direct naar inhoud van REGELS
Plan: Noordschermerdijk7
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.BP00203-0305

REGELS

behorende bij het bestemmingsplan Noordschermerdijk7

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Noordschermerdijk7 met identificatienummer NL.IMRO.0361.BP00203-0305 van de gemeente Alkmaar.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0361.BP00203-0305 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten (met uitzondering van houtteelt en fruitbomen) door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, mits de exploitatie grotendeels gebonden is aan de ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden als productiemiddel;

1.6 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.10 bedrijfsgebouw

een gebouw dat naar aard en inrichting dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11 bestaand

a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bollenteelt

de teelt van de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen, de teelt van snijbloemen en van vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid;

1.23 dagrecreatie

recreatie buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat;

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.26 hoofdgebouw

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 kwekerij

bedrijf gericht op het kweken van bomen en heesters of het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen of tuinbouwzaden; mits de exploitatie van deze bedrijven geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden;

1.28 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.29 omgevingsvergunning:

een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk en/of een vergunning voor bedrijfsactiviteiten die mogelijke hinder voor mens en milieu zullen veroorzaken;

1.30 ondergronds

onder peil;

1.31 peil

onder het peil wordt verstaan:

a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang met dien verstande dat indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen de laagste weg bepalend is;

b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

c. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.32 recreatieve voorzieningen

gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding met uitzondering van seksinrichtingen en horecavoorzieningen;

1.33 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.34 verblijfsrecreatie

het tegen boeking per nacht aanbieden van een kort verblijf (voor een periode van maximaal 3 maanden) aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben en waarbij het eventueel verstrekken van voedsel en dranken ondergeschikt is;

1.35 volwaardig agrarisch bedrijf

een duurzaam agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volledige arbeidskracht die binding heeft met het agrarische bedrijf, met een daarbij passende bedrijfsomvang, ofwel waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat het bedrijf zal uitgroeien tot de vereiste minimale omvang;

1.36 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.37 Voorgevelrooilijn

een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt;

1.38 woning

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 verticale bouwdiepte ondergrondse bouwwerken

Van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Bollenteelt

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch-Bollenteelt' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een agrarisch bedrijf gericht op bollenteelt, niet zijnde glastuinbouw;
  • b. een agrarisch bedrijf gericht op akkerbouw;
  • c. een agrarisch bedrijf gericht op tuinbouw;
  • d. een agrarisch bedrijf gericht op grondgebonden veehouderij;
  • e. agrarische bedrijfswoningen;
  • f. grasland of weiland al dan niet in gebruik voor hobbymatige beweiding door dieren;
  • g. bestaande paardenbakken en paddocks;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. het behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden waaronder de cultuurhistorische verkaveling;
  • i. het behoud van de openheid van het landschap;
  • j. extensief dagrecreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • k. voorzieningen zoals (ontsluitings-) wegen, agrarische kavelpaden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging.
3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van een volwaardig agrarisch bedrijf, met in achtneming van de volgende bepalingen:

3.2.1 Bedrijfsgebouwen
  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte en nokhoogte van gebouwen niet zijnde kassen, mag niet meer dan 6 m respectievelijk 10 m bedragen;
  • c. gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 60° mag bedragen.
3.2.2 Teeltondersteunende kassen en voorzieningen
  • a. binnen het bouwvlak mogen teeltondersteunende kassen en voorzieningen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 2000 m²;
  • b. de hoogte van teeltondersteunende kassen en voorzieningen bedraagt maximaal 3 m;
  • c. teeltondersteunende voorzieningen mogen ook buiten het bouwvlak worden opgericht in de periode december tot juli.
3.2.3 Bedrijfswoningen
  • a. per bouwvlak is het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’, geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • b. de bedrijfswoning dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. de bedrijfswoning mag, voor zover nog niet aanwezig, worden gebouwd, mits daarvoor of gelijktijdig een, bij het agrarisch bedrijf behorend bedrijfsgebouw is of wordt gebouwd en dit gebouw een inhoud heeft van ten minste 750 m³;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning, geen stolp zijnde, mag niet meer dan 750 m³;
  • e. de bedrijfswoning, geen stolp zijnde, dient van een kap te worden voorzien,waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
  • f. de goothoogte van de bedrijfswoning, geen stolp zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen en de nokhoogte niet meer dan 10 m;
  • g. indien de bedrijfswoning een stolp betreft mag de oppervlakte niet minder dan 200 m² bedragen;
  • h. indien de bedrijfswoning een stolp betreft mag de goothoogte niet meer dan 3 m bedragen of 3,5 m uitsluitend voor de voorgevel;
  • i. indien de bedrijfswoning een stolp betreft, dient deze van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 45° en niet meer dan 50° mag bedragen;
  • j. de afstand van bedrijfswoningen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen.
3.2.4 Erfbebouwing bij de bedrijfswoning
  • a. bij een bedrijfswoning mag binnen het bouwvlak erfbebouwing worden gebouwd, waarvan de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 54 m² mag bedragen;
  • b. de goothoogte en nokhoogte mag niet meer dan 3 m respectievelijk 7 m bedragen.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen het bouwvlak zijn de volgende bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan:

  • a. silo’s en hooitorens met een maximale hoogte van 10 meter;
  • b. erf- en terreinafscheidingen met een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  • c. indien er sprake is van een grondgebonden paardenfokkerij zijn binnen het bouwvlak paardenbakken, paddocks en longeercirkels toegestaan met aan maximale hoogte van 1,5 meter en stapmolens met een maximale hoogte van 3 meter;
  • d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale bouwhoogte van 6 meter, met dien verstande dat paardenbakken en paddocks niet zijn toegestaan.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijking bouwhoogte

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot maximaal 8 respectievelijk 12 m, en het mogelijk maken van een afwijkende dakhelling teneinde bijzondere stalvormen te realiseren, indien dit noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering.

3.3.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.5 voor het toestaan van silo’s en hooitorens binnen het bouwvlak tot een hoogte van maximaal 15 meter.

3.3.3 Mestopslagplaats

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor het oprichten van een mestopslagplaats met bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak, mits:

  • 1. binnen het bouwvlak onvoldoende ruimte aanwezig is, of plaatsing binnen het bouwvlak vanwege milieuhygiënische redenen niet mogelijk is.
  • 2. de inhoud van de mestopslagplaats mag niet meer dan 750 m³ bedraagt;
  • 3. de wanden van de mestopslagplaats niet hoger dan 5 m zijn en het hoogste punt van de mestopslag niet hoger dan 6 m is.
3.3.4 Paardenbak/paddock

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.5 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak en een paddock onder de volgende voorwaarden:

  • a. zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat slechts één paardenbak en één paddock is toegestaan behorende bij de (bedrijfs-)woning waar de paardenbak of paddock voor wordt aangevraagd. Als het een grondgebonden paardenfokkerij betreft, is het aantal paardenbakken en paddocks binnen het bouwvlak niet begrensd en is buiten het bouwvlak één paardenbak en één paddock toegestaan op grond van dit artikel;
  • b. buiten het bouwvlak geldt dat de paardenbak en de paddock binnen een afstand van maximaal 100 meter vanaf de bestemming ‘Verkeer’ moet worden gerealiseerd;
  • c. indien de paardenbak of de paddock wordt aangelegd ten behoeve van de bestemming Wonen is de paardenbak of de paddock uitsluitend toegestaan indien binnen de bestemming Wonen geen paardenbak of paddock aanwezig is;
  • d. gezamenlijk oppervlak paardenbak en paddock maximaal 1200 m², waarbij de paardenbak een maximale afmeting heeft van maximaal 20 x 40 m;
  • e. de paardenbak en de paddock moeten achter het hoofdgebouw of de (bedrijfs-)woning worden geplaatst;
  • f. de paardenbak dient in de lengte in het verlengde van de bestaande bebouwing aangelegd te worden;
  • g. hekwerken om de paardenbak en de paddock zijn toegestaan tot maximaal 1,50 m hoog;
  • h. binnen het bouwvlak is een inrichtingsplan met beschrijving aanleg paardenbak en behoud en versterking kernwaarden van het erf, inclusief erfbeplantingsplan en uitvoering conform dit plan verplicht;
  • i. stapmolens, longeercirkels en lichtmasten zijn niet toegestaan;
  • j. de paardenbak en de paddock dienen te worden aangelegd op een minimale afstand van 25 meter van de (bedrijfs-) woning van derden;
  • k. de gebiedseigen waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
3.3.5 Tweede bedrijfswoning

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder a ten behoeve van een tweede bedrijfswoning mits:

  • a. er sprake is van een grondgebonden veehouderij;
  • b. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
  • c. de tweede bedrijfswoning op niet meer dan 75 meter van de bestaande bebouwing af wordt gerealiseerd.
3.3.6 Afwijking dakhelling

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.3 ten behoeve van het aanpassen van de dakhelling om een mansardekap te realiseren, mits:

  • a. de hellingshoek van het onderdakvlak 70 tot 80 graden bedraagt en de hellingshoek van het bovendakvlak 25 tot 35 graden bedraagt;
  • b. de verhouding van de bouwhoogte van de gevel en de hoogte van de kap ligt tussen 1:1,3 en 1:2;
  • c. de breedte van het hoofdgebouw maximaal 8 meter bedraagt.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Agrarisch bedrijf

Per bouwvlak is één volwaardig agrarisch bedrijf toegestaan zoals bedoeld in lid 3.1.

3.4.2 Gebruiksregels nevenactiviteiten algemeen

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden geldt dat de volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:

  • a. kleinschalige bedrijvigheid in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten algemeen;
  • b. bed and breakfast met een maximum van vier slaapplaatsen;
  • c. dierveredeling;
  • d. een boerderijwinkel tot een oppervlakte van 200 m².
3.4.3 Voorwaarden nevenactiviteiten

De volgende voorwaarden gelden voor nevenactiviteiten genoemd in lid 3.4.2:

  • 1. maximaal 650 m² aan bebouwing en 40% van het bouwvlak mogen worden benut ten behoeve van alle nevenactiviteiten gezamenlijk;
  • 2. in geval van dierveredeling is 300 m² aan bebouwing toegestaan;
  • 3. de nevenactiviteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • 4. de hoofdfunctie dient agrarisch te blijven;
  • 5. er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • 6. buitenopslag niet is toegestaan (anders dan voor het agrarisch bedrijf);
  • 7. van de nevenactiviteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking uitgaan met dien verstande dat in de gevallen dat de provincie de wegbeheerder is van de weg waar het agrarische bedrijf zich aan bevindt, het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de nevenactiviteit niet mag toenemen en vooraf overleg plaats dient te vinden met de wegbeheerder;
  • 8. binnen het bouwvlak voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken ten behoeve van nevenactiviteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.2 , ten behoeve van:

  • a. agrarische hulpbedrijven;
  • b. paardenstalling;
  • c. dierveredeling;
  • d. activiteiten die zien op veredeling;
  • e. zorgboerderijen en overige vergelijkbare kleinschalige zorgfuncties, inclusief ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
  • f. bezoekerscentra zoals een museum of tentoonstellingsruimte;
  • g. de verhuur van recreatieve middelen;
  • h. kleinschalige horecagelegenheid behorende bij en ondergeschikt aan de dagrecreatie tot maximaal 50 m²;
  • i. recreatie-eenheden tot maximaal vijf zelfstandige verblijfsruimtes en niet groter dan 35 m² per zelfstandige verblijfsruimte;
  • j. kleinschalig kampeerterrein onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het maximum aantal standplaatsen bedraagt 20;
    • 2. per standplaats mogen maximaal één kampeermiddel en maximaal 2 bijzettentjes worden geplaatst;
    • 3. demontabele verblijfsaccommodaties zijn toegestaan, maximaal 6 eenheden als onderdeel van de hiervoor genoemde 20 standplaatsen;
    • 4. de oppervlakte van het kampeerterrein mag maximaal 5.500 m² bedragen;
    • 5. een kampeerterrein dient primair binnen het bouwvlak te worden ingericht;
    • 6. indien de maximaal toegestane oppervlakte van 5.500 m² niet binnen het bebouwingsvak kan worden gerealiseerd, mogen de direct op het bebouwingsvak aansluitende gronden worden gebruikt tot een maximum van 1500 m²;
    • 7. bebouwing ten behoeve van het kampeerterrein mag alleen binnen het aangegeven bebouwingsvak plaatsvinden;
    • 8. een erfinrichtingsplan is vereist waarin voorwaarden ten behoeve van de landschapskwaliteit, de kampeerkwaliteit en de veiligheid zijn opgenomen;
    • 9. het kampeerterrein en de bijhorende parkeerplaatsen dienen zich achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning te bevinden;
    • 10. om een bepaalde ruimtelijke kwaliteit te garanderen, moet een standplaats een bruto minimummaat van 120 m² hebben;kamperen is toegestaan in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober, kampeermiddelen mog
    • 11. en buiten dit seizoen niet blijven staan;
    • 12. minimale afstand tot de bestemming Wonen 50 m gemeten vanaf de gronden die in gebruik zijn voor het kampeerterrein.
3.5.2 Voorwaarden afwijken ten behoeve van nevenactiviteiten

De nevenactiviteiten genoemd onder lid 3.5.1 moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • 1. maximaal 650 m² aan bebouwing binnen het bouwvlak mag worden benut ten behoeve van alle nevenactiviteiten gezamenlijk genoemd in lid 3.4 en 3.5, met dien verstande dat het bouwvlak voor maximaal 40% mag worden benut met uitzondering van kleinschalig kamperen;
  • 2. met uitzondering van het kleinschalig kamperen, dienen de nevenactiviteiten binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • 3. de hoofdfunctie dient agrarisch te blijven;
  • 4. er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • 5. in geval van dierveredeling is 1300 m² aan bebouwing toegestaan;
  • 6. buitenopslag niet is toegestaan (anders dan voor het agrarisch bedrijf);
  • 7. van de nevenactiviteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking uitgaan;
  • 8. er dient sprake te zijn van een acceptabele verkeerssituatie;
  • 9. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen binnen het bouwvlak;
  • 10. omringende bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering onevenredig worden benadeeld;
  • 11. er mag geen onevenredige afbreuk aan het woon- en leefklimaat van omringende woningen worden gedaan.
  • 12. in geval van zorgfuncties is een zorginstelling met overnachtingsmogelijkheid niet toegestaan.
3.5.3 Uitzondering afwijking omgevingsvergunning nevenactiviteiten

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.5.1 is niet nodig voor nevenactiviteiten die bestaan op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en die tevens voldoen aan het begrip bestaand uit artikel 1.14.

3.5.4 Afwijken ten behoeve van een plattelandswoning

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van een plattelandswoning met bijbehorende erven, tuinen en bouwwerken, ter plaatse van de agrarische bedrijfswoning, onder voorwaarde dat:

  • a. er geen functionele relatie meer bestaat tussen het agrarisch bouwvlak en de agrarische bedrijfswoning;
  • b. het agrarische bouwvlak in stand blijft;
  • c. het ontnemen van de agrarische bedrijfswoning de bedrijfsvoering van het agrarische bouwvlak niet mag belemmeren;
  • d. bij het bijbehorende agrarische bouwvlak geen nieuwe bedrijfswoning meer wordt toegestaan;
  • e. bij een plattelandswoning binnen het bouwvlak erfbebouwing mag worden gebouwd onder de voorwaarden genoemd in lid 3.2.4;
  • f. de plattelandswoning gesplitst mag worden in meerdere woningen indien voldaan wordt aan de volgende waarden: er is sprake van een stolp, de inhoud per woning bedraagt niet minder dan 225 m³, de oppervlakte per woning bedraagt niet minder dan 100 m²; per woning is maximaal 30 m² aan erfbebouwing toegestaan; aan het bestaande stedenbouwkundige beeld, het oorspronkelijke karakter van de bebouwing en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan.
3.5.5 Afwijken ten behoeve van huisvesting tijdelijke werknemers

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van huisvesting voor tijdelijke werknemers onder voorwaarde dat:

  • a. de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwvlak;
  • b. de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;
  • d. de tijdelijke werknemers noodzakelijk zijn voor een goede agrarische bedrijfsvoering;
  • e. de huisvestingsmogelijkheid niet het gehele jaar mag worden bewoond, maar slechts gedurende het seizoen dat de arbeiders werkzaam zijn (gedurende 9 kalendermaanden);
  • f. per agrarisch bedrijf huisvesting mag worden geboden aan maximaal 5 seizoensarbeiders;
  • g. het huisvesten van tijdelijke werknemers als eerste gezocht dient te worden in bestaande bedrijfsgebouwen, of door middel van logies in de agrarische bedrijfswoningen;
  • h. indien hetgeen onder g niet mogelijk is, dan kan gedacht worden aan het oprichten van een nieuwe bebouwing binnen de grenzen van het bouwvlak.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders buiten het bouwvlak de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met uitzondering van kavelpaden tot een breedte van 4 m;
  • b. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het veroorzaken van ontploffingen in de grond alsmede het verrichten van proefboringen en andere boringen ten behoeve van het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;
  • e. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  • f. het graven, vergraven, dempen of dichten van waterlopen, waterpartijen en het maken van dammen;
  • g. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en opgaande beplanting;
  • h. verbreden, verdiepen of anderszins wijzigen en verbeteren van waterlopen, van plassen, sloten, greppels of andere watergangen;
3.6.2 Uitzondering

Het in lid 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van bestaande drainage, voor zover aangelegd binnen hetzelfde tracé;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.6.3 Afwegingskader
  • a. een in lid 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen, de landschappelijke, de natuurlijke, aardkundige en de cultuurhistorische waarden van deze gronden, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind;
  • b. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 plegen burgemeester en wethouders overleg met de betrokken beheerders van water, dijk en kade voor zover van toepassing.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening te wijzigen in de bestemming Wonen, Bedrijf, Recreatie, Maatschappelijk, waarbij in ieder geval de volgende voorwaarden gelden:

  • a. aangetoond moet worden dat de agrarische bedrijfsvoering op de locatie niet meer levensvatbaar is;
  • b. het gehele agrarisch bedrijf ter plaatse moet definitief zijn beëindigd of worden beëindigd;
  • c. nieuwe niet-agrarische functies mogen geen afbreuk doen aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische of groenblauwe kwaliteiten of karakteristieken van het gebied;
  • d. nieuwe niet-agrarische functies alleen mogen worden gerealiseerd binnen het bouwvlak waarbij het bouwvlak dient te worden verkleind ten opzichte van het agrarische bouwvlak en nieuwe bebouwing niet is toegestaan;
  • e. nieuwe niet-agrarische functies mogen geen beperking betekenen van bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en woonfuncties;
  • f. nieuwe niet-agrarische functies moeten op voldoende afstand zijn gelegen van gevoelige functies zoals woningen, om hinder te voorkomen;
  • g. er mag geen onevenredig grote verkeersbelasting op de wegen ontstaan;
  • h. parkeren mag alleen op de bij de betreffende bebouwing behorende gronden plaatsvinden;
  • i. functiewijziging is niet toegestaan voor gronden met de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’.
3.7.2 Wonen en tuin

Voor de wijziging in de bestemming Wonen en Tuin gelden in aanvulling op lid 3.7.1 de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie is uitsluitend gesitueerd in de voormalige bedrijfswoning;
  • b. de woonfunctie mag de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet beperken;
  • c. de eventuele extra parkeerplaatsen worden op het eigen bouwperceel gerealiseerd;
  • d. stolpen mogen gesplitst worden in meerdere woningen indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de stolp en per gesplitste woning is een grondoppervlak van minimaal 100 m² vereist;
  • e. indien alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en dit minimaal 1000 m² bedraagt, is één extra woning toegestaan;
  • f. het gebruik van op het tijdstip van wijziging aanwezige voormalige agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van hobbymatig gebruik en/of opslag is toegestaan;
3.7.3 Bedrijf

Voor de wijziging in de bestemming Bedrijf gelden in aanvulling op lid 3.7.1 de volgende voorwaarden:

  • a. er zijn bedrijven toegestaan uit categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten algemeen met dien verstande dat slechts op gronden gelegen binnen de aanduiding ‘overige zone-hoofdontwikkelingszone’ bedrijvenfuncties zijn toegestaan uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten hoofdontwikkelingszone;
  • b. een bedrijf uit een hogere milieucategorie is slechts toegestaan indien aangetoond kan worden dat de milieubelasting vergelijkbaar is of dat er geen omringende functies worden belemmerd;
  • c. voormalige agrarische bebouwing mag worden benut ten dienste van de functie bedrijven tot ten hoogste 650 m². Het teveel dient te worden gesloopt;
  • d. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.
3.7.4 Recreatie

Voor de wijziging in de bestemming Recreatie gelden in aanvulling op lid 3.7.1 de volgende voorwaarden:

  • a. een kleinschalige horecagelegenheid ten behoeve van en ondergeschikt aan de dagrecreatie is mogelijk met een maximale oppervlakte van 50 m²;
  • b. voormalige agrarische bebouwing mag worden benut ten dienste van de functie recreatie tot ten hoogste 650 m² (exclusief bed and breakfast voorzieningen tot maximaal vier slaapplaatsen). Het teveel dient te worden gesloopt;
  • c. voor recreatieappartementen geldt dat deze zijn toegestaan tot maximaal zes zelfstandige verblijfsruimtes niet groter dan 35 m² per zelfstandige verblijfsruimte;
  • d. een kleinschalig kampeerterrein is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het maximum aantal standplaatsen bedraagt 20;
    • 2. per standplaats mogen maximaal één kampeermiddel en maximaal 2 bijzettentjes worden geplaatst;
    • 3. demontabele verblijfsaccommodaties zijn toegestaan, maximaal 6 eenheden als onderdeel van de hiervoor genoemde 20 standplaatsen;
    • 4. de oppervlakte van het kampeerterrein mag maximaal 5.500 m² bedragen;
    • 5. een kampeerterrein dient primair binnen het bouwvlak te worden ingericht;
    • 6. indien de maximaal toegestane oppervlakte van 5.500 m² niet binnen het bebouwingsvak kan worden gerealiseerd, mogen de direct op het bebouwingsvak aansluitende gronden worden gebruikt tot een maximum van 1500 m²;
    • 7. bebouwing ten behoeve van het kampeerterrein mag alleen binnen het aangegeven bebouwingsvak plaatsvinden;
    • 8. een erfinrichtingsplan is vereist waarin voorwaarden ten behoeve van de landschapskwaliteit, de kampeerkwaliteit en de veiligheid zijn opgenomen;
    • 9. het kampeerterrein en de bijhorende parkeerplaatsen dienen zich achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning te bevinden;
    • 10. om een bepaalde ruimtelijke kwaliteit te garanderen, moet een standplaats een bruto minimummaat van 120 m² hebben;
    • 11. minimale afstand tot de bestemming Wonen 50 m gemeten vanaf de gronden die in gebruik zijn voor het kampeerterrein.
3.7.5 Maatschappelijk

Voor de wijziging in de bestemming Maatschappelijk gelden in aanvulling op lid 3.7.1 de volgende voorwaarden:

  • a. voormalige agrarische bebouwing mag worden benut ten dienste van maatschappelijke voorzieningen tot ten hoogste 650 m². Het teveel dient te worden gesloopt;
  • b. ondergeschikte kantoren, detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen zijn toegestaan tot een maximum van 50 m²;
  • c. ingeval van bijzondere huisvesting geldt dat uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgfuncties waarbij 50% van het agrarische bouwvlak aan bebouwing is toegestaan;
3.7.6 Bouwvlak veranderen of vergroten

a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening zodanig te wijzigen dat de vorm van een bouwvlak kan worden veranderd, mits:

  • 1. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • 2. de verplaatsing van enige zijde van het bouwvlak niet meer dan 50 m bedraagt;
  • 3. de breedte van het bouwvlak langs de weg niet wordt vergroot;
  • 4. bij de wijziging bij voorkeur de historische verkavelingvorm wordt aangehouden;
  • 5. de oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft;
  • 6. de eventueel aanwezige cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden en de bestaande doorzichten niet onevenredig worden aangetast;
  • 7. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening zodanig te wijzigen dat het bouwvlak wordt vergroot, mits:

  • 1. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • 2. de wijziging noodzakelijk is in verband met een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf, hetgeen wordt aangetoond met een bedrijfsplan en de aanvraag hieraan getoetst is door een onafhankelijke agrarisch deskundige;
  • 3. de breedte van het bouwvlak langs de weg niet wordt vergroot;
  • 4. bij de wijziging bij voorkeur de historische verkavelingvorm wordt aangehouden;
  • 5. de oppervlakte van het bouwvlak dat ontstaat niet groter wordt dan 2 ha met dien verstande dat de gronden met de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ niet worden vergroot;
  • 6. de eventueel aanwezige cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden en de bestaande doorzichten niet onevenredig worden aangetast;
  • 7. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • 8. indien de vergroting van het bouwvlak plaatsvindt in verband met het opheffen van een ander agrarisch bouwvlak, dient de bebouwing in het op te heffen bouwvlak te zijn gesloopt of dient de sloop anderszins te zijn gewaarborgd;
  • 9. er geen sprake is van een intensieve veehouderij;
  • 10. met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-plattelandswoning' het bouwvlak niet mag worden vergroot;
  • 11. de bouwvlakvergroting vergezeld gaat van een goede landschappelijke inpassing.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • c. parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en verhardingen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. voedselbos;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - camperparkeerplaats' tevens een camperparkeerplaats.
4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. maximale bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
  • b. maximale bouwhoogte speeltoestellen: 4 meter;
  • c. maximale bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 meter.

Artikel 5 Recreatie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. dag- en verblijfsrecreatie;

met de daarbij behorende paden, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. recreatieappartementen mogen worden gebouwd tot maximaal zes zelfstandige verblijfsruimtes niet groter dan 35 m² per zelfstandige verblijfsruimte;
  • c. de goothoogte en nokhoogte van gebouwen niet zijnde kassen, mag niet meer dan 6 m respectievelijk 10 m bedragen;
  • d. gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 60° mag bedragen.
5.2.2 Bedrijfswoning
  • a. per bouwvlak is het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’, geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • b. de bedrijfswoning dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. de bedrijfswoning mag, voor zover nog niet aanwezig, worden gebouwd, mits daarvoor of gelijktijdig een, bij het agrarisch bedrijf behorend bedrijfsgebouw is of wordt gebouwd en dit gebouw een inhoud heeft van ten minste 750 m³;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning, geen stolp zijnde, mag niet meer dan 750 m³;
  • e. de bedrijfswoning, geen stolp zijnde, dient van een kap te worden voorzien,waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
  • f. de goothoogte van de bedrijfswoning, geen stolp zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen en de nokhoogte niet meer dan 10 m;
  • g. indien de bedrijfswoning een stolp betreft mag de oppervlakte niet minder dan 200 m² bedragen;
  • h. indien de bedrijfswoning een stolp betreft mag de goothoogte niet meer dan 3 m bedragen of 3,5 m uitsluitend voor de voorgevel;
  • i. indien de bedrijfswoning een stolp betreft, dient deze van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 45° en niet meer dan 50° mag bedragen;
  • j. de afstand van bedrijfswoningen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. maximale bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
  • b. maximale bouwhoogte andere bouwwerken: 1 meter.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. waterberging;
  • c. het in stand houden van het langs de waterkant aanwezige riet- en oeverland in relatie tot de waterhuishouding;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - natuurzwemvijver' tevens een natuurzwemvijver;

met bijbehorende taluds en groenvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, met uitzondering van bruggen, bedraagt maximaal 4,5 m gemeten ten opzichte van de hoogte van de aangrenzende oever;
  • b. de breedte van een aanlegsteiger bedraagt maximaal 1 m en de lengte maximaal 6 m, met dien verstande dat een steiger slechts in de lengterichting evenwijdig aan de waterloop mag worden aangelegd;
  • c. bij kruising van het verkeer over het water dient een doorvaart- c.q. schaatshoogte van ten minste 1,4 m te worden aangehouden en een doorvaarbreedte van ten minste 3 m.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen van hoogopgaande beplanting (vanaf 3 m);
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • e. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  • f. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties.
6.3.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
6.3.3 Verlening

De in lid 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de landschappelijke, de natuurlijke en de cultuurhistorische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: .
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte,voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen op een grotere diepte dan 40 cm;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.3.2 Uitzondering

Het verbod van 7.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 6.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • f. het vervangen van bestaande drainage betreffen, voor zover aangelegd binnen hetzelfde tracé;
  • g. het aanleggen van sleufloze drainage betreffen, binnen de bestemmingen Agrarisch-Bollenteelt of de bestemming Agrarisch met waarden- Cultuurhistorie.
7.3.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 7.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 4

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. b ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
  • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
  • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte,voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
  • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde – Archeologie 4 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen op een grotere diepte dan 40 cm;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.3.2 Uitzondering

Het verbod van 8.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 8.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • f. het vervangen van bestaande drainage betreffen, voor zover aangelegd binnen hetzelfde tracé;
  • g. het aanleggen van sleufloze drainage betreffen, binnen de bestemmingen Agrarisch-Bollenteelt of de bestemming Agrarisch met waarden- Cultuurhistorie.
8.3.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 8.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

 

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden - behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – zijn mede bestemd voor:

  • a. waterstaatkundige voorzieningen zoals dijken, en bijbehorende bermen;
  • b. alsmede voor het behoud en/ of het herstel van de cultuurhistorische en natuurlijke waarden.

Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.2 teneinde bouwwerken toe te staan waarvan het bouwplan geen betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, en waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

9.3.2 Voorwaarden

Burgemeester en wethouders toetsen bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid genoemd in lid 9.3.1 of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van het waterstaatsbelang waarover schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Ondergronds bouwen

Het is toegestaan om ondergrondse gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te realiseren, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwwerken zijn gebouwd binnen de grenzen van het bouwvlak;
  • b. de maximale verticale bouwdiepte van het bouwwerken is 3 m;
  • c. de maximale oppervlakte is 50% van het bouwvlak.
11.2 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt;
  • b. ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt;
  • c. luifels, erkers, balkons en overstekende daken en andere vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.
11.3 Bestaande maten

Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:

  • a. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Verboden gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:

  • a. het opslaan, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan voor zover noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte beheer van de gronden en watergangen;
  • b. het opslaan van gerede of ongerede goederen, stoffen, producten en voeropslag, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan, anders dan voor zover dit het gevolg is van of direct samenhangt met het gebruik van een erf, in overeenstemming met de desbetreffende bestemming;
  • c. het (laten) gebruiken van gronden voor opslag van bagger en grondspecie;
  • d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • e. het gebruik als parkeerterrein voor motorvoertuigen die niet direct samenhangen met de bestemming;
  • f. het gebruik van bebouwde dan wel onbebouwde gronden als of ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie.
  • g. het (laten) gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woning;
  • h. het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak ten behoeve van reclame-uitingen;
  • i. het gebruik als sport-, wedstrijd- of speelterrein, vliegveld en landingsplaats, kampeer- of caravanterrein, dagcamping, lig- of speelweide, zwemgelegenheid;
  • j. het beproeven van voertuigen, het beoefenen van de motor- en (model)vliegtuigsport of het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
  • k. het hebben van houtgewas buiten de agrarische bouwvlakken;
  • l. het veroorzaken van ontploffingen in of op de grond, alsmede het verrichten van proefboringen en andere boringen ten behoeve van het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met omgevingsvergunning afwijking verlenen van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten,percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  • d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.
13.2 Voorwaarden

Afwijking als bedoeld in 13.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
13.3 Tweede toegangsdam

Burgemeester en wethouders kunnen met omgevingsvergunning afwijking verlenen van het plan ten behoeve van het realiseren van een tweede toegangsdam bij agrarische percelen onder de voorwaarde dat:

  • a. de toegangdam wordt aangelegd om het agrarisch bouwvlak te bereiken;
  • b. de cultuurhistorische waarden van het perceel niet onaanvaardbaar worden aangetast;
  • c. in de gevallen dat de provincie de wegbeheerder is van de weg waar het agrarische bedrijf zich aan bevindt en de aangevraagde toegangsdam op deze weg aansluiting vindt, is een tweede toegangsdam niet toegestaan.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen, in die zin dat:

  • a. aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten Hoofdontwikkelingszone bedrijven en/of bedrijfsvormen worden toegevoegd;
  • b. in de Staat van Bedrijfsactiviteiten algemeen opgenomen bedrijven en bedrijfssoorten worden ingedeeld bij een andere categorie.
14.2 Waarde-Archeologie 3 en 4

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde – Archeologie 1 t/m 4, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

14.3 Natuur

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de bestemming ‘Natuur’ indien uit deskundig advies blijkt dat het noodzakelijk is dat de aanwezige natuurwaarden worden beschermd middels de bestemming ‘natuur’ of indien gebieden zijn aangewezen als natuurgebied, waaronder in ieder geval wordt begrepen ecologische hoofdstructuur, danwel ecologische verbindingszone.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Noordschermerdijk7.