellen die de parkeernota van stadsdeel West vervangt.
In het kader van onderhavig plan zijn de relevante omgevingsaspecten beoordeeld. Deze onderzoeken worden ook gebruikt om de inpassing in de omgeving te beschouwen.
Er is in mei 2011 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn beschreven in het rapport 'Verkennend bodemonderzoek Robert Scottbuurt te Amsterdam" (Oranjewoud, 26 mei 2011). Het rapport is als bijlage 1 bijgevoegd. Geconcludeerd wordt in dat onderzoek, dat er geen nader onderzoek nodig is. De gronden zijn geschikt voor het beoogde gebruik. Het aspect bodem is geen belemmering is voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Archeologie
In de Monumentenwet 1988 is opgenomen dat de gemeenteraad bij vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening moet houden met de in de grond aanwezig dan wel te verwachten monumenten. In het bestemmingsplan dient dus de archeologische waarden te worden beschreven.
Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) heeft in opdracht van Stadsdeel West een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Robert Scottbuurt. Dit is bedoeld om het cultuurhistorische verleden van het plangebied in kaart te brengen en daarmee een beeld te krijgen van de archeologische sporen die in de bodem aanwezig kunnen zijn. De resultaten vanhet onderzoek zijn vastgelegd in het rapport Archeologisch bureauonderzoek Plangebied Robert Scottbuurt Stadsdeel West (BO 11-021 Amsterdam 2011). Dit rapport is als bijlage 2 bijgevoegd.
Het bureauonderzoek gaat uit van een beknopt overzicht van de historisch topografische ontwikkeling van de Sloterpolder vanaf de Late Middeleeuwen tot in de 20ste eeuw waar het plangebied deel van uit maakt. Het historisch overzicht wordt aangevuld met archeologische informatie afkomstig van vindplaatsen in de directe omgeving van het plangebied. De historische en archeologische informatie over de ruimtelijk topografische ontwikkelingen is omgezet naar een beeld van archeologische verwachtingen. De archeologische verwachtingskaart bestaat uit één zone met een lage archeologische verwachting. Aan de hand hiervan is een archeologische beleidskaart opgesteld, waarin de beleidsregels en maatregelen voor de vereiste archeologische monumentenzorg zijn vastgelegd. De beleidskaart telt één beleidszone (p. 16). Voor deze zone is gespecificeerd dat er geen archeologisch vervolgonderzoek in de bouwplanontwikkeling nodig is. Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen, dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld wordt zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen kunnen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
Figuur 4.1: Archeologische verwachtingskaart
Figuur 4.2: Archeologische beleidskaart
Conclusie
In het plangebied bestaat één archeologische beleidszone met een negatieve verwachting. Deze beleidszone wordt vrijgesteld van verder archeologisch onderzoek. Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in, dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie wordt gemeld, zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
Bovengrondse cultuurhistorie
Het plangebied Robert Scottbuurt bevindt zich in de Sloterpolder. Deze polder behoorde tot in de 19de eeuw tot de ambachtsheerlijkheid Sloten, die uit vier ‘bannen’ (rechtsgebieden) bestond: Sloten, Sloterdijk, Osdorp en de Vrije Geer. De ontginning van de polders in dit gebied startte in de 11de of 12de eeuw. Haaks op de bestaande waterlopen werden percelen uitgezet met een onderlinge afstand van 30 tot 100 m. Aan de kopse kant verrezen boerderijen op huisterpen en ontstond de voor het veenlandschap typerende lintbebouwing. De percelen werden door middel van perceleringssloten gescheiden. Deze sloten dienden om het natte veengebied te ontwateren waardoor geschikt akkerland ontstond. Als bijkomend gevolg van de ontwatering daalde het maaiveld en werd de grond weer natter. Aangezien de akkers bloot kwamen te staan aan overstromingsgevaar werden ter bescherming achter- en zijkaden aangelegd. Ondanks deze maatregelen zette de vernatting van de percelen zich door. Daarom bracht men nieuwe stroken veen in cultuur. Bij de verlenging van de kavels schoof ook vaak de bewoning op. De achterkade werd dan als secundaire ontginningsas in gebruik genomen.6 Dit zogenaamde slagenlandschap is nog duidelijk te zien op historische kaarten (zie bijlage 2).
Ontginning
Het ontgonnen land werd in de 15de-en 16de eeuw van kaden voorzien. Om het waterniveau binnen de polder op peil te houden werden watermolens geplaatst aan speciaal aangelegde molenweteringen. Via een stelsel van watermolens werd het overtollig water uit de polder naar de Kostverlorenvaart, het IJ en het Nieuwe Meer afgevoerd.
Verstedelijking
De Sloterpolder behield lange tijd zijn landelijk karakter. In 1848 werden de bannen Sloten, Sloterdijk, Osdorp en de Vrije Geer zelfstandige gemeentes. Deze situatie duurde tot de Amsterdamse annexatie in 1921. In het Algemeen Uitbreidingsplan voor Amsterdam (1935, herzien 1938 en 1939) werden de polders ten westen van de stad bestemd voor de ontwikkeling van de Westelijke Tuinsteden. Vanaf de jaren ’50 van de vorige eeuw werd de Sloterbinnenpolder ingericht met woonwijken en sportvelden.
De Robert Scottbuurt kent een bijzondere geschiedenis. De buurt maak deel uit van het ‘Uitbreidingsplan Bosch en Lommer’ dat op 30 augustus 1935 in het Gemeenteblad werd gepubliceerd. De huidige bebouwing aan de Mercatorstraat, Hoofdweg en Ortelliusstraat is gerealiseerd volgens dit plan, de kern van de Robert Scottbuurt was anders bedacht. Het oorspronkelijke plan laat zien dat het een woonwijk moest worden met parallel aan de Erasmusgracht drie scholen en daar omheen woningen in noord-zuid gerichte strokenbouw. In de bredere zuidkant werden oost-west georiënteerde stroken bejaardenwoningen gedacht. Deze opzet werd echter herzien toen duidelijk werd dat men hier een katholieke woonwijk wilde ontwikkelen waarvoor architect G.H.M. Holt was aangetrokken.
De Robert Scottbuurt, met name het huidige Robert Scottplein en het Fridtjof Nansenhof, werd ontwikkeld in de periode 1944-1953 als katholiek enclave binnen de uitbreidingswijk Bos en Lommer. Deze katholieke enclave is ontwikkeld vanuit het basisthema de ‘core’, ofwel het ‘samenzijn’. Dit behelsde ‘het streven naar een heldere programmatische, stedenbouwkundige en architectonische wijk die (ver)leidt tot de ontmoeting en het samenzijn van de bewoners.’ Vanuit deze gedachte is de kerk als centrale functie in het hart van de wijk gepositioneerd.
De kerk is het dominante en hoogste gebouw van de wijk, daar omheen is ruimte en lagere bebouwing die de monumentaliteit van de kerk versterken. Hiermee is het feit dat het hier in opzet om een rooms-katholieke enclave gaat duidelijk vormgegeven: de bouwhoogtes in de wijk zijn zo gegroepeerd dat de kerk in de hele wijk ervaren wordt als het belangrijkste gebouw. Samen met de twee pleinen en omringende scholen vormt dit het hart van de wijk, als ware het een forum is.
De bebouwing aan de zuidzijde, het Fridtjof Nansenhof, is zo geplaatst dat destijds de kerk vanaf de Jan van Galenstraat duidelijk zichtbaar was. Die zichtbaarheid verdween toen deze straat richting de A10 verhoogd werd en onder meer door de toevoeging van bejaardenwoningen in de jaren tachtig op de hoek van de ventweg langs de Jan van Galenstraat en Robert Scottstraat.
"In het kader van het Vernieuwingsplan Robert Scottbuurt heeft Bureau Monumenten & Archeologie (nu M&A) de Notitie Uitgangspunten Monumentale Waarden Robert Scottbuurt opgesteld. Deze is als bijlage 9 bijgevoegd. Naar aanleiding van de ontwikkeling van de onderhavige blokken aan het Fridtjof Nansenhof zijn vervolgens in 2015 vanuit cultuurhistorie de volgende punten geformuleerd:
Op basis van het voorgestelde stedenbouwkundig plan kan verwacht worden dat de genoemde kwaliteiten behouden blijven.
Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke en rijksmonumenten aanwezig.
Conclusie
Verder archeologisch onderzoek is in in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. Voor wat betreft bovengrondse cultuurhistorie geldt dat de borging van de noord-zuid georiënteerde strokenbouw via de bouwvlakken op de verbeelding is geregeld. Het plan behoeft verder geen specifieke regels ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de “Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw” ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat is geactualiseerd in juni 2008. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om dergelijke ruimtelijke plannen te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).
Het plangebied van het bestemmingsplan valt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert de zorg voor het oppervlaktewatersysteem uit in opdracht van AGV. In opdracht van Amsterdam voert Waternet overige watertaken uit, met name de grondwaterzorgtaak, de zorg voor afvoer en behandeling van afvalwater, de drinkwatervoorziening en het nautisch toezicht in de Amsterdamse stadsboezem.
Beleid
Europees beleid
Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de ‘eigen’ wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Ook is een eerste beleidsmatige uitwerking van het advies van de Deltacommissie opgenomen in dit Nationaal Waterplan.
Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021
Het beleid van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AVG) is verwoord in het Waterbeheerplan AGV 2016-2021 'Waterbewust en waterrobuust'. Dit beleid is 8 oktober 2015 door het Algemeen Bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht vastgesteld. Het Waterschap AGV verricht zijn taken in de stroomgebieden van de Amstel, de Vecht en in het Gooi. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Medeopdrachtgever van Waternet is de gemeente Amsterdam, waarvoor Waternet de drinkwaterproductie en -distributie, het rioleringsbeheer, de (drijf) vuilverwijdering, het vaarwegbeheer en de grondwaterzorgtaak uitvoert. Het waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Het Waterbeheerplan 2016-2021 bouwt voort op het plan voor de periode 2010-2015.
Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 (Breed Water)
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
In ’Plan gemeentelijke Watertaken 2010-2015’ staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag teverantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Dit plan biedt tevens een kans om in te spelen op ontwikkelingen zoals het veranderende klimaat. Om de gestelde doelen te realiseren zijn de volgende acties en stappen nodig per zorgplicht:
Integrale Keur Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied bevindt zich in het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:
Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent ‘verboden’ en ‘geboden’ voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een belangrijk instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem. Sinds 1 december 2011 is de Integrale Keur AGV 2011 vigerend.
Uitwerking
Aan de zuid- en westrand bevindt zich buiten het plangebied een secundaire kering (Orteliuskade - Postkade). De bijbehorende beschermingszone buitenkant ligt in het plangebied. In het bestemmingsplan is deze beschermingszone bestemd als dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’. De voor ‘Waterstaat – Waterkering’ aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming en het behoud van een waterkering. In de planregels is opgenomen dat de bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemming. Op de onderstaande afbeelding is het tracé van de waterkering en bijbehorende beschermingszone weergeven.
Figuur 4.3 Waterkering en beschermingszone (Bron: legger waterkeringen, vastgesteld op 2 juli 2015)
Volgens de Keur is het onder meer verboden zonder watervergunning in de buitenbeschermingszones van waterkerende dijklichamen en waterkerende constructies te graven of grond te verwijderen, de grondwaterstand te verlagen en heiwerk en dergelijke te verrichten. Voor overige verboden en geboden wordt verwezen naar de Keur, Keurbesluit en Beleidsregels (De regels van AGV voor een veilig en gezond watersysteem, 13 oktober 2011).
Bij een toename van het oppervlakte verharding van 1.000 m² of meer dient de toename aan verharding gelet op de Keur 2011 te worden gecompenseerd in de vorm van 10-20% oppervlaktewater of alternatieve vormen van waterberging. Demping van oppervlaktewater moet voor 100% worden gecompenseerd. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden. Als er geen sprake is van demping of verharding: In het kader van het project is geen sprake van demping of toename van de verharding. Compensatie is daarom niet noodzakelijk.
Gebruik materialen
Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en is daarom niet toegestaan.
Riolering, hemelwaterafvoer
Schoon hemelwater afkomstig van schone dakoppervlakken wordt zoveel mogelijk hergebruikt, geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater via een vegetatiedak. Het aanleggen van nieuwe gemengde rioolstelsels is in principe niet toegestaan.
Grondwaterzorgtaak namens gemeente Amsterdam
Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet vaak met geohydrologisch onderzoek zijn aangetoond dat wordt voldaan aan de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechterd. In overleg met Waternet kan worden bepaald of en zo ja wat voor geohydrologisch onderzoek nodig is voor concrete ondergrondse ontwikkelingen.
De grondwaternorm voor nieuw te realiseren bouwlocaties is vastgesteld in het “Plan gemeentelijke watertaken” en luidt: "Daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan". Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter.
Kelders en parkeergarages
Kelders, parkeergarages en andere ondergrondse bouwwerken moeten waterdicht worden uitgevoerd. Ondergrondse werken mogen een vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater niet belemmeren. Mogelijke gevolgen van de ondergrondse constructie op de grondwaterstanden zijn onderzocht. De resultaten van het onderzoek moeten beschikbaar worden gesteld aan Waternet. Hierbij wordt verwezen naar bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt het volgende.
Rekening houdend met de optredende grondwaterstanden vormt een kelderconstructie tot 1,5 meter beneden maaiveld (ca. -0,8 m NAP) een obstakel in de grondwaterstroming van 0,1 tot 0,9 meter omvang. Omdat er nauwelijks een verhang en dus nauwelijks grondwaterstroming aanwezig is zal dit geen effect hebben op de grondwaterstroming en of grondwaterstanden rond de projectlocatie.
Gezien het beperkte verhang, mag worden verondersteld dat ook diepere kelderconstructies geen effecten hebben op de grondwaterstroming en of grondwaterstanden. Wel zullen kelderconstructies altijd waterdicht aangelegd moeten worden om grondwateroverlast in de kelders zelf te voorkomen. Echter bij het aanleggen van diepere kelderconstructies moet bij de aanleg rekening worden gehouden met het risico van opdrijven van de kelderconstructie.
Bij een tijdelijk toename in het verhang (bijvoorbeeld als gevolg van lokale neerslag) tijdens hoge grondwaterstanden zal een diepe kelderconstructie van beperkte omvang slechts een kleine opstuwende werking hebben. Aan de bovenstroomse zijde (de noordwest zijde) zal een tijdelijke toename in de grondwaterstand van minder dan 5 cm kunnen optreden. Tijdens lage grondwaterstanden zal geen effect optreden omdat het oppervlak van de kelders in het grondwater dan zeer beperkt is. Het aanleggen van (waterdichte)kelderconstructies vormt daarom geen risico voor (grond)water over- of onderlast.
Drainage
Het aanbrengen van drainage is niet toegestaan vanwege de kans op verstoppingen en het permanent lozen op het oppervlaktewater. Waternet adviseert om het bouwplan op te hogen of grondverbeteringsmaatregelen toe te passen.
Nautiek
Waternet heeft namens de gemeente Amsterdam het nautische toezicht in de (meeste) Amsterdamse binnenwateren. Ook bij herindelingsplannen als het binnenwater hiervan onderdeel is (bijvoorbeeld Entrepotdok /Artis en IJ-oeverprojecten zoals Oosterdok, Westerdok en Open havenfront) zorgt Waternet voor het bevorderen van een veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer.
Om dit te bevorderen zijn er in 2008 zogenoemde doorvaartprofielen vastgesteld. Deze geven aan welk gedeelte van het water vrij bevaarbaar moet zijn en waarbinnen geen woonboten en objecten mogen worden afgemeerd. Ook kan op grond van het Binnenvaartpolitiereglement o.a. worden opgetreden tegen te hard varen. Daarnaast is Waternet verantwoordelijk voor de brugbediening in haar beheersgebied. Op termijn zullen de meeste bruggen op afstand worden bediend.
In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden naar Waternet (zie paragraaf 6.1.2).
Op het plan is wetgeving met betrekking tot de bescherming van de natuur van toepassing. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Als negatieve effecten op zwaar beschermde soorten optreden, dient een ontheffing volgens art. 75 van de flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Er is in het kader van dit bestemmingsplan een natuurtoets uitgevoerd. De resultaten ervan zijn weergegeven in het rapport "Bestemmingsplan Robert Scottbuurt, Natuurtoets" (Antea Group, 3 november 2015) dat als bijlage 4 is bijgevoegd. Daarnaast is parallel aan die natuurtoets een vleermuizenonderzoek uitgevoerd.
Conclusies
Soortenbescherming
In het plangebied komen mogelijk beschermde soorten voor die negatieve effecten ondervinden. Het plangebied biedt in potentie geschikte broedplaatsen voor gierzwaluwen en mogelijk verblijven er vleermuizen. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedvogels op het plangebied.
Vleermuizen
De gebouwen vormen potentieel geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen. Vleermuizen zijn zwaar beschermde soorten en staan vermeld op Tabel 3 van de Flora- en faunawet en Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. In verband met de mogelijke effecten die de planontwikkeling kan hebben op de hier potentieel aanwezige vleermuissoorten, is nader onderzoek uitgevoerd om hier inzicht in te krijgen. Op de resultaten van dat onderzoek wordt nader ingegaan onder het kopje '(vervolg)onderzoek'.
Gierzwaluw en huismus
Op basis van de geschiktheid van het plangebied kan niet worden uitgesloten dat gierzwaluwen en/of huismussen in het plangebied broeden. Door het amoveren van de bebouwing gaan mogelijk nestplaatsen van gierzwaluwen / huismussen verloren. Dit is in strijd met de Flora- en faunawet. Er zal daarom nader onderzocht moeten worden of gierzwaluwen / huismussen in het plangebied broeden.
Broedvogels
Voor de voorgenomen werkzaamheden waarbij bomen en gebouwen verwijderd of aangepast worden, dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen (globaal half maart tot en met juli).
Er zijn vanwege broedvogels geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen worden:
In onderstaande tabel worden de soorten weergeven die in het plangebied aanwezig zijn en/of worden verwacht en waar nader onderzoek naar uitgevoerd moet worden.
Gebiedsbescherming
Natuurnetwerk Nederland
Binnen het plangebied is geen NNN-gebied aanwezig. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. Ook heeft de planontwikkeling geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland buiten het plangebied. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan.
Natura 2000
Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied. In de huidige situatie zijn woningen aanwezig in het plangebied. De nieuwe situatie voorziet ook in woningen. Gezien de stedelijke ligging en vele omliggende wegen (o.a. direct langs de A10), wordt geen extra toename in stikstofemissie verwacht. Op basis van de aard en omvang van de werkzaamheden en de afstand tot het Natura 2000-gebied zijn effecten op dit gebied uit te sluiten. Vervolgstappen in het kader van de Natuurbeschermingswet, zoals het opstellen van een voortoets, zijn dan ook niet noodzakelijk.
(Vervolg)onderzoek
Vleermuizen
Het onderzoek naar vleermuizen is in augustus 2016 afgerond; de resultaten zijn weergegeven in het rapport Natuuronderzoek Fridtjof Nansenhof Amsterdam 'vleermuizen' (Adviesbureau E.C.O. Logisch, 22 augustus 2016), dat als bijlage 8 is bijgevoegd.
Uit het vleermuizenonderzoek blijkt, dat binnen het projectgebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen zijn aangetroffen. Buiten het projectgebied is een paarverblijf van de gewone dwergvleermuis waargenomen. Het aanwezige foerageergebied binnen het projectgebied is voor de gewone dwergvleermuis van gering belang, gezien dit door een enkel individu wordt benut en er voldoende alternatieven in de omgeving aanwezig zijn. Het projectgebied bevat geen functies voor beschermde flora en/of fauna. Een ontheffing inzake de Flora- en faunawet is niet nodig.
In het onderzoek wordt tevens geconcludeerd, dat het projectgebied elementen bevat waarin zangvogels tot broeden kunnen komen. In een conifeer binnen het projectgebied is een nest van de merel waargenomen. Het is daarom, zoals reeds eerder aangegeven, wenselijk om de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels uit te voeren om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen. Indien broedgevallen ten tijde van de werkzaamheden aanwezig zijn mogen deze niet verstoord of vernietigd worden.
Gierzwaluwen
Een nader onderzoek naar gierzwaluwen moet plaatsvinden in de periode van 15 mei tot en met 15 juli. De meest geschikte periode is 1 juni-15 juli, aangezien daarvoor niet alle broedvogels aanwezig zijn en daarna de jongen al uitvliegen. In de Soortenstandaard Gierzwaluw (RVO, 2014) wordt beschreven, dat de afwezigheid van broedende gierzwaluwen voldoende aannemelijk kan worden gemaakt als er geen waarnemingen zijn verricht die duiden op de aanwezigheid van een nest na:
Indien nestplaatsen van gierzwaluw worden aangetroffen, moet ontheffing bij RVO aangevraagd worden voor het vernietigen van verblijfplaatsen. Tevens moet voor elke verblijfplaats die zijn functie niet meer kan vervullen meerdere nieuwe alternatieve verblijfplaatsen aanwezig zijn.
Huismussen
Een nader onderzoek naar huismussen zal met twee gerichte veldbezoeken in de periode 1 april tot en met 15 mei of tijdens vier gerichte veldbezoeken in de periode 10 maart tot en met 20 juni plaatsvinden. Indien tijdens deze bezoeken geen huismussen worden aangetroffen kan afwezigheid met voldoende zekerheid aannemelijk worden gemaakt (Soortenstandaard Huismus, RVO, 2014).
Mocht een ontheffing nodig zijn dan zal deze worden aangevraagd. De daarbij te treffen maatregelen zullen worden genomen door Eigen Haard. Het is aannemelijk dat de ontheffing zal worden verleend. De Flora- en faunawet vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Het onderzoek naar gierzwaluwen en huismussen wordt uitgevoerd in de geschikte periode in 2017.
Oplegnotitie 2017
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. In deze wet zijn onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet geïntegreerd. In de vorm van een oplegnotitie, die is opgenomen als bijlage bij bijlage 4 is beoordeeld in hoeverre de nieuwe wet belemmeringen oplevert voor de uitvoering van dit plan. Uit de oplegnotitie volgt dat de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 niet leidt tot verandering van de conclusies gesteld in de Natuurtoets (Antea Group, 2016). Nieuw beschermde soorten worden niet verwacht in het plangebied. De conclusies ten aanzien van vleermuizen, gierzwaluw en huismus blijven van gelijke aard. Ook moet bij de uitvoering van de werkzaamheden de planlocatie rekening gehouden worden met het voorkomen van verstoring van broedende vogels. Vanuit de gebiedenbescherming zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.
In 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Met deze wet zijn luchtkwaliteitseisen verankerd in de Wet milieubeheer. Er is een andere wijze van toetsing van bouw- en bestemmingsplannen opgenomen. Zo dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende mate' van invloed is op de luchtkwaliteit. Als een bouwproject voldoet aan de gestelde criteria voor de schaalgrootte van het plan (minder dan 1.500 woningen of 100.000 m2 kantooroppervlakte) dan hoeft er niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen.
Het plan betreft een herontwikkeling van een woonbuurt. Het plan voorziet in de ontwikkeling van zo'n 70 woningen. Ten opzichte van de bestaande situatie komen er dus 25 woningen bij. Op grond van de Regeling NIBM is een project in ieder geval NIBM (artikel 4, Besluit NIBM) als het gaat om woningbouwlocaties van niet meer dan 1.500 nieuwe woningen. In geval van twee ontsluitingswegen met gelijkmatige verkeersverdeling geldt een bovengrens van 3.000 nieuwe woningen.
Onderhavig plan voorziet in 25 extra woningen met 1 ontsluitingsweg is. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat het plan Niet In Betekenende Mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied beoordeeeld. In onderstaande tabel is voor wat betreft luchtkwaliteit een overzicht gegeven van de hoogste concentraties ter plaatse van het plangebied voor de huidige situatie (2015) en voor 2020 en 2030. Deze resultaten zijn afkomstig uit de NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2014). In deze tool hebben o.a. Rijkswaterstaat en de Gemeente Amsterdam verkeersgegevens verwerkt om de concentraties jaarlijks te berekenen en de ontwikkeling van de luchtkwaliteit te monitoren.
Uit de NSL Monitoringstool blijkt dat de berekende concentraties ter plaatse van de Robert Scottbuurt voldoen aan de wettelijke grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Er is geen verder onderzoek naar luchtkwaliteit nodig en het plan ondervindt geen beperkingen ten gevolge van de normen voor luchtkwaliteit.
Ten behoeve van het bestemmingsplan heeft Antea Group akoestisch onderzoek uitgevoerd om vast te stellen wat de geluidsbelasting bedraagt vanwege ingevolge de Wet geluidhinder gezoneerde geluidsbronnen, te weten omliggende (spoor)wegen. Tegelijk is bepaald of wordt voldaan aan de grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder en het geluidbeleid van de gemeente Amsterdam. De resultaten van dit onderzoek zijn gepresenteerd in het rapport 'Akoestisch onderzoek in het kader van bestemmingsplan Robert Scottbuurt te Amsterdam, projectnr. 404355 revisie 00, 1 maart 2016), dat als bijlage 5 is bijgevoegd. De conclusies worden hieronder gepresenteerd. We merken op dat ten tijde van het uitvoeren van dit akoestisch onderzoek er nog sprake was van maximaal 75 woningen in plaats van 70.
Wegverkeer
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de Rijksweg A10 Einsteinweg de geluidbelasting ter plaatste van de nieuw te bouwen woningen/appartementen ten hoogste 58 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder bedraagt. De geluidbelasting vanwege de Jan van Galenstraat bedraagt ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen/appartementen ten hoogste 62 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Hiermee wordt vanwege de Rijksweg A10 Einsteinweg en de Jan van Galenstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting wordt echter niet overschreden. Gelet op de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is onderzocht of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn.
De geluidbelasting vanwege de Hoofdweg bedraagt ten hoogste 32 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Hoewel formeel niet van toepassing is de geluidbelasting vanwege de omliggende 30 km/uur wegen ook getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder om iets te kunnen zeggen over de aanvaardbaarheid hiervan. De geluidbelasting vanwege deze wegen ligt beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, de geluidbelasting is daarmee in het kader van een goede ruimtelijke ordening op grond van de Wet ruimtelijke ordening als aanvaardbaar te beschouwen.
Spoorverkeer
De geluidbelasting vanwege spoorwegen op het plan bedraagt ten hoogste 42 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 53 dB.
Geluidbeperkende maatregelen
Gezien de beperkte schaal van het project (circa 50-70 woningen) stuit de toepassing van bronmaatregelen gezien de hoge kosten die hiermee gemoeid zijn naar verwachting op bezwaren van financiële aard. Bronmaatregelen wordt daarom niet doelmatig geacht.
Langs het gedeelte van de Rijksweg A10 Einsteinweg ten noorden van de Jan van Galenstraat zijn al geluidschermen met een hoogte van circa 6 meter aanwezig. Het plaatsen van extra schermen en/of het ophogen van bestaande schermen is ingrijpen en brengt zeer hoge kosten met zich mee. Gezien de schaal van het project, is het niet aannemelijk dat (aanvullende) overdrachtsmaatregelen langs de A10 doelmatig zijn. Het plaatsen van een scherm langs de Jan van Galenstraat stuit naar verwachting op bezwaren van de wegbeheerder. Mogelijk dat een scherm tot 1 meter hoog nog bespreekbaar is. Met deze afschermende maatregel van 1 meter hoog kan echter niet aan de voorkeursgrenswaarde worden voldaan. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam kan daarom overwegen om voor genoemd plan hogere waarden vast te stellen.
Vast te stellen hogere waarde
Voor het vaststellen van hogere waarden dient te worden voldaan aan het hogere waardenbeleid van de gemeente Amsterdam. De volgende voorwaarden zijn hierin opgenomen:
Cumulatie
Bij het vaststellen van de hogere waarde dient te worden beoordeeld, aan de hand van het gecumuleerde geluidsniveau, of sprake is van een onaanvaardbare geluidsbelasting. Hiervan is sprake als het gecumuleerde geluidsniveau meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden. Bij het vaststellen van het gecumuleerde geluidsniveau wordt de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder voor wegverkeerslawaai toegepast.
Stille zijde
Woningen waarvoor hogere grenswaarden worden vastgesteld dienen in principe te beschikken over een stille zijde. Van dit principe kan slechts worden afgeweken op grond van zwaarwegende argumenten. Onder een stille zijde wordt hierbij verstaan een gevel of geveldeel met een geluidbelasting van maximaal de voorkeursgrenswaarde. In onderliggend onderzoek bedraagt de hoogste maximaal toelaatbare ontheffingswaarde 68 dB. Voor het plangebied is dus sprake van een onaanvaardbaar geluidsniveau wanneer het gecumuleerde geluidsniveau hoger is dan 72 dB. De gecumuleerde geluidbelasting op de nieuw te bouwen woningen/appartement bedraagt ten hoogste 64 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder) waarmee wordt voldaan aan de voorwaarde uit het gemeentelijk hogere waardenbeleid.
Om te bewerkstelligen dat voor iedere woning/appartement (in ieder geval op een deel van de gevel) sprake is van een stille zijde worden de volgende oplossingsmaatregelen genomen:
TAVGA
Op 8 maart 2016 is het plan besproken in het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder (TAVGA). Hierin is toegelicht dat het plan Fridtjof Nansenhof voorziet in vervangende nieuwbouwwoningen aan de Jan van Galenstraat,waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten op de bestaande stedenbouwkundige functie en structuur, overeenkomstig de uitgangspunten in het vernieuwingsplan Robert Scottbuurt.
Het aantal woningen zal ten hoogste 70 bedragen. Dit is relatief geen grote uitbreiding van het aantal woningen en het project kan daardoor ook volgens TAVGA als vervangende nieuwbouw worden opgevat. De bouwhoogte van de nieuwbouw bestaat uit vier bouwlagen, plaatselijk tot 6 bouwlagen. De woonblokken worden haaks op de Jan van Galenstraat gesitueerd. Door toepassing van een cascade wordt bewerkstelligd, dat in de noordelijke richting een geluidluwe zijde wordt gecreëerd. De ruimte tussen de gebouwen is bedoeld als collectieve hoven.
De geluidbelasting vanwege wegverkeerlawaai van de Rijksweg A10 bedraagt ten hoogste 58 dB en vanwege wegverkeerslawaai van de Jan va n Galenstraat 62 dB. De maximale toelaatbare geluidbelasting voor vervangende nieuwbouw wordt niet overschreden. De woningen waarvoor een hogere waarde wordt aangevraagd dienen te beschikken over een stille zijde conform het Amsterdamse beleid. De verplichte stille zijde dient opgenomen te worden in de regels van het bestemmingsplan. In de toelichting van het bestemmingsplan dienen de maatregelen vermeld te worden.
De woningen met een noordelijke georiënteerde gevel hebben een stille zijde o.a. vanwege de toegepaste cascadevorm. Voor de woningen die geen noord georiënteerde gevel hebben zijn maatregelen nodig.
Langs de Jan van Galenstraat is nu een hekwerk aanwezig. Mogelijk kan dit vervangen worden door een scherm van 1 meter hoog. Dit moet besproken worden met de wegbeheerder.
Door de toepassing van nissen/inpandige balkons (die minimaal 1.30 m diep zijn) kan ook een stille zijde worden gecreëerd.
Voor enkele woningen aan de Jan van Galenstraat kan op de 2e en 3e verdieping een luchtbrug/wintertuin worden gemaakt die aan beide zijde voorzien wordt van een transparant scherm.
Advies TAVGA:
Geluidwering van de gevel
Voor de woningen/appartementen waarvoor het college van burgemeester en wethouder van Amsterdam een hogere waarde vaststelt, dient met behulp van een gevelgeluidweringsonderzoek te worden onderzocht of deze woning aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau kan voldoen. Dit gebeurt in het kader van de bouwaanvraag.
Het ontwerpbesluit is gelijktijdig met het ontwerpbestemming ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend over het ontwerpbesluit hogere waarden. Burgemeester en wethouders van Amsterdam hebben 2 mei 2017 besloten om hogere waarden vast te stellen voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor het wegverkeerslawaai vanwege de:
voor 75 woningen aan het Fridtjof Nansenhof, die volgens het bestemmingsplan Fridtjof Nansenhof mogelijk zijn.
Het plangebied ligt buiten de geluidzone industrielawaai vanwege het industrieterrein Westpoort. Deze geluidzone is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Aanpassen geluidzone Westpoort en Hoogtij', dat 2 maart 2015 door de gemeenteraad is vasgesteld. Het bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk. De ligging van het plangebied Fridtjof ten opzichte van de geluidzone is in onderstaande figuur weergegeven (plangebied met blauw symbool aangewezen, geluidcontour met een oranje lijn).
Figuur 4.4: Ligging plangebied ten opzicht geluidzone industrielawaai
Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium “een goede ruimtelijke ordening”. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), het zogenaamde 'Groene Boekje', een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd.
Met het oog op bedrijven en milieuzonering zijn twee zaken van belang. Ten eerste is dit de invloed die aanwezige bedrijven hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van de woninngen. Ten tweede is het voorkomen van negatieve effecten op de bedrijfsvoering van rondom het plangebied gevestigde bedrijven van belang.
Met behulp van de publicatie 'bedrijven en milieuzonering' editie 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is op basis van de SBI-code van een bedrijf een indicatieve zone bepaald op basis van de grootste maatgevende afstand. De Staat van Bedrijfsactiviteiten onderscheidt diverse milieucategorieën. De onderstaande tabel geeft voor de omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de perceelgrens van het bedrijf en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via omgevingsvergunningvrij bouwen) mogelijk is.
De aangegeven afstanden betreffen richtafstanden. Afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk, zonder dat hierdoor knelpunten hoeven te ontstaan. Dit moet wel worden gemotiveerd.
Kenmerkend voor een gemengd gebied is, dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap gereduceerd worden Een overschrijding van de wettelijke norm (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar) is echter niet toelaatbaar.
In de directe omgeving van het plangebied komen diverse andere functies dan wonen voor, zoals scholen, een kerk, de Dienst werk en Inkomen en Sportplaza Mercator met een buitenzwembad. Er wordt derhalve uitgegaan van een omgevingstype gemengd gebied. Bij het bepalen van de invloed van de bedrijfsactiviteiten wordt niet alleen gekeken naar de feitelijke situatie, maar wordt ook aandacht besteed aan de maximale invulling van de planologische mogelijkheden op basis van de vigerende bestemmingsplannen.
Bedrijfsactiviteiten
Feitelijke bedrijven
Vigerende bestemmingen
Toets afstanden
De minimaal aan te houden afstanden worden gemeten tussen de perceelsgrens van de bedrijfsactiviteiten en de dchtstbijzijnde (mogelijke) gevel van de geluidsgevoelige bestemming. Bij alle bedrijfsactiviteiten / mogelijke bedrijfsactivitieten wordt voldaan aan de minimaal aan te houden afstand, met uitzondering van de volgende twee:
Figuur 4.5: Ligging Buitenzwembad (links) en Josephkerk (rechts)
Het plan ondervindt op basis van bovenstaande geen belemmeringen van uit het aspect 'bedrijven en milieuzonering'.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs) en het beleid met betrekking tot buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN- curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en is afhankelijk van het aantal aanwezige personen en de afstand tot de risicobron. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Voor het bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwoord in het rapport "Robert Scottbuurt, Externe veiligheid" (Antea Group, 20 januari 2016), dat als bijlage 6 is bijgevoegd.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich twee relevante risicobronnen: Rijksweg A10 en de spoorlijn Amsterdam - Aziëhaven.
Risicobeschouwing
Rijksweg A10:
Spoorlijn Amsterdam - Aziëhaven:
Verantwoording van het groepsrisico is voor zowel de Rijksweg A10 als de spoorlijn Amsterdam - Aziëhaven nodig. Hieronder zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen. In het kader van de ruimtelijke procedure zal advies worden ingewonnen bij de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland.
Het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Amsterdam, kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van het bestemmingsplan.
De elementen zijn afgeleid uit het Bevt en zijn tevens omschreven in hoofdstuk twee van de rapportage (bijlage 6) en in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, 2007). Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. In deze paragraaf zijn alle elementen beschouwd. Hierbij is de volgende indeling gehanteerd:
Ad 1: Algemene beschouwing veiligheidssituatie
In de omgeving van het plangebied kunnen verschillende scenario's met gevaarlijke stoffen optreden: een plasbrand, een BLEVE of een toxisch scenario. De gevolgen van deze scenario's zijn verschillend. De scenario's worden hier verduidelijkt.
Plasbrandscenario
Bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen kan een plasbrand ontstaan (een plas van brandende vloeistof). Het gevolg is een korte, maar extreme hittestraling. In de Regeling basisnet is aangegeven dat de A10 ter plaatse van het plangebied een PAG (plasbrandaandachtsgebied) heeft. Dat betekent dat het vervoer van brandbare vloeistoffen op deze locatie langs de A10 zodanig is, dat aanvullende bouwkundige maatregelen gelden voor het bouwen in een zone van 30 meter rond de A10. Het plangebied bevindt zich volledig buiten het PAG.
De omvang van het effect van een plasbrand wordt bepaald door de oppervlakte van de plas. Uitgaande van een calamiteit waarbij een gehele tankinhoud vrijkomt is het invloedsgebied van een plasbrand ongeveer 60 meter. De minimale afstand tussen het plangebied en de A10 be-draagt meer dan 100 meter. De effecten van een plasbrand zullen daarom niet reiken tot het plangebied.
BLEVE-scenario
Een koude BLEVE ontstaat wanneer de tankwagen bezwijkt waardoor er plotseling gas kan ontsnappen, welke na ontsteking ontploft. Een warme BLEVE ontstaat door een (plas)brand in de nabijheid van een tankwagen. Door de hitte van de brand loopt de druk in een tankwagen hoog op, terwijl de sterkte van de metalen wand afneemt. Hierdoor kan de wand het begeven en de tank ontploffen. Met het LPG-convenant zijn tankauto's van de LPG-branche voorzien van een hittewerende coating die de kans op een warme BLEVE gedurende ten minste 75 minuten voorkomt. De brandweer is daardoor in staat de tank tijdig te koelen.
Toxisch scenario
Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tank lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uit kan waaien. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.
Ad 2: Mogelijke veiligheidsmaatregelen
In deze paragraaf worden mogelijke veiligheidsmaatregelen in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling beschreven.
Bronmaatregelen
De meest effectieve veiligheidsmaatregelen zijn maatregelen aan de risicobronnen zelf. Bronmaatregelen aan de transportroutes zijn in het kader van deze ruimtelijke procedure niet te nemen. Wel is het in dit kader relevant, dat het gehele Nederlandse wagenpark van LPG-tankauto's is voorzien van een hittewerende voorziening, waardoor een warme BLEVE (in theorie ook op de snelweg mogelijk) niet meer voor kan komen of tenminste pas na geruime tijd optreedt, waardoor voldoende tijd voor bestrijding resteert.
Bouwtechnische veiligheidsmaatregelen
Bouwtechnische veiligheidsmaatregelen aan de geprojecteerde woningen kunnen de gevolgen in geval van een calamiteit beperken. Hierbij moet gekeken worden naar de effecten van een BLEVE of een toxisch scenario.
Op het gebied van bouwtechnische maatregelen (zoals het aanbrengen van versterkte of scherfwerende beglazing) bestaat veel onduidelijkheid. Onduidelijk is hoe verstevigd (gelamineerd) glas zich gedraagt in geval van een drukgolf van een explosie, voorafgegaan door intense hittestraling.
Daarnaast kan, als verstevigd glaswerk de drukgolf weerstaat, het kozijn of de buitenspouwmuur van het gebouw het begeven. Het verstevigen van kozijnen of buitenspouwmuren werkt op haar beurt weer dusdanig door in de constructiekosten dat deze maatregelen niet realistisch zijn, zeker gezien het gegeven dat het effect van deze maatregelen onduidelijk is.
Een effectieve maatregel is het beperken van grote glasoppervlakken aan de risicozijdes van de geprojecteerde bebouwing (zijdes met oriëntatie richting A10). Deze maatregel is echter niet te borgen in onderhavige ruimtelijke procedure en maakt daarom geen deel uit van de formele groepsrisicoverantwoording.
Centraal afsluitbaar ventilatiesysteem
In geval van een toxisch scenario op de Rijksweg A10 of op het spoor is het van belang dat personen kunnen schuilen tegen een toxische wolk; (nieuwe) woningen worden beschouwd als geschikte schuillocatie. Van belang daarbij is, dat in dat geval de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt, dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.
Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen
De herontwikkeling van de buurt is (logischerwijs) één op één verbonden aan het plangebied. Het beperken en/of verplaatsen van de ontwikkeling wordt niet als een realistische veiligheidsmaatregel beschouwd, temeer omdat het vergroten van de afstand tussen de geprojecteerde woningen en de Rijksweg A10 en/of het beperken van de ontwikkeling redelijkerwijs niet mogelijk is binnen het beoogde stedenbouwkundige doel.
Ad 3: Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Binnen het plangebied zijn geen ontwikkelingen opgenomen die langdurig verblijf van beperkt zelfredzame personen faciliteren.
Vluchtwegen
Voor externe ontvluchting van het plangebied is een goede infrastructuur van belang, waarbij van de bron af gevlucht kan worden. De bestaande wegenstructuur in en rond het plangebied biedt meerdere mogelijkheden om van de A10 af te kunnen vluchten. Vluchten kan in oostelijke richting via de Jan van Galenstraat en de Robert Scottstraat richting het noorden. Afhankelijk van de precieze locatie van het incident kan vervolgens via de Hoofdweg richting het noorden of het zuiden worden gevlucht.
Risicocommunicatie
Gerichte risicocommunicatie met bewoners en andere aanwezigen (via NL-Alert) draagt ertoe bij dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het ge-wenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke manier hier invulling aan kan worden gegeven.
Ad 4: Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario's vragen allen een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).
Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt door de gemeente Amsterdam in het kader van de bestemmingsplanprocedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland.
BLEVE-scenario
Het ontstaan van een koude BLEVE is niet te bestrijden, omdat de tank meteen explodeert. De branden die door de explosie ontstaan kunnen wel bestreden worden. Vanwege de in de praktijk bijna overal toegepaste, maar wettelijk niet vastgelegde maatregelen uit het LPG-convenant (hittewerende coating) wordt een warme BLEVE bij LPG-tankwagens gedurende ten minste 75 minuten voorkomen. De brandweer is daardoor in staat de tank tijdig te koelen.
Toxisch scenario
Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich twee relevante risicobronnen: Rijksweg A10 en de spoorlijn Amsterdam ¡V Aziehaven.
Risicobeschouwing
Rijksweg A10
Spoorlijn Amsterdam - Aziëhaven
Verantwoording groepsrisico
Verantwoording van het groepsrisico is nodig voor zowel de Rijksweg A10 als de spoorlijn Amsterdam - Aziëhaven.
In paragraaf 4.9.3 zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen. In het kader van de ruimtelijke procedure is advies worden ingewonnen bij de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland. Brandweer Amsterdam-Amstelland is namens de veiligheidsregio adviseur op het gebied van externe veiligheid en adviseert vanuit het perspectief van de hulpverlening. Op 2 november 2016 heeft de brandweer schriftelijk advies uitgebracht over onderhavig plan, dat als bijlage 10 is bijgevoegd. De brandweer adviseert technische en organisatorische maatregelen die het risico kunnen beperken. Met inachtname hiervan is het risico verantwoord.
Het stadsdeel en betrokken partijen willen dat bewoners wonen in een gezonde leefomgeving. Het stadsdeel, Eigen Haard en Ballast Nedam hebben daartoe de wens uitgesproken om van de Robert Scottbuurt een duurzame buurt te maken. Een duurzame buurt is een buurt waarin mensen comfortabel en met plezier wonen, werken en hun vrije tijd doorbrengen en een wijk die het milieu zo min mogelijk belast. Niet alleen nu, maar ook in de toekomst.
Het stadsdeel, Eigen Haard en Ballast Nedam bebben een aantal thema’s benoemd die zij hierin relevant vinden:
Deze thema’s worden hieronder verder toegelicht.
Duurzaam (ver)bouwen
In een duurzame buurt horen duurzame woningen. Dat zijn woningen die bij bouw en gebruik het milieu zo min mogelijk belasten. In de Robert Scottbuurt zal niet op grootschalig niveau nieuwbouw gerealiseerd worden, maar gestreefd wordt om de nieuwbouw die plaatsvindt zo veel mogelijk klimaatneutraal uit te voeren. Bij te renoveren gebouwen zal zoveel mogelijk gestreefd worden naar een verbetering van de huidige situatie.
Bij de nieuw te bouwen woningen en de inrichting van de openbare ruimte worden materialen toegepast die het milieu zo minimaal mogelijk belasten. Denk daarbij aan het gebruik van FSC-gekeurd hout en het vermijden van het gebruik van koper, lood of zink vanwege de zware milieubelasting die deze materialen veroorzaken. Hierin zal bekeken worden of bepaalde materialen (experimenteel) hoogwaardig hergebruikt kunnen worden.
Energiebesparing realiseren
De gemeente Amsterdam wil dat alle nieuwbouw vanaf 2015 klimaatneutraal wordt gebouwd. Eigen Haard en Ballast Nedam zetten zich in om aan die ambitie te voldoen. Het stadsdeel heeft de wens uitgesproken, dat bij renovaties energielabel A wordt nagestreefd. Als dit niet haalbaar is, zal er ten minste twee labelstappen verbetering gerealiseerd worden. Eigen Haard zal de nieuwbouw realiseren met label A+++.
Hoge ambities op het gebied van energiebesparing zijn niet alleen goed voor het milieu, maar maken de betaalbaarheid van de woning in de toekomst groter. Als de energieprijzen gaan stijgen en een groter deel van de woonlasten gaan uitmaken, zal dit het verschil maken. Om woningen beschikbaar te houden voor de huidige bewoners is het daarom van groot belang om te streven naar zeer energiezuinige woningen.
Eigen Haard heeft recent geïnvesteerd in haar woningen door dubbel glas te plaatsen en nieuwe energiezuinige verwarmingsinstallaties te plaatsen. Hiermee is al een eerste stap naar energiebesparing gezet. Het stadsdeel zet hiernaast in op voorlichting over energiebesparing onder bewoners. Voorlichting is een belangrijk onderdeel om besparing te realiseren.
Geluidsoverlast verminderen/luchtkwaliteit verbeteren
De Robert Scottbuurt is en blijft een 30km gebied. De geluidsoverlast van de ring A10 en de Jan van Galenstraat is een grote opgave. Een geluidsbeperkende maatregel die binnen het bereik van partijen ligt, is het creëren van hogere bebouwing langs de Jan van Galenstraat. Deze bebouwing schermt het binnengebied af van wegverkeergeluid. Ook zijn geluidabsorberende oppervlakten in de buurt denkbaar. Dit kan bijvoorbeeld door groenvoorzieningen (openbaar en privé). Een redelijk nieuw concept is het vegetatiedak. Een begroeid dak neemt het geluid beter op dan een ‘kaal’ dak. De hogere bebouwing langs de Jan van Galenstraat schermt de buurt ook af van vervuilde lucht door autoverkeer. Groenvoorzieningen dragen bovendien ook bij aan de verbetering van de luchtkwaliteit.
Verblijfskwaliteit vergroten
Het stadsdeel wil wandelaars en fietsers voorrang geven en autogebruik ontmoedigen. Het stadsdeel vindt het van groot belang dat ouders met hun kinderen veilig naar school kunnen gaan. De buurt wordt bij voorkeur autoluw. Er zal een onderzoek plaatsvinden naar de mogelijkheid om de Robert Scottstraat overdag af te sluiten zodat kinderen veilig naar school en naar huis kunnen lopen of fietsen en ook veilig kunnen spelen op het plein. Daarnaast zal een kindlint worden gerealiseerd vanuit Laan van Spartaan. Vanaf de doorgang onder de A10 zal een kindvriendelijke en veilige wandelroute aangelegd worden. In de herinrichting van de openbare ruimte zal aandacht zijn voor ruime stoepen en goede fietsenstallingen. Ook zal aansluiting plaatsvinden op de fietsroutes in het stadsdeel.
In de buurt is beperkt groen aanwezig. In de buurt liggen ten oosten het Erasmuspark, ten zuiden het Rembrandtpark en ten noorden het Bos en Lommerplantsoen. Het groen is dus dichtbij. Het streven is om aantrekkelijke, korte en veilige verbindingen tussen de buurt en deze parken te realiseren. De Robert Scottstraat is hierin de verbindende straat.
Binnen of nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste wijziging is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit m.e.r., maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen. De ontwikkeling van circa 70 woningen kan worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject in het kader van het Besluit m.e.r.(D-lijst, D11.2). Het project blijft weliswaar ruim onder de aangegeven drempelwaarden (een oppervlakte van ten minste 100 hectare, 2000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlakte van ten minste 200.000 m2), maar op grond van de wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
Bij de beoordeling of een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, moet rekening worden gehouden met de criteria in Bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (richtlijn 85/337/EEG). Daarom zijn deze criteria in deze paragraaf als uitgangspunt genomen.
Milieuaspecten
Op grond van hetgeen in dit hoofdstuk en voorgaande hoofdstukken is beschreven heeft het onderhavige plan geen belangrijke gevolgen voor de aspecten bodem, archeologie, water, ecologie, luchtkwaliteit, verkeer, geluid, hinder van bedrijven en externe veiligheid.
Voor een stedelijke ontwikkeling is veelal de ontsluiting en de invloed op het verkeerssysteem en verkeersstromen een belangrijke factor. Deze verdienen aandacht vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid, verkeershinder / barrièrewerking en geluid. Het voorgenomen plan is zeer gunstig gelegen ten opzichte van de infrastructuur in de omgeving. Daardoor zullen ook de gevolgen voor het verkeer beperkt zijn. Er worden geen belangrijke negatieve effecten verwacht.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan op zich en in samenhang met andere plannen (onderhavige plan is één van de weinige herontwikkelingsplannen in Amsterdam West) geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving.
Er bevinden zich geen Vogelrichtlijn-, Habitatrichtlijngebieden of andere beschermde natuurgebieden in de directe omgeving van het plangebied. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden.
Conclusie
De conclusie is dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en hoe de regeling is vormgegeven. Achtereenvolgens is aandacht besteed aan de opbouw van de regels, de gekozen planvorm en de beschrijving van de regeling van de diverse bestemmingen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal en analoog beschikbaar moet zijn. De Wro en de onderliggende regelgeving stellen eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP2008 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Conform de SVBP2012 bestaat de juridische regeling uit vier hoofdstukken. In de onderstaande paragrafen wordt per hoofdstuk de inhoud van de verschillende artikelen toegelicht.
Het eerste hoofdstuk bevat de volgende artikelen"
Hierin zijn de relevante begrippen uit de regels omschreven voor het algemene begrip, de leesbaarheid en de uitleg van het plan.
In dit artikel is uitgelegd op welke wijze wordt gemeten.
In hoofdstuk twee van de regels 'Bestemmingsregels' wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. Onderstaand volgt een toelichting per bestemmingsartikel.
De bestemming Groen is toegekend aan de gronden met structurerende groenpartijen. Het aanleggen van wandel- en fietspaden binnen deze bestemming is toegestaan. Er gelden enkele bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Deze bestemming is opgenomen voor de doorgaande wegen in het plangebied. Er zijn bouwregels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Gronden binnen de bestemming Wonen zijn bestemd voor woningen inclusief de mogelijkheid om een aan huis gebonden beroep uit te oefenen. Tevens zijn bedrijven, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen, zoals opgenomen in de categoriën A en B van de als bijlage 1 bij deze regels behorende Staat van Bedrijven - Functiemenging toegestaan, uitsluitend in de plint.
Ten aanzien van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden diverse bouwregels. Gebouwen moeten binnen het bouwvak worden gerealiseerd. In verband met de noodzakelijke maatregelen om ten minste 1 stille gevel te kunnen realiseren mogen buiten het bouwvlak ook gebouwen hoger dan 3 meter worden gerealiseerd in de vorm van serres. De serres mogen niet als verblijfsruimte ten behoeve van de woning worden gebruikt; dat is vastgelegd in de begrippen.
In dit artikel zijn tevens parkeernormen opgenomen, waarbij voor woningen wordt verwezen naar de beleidsregels Parkeernota stadsdeel West 2012-2020”; voor bedrijven, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen gelden de parkeernormen uit het Locatiebeleid.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
Voor de waterkering is de waterkerende functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. De betreffende gronden hebben, behalve de "primaire" bestemming, nog een andere ("secundaire") bestemming gekregen, omdat zij tevens een andere functie hebben.
In hoofdstuk 3 van de regels is voorzien in een aantal algemene regels.
Dit artikel heeft betrekking op het niet mogelijk maken van dubbele bouw en gebruiksmogelijkheden.
De regeling bepaalt onder welke voorwaarde het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is opgenomen wat onder strijdig gebruik verstaan wordt.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is aangegeven onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders van de planregels kunnen afwijken.
In dit artikel is bepaald dat waar in de planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, er wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze zijn overeenkomstig opgenomen in dit artikel.
Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.
In het kader van de planvorming is er veel aandacht besteed aan een zorgvuldig participatietraject. Het Vernieuwingsplan Robert Scottbuurt is met een intensief participatietraject tot stand gekomen. De participatienota van juni 2009 is leidraad geweest voor de communicatie en participatie bij de ontwikkeling van het Vernieuwingsplan. De participatieactiviteiten uit de participatienota zijn uitgevoerd. Er is voor gekozen om bewoners zo direct mogelijk te benaderen. Zo zijn alle bewoners uitgenodigd voor werkateliers. Buurtvoorlichters zijn langs de deuren gegaan om mensen persoonlijk uit te nodigen. Ook zijn de bijeenkomsten allemaal in de buurt gehouden. Basisschool de Springplank is hiervoor een centrale plek. De meeste bijeenkomsten zijn goed bezocht. Daarnaast is er gesproken met professionals, met ondernemers in de buurt en met bewoners die de taal nog niet zo machtig zijn. Verder zijn er vier nieuwsbrieven verschenen en was informatie te vinden op de website van Bos en Lommer. De begeleidingsgroep is vijf keer bijeen geweest.
Op 29 oktober 2015 is er een informatiebijeenkomst gehouden over het concept stedenbouwkundig ontwerp, zoals dat vertaald zal worden in het bestemmingsplan.
Op 20 september 2016 heeft het algemeen bestuur van stadsdeel West ingestemd met het voorontwerpbestemmingsplan Fridtjof Nansenhof in de Robert Scottbuurt en het vrijgeven voor participatie. In het participatieverslag, dat is bijgevoegd in bijlage 11 is de inbreng uit de participatieronde op het voorontwerpbestemmingsplan 'Fridtjof Nansenhof' opgenomen. Onderdelen zijn de verwerkte reacties tijdens de bewonersavond op 11 oktober jl. Tijdens de bewonersavond zijn er geen punten meegegeven voor de verdere uitwerking van het bestemmingsplan. Ook zijn er geen reacties gekomen via de reactieknop op de stadsdeelwebsite.
Het voorontwerp bestemmingsplan 'Fridtjof Nansenhof' is verzonden aan Waternet, Brandweer en Gemeente Amsterdam, Monumenten & Advies ten behoeve van het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro (Besluit ruimtelijke ordening).
Waternet
Waternet wijst er in haar reactie op dat er inmiddels een meer recent Waterbeheerplan AGV (2016-2021) in werking is getreden. Daarnaast heeft Waternet een tekstvoorstel aangeleverd inzake het aspect nautiek.
Beantwoording
In paragraaf 4.3 is het Waterbeheerplan AGV (2016-2021) verwerkt. Het tekstvoorstel inzake nautiek is overgenomen.
Brandweer
Brandweer Amsterdam-Amstelland is namens de Veiligheidsregio adviseur op het gebied van externe veiligheid en adviseert vanuit het perspectief van de hulpverlening. Op 2 november 2016 heeft de brandweer schriftelijk advies uitgebracht over onderhavig plan. Dit advies is als bijlage 10 bijgevoegd. De brandweer adviseert als technische maatregel de gebouwen te voorzien van een noodknop, waarbij met één druk op de knop de mechanische ventilatie in de woningen uit kan worden geschakeld, zodat er in het geval van een giftige wolk (en indien ramen en deuren gesloten zijn) geen gevaarlijke stoffen de woningen kunnen binnendringen en men binnen veilig kan schuilen. Daarnaast adviseert de brandweer organisatorische maatregelen om personen in het plangebied voor te bereiden op de mogelijke gevaren en te informeren hoe men moet handelen bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Beantwoording
De maatregelen die de Brandweer adviseert zijn technisch en organisatorisch van aard. Deze kunnen niet worden opgenomen in de planregels van het bestemmingsplan.
Gemeente Amsterdam, Monumenten & Advies
Monumenten & Advies (M&A) heeft 8 november 2106 een schriftelijk advies uitgebracht. Samengevat luidt deze als volgt.
Beantwoording
De tekstvoorstellen zijn in de toelichting overgenomen. Om de bovengrondse cultuurhistorische waarden te borgen is de regeling die bouwen buiten het bouwvlak tot 3 meter hoog voor een deel van de gronden mogelijk maakt verwijderd. De tuinen blijven bestemd als Wonen, waarbinnen ook tuinen en erfen zijn toestaan, maar liggen buiten het bouwvlak, zodat die gronden door de aangegeven aanpassing van de bouwregels onbebouwd blijven. Hiermee blijft de open stedenbouwkundige structuur voldoende behouden. De regel ten aanzien van de serres die buiten het bouwvlak kunnen worden gebouwd blijft gehandhaafd; deze dienen ter akoestische afscherming van de woongebouwen. De regels voor orde 1- en orde 2-panden zijn geschrapt. Tot slot geldt, dat de bepaling over nutsgebouwen is verwijderd. Uitgangspunt is dat met de regelgeving inzake het vergunningvrij bouwen conform het Besluit omgevingsrecht voldoende mogelijkheden zijn om nutsgebouwen te realiseren.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 februari 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen en is digitaal beschikbaar gesteld. Op 14 maart 2017 is een inloop/informatiebijeenkomst gehouden. Hier zijn ca. 20 twintig bewoners verschenen. Er zijn geen zienswijzen ingediend over het ontwerpbestemmingsplan.
Met dit bestemmingsplan worden diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Door de gemeenteraad van Amsterdam is in 2010 het Vernieuwingsplan Robert Scottbuurt en het bijbehorende financiële kader vastgesteld. Dit vernieuwingsplan is onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Voor elk deelgebied wordt een grondexploitatie opgesteld. De saldi van de afzonderlijke grondexploitaties tezamen dienen binnen het financieel kader van het Vernieuwingsplan te blijven.
In 2008 is een Raamovereenkomst tussen de corporaties en de gemeente Amsterdam gesloten. Hierin is opgenomen dat het financiële risico van de fysieke ingrepen geheel bij de corporatie ligt. Eigen Haard is verantwoordelijk het opstellen en uitvoeren van de grondexploitatie, waarin 10% van de kosten van ontwerp en aanleg van nieuw openbaar gebied voor rekening komt van het Stadsdeel. Eigen Haard en het Stadsdeel hebben een overeenkomst waarin de bij de aanpak van het Fridtjof Nansenhof behorende wederzijdse verantwoordelijkheden en financiële afspraken zijn vastgelegd. Eigen Haard heeft de benodigde budgetten om dit plan te kunnen realiseren gereserveerd. Ten slotte heeft de initiatiefnemer een overeenkomst inzake planschadeverhaal getekend. Eventuele planschade als gevolg van de planologische mutatie komt hiermee voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de kosten voor het stadsdeel zijn financiële middelen gereserveerd op de gemeentelijke begroting. Daarmee achten wij het plan economisch uitvoerbaar.
Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de stadsdeelraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan vanwege bovenstaande redenen en omdat de gemeente Amsterdam eigenaar is van de gronden waarop het bestemmingsplan van toepassing is. Het kostenverhaal, zoals bedoeld in de Wro, is verzekerd via het erfpachtstelsel.