direct naar inhoud van Regels
Plan: Boeierstraat 14 De Rijp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.BP00156-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het Boeierstraat 14 De Rijp met identificatienummer NL.IMRO.0361.BP00156-0301 van de gemeente Alkmaar;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aan huis verbonden beroep/bedrijf:
  • a. een praktijkruimte, kantoor, webwinkel, atelier, kapsalon, schoonheidssalon, hondentrimsalon, logies met ontbijt en naar de aard daarmee gelijk te stellen functies welke in een woning worden uitgeoefend,
  • b. een bedrijf dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten door de gebruiker van de woning en dat niet onder de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht valt, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, niet zijnde prostitutie en seksinrichtingen;
  • c. bij de onder 'a' en 'b' genoemde functies behorende detailhandel, mits deze naar aard en uitstraling ondergeschikt is aan het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en dit noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;
1.4 aan- of uitbouw:

een gebouw dat zich als afzonderlijk bouwvolume vertoont aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dat onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererf:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.8 afhankelijke woonruimte:

een woonruimte die niet beschikt over een:

  • eigen (afsluitbare) toegangsdeur;
  • eigen badkamer (minimaal voorzien van een toilet en douche); en/of
  • eigen kookgelegenheid (aanrecht, aan- en afvoer van water en ten minste één aansluitpunt voor koken op (openbaar) gas of elektriciteit);
1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouw- dan wel bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.11 bed & breakfast:

een onderkomen dat is gevestigd in bestaande en/of nieuw op te richten bebouwing, ingericht voor recreatief verblijf met een kortstondig karakter en ondergeschikt aan de woonfunctie;

1.12 beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.13 bestaand:

de vergunde situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, vliering en zolder;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 dienstverlening:

met detailhandel vergelijkbare activiteiten voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van het publiek, zoals een wasserette, kapsalon, makelaarskantoor of reisbureau, met uitzondering van horecabedrijven;

1.26 dienstverlening:

het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen;

1.27 druiplijn:

onderste horizontale lijn van een dakvlak dat geen goot heeft;

1.28 één bouwlaag met kap:

onder het maatvoeringvereiste 'één bouwlaag met kap' voor hoofdgebouwen wordt verstaan:

  • a. hoofdgebouwen met een goothoogte van niet meer dan 3,5 m, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
  • b. hoofdgebouwen met een bouwhoogte van niet meer dan 9,5 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
1.29 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.32 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.33 huishouden

een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in de dagelijkse levensbehoeften. In geval sprake is van huisvesting van arbeidsmigranten, mag het huishouden uit niet meer dan 6 personen bestaan;

1.34 kampeermiddelen:

een mobiel en/of demontabel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.35 kap:

een bijzondere bouwlaag die geheel of gedeeltelijk door een dakconstructie is omgeven welke uit ten minste twee hellende vlakken bestaat, die elkaar al dan niet snijden;

1.36 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civiel-technische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.37 maatvoeringsvlak:

een op de verbeelding aangegeven vlak die binnen een bestemmingsvlak de grens aangeeft tussen verschillende bouwhoogtes of bebouwingspercentages;

1.38 mantelzorg:

langdurige zorg die op vrijwillige basis buiten organisatorisch verband wordt aangeboden aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.39 mobiel en/of demontabel kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een (kleinschalig) kampeerterrein gedurende ten hoogste 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen;

1.40 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven peil is gelegen;

1.41 onderkomens:

voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken – voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;

1.42 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd, het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  • d. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld, of het afgewerkte bouwterrein;
1.43 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.44 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.45 recreatieve bewoning:

bewoning die plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden en waarbij permanente bewoning niet is toegestaan;

1.46 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een vorm alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.47 standplaats:

een afgebakend terrein van beperkte omvang waarop ten hoogste één kampeermiddel en twee bijzettentjes voor een familie of een bij elkaar horende groep personen kunnen worden geplaatst;

1.48 twee bouwlagen met kap:

onder het maatvoeringsvereiste 'twee bouwlagen met kap' voor hoofdgebouwen wordt verstaan:

  • a. hoofdgebouwen met een goothoogte van niet meer dan 6 meter;
  • b. hoofdgebouwen met een bouwhoogte van niet meer dan 10 meter;
1.49 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.50 vast kampeermiddel:

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.51 verkeers- en verblijfsvoorzieningen:

verhardingen, wegen, woonstraten, paden, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.52 voorerf:

erf dat geen onderdeel is van het achtererf;

1.53 vliering:

bergruimte in de nok van een kap (boven de zolder) en niet voor bewoning geschikt;

1.54 webwinkel (postorderbedrijf):

de uitoefening van detailhandel, zonder de uitstalling ten verkoop, waarbij de goederen uitsluitend worden verkocht door middel van een schriftelijke en/of elektronische opdracht en die slechts bij uitzondering ter plaatse aan de koper ter hand wordt gesteld;

1.55 weg:

weg als bedoeld in artikel 1, k eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

1.56 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.57 zelfstandige woonruimte:

een woonruimte die beschikt over een:

  • eigen (afsluitbare) toegangsdeur;
  • eigen badkamer (minimaal voorzien van een toilet en douche); en/of
  • eigen kookgelegenheid (aanrecht, aan- en afvoer van water en ten minste één aansluitpunt voor koken op (openbaar) gas of elektriciteit);
1.58 zolder:

de bovenste begaanbare ruimte onder de kap in een gebouw.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

2.7 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, overkragende gevelschotten, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen met niet meer dan 2 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. sport- en speelvoorzieningen;
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. waterlopen en -partijen;
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:de bouwhoogte van sport- en speelvoorzieningen mag niet meer dan 4 m bedragen, met dien verstande dat uitsluitend sport- en speelvoorzieningen zijn toegestaan die functioneren met behulp van zwaartekracht of fysieke kracht van een mens;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
  • c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.

Artikel 4 Tuin - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;

met de daarbij behorende:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. achterpaden en brandgangen;
  • f. waterlopen en -partijen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfscheidingen mag niet meer dan 1,2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1,5 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten minste 1 m uit de perceelgrens worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 2 m², tot een gezamenlijke oppervlakte per perceel van niet meer dan 10 m²;
    • 3. het als 'Tuin - 1' bestemde voorerf, achtererf als gevolg van het bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor niet meer dan 25% bebouwd mag zijn.
4.3 Nadere eisen

Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in lid 10.1 in acht genomen.

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
  • c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.

Artikel 5 Tuin - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;

met de daarbij behorende:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. achterpaden en brandgangen;
  • f. waterlopen en -partijen.

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
5.3 Nadere eisen

Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in lid 10.1 in acht genomen.

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
  • c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.

Artikel 6 Verkeer - Verblijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden en het doorgaande verkeer;
  • b. parkeren,

met de daarbij behorende:

  • c. speel- en groenvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • e. waterlopen en -partijen,

met dien verstande dat:

  • f. in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen zoals rotondes, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, viaducten, geluidsschermen, bushaltes, fietsenstallingen en dergelijke zijn begrepen;
  • g. de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 10 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
6.3 Nadere eisen

Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in lid 9.1 in acht genomen.

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
  • c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen/bedrijven,

met de daarbij behorende:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. waterlopen en -partijen;
  • f. tuinen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
  • c. hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1 bouwlaag met kap" dienen te worden gebouwd in één bouwlaag met een kap;
  • d. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding - 1 bouwlaag met kap" mag respectievelijk niet meer dan 3m en 9,5m bedragen;
  • e. hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2 bouwlagen met kap" dienen te worden gebouwd in twee bouwlagen met een kap;
  • f. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding - 2 bouwlagen met kap" mag respectievelijk niet meer dan 5,5m en 7m bedragen;
  • g. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 150 m² bedragen;
  • h. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 2 m te bedragen;
  • i. Voor het bouwen van gebouwen vóór de voorgevel van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. voor de voorgevel van een hoofdgebouw mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bergingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – berging' met dien verstande dat:
  • a. de diepte van een aangebouwde berging niet meer dan 2,5 m  bedraagt;
  • b. de breedte van een aangebouwd berging maximaal 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
  • c. de bouwhoogte van een aangebouwde berging ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m;

7.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 50% van het deel van het bouwperceel dat buiten een bouwvlak is gelegen, met dien verstande dat:
    • 1. bij bouwpercelen waarvan de oppervlakte minder dan 500 m² bedraagt ten hoogste 75 m² per bouwperceel mag worden bebouwd;
    • 2. bij bouwpercelen waarvan de oppervlakte meer dan 500 m² bedraagt ten hoogste 100 m² per bouwperceel mag worden bebouwd;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van hoofdgebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
7.3 Nadere eisen

Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in lid 10.1 in acht genomen.

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in lid 10.2 in acht genomen, voor zover van toepassing.

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 7.2.1, onder 'f' voor het bouwen van woningen tot op de zijdelingse perceelgrens;
  • b. het bepaalde in lid 7.2.2, onder 'a' voor een grotere gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een hoofdgebouw tot een maximale oppervlakte van 150 m²;
  • c. het bepaalde in lid 7.2.2, onder 'c' voor een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte anders dan voor mantelzorg;
  • d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gebouwen ten behoeve van recreatieve bewoning;
  • e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
  • f. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • g. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • h. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatieve bewoning;
  • i. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van huisvesting van seizoenarbeiders.

7.5.2 Niet strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval niet wordt begrepen het hebben van een postorderbedrijf c.q. webwinkel als aan-huis-verbonden beroep/bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. deze functie een ondergeschikt deel van de woning betreft en niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 45 m²;
  • b. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoud;
  • c. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming blijft met de woonfunctie.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij de toepassing van de afwijking van de gebruiksregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in lid 10.2 in acht genomen, voor zover van toepassing.

  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 en lid 7.5 voor het toestaan van recreatief medegebruik in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat:
    • 1. bed & breakfast mag plaatsvinden in bestaande woningen of in een daarbij behorend bestaand of nieuw op te richten bebouwing, mits dit past binnen de regeling voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
    • 2. er per bouwperceel in de woning en/of een bijgebouw gezamenlijk aan maximaal vier personen een bed & breakfast voorziening mag worden aangeboden;
    • 3. de bed & breakfast voorziening dient te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit en de Bouwverordening voor verblijf van personen;
    • 4. het parkeren ten behoeve van bed & breakfast dient plaats te vinden op eigen erf, dan wel er dient geen onevenredige toename van de verkeers- en parkeerdruk op de omgeving plaats te vinden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 10.2 in acht genomen, voor zover van toepassing.

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van lichtmasten, antennemasten ten behoeve van mobiele telecommunicatie en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt verhoogd, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van topgevels en siergevels, die niet als ondergeschikte bouwdelen worden gezien, wordt verhoogd.

Artikel 10 Algemene procedureregels

10.1 Nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit voor het opleggen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  • a. een ontwerpbesluit tot nadere eisen ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 2 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  • d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot nadere eisen.
10.2 Afwijken of wijzigen

Een besluit tot afwijken bij een omgevingsvergunning of een besluit tot wijziging kan uitsluitend worden verleend of toegepast:

  • a. indien er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
    • 3. het uitzicht van woningen;
    • 4. de verkeersveiligheid;
  • b. voor zover van toepassing/noodzakelijk vóór toepassing van het besluit tot afwijken bij een omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid overleg met de oppervlaktewaterbeherende instantie is gepleegd en de resultaten van dat overleg worden betrokken bij het besluit tot afwijken bij een omgevingsverguning of wijzigingsbesluit;
  • c. voor zover van toepassing/noodzakelijk uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting op de gevel(s) minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan wel in overeenstemming is met een vastgestelde hogere grenswaarde.
10.3 Voorbereiding
  • a. Op de voorbereiding van een besluit tot afwijken bij een omgevingsvergunning is de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde procedure van toepassing.
  • b. Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Parkeernormen
11.1.1 Voldoende parkeergelegenheid

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd, dat op eigen terrein,van het bouwwerk of terrein waarvoor de vergunning wordt verleend, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan aan parkeeropgave, zoals neergelegd in de 'Parkeernormennota Alkmaar 2017-2027'. Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met de wijziging.

11.1.2 Afwijken van parkeereisen
a Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.1.1:

  • voor zover op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;of
  • het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

11.1.3 Voorwaarden
  • a. Bij toepassing van de in lid 10.1.2 genoemde afwijkingen wordt rekening gehouden met de afwijkingsvoorwaarden, zoals deze zijn neergelegd in de 'Parkeernormennota Alkmaar 2017-2027'. Indien deze regeling wordt gewijzigd moet rekening worden gehouden met deze wijziging.
11.2 Beleidsregels

Voor zover in dit bestemmingsplan wordt verwezen naar beleidsregels, waarvan de inhoud gedurende de planperiode wordt gewijzigd, moeten deze wijzigingen in acht worden genomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Boeierstraat 14 De Rijp".