Plan: | Kennemerstraatweg 10-16 Alkmaar |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0361.BP00202-0305 |
Op de Kennemerstraatweg 10 tot en met 16 was eerder het Grandcafé Koekenbier en aanpandige bebouwing van een maatschappelijke voorziening gevestigd. Tegenwoordig zijn beide panden gesloopt. De initiatiefnemer is voornemens om 28 nieuwe appartementen op de locatie te realiseren. Op grond van het geldende bestemmingsplan is deze ontwikkeling niet toegestaan. Een nieuw bestemmingsplan moet worden opgesteld om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend plan voorziet daarin.
Het plangebied bevindt zich aan de Kennemerstraatweg (Figuur 1), in het zuidwesten van de stad Alkmaar. Aan de noordelijke- en westelijke zijde wordt het plangebied begrensd door een wandelpad dat onderdeel uitmaakt van de Alkmaarderhout. Aan de noordoostzijde wordt het plangebied begrensd door bakkerij Fermento. Tegenover het plangebied (andere kant Kennemerstraatweg) zijn verschillende woningen en kantoren aanwezig.
Figuur 1: Ligging en begrenzing plangebied
Diverse kadastrale percelen maken onderdeel uit van het plangebied, te weten: 4705, 4706, 5574, 5576, 5718 en 6566.
Het bestemmingsplan 'Alkmaar Zuid-West' (vastgesteld 16 mei 2013) is op het plangebied van toepassing. Onderstaand fragment geeft een uitsnede van de bestemmingsplankaart weer.
Figuur 2: uitsnede bestemmingsplankaart (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is volledig bestemd als 'Gemengd - 2'. Binnen deze bestemming is het onder andere toegestaan de tweede bouwlaag en hoger te gebruiken ten behoeve van het wonen. Hierbij is het bestaande aantal woningen toegestaan. In de bestaande situatie zijn geen woningen aanwezig.
De gronden zijn tevens bestemd voor bedrijvigheid van categorie A en B (functiemenging), dienstverlening, kantoren, cultuur en ontspanning, maatschappelijke voorzieningen en sportvoorzieningen. Al het voorgaande is uitsluitend in de eerste bouwlaag van de bebouwing toegestaan. Ook is in de gemengde bestemming een functieaanduiding 'horeca' opgenomen. Dit betekent dat er op de eerste bouwlaag ook horecabedrijven tot maximaal 500 m2 mogen worden gevestigd. Met een bouwvlak is aangewezen waar gebouwd mag worden. Binnen dit bouwvlak is het mogelijk om ten behoeve van de bestemming gebouwen tot een hoogte van maximaal 16 meter te realiseren met een maximale goothoogte van 13 meter.
Naast het voorgaande zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing op het plangebied. In beide gevallen zijn deze gronden behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en/of herstel van voorkomende archeologische waarden.
Parapluplan parkeren 2018
In artikel 2.5.30 van de Bouwverordening is opgenomen dat voor het grondgebruik en functies voldoende parkeerplaatsen moeten worden aangelegd. De grondslag in de Woningwet voor stedenbouwkundige voorschriften in de bouwverordening is komen te vervallen. Hierin waren tevens gemeentelijke regels omtrent parkeren opgenomen. Gemeenten moeten nu het beleid inzake parkeren via het bestemmingsplan regelen. Hiervoor gold een overgangsregeling tot 1 juli 2018. Dit betekent dat alle bestemmingsplannen na deze datum een parkeerregeling moesten bevatten. Hiertoe is het Parapluplan Parkeren 2018 opgesteld.
Uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat uit de bestaande parkeerregeling, zoals opgenomen in het bestemmingsplan, niet volgt dat bij de invulling van het begrip 'voldoende parkeergelegenheid' aan het gemeentelijk parkeerbeleid en de daarbij behorende parkeernormen moet worden getoetst. Derhalve moet verwezen worden naar concreet parkeerbeleid. De gemeente Alkmaar wijst hiervoor de 'Parkeernormennota Alkmaar 2017-2027' aan. Deze nota vormt het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of wijzigen van een functie. De parkeeropgave dient in al dit soort gevallen op basis van deze nota te worden bepaald.
In 3.4.4 wordt uitgebreid ingegaan op de Parkeernormennota Alkmaar. Uit deze subparagraaf blijkt dat met het planvoornemen kan worden voldaan aan de gestelde parkeernorm.
Conclusie
Het planvoornemen is conform het Parapluplan parkeren 2018.
Met voorliggend bestemmingsplan worden ten behoeve van het planvoornemen nieuwe juridisch-planologische kaders voor de betrokken gronden vastgelegd. Het karakter van dit bestemmingsplan is daarmee ontwikkelingsgericht.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 op de beschrijving van het plan ingegaan. In hoofdstuk 3 is het relevante overheidsbeleid uitgewerkt. Een omschrijving van het onderzoek naar de omgevingsaspecten, uit oogpunt van milieu en planologie bezien, is in het daaropvolgende hoofdstuk 4 opgenomen. In hoofdstuk 5 is de toelichting op de juridische vormgeving van dit bestemmingsplan gegeven en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit bestemmingsplan zijn tevens verschillende bijlagen opgenomen.
In de huidige situatie is de bebouwing van het voormalige Grandcafé Koekenbier (figuur 3) en de voormalige maatschappelijke voorziening (figuur 4) gesloopt. Er resteert alleen nog fundering van de voorheen aanwezige bebouwing (figuur 5). Navolgende figuren geven een weergave van de voormalige bebouwing en de huidige situatie.
Figuur 3: Vooraanzicht voormalige bebouwing plangebied (bron: google streetview)
Figuur 4: zijaanzicht voormalige bebouwing plangebied (bron: google streetview)
Figuur 5: Huidige situatie plangebied.
In de toekomstige situatie is alle aanwezige bebouwing in het plangebied gesloopt en vervangen door een woongebouw met ruimte voor in totaal 28 appartementen. Het plangebied wordt via de Kennemerstraatweg ontsloten aan de hand van een nieuwe inrit aan de noordzijde. De bestaande ontsluiting komt te vervallen. Op het terrein om het gebouw heen zijn parkeerplaatsen en groenvoorzieningen aanwezig. Parkeren wordt opgelost in een half verdiepte stallingsgarage. Het woongebouw is feitelijk 4,5-laags. Er is sprake van 4 lagen op een half verhoogde parkeergarage. In het midden van het appartementengebouw is een poort gerealiseerd die het voorerf verbindt met het achtererf (zie figuur 9).
De onderstaande figuren geven een impressie van de stedenbouwkundige invulling van het plangebied weer.
Figuur 6: Overzicht toekomstige situatie (bron: van Egmond architecten)
Figuur 7: zijaanzicht plattegrond toekomstige situatie (bron: van Egmond architecten)
Figuur 8: 3D-impressie toekomstige situatie plangebied (bron: van Egmond architecten)
Figuur 9: schets inrichting buitenruimte
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen van Nederland hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.
Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win-situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor het bepalen van de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan, nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.
Besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
Afweging
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'wonen'. Als een plan met overige functies, zoals wonen, wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men aan de hand van de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Zo is geoordeeld dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Vanaf 12 woningen is dan sprake van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).
Met het planvoornemen worden 28 woningen gerealiseerd. Het plan is derhalve aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Aangezien er sprake is van een stedelijke ontwikkeling, moet de laddertoets worden doorlopen.
2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
Of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving en de bestemde situatie in het geldende bestemmingsplan (juridisch-planologisch ruimtebeslag). Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan Alkmaar - Zuid-West is in het plangebied van toepassing.
Bestaand
In de bestaande situatie wordt planologisch de ruimte geboden voor de uitoefening van diverse activiteiten (bestemd als Gemengd - 2) met een oppervlakte van circa 1575 m2 (Bouwvlak). De activiteiten zijn te beschouwen als lichte bedrijvigheid of wonen. Bebouwing is mogelijk tot 16 meter hoog. Daarnaast kan het bijbehorende terrein ingericht worden ten behoeve van de gemengde functie.
In de huidige situatie worden de bebouwingsmogelijkheden niet volledig benut. Er is sprake van bebouwing met drie bouwlagen, circa 9 meter hoog. De oppervlakte van bebouwing wordt wel volledig benut.
Nieuw
Met het planvoornemen wordt de gemengde bestemming omgezet naar een woonbestemming. De gebruiksmogelijkheden worden daarmee beperkt tot het wonen. Het aanwezige bouwvlak blijft ongewijzigd. De bouw- en goothoogten blijven nagenoeg gelijk aan de huidige hoogten. Het voorgenomen bouwplan betreft de invulling van het planologische regime en voorziet in de bouw van een appartementencomplex (28 appartementen) voorzien van 4,5 (4 lagen op een halfverhoogde parkeergarage) bouwlagen met kap.
Het bestaande tegen het nieuwe planologische ruimtebeslag afgezet, komt uit op een gelijk resultaat. Dat wil zeggen dat zeggen dat het nieuwe planologische ruimtebeslag gelijk is aan het huidige. Er is dan ook geen sprake van een nieuw beslag op de ruimte.
Alsdan is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft de ladder niet verder te worden doorlopen.
3. Ruimtelijk verzorgingsgebied/4. behoefte voorgenomen ontwikkeling
Hoewel de Ladder in principe niet van toepassing is, zo blijkt uit voorgaande trede, dient de behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggend plan, wel te worden aangetoond (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Uit subparagraaf 3.3.2 blijkt dat er in regio Alkmaar op korte termijn behoefte is aan alle type woningen. Van betaalbaar tot duur. Van eengezinswoning tot appartement. De woningschaarste vergroot de noodzaak om snel veel meer woningen toe te voegen. De regio merkt dat betaalbare koopwoningen in een overspannen markt bij het aantreden van de markt al in prijs zijn gestegen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in 28 nieuwe koopappartementen in Alkmaar. Hiermee wordt voor een deel in de behoefte aan diverse typen woningen voorzien. Bovendien blijkt uit 3.3.3 dat er binnen regio Alkmaar met name behoefte is aan sociale huurwoningen, woningen voor bijzondere doelgroepen en spoedzoekers, middeldure huurwoningen, betaalbare koop en flexibele woonvormen. Zoals eerder genoemd voorziet dit bestemmingsplan in 28 koopappartementen. Derhalve voorziet voorliggend bestemmingsplan in een behoefte aan (betaalbare) koopwoningen binnen de regio.
De regio Alkmaar heeft samen met de provincie afgesproken om tot 2040 circa. 25.000 tot 33.000 woningen toe te voegen. Gelet op de bovenstaande alinea mag worden aangenomen dat er binnen dit aantal nader te realiseren woningen voldoende ruimte aanwezig is om de 28 appartementen in het plangebied toe te voegen.
Conclusie
De Ladder voor duurzame verstedelijking staat de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan niet in de weg.
Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. De Omgevingsvisie bevat provinciaal beleid op het gebied van economische transitie. De provinciale ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die de provincie maakt.
In de Omgevingsvisie NH 2050 zijn verschillende ambities en doelstellingen gedefinieerd. Met name de het onderdeel over 'Sterke kernen, sterke regio's' is van belang voor het planvoornemen. De beweging 'Sterke kernen sterke regio's' heeft tot doel het netwerk van steden en kernen qua voorzieningenniveau, economische ontwikkeling en woningbouwontwikkeling sterker te maken. Ook is het doel om de verschillende kernen en regio's de krachtige identiteit die ze kenmerkt te laten behouden en te ontwikkelen. Regionale samenwerking is hierbij van essentieel belang. Gelet op de sturingsfisolofie van van de provincie die vooral uitgaat van 'lokaal wat kan, regionaal wat moet', wil de provincie graag ruimte bieden aan gemeenten om in regionaal verband tot goede afspraken te komen. In dit kader heeft regio Alkmaar al diverse afspraken gemaakt. In paragraaf 3.3 wordt hier nader op ingegaan.
Conclusie
Het planvoornemen past binnen de gestelde doelstellingen en ambities in de NH2050.
Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld en is 17 november 2020 in werking getreden. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil ontwikkelingen als woningbouw en windenergie mogelijk maken en het waardevolle Noord-Hollandse landschap beschermen. De 21 nu geldende provinciale verordeningen zijn samengevoegd tot 1 verordening. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. Bij de omgevingsverordening zit een digitale kaart waarbij de regels direct in beeld komen op een specifieke locatie.
In deze verordening worden regels gegeven over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen
Op basis van artikel 6.3 van de Omgevingsverordening kan een bestemmingsplan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Dit artikel vormt een aanvulling op het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze toetsing aan het provinciaal beleid is verwerkt in de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De voor dit bestemmingsplan relevante regionale afspraken zijn in paragraaf 3.3 toegelicht. In paragraaf 3.1.4 is getoetst aan de ladder. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling in lijn is met het provinciaal beleid.
Conclusie
Het planvoornemen is conform de Omgevingsverordening NH2020
In april 2020 is de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 vastgesteld. Doelstelling van de woonagenda is dat de provincie Noord-Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn een woning voor iedereen, productie op peil: aanjagen woningbouwproductie, gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie en een kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod. De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:
Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's. In paragraaf 3.3.2 wordt hier nader op ingegaan.
De Regio Alkmaar wil de bestaande samenwerking strategisch versterken. De bedoeling is om van een brede ambitie en visie naar een bundeling van krachten te komen. Dit om de regio sterker te positioneren. Hiervoor is intensivering van de samenwerking nodig, maar ook focus zodat de schaarse tijd en capaciteit gericht kunnen worden ingezet om resultaten te boeken. In dit kader is een door de hele regio gedragen strategische samenwerkingsagenda inclusief concrete project- en uitvoeringsplannen in het leven geroepen. De focusagenda definieert drie agendapunten:
Voor dit bestemmingsplan is met name het agendapunt 'Wonen' relevant. Regio Alkmaar wil een aantrekkelijk en gevarieerd woonklimaat bouwen, waarbij iedere kern zijn eigen woonkwaliteit heeft. Het planvoornemen sluit hier op aan, doordat de herontwikkeling een nieuwe woonkwaliteit toevoegt aan de stad Alkmaar. Op deze manier wordt er een aantrekkelijk en gevarieerd woonklimaat gecreëerd dat bijdraagt aan de woonkwaliteiten van Alkmaar.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet belemmerd door de Focusagenda Regio Alkmaar.
Regio Alkmaar heeft samen met de provincie Noord-Holland het Woonakkoord 2021-2025 opgesteld. In dit akkoord is aangegeven welke woonopgaven er liggen, wat de gewenste richting is en welke afspraken daarbij passen. Regio Alkmaar bestaat uit zeven gemeenten: Alkmaar, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Uitgeest.
Het woonakkoord heeft als hoofddoel om voldoende woningen te realiseren. In 3.5.2 is aangegeven dat de provincie Noord-Holland in de Woonagenda 2020-2025 aan haar regio's vraagt om samen met de provincie Woonakkoorden op te stellen, met daarin afspraken over woningbouw, nieuwbouw en een overzicht van woningbouwplannen in het landelijk gebied. Ook wil de provincie verduurzaming van de woningvoorraad stimuleren en inspelen op het veranderde klimaat. Regio Alkmaar ziet het Woonakkoord als een goede basis om woningbouw versneld te realiseren. Het Woonakkoord is opvolger van de Regionale Actie Programma's (RAP) en is tevens in veel opzichten een voortzetting van bestaand beleid of eerdere regionale samenwerkingsafspraken.
In het Woonakkoord komt naar voren dat het tekort aan woningen groot is met tal van ongewenste (maatschappelijke) effecten. De bevolkingsprognose van de provincie Noord-Holland (2019) raamde een totale woningbehoefte van 11.300 woningen tot 2040. Partijen zien dat de druk op de woningmarkt blijft toenemen en dat deze bevolkingsprognose een absolute ondergrens is. In 2020 sloot Regio Alkmaar in het samenwerkingsverband Noord-Holland Noord de Woondeal. Hierin werd afgesproken dat in Regio Alkmaar circa 20.000 extra woningen moeten worden gebouwd. Dit vertaalt door in het feit dat er op zijn minst begonnen moet worden met de jaarlijkse bouw van 2000 woningen tot 2030. Op basis van onderzoek van het ABF worden deze aantallen bevestigd. De woningvoorraad zou tot 2040 nog verder moeten toenemen met circa. 25.400-33.600 woningen. Derhalve is de afspraak gemaakt om tot 2040 circa. 25.000-33.000 woningen toe te voegen.
De regio Alkmaar ziet vier toekomstperspectieven als richtingwijzers:
Perspectief 1 en 2 zijn met name relevant voor het planvoornemen. In het onderstaande wordt nader ingegaan op elk van deze toekomstperspectieven.
Voldoende woningen
Op korte termijn is er behoefte aan alle type woningen. Van betaalbaar tot duur. Van eengezinswoning tot appartement. De woningschaarste vergroot de noodzaak om snel veel meer woningen toe te voegen. De regio merkt dat betaalbare koopwoningen in een overspannen markt bij het aantreden van de markt al in prijs zijn gestegen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in 28 nieuwe koopappartementen in Alkmaar. Dit voorziet voor een deel in de behoefte aan woningen van de regio en draagt bij aan toekomstperspectief 1.
Het realiseren van de woningbouwopgave in de regio vraagt om een goede verbinding tussen de mobiliteitsopgave en het woningbouwdossier. De provincie wil de gemeenten daarom stimuleren om vooral in bestaand stedelijk gebied en nabij OV-knooppunten te bouwen. Dit sluit aan bij de wens van veel mensen om in een stedelijk gebied, dicht bij voorzieningen en op acceptabele reisafstand van het werk te wonen. Het planvoornemen voorziet in een nieuw woonmilieu in het bestaand stedelijk gebied op een locatie die enkele meters is verwijderd van het invloedsgebied van het OV-knooppunt Alkmaar. De woningen zullen zich op korte afstand van een OV-knooppunt bevinden. Het voorgaande maakt dat het planvoornemen aansluit op toekomstperspectief 1.
Sterke steden
De regiogemeenten kiezen er voor om de woningbouwopgave hoofdzakelijk in te vullen via kwalitatieve binnenstedelijke woningbouwlocaties op maximaal 1.200 meter, of circa 10 minuten fietsen van een OV-knooppunt. Zoals eerder aangegeven voorziet dit bestemmingsplan in een nieuw woonmilieu in de stad Alkmaar. De locatie valt binnen het bestaand stedelijk gebied en is gunstig gelegen nabij OV-knooppunt Alkmaar. Uit de OV-knooppuntenkaart van de provincie Noord-Holland blijkt dat het plangebied zich nabij het invloedsgebied (straal van 1.200 meter) van het OV-knooppunt bevindt en dat het plangebied zich op circa 10 minuten fietsen van het OV-knooppunt bevindt. Het planvoornemen sluit hiermee aan op het toekomstperspectief 2.
Conclusie
Het planvoornemen is confrom het Woonakkoord Regio Alkmaar.
In juni 2019 hebben de colleges in Regio Alkmaar de notitie 'Woningbouwafspraken en programmering Regio Alkmaar' vastgesteld. Deze notitie betreft een uitwerking van de ambities en opgaven, programmering- en woningbouwafspraken. Het doel van deze notitie is om de afspraken (inhoud en proces) voor de komende jaren in de regio Alkmaar verder te concretiseren.
De eerste conclusie wat betreft het actuele woningaanbod is dat het aanbod kleiner is dan de vraag, zowel in de huursector als de koopsector. Binnen de aangesloten gemeentes is met name behoefte aan sociale huurwoningen, woningen voor bijzondere doelgroepen en spoedzoekers, middeldure huurwoningen, betaalbare koop en flexibele woonvormen.
In de regionale woonvisie wordt de zorg uitgesproken over het schrijnende tekort aan betaalbare koopwoningen. Door relatief veel woningen te ontwikkelen in het betaalbare koopsegmenten wordt deze startersmarkt goed bediend. Ook wordt er voor de middeninkomens, die nu woonachtig zijn in een sociale huurwoning, een handreiking gedaan om door te stromen naar een koopwoning en daarmee de kans om vermogen en bezit op te bouwen. Een programmering die Alkmaarders en de omliggende regio's prikkelt om wooncarrière te maken en daarmee een katalysator vormt voor doorstroming op verschillende niveaus van de woningmarkt. Het gat tussen de hoge en de middeninkomens die momenteel alsmaar blijft verbreden wordt verdicht door wonen mogelijk te maken voor iedereen.
Met het planvoornemen worden 28 appartementen voor verschillende doelgroepen in de vrije sector gerealiseerd. Het voornemen voorziet daarmee in beschikbare woningen voor 'iedereen' en vindt daarmee aansluiting op de woningbouwafspraken en programmering van de regio Alkmaar.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de notitie 'Woningbouwafspraken en programmering'.
In het op 29 november 2020 vastgestelde document 'Criteria bij realisatie nieuwe woningen, gemeente Alkmaar' staan criteria voor woningen die tot stand komen via nieuwbouw of via verbouwprojecten. Het gaat onder andere om bepalingen over realisatie van 1/3e sociaal, de instandhoudingstermijn voor sociale-huurwoningen, de eis tot zelfbewoning voor sociale-koopwoningen, en de definitie plus instandhoudingstermijn voor middenhuur.
Bij het voorgenomen ontwikkeling komt de realisatie van 1/3e sociaal neer op afgerond 9 woningen. Vanwege het gewenste karakter en uitstraling van het voorgenomen plan is realisatie van sociale woningbouw op deze locatie niet passend. In de anterieure overeenkomst wordt tussen gemeente en ontwikkelaar overeengekomen om de gevraagde sociale woningen op een ontwikkelingslocatie elders te realiseren. Daarmee wordt voldaan aan de 'Criteria bij realisatie van nieuwe woningen, gemeente Alkmaar'.
In maart 2021 hebben de gemeenten en het hoogheemraadschap van de samenwerking Klimaatadaptatie Regio Alkmaar de klimaatadaptatiestrategie en uitvoeringsagenda voor de regio Alkmaar vastgesteld. Aangezien er landelijk een sterk gevoel van urgentie en noodzaak omtrent klimaatadaptatie is ontstaan, is in 2014 de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie genomen. Hierin is gesteld dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en water robuust is ingericht. Met oog hierop dienen alle Nederlandse overheden klimaatbestendigheid en waterrobuustheid in hun beleid en handelen te verankeren. Om de overheden hierbij te ondersteunen, heeft het Rijk in 2017 het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) gepubliceerd. De Regio Alkmaar werkt sinds 2018 aan de invulling van de opgaven uit de DPRA.
In het beleid worden diverse gebiedstypologieën onderscheiden. Het planvoornemen heeft betrekking op het 'Stedelijk Hart'. Dit betreft de stad Alkmaar en Heerhugowaard. In elk gebied spelen diverse klimaatthema's een rol:
Voor het planvoornemen is elk thema, op 'droogte en waterkwaliteit in landelijk gebied' na, relevant. Het planvoornemen staat vooral in lijn met het klimaatthema 'droogte en wateroverlast in stedelijk gebied'. In de openbare ruimte worden wadi's gerealiseerd die er voor zorgen dat hemelwater in de bodem kan infiltreren. Het planvoornemen staat dan ook in lijn met de klimaatadaptatiestrategie van de regio Alkmaar en het daarbij behorende uitvoeringsprogramma.
Op 5 oktober 2017 heeft de gemeente Alkmaar haar Omgevingsvisie Alkmaar 2040 vastgesteld. Daarin worden de kaders geschetst waarbinnen de gemeente om wil gaan met ontwikkelingen die zich voordoen. De omgevingsvisie is een integraal strategisch document dat zich richt op het versterken van de omgevingskwaliteit van de stad en omliggende dorpen. De gemeente heeft in de omgevingsvisie haar ambities voor de stad en het buitengebied geformuleerd voor bewoners en bezoekers. Naast de ambities voor de ontwikkeling van de stad Alkmaar wordt in de omgevingsvisie ingezet op een toekomstbestendig en innovatief landelijk gebied.
De omgevingsvisie zet in op een compacte stad. Alkmaar maakt optimaal gebruik van de schaalgrootte van de stad en beschouwt de relatief kleine schaal van de stad als duidelijk pluspunt. De keuze om niet verder uit te breiden, houdt het omringende landelijk gebied vrij van stedelijke bebouwing. De keuze voor een compacte stad houdt in dat alle stedelijke ontwikkelingen worden opgevangen in de bestaande stad. Op termijn leidt dit tot verdere verdichting van de stad. Uitgangspunt is daarom dat verdichting geen doel op zich is, maar alleen acceptabel is wanneer deze bijdraagt aan de structurele kwaliteit van de stad en daarmee de omgevingskwaliteit positief beïnvloedt. Voorliggend bestemmingsplan betreft herstructurering van een voormalige horeca- en maatschappelijke locatie. Hierdoor is er sprake van verdichting die bijdraagt aan de structurele kwaliteit en een verbetering van de omgevingskwaliteit.
De gemeente geeft in de omgevingsvisie aan op de lange termijn te koersen op een energieneutrale regio Noord-Holland Noord in 2040. In 2050 moet de regio geheel aardgasvrij zijn. Het planvoornemen sluit aan op deze ambitie, aangezien er energieneutrale- en aardgasvrije woningen worden gerealiseerd.
Bij het behoud van het cultureel erfgoed gaat het om het geheel van boven- en ondergrondse monumenten, straatbeelden, samenhangende bebouwing, stratenpatronen, pleinen, waterwegen, historische groenpartijen et cetera. Alkmaar is per slot van rekening een monumentale gemeente. Dat wil niet zeggen dat de ontwikkeling van die gemeente stilstaat. Dat is ook in het verleden nooit zo geweest. Het beleid heeft daarom, naast behoud, vooral ook tot doel om de cultuurhistorie als kwaliteitskenmerk in te brengen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Waar wordt voortgeborduurd op de historische ontwikkeling van de stad en haar ommeland behoudt zij haar kwaliteit, terwijl ook aan de eisen van een moderne centrumgemeente kan worden voldaan.
Om dit beleid gestalte te kunnen geven, is een gedegen kennis van de cultuurhistorische waarden van essentieel belang. De afgelopen jaren is deze kennis flink toegenomen. Monumenten en beeldbepalende panden zijn geïnventariseerd en aangewezen, onderzoek op het gebied van archeologie, architectuurhistorie en bouwhistorie hebben belangrijke gegevens opgeleverd over de geschiedenis van de stad en haar bewoners. Door onderzoek blijft de kennis groeien en dit leidt steeds tot nieuwe inzichten. Het erfgoedbeleid richt zich op een integrale benadering van te onderzoeken of te ontwikkelen objecten en gebieden. In 4.5 worden de consequenties voor het plan op het vlak van archeologie en cultuurhistorie beschreven.
De gemeente Alkmaar heeft haar visie en ambities op het gebied van (openbaar) groen omschreven in het Groenbeleidsplan 2017 - 2027. Het groenbeleidsplan is kaderstellend en geeft richting aan het groenbewust handelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Groen in Alkmaar is essentieel voor een duurzame, gezonde en prettige omgeving. De diversiteit aan groen in het stedelijk gebied, de dorpen en het omliggende landschap vormt een waardevol geheel. Het groen in Alkmaar draagt positief bij aan een goede leefkwaliteit. Groen draagt bij aan de identiteit van de leefomgeving, het bevorderen van de gezondheid van mens en milieu, het behoud en versterken van biodiversiteit en het realiseren van een klimaatbestendige gemeente.
De bijdrage die bewoners, ondernemers en organisaties kunnen leveren aan groen in de wijken en dorpen wordt belangrijk en waardevol geacht. De gemeente stimuleert deze participatie vanuit de samenleving. Initiatieven zoals aanleg van buurt(moes-)tuinen, boomspiegeltuintjes, geveltuinen en verticaal groen worden bevorderd. Mede in het kader van de klimaatbestendige stad zal de gemeente de onttegeling (minder verharding, meer groen) van tuinen stimuleren. Bewoners kunnen, vaak gezamenlijk met anderen in de buurt, ook groen adopteren en door hun inzet kwaliteit toevoegen.
Doordat het plangebied wordt herontwikkeld naar een woonbuurt, ontstaan meer mogelijkheden voor groenvoorzieningen dan in de huidige situatie de mogelijkheid wordt geboden. Het parkeerterrein biedt daarnaast eveneens voldoende ruimte en mogelijkheden voor 'vergroening' van het plangebied. In 2.2 is terug te zien waar in het plangebied groenvoorzieningen worden gerealiseerd.
Op 14 augustus 2020 is de Parkeernormennota Alkmaar 2020 - 2027 in werking getreden. Deze nota vormt het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies en plannen voor (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip 'voldoende parkeer- of stallingsruimte' in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De nota is het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of wijzigen van de functie. De parkeeropgave wordt in al deze gevallen op basis van deze nota bepaald. De hoofdregel voor het bepalen van de parkeernorm is dat nieuwe ontwikkelingen voorzien in hun eigen parkeerbehoefte. De nota kent een minimumnorm. Op onderstaande tabel zijn de parkeernormen die van toepassing zijn op woningen weergegeven.
Tabel 1: parkeernormen gemeente Alkmaar voor wonen
Voor het planvoornemen is de categorie 'Woning groot (>125 m2 BVO)' het meest relevant. Uit de nota kan worden afgeleid dat het plangebied zich in de 'Schil' bevindt. Het plan moet voorzien in genoeg parkeermogelijkheden voor het woongebouw. Uit de berekende parkeerbehoefte (conform de norm van gemeente) blijkt dat minimaal 42 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Hiervan zijn 13 parkeerplaatsen bedoeld voor bezoekers. Uit de stedenbouwkundige inpassing van 2.2 blijkt dat er 36 parkeerplaatsen in de half verdiepte parkeergarage worden gerealiseerd. De parkeergarage wordt door de bewoners van het appartementengebouw gebruikt. Verder kan elders op het terrein nergens in substantiële parkeerruimte worden voorzien. Bezoekersparkeren vindt daarom plaats op de Kennemerstraatweg. Het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid conform de parkeernormennota van de gemeente Alkmaar.
Conclusie
Het planvoornemen is conform de Parkeernormennota Alkmaar.
In de Welstandsnota Alkmaar (vastgesteld 26-09-2016) zijn de criteria uitgewerkt die ten grondslag liggen aan de redelijke eisen van welstand, die gelden voor de gemeente, om zo het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving te behartigen. Doel van het welstandsbeleid is het streven naar behoud van en versterken van de kwaliteit van het beeld in het beschermd dorpsgezicht en het landelijk gebied. Voor de overige kernen en gebieden geldt dat de historische karakteristieken zo goed mogelijk beschermd dienen te worden en dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op wat reeds aanwezig is. De gemeente is onderverdeeld in verschillende welstandsgebieden. Bij herontwikkeling van het plangebied, zal het geldende welstandsregime in acht worden genomen. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning vindt dan ook nadere toetsing aan de welstandsnota plaats.
Het Programma Duurzaam Alkmaar 2020-2024 geeft weer op welke wijze de gemeente Alkmaar de komende jaren de opgaven uit het klimaatakkoord oppakt. Naast een aantal grote onderdelen als de uitvoering van de warmtevisie, de RES-opgave en grote projecten als het energieleverend geluidsscherm en het Europese Horizon2020 project gaat het om onderdelen als mobiliteit, landbouw, innovatie, isolatie, klimaatadaptatie en vergroening. Met de uitvoering van het programma draagt de gemeente bij aan de uitvoering van de landelijke doelstellingen voor 2030.
In paragraaf 4.11 is toegelicht op welke wijze bij het planvoornemen rekening is gehouden met duurzaamheid. Het plan sluit aan op het Programma Duurzaam Alkmaar 2020-2024.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A).
Onderzoek
Voor het planvoornemen is spoorweg- en industrielawaai niet van toepassing. In deze paragraaf wordt daarom alleen ingegaan op wegverkeerslawaai.
Wegverkeerslawaai
Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder vereist wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangegeven geluidszone. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Kennemerstraatweg, Juliana van Stolberglaan, Wilhelminastraat, Harddraverslaan en de Prinses Julianalaan. In het kader van het planvoornemen is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek is als bijlage bij de toelichting te raadplegen. In het onderstaande wordt ingegaan op de resultaten en conclusies uit het onderzoek.
Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer van 48 dB niet wordt overschreden door het wegverkeerslawaai van de wegen Prinses Julianalaan en Juliana van Stolberglaan. Deze voorkeursgrenswaarde wordt echter wel overschreden door het wegverkeerslawaai van de Kennemerstraatweg. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt ten gevolge van de geluidproductie van deze weg ook overschreden aan de voorgevel.
Daar waar de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden maar niet de maximale grenswaarde van 63 dB dient een ontheffing ‘hogere grenswaarde’ te worden aangevraagd. Hogere waarden kunnen op grond van de Wgh worden vastgesteld indien de rederlijkwijs niet mogelijk is aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Derhalve dient voorafgaand aan het nemen van een Hogere Waarden Besluit te worden beschouwd of het mogelijk is geluidreducerende maatregelen te treffen. Daarbij geldt de voorkeursvolgorde bronoverdracht-ontvanger. Dit houdt in dat het treffen van maatregelen aan de bron de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen in de overdracht en dat het treffen van maatregelen in de overdracht de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen bij de ontvanger. Er dient aldus inspanning verricht te worden om de geluidbelasting te verlagen tot aan de voorkeursgrenswaarde, echter wordt een overschrijding alsnog toegelaten indien het niet redelijkerwijs mogelijk is om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Bron- en overdrachtsmaatregelen
Bronmaatregelen kunnen bestaan uit het toepassen van geluidreducerend asfalt of snelheidsverlaging. Snelheidsverlaging heeft een direct effect op de geluidemissie van wegverkeer. Indien het verkeer op de omliggende 50 km/uur-wegen wordt verlaagd tot 30 km/uur zouden deze wegen geen zones meer hebben en zou de geluidbelasting dus niet getoetst hoeven te worden. Hierdoor wordt echter niet direct een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd, hiervoor geeft de snelheidsverlaging niet afdoende reductie.
Stil asfalt is een van de weinige bronmaatregelen in de stad om het geluidsniveau veroorzaakt door wegverkeer te verminderen. Dergelijke maatregelen kunnen niet zomaar overal worden toegepast en kunnen beduidend duur in aanleg en onderhoud zijn. Bovendien zal het aanleggen van een geluidreducerend wegdek onvoldoende effect (circa 3 dB) opleveren, aangezien de voorkeursgrenswaarde bij toepassing van deze maatregel nog steeds wordt overschreden. De aanwezigheid van zwaar en wringend verkeer ter hoogte van kruisingen en opstelvakken leidt tot een verkorte levensduur van de wegdekken. Dit heeft vervolgens hoge kosten en overlast voor de bewoners tot gevolg. Met oog op het voorgaande wordt het wijzigen van het wegdek niet doelmatig geacht.
Gezien de ligging van de beoogde ontwikkeling is het treffen van een maatregel in het overdrachtsgebied eveneens niet effectief. Bij overdrachtsmaatregelen dient gedacht te worden aan bijvoorbeeld schermen en geluidwallen. Dergelijke maatregelen zijn in een stedelijke omgeving vrijwel onmogelijk. Vanwege de hoogte van de beoordelingsposities dienen zeer hoge schermen gerealiseerd te worden om een wezenlijke geluidreductie te kunnen behalen. Daarnaast dient gesteld te worden dat de plaatsing van een geluidscherm op bezwaren stuit van verkeerskundige en stedenbouwkundige aard.
Overschrijding voorkeursgrenswaarde
Vanuit de Wet geluidhinder kan een hogere grenswaarde worden verkregen. Tegenwoordig worden deze door de gemeenten verleend waarbij een aantal gemeenten, waaronder de gemeente Alkmaar, aanvullend beleid voor hogere grenswaarden heeft opgesteld. In hoofdlijn betekent dit dat de woningen voorzien dienen te worden van een geluidluwe gevel met daarbij de voorkeur dat hierachter een slaapkamer is geprojecteerd. Om in deze binnenstedelijke locatie hiermee rekening te houden, is voorzien in een gunstige positionering van het gebouw en de invulling van de appartementen in dit gebouw. Door een relatief lang gerekt vrijwel volledig gesloten appartementengebouw is bij de achtergevel sprake van een geluidluwe gevel. Aan deze zijde dient in lijn met het gemeentelijk beleid per appartement ten minste één slaapkamer te worden gesitueerd.
Conform het Bouwbesluit dienen alle verblijfsruimten gespuid te kunnen worden. Dit betekent dat voor de appartementen met verblijfsruimten aan de voorzijde akoestische maatregelen getroffen dienen te worden om de geluidbelasting terug te dringen: in principe geldt hierbij het terugdringen van de geluidbelasting tot onder de maximale grenswaarde (mits per appartement ook slaapkamer een geluidluwe gevel hebben).
In bijlage 3 van het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 1) zijn de locaties van de dove gevels en geluidluwe gevels aangegeven. Bij de gevels waar sprake kan zijn van een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde maar lager dan de maximale ontheffingswaarde dient een hogere waardeprocedure te worden doorlopen. Dergelijke hoge waarden kunnen ook worden vastgesteld voor de dove gevels, indien hier nog maatregelen worden getroffen om onder de maximale grenswaarde te komen. Dit kan er voor zorgen dat een vrijere indeelbaarheid van de woningen beter mogelijk wordt gemaakt.
Naast voornoemde biedt het gemeentebeleid compensatiemaatregelen. Er kan gedacht worden aan de volgende maatregelen:
De bovenstaande maatregelen worden betrokken bij de nadere uitwerking van het planvoornemen.
Op 17 oktober is voor de gevels waar sprake is van een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde mar lager dan de maximale ontheffingswaarde een hogere waarde afgegeven van respectievelijk 58 en 60 dB. Het betreft de noord- en zuidgevels van het beoogde gebouw. Het Hogere Waarde besluit is als Bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting. De woningen dienen te voldoen aan de maximaal toegelaten geluidbelasting op de gevel van de woningen op grond van de Wet geluidhinder, dan wel de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarden, alsmede aan de voorwaarden in het besluit waarmee de hogere grenswaarden zijn vastgesteld, zoals opgenomen in Bijlage 2 van het bestemmingsplan.
Overschrijding maximale ontheffingswaarde
Daar waar de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt overschreden dient een dove gevel te worden gerealiseerd of dient de geluidbelasting zoals hiervoor genoemd op de gevel door maatregelen teruggebracht te worden naar een waarde onder de maximale ontheffingswaarde indien spuien conform Bouwbesluit benodigd is. De definitie van een dove gevel (conform artikel 1b, lid 4 Wgh) luidt als volgt:
"een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.".
In deze situatie is er geen sprake van een uitzondering. Het gaat dus om een gevel waar geen te openen delen in mogen zitten.
Consequenties voor het planvoornemen
Ten aanzien van het planvoornemen zijn er ontvangersmaatregelen vereist. Hierdoor moet onder andere een verzoek tot het vaststellen van hogere grenswaarde worden ingediend, aan de hand van de beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar houdende "Beleid hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Alkmaar 2016". Er kan echter alleen een hogere grenswaarde worden ingediend en vastgesteld mits de maximale ontheffingswaarde van 63 dB (inclusief aftrek) niet wordt overschreden, wat hier wel het geval is. De geluidsbelasting op de gevel dient daarom eerst te worden verlaagd tot onder de maximale ontheffingswaarde, voordat een hogere grenswaarde kan worden aangevraagd.
Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door de toepassing van dove gevels, aangezien dove gevels volgens de Wgh niet als geluidsgevoelge gevel worden gezien. Ten aanzien van het planvoornemen worden dove gevels toegepast op alle gevels die gesitueerd staan aan de Kennemerstraatweg. Het voorgaande is geborgd in de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan door het opnemen van een bouwaanduiding: 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel'. Hier is geregeld dat de gevel van het hoofdgebouw alleen als dove gevel mag worden gebouwd, tenzij uit nader akoestisch onderzoek blijkt dat een dove gevel geheel of gedeeltelijk niet noodzakelijk is.
Een aanvullend akoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevels is noodzakelijk voor de verdere (technische) uitwerking van het ontwerp, ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen. Hierbij dienen ook bepalingen uit het Bouwbesluit 2012 te worden meegenomen. Daarnaast dient bij het onderzoek rekening te worden gehouden met de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen samen (exclusief aftrek). Dit onderzoek vindt bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen plaats.
Voorts worden in een losse procedure, afzonderlijk van dit bestemmingsplan, hogere waarden aangevraagd in kader van het planvoornemen.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Toetsingskader
Om hinder tussen bedrijven en gevoelige functies zoals woningen te voorkomen, is het wenselijk dat tussen beide functies voldoende ruimte is. Om te bepalen welke afstand noodzakelijk is, kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden die zijn opgenomen in de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is er veelal geen sprake van bedrijfshinder.
Systematiek en omgevingstype
In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering worden twee omgevingstypen onderscheiden, te weten:
1. rustige woonwijk en rustig buitengebied;
2. gemengd gebied.
In een rustige woonwijk of rustig buitengebied wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt.
Het plangebied bevindt zich in het zuidoostelijke deel van Alkmaar. In de bestaande situatie is het plangebied bestemd als 'gemengd - 2'. Dit betekent dat er verschillende functies naast elkaar zijn toegestaan. Naast het plangebied geldt bovendien een woonbestemming met functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2'. Ook binnen deze bestemming zijn verschillende functies mogelijk. Er is derhalve sprake van omgevingstype 2, te weten 'gemengd gebied'. Gelet op het feit dat er in dit geval diverse functies op korte afstand van elkaar of zelfs aanpandig aan elkaar zijn toegestaan, kan gesteld worden dat er in het plangebied en de directe omgeving daarvan sprake is van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn milieubelastende activiteiten in dergelijke levendige gebieden onder voorwaarden op kortere afstand van hindergevoelige functies mogelijk. Voor gebieden met functiemenging worden voor veel bedrijven en voorzieningen geen minimale richtafstanden aangegeven, maar wordt gewerkt met een categorie-indeling (A, B of C) waarbij voorwaarden voor de inpassing zijn gegeven:
Toetsing
Externe werking
Bij externe werking gaat het voornamelijk om de vraag of het plan leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar gezien, in strijd kan worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hiervan is sprake indien het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast of als de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor bedrijven uit de omgeving. Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van een milieubelastende functie en zal daarom niet leiden tot aantasting van het woon- en leefklimaat of hinder voor bedrijven uit de omgeving.
Interne werking
Bij interne werking gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een woongebouw. Dit gebouw wordt aangemerkt als hindergevoelig object als het gaat om hinder van bedrijven.
Bakkerij Fermento
Naast het plangebied bevindt zich de bakkerij Fermento. In deze bakkerij wordt brood gemaakt en gebakken. Bij het bakken kan hinder van geur (en geluid) optreden. De bakkerij heeft een condensor op de schoorsteen om de geurhinder tot een minimum te beperken. Wel kan er nog steeds geurhinder ontstaan. De schoorsteen van Fermento bevindt zich op circa 17 meter afstand van de te realiseren woonbestemming.
Om na te gaan onder welke categorie van functiemenging de bakkerij valt, is het geldend bestemmingsplan geraadpleegd. Ter plaatse van de bakkerij geldt een woonbestemming. Binnen deze woonbestemming is een aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2' opgenomen. Het is hier onder andere mogelijk om op de eerste bouwlaag bedrijven te vestigen en/of bedrijfsmatige activteiten uit te oefenen van categorie A en B, zoals vermeld in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging' uit het geldende bestemmingsplan. In de staat van bedrijfsactiviteiten is de volgende bedrijvigheid genoemd: '1581 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 2500 kg meel/week'. Voor dergelijke bedrijvigheid geldt categorie B. De beschrijving van deze bedrijvigheid komt overeen met de feitelijke bedrijfsvoering van Fermento.
Bij de bakkerij is sprake van een activiteit die in gemengd gebied kan worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor de omgeving, dat de activiteit bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dient plaats te vinden. Het planvoornemen ziet op de realisatie van een nieuw woongebouw in het plangebied. Het woongebouw is opzichzelfstaand en wordt bouwkundig afgescheiden van de bakkerij. Er is in de toekomstige situatie geen sprake meer van aaneengebouwde bebouwing, zoals in de bestaande situatie het geval is.
Met oog op het voorgaande mag worden aangenomen dat het woongebouw geen hinder ondervindt van bakkerij Fermento. Milieubelastende functies en milieugevoelige functies zijn op verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd.
Medisch Centrum Alkmaar
Ten noorden van het plangebied bevindt zich het Medisch Centrum Alkmaar. Dit ziekenhuis maakt geen onderdeel uit van het gebied met functiemenging waarin het plangebied zicht bevindt. Voor de toetsing geldt daarom het principe van functiescheiding. In dat kader worden de minimale richtafstanden uit de VNG-brochure gehanteerd voor dit onderdeel.
Voor ziekenhuizen geldt op grond van de VNG-brochure bedrijvigheid van milieucategorie 2 (SBI-8610). Bij dergelijke bedrijvigheid hoort een richtafstand van 30 meter. Daarnaast wordt hier de lettercode C vermeld dat aangeeft dat het gaat om continu geluid. Aangezien er ter plaatse van het ziekenhuis wel sprake is van een gemengd gebied, mag met één afstandsstap worden verlaagd. Dit resulteert in een richtafstand van 10 meter. De bestemmingsgrens van het ziekenhuis ligt op circa 120 meter van de uiterste situering van het dichtstbijzijnde woongebouw. Aan de richtafstand kan ruimschoots worden voldaan. aangenomen mag worden dat het ziekenhuis niet leidt tot milieuhinder in het plangebied. De nieuwe woonfunctie in het plangebied geeft evenmin belemmeringen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het ziekenhuis.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat de aspecten bedrijfshinder en milieuzonering betreft, uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden. Landelijk is de zogenoemde professionele risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is er een zogeheten risicokaart gecreëerd. Op deze kaart is onder andere informatie met betrekking tot risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Om na te gaan of er bij het planvoornemen sprake is van risico's ten behoeve van externe veiligheid, is de risicokaart geraadpleegd.
Uit de risicokaart blijkt dat er zich in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen bevinden. Het plangebied bevindt zich dan ook buiten het invloedgebied van risicobronnen. Daarnaast leidt de herstructurering van het voormalig bedrijventerrein niet tot de totstandkoming van een nieuwe risicobron. Tevens maakt het planvoornemen geen transport van gevaarlijke stoffen die tot risico's kunnen leiden mogelijk.
Conclusie
Het plan kan wat het aspect externe veiligheid betreft uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Als gevolg van bodemsanering kan de financiële uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan belemmerd worden. Daarom is het van belang om na te gaan of de bodem schoon is. In het kader van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid wordt daarom onderzocht of de bodem voldoende schoon is.
Toetsing
Om aan te kunnen tonen of de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik, is het Bodemloket en de Bodeminformatie van de ODNHN geraadpleegd, zie navolgende figuur.
Figuur 10. Weergave resultaten Bodemloket
Uit beide informatiebronnen blijkt dat er ter plaatse van het plangebied verschillende onderzoeken hebben plaatsgevonden. Uit de resultaten van deze onderzoeken blijkt dat er in het plangebied een verontreiniging met minerale olie en vluchtige aromaten in de grond en het grondwater is aangetoond. Naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling van de locatie dient de verontreiniging te worden gesaneerd. Omdat de laatste onderzoeksresultaten afkomstig zijn van een bodemonderzoek uit 2010, dient de verontreinigingssituatie voorafgaande aan de bodemsanering te worden geactualiseerd. Naar aanleiding hiervan is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting te raadplegen. In het onderstaande wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten.
Resultaten
De omvang van de verontreiniging is in kaart gebracht voor zover de terreinsituatie dit mogelijk maakt (bebouwing, openbare weg). In het kader van het bodemonderzoek zijn diverse boringen uitgevoerd. De omvang van de verontreiniging in grond bedraagt circa 1.250 m3, waarvan circa 565 m3 sterk verontreinigd is met minerale olie. De omvang van de verontreiniging in grondwater bedraagt circa 2.100 m3, waarvan circa 1.300 m3 sterk verontreinigd is met minerale olie . Er is sprake van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’. Voor vluchtige aromaten zijn hooguit lichte verhogingen gemeten in zowel grond als grondwater.
De verontreiniging is te relateren aan het voormalige tankstation en de daarbij behorende ondergrondse brandstoftanks. De activiteiten van het garagebedrijf en het tankstation hebben naar verwachting tussen 1957 en 1985 plaatsgevonden. De verontreiniging is ontstaan voor 1987, waardoor er geen sprake is van een ‘nieuw geval van bodemverontreiniging’.
Wanneer sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, dient dit gemeld te worden bij het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag ten aanzien van de verontreiniging is de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.
Voor een geval van ernstige bodemverontreiniging geldt formeel een saneringsplicht. Deze saneringsplicht wordt echter pas door het bevoegd gezag geëffectueerd, indien sanering van de verontreiniging spoedeisend is. Uit de risico-analyse volgt dat de verontreiniging bij het huidige gebruik geen risico’s oplevert en dat een sanering dus niet spoedeisend is. Nadat de vaststelling van ernst en spoedeisendheid door middel van een beschikking door het bevoegde gezag is bevestigd, zijn de uitkomsten van dit bodemonderzoek ook formeel vastgelegd.
In verband met het planvoornemen dient de verontreiniging te worden gesaneerd. Hiervoor dient voorafgaand aan de sanering een saneringsplan te worden opgesteld, waarin de aanpak van de sanering en de randvoorwaarden worden beschreven. Eventuele kosten voor sanering kunnen door de initiatiefnemer worden gedragen.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect bodem betreft uitvoerbaar worden geacht.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het belangrijk om aandacht te besteden aan erfgoed. In welke mate er in een plangebied sprake is van erfgoed, dient aan de hand van onderzoek te worden bepaald. Vervolgens moet worden aangegeven op welke manier met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet (1988) vervallen. Delen van deze wet zijn op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat de besluitvorming in de fysieke leefomgeving betreft, gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze naar verwachting in januari 2023 in werking treedt. Voordat de Omgevingswet in werking gaat, zijn artikelen met betrekking tot de wet in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet te vinden. Hierin blijven ze ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het gebied van cultureel erfgoed. Het belangrijkste onderdeel van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de aanwezige archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Indien dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet elk ruimtelijk plan een analyse bevatten van de overige cultuurhistorische waarden in relatie tot het plangebied.
In het geldend bestemmingsplan zijn ter plaatse van het plangebied archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. De gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor het behoud en/of het herstel van voorkomende archeologische waarden. Op het grootste deel van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 3' van toepassing. Indien hier bouwwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,40 m of een groter oppervlak beslaan dan 5.000 m² is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Op een klein deel van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing. Ter plaatse geldt dat wanneer bouwwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,40 meter of een groter oppervlak beslaan dan 500 m2, archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 3065 m2. De voorgenomen bodemingrepen overschrijden voor beide dubbelbestemmingen de oppervlakte- en dieptewaarden.
Recenter archeologiebeleid (Erfgoedbeleid Alkmaar 2016-2026) geeft echter een actueler overzicht van de situatie in het plangebied. Voor het planvoornemen is dit beleid geraadpleegd. Op grond van de erfgoednota geldt ter plaatse van het gehele plangebied de waarde 'Archeologie C'. Dit betekent dat er archeologisch onderzoek dient plaats te vinden als bodemingrepen groter dan 500 m2 zijn en dieper dan 40 cm reiken. Het plangebied bedraag 3065 m2. De voorgenomen bodemingrepen zijn dieper dan 40 cm en beslaan een oppervlakte die groter is dan 500 m2. Naar aanleiding hiervan dient archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Archeologisch onderzoek
In 2021 heeft door Saricon een Geofysisch onderzoek in het plangebied plaatsgevonden, zie Bijlage 4 Hieruit blijkt dat de ondergrond van het plangebied deels verstoord is, maar dat er ook locaties zijn waar zich mogelijk resten van het Leprozenhuis bevinden. In afstemming met de gemeente vindt nader archeologisch onderzoek in het plangebied plaats. Daarnaast zijn de uitkomsten van het bodemonderzoek, zoals beschreven in 4.4, gedeeld met het bureau dat het archeologisch onderzoek uit gaat voeren. Op basis hiervan kan het proefsleuvenonderzoek om de verontreinigde delen van het plangebied heen worden uitgevoerd. Dit onderzoek is in gang gezet. Mogelijke aanwezige archeologische resten in het plangebied worden in voorliggend bestemmingsplan beschermd door middel van een dubbelbestemming.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect archeologie betreft als uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
In het kader van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo), is in het Bro opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening dienen te houden met cultuurhistorische waarden.
Toetsing
Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie heeft de provincie Noord-Holland de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar gesteld. In kader van dit bestemmingsplan is deze informatie geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen in het esemble Noord-Kennemerland. De ruimtelijke opbouw van het gebied is van oudsher sterk structurerend. Het esemble bestaat uit een brede zone jong duinlandschap, met daarachter een brede zone van strandwallen en -vlaktenlandschap en een klein deel droogmakerijenlandschap. Het ensemble bestaat onder meer uit zogenoemde ruimtelijke dragers. Dit zijn driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen. De Kennemerstraatweg, waaraan het plangebied zich bevindt, is in de Leidraad aangemerkt als een ruimtelijke drager. De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen helder te positioneren ten opzichte van ruimtelijke dragers. Het planvoornemen voorziet in een woongebouw dat aan de Kennemerstraatweg is gesitueerd. Het plan heeft verder geen betrekking op de weg zelf en doet daarmee geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden.
Naast het voorgaande maakt het plangebied onderdeel uit van het gemeentelijk beschermd stadsgezicht Het Westerhoutkwartier (Stadsuitbreidingen tot 1909). Typerend voor het Westerhoutkwartier is de kenmerkende bouw van een stadsuitbreiding die in de periode 1850-1940 is ontwikkeld. Er zijn een groot aantal gebouwen van architectonische en typologische waarde, waardoor het Westerhoutkwartier een staalkaart is van de Nederlandse architectuur uit de 19e en 20e eeuw. Het gebied kenmerkt zich voornamelijk door individuele woningbouw met ruime villa-achtige bebouwing op grotere kavels en herenhuizen die met vier of meer panden een bouwkundige eenheid vormen. Het stratenverloop in deze buurt is afgeleid uit het bestaande sloten- en wegenpatroon. Deze wijze van verkavelen heeft geresulteerd in smalle straten met nauwelijks enige vorm van stedelijk groen of open ruimte.
De voormalige bebouwing in het plangebied was niet aan te merken als bebouwing met een hoge architectonische of typologische waarde. Met het planvoornemen gaan dan ook geen cultuurhistorische waarden verloren. De nieuwe woonbebouwing vindt in stijl en materiaalgebruik aansluiting bij de omliggende woonbebouwing.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect cultuurhistorie betreft uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). Naast de Wnb zijn ook de provinciale omgevingsvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig.
Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan vanuit ecologisch oogpunt aan te kunnen tonen, heeft de initiatiefnemer een verkennend natuuronderzoek laten uitvoeren. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage bij de toelichting raadpleegbaar (Bijlage 5).
SOORTENBESCHERMING
Jaarrond beschermde nesten
Uit gegevens van de NDFF blijkt dat in de omgeving van het projectgebied de volgende vogelsoorten voorkomen met jaarrond beschermde nest- en rustplaatsen; boerenzwaluw, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, huismus, ooievaar en sperwer. Ten tijde van het veldbezoek zijn geen (grote) nesten waargenomen in de bomen rondom het projectgebied.
De bebouwing is door de kieren in de muur en de gescheurde dakpannen geschikt voor gebouwbewonende soorten zoals de gierzwaluw en de huismus. Er dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden om de aan- dan wel afwezigheid van deze soorten aan te tonen.
Overige broedvogels
Het plangebied is geschikt voor algemene vogelsoorten, zoals de merel en houtduif. Deze soorten kunnen de bomen langs de bebouwing gebruiken om te broeden. Nesten van inheemse vogelsoorten zijn beschermd gedurende de broedperiode (ca. half maart – half augustus). In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode voor het broedseizoen gegeven omdat bepaalde vogelsoorten (zoals bijvoorbeeld de bosuil of houtduif) juist vroeg of erg laat in het jaar kunnen broeden. Broedende vogels zijn volgens de Wet natuurbescherming echter altijd beschermd.
De werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen (globaal 15 maar tot 15 augustus) plaats te vinden, zodat broedende vogels geen verstoring zullen ervaren. Indien de werkzaamheden wel binnen het broedseizoen plaats zullen vinden, dient het plangebied en directe omgeving (binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden) door een ter zake kundig persoon gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels kort voorafgaand (uiterlijk een week) aan de werkzaamheden. Deze persoon bepaalt of en waar (op welke verstoringsafstand) werkzaamheden mogen worden uitgevoerd.
Planten
In de omgeving van het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten bekend (NDFF 2016-2021). Evenmin bestaan er binnen het projectgebied geschikte groeiplaatsen voor deze soorten. Beschermde soorten komen voornamelijk voor in stabiele (voedselarme) habitattypen zoals duinen, heiden en venen. In het betreffende plangebied is geen sprake van een dergelijk habitat. Beschermde planten worden op basis van habitatseisen niet verwacht. Aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde planten is niet noodzakelijk. Een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is evenmin noodzakelijk.
Vleermuizen
Uit gegevens van de NDFF (2016-2021) blijkt dat de volgende vleermuissoorten in en/of in de omgeving van het projectgebied zijn waargenomen: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, watervleermuis, grootoorvleermuis en laatvlieger.
Vleermuizen zijn wat hun keuze voor vaste rust- en verblijfplaatsen betreft, globaal in te delen in twee typen vleermuizen: gebouwbewonende en boombewonende vleermuizen. Soorten zoals de ruige dwergvleermuis en de rosse vleermuis maken gebruik van holtes en spleten in bomen als verblijfplaats en worden soms ook achter loshangend schors waargenomen. De bomen langs het plangebied zijn gecontroleerd op holtes etc. In de bomen langs het projectgebied zijn geen kieren, scheuren, barsten of holtes aangetroffen. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen kan daarom worden uitgesloten.
Gebouwbewonende soorten
Andere soorten zoals de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger worden uitsluitend in gebouwen aangetroffen. Hier bevinden de verblijfplaatsen zich voornamelijk op zolders, onder dakpannen, in spouwmuren en achter houten betimmering. De bebouwing is vanwege de aanwezigheid van kapotte en/of niet goed aansluitende dakpannen, open stootvoegen en kieren onder de betimmering potentieel geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.
De bebouwing is potentieel geschikt als winter-, zomer-, kraam- en paarverblijfplaats voor de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis en laatvlieger. Door de sloopwerkzaamheden kunnen mogelijk vleermuizen verstoord worden of kunnen verblijfplaatsen vernield worden (overtreding Wet natuurbescherming artikel 3.5, lid 2 en lid 4). Om de aan- dan wel afwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen aan te tonen, is aanvullend onderzoek nodig. Volgens dit onderzoek, wat plaats zal vinden op basis van het vleermuisprotocol 2021, zijn 7 bezoeken nodig in de periode tussen 15 april en 1 oktober. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek is mogelijk een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming nodig.
Foerageergebieden
Het projectgebied, en dan voornamelijk de parkeerplaats, is niet erg geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. De parkeerplaats is beschut door de omliggende bomen, maar wordt erg verlicht door de aanwezige lantaarnpalen aan de Kennemerstraatweg. Er zijn in de nabije omgeving, zoals in het naastgelegen park, zeer geschikte foerageergebieden aanwezig waar bomen beschutting kunnen bieden en waar geen sprake is van verstoring door verlichting. Het projectgebied is daarom geen onderdeel van essentieel foerageergebied. Aanvullend onderzoek naar foerageergebieden is niet noodzakelijk. Een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Het is desalniettemin nodig om tijdens de aanlegfase en gebruiksfase het gebruik van verlichting zoveel mogelijk te beperken of om maatregelen te nemen om verstoring door verlichting zoveel mogelijk te voorkomen in deze zone. Dit kan gedaan worden door tijdens de werkzaamheden in de kwetsbare periode (april t/m oktober, tussen zonsondergang en zonsopgang) geen verlichting toe te passen in deze zone.
Overige zoogdieren
Het projectgebied is, door de ligging naast het stadspark, geschikt voor de egel (algemeen voorkomende (vrijgestelde) soorten)). Volgens het beleid van de provincie Noord-Holland dienen vrijgestelde soorten die binnen het projectgebied aanwezig zijn of worden verwacht, voorafgaand aan de werkzaamheden bij het bevoegd gezag - de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord - digitaal te worden gemeld; zie het meldingsformulier vrijgestelde soorten. Zonder deze melding geldt de vrijstelling niet en is een ontheffing nodig.
Zorgplicht
De zorgplicht geldt voor alle (ook de onbeschermde) plant- en diersoorten. De zorgplicht houdt in dat de werkzaamheden die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen worden genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Een manier om aan de zorgplicht te voldoen is om de werkzaamheden vanaf één kant rustig op de starten zodat mogelijk aanwezige dieren de kans krijgen om zich te verplaatsen. Tevens wordt aangeraden om in verband met verstoring van aanwezige dieren de werkzaamheden zoveel mogelijk overdag uit te voeren.
Aanvullend onderzoek
In het verkennend natuuronderzoek is geconstateerd dat nader onderzoek nodig is naar mus, gierzwaluw en vleermuis. De initiatiefnemer heeft dit nadere onderzoek voorafgaand aan de sloop van de bebouwing laten uitvoeren. De rapportage van het aanvullend onderzoek is als bijlage bij de toelichting te raadplegen (Bijlage 6). In het onderstaande wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten van het onderzoek.
Huismus
Gedurende het onderzoek naar huismus zijn geen huismussen in of in de directe omgeving waargenomen. De aanwezigheid van vaste rust- en nestplaatsen of essentieel leefgebied is dan ook uitgesloten. Door het slopen van de gebouwen worden geen vaste rust- en nestplaatsen en/of essentieel leefgebied verstoord of vernietigd. Overtredingen van de van toepassingzijnde verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming zijn dan ook uitgesloten. Een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Gierzwaluw
Gedurende het onderzoek naar de gierzwaluw zijn geen gierzwaluwen in of in de directe omgeving waargenomen. De aanwezigheid van vaste rust- en nestplaatsen of essentieel leefgebied is dan ook uitgesloten. Door het slopen van de gebouwen worden geen vaste rust- en nestplaatsen en/of essentieel
leefgebied verstoord of vernietigd. Overtredingen van de van toepassingzijnde verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming zijn dan ook uitgesloten. Een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Vleermuis
Tijdens de inventarisatiemomenten zijn meerdere gewone dwergvleermuizen en ruige dwergvleermuizen waargenomen. Deze vleermuizen vlogen over of foerageerden kort binnen en in de directe omgeving van het plangebied. De waargenomen vleermuizen maakten geen gebruik van de bebouwing binnen het plangebied. De aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen is dan ook uitgesloten. Door het slopen van de gebouwen worden geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen verstoord of vernietigd. Overtredingen van de relevante verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming zijn dan ook uitgesloten. Een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Wel komt uit het onderzoek naar voren dat gebruik van verlichting zoveel mogelijk moet worden beperkt. Ook kunnen er maatregelen worden genomen om verstoring door verlichting zoveel mogelijk te voorkomen tijdens de actieve periode van vleermuizen. Deze periode valt tussen april en oktober van zonsondergang tot zonsopgang. Om ook lichthinder tijdens de gebruiksfase te voorkomen wordt het toepassen van vleermuisvriendelijke verlichting (zoals bijvoorbeeld het toepassen van amberkleurige, UV-vrije ledverlichting) aan de nieuwe bebouwing aangeraden waarbij de human-bat response ratio groter is dan 40. Bij deze ratio kunnen mensen voldoende waarnemen maar worden vleermuizen niet beïnvloed.
Conclusie aanvullend onderzoek
Voor huismus, gierzwaluw en vleermuis hoeft geen ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd. Wel dient tijdens de gebruiksfase verlichting te worden beperkt en verstoring door verlichting zoveel mogelijk te worden voorkomen.
GEBIEDSBESCHERMING
Met oog op gebiedsbescherming wordt getoetst aan verschillende wetgeving op nationaal en provinciaal niveau. In het onderstaande wordt daar per relevant beleidskader op ingegaan.
Natura 2000
Het projectgebied ligt niet binnen de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied ‘Noordhollands Duinreservaat’ ligt op een afstand van circa 4,7 kilometer van het projectgebied. Licht, trillingen en geluid kunnen tot enkele honderden meters ver reiken. Effecten door externe werking zoals verstoring door geluid, licht, optische verstoring en dergelijke zijn dan ook – gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden – op voorhand uit te sluiten.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied is niet gelegen in een NNN-gebied. Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt op een afstand van circa 1 kilometer van het plangebied. Met het planvoornemen is geen sprake van aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van NNN-gebieden. Effecten op NNNgebieden zijn, gelet op de ligging buiten een NNN-gebied en uitsluiting door externe werking, voor het voorgenomen plan uitgesloten.
Gebieden buiten het NNN
Ganzenfoerageergebied
De voorgenomen werkzaamheden hebben geen effect op ganzenfoerageergebied. Er is geen nader veldonderzoek en/of effectonderzoek noodzakelijk. Tevens zijn er geen maatregelen nodig om effecten te voorkomen.
Habitat voor weidevogels
Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied behorend tot een habitat voor weidevogels (Bijzonder Provinciaal Landschap). Zodoende kunnen effecten op een habitat voor weidevogels voor het voorgenomen plan worden uitgesloten. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
Stikstofdepositie
Om vast te stellen of het planvoornemen wel of niet leidt tot een onevenredige stikstofdepositie, is een Aerius-berekening uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 7. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf-bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescher-ming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft ecologie uitvoerbaar.
Toetsingskader
Op grond van de Bro (artikel 3.1.6) moet aandacht worden besteed aan de waterhuishouding en een waterparagraaf worden opgenomen in de toelichting van ruimtelijke plannen. Hierin wordt beschreven op welke manier rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op zowel het grondwater als het oppervlaktewater. Het is een schriftelijke weergave van de zogenoemde watertoets. De watertoets heeft als doel om waterhuishoudkundige doelstellingen te betrekken bij relevante besluiten en ruimtelijke plannen. Het voorliggend plangebied valt binnen het beheersgebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Toetsing
Op 15 december 2022 is via de digitale watertoets advies opgevraagd bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De uitkomsten van het advies zijn als bijlage bij de toelichting te raadplegen (Bijlage 8). Uit dit advies blijkt dat de korte watertoetsprocedure van toepassing is op het planvoornemen. Dit betekent dat het hoogheemraadschap heeft geconstateerd dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap dat de korte procedure moet worden gevolgd.
Uit het advies komt tevens naar voren dat het plan een beperkte invloed op het watersysteem en/of afvalwaterketen, welke ondervangen kan worden met standaard maatregelen. In het onderstaande wordt ingegaan op de maatregelen die voor het planvoornemen van belang zijn.
Verharding
Bestaande situatie
De bebouwing in het plangebied is tot de fundering toe gesloopt. De voormalige bebouwing besloeg een oppervlakte van circa 1086 m2. Het terrein is in de bestaande situatie nagenoeg volledig verhard.
Nieuwe situatie
In de nieuwe situatie is er sprake van een woongebouw met een oppervlakte (vanaf de begane grond bezien) van circa 850 m2. Delen van het verharde terrein zijn vervangen door groenvoorzieningen en/of tuinen. Hierdoor is er sprake van waterdoorlaatbare terreindelen. Daarnaast is het voormalige bouwvlak ongewijzigd aanwezig. Ook de bouw- en goothoogten zijn van overeenkomstige toepassing.
Bevindingen
De bestaande situatie tegen de nieuwe situatie afgezet komt uit op een afname van het verhard oppervlak in het plangebied. Er is minder bebouwing aanwezig en een aantal delen van het terrein zijn waterdoorlatend. Bovendien is er geen sprake van extra planologisch ruimtebeslag. Het bouwvlak blijft ongewijzigd van toepassing. De mogelijkheid om extra bebouwing en verharding toe te voegen blijft daardoor gelijk met de bestaande situatie.
Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een toename van bebouwing en/of verharding. Omdat dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen getroffen te worden.
Gescheiden stelsel
Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat er vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan daarom als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Dit betekent dat het hoogheemraadschap adviseert om een gescheiden stelsel aan te leggen. Dit zal in de nadere planuitwerking verder worden geconcretiseerd.
Waterkwaliteit en riolering
Samen met de gemeenten heeft het hoogheemraadschap de basisdoelstelling het hemelwater zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Het hoogheemraadschap adviseert daarom om mogelijkheden te onderzoeken om het hemelwater op eigen terrein te verwerken in de bodem of rechtstreeks te lozen op het aanwezige oppervlaktewater. Voorwaarde hierbij is dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
Uit de voorgaande alinea 'gescheiden stelsel' wordt duidelijk dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. In het plan is rekening gehouden met verschillende bermen, groenvoorzieningen en tuinen. Dit zorgt ervoor dat afstromend hemelwater van verharde oppervlakken verwerkt kan worden in de bodem op het eigen terrein.
Water/klimaatadaptatie-advies Stadswerk072
Stadswerk072 heeft een advies gegeven over het aspect water in relatie tot eisen/richtlijnen van de gemeente, naast de eisen van het hoogheemraadschap. Uit het advies wordt duidelijk dat voor het plangebied met name de thema's hemelwater en grondwater van belang zijn.
Hemelwater
Om schade door hevige neerslag (70 mm in een uur) te voorkomen, wordt een groot deel van die neerslag (40-70 mm) op het perceel zelf verwerkt. Dit gaat door infiltratie in de bodem, het opvangen of vertraagd afvoeren van neerslag in boven- of ondergrondse voorzieningen. Deze voorzieningen voeren de eerste 24 uur vertraagd af en zijn in maximaal 60 uur weer beschikbaar. Een ontwikkelaar kan zelf bepalen wat er met hemelwater gebeurt op het eigen terrein. In het plangebied zal het hemelwater in de bodem infiltreren met behulp van wadi's.
Grondwater
De grondwaterstand rondom de locatie staat relatief hoog, ca. 60 cm onder maaiveld en in de winter hoger. Stadswerk072 adviseert daarom om onderzoek te doen naar welke invloed de bouw op de grondwaterstand in de omgeving heeft:
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect water betreft uitvoerbaar worden geacht.
In deze paragraaf wordt getoetst of er geen onevenredige belasting plaatsvindt op de omliggende infrastructuur van het plangebied. Daarnaast wordt getoetst of er voldoende parkeerruimte aanwezig is in verband met de nieuw te realiseren functies.
Verkeerseffecten
Om een inschatting te kunnen doen van de verkeersgeneratie die het planvoornemen veroorzaakt, zijn de kencijfers van het CROW geraadpleegd. Voor het planvoornemen is uitgegaan van de categorie 'Koop, appartement, midden'. Uit 3.4.4 kan worden afgeleid dat het plangebied zich in de 'Schil centrum' bevindt. Daarnaast kan het plangebied aangemerkt worden als 'zeer sterk stedelijk'. Het voorgaande maakt dat het planvoornemen een verkeersgeneratie van 3,7 verkeersbewegingen (motorvoertuigen per weekdaggemiddelde) per appartement genereert. In totaal komt dit uit op 28 X 3,7 = 103,6, afgerond 104 extra verkeersbewegingen.
Het plangebied is ontsloten via de Kennemerstraatweg. Op basis van de bepaalde verkeersgeneratie kan gesteld worden dat de aansluiting op de Kennemerstraatweg, vergeleken met de huidige situatie, enigszins zwaarder wordt belast (met name tijdens de ochtendspits). Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de OV-bereikbaarheid relatief goed is door de nabijheid van drie bushaltes en vijf verschillende buslijnen die tevens in verbinding staan met station Alkmaar. Te verwachten is dat een groot aandeel van de toekomstige bewoners regelmatig het OV gebruikt, waardoor het aantal van 104 extra verkeersbewegingen per weekdaggemiddelde mogelijk lager kan zijn en derhalve niet volledig representatief is. Desondanks mag wel aangenomen worden dat de Kennemerstraatweg goed in staat is om een dergelijk aantal van 104 verkeersbewegingen op te vangen. De 104 verkeersbewegingen per weekdaggemiddelde, waarvan het er waarschijnlijk minder zijn door het gebruik van OV, zullen vanuit het oogpunt van verkeer niet leiden tot een onevenredige belasting van omliggende infrastructuur.
Naast het voorgaande dient te worden opgemerkt dat de verkeerssituatie verbetert door de realisatie van een inrit aan de noordzijde van het plangebied. In de bestaande situatie ligt de ontsluiting van het perceel vrij dicht op het kruispunt Kennemerstraatweg - Juliana van Stolberglaan. Dit bemoeilijkt het uitrijden van het perceel in met name de ochtendspits. In de nieuwe situatie bevindt de inrit zich aan de noordzijde van het perceel, verder van het kruispunt af. Het uitrijden van het perceel is hierdoor eenvoudiger. De realisatie van de inrit leidt derhalve tot minder verkeerscongestie en veiligere verkeerssituaties.
Parkeren
In een half verdiepte parkeergarage onder het woongebouw is voor een deel voorzien in een parkeerruimte aan de hand van een inpandige garage. Bezoekersparkeren vindt plaats op de Kennemerstraatweg. Dit aangezien de parkeergarage voor de bewoners van het appartementengebouw is bedoeld en er verder op het terrein nergens in substantiële parkeermogelijkheden kan worden voorzien. In 3.4.4 is uitgebreid ingegaan op de vanuit het gemeentelijk beleid geldende parkeernormen. Uit deze subparagraaf blijkt dat aan de parkeernorm kan worden voldaan en dat er in het plangebied voorzien is in voldoende parkeerruimte.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat de aspecten verkeer en parkeren betreft uitvoerbaar worden geacht.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Toetsing
Het planvoornemen voorziet in 28 extra woningen. Dit aantal blijft ruimschoots onder de grenswaarden. De voorgenomen ontwikkeling kan derhalve als NIBM worden beschouwd.
Daarnaast is in kader van het planvoornemen onderzocht of het kruispunt met de optrekkende auto's, geen te schadelijke fijnstof oplevert voor de woonfunctie die met dit plan mogelijk wordt gemaakt. Om dit te achterhalen zijn de luchtkwaliteitskaarten van Atlas voor de Leefomgeving geraadpleegd. Uit de fijnstof 2020-kaart blijkt dat het gehalte aan fijnstof in het plangebied ten hoogste 18 microgram PM10/m3 bedroeg. Dit blijft onder de grenswaarde van 40 microgram/m3. Om nog een actueler beeld te krijgen van het gehalte aan PM10, is een kaart van de actuele fijnstof concentratie in Nederland geraadpleegd. Uit die kaart blijkt dat de fijnstofconcentratie circa 22 microgram/m3. Ook dit aantal blijft onder de grenswaarde. Aangezien aan de waarde PM10 wordt voldaan, mag worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een onaanvaardbare luchtkwaliteit voor de beoogde functie.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.
Bij elk ruimtelijk plan moet worden overwogen of een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. In dat kader moet het bevoegd gezag nagaan of er activiteiten plaatsvinden die belangrijke negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor bestaat enerzijds uit het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds uit de hiervoor beschreven onderzoeken.
Als sprake is van een activiteit zoals genoemd in kolom 1 van de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen. Als sprake is van een activiteit in kolom 1 van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag te toetsen of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.
Op voorliggend bestemmingsplan is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarden behorende bij deze categorie worden echter niet overschreden (oppervlakte van 200 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Het voornemen is daarmee niet rechtstreeks plan-m.e.r.-, project-m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor projecten die voorkomen in de lijst met categorieën in de bijlage bij het Besluit m.e.r, maar geen drempelwaarden overschrijden is de zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde.
1. kenmerken van het project
De kenmerken van het project moeten in aanmerking worden genomen en met name:
Het plan is kleinschalig van aard en past binnen de aanwezige bouwrechten maar wijkt af van het toegestane gebruik. Het behelst de realisatie van een appartementencomplex op de voormalige locatie van een horecazaak 'Koekenbier' in het centrum van Alkmaar. Het betreft een wijziging van een gemengde bestemming naar woonbestemming. Er is geen cumulatie met andere projecten. De overige aspecten spelen geen rol bij dit project.
2. locatie van het project
De kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn moet in aanmerking worden genomen, en met name:
Het plangebied is gelegen in het bestaand stedelijk gebied van Alkmaar. Ten oosten loopt de Kennemerstraatweg met daarachter het centrum van Alkmaar. Ten westen bevindt zich het ziekenhuis van Alkmaar dat van het plangebied gescheiden wordt door het park 'Het Alkmaarderhout'. Uit het uitgevoerde ecologische onderzoek en de stikstofberekening blijkt dat geen negatieve effecten optreden op beschermde soorten en gebieden.
3. soort en kenmerken van het potentiële effect
De waarschijnlijkheid aanzienlijke milieueffecten van projecten moeten, in samenhang met de hierboven uiteengezette criteria, in aanmerking worden genomen, met inachtneming van:
Het betreft hier een kleinschalig project binnen bestaand stedelijk gebied. Het project heeft slechts een beperkt effect op alleen de directe omgeving. In de directe nabijheid zijn geen omwonenden die hinder kunnen ondervinden van het project. Het project brengt enige verkeersgeneratie met zich mee maar dit leidt, gezien de ligging ten opzichte van de ontsluitingswegen, niet tot grote effecten. Het project is onomkeerbaar maar niet van negatieve invloed op natuurwaarden. Er is geen sprake van cumulatie van effecten met effecten van andere projecten.
Conclusie
Op basis van het voorgaande en van de uitkomsten van het omgevingsonderzoek zoals dat hiervoor in hoofdstuk 4 is toegelicht, kan worden geconcludeerd dat de effecten op het milieu beperkt zijn. Op grond hiervan kan het bevoegd gezag het besluit nemen dat er geen aanleiding is voor het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure.
Bij uitvoering van het bestemmingsplan zal aandacht worden besteed aan het aspect duurzaamheid. Duurzaam bouwen heeft betrekking op een wijze van plannen, bestemmen, ontwerpen, bouwen, inrichten en beheren van de te realiseren woningen. Bij de bouw van de woningen kan aan de volgende duurzaamheidsaspecten worden gedacht: energiehuishouding, materiaalgebruik, watergebruik, gezondheid, comfort, en toekomstbestendigheid.
De gemeente Alkmaar heeft het duurzaamheidsbeleid vastgesteld in haar Programma Duurzaam Alkmaar 2020 – 2024. Met als basis de doelstellingen die afgesproken zijn in de regio Alkmaar. Er wordt gewerkt naar een toename van het aandeel duurzame energie en een afname van het gebruik van fossiele energie.
De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten voor de nieuwbouw:
De toe te passen maatregelen voor een energiezuinige woning zijn grofweg onder te verdelen in drie stappen:
Op de volgende manier is binnen het plan rekening gehouden met duurzaamheid:
Conclusie
Bij de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan is rekening gehouden met duurzaamheid.
Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.
SVBP2012
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.
Analoog vs. digitaal bestemmingsplan
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:
In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.
De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.
Deze bepaling regelt dat het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft om op grond van artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening binnen een bestemming nadere eisen te stellen aan onderwerpen of onderdelen die in deze bestemming zijn geregeld.
Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.
Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.
Burgemeester en wethouders kunnen in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan.
Door deze regel is de verplichting opgelegd om bij het uitvoeren van bepaald werk, geen bouwwerk zijnde of bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning aan te vragen. Op deze vergunningplicht kunnen uitzonderingen worden geformuleerd waarbij bepaalde werken of werkzaamheden zonder omgevingsvergunning toegestaan zijn. Daarnaast zijn er voorwaarden gesteld voor wanneer het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden toelaatbaar zijn.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreft onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouwregels. In de algemene bouwregels zijn bouwregels opgenomen over ondergronds bouwen, bijvoorbeeld voor het bouwen van een parkeergarage. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de algemene wijzigingsregels zijn regels opgenomen waaronder Burgemeester en wethouders op een aantal onderdelen onder bepaalde randvoorwaarden het plan kan wijzigen. In de overige regels is tot slot het parkeerverhaal met betrekking tot bouwen uitgewerkt.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.
In het plangebied zijn de gronden voorzien van de bestemming 'Wonen'. Gronden met deze bestemming mogen worden gebruikt voor bebouwing en het bebouwen van die gronden met woningen. Het planvoornemen voorziet in 28 appartementen. Het appartementengebouw mag een goot- en bouwhoogte hebben van respectievelijk dertien en zestien meter. Op de verbeelding is hiervoor een aanduiding opgenomen. Ook is door middel van een bouwvlak aangegeven waar de gebouwen gebouwd mogen worden. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' moet de gevel worden uitgevoerd als dove gevel, tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt dat een dove gevel geheel of gedeeltelijk niet noodzakelijk is. Van deze regel kan worden afgeweken als burgemeester en wethouders een hogere waarde besluit in de zin van artikel 110a van de Wet geluidhinder hebben genomen. De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf is onder voorwaarden toegestaan.
Het plangebied bestaat uit archeologisch waardevolle gronden. Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Binnen de desbetreffende zone moet worden onderzocht of er archeologische waarden aanwezig zijn en of die kunnen worden geschaad indien een ingreep plaatsvindt met een diepte van meer dan 0,40 m en een oppervlakte van meer dan 500 m². De oppervlakte en de diepte zijn cumulatieve voorwaarden, dat wil zeggen: als de ingreep kleiner is dan de vrijstellingsdiepte of oppervlakte, dan kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.
De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden:
Ontwerpbestemmingsplan en vaststellingsprocedure
Na aankondiging in het Gemeenteblad en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.
Vastgesteld bestemmingsplan en beroepsprocedure
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Iedereen die een zienswijze heeft ingediend, heeft ook de mogelijkheid om beroep in te stellen. Op deze hoofdregel is een aantal uitzonderingen:
Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de uit het plan voortkomende kosten. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst afgesloten.
Op basis van deze overweging is het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid belemmerd.
In het kader van bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1. Bro is het bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Op het plan zijn geen reacties ingekomen.
Het ontwerpbestemmingsplan is voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn zijn geen zienswijzen op het plan ingebracht. Het plan is ongewijzigd vastgesteld.
Ten aanzien van het planvoornemen is een participatieplan opgesteld. Dit plan is als Bijlage 9 te raadplegen. Er is tevens een informatieavond met de direct belanghebbenden en omwonenden geweest. Hier is het planvoornemen gepresenteerd en toegelicht. Er zijn diverse gesprekken gevoerd met omwonenden over het plan. Het verslag van het informatiemoment is bijgevoegd als Bijlage 10 bij deze toelichting.