Plan: | Boeierstraat 14 De Rijp |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0361.BP00156-0301 |
De gemeente wil een binnenstedelijke locatie in De Rijp herontwikkelen. Middels een prijsvraag is de ontwikkeling gegund aan Bot Bouw uit Heerhugowaard. Het betreft een schoollocatie die, na de ingebruikname van de nieuwe brede school aan de Jan Ploegerlaan vrijgekomen is. In totaal zijn daarbij vier (school)locaties vrijgekomen, waaronder deze locatie van de basisschool aan de Boeierstraat in De Rijp.
In de 'Ontwikkelvisie Herontwikkelingslocaties Graft-De Rijp' uit 2014 is per locatie in beeld gebracht welke andere functies geschikt zijn voor de vrijgekomen locaties en zijn de hoofduitgangspunten voor ontwikkeling opgesteld. Dit is doorvertaald naar het voorontwerp bestemmingsplan 'Graft de Rijp vrijkomende (school)locaties' dat in procedure is gebracht. Vanuit de inspraak kwam één reactie ten aanzien van de Boeierstraat binnen en daarin werd gepleit voor bebouwing die qua verschijningsvorm en materiaalgebruik goed aansluit op de omgeving.
Na onderling overleg willen de gemeente Alkmaar en de initiatiefnemer die betrokken is bij de herinvulling van deze locatie, voorrang geven voor verdere planvorming voor de Boeierstraat 14 in De Rijp. Daarbij wordt uitgegaan van een invulling met woningbouw. Dit is op basis van de huidige bestemming 'Maatschappelijk' niet mogelijk. De gemeente wil middels een partiële herziening van het bestemmingsplan deze ontwikkeling planologisch mogelijk maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
De onderzoeken die gedaan zijn voor het voorontwerp bestemmingsplan van de vier (school) locaties worden, voor zover ze relevant zijn, overgenomen bij dit bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van de vrijgekomen schoollocatie in De Rijp juridisch-planologisch mogelijk. Doel van het nieuwe bestemmingsplan is het bieden van een eenduidige en samenhangende juridisch-planologische regeling voor deze ontwikkeling. Deze regeling moet goede waarborging bieden voor de ruimtelijke kwaliteit die met de herontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied betreft de vrijgekomen locatie van De Tweemaster, gelegen in De Rijp. Deze vrijgekomen locatie kent de volgende adresgegevens:
De Tweemaster, Boeierstraat 14, De Rijp.
In onderstaande figuur is de ligging van de locatie weergegeven.
Figuur 1. Ligging plangebied
In het plangebied is het bestemmingsplan 'Graft en De Rijp', zoals vastgesteld op 30-05-2013 door de voormalige Gemeente Graft en De Rijp van kracht. Dit bestemmingsplan kent het volgende indentificatiecode: NL.IMRO.0365.BpGrRikernen2011-VA01
Na dit inleidend hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 het beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 aandacht besteed aan het planvoornemen. Hoofdstuk 4 gaat in op de juridische achtergrond van het plan. De milieu- en overige aspecten komen aan bod in hoofdstuk 5. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan besproken.
Op 13 maart 2012 is de "Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte" (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Het Rijk zet in op topsectoren zoals logistiek, water, hi-tech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waarin de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei en krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit. De ambitie is dat in 2040 de woonwerklocaties in steden en dorpen aansluiten op de kwalitatieve vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Om die doelen te bereiken, zijn nationale belangen benoemd. Dat zijn onder meer:
Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Waar het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale belangen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt in artikel 4.3 de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een AMvB. Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerst verantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van bestemmingsplannen. In de AMvB Ruimte zijn nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, gewaarborgd.
Nationaal landschap
Voor het plangebied geldt dat het deel uitmaakt van een Nationaal Landschap (Laag Holland). Voor de nationale landschappen geldt dat per nationaal landschap ruimte geboden wordt voor ten hoogste migratiesaldo nul. De provincie overlegt met betreffende gemeenten hoe deze woningbouwopgave over de gemeenten wordt verdeeld en maakt daarover afspraken. Daarbij kunnen wettelijke basiskwaliteitsregels (bijvoorbeeld met betrekking tot geluid of externe veiligheid) aanzienlijke ruimtelijke beperkingen opleggen.
Nationale landschappen bieden daarnaast ruimte voor de aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid. Ook hier maken provincies en gemeenten afspraken over aard en omvang van locaties voor bedrijventerreinen. Maatvoering, schaal en ontwerp zijn bepalend voor behoud van de kwaliteiten van deze landschappen. Om die reden zijn grootschalige verstedelijkingslocaties en bedrijventerreinen, nieuwe grootschalige glastuinbouwlocaties en nieuwe grootschalige infrastructurele projecten niet toegestaan. Waar deze ingrepen redelijkerwijs, vanwege een groot nationaal belang onvermijdelijk zijn, dienen mitigerende en compenserende maatregelen - zoals inpassing en grote aandacht voor ontwerpkwaliteit - te worden getroffen.
Ladder duurzame verstedelijking
Zoals beschreven, is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe vereenvoudigde laddersystematiek geldt. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt een optimale en zorgvuldige benutting van de ruimte nagestreefd. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. Deze motiveringsplicht is in artikel 3.1.6, lid 2, Bro als volgt geformuleerd: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Voordat deze voorwaarden echter een rol van betekenis spelen, moet eerst de voorvraag worden beantwoord of inderdaad sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is dusdanig geformuleerd dat de genoemde voorwaarden pas van belang zijn wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is daarbij als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Hierbij geldt dat een voorziene ruimtelijke ontwikkeling voldoende substantieel dient te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt.
In geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de vraag ernaar worden aangetoond. In de beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling dient inzichtelijk te worden gemaakt dat het plan niet tot onnodig nieuw ruimtebeslag leidt en geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie in het verzorgingsgebied van de voorziene ontwikkeling zal leiden (27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2095). Daarbij is het van belang dat de ABRvS op 05-03-2014 uitspraak heeft gedaan (201303469/1/R3) over het bepalen van de behoefte in een bestemmingsplan (lees: ruimtelijk plan): "Een bestemmingsplan dient niet om concurrentieverhoudingen te regelen. De behoefte aan de beoogde ontwikkeling dient, met het oog op het voorkomen van structurele winkelleegstand, te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod."
Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van De Rijp. Het project voorziet in de herontwikkeling van (en inbreiding op) een vrijgekomen schoollocaties, om leegstand te voorkomen. Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheden tot transformatie of sloop/nieuwbouw op bovenstaande locatie. Vanuit oogpunt van de ladder bezien is het van belang na te gaan hoeverre in deze situatie sprake is van verdere verstedelijking. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014(201310814/1/R1) en ABRvS 21 januari 2015 (201310555/1/A1). Planologische gebruikswijzigingen van bestaande gebouwen zijn geen stedelijke ontwikkelingen in de zin van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor de locatie aan de Boeierstraat 14 wordt middels voorliggend bestemmingsplan de mogelijkheid geboden voor vervangende nieuwbouw, waarmee het ruimtelijke beslag zou kunnen toenemen. Op grond hiervan wordt de ladder voor duurzame verstedelijking voor dit plan doorlopen.
De regionale vraag naar woningbouw is opgenomen in het Regionale Actie Programma Wonen (RAP) zoals de regio Alkmaar in 2017 heeft vastgesteld. De hierin opgenomen vraag naar woningen is gebaseerd op prognoses van de Provincie Noord Holland (Demografische Ontwikkeling in Noord-Holland 2014) en van Primos (2016). Voor de gemeente Alkmaar wordt uitgegaan van een uitbreidingsbehoefte van 3159 woningen tot 2026. De harde en zachte plannen voor de gemeente omvatten gezamenlijk 2577 woningen. Het plan voor de Boeierstraat is in de aantallen van het RAP opgenomen.
In het RAP hebben de gemeenten een afwegingskader opgenomen voor nieuwbouwplannen. Daarmee wordt gewaarborgd dat plannen een versterking zijn voor de bestaande kwaliteiten van de regio. In het afwegingskader worden plannen getoetst aan criteria voor ruimtelijke kwaliteit, gerelateerd aan gebouwen en markttechnische aspecten. Het inbreidingsplan voor 15 woningen op de voormalige schoollocatie is, afgewogen op basis van dit afwegingskader een waardevolle aanvulling voor het dorp De Rijp en de regio Alkmaar.
Met de tweede stap van de ladder wordt bekeken of binnen het bestaande stedelijke gebied in de behoefte voor de nieuwe functie kan worden voorzien. Voorliggend plan betreft zoals reeds aangegeven, de herontwikkeling van een binnen stedelijke locatie. Omdat er geen sprake is van stedelijk uitleg, behoeft stap 3 van de ladder geen verdere uitleg. Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking en is daarmee in overeenstemming met het rijksbeleid.
Op nationaal niveau zijn er diverse beleidskaders ontwikkeld voor een verdere duurzame ontwikkeling van Nederland. Een belangrijk kader hierbij is het Nationaal Energieakkoord, waarin doelstellingen tot aan 2023 zijn omschreven, zoals:
Op 22 juni 2010 is door Provinciale Staten van Noord-Holland de structuurvisie Noord-Holland 2040 'Kwaliteit door veelzijdigheid' vastgesteld (in werking getreden op 1 november 2010). In de structuurvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar zou moeten worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren en via de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
Uitgangspunt voor 2040 is 'kwaliteit door veelzijdigheid'. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofd belangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.
Figuur 2. Hoofddoelstelling ruimtelijk beleid (bron: provincie Noord-Holland)
De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de Provinciale Ruimtelijke Verordening opgesteld. Hierin wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.
De doorwerking van de structuurvisie in bestemmingsplannen vindt plaats door middel van de provinciale ruimtelijke verordening. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening is de doorwerking van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 in bestemmingsplannen nader uitgewerkt. In de verordening zijn verschillende regels opgenomen. Er zijn regels voor het zowel het bestaand bebouwd gebied (BBG) als het landelijk gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied. Op verschillende regels die van belang zijn voor het plangebied wordt in het navolgende ingegaan.
De ontwikkeling die door het voorliggende bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, ligt binnen het bestaand bebouwd gebied en leidt daarmee niet tot een onwenselijke verdichting van stedelijke functies in het landelijk gebied. Daarnaast maakt het plangebied deel uit van het nationaal landschap Laag Holland.
De gemeenten in de regio Alkmaar hebben gezamenlijk een Regionaal Actie Programma (RAP) wonen vastgesteld. Op basis van demografische ontwikkelingen en prognoses voor de regio en meer specifiek per gemeente is de ambitie op het gebied van wonen uitgewerkt en vertaald naar de woningbehoefte in kwantiteit en kwaliteit. Het RAP bestrijkt de periode 2016 - 2020. De concrete afspraken zijn vastgelegd in een convenant.
In het RAP is een 8-tal afspraken opgenomen waarin partijen overeenkomen op op een flexibele wijze duurzame plannen te ontwikkelen, zoveel mogelijk binnen stedelijk gebied, die een bijdrage leveren aan de duurzamheidsdoelstellingen en aansluiten bij de toekomstige vraag in kwantitatieve en kwalitatieve zin.
2.3 Gemeentelijke beleid
Naar aanleiding van de gemeentelijke herindeling vindt een harmonisatie van beleid en verordeningen plaats. De nieuwe gemeente Alkmaar werkt dit uit. Het relevante ruimtelijk beleid van de gemeente is vooralsnog in belangrijke mate vastgelegd in de onderstaande beleidsdocumenten. Deze zullen in de loop van het planproces mogelijk worden vervangen, of vervallen.
Op 5 oktober 2017 heeft de gemeente Alkmaar haar omgevingsvisie Alkmaar 2040 vastgesteld. Daarin worden de kaders geschetst waarbinnen de gemeente om wil gaan met ontwikkelingen die zich voordoen. De omgevingsvisie is een integraal strategisch document dat zich richt op het versterken van de omgevinskwaliteit van de stad en omliggende dorpen.
De gemeente heeft in de omgevingsvisie haar ambities voor de stad en het buitengebied geformuleerd voor bewoners en bezoekers. Naast de ambities voor de ontwikkeling van de stad Alkmaar wordt in de omgevingsvisie ingezet op een toekomst bestendig en innovatief landelijk gebied. Specifiek is voor de ontwikkeling van dorpen benoemd dat de oorspronkelijke dorps structuur het leidend ruimtelijk uitgangspunt zal moeten vormen.
De gemeente zet in op het behoud van identiteit en vitaliteit van de dorpen. Zo zullen kleinschalige woonontwikkelingen vormgegeven moeten worden binnen de context van het dorp. Ook zullen plannen een bijdrage moeten leveren aan de leefbaarheid en vitaliteit van de dorpen.
In de omgevingsvisie is voor de korte termijn opgenomen dat de gemeente kiest voor een vermindering met 20% van CO2-emissie in 2020 en dat de nieuwbouw in de nabije toekomst energieneutraal is. Voor de langere termijn geldt een energie neutrale regio Noord-Holland Noord in 2040 welke in 2050 geheel aardgasvrij moet zijn.
Voor deze herontwikkelingslocatie zijn de belangrijkste duurzame uitgangspunten:
Op 24 maart 2016 heeft de Alkmaarse gemeenteraad unaniem ingestemd met het nieuwe Programma Duurzaam Alkmaar 2016-2020.
Belangrijke uitgangspunten daarin zijn de regionaal vastgestelde duurzaamheidsdoelstellingen:
Verder relevant beleid voor deze locatie is het Alkmaarse beleid over kleinschalige windturbines: https://www.alkmaar.nl/gemeente/stad/Toetsingskader%20windturbine.pdf
In de Welstandsnota (vastgesteld 26 september 2016) worden de criteria die ten grondslag liggen aan de redelijke eisen van welstand, die gelden voor de gemeente, uitgewerkt, om zo het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving te behartigen.
Doel van het welstandsbeleid is het streven naar behoud van en versterken van de kwaliteit van het beeld in het beschermd dorpsgezicht en het landelijk gebied. Voor de overige kernen geldt dat de historische karakteristieken zo goed mogelijk beschermd dienen te worden en dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op wat reeds aanwezig is.
De gemeente is onderverdeeld in verschillende welstandsgebieden, zoals weergegeven in onderstaand figuur. Bij herontwikkeling van de locatie, zal het geldende welstandsregime in acht worden genomen.
Het plangebied valt binnen het gebied De Rijp.
Figuur 3. Kaartfragment Welstandskaart
Bij het behoud van het cultureel erfgoed gaat het om het geheel van boven- en ondergrondse monumenten, straatbeelden, samenhangende bebouwing, stratenpatronen, pleinen, waterwegen, historische groenpartijen etc. Alkmaar is per slot van rekening een monumentale gemeente. Dat wil niet zeggen dat de ontwikkeling van die gemeente stilstaat. Dat is ook in het verleden nooit zo geweest. Het beleid heeft daarom, naast behoud, vooral ook tot doel om de cultuurhistorie als kwaliteitskenmerk in te brengen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Waar wordt voortgeborduurd op de historische ontwikkeling van de stad en haar ommeland behoudt zij haar kwaliteit, terwijl ook aan de eisen van een moderne centrumgemeente kan worden voldaan.
Om dit beleid gestalte te kunnen geven is een gedegen kennis van de cultuurhistorische waarden van essentieel belang. De afgelopen jaren is deze kennis flink toegenomen. Monumenten en beeldbepalende panden zijn geïnventariseerd en aangewezen, onderzoek op het gebied van archeologie, architectuurhistorie en bouwhistorie hebben belangrijke gegevens opgeleverd over de geschiedenis van de stad en haar bewoners. Door onderzoek blijft de kennis groeien en leidt dit steeds tot nieuwe inzichten.
Het beleid richt zich op een integrale benadering van te onderzoeken of te ontwikkelen objecten en gebieden. De initiatiefnemer krijgt hierdoor snel een heldere eenduidige visie.
Archeologie
Per 1 juli 2016 vervangt de Erfgoedwet een deel van de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2018. Voor archeologie betreft dit met name verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. De uitgangspunten van het verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met de archeologie.
In hoofdstuk 4 worden de consequenties voor het plan op het gebied van archeologie beschreven.
De gemeente Alkmaar heeft haar visie en ambities op het gebied van (openbaar) groen omschreven in het groenbeleidsplan 2017 - 2027. Het groenbeleidsplan is kaderstellend en geeft richting aan het groenbewust handelen bij ruimtelijke ontwikkelingen
Groen in Alkmaar is essentieel voor een duurzame,gezonde en prettige omgeving. De diversiteit aan groen in het stedelijk gebied, de dorpen en het omliggende landschap vormt een waardevol geheel. Het groen in Alkmaar draagt positief bij aan een goede leefkwaliteit.
Groen draagt bij aan de identiteit van de leefomgeving, het bevorderen van de gezondheid van mens en milieu, het behoud en versterken van biodiversiteit en het realiseren van een klimaatbestendige gemeente.
In hoofdstuk 4 worden de consequenties voor het plan op het gebied van groen beschreven.
De gemeente wil de vrijgekomen schoollocatie heronwikkelen. Middels voorliggend bestemmingsplan biedt de gemeente ruimte voor de mogelijke invulling voor deze locatie. De locatie is vanwege de unieke verschijning in meer of mindere mate geschikt voor het gebruik door diverse functies. Om de geschiktheid voor de verschillende functies in beeld te brengen zijn in de 'Ontwikkelvisie Herontwikkelingslocaties Graft-De Rijp' uit 2014 voor in totaal vier locaties de hoofduitgangspunten voor ontwikkeling opgesteld. Deze ruimtelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten geven de ruimtelijke visie voor de invulling per locatie weer. Op grond hiervan staat voorliggend bestemmingsplan per locatie verschillende functies toe.
Onderstaand zijn de uitgangspunten voor de locatie van De Tweemaster genoemd:
Het planvoornemen
Het inbreidingsplan aan de Boeierstraat gaat uit van de realisatie van in totaal 15 woningen, 10 zogenaamde woningen en 5 vrijstaande woningen. De 10 rug-aan-rugwoningen wordt aangeboden in het sociale segment. Daarmee voldoet het plan aan de voorwaarden dat bij nieuwbouw in ieder geval 30% van de woningen aangeboden word in het sociale segment.
De 10 rug-aan-rugwoningen bestaan uit 1 laag met een kap, deze woningen hebben een geringe eigen buitenruimte in de vorm van een veranda. De bewoners maken gebruik van parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Bij de rug-aan-rugwoningen is aan de voorzijde een berging toegestaan. Deze bergingen worden met een aanduiding op de verbeelding mogelijk gemaakt. De vijf vrijstaande woningen zijn gesitueerd aan de Boeijersloot en beschikken ieder over twee parkeerplaatsen op de eigen kavel. De vrijstaande woningen bestaan uit twee volledige woonlagen met een kap.
Het planvoornemen getoetst aan de gemeentelijke uitgangspunten
Conclusie
Het inbreidingsplan voldoet op alle punten aan de uitgangspunten van de gemeente.
Figuur 4. Stedenbouwkundig plan ontwikkel locatie Boeierstraat
Om de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan te toetsen, is het noodzakelijk dat verschillende onderzoeken worden uitgevoerd. Er is daarom onderzoek gedaan naar de volgende aspecten: hinder van inrichtingen, geluidhinder, externe veiligheid, bodem, luchtkwaliteit, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie, vormvrije m.e.r.-beoordeling en kabels en leidingen. De onderzoeken zijn uitgevoerd in het kader van het voorontwerp bestemmingsplan voor alle vier de schoollocaties. Hieronder zijn de alleen voor voorliggende locatie de relevante aspecten aangehaald.
Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen voor de exploitatie van het bedrijf verplicht te voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit, waarbij onder andere rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Dit geldt tenzij anders bepaald is in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht of wanneer bedrijven in Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit zijn aangewezen als vergunningplichtige inrichting.
Uit de geactualiseerde publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf of voorziening en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
In het 'Onderzoek milieuzonering 4 locaties in Graft-De Rijp' (Grontmij Nederland B.V., referentienummer GM-0145652, 2014) is een inventarisatie gemaakt van de mate waarin de nieuwe planvorming (woningen, lichte bedrijvigheid en overige gewenste functies) verenigbaar is met omliggende functies. Hierbij is nagegaan of eventueel gebouwde woningen geen hinder ondervinden van omliggende bedrijven en is tevens gekeken of nieuwe bedrijvigheid in het plangebied geen hinder veroorzaakt voor omliggende woningen. De gehele inventarisatie is opgenomen in bijlage 1.
Uit de inventarisatie blijkt dat bij herontwikkeling van de locatie in De Rijp, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de plangebieden kan worden gegarandeerd.
Indien categorie 1 en 2 bedrijven in het plangebied worden gerealiseerd, zal rekening moeten worden gehouden met bestaande omliggende gevoelige functies zoals woningen. De gemeente kan als bevoegd gezag in het kader van het activiteitenbesluit eventueel maatwerkvoorschriften stellen.
Conclusie
Met inachtneming van bovenstaande kan het planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening voor wat betreft de hinder van inrichtingen uitvoerbaar worden geacht.
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt dergelijke gebouwen als geluidsgevoelig. Onderzocht dient te worden of de betreffende gebouwen voldoen aan de voorwaarden van de Wgh. In en in de omgeving van het plangebied is geen sprake van spoorweg- of industrielawaai. Om deze reden wordt hierop niet verder ingegaan.
De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich wat betreft wegverkeerslawaai op de zogenaamde zoneringsplichtige wegen. In principe zijn alle wegen zoneringsplichtig, behalve:
Langs zoneringsplichtige wegen is een geluidszone gelegen waarvan de breedte wordt bepaald door het aantal rijstroken alsmede de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied conform artikel 74 van de Wet geluidhinder. Indien wordt gebouwd binnen de geluidszone, verplicht de Wet geluidhinder door middel van akoestisch onderzoek aandacht te besteden aan de geluidssituatie. De wettelijke zone voor de hier te beschouwen wegen bedraagt 200 meter.
De Driemaster kent ter plaatse van de locatie Boeierstraat 14 (De Tweemaster) een maximum snelheid van 50 km/uur en derhalve een zone.
Akoestisch onderzoek
Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de locatie aan de Boeierstraat 14. Het volledige onderzoek en de geluidsberekeningen zijn opgenomen in bijlage 2b.
Conclusie
Uit de berekening blijkt dat de geluidsbelasting van de herontwikkelingslocatie Boeierstraat 14 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. De Wet geluidhinder verzet zich daarmee niet tegen het voornemen.
De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico's op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.
Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd.
Figuur 5. Fragment risicokaart (bron: provincie Noord-Holland)
Geconcludeerd kan worden dat het plangebied buiten het invloedsgebied is gelegen van risicovolle bedrijven (Bevi-inrichtingen), transportroutes voor gevaarlijke stoffen over spoor- en vaarwegen en buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. De provinciale weg ten zuiden van De Rijp (N244) is vrijgegeven voor transport van gevaarlijke stoffen over de weg. De afstand van deze transportroute tot de locatie De tweemaster is ruim 300 meter. Daarmee ligt deze locatie buiten de zone van 200 meter, en valt het plangebied buiten het invloedsgebied van deze weg.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan is op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.
In het Bro is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een bestemmingsplan. Hierbij wordt opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek van de betreffende verdachte locatie uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Door HB adviesbureau is een bodemonderzoek uitgevoerd, datum 18 november 2016 (zie bijlage 3).
Resultaten
Op basis van het verkennend bodemonderzoek kan voor de locatie Boeierstraat 14 worden aangegeven dat er op de locatie geen bodemverontreiniging aanwezig is die de functiewijziging kan belemmeren.
In de kleilaag in de ondergrond is plaatselijk een lichte verontreiniging met kwik aangetroffen en het grondwater bevat een lichte verontreiniging. Voor de uitvoering van het werk dienen de te treffen veiligheidsmaatregelen opgenomen te worden in een Veiligheids- en Gezondsheidsplan.
Conclusie
Het plan mag wat betreft het aspect bodemkwaliteit, gegeven de hiervoor genoemde voorwaarden, uitvoerbaar worden geacht.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In de omgeving van de vrijgekomen schoollocatie is het verkeer in grote mate bepalend voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van 3% van de luchtkwaliteit is aan de orde bij een verkeerstoename van meer dan 1283 extra voertuigbewegingen per weekdagetmaal. De nieuwe ontwikkelingen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt hebben extra verkeer van/naar deze locaties tot gevolg. Echter door het verplaatsen van de school wordt het op de betreffende locatie ook rustiger. Per saldo zal de verkeersintensiteit in de nabijheid van de locatie gelijk blijven of licht stijgen. Een toename van meer dan 1283 voertuigbewegingen is gezien de situatie en omvang van de projectlocatie niet aannemelijk. Het plan kan om deze reden als nibm-plan worden beschouwd, op grond waarvan verdere toetsing aan de Wet milieubeheer in het kader van luchtkwaliteit niet nodig is.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan is voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
Groen
Groenplan:
Uitgangspunt bij het nieuwe ontwerp en functie van het terrein is zoveel als mogelijk kwaliteitsgroen te behouden. Boeierstraat 14 bevat een beperkt aantal bomen dat het behouden waard is. Langs de waterzijde kan het groen als buffer werken tussen de aan de overzijde van het water gelegen achtertuinen. Als kwaliteitsgroen in de huidige situatie zijn aan de westzijde twee berken aangemerkt , drie iepen aan de noordzijde en twee platanen aan de oostzijde. waar noodzakelijk worden vervangende bomen en beplanting, gebaseerd op de situatie, functie en bebouwing, herplant.
Maaiveldontwerp Tweemaster:
Het maaiveld ontwerp is opgevat als een samenhangend erf rondom een schuurgebouw. Het erf wordt grotendeels omsloten door forse hagen of heesters, zo krijgt het een semi-openbaar karakter. Auto's worden afgeschermd door wintergroene hagen. Over het erf lopen paden die verbindingen vormen in de bestaande routes in de buurt. Onderdeel van dit erfplan zijn de speelgazons die ontspannen gesitueerd zijn aan de “open zijde” van het wandelpad. Aan de woningzijde van de wandelpaden wordt door meerstammige bomen (waarbij de seizoenen moeten tot uitdrukking komen ) een meer besloten sfeer gecreëerd. De toegangspaden naar de woning zijn eenvoudig verhard met lichtgrijze betontegels of platen. De beplantingskeuze zorgt voor een zorgvuldige en comfortabele overgang van de publieke ruimte naar het privé van de terrassen. De privé terrassen en locatie van de vuilcontainers, worden gekaderd door lage hagen en een getimmerde afscherming voor de containers, vormgegeven vanuit de woningen. De ondiepe privé terrassen geven ruimte aan het openbare gebied, een royaal uitzicht vanuit de woningen.
In het maaiveld ontwerp voor de Tweemaster blijven enkele bomen aan de zuidzijde behouden zodat er een zekere afscherming naar de achtertuinen aan de overzijde van het water plaatsvindt. De witte berken blijven behouden, alsmede de platanen aan de oostzijde. De drie iepen staan te dicht op de nieuwe bebouwing en zullen worden gekapt. In de verdere uitwerking van het groenplan zal er nader uitwerking gegeven worden aan de keuze van de meerstammige bomen (zoals bijvoorbeeld Acer griseum Betula albosinensis) langs de wandelpaden alsmede hagen (zoals bijvoorbeeld beuken- of liguster) en overige aanvullende bomen overeenkomstig onderstaande situatietekening. Kenmerkend hierbij is de beleving van de seizoenen.
Met de uitwerking van onderstaand beplantings- en groenplan wordt behoud en versterking van de groenkwaliteit in het plangebied bereikt
Situatietekening met groenplan:
Figuur 6. Groenplan inbreidingslocatie
Natuur
Door de realisatie van een nieuwe brede school in de gemeente Alkmaar komt de locatie van de basisschool vrij voor een nieuwe invulling. Om inzicht te verkrijgen in de gevolgen van de plannen voor beschermde natuurwaarden is in 2014 een natuurtoetsing uitgevoerd. De bevindingen van de natuurtoetsing zijn gerapporteerd in 'Verkennend natuuronderzoek 4 locaties in Graft-De Rijp' (Grontmij Nederland B.V., projectnummer 338837, 7 oktober 2014, bijlage 4).
Uit de conclusies van de natuurtoets komt in het kader van de gebiedsbescherming naar voren dat de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt buiten de begrenzing van de EHS. De voorgenomen werkzaamheden hebben ook geen externe werking op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS, EVZ en weidevogelleefgebieden. De voorgenomen werkzaamheden vinden tevens plaats buiten de invloedsfeer van het Natura 2000-gebied Eilandspolder. Er is ook geen ecologische relatie tussen de plangebieden en het Natura 2000-gebied. Er is geen nader veldonderzoek of effectonderzoek noodzakelijk en er is geen Natuurbeschermingswetvergunning nodig.
Op het gebied van de soortenbescherming blijkt uit de natuurtoets dat aanvullend onderzoek noodzakelijk is om de aanwezigheid van verblijfplaatsen van op basis van de Flora- en faunawet (Ffw) streng beschermde vleermuizen uit te sluiten, dan wel aan te tonen voor de locatie De Tweemaster (Boeierstraat 14).
In 2015 is dit aanvullend onderzoek uitgevoerd door BügelHajema Adviseurs BV.
Op basis van het in 2015 uitgevoerde aanvullende onderzoek kunnen onderstaande conclusies worden getrokken:
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 5 bij deze toelichting.
Conclusie
Op grond van beide onderzoeken kan worden gesteld dat het planvoornemen voor wat betreft het aspect natuur en groen uitvoerbaar kan worden geacht.
Energie
De gemeente Alkmaar heeft zich met haar Programma Duurzaam Alkmaar 2016 - 2020 verbonden aan een aantal regionale uitgangspunten op het gebied van het besparen en opwekken van energie. De gemeente zet in op de reductie van CO2 met 20% in 2020, het besparen van energie met 20% in 2020 en het opwekken van 20% duurzame energie in 2020.
Het inbreidingsplan voor 15 woningen aan de Boeierstraat is een bijzonder duurzaam plan. De woningen zijn energieneutraal met een energie prestatie co-efficiënt van 0,0 en hebben geen gasaansluiting. Daarmee draagt het plan actief bij aan energiebesparing en het verminderen van CO2 uitstoot .
Conclusie
Het plan wordt op het gebied van duurzaamheid uitvoerbaar geacht.
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is aan Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan de Tweemaster in het kader van de watertoets. In dit advies staan de maatregelen die Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier adviseert om wateroverlast te voorkomen en het water in de sloten schoon te houden. Op basis van de door de aanvrager/initiatiefnemer ingevoerde gegevens heeft het hoogheemraadschap een aantal opmerkingen. Daarnaast is er een aantal aspecten die wij graag in de uitwerking van het plan verwerkt willen zien.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die u op onze website kunt vinden (https://www.hhnk.nl/portaal/keur_41208/).
Verharding
In de bestaande situatie bedraagt de oppervlakte van de school en schoolplein gezamenlijk ongeveer 2844 m2.
In de nieuwe situatie zullen er 5 woningen met een oppervlak van ongeveer 100 m2 gerealiseerd worden, ofwel ca. 500 m2. Bij deze woningen zullen bergingen en terrassen worden gebouwd. Uitgangspunt is dat gemiddeld 20 m2 per woning, per saldo ongeveer 100 m2. Per woning zullen er nog 2 parkeerplaatsen worden gebouwd, oppervlak ca. 25 m2 per woning, totaal 125 m2.
Totaal bebouwd en of niet infiltrerend oppervlak bedraagt: 725 m2.
Tevens worden 10 rug-aan-rugwoningen gerealiseerd waarbij het bebouwde oppervlak inclusief terras en toegangspaden ongeveer 590 m2 beslaat.
Voor de aanleg van wandelpaden en toegangswegen in het gebied is ongeveer 345 m2 benodigd.
Vergelijk van de nieuwe situatie en de oude situatie:
De verwachte verharding en bebouwing in de nieuwe situatie beslaan volgens inschatting ongeveer 1660 m2. In de oude situatie was dit ongeveer 2844 m2. Hieruit kan worden aangenomen dat de nieuwe situatie geen nadelige gevolgen heeft op de waterhuishouding in het gebied.
Riolering
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
Conclusie
Het plan wordt op het gebied van water uitvoerbaar geacht.
Met het Verdrag van Valletta/Malta heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in planologische procedures.
In het plangebied bevinden zich gebieden met een waarde V archeologische verwachting. Deze gebieden zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart. Deze kaart is 26 september 2016 samen met de beleidsnota Erfgoed Alkmaar 2016-2026 en de Erfgoedverordening Alkmaar vastgesteld door de gemeenteraad.
Aan vergunningen voor werkzaamheden die binnen deze gebieden de bodem roeren (bodemingrepen), zullen door de gemeente voorwaarden worden verbonden ten aanzien van behoud in situ dan wel het door de initiatiefnemer laten uitvoeren van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerd archeologiebedrijf.
In de gebieden met waarde I geldt een vrijstelling voor bodemingrepen van minder dan 20 cm en een oppervlakte van 25 m2 (uitpandig gemeten vanaf het maaiveld, inpandig gemeten vanaf de top van de vloer) in een archeologisch verwachtingsgebied met een zeer hoge verwachting.
In de gebieden met waarde II geldt een vrijstelling voor bodemingrepen van minder dan 35 cm diepte en een oppervlak van minder dan 50 m2.
In de gebieden met waarde III geldt een vrijstelling voor bodemingrepen van minder dan 40 cm diepte en een oppervlak van minder dan 500 m2.
In de gebieden met waarde IV geldt een vrijstelling voor bodemingrepen van minder dan 40 cm diepte en een oppervlak van minder dan 5000 m2.
In de gebieden met waarde V geldt een vrijstelling voor bodemingrepen van minder dan 40 cm diepte en een oppervlak van minder dan 10.000 m2.
Figuur 7. Toelichting op de archeologische gebieden
Conclusie
Op het plangebied aan de Boeierstraat rust archeologische waarde V. Gezien de afmetingen van het plangebied kan het planvoornemen voor wat betreft het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.
De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft tot een wijziging van artikel 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid, waardoor ieder bestemmingsplan vanaf 1 januari 2012 tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied moet bevatten. In de toelichting van een bestemmingsplan dient een beschrijving opgenomen te zijn van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierbij dient ook de historische (steden)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze worden geborgd in het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt niet in het beschermde dorpsgezicht van De Rijp.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
Door Grontmij is een quickscan verkeer uitgevoerd (referentienummer GM-0145648, 2014). Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6 bij deze toelichting. Het onderzoek geeft een indicatie van de te verwachten verkeersontwikkeling, voortkomend uit het planvoornemen. Hieruit komt voren dat de verkeersintensiteit in de nabijheid van de locaties per saldo gelijk blijft of licht zal stijgen. De nieuwe ontwikkelingen hebben extra verkeer van/naar deze locaties tot gevolg, maar door het verplaatsen van de scholen wordt het op de betreffende locaties ook rustiger. In onderstaande tabel is de toe-/afname van het aantal verkeersbewegingen aan de hand van dit onderzoek inzichtelijk gemaakt. Hiervoor is uitgegaan van een inrichting van het plangebied met woningen met een aan huis verbonden bedrijf/beroep. Onderscheid is gemaakt naar invulling met vrijstaande of rijwoningen.
Tabel 1. Toe- en afname verkeersbewegingen (gemiddelde weekdag)
locatie | Toe/afname Verkeersbewegingen | |
Vrijstaande woningen | Rijwoningen | |
De Tweemaster | -10 | 45 |
Afgaande op bovenstaande gegevens kan uitgegaan worden van een toename van het aantal verkeersbewegingen van -10 tot 45 voertuigbewegingen. Gezien de aard en schaal van deze toename kan worden aangenomen dat de ontsluitingswegen hierdoor niet onaanvaardbaar worden belast.
Parkeren
Het realiseren van nieuwe woningen en bedrijven heeft ook gevolgen voor de parkeersituatie op de vier locaties. De Alkmaarse parkeernormen worden herzien. In deze nieuwe Parkeernormennota 2017- 2027 wordt als centrale gedachte opgenomen dat de extra parkeerdruk niet mag worden afgewenteld op de directe omgeving, tenzij in de directe omgeving aantoonbaar structurele restcapaciteit aanwezig is. Uitgangspunt daarbij zijn parkeercijfers die worden afgeleid van de landelijke richtlijnen voor parkeercijfers dat wordt onderzocht door het CROW, een nationaal kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Dit zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Ze geven een inschatting van de werkelijk te verwachten toekomstige parkeerbehoefte. Het vernieuwde beleid zal door de raad worden vastgesteld. Tot die tijd wordt gebruik gemaakt van de parkeercijfers uit de CROW-publicatie waarin de parkeercijfers zijn vermeld (ten tijde van de opstelling van dit plan is dat publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie').
Er worden 15 woningen gerealiseerd. Voor deze woningen geldt voor de vrijstaande woningen een parkeernorm van 1,7 pp en voor de 10 rug-aan-rugwoningen geldt 1,5 pp. In totaal zijn er 24 parkeerplaatsen noodzakelijk. Er worden 10 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd ten behoeve van de vrijstaande woningen en 14 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Deze laatste worden mogelijk gemaakt door transformatie van de huidige parkeerplaatsen. De transformatie resulteert in 52 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Het plan voldoet aan de gevraagde parkeernorm.
Onderzoek
In het plangebied worden 41 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd, waarbij 17 bestaande plaatsen van de voormalige school worden meegenomen en 24 nieuwe plaatsen worden gemaakt. In de omgeving van het plangebied zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig om te voorzien in de parkeerbehoefte van de bestaande woningen. Met de realisatie van 40 plaatsen wordt voorzien in het parkeren binnen het plangebied.
Voor wat betreft de aspecten verkeer en parkeren kan voorliggend bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht.
Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).
Onderzoek
Op het planvoornemen is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing.
D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Het planvoornemen is een kleinschalige ontwikkeling waarbij de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. niet wordt overschreden. Voor het planvoornemen geldt daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader kan worden aangegeven dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Naar alle Europese criteria voor de afweging hieromtrent is gekeken. Het planvoornemen geeft dan ook geen aanleiding voor onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Bovenstaand wordt als voorstel in de vorm van een aanmeldnotitie voorgelegd aan het bevoegd gezag.
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die planologisch-juridische bescherming verdienen. Aan de rand van de Baanbreker liggen een aantal netvoedingskabels en een persriool. Bij de realisatie van het plan zal wel rekening worden gehouden met de belangen van deze leidingen. Dit staat de voorgenomen herontwikkeling niet in de weg.
Het plan voldoet aan de bepalingen van de Wro en de daaruit volgende aanvullende regelingen. De Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stellen de digitalisering van ruimtelijke plannen en besluiten volgens daartoe gestelde standaarden verplicht. Het Bro stelt verplicht dat een bestemmingsplan in digitale vorm volgens de RO-standaarden voor de digitalisering wordt vastgesteld en dat daarvan tevens een analoge verbeelding wordt vastgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP2012, en er is tevens een digitaal plan.
In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.
In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten. In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, dat niet op een bepaalde bestemming betrekking heeft, maar voor het gehele bestemmingsplan geldt.
Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is in afwijking van bepalingen in de eerder genoemde leden mogelijk, in sommige gevallen is dit slechts mogelijk na afwijking.
In de specifieke gebruiksregels worden nadere bepalingen gegeven omtrent de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.
Groen
Deze bestemming is gericht op groenvoorzieningen. Op of in deze bestemde gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ook biedt deze bestemming ruimte voor openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding,sport- en speelvoorzieningen,verkeers- en verblijfsvoorzieningen en waterlopen en -partijen;
Tuin - 1
Deze bestemming is gericht op tuinen. Op deze bestemde gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter.
Tuin - 2
De bestemming 'Tuin - 2' wordt gebruikt om een deel van de tuinen behorende bij de woningen aan te duiden. Het betreft de gronden bij de woningen die grenzen aan doorgaand water. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Hiervoor kan ter plaatse van de bestemming 'Tuin - 2' niet vergunningsvrij worden gebouwd. Op deze wijze wordt voorkomen dat het open karakter langs het water in De Rijp wordt verstoord.
Verkeer - Verblijf
Deze bestemming ziet op verkeer en verblijf. Op deze bestemde gronden is het mogelijk wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden en het doorgaande verkeer te realiseren en te parkeren. Ook mogen er speel- en groenvoorzieningen worden aangebracht.
Wonen
De percelen met een woonfunctie zijn bestemd als Wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen/bedrijven. Bij de rug- aan rugwoningen worden bergingen aan de voorzijde van de woningen toegestaan. Deze bergingen worden met een aanduiding op de verbeelding mogelijk gemaakt.
De stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordeningen zijn sinds 29 november 2014 niet meer van toepassing op nieuw vast te stellen bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan zal daarom nu zelf moeten voorzien in parkeerregels. In dit bestemmingsplan is daarom in de algemene regels een regeling opgenomen om de parkeerbehoefte te kunnen sturen. Deze regels sluiten op grote lijnen aan bij wat eerder was opgenomen in artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening. De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in de CROW-publicatie waarin de parkeercijfers zijn vermeld (ten tijde van de opstelling van dit plan is dat publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Zo wordt bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik of is verzekerd, dat op eigen terrein,van het bouwwerk of terrein waarvoor de vergunning wordt verleend, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan aan parkeeropgave, zoals neergelegd in de 'Parkeernormennota Alkmaar 2017-2027'. Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met de wijziging.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de afmetingen van de te realiseren parkeerplaatsen dan wel -ruimten. Het college van burgemeester en wethouders kan dit parkeerbeleid op grond van artikel 3.1.2, lid 2, sub a van het Bro aanpassen. Op deze wijze wordt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten een duidelijk en actueel houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning.
De Grondexploitatiewet stelt als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Daarom maakt een zogenaamd exploitatieplan verplicht onderdeel uit van het bestemmingsplan, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd.
De gemeente gaat de locaties niet zelf ontwikkelen of bouw- en woonrijp maken. Voor de locatie wordt de ontwikkeling dus volledig bij de ontwikkelende partij neergelegd.
De gemeente heeft met de ontwikkelende partij een anterieure overeenkomst gesloten.
Planschade analyse
Ten behoeve van de ontwikkelingsvisie Herontwikkelingslocaties Graft-de Rijp is middels een quickscan gekeken naar de van toepassing zijnde schadefactoren per object, indien de planologische situatie zal wijzigen. De conclusie is dat er ten aanzien van het planologisch inpassen van de gewenste ontwikkelingen geen sprake zal zijn van een planologisch nadeliger situatie. Uit de nieuwe planologische situatie vloeit derhalve geen schade als bedoeld in artikel 6.1 Wro voort. Planschade is derhalve geen belemmering voor de herontwikkeling.
Overleg
Artikel 3.1.1 van het Bro verplicht om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Facultatief kan overleg worden gevoerd met andere maatschappelijke organisaties. Dit overleg is vormvrij en de betreffende instanties kunnen ook aangeven wanneer overleg niet nodig is. Het bestemmingsplan is voor overleg aan de overlegpartners toegezonden.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Graft - De Rijp vrijkomende (school)locaties' heeft bij de overlegpartners wel geleid tot reacties.
Veiligheidsregio Noord-Holland Noord (VRNHN):
Nabij het plangebied bevinden zich geen externe veiligheidsrisico's en het plan voorziet niet in het creëren van nieuwe omgevingsrisico's, waardoor de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord (VRNHN) afziet van nadere advisering. Het aandachtspunt voor planuitwerking is de 'Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid van brandweer Nederland', uitgave november 2012. Geadviseerd wordt bovengenoemde handreiking toe te passen voor de benodigde capaciteit van primaire en secundaire bluswatervoorzieningen, voor het inrichten van de rijroutes in het plangebied en dit af te stemmen met Team Zuid-West van de brandweer.
Provincie Noord-Holland:
Omdat het een binnenstedelijke ontwikkeling betreft, ligt de verantwoordelijkheid voor het onderbouwen van nut en noodzaak bij de gemeente/initiatiefnemer. De provincie Noord-Holland moedigt de transformatie van leegkomende of leegstaand maatschappelijk of commercieel vastgoed tot woningen/appartementen aan. Een aantal van 70 woningen is voor de kernen van Graft en De Rijp wel substantieel. Het aantal, het type en het woonmilieu hebben invloed op de lokale (Graft en De Rijp), gemeentelijke (Alkmaar) en regionale woningbouwprogrammering. In de toelichting van het bestemmingsplan moet uit de onderbouwing blijken dat het nieuwe aanbod aansluit bij de lokale en regionale woningbehoefte. Het gaat om de aansluiting bij de vraag en het al aanwezige en geplande aanbod in de woningmarktregio en om aansluiting bij de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogrammeringsafspraken binnen de regio Alkmaar.
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Graft - De Rijp vrijkomende (school)locaties' heeft ter inzage gelegen van 2 juni t/m 13 juli 2016 Dit heeft geleid tot één reactie. Samengevat kwam de inspraakreactie erop neer dat men wil dat de bebouwing qua verschijningsvorm en materiaalgebruik aan moet sluiten op de omgeving. Dat is ook hetgeen het plan beoogt.
Ambtshalve aanpassing
Ten behoeve van een optimale indeling van de kavel aan de westzijde is het bouwvlak enigszins verruimd ten opzichte van het voorontwerp. Hierdoor kan de beschikbare ruimte effectiever worden ingericht met behoud van de ruimtelijke uitgangspunten voor goede inpassing.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Graft - De Rijp vrijkomende (school)locaties' heeft ter inzage gelegen van 8 maart tot en met woensdag 18 april 2018. Hierop zijn geen zienswijzen ingekomen.
Ambtshalve aanpassing
Om te voorkomen dat het open karakter langs het water in De Rijp wordt verstoord, is een ambtshalve aanpassing doorgevoerd. De bestemmingen Tuin - 1 en Tuin - 2 is zijn in de planregels van dit bestemmingsplan geïntroduceerd. De bestemming Tuin -2 is van toepassing op de gronden aan de waterzijde van de vrijstaande woningen. Binnen de bestemming Tuin - 2 is het niet mogelijk om bouwwerken te realiseren. De bestemming Tuin - 1 is van toepassing aan de voorzijde van de vrijstaande woningen waar bouwwerken wel zijn toegestaan. Daarnaast is een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - berging' bij de rug- aan rugwoningen opgenomen om bergingen toe te kunnen staan. De Nota van Wijzigingen is als bijlage 7 bijgevoegd.
Tijdens de raadsvergadering is duidelijk geworden dat omwonenden geen kennis hadden genomen van het plan. Naar aanleiding van inspraak van omwonenden is het bestemmingsplan op grond van een amendement gewijzigd vastgesteld. Het raadsbesluit is bijgevoegd. Op grond van het raadsbesluit is initiatiefnemer met omwonenden overeengekomen dat er extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd en een groenstrook achter Boeijerstraat 2 tot en met 12. De uitwerking van deze overeenkomst is in de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen. Tegen de ambtshalve wijzigingen en de wijzigingen van de groenstrook en het extra toevoegen van de bestemming verkeer voor parkeerplaatsen kan beroep worden ingesteld.
De gemeente is verantwoordelijk voor de handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening.
Voorwaarde voor een goed handhavingsbeleid is, dat zowel bij de gemeente als ook bij de verschillende doelgroepen (bewoners, eigenaren, gebruikers en belanghebbenden) draagvlak voor het handhaven van het bestemmingsplan bestaat. Dit betekent, dat de regelingen in het bestemmingsplan duidelijk en concreet moeten zijn en dat niet meer geregeld wordt dan noodzakelijk is. Bij het opstellen van de regels van het bestemmingsplan heeft dan ook mede de handhaafbaarheid voorop gestaan.
Er is sprake van handhaving, indien werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden, die in het kader van de planvoorschriften niet toelaatbaar zijn. De onderstaande uitgangspunten zullen worden aangehouden: