Plan: | Noordschermerdijk7 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0361.BP00203-0305 |
Initiatiefnemer is voornemens de schuur achter de groepsaccomodatie op het perceel te vergroten en te gebruiken voor bollenteelt en overige agrarische activiteiten. De groepsaccomodatie blijft voor recreatieve doeleinden in gebruik. De agrarische activiteiten bestaan uit de werkzaamheden die horen bij het coaten van de bloembollen en deze zullen alleen beperkt blijven tot dit perceel.
De inrichting van het perceel wordt aangepast door het aanleggen van een grindpad en het doortrekken van de bomensingel. Achter de schuur is een natuur(zwem-)vijver beoogd voor recreatieve doeleinden (in verband met de groepsaccomodatie). Daarnaast zal er een kleine schuur voor opslag van materieel dat nu op het terrein ligt worden gebouwd, waardoor een netter aangezicht van het terrein ontstaat. Tevens zal het asbestdak van de huidige schuur worden vervangen door een een nieuw dak met daarop zonnepanelen.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de vigrerende bestemming 'Recreatie' geen ruimte biedt voor agrarische bedrijvigheid zoals bollenteelt. Om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen aan de Noordschermerdijk 7 in Oterleek, gemeente Alkmaar, provincie Noord-Holland. De locatie ligt in het buitengebied en wordt omgeven door agrarische percelen en enkele woningen. De planlocatie is gelegen op drie percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Schermer, sectie L, nummer 318, 265 en 269. Deze percelen hebben een totale oppervlakte van 19.905 m² en het plangebied is gelegen op een deel daarvan (het plangebied beslaat ongeveer 4.500 m2). In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1: Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: PDOK viewer)
Figuur 1.2: Uitsnede kadastrale kaart (bron: Kadastralekaart.com)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2014'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Schermer op 30 september 2014.
In het bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming 'Recreatie', 'Tuin' en 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie'. Het gebied waarbinnen de initiatiefnemer wijzigingen aanbrengt valt alleen binnen de bestemming 'Recreatie'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor: a) dag- en verblijfsrecreatie; b) ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': uitsluitend volkstuinen, met de daarbij behorende paden, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen.
Het plangebied kent tevens de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. De voor 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
Er mag zonder het overleggen van een archeologisch rapport gebouwd worden indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
De nieuwe schuur wordt zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm geplaatst en betreft vervanging van bestaande bebouwing.
De planlocatie valt tevens binnen het bestemmingsplan 'Parkeren 2018', vastgesteld op 13 april 2018. Gemeenten moeten nu het beleid omtrent parkeren via het bestemmingsplan regelen. Hiervoor geldt een overgangsregeling tot 1 juli 2018. Dit betekent dat alle bestemmingsplannen na deze datum een parkeerregeling moeten bevatten. De 'Parkeernormennota Alkmaar 2020-2027' is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus.
Figuur 1.3: Uitsnede vigrerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Conclusie
Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2014', omdat de kapschuur en agrarische activiteiten niet passen binnen de gebruiksregels van de bestemming 'Recreatie'. De aanleg van de natuur(zwem-)vijver en het grindpad passen wel binnen de bestemming 'Recreatie'. Tevens moet er aangetoond worden dat het plan het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) van het achterliggend terrein van het perceel (met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie') niet aantast.
Het bestemmingsplan 'Noordschermerdijk7' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
In de huidige situatie is er op de planlocatie een recreatiewoning genaamd 'De Bietenhaven' (figuur 2.1) aanwezig. Daarachter is een schuur gevestigd, bestaande uit twee tegen elkaar geplaatste gebouwen. De situering van de schuur is weergegeven op onderstaande afbeeldingen (figuur 2.2 t/m 2.6) en voor het gemak genummerd op deel 1 en 2 om de situatie beter in beeld te brengen. De schuur wordt gebruikt voor agrarische activiteiten, opslag en werkplaats. Het overige perceel bestaat uit tuin bij de recreatiewoning en grasveld (agrarische bestemming).
Figuur 2.1: Recreatiewoning De Bietenhaven
Figuur 2.2: Situering van de huidige schuur
Figuur 2.3: Huidige situatie schuur deel 1
Figuur 2.4: Huidige situatie schuur deel 1 en links daarachter deel 2
Figuur 2.5: Huidige situatie achterkant schuur delen 1 en 2
Figuur 2.6: Huidige situatie schuur deel 2
Initiatiefnemer is voornemens om de huidige agrarische schuur aan te passen en beschikbaar te maken voor opslag en het coaten van bloembollen. Deel 1 zal uitgebreid worden met 77 m2. Deel 2 wordt vervangen door een nieuwe schuur van 435 m2. Dit is een uitbreiding van 220 m2. De bouwtekeningen voor de nieuwe kapschuur en uitbreiding van deel 1 is toegevoegd in bijlage 1. Tevens worden er aan het terrein kleine aanpassingen gedaan, zoals het doortrekken van de bomensingel en het plaatsen van een natuur(zwem-)vijver van 120 m2 en 1,5m diep ten behoeve van de groepsaccommodatie. Daarnaast wordt er rondom het plangebied een greppel aangebracht en worden er twee parkeerplaatsen beoogd. Zie de situatietekening op onderstaande afbeelding. In totaal wordt er ten opzichte van de huidige bebouwing 297 m2 bebouwing toegevoegd.
De functie van de schuur blijft gelijk aan het huidige gebruik (agrarisch, opslag en werkplaats). Het ontwerp is middels een landschappelijke inpassing tot stand gekomen, zie bijlage 2. Tevens is er een intentieverklaring opgesteld door van Agri Treat Projects voor het gebruik van ruimte en land, toegevoegd als bijlage 3. Deze is via de gemeente Alkmaar met de Provincie besproken en zij stonden positief tegen deze ontwikkeling en aanpassing. Door de landschappelijke inpassing draagt het initiatief bij aan de verbetering van de omgvingskwaliteit en de duurzaamheidsambities door de aanplant van extra bomen.
De eventueel wenselijke camperplaats is passend binnen de aanduiding in de groenbestemming.
Figuur 2.7: Situatieschets perceel, toekomstige situatie. Bron: initiatiefnemer.
Figuur 2.8: Plattegrond gewenste situatie bouwvlak perceel. Bron: initiatiefnemer.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,
woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de uitbreiding van een bedrijventerrein of de bouw van 12 of meer woningen. Onderhavig initiatief betreft de verbouwing van één schuur. De schuur wordt met minder dan 400 m2 uitgebreid, namelijk met 297 m2, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.
Conclusie
Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.
De structuurvisie van de provincie Noord-Holland, genaamd 'Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid' is op 19 november 2018 vastgesteld. Hierin staan de ambities geformuleerd omtrent economische ontwikkeling en leefomgeving. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kúnnen investeren in een prettige leefomgeving. Omdat het leefbaar houden van onze mooie provincie ook vraagt om grote investeringen in bijvoorbeeld het landschap, natuurontwikkeling en de transitie naar een duurzame energiehuishouding.
Er zijn vijf thema's waaronder de doelstellingen omtrent de hoofdambitie van de gemeente geformuleerd zijn, namelijk:
Alle vijf bewegingen hebben een economische drijver. Van de kansen die de kusten bieden voor toeristisch-recreatieve ontwikkeling in Dynamisch schiereiland tot de economische mogelijkheden die de transitie naar duurzame energie bieden voor de 'draaischijven' Den Helder en NZKG. De bewegingen verbinden deze economische kansen aan het versterken van de leefbaarheid, juist met het oog op duurzame economische groei. Bijvoorbeeld door de ontwikkeling van het metropolitane landschap nadrukkelijk onderdeel te maken van het gehele metropolitane systeem, inclusief de verstedelijking, alsook om de agrifoodsector te ondersteunen als partner om de biodiversiteit te vergroten.
De provinciale verordening NH2020 is op 1 januari 2023 geconsolideerd vastgesteld door de provincie Noord-Holland. Deze verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:
Planspecifiek
De planlocatie valt binnen een aantal themakaarten van de ruimtelijke verordening, waaraan artikelen zijn verbonden omtrent ruimtelijke ontwikkelingen in die omgeving. De planlocatie is gelegen in de gebieden van de themakaarten '2: Agrarische bedrijven', '3: Bijzonder provinciaal landschap (totaal)', '14: Landelijk gebied', '25: Peilbesluit', '29: Regionale waterkeringen' en '32: Permanente bollenteelt'. Hieronder is kort samengevat wat dit inhoudt voor de ruimtelijke ontwikkeling.
Kaart 2: Agrarische bedrijven
Artikel 6.33 Agrarische bedrijven
Conclusie: Het planvoornemen past binnen de regels gesteld in dit artikel en wijkt niet af van de gestelde eisen. De bebouwing wordt geconcentreerd in een bouwperceel, waarbij de omvang van het bouwperceel ten hoogste 2 hectare bedraagt. De oppervlakte van de nieuwe schuur bedraagt 435m2 en daarnaast komt er een gebouw voor de uitbreiding van de opslag van 77 m2, daarmee past de bebouwing binnen de regels.
Daarnaast mag volgens lid 2 recreatie (uitsluitend kleinschalige vormen) plaatsvinden als niet-agrarische bedrijfsfunctie, wanneer de omvang past binnen de op basis van het eerste lid bepaalde omvang van het bouwperceel. De huidige (kleinschalige) groepsaccomodatie De Bietenhaven voor recreatieve doelstellingen blijft behouden en wordt niet uitgebreid. Er zal wel een recreatieve natuur(zwem-)vijver van 120 m2 worden toegevoegd op het perceel. Tevens wordt er een parkeerplaats aangelegd voor de gasten van de groepsaccomodatie. Deze ruimtelijke ontwikkeling bestaat niet uit het toevoegen van bebouwing. De zwemvijver en parkeerplats kunnen binnen artikel 6.33 gerealiseerd worden zonder beperkingen.
Kaart 3: Bijzonder provinciaal landschap (totaal)
Conclusie: Er moet worden aangetoond dat de nieuwe schuur niet belemmerend is voor de kernwaarden van het provinciaal landschap. Er is een landschapstoets en erfinrichtingsplan (landschappelijke inpassing) opgesteld, toegevoegd als bijlage 2. Het plan is ingericht conform de richtlijnen zoals verwoord in de provinciale leidraad landschap en cultuurhistorie erfinrichting schermer (handboek erfinrichting schermer). Voorbeeld hiervan is dat het parkeren achter de rooilijn plaatsvind. Hieruit blijkt dat de schuur het provinciaal landschap niet negatief beïnvloedt. Door de nieuwe schuur en de beplanting wint het erf aan ruimtelijke kwaliteit.
Kaart 19: Landelijk gebied
Artikel 6.4 Kleinschalige ontwikkelingen
Ter plaatse van het werkingsgebied landelijk gebied kan een ruimtelijk plan uitsluitend voorzien in een kleinschalige ontwikkeling, niet zijnde een kleinschalige woningbouwontwikkeling indien:
Conclusie: De ontwikkeling betreft een kleinschalige verandering waarbij het perceel deels wordt heringericht en de schuur voor bollenteelt wordt vernieuwd en met een klein opppervlakte wordt uitgebreid. Dit ruimtelijk plan past bij artikel 6.4 kleinschalige ontwikkeling.
Kaart 31: Peilbesluit
Artikel 6.82 Peilbesluit
Conclusie: Dit artikel heeft geen invloed op het planvoornemen.
Kaart 32: Permanente bollenteelt
Artikel 6.36 Permanente bollenteelt (grondbewerkingen voor permanenten bollenteelt uitgesloten)
Een ruimtelijk plan kan uitsluitend ter plaatse van het werkingsgebied permanente bollenteelt voorzien in het toestaan van grondbewerkingen ten behoeve van de permanente bollenteelt, zoals bezanden, omzetten en opspuiten.
Conclusie: Het uitbreiden en vernieuwen van de schuur is passend binnen provinciaal beleid. Grondbewerkingen voor bollenteelt worden uitgesloten. Voorliggend plan betreft enkel het coaten van bloembollen in een schuur zonder daarbij grondbewerkingen uit te voeren.
Kaart 36: Regionale waterkeringen
Artikel 6.77 Regionale waterkeringen
Conclusie: Het planvoornemen heeft geen invloed op de regels omtrent regionale waterkeringen.
Artikel 6.16 Verblijfsrecreatie
Conclusie: Het planvoornemen voldoet aan bovenstaande eisen, want het is getoetst aan de Regionale visie verblijfsrecreatie Noord Holland Noord (2017) en de bewoning van de recreatieverblijven is niet toegestaan ook gaat het om bedijfsmatige exploitatie van de verblijfsrecreatie.
Vanuit het provinciaal beleid zijn de thema's 'Sterke kernen sterke regio's' en 'Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving' werkzaam op het plangebied. Het is wenselijk dat de natuurlijke omgeving behouden blijft en dat de ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied niet afwijken van de regels uit verordening. 'Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving' gaat over het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector. De schuur wordt vernieuwd en deels vergroot. De nieuwe oppervlakte past binnen het huidige bouwvlak. Het nieuwe ontwerp zal van positieve invloed zijn op de bollenteelt, doordat er meer ruimte komt voor de werkzaamheden en het pand kwalitatief beter en praktischer is. Door het bouwen van een nieuwe schuur, waarbij het ontwerp qua vormgeving overeenkomt met de huidige schuur, doet de ontwikkeling geen afbreuk aan de landelijke omgeving.
De gemeenteraad van Alkmaar heeft op 5 oktober 2017 de Omgevingsvisie Alkmaar 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Alkmaar 2040 is een strategisch beleidsdocument dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving van Alkmaar. De visie biedt een handvat om op hoofdlijnen sturing te geven aan de ontwikkeling van stad en land tot 2040. Sturing vindt plaats op omgevingskwaliteit, een begrip dat naast ruimtelijke kwaliteit ook de mate van leefbaarheid van een gebied en zaken als concurrentiekracht en milieukwaliteit meeneemt.
In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de dorpen in het landelijk gebied allemaal beschikken over hun eigen kenmerken. Kleinschalige woonontwikkelingen binnen de dorpen kunnen de bestaande dorpsstructuur bekrachtigen. Het ontwikkelen van generieke woningbouwplannen zonder contextuele inpassing zijn niet het uitgangspunt. Als leidraad geldt het dorpseigen ontwikkelen: de oorspronkelijke dorpsstructuur is leidend als ruimtelijk uitgangspunt voor nieuwe kleinschalige ontwikkelingen. De dorpen blijven compact, met uitzondering van Stompetoren, dat nog kan groeien door woningbouw in het westelijk deel als laatste afsluiting van het dorp.
Het wordt door de gemeente belangrijk gezien om de gemeenschapszin en daarmee de vitaliteit in de dorpen te behouden. De toename van mobiliteit en de technologische vooruitgang maken het mogelijk in relatieve isolatie te kunnen beschikken over veel voorzieningen, zoals zorg of dagelijkse boodschappen. Het menselijke aspect van elkaar ontmoeten moet daar niet onder leiden en blijft centraal staan in de dorpen.
Kaart landelijk gebied Alkmaar, Omgevingsvisie Alkmaar 2040.
Betekenis voor het project
De voorgenomen ontwikkeling betreft een kleinschalige ontwikkeling die zich voegt binnen de bestaande structuur van het landelijke gebied, in de zone van de droogmakerij (zie aanduiding op bovenstaande afbeelding 'kaart landelijk gebied Alkmaar'). De Schermer droogmakerij is een unieke innovatie uit de 17de eeuw, waarvan de werking en functie tot de dag van vandaag zijn behouden. Het landschap van de droogmakerijen kenmerkt zich door een heldere structuur en openheid. Er worden geen grote aanpassingen gedaan aan de huidige bebouwing, de heldere structuur en openheid blijft behouden. Het plan is passend binnen de gemeentelijke Ontwikkelingsvisie.
Beeldkwaliteitsplan Schermer 2005
In 2005 heeft gemeente Schermer een beeldkwaliteitsplan voor het gehele gemeentelijk grondgebied vastgesteld. In beginsel is het beeldkwaliteitsplan gericht op de onderbouwing van nieuwe ontwikkelingen of mogelijkheden daartoe buiten de bebouwde kom waarbij de gemeente verantwoording aflegt over de aansluiting bij de landschappelijke en cultuurhistorische context.
Betekenis voor het project
Het beeldkwaliteitsplan is een belangrijk uitgangspunt om nieuwe ontwikkelingen te koppelen aan de bestaande bebouwingsstructuur. Voor de kern Oterleek is aangegeven dat het onwenselijk is de weinig aanwezige open ruimten in het lint te verdichten. In het beeldkwaliteitsplan is aangegeven dat achter het lint ruimte is voor groei in de vorm van verzamelerven. Op deze wijze zouden een aantal rommelige of lege landjes (zoals aanwezig in het onderhavige plangebied) zorgvuldig bebouwd kunnen worden zonder dat het dorpsbeeld aan het lint wijzigt. Hierdoor geeft het beleid doorgang voor de verbouwing van de huidige schuur. De beoogde ontwikkeling doet geen afbreuk aan de bebouwingsstructuur en voorkomt verrommeling op het perceel.
Door de landschappelijke inpassing draagt het initiatief bij aan de verbetering van de omgvingskwaliteit en de duurzaamheidsambities door de aanplant van extra bomen.
Het planvoornemen vormt geen belemmeringen op de instandhouding van het landelijk gebied. Het past bij het beeldkwaliteitsplan Schermer en er wordt geen afbreuk gedaan aan de kernkwaliteiten van de droogmakerijzone (heldere structuur en openheid van het landschap).
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Op de planlocatie is op de plaats waar een nieuw schuurgedeelte wordt gebouwd al zo'n 35 jaar een betonplaat aanwezig. Op deze betonplaat wordt de schuur uitgebreid. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Voorgenomen initiatief zal geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het NNN. De ontwikkeling zal geen negatief effect hebben op flora en fauna.
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Stikstofdepositie
Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit plan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft 'Eilandspolder' op een afstand van circa 5 kilometer. Met de beoogde ontwikkeling zal er aan de huidige gebruikssituatie niets wijzigen, gezien de huidige schuur ook gebruikt wordt voor agrarische activiteiten. Een stikstofdepositieberekening wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Onderhavig initiatief betreft een functiewijziging van recreatie naar agrarisch (bollenteelt). Ten aanzien van het initiatief zullen er beperkte graafwerkzaamheden worden uitgevoerd (er wordt een kleine zwemvijver gerealiseerd met een diepte van zo'n 1,50 meter). Op de locatie zijn geen bodemverontreinigingen bekend of bekende locaties van ernstige bodemverontreiniging die met spoed moeten worden gesaneerd. De omgevingsdienst van Alkmaar heeft als reactie op het voorontwerp bestemmingsplan aangegeven dat er een verkennend bodemonderzoek nodig is om de bodemkwaliteit vast te stellen. Dit wordt noodzakelijk geacht doordat er in de nieuwe schuur personen voor langere tijd aanwezig zijn en doordat er met de ontwikkeling een zwemvijver wordt beoogd.
Het bodemonderzoek is uitgevoerd door Landview bodemonderzoek (Bijlage 4). Uit het onderzoek blijkt dat voor het grootste gedeelte van het plangebied er geen verontreinigingen zijn die boven de interventiewaarde uitkomen. Echter zijn er op 2 boringen een verontreining met zink aangetroffen. Normaal gesproken zal dit aanvullend onderzocht moeten worden en mogelijk gesaneerd. De verontreiniging is echter alleen aangetroffen onder het beton. De oorzaak zal mogelijk onderliggend puin zijn onder de beton. In de toekomst blijft deze verontreiniging ook geheel afgeschermd door de betonnen vloer. Daarom is er geen aanvullende actie noodzakelijk.
Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht (plaat)materiaal of potentieel asbestverdacht puin aangetroffen. Tijdens een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) wordt de bodem niet specifiek op asbest onderzocht. Om cijfermatig uit te sluiten of er asbest in de bodem aanwezig is, is uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk. Indien het bodemonderzoek voorafgaand aan eventuele sloop van opstallen, waar asbest in of op is verwerkt, is uitgevoerd, zal het bevoegd gezag eisen dat NA sloop een verkennend asbestonderzoek wordt uitgevoerd
Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige perceel.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalende pand in het geldende bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat met het plan geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
Wel kent de omgeving beschermde cultuurhistorische kenmerken. Deze worden in de omgevingsvisie beschreven onder de Alkmaarse kwaliteiten van het landelijk gebied. Deze kwaliteiten bestaan uit:
Planspecifiek
Het planvoornemen stimuleert, met de realisatie van een vernieuwde schuur, de agrarische activiteiten op de planlocatie. Hiermee behoudt de locatie de eerste kernkwaliteit 'belangrijk agrarisch productiegebied'. Daarnaast is er recreatie op het plangebied aanwezig. Dit past bij de tweede kernkwaliteit van het landelijk gebied. De planlocatie bevindt zich in de zone van 'De Schermer droogmakerij'. Dit houdt in dat de heldere structuur en openheid van het landschap in stand gehouden dient te worden. De ontwikkeling zorgt niet voor een grote wijziging ten aanzien van de huidige bebouwing en het huidige gebruik. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling geen nadelige effecten heeft op de kernkwaliteiten van het landschappelijk gebied.
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die gelden in de voorgaande regelingen. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
De projectlocatie heeft een dubbelbestemming met betrekking tot archeologie. De locatie valt namelijk binnen de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 3' en 'Waarde – Archeologie 4'.
Doordat het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte maximaal 500 m2 betreft op bestaande fundering, is een archeologisch onderzoek volgens de regels uit artikel 25.2 niet noodzakelijk.
Voorts zijn op basis van deze wet mogelijke (toevals-)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Nieuwe archeologische verwachtingskaart gemeente Alkmaar
Op de nieuwe archeologische verwachtingskaart (16 juni, 2022) heeft het terrein waarde archeologie B en deels waarde archeologie E. Bij waarde B (oranje) kunnen er archeologische verplichtingen gekoppeld worden aan de omgevingsvergunning bij verstoringen van meer dan 50m2 en dieper dan 35cm, bij waarde E (blauw) kunnen er archeologische verplichtingen gekoppeld worden aan de omgevingsvergunning bij verstoringen van meer dan 10.000m2 en dieper dan 40cm.
Voor de geplande uitbreiding van de schuur en de zwemvijver zoals getekend in de ruimtelijke onderbouwing zijn er geen archeologische verplichtingen behalve de wettelijke meldingsplicht bij het doen van toevalsvondsten aan de gemeentelijk archeoloog.
De gewenste ontwikkeling vindt plaats op beschermd archeologisch gebied, maar doordat het vernieuwing op bestaande fundering betreft (kleiner dan 500 m2) en binnen het blauwe gebied (Waarde E) van de nieuwe archeologische waardenkaart valt is nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
Effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Luchtkwaliteit ter plaatse
Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De kaarten met concentratie luchtverontreinigende stoffen in de lucht op de onderhavig planlocatie zijn gebaseerd op de Atlas Leefomgeving van de Rijksoverheid.
Stof | Jaar 2018 | Jaar 2020 | Grenswaarde | Advieswaarde |
NO2 | 12.8 µg/m3 | 12.5 µg/m3 | 40 µg/m3 | 10 µg/m3 |
PM10 | 17.6 µg/m3 | 14.9 /m3 | 40 µg/m3 | 15 µg/m3 |
PM2,5 | 10.1 µg/m3 | 7.3 µg/m3 | 20 µg/m3 | 5 µg/m3 |
Waarden in het plangebied, grenswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit
Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5.
De advieswaarden van de WHO liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden. In de huidige situatie aan de Noordschermerdijk liggen de concentraties ver beneden de wettelijke grenswaarden en in het geval van PM10 zelfs onder deze advieswaarde. Voor wat betreft PM2,5 geldt dat er net niet wordt voldaan aan de advieswaarde, maar zoals blijkt uit bovenstaande tabel is de verwachting dat de jaargemiddelde concentraties in de toekomst verder zullen afnemen. De huidige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.
De planlocatie valt binnen het bestemmingsplan Parapluplan Parkeren 2018. Dit bestemmingsplan verwijst naar de parkeernormen die beschreven staan in de parkeernormennota Alkmaar 2017-2027. Deze parkeernormennota is in juni 2020 gewijzigd en vastgesteld voor de periode 2020-2027.
Binnen de parkeernormennota Alkmaar 2020-2027 valt de planlocatie in het gebied 'overige locaties'. De schuur wordt in de toekomstige situatie deels gebruikt voor bedrijvigheid (bollenteelt) en opslag. Per 100 m2 BVO is voor bedrijf/industrie een parkeernorm van 1,4 aanwezig met een bezoekerspercentage van 5% en voor opslag 0,8 met een bezoekersaantal van 5%. De uitbreiding van de schuur betreft 414 m2 BVO, waardoor er een parkeernorm van 3,2 (opslag, 0,8 x 4) en 5,6 (bedrijf, 1,4 x 4). Gemiddeld komt dit uit op 4 parkeerplaatsen op eigen terrein.
Het initiatief betreft slechts een beperkte uitbreiding van de al bestaande schuur en bedrijvigheid. Op onderstaande afbeelding is te zien dat er voldoende bestrating op eigen terrein aanwezig is voor het parkeren van de vier voertuigen van bedrijvigheid op planlocatie.
Conclusie
Daar parkeren op eigen terrein wordt opgelost, vormt het aspect parkeren geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het plangebied wordt ontsloten via de 60 km/h-weg Noordschermerdijk.
De verkeersbewegingen veranderen met onderhavig initiatief nauwelijks, waardoor er geen verkeersaantrekkende werking/verkeersgeneratie berekend hoeft te worden.
Conclusie
De huidige verkeerssituatie blijft hetzelfde. Er is geen nader onderzoek nodig.
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt niet of nauwelijks toe.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
De locatie is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plan binnen de geluidzone van wegverkeer, namelijk van de Noordschermerdijk (60 km/h). Omdat de beoogde ontwikkeling geen gevoelige functie heeft (schuur – agrarische activiteit/opslag) is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet nodig.
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'. De omgeving van het plangebied kan, gelet op de ligging aan de Noordschermerdijk 7 met de afwisseling van functies 'Tuin', 'Recreatie' en 'Agrarisch met waarden - cultuurhistorie', worden gekarakteriseerd als rustig buitengebied.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid. Een schuur heeft geen gevoelige functie in het kader van milieuzonering. De schuur zal geen overlast geven op de directe omgeving. In de directe omgeving is een klusbedrijf (niet-gevoelige functie) gelegen op 200 meter afstand. Daarnaast zijn er agrarische percelen/weilanden gelegen.
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt uitbreiding van de schuur niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Een schuur is volgens de werking van het Bevb of Bevi geen kwetsbaar object. Hierdoor hoeft de herbouw niet getoetst te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2014' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Waterplan Hollands Noorderkwartier: 2022-2027
De Alkmaarse-dorpskernen in de Schermer vallen onder het Waterschap Hollands Noorderkwartier. Het waterschap heeft voor de periode 2022-2027 een waterplan opgesteld, waarin de koers en de opgaven van het waterschap benoemd worden. Met het waterbeheer wordt er gezorgd voor voldoende, gezond en schoon water om van te leven en te werken en te recreëren, voor mens, dier en natuur. Het maatschappelijk belang van water neemt steeds verder toe door klimaatverandering, drukte in de fysieke leefomgeving en toenemend watergebruik.
Gebiedsgericht samenwerken
Brede maatschappelijke opgaven vragen om gebiedsgerichte aanpak. Daarnaast kunnen gebiedseigen kenmerken vragen om een lokale aanpak. De rol van water in deze vraagstukken wordt steeds belangrijker, denk aan de impact van droogte en zeespiegelstijging. Het waterbeheer wordt daarmee steeds meer een onderdeel van bredere maatschappelijke vraagstukken. Het goed borgen van het waterbelang in ruimtelijke ontwikkelingen is meer dan ooit in ieders belang voor een toekomstbestendige leefomgeving.
De keuzes voor het waterbeheer blijft het waterschap in samenhang met al deze vraagstukken maken, met daarbij de overkoepelende doelen uit de Nationale Omgevingsvisie in het achterhoofd. Zo willen ze samen met partners in ons gebied de komende jaren de keuzes omtrent water als leidend principe in de ruimtelijke ordening (functie volgt peil versus peil volgt functie) verder uitwerken.
Omgevingsinclusief beleid (NOVI)
Het waterschap Hollands Noorderkwartier hanteert de afwegingsprincipes voor 'omgevingsinclusief beleid' van de NOVI. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
3. Afwentelen wordt voorkomen.
Dit betekent niet dat iedereen 'overal' voor verantwoordelijk is of zou moeten zijn. Het gaat er om dat elke overheidslaag doet waar hij goed in is, én er efficiënt en effectief samengewerkt kan worden aan de grote opgaven in ons beheergebied.
Met dit planvoornemen neemt de verharding niet toe, omdat er op de ondergrond al 35 jaar een betonnen plaat ligt waarop gebouwd gaat worden. Het waterschap heeft de plannen gezien en ziet geen bezwaren tegen het voornemen. Voor ontwikkelingen die binnen de beschermingszone van de waterkering vallen zal altijd een nieuwe beoordeling van het waterschap nodig zijn. Deze beschermingszone blijft behouden in het bestemmingsplan.
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen worden er geen bezwaren verwacht tegen onderhavig initiatief.
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken:
In de gewenste situatie wordt de schuur verbouwd en daarmee deels uitgebreid. Tevens krijgt het perceel enkele aanpassingen, zoals het vergroten van de bomensingel en het aanleggen van een zwemvijver ten behoeve van de groepsaccomodatie.
Locatie:
Het plangebied is gelegen aan de Noordschermerdijk 7 te Oterleek. Het is gelegen in het buitengebied van Oterleek, direct aan de dijk. Het plangebied is 5 km verwijderd van het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied 'Eilandspolder'. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied is gelegen tegenover het plangebied op 50 meter afstand, weergegeven op onderstaande afbeelding.
Groen = Hier is het Natuurnetwerk gereed (Bron: NNN Voortgangskaart en adreszoeker)
Effecten:
Met het initiatief treden geen overtredingen op in het kader van de flora en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer en omliggende woningen, leidt niet tot luchtvervuiling, geluidsoverlast en bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd.
In het bestemmingsplan worden de diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet gelegen in kwetsbaar of waardevol gebied en het heeft geen nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Voor dit bestemmingsplan is het dan ook niet noodzakelijk een formele m.e.r.-procedure te doorlopen.
De kenmerken, locatie en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2014'.
Het bestemmingsplan 'Noordschermerdijk7' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Noordschermerdijk7' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
'Agrarisch - Bollenteelt'
De voor 'Agrarisch - Bollenteelt' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daaraan ondergeschikt:
met de daarbij behorende:
'Groen'
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen; waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en verhardingen; speelvoorzieningen.
'Water'
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
water; waterberging; het in stand houden van het langs de waterkant aanwezige riet- en oeverland in relatie tot de waterhuishouding;
met bijbehorende taluds en groenvoorzieningen.
'Recreatie'
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
dag en verblijfsrecreatie.
'Waarde - Archeologie 3'
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
'Waarde - Archeologie 4'
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
'Waterstaat - Waterkering'
De voor 'Waterstaat-Waterkering' aangewezen gronden - behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – zijn mede bestemd voor:
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
De buren wonen op ruime afstand op ca. 450 meter en op 600 meter. Met beide buren is over het plan gesproken en is de initiatiefnemer langsgeweest om de plannen toe te lichten. Zij hebben geen bezwaren tegen het voornemen.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.