direct naar inhoud van Artikel 6 Agrarisch - Glastuinbouw
Plan: Landelijk Gebied Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0362.09C-VG01

Artikel 6 Agrarisch - Glastuinbouw

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Glastuinbouw aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van de uitoefening van het tuinbouwbedrijf, hiervan
    uitgezonderd bedrijfswoningen;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. verhardingen;
  • d. groenvoorzieningen en waterlopen en -partijen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. infrastructuele voorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Kassen en bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van kassen en bedrijfsgebouwen behorende bij tuinbouwbedrijven gelden de volgende regels:

  • a. kassen en bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage bedraagt 100%, tenzij anders is aangeduid;
  • c. het bebouwingspercentage van administratieve ruimtes dan wel laboratoria mag per bedrijf niet meer bedragen dan respectievelijk 5% en 20%;
  • d. de maximale goot- en bouwhoogte van kassen bedraagt respectievelijk 5 meter en 8 meter;
  • e. de maximale goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt respectievelijk 6 meter en 8 meter;
  • f. de dakhelling van kassen en bedrijfsgebouwen mag niet minder dan 15° en niet meer dan 45° bedragen;
  • g. de afstand van kassen en bedrijfsgebouwen tot een zijdelingse perceelsgrens of kavelsloot en de achterste perceelsgrens of kavelsloot mag niet minder bedragen dan 2 meter.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van palen, (licht-)masten mag maximaal 6 meter bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 meter bedragen;

6.2.3 Paardenbakken ten behoeve van hobbymatig gebruik

Voor het bouwen van paardenbakken ten behoeve van het hobbymatig gebruiken van paarden gelden de volgende regels:

  • a. paardenbakken mogen slechts worden opgericht ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
  • b. de paardenbak mag een oppervlakte verkrijgen van maximaal 1200 m²;
  • c. de afstand van enig punt van de omheining van de paardenbak tot nabijgelegen woningen van derden moet minimaal 50 meter bedragen;
  • d. lichtmasten met een maximale hoogte van 4 meter zijn toegestaan, mits de afstand van de lichtmasten tot nabijgelegen woningen van derden minimaal 75 meter bedraagt;
  • e. de omheining van een paardenbak mag niet hoger zijn dan 1.50 meter.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken diversen

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:

  • a. het bepaalde in lid 6.2.1 onder d voor een maximale goot- en bouwhoogte van kassen van 10 en 12 meter; Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien dit in verband met technologische ontwikkelingen in de tuinbouw noodzakelijk is;
  • b. het bepaalde in lid 6.2.1 onder f in die zin dat de dakhelling 0° mag bedragen en niet meer dan 60° mag bedragen;

6.3.2 Afwijken windturbines

Met een omgevingsvergunning kan een windturbine worden gerealiseerd met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de windturbine mag geen hinder in de zin van geluid, slagschaduw en/of gevaar voor omwonenden veroorzaken;
  • b. de landschappelijke inpasbaarheid in voldoende mate is gewaarborgd;
  • c. de bouwhoogte van de windturbine mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • d. de afstand van een windturbine tot de dichtsbijzijnde belendingen dient ten minste tweelmaal de ashoogte te bedragen en de uiteinden van de rotor dienen ten minste 2 meter binnen de perceelsgrenzen blijven.

6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het plaatsen of het geplaatst hebben van onderkomens;
  • b. het opslaan of opgeslagen hebben van goederen, waarvan de aanwezigheid voor de bedrijfsvoering niet noodzakelijk is, met uitzondering van het gebruik van de aanwezige bedrijfsgebouwen voor het daarbinnen stallen van maximaal 5 caravans;
  • c. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • d. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen, bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van tuinbouwprodukten afkomstig van het betrokken tuinbouwbedrijf;
  • e. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen, uitgezonderd het verwerken van produkten afkomstig van het betrokken tuinbouwbedrijf;
  • f. een uitsluitend of overwegend gebruik:
    • 1. als tussenhandel voor agrarische en tuinbouwprodukten, toeristisch bedrijf en daarmee vergelijkbaar gebruik;
    • 2. ten dienste van: de levering van goederen en/of diensten voor het agrarisch-, tuinbouw- en/of ander bedrijf;
  • g. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in 6.1 onder a:

  • a. als tussenhandel voor tuinbouwprodukten;
  • b. voor insectenteelt, visteelt, siervissenkwekerij en de teelt respectievelijk kwekerij van daarmee vergelijkbare diersoorten als nevenactiviteit;
  • c. voor het binnen bedrijfsbebouwing stallen van meer dan 5 caravans, zulks in afwijking van 6.4.1 onder b. Deze afwijking wordt niet verleend dan nadat door de aanvrager is aangetoond dat geen rendabele bedrijfsvoering conform de bestemmming meer mogelijk is, de aanvraag is gebaseerd op aantoonbare verzoeken om stallingsruimte.

De genoemde afwijking wordt niet verleend nadat is aangetoond dat geen rendabele bedrijfsvoering meer mogelijk is en nadat is vastgesteld dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er dient geen negatieven invloed op de omgeving op te treden in de zin dat er geen milieubelastende functies worden gevestigd;
  • b. er dient geen sprake te zijn van een industriele uitstraling;
  • c. er dient geen sprake te zijn van visuele hinder;
  • d. er geient geen sprake te zijn van bovenmatige verkeersaantrekkende werking;
  • e. een en ander mag niet leiden tot een uitbreding van bebouwing in de vorm van een extra bedrijfswoning en/of bedrijfsbebouwing.