Plan: | Windpark Nieuwegein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0356.BPWINDPARK-VA03 |
Inleiding
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid in:
Het doel van de milieueffectrapportages (planMER en projectMER) is ervoor te zorgen dat milieuaspecten volwaardig worden meegenomen in de besluitvorming. Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of een project.
Een planMER moet worden opgesteld als het bestemmingsplan het kader vormt voor een toekomstig besluit over een mer-plichtige activiteit (opgenomen in bijlagen C van het Besluit m.e.r.) of een mer-beoordelingsplichtige activiteit (opgenomen in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage) of als voor het bestemmingsplan een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet).
In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn categorieën activiteiten vermeld waarop de mer-beoordelingsplicht van toepassing is. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de activiteiten uit categorie D 22.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage relevant: het oprichten van één of meer met elkaar samenhangende installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie met een gezamenlijk vermogen van meer dan 15 megawatt. Het mer-beoordelingsplichtige besluit dat bij deze categorie is vermeld betreft het eerste besluit waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. In praktijk is dat het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu. De oprichting van windturbineparken komt niet voor in de zogenaamde C lijst uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zodat voor windturbineparken in geen geval sprake is van een directe projectmer-plicht.
Omdat het gezamenlijk vermogen van het beoogde windpark minder dan 15 MW bedraagt is op het initiatief geen formele mer-beoordelingsplicht van toepassing.
Sinds 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage echter gewijzigd waardoor de drempelwaarden, zoals in dit geval 15 megawatt, indicatief zijn geworden. Het bevoegd gezag moet ook bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
De uitkomst van een vormvrije mer-beoordeling kan zijn dat vanwege de omstandigheden een projectmer moet worden opgesteld.
Voor de activiteit is geen omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu noodzakelijk (zie categorie 20.6 bijlage 1 onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht). Voor alle windturbines en windturbineparken geldt dat zij onder algemene regels uit het Activiteitenbesluit vallen. Tegelijkertijd met de omgevingsvergunningaanvraag moet een melding op grond van het Activiteitenbesluit worden gedaan. Door het onderbrengen van windturbineparken onder de algemene regels zou de koppeling tussen de mer-beoordelingsplicht en de omgevingsvergunning voor windturbines komen te vervallen. Dat is niet de bedoeling omdat op grond van de Europese mer- richtlijn op windturbineparken wel degelijk een mer-beoordelingsplicht rust. Daarom is de omgevingsvergunning beperkte milieutoets geïntroduceerd. Dit vormt een zelfstandig besluit dat van toepassing is op windturbineparken met ten minste drie windturbines. Deze toets maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunningprocedure.
Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (obm)
In artikel 2.2a, onderdelen a, b en c van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is een koppeling gelegd tussen de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) en het Besluit m.e.r. Een OBM vormt een zelfstandige besluit waarop de Awb van toepassing is. Het doel van de OBM is dat het bevoegd gezag vooraf instemt met het van start gaan van een specifieke activiteit op een specifieke locatie. De OBM bestaat uit een toestemming of een weigering. Het bevoegd gezag kan geen voorschriften aan de OBM verbinden (artikel 5.13a Besluit omgevingsrecht). Na het verlenen van de OBM gelden vervolgens de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Als er vrijwillig of verplicht een projectmer wordt gemaakt dan is de OBM niet van toepassing of wordt deze geweigerd. In dat geval moet een 'normale' omgevingsvergunning voor het aspect milieu (een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wabo) worden aangevraagd. |
Toetsing
Het project dat met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt ligt onder de drempelwaarde van 15 MW. In het kader van de vormvrije mer-beoordeling (ook wel de zogenaamde vergewisplicht genoemd) zijn de omstandigheden beoordeeld zoals die in de richtlijn zijn benoemd.
Kenmerken van het project
Er is sprake van 5 windturbines met een gezamenlijk vermogen van ten hoogste 13 MW. Er zijn geen grootschalige projecten in de omgeving die in samenhang leiden tot andere milieueffecten. Ten westen van de turbines wordt het bedrijventerrein ontwikkeld, maar dit kent anderssoortige effecten dan het windturbinepark. De mogelijke samenhang van milieueffecten met het nabijgelegen windpark in Houten is onderzocht. Indien er sprake is van cumulatieve effecten, zoals bij slagschaduw en geluid, zijn deze cumulatieve effecten onderzocht. Door de Afdeling bestuursrechtspraak bepaald (21 juni 2006, no. 200506899/1) is bepaald dat de windturbines in Houten en Nieuwegein geen functionele, technische of organisatorische binding hebben en daarmee niet tezamen één inrichting in de zin van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer vormen. Een beoordeling van de twee initiatieven in een gemeenschappelijk MER is daarom niet aan de orde. Uit paragraaf 3.3. en 3.5 blijkt dat het windturbinepark goed inpasbaar is in de omgeving en niet leidt tot onevenredige hinder voor de omgeving.
Plaats van het project
De locatie van het project is zorgvuldig gekozen langs bestaande infrastructuur (en bijbehorende voorzieningen zoals een restaurant en pompstation) en deels op een bedrijventerrein. In de directe omgeving is bijvoorbeeld slechts een enkele woning aanwezig. Er is geen sprake van aantasting van het landschap, cultuurhistorische waarden of beschermde natuurgebieden. Door middel van archeologisch onderzoek is vastgesteld op welke manier rekening moet worden gehouden met archeologische (verwachtings)waarden.
Kenmerken van de potentiële effecten
De effecten van het windturbinepark hebben een beperkte uitstraling. Zie ook paragraaf 3.3 en 3.5. Voor de maatgevende milieuaspecten zoals geluid, externe veiligheid en slagschaduw geldt dat er sprake is van aanvaardbare milieueffecten.
Conclusie
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten treden na uitvoering van het bestemmingsplan geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Het windpark Nieuwegein kan al dan niet tezamen met andere projecten niet leiden tot belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Voor windpark Nieuwegein volstaat de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM).
Inleiding
Een windturbinepark wordt gezien als één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Met de wijziging van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2011 geldt voor windturbines een nieuw toetsingskader voor geluid. Tevens is een gewijzigd meet- en rekenvoorschrift gepubliceerd. Met deze wijziging gaat voor alle windturbines de Lden dosismaat gelden met 47 Lden als norm voor de etmaalperiode en 41 Lden als norm voor de nachtperiode (jaargemiddeld).
Onderzoek
In een vijftal onderzoeken zijn akoestische berekeningen uitgevoerd voor een drietal opstellingen met windturbines van het type Vestas V90, een opstelling met windturbines van het type Enercon E82 en een opstelling van het type Nordex N90. De rapportages zijn opgenomen in bijlage 9 tot en met 13. In de berekening van de geluidbelasting is rekening gehouden met het cumulatie-effect van het nabijgelegen Windpark Houten-Veerwagenweg. Uit de onderzoeken blijkt dat de maatgevende woningen zijn gelegen aan de Achterweg 3, Veerwagenweg 100 en Knoesterweg 1.
Vestas
Uit de rekenresultaten blijkt dat bij alle opstellingen met Vestas V90 windturbines (2 en 3 MW) niet kan worden voldaan aan de grenswaarden van 47 dB Lden en 41 dB Lden, op de dichtstbijzijnde woningen van derden. Deze grenswaarden worden in dit geval gebruikt voor de toetsing van de cumulatieve geluidbelasting van zowel de beoogde windturbines als de bestaande windturbines van windpark Houten. De overschrijding van de grenswaarde bedraagt in de verschillende opstellingsvarianten met de Vestas windturbines 1 à 2 dB(A). Dit houdt in dat bij opstelling met windturbinetypes van Vestas V90 geluidreducerende instellingen moeten worden toegepast. Dit leidt tot een reductie van het vermogen van één of meer windturbines in de dag-, avond- of nachtperiode.
Enercon
Voor de onderzochte opstelling met 5 turbines van het type Enercon E82 (2,3 MW) geldt dat kan worden voldaan aan de grenswaarden zonder dat geluidreducerende instellingen moeten worden gehanteerd.
Nordex
Voor de opstelling met het type Nordex N90 (2,5 MW) geldt dat kan worden voldaan aan de grenswaarden nadat voor één windturbine (nummer 5) een geluidreducerende instelling wordt gehanteerd. Dit komt erop neer dat windturbine 5 in de nachtperiode op mode 2300 kW moet zijn ingesteld.
De geluidreducerende instelling bestaat uit een stilstandregeling of rotatiesnelheidbeperking die via maatwerkvoorschriften (Activiteitenbesluit) zal worden vastgelegd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de geluidbelasting van het beoogde windpark voldoet aan de grenswaarde voor geluid van windturbines ter plaatse van geluidgevoelige objecten zoals woningen van derden. Hierbij moeten voor bepaalde turbines geluidreducerende maatregelen (aanpassen turbine-instellingen) worden genomen, afhankelijk van de te kiezen variant. Daarbij is reeds rekening gehouden met de geluidbelasting van de bestaande windturbines van windpark Houten, zodat kan worden gesteld dat de cumulatieve geluidbelasting voldoet aan de grenswaarden. Daarmee wordt de norm strenger gehanteerd dan op grond van het Activiteitenbesluit noodzakelijk is. Hiermee is aangetoond dat, eventueel na het treffen van geluidreducerende maatregelen, in de omgeving van het beoogde windpark voor geluid sprake is van een goede ruimtelijke situatie.
In praktijk zal de geluiduitstraling van de beoogde windturbines aan de oostzijde van de A27 nauwelijks waarneembaar zal zijn vanwege het al aanwezige wegverkeerslawaai. Daarmee is de kans op hinder kleiner dan op basis van de modelberekeningen kan worden aangenomen.
Inleiding
Schaduweffecten van draaiende windturbines (slagschaduw) kunnen hinder en gezondheidsklachten veroorzaken. De flikkerfrequentie, het contrast en de tijdsduur van de blootstelling zijn van invloed op de mate van hinder die kan worden ondervonden.
Bij de normstelling ten aanzien van schaduwwerking wordt aangesloten bij de Regeling behorende bij het Activiteitenbesluit. In deze Regeling is opgenomen dat een windturbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening indien de schaduw meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten valt op een gevoelige bestemming en indien de afstand tussen de windturbine en de woning of andere slagschaduwgevoelige bestemmingen minder dan 12x de rotordiameter bedraagt.
Onderzoek
Ten behoeven van het bestemmingsplan en de daaropvolgende vergunningenfase is een slagschaduwonderzoek uitgevoerd door Ecofys waarbij schaduwberekeningen zijn uitgevoerd met het model Windpro. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 14.
In het onderzoek zijn ten eerste alle schaduwgevoelige objecten geïnventariseerd die zijn gelegen binnen het schaduwgebied van het beoogde windpark dat wordt begrensd door een afstand van 12 x de rotordiameter. Omdat enkele objecten tevens zijn gelegen binnen het schaduwgebied van het nabijgelegen windpark Houten is in het kader van een goede ruimtelijke ordening tevens rekening gehouden met de schaduwwerking van windpark Houten.
In de berekeningen is uitgegaan van een aanvaardbare totale schaduwduur van gemiddeld 5 uren per jaar. Dit totaal aantal uren is afgeleid van de norm uit het Regeling behorende bij het Activiteitenbesluit (17 X meer dan 20 minuten schaduwwerking). Het betreft een strenge uitleg van de norm aangezien de Regeling geen norm stelt voor het aantal dagen waarop minder dan 20 minuten schaduwwerking optreedt en het maximum van 5 uren per jaar niet is vastgelegd in de regeling.
Uit de schaduwberekeningen van de beoogde windturbines en de bestaande windturbines van windpark Houten blijkt dat ter plaatse van 11 gevoelige objecten een totale schaduwduur optreedt van gemiddeld meer dan 5 uur. Hierdoor is een stilstandregeling nodig. De resultaten voor de verschillende typen windturbines zijn vergelijkbaar. Als gevolg van de cumulatieve beoordeling van Windpark Nieuwegein en Windpark Houten moeten de windturbines vaker worden stilgezet dan wanneer alleen rekening wordt gehouden met de schaduwwerking van de beoogde windturbines van Windpark Nieuwegein.
De inregeling van de automatische stilstandvoorziening wordt aangetoond en beschreven ten tijde van de vergunningaanvraag.
Conclusie
Als gevolg van de toepassing van een automatische stilstandvoorziening wordt zeker gesteld dat aan de norm uit de Regeling bij het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. Verder is van belang dat de rotorbladen van de windturbines zullen zijn voorzien van een niet reflecterende coating zodat hinder door lichtschittering is uitgesloten.
Inleiding
De normstelling voor windturbines volgt uit het Besluit algemene regels Wet milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit). Het Handboek Risicozonering Windturbines (hierna: het handboek) dat is opgesteld door SenterNovem (januari 2005), bevat rekenmethodes voor het uitvoeren van risicoanalyses voor windturbines en wordt gebruikt als praktijkrichtlijn voor toetsing aan in Nederland geldende risicocriteria.
In het Activiteitenbesluit is een grenswaarde opgenomen voor het plaatsgebonden risico ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Deze grenswaarde bedraagt respectievelijk 10-6 en 10-5 per jaar. Voor overige categorieën objecten/activiteiten geldt dat in het handboek richtwaarden zijn geformuleerd voor de (toename van de) externe veiligheidsrisico's en tevens refereert het handboek aan risicocriteria zoals gesteld in beleidsregels. Het gaat daarbij om wegen, waterwegen, spoorwegen, risicorelevante bedrijfsactiviteiten/installaties, ondergrondse kabels en leidingen en bovengrondse leidingen. De richtwaarden uit het handboek hebben een oriënterende werking, zij hebben geen wettelijke status. Het is aan het bevoegd gezag om een besluit te nemen over de aanvaardbaarheid van externe veiligheidsrisico's.
Het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het Bevi is niet van toepassing op windturbines.
Onderzoek
Voor de beoordeling van de externe veiligheidsrisico's als gevolg van de beoogde windturbines is door Ecofys onderzoek gedaan naar de toename van het risico ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in de omgeving, ter plaatse van de rijksweg A27 en lokale wegen en ter plaatse van de nabijgelegen risicorelevante bedrijfsactiviteiten/installaties. De risicoberekeningen zijn gebundeld in een kwantitatieve risicoanalyse die is opgenomen in Bijlage 15. De risicoberekeningen zijn uitgevoerd voor het type Vestas V90 als referentietype. Het RIVM heeft een eerdere versie van de risicoberekeningen beoordeeld (zie Bijlage 22) en per mail gereageerd op de geactualiseerde onderzoeken. Daarbij heeft zij aangegeven dat de toegepaste onderzoeksmethode juist en geoorloofd is en er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van de uitkomsten. De beoordeling van RIVM is opgenomen Bijlage 24.
De uitkomsten van de berekeningen voor deze windturbine mogen representatief worden geacht voor vergelijkbare windturbines in deze vermogensklasse omdat de relevante windturbineparameters, die in de risicoberekeningen worden gebruikt, vergelijkbaar zijn.
Om domino-effecten ten gevolge van het windpark te bepalen heeft Peutz een kwantitatieve risicoanalyse opgesteld voor LPG-station De Kroon en DHV voor LPG-station De Knoest. Deze rapportages zijn opgenomen in Bijlage 17 en Bijlage 18.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
De PR 10-5 contour is in het rapport van Ecofys volgens de methodiek van het handboek berekend. Deze bedraagt 45 meter. Als vuistregel stelt het handboek dat de PR 10-5 contour ongeveer gelijk is aan de halve rotordiameter.
Op grond van de vrijwaringszone die in het bestemmingsplan is opgenomen, bedraagt de rotordiameter van de te ontwikkelen turbines met een vermogen van 2 tot 3 MW maximaal 90 m, zodat de PR 10-5 contour volgens de vuistregel 45 m bedraagt. De afstand van de beoogde windturbines tot de tankstations De Kroon en De Knoest, beperkt kwetsbare objecten, bedraagt ruim meer dan 45 m. De afstand tot het meest nabij gelegen beperkt kwetsbare object, het wegrestaurant (voorheen AC), bedraagt ruim 110 m (ten opzichte van windturbine 4) zodat ter plaatse van het wegrestaurant ruimschoots aan de grenswaarde van PR 10-5 wordt voldaan.
De PR 10-6 contour is in het rapport van Ecofys volgens de methodiek van het handboek berekend. Deze bedraagt 150 m. Als vuistregel stelt het handboek dat de PR 10-6 contour ongeveer overeen komt met de toegestane tiphoogte van de turbines. KEMA heeft vervolgens voor het maatgevende type Vestas V90 (3MW) een specifieke berekening uitgevoerd van de PR 10-5 en PR 10-6 contour, gebaseerd op de faalfrequenties uit het handboek. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 16. Hieruit blijkt dat de PR 10-5 contour 45 m en de PR 10-6 contour 143 m bedraagt. Binnen de afstand tot de PR 10-6 contour zijn momenteel geen kwetsbare objecten aanwezig. Het wegrestaurant is binnen de PR 10-6 contour van windturbine 4 gelegen maar wordt in de huidige situatie als een beperkt kwetsbaar object getypeerd.
Indien het wegrestaurant zou uitbreiden tot meer dan 1500 m2 vloeroppervlak, zou het als een kwetsbaar object moeten worden beschouwd. In dat geval kan ter plaatse van het wegrestaurant niet worden voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Daarom is door KEMA onderzoek gedaan naar de verkleining van de PR 10-6 contour van windturbine 4. Uit het onderzoek blijkt dat de werpafstand van rotorbladen, in geval van falen, kan worden verkleind door verlaging van het toerental. Dit betreft een bronmaatregel die bij de eerstvolgende wijziging in het Handboek wordt opgenomen. Na toepassing van een toerentalverlaging (alleen nodig bij een bepaalde windrichting en vanaf een bepaalde windsnelheid) bedraagt de PR 10-6 contour 110 m zodat aan de grenswaarde wordt voldaan. Deze maatregel wordt in de omgevingsvergunning voor het windpark opgenomen. Daarnaast is hiervoor een specifieke gebruiksregel opgenomen in de regels (bestemming Verkeer) van het bestemmingsplan, waarmee het wegrestaurant zekerheid heeft dat deze toerentalverlaging in werking treedt zodra zij uitbreidt tot de omvang van een kwetsbaar object.
Verder is van belang dat binnen de PR 10-6 contouren van de beoogde turbines de ontwikkeling van nieuwe kwetsbare objecten moet worden uitgesloten. Voor grote delen van het aangrenzende bedrijventerrein geldt dat deze ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan voor het bedrijventerrein reeds is uitgesloten. Alleen ter hoogte van windturbine 4 en 5 is een gebied aanwezig waar deze ontwikkeling nog niet is uitgesloten. Dat is alsnog gedaan met het voorliggende bestemmingen, ter plaatse is een bedrijfsbestemming (Bedrijf - 2) opgenomen waarbinnen de ontwikkeling van kwetsbare objecten niet is toegestaan.
Daarnaast geldt dat binnen de vrijwaringszone van de beoogde turbines, die overeenkomt met de PR 10-5 contour, de ontwikkeling van bepwerkt kwetsbare en kwetsbare objecten moet worden uitgesloten. Dergelijke objecten zijn niet mogelijk binnen de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Water'. Deze objecten moeten echter nog wel worden uitgelsoten binnen de gronden met een bedrijfsbestemming die binnen de vrijwaringszone zijn gelegen. Daarom is ook voor deze gronden een bedrijfsbestemming opgenomen (Bedrijf - 1) met bijbehorende regels waarmee de ontwikkeling van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten wordt uitgesloten.
Ook is de ontwikkeling van kwetsbare objecten niet toegestaan binnen de bestemming 'verkeer' die rust op de A27 en de verzorgingsplaats, behalve ter plaatse van de aanduiding 'sh-wr' die is opgenomen voor het wegrestaurant. Het specifiek uitsluiten van kwetsbare objecten is verder niet nodig.
Het externe veiligheidsbeleid voor windturbines bevat geen criteria voor het groepsrisico. Aangezien het wegrestaurant druk wordt bezocht is het echter voorstelbaar dat er meerdere slachtoffers vallen als een turbine omvalt door mastbreuk en de gondel terecht komt op het restaurant. De berekende kans op een ongeval met 10 of meer slachtoffers bedraagt 3,0 10-6 per jaar. Er zijn geen normen voor het groepsrisico waaraan deze kans kan worden getoetst. Zo is de oriëntatiewaarde uit het Bevi hiervoor niet bruikbaar. Omdat het tevens een kleine kans betreft die is gebaseerd op worstcase aannames wordt het risico aanvaardbaar geacht.
Rijksweg A27 en andere wegen
Als gevolg van de uitvoering van het bestemmingsplan is er geen sprake van overdraai van de turbines boven de hoofdrijbanen en op- en afritten van rijksweg A27, ook niet bij een toekomstige verbreding van de A27. Er vindt wel overdraai plaats over de interne weg en het parkeerterrein. Uit de Beleidsregel van het Ministerie van Rijkswaterstaat (inmiddels Infrastructuur en Milieu), die is opgenomen in het handboek en formeel alleen betrekking heeft op situaties waar Rijkswaterstaat het bevoegd gezag is, volgt dat overdraai van rotorbladen over de weg slechts is toegestaan, indien wordt aangetoond dat er geen onaanvaardbare verhoging is het individueel passanten risico (IPR) en het maatschappelijk risico (MR). Voor het IPR moet een passant worden beschouwd die jaarlijks het meest in de nabijheid van de turbine verkeert. Dit betreft een werknemer van het wegrestaurant waarvan aangenomen wordt dat deze tweemaal per dag over de interne weg rijdt. Uit het onderzoek van Ecofys blijkt dat voor deze passant geldt dat aan het criterium voor het IPR wordt voldaan. Uit het onderzoek van Ecofys blijkt tevens dat de richtwaarde voor het MR pas wordt overschreden bij 180.000 passages per etmaal. Dat aantal wordt op de interne weg, de parkeerplaats en ter plaatse van de drive-in niet gehaald. Het plan voldoet aan de richtwaarden voor het IPR en het MR.
In paragraaf 3.5.5 wordt apart ingegaan op de effecten van het beoogde windpark in relatie tot de verkeersveiligheid op de A27 vanwege de potentiële afleiding van de verkeersdeelnemers.
Voor de overdraai van de turbines over de gronden van RWS wordt een vergunning bij RWS aangevraagd.
Tankstations De Kroon en De Knoest en propaantank wegrestaurant
Een tankstation is een bedrijf met een verhoogd extern veiligheidsrisico en dient daarom zelf als mogelijke risicoveroorzaker aan veiligheidscriteria te voldoen. De plaatsing van windturbines zorgt voor een verhoging van de faalfrequenties van de aanwezige risicobronnen als gevolg van mogelijke bladbreuk, mastbreuk of het afvallen van de gondel. Dat geldt ook voor de aanwezig bovengrondse propaantank ter plaatse van het wegrestaurant. Om de het risico op een dominoeffect bij de bovengrondse propaantank ter plaatse van het wegrestaurant te reduceren wordt, als onderdeel van de uitvoering van het bestemmingsplan, de propaantank ondergronds gebracht. Hierover zijn afspraken gemaakt met het wegrestaurant.
Om inzicht te geven in de indirecte verhoging van het externe veiligheidsrisico als gevolg van een afgebroken deel van een windturbine, zijn de trefkansen berekend op de ondergrondse opslagtanks, de bovengrondse propaangastanks en op de stilstaande tankauto's ter plaatse van de LPG vulpunten.
Uit het onderzoek van Ecofys blijkt dat de berekende trefkans bij de ondergrondse LPG-tank van het BP tankstation De Kroon (windturbine 3) 8,7 x 10-6 per jaar bedraagt. De berekende trefkans voor de bovengrondse propaangastanks is het grootst voor de propaantank van het wegrestaurant (met name bepaald door windturbine 4) en bedraagt 2,1 x 10-5 per jaar. Met enkele aannames betreffende de capaciteit en aanvoerfrequentie van LPG-tankauto's is de kans dat de tankauto bij het vulpunt van een van de tankstations wordt geraakt door een afgebroken rotorblad of een omvallende turbine berekend. Deze berekende trefkans is het grootst voor tankstation De Kroon (windturbine 3) en bedraagt 1,9 x 10-7 per jaar.
Aanvullend onderzoek LPG Tankstation De Kroon
Omdat er sprake kan zijn van domino-effecten in geval van een incident nabij een LPG-tankstation en er groepen mensen aanwezig kunnen zijn binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation De Kroon zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening aanvullende risicoberekeningen uitgevoerd voor enkele scenario's. Het onderzoeksrapport, dat is opgesteld door Peutz, is opgenomen in Bijlage 17.
Uit de resultaten van de aanvullende risicoberekeningen blijkt dat bij alle doorgerekende varianten, inclusief en exclusief de invloed van de beoogde windturbines, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico niet wordt overschreden. De PR 10-6 contour reikt niet tot aanwezige kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zodat aan de richtwaarden en grenswaarde uit het Bevi wordt voldaan.
Er is sprake van een toename van het groepsrisico als gevolg van de aanwezigheid van de windturbines. Het groepsrisico neemt toe van 4% naar 30% van de oriëntatiewaarde, uitgaande van een jaarlijkse doorzet van 1.000 m3 LPG. Wanneer wordt gerekend met een doorzet van 1500 m3 LPG per jaar neemt het maximale groepsrisico verder toe tot circa 35% van de oriënterende waarde. De oriënterende waarde wordt in geen van de onderzochte scenario's overschreden. Omdat de toename van het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde blijft en de mogelijkheden tot rampenbestrijding en zelfredzaamheid niet nadelig worden beïnvloed, is de toename van het groepsrisico als gevolg van het beoogde windpark acceptabel.
Aanvullend onderzoek LPG tankstation De Knoest
Ook voor LPG tankstation De Knoest is een berekening gemaakt van de toename van het GR en het PR als gevolg van de ontwikkeling van de beoogde windturbines. Deze berekeningen zijn uitgevoerd door RoyalHaskoningDHV, de rapportage is opgenomen in Bijlage 18. Uit de berekeningen blijkt dat de PR 10-6 contour van het LPG tankstation en de bovengrondse propaantank na uitvoering van het bestemmingsplan niet reikt tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in de omgeving (zoals het wegrestaurant). Ook is het GR na uitvoering van het bestemmingsplan ruimschoots onder de oriënterende waarde gelegen.
Toekomstige risicovolle bedrijfsactiviteiten
In de QRA van Ecofys is tevens een voorlopige berekening gemaakt van de trefkansen op een mogelijke op te richten biomassacentrale op het bedrijventerrein ten westen van het windturbinepark. Het gaat om een toename van de faalfrequentie van een biomassacentrale met bijbehorende opslagtanks voor methanol. Uit de berekening volgt dat de kans dat een opslagtank wordt geraakt door een afgebroken rotorblad circa 4 x 10-6 per jaar bedraagt voor afstanden tussen 150 m en 190 m en circa 1 x 10-8 per jaar voor een afstand tussen 200 m en de maximale werpafstand van 373 m. Buiten deze afstand is de trefkans nul.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een eventuele biomassacentrale dient rekening gehouden te worden met deze trefkansen.
IJsafwerping
Windturbines mogen niet in bedrijf zijn wanneer zich ijs op de rotorbladen heeft afgezet. Als er sprake is van ijsafzetting wordt de windturbine in alle gevallen direct stil gezet. Hiervoor worden de turbines uitgevoerd met een controle- en besturingssysteem van de windturbine waarmee ijsafzetting automatisch wordt gedetecteerd. Indien nodig zal het gebied onder de rotor afgezet worden voor publiek om de risico's van afvallend ijs te voorkomen.
Conclusie
Het beoogde windpark voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid dat volgt uit het Activiteitenbesluit. Voor overige objecten geldt dat de toename van externe veiligheidsrisico's aanvaardbaar wordt geacht. Alleen voor de aanwezige propaantank ter plaatse van het wegrestaurant wordt een maatregel getroffen om de toename van de faalfrequentie ter reduceren, deze tank wordt ondergronds gebracht. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Op grond van de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over Rijkswaterstaatwerken moet bij de plaatsing van windturbines bij op- en afritten en op parkeerplaatsen en tankstations aanvullend onderzoek worden uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen onaanvaardbaar verhoogd veiligheidsrisico bestaat. Voor het voorliggende bestemmingsplan is daarom een verkeersveiligheidsonderzoek uitgevoerd door Goudappel Coffeng. De rapportage is opgenomen in Bijlage 19.
Het doel van de verkeersveiligheidstudie is om te bepalen of de oprichting van de beoogde windturbines gevolgen heeft voor de mate van afleiding van het wegverkeer en onacceptabel gevaar en hinder oplevert. Het onderzoek vindt voornamelijk plaats op basis van expert judgement, onder meer door Rijkswaterstaat en onafhankelijke experts.
Uit het onderzoek blijkt dat de effecten van de beoogde windturbines op het gebruik van de A27 gering zijn en dat er geen risico's ontstaan voor de verkeersveiligheid. Alleen voor afrit 28 richting Nieuwegein wordt geadviseerd om de bocht beter te geleiden. De lijn van de windturbines versterkt namelijk de rechtdoorgaande richting terwijl de weggebruikers een scherpe bocht naar rechts moeten maken. Het drukke beeld van het tankstation en overige objecten draagt ook niet bij aan een helder beeld van de weg.
De maatregelen om de bocht beter te geleiden zijn als volgt:
Conclusie
Uit het verkeersveiligheidsonderzoek blijkt dat het aspect verkeersveiligheid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Het beoogde windpark levert geen onacceptabele hinder en gevaar op voor de weggebruikers op de A27. Dit wordt door Rijkswaterstaat, als wegbeheerder van de A27 betrokken bij de uitvoering van het verkeerveiligheidsonderzoek, bevestigd. In verband met de mogelijke afleiding van de weggebruikers op afrit 28 richting Nieuwegein, moeten enkele maatregelen worden getroffen teneinde de verkeersveiligheid te verhogen. Deze maatregelen zijn bovenstaand beschreven. Deze maatregelen worden uitgevoerd in het kader van de Waterwetvergunning (voorheen Wbr-vergunning) die voor de oprichting van het windturbinepark zal worden aangevraagd. Deze aanvraag zal parallel lopen aan de aanvraag omgevingsvergunning.
Het windpark produceert elektriciteit zonder uitstoot van stoffen. Door het windpark zullen andere (gas- of kolengestookte) centrales minder energie produceren dan zonder het windpark. Verkeer van en naar het windmolenpark en het windmolenpark draagt in niet betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.
Hoogspanningslijnen
De dichtstbijzijnde hoogspanningslijn ligt op meer dan 1 km en vormt geen belemmering voor het windpark.
Figuur 3.8
Straalpaden
Zoals te zien in figuur 3.8 loopt ten zuiden van het plangebied een straalpad. Voor dit straalpad is een verklaring van geen bezwaar aangevraagd bij en verkregen van KPN. Een kopie van de brief is opgenomen in Bijlage 20.
Luchtverkeer en defensieradar
Verklaringen van geen bezwaar zijn voor de burgerluchtvaart aangevraagd bij en verkregen van de Inspectie Leefomgeving en Transport - Luchtvaart. De verklaring is opgenomen in Bijlage 21. Het windpark ligt niet in een laagvliegroute of -gebied.
In verband met de mogelijke toename van de radarverstoring, is in juli 2011 een radarverstoringsonderzoek uitgevoerd door TNO. Het betreft een onderzoek naar de windturbinetypen Repower MM92, Enercon E82E2 en de Nordex N90 R100. Uit het onderzoek (zie Bijlage 22) blijkt dat alle drie de onderzochte windturbinetypen leiden tot een reductie van de relatieve deductieafstand met 10%. Daarmee wordt juist voldaan aan de maximale reductie van 10% die door Defensie aanvaardbaar wordt geacht zoals blijkt uit het beleidskader dat is beschreven in de brief van de Staatssecretaris (Ministerie van Defensie, 2006). In een eerder stadium is door TNO een radarverstoringsonderzoek uitgevoerd voor het type Vestas V90. Uit de brief van het Commando DienstenCentra van het Ministerie van Defensie, die is opgenomen in Bijlage 23, blijkt dat het Ministerie geen bezwaar heeft tegen de plaatsing van windturbinetypes van het type Vestas V90 omdat aan de maximum waarde wordt voldaan. Uit het onderzoek en het positieve advies van het Ministerie van Defensie wordt geconcludeerd dat het aspect radarverstoring de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Elektrische infrastructuur
Op het bedrijventerrein zal een openbaar elektriciteitsnet worden aangelegd. Het windpark zal hierop worden aangesloten via middenspanningskabels (MS-kabels) en een inkoopstation.
Overige kabels en leidingen
In het plangebied lopen geen kabels en leidingen die van invloed zijn op het windpark.