direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijvenpark Het Klooster
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Waarom een nieuw bestemmingsplan ?

De huidige bestemmingsplannen voldoen niet aan de eisen en wensen van deze tijd

Voor bedrijvenpark Het Klooster zijn een nieuw bestemmingsplan en een nieuw beeldkwaliteitsplan opgesteld. De geldende plannen zijn verouderd en de regels zijn niet goed afgestemd op de eisen en wensen uit deze tijd. Gebleken is dat de stedenbouwkundige randvoorwaarden - vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan én in het geldende bestemmingsplan - een remmende werking hebben op de ontwikkeling van het gebied. De gemeente Nieuwegein heeft daarom behoefte aan een nieuw kader dat uitgaat van een andere rolverdeling van zowel gemeente als initiatiefnemer. Een kader dat belangrijke waarden beschermt maar daarin ruimte biedt voor ontwikkeling en vertrouwen. Voorliggend bestemmingsplan schept het nieuwe planologische kader. Gelijktijdig met dit bestemmingsplan is ook het beeldkwaliteitsplan voor Het Klooster geactualiseerd. Daarin is het beeldkwaliteitskader geformuleerd.

Het bestemmingsplan legt het 'Tracébesluit 3e Kolk Prinses Beatrixsluis' planologisch vast

Naast bovengenoemde uitgangspunten is in dit bestemmingsplan ook het 'Tracébesluit 3e Kolk Prinses Beatrixsluis' verwerkt. De minister van Infrastructuur en Milieu heeft dit Tracébesluit in augustus 2014 genomen. Het tracébesluit werkt rechtstreeks door in het ruimtelijk beleid van de gemeente Nieuwegein. Gemeenten dienen een bestemmingsplan conform het tracébesluit vast te stellen. Dit is voorgeschreven in de Tracéwet. Met dit bestemmingsplan wordt aan deze eis voldaan.

In de volgende paragrafen wordt ingegaan op:

  • de ligging van het plangebied;
  • de vigerende bestemmingsplannen;
  • actuele ontwikkelingen in het omgevingsrecht;
  • gevolgen voor de planvorm van dit bestemmingsplan.

1.2 De ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van Nieuwegein tussen Lek, Lekkanaal, Amsterdam-Rijnkanaal en A27. Het plangebied bestaat uit een aantal ruimtelijke en functioneel te onderscheiden deelgebieden:

  • 1. Het Lekkanaal en de Prinses Beatrixsluis;
  • 2. De 'vernattingszone' tussen het Lekkanaal en het Bedrijvenpark;
  • 3. Bedrijvenpark Het Klooster;
  • 4. Entreegebied;
  • 5. Natuurcompensatiegebied en Plofsluis.

Figuur 1.1 duidt de ligging van het plangebied aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: ArcGIS luchtfoto 2014)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan Bedrijvenpark Het Klooster vervangt de volgende bestemmingsplannen:

  • Het Klooster 2004, Correctieve Herziening, vastgesteld 17 februari 2005;
  • Het Klooster Zuid 2004 Correctieve Herziening, vastgesteld 25 oktober 2006;
  • Uitwerkingsplan Bedrijvenpark Het Klooster Deelgebieden 2 en 3 (exclusief entreegebied), eerste herziening, vastgesteld 11 december 2012;
  • Windpark Nieuwegein, vastgesteld 29 mei 2013 (gedeeltelijk).

De ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het bedrijvenpark is in deze plannen zorgvuldig en gedetailleerd vastgelegd op basis van het beeldkwaliteitsplan. Dit uit zich bijvoorbeeld in:

  • Vaststelling van de verplichte voorgevelrooilijnen waarbinnen de bebouwing moet worden gebouwd ten opzichte van de hoofdas, secundaire en hoekkavels;
  • Opnemen van specifieke hoekaccenten;
  • Het toekennen van bouwklassevlakken waarbinnen de maximum oppervlakte van het bouwperceel nauwkeurig is vastgelegd;
  • Regeling voor het percentage groen in bepaalde gebieden.

1.4 Actuele ontwikkelingen in het omgevingsrecht: het moet eenvoudig beter én slagvaardig

In het omgevingsrecht vindt een trend plaats waarbij de doelstelling als volgt is geformuleerd:

'Regel uitsluitend wat nodig is. Faciliteer ruimtelijk-economische ontwikkelingen eenvoudig beter én slagvaardig.'

In samenhang hiermee geldt de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2019. Met de Omgevingswet wil het kabinet het omgevingsrecht makkelijker maken. Door regels te vereenvoudigen en samen te voegen is het straks makkelijker om bouwprojecten te starten. Hiermee hangen de volgende uitgangspunten van de Omgevingswet samen:

  • Het moet eenvoudiger, efficiënter en beter
    Projecten moeten in samenhang en per gebied worden aangepakt. Procedures mogen niet meer eindeloos duren, regelgeving moet voorspelbaar, betaalbaar en transparant zijn. Onderzoekslasten kunnen aanzienlijk worden verminderd.
  • Zekerheid en dynamiek
    Bescherming van burgers blijft een belangrijk doel. Daarnaast moet het ook uitnodigen tot nieuwe initiatieven en ontwikkelingen en niet alles bij voorbaat dichttimmeren.
  • Ruimte voor duurzame ontwikkeling
    Het nieuwe omgevingsrecht ondersteunt en stimuleert de transitie naar een duurzame samenleving.
  • Actieve en kwalitatief goede uitvoering
    Het nieuwe omgevingsrecht is flexibel en biedt transparante en doelmatige procedures. Die prikkelen bestuurders tot actief gedrag dat is gebaseerd op vertrouwen en het dragen van verantwoordelijkheid.

Omgevingsplan en andere wetsontwikkelingen

  • Flexibeler en eenvoudiger
    Eén van de nieuwe instrumenten is het omgevingsplan. Dit lijkt deels op het bestemmingsplan. De bedoeling is dat de regels flexibeler en eenvoudiger zijn, meer inspelen op ontwikkelingen in de samenleving.
  • Andere bepalingen toevoegen
    In het omgevingsplan kunnen ook andere bepalingen worden ondergebracht. Voordeel is dat bijvoorbeeld de burger in één oogopslag kan zien welke gemeentelijke regelingen op zijn perceel of in de omgeving van toepassing zijn. Hierbij wordt gedacht aan het integreren van welstand, APV-bepalingen, kapverordening, parkeernormen en dergelijke in het omgevingsplan.
  • Ontwikkelingen in andere wetgeving
    De Crisis- en herstelwet (Chw) maakt nu al veel mogelijk door bijvoorbeeld bestaande regels aan te passen. Die wet wordt in de Omgevingswet opgenomen. Daarnaast zorgen de tussentijdse aanpassingen van het Besluit Omgevingsrecht ervoor dat steeds meer gebruiksvormen en bouwwerken vergunningvrij zijn toegestaan, dan wel via een reguliere procedure kunnen worden vergund. Het aantal situaties waarbij tussenkomst van het gemeentebestuur nodig is, is sterk aan het afnemen. De verantwoordelijkheid van initiatieven voor de effecten hiervan op andere gebruikers in de leefomgeving neemt toe.

1.5 Gevolgen voor de planvorm van dit bestemmingsplan

Voorliggend plan betreft nog geen omgevingsplan maar is wel opgesteld op basis van de genoemde trends en de bijbehorende wetsontwikkeling in het omgevingsrecht. Het doel van dit bestemmingsplan is in de eerste plaats om de ontwikkeling van bedrijvenpark Het Klooster te faciliteren dat als volgt is uitgewerkt:

  • Het voorliggende bestemmingsplan vormt nog steeds het publiekrechtelijk kader en geeft aan hoe de locatie gebruikt en bebouwd mag worden. Het bestemmingsplan is ook het instrument om aanwezige waarden (zoals de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Schalkwijkse Wetering en archeologische waarden) publiekrechtelijk te beschermen.
  • Het bestemmingsplan is er op gericht om het bedrijvenpark Het Klooster verder te ontwikkelen en daarnaast een goede beheerssituatie vast te leggen.
  • De opzet van het plan bestaat uit een regeling waarbij bedrijven, die zich eenmaal hebben gevestigd, binnen het bestemmingsplan hun reguliere bedrijfsvoering kunnen uitoefenen. Het plan is dus faciliterend, vanzelfsprekend met bescherming van bijzondere waarden, en toekomstgericht.
  • Het bestemmingsplan heeft een globaler en flexibele opzet. Hiermee kan op een goede wijze worden ingespeeld op de markt. Zaken die elders geregeld worden, zoals niet planologisch relevante beeldkwaliteitseisen, maar wellicht ook zaken die binnen een parkmanagementorganisatie geborgd zijn, zijn niet in het bestemmingsplan opgenomen. Dit geldt ook voor zaken die überhaupt niet gehandhaafd worden.
  • Tot slot is het Tracébesluit vertaald in een passende bestemmingsregeling, waarbij de nieuwe waterstaatswerken als zodanig zijn bestemd.

1.6 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit twee gedeelten: de toelichting en de regels. Het eerste gedeelte betreft de toelichting van dit bestemmingsplan. Hierin wordt na de inleidende paragrafen van Hoofdstuk 1, in Hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de bestaande situatie. In Hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 geeft de relevante beleidskaders weer. De juridische opzet van het plan wordt in Hoofdstuk 5 uiteengezet en ten slotte wordt in Hoofdstuk 6 de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid verantwoord.

De Regels behorende bij dit bestemmingsplan staan in het tweede deel.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied beschreven.

2.2 Ruimtelijke en functionele hoofdstructuur

Plangebied in groter verband

Het plangebied ligt in het zuidoosten van de gemeente Nieuwegein. Het gebied ligt ingeklemd tussen grootschalige infrastructuur, waardoor de functionele en visuele relatie met de overige stedelijke gebieden in Nieuwegein beperkt is. Het plangebied heeft een uitstekende ligging met een directe aansluiting op de A27 in het oosten. Daarnaast ligt het plangebied nabij twee kruispunten van drukbevaren waterwegen, te weten het Lekkanaal en Amsterdam-Rijnkanaal. Langs het Lekkanaal, dat in het westen van het plangebied ligt, ligt de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

De ruimtelijke opbouw van Nieuwegein kent een duidelijke scheiding van wonen en werken, de scheiding van verkeerssoorten, een optimale wegenstructuur aangesloten op het rijkswegennet en een verbinding met de stad Utrecht. De hoofdwegenstructuur en de aanwezige kanalen (Lekkanaal, Merwedekanaal en Amsterdam-Rijnkanaal) vormen de scheiding tussen de verschillende, overwegend monofunctionele gebieden; de zogenaamde ‘schollen’. Door de noord-zuid oriëntatie van zowel de hoofdwegenstructuur als de kanalen zijn ook deze schollen duidelijk noord-zuid gericht.

Aan de oostzijde van Nieuwegein treedt een duidelijke schaalvergroting in de schollen naar buiten toe op. Dit is terug te vinden in de fijnmazigheid van de ontsluiting, de schaal van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte. Het plangebied betreft de meest oostelijke schol.

Beschrijving plangebied

Het plangebied valt in de huidige situatie ruimtelijk gezien uiteen in vijf deelgebieden:

  • 1. Het Lekkanaal en de Prinses Beatrixsluis;
  • 2. De 'vernattingszone' van de Nieuwe Hollandse Waterlinie tussen het Lekkanaal en het Bedrijvenpark;
  • 3. Entreegebied
  • 4. Bedrijvenpark Het Klooster;
  • 5. Natuurcompensatiegebied en plofsluis.

Figuur 2.1 duidt de verschillende gebieden aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0002.jpg"

Figuur 2.1 Deelgebieden

ad. 1 Lekkanaal en de Prinses Beatrixsluis

Het Lekkanaal en de Prinses Beatrixsluis vormen de westelijke begrenzing van het plangebied. Het Lekkanaal verbindt het Amsterdam-Rijnkanaal in het noorden met de Lek in het zuiden. Het Lekkanaal heeft een lengte van 3,5 km en is een belangrijke schakel in de vaarroute tussen Amsterdam/Noord-Nederland en Rotterdam/Antwerpen.

Het Lekkanaal wordt in tweeën gedeeld door het Prinses Beatrixsluiscomplex, het enige sluiscomplex op de kortste vaarroute tussen Amsterdam en Rotterdam. Het huidige complex heeft twee kolken met identieke afmetingen: een zogenaamde tweelingsluis. De sluishoofden zijn uitgevoerd met hefdeuren in een zuidelijk en noordelijk portaal. De portalen bestaan elk uit twee heftorens met daaroverheen een verbindingsbrug, waarin de hefconstructies zijn ondergebracht. Het sluiscomplex (de tweelingsluis met de kenmerkende portalen) is aangewezen als Rijksmonument. Langs het sluizencomplex staat een aantal voormalige sluiswachterswoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0003.jpg"

Figuur 2.2 Prinses Beatrixsluis (bron: google streetview, juni 2015)

De dijken aan de oostzijde van het Lekkanaal, ten zuiden van het sluiscomplex zijn onderdeel van de primaire waterkering. De waterkering loopt door over het sluiscomplex en maakt het sluiscomplex daarmee onderdeel van de primaire waterkering.

ad. 2 Vernattingszone Nieuwe Hollandse Waterlinie

In de zone tussen het Lekkanaal en het Bedrijvenpark bevindt zich - binnen de grenzen van het plangebied - de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW). Deze bestaat hier uit verschillende objecten waaronder kazematten, een sluisje, twee palengroepen en de Liniedijk. Bij de aansluiting op de Lek bevinden zich de kazematten Vreeswijk-West en Vreeswijk Oost. Ten noorden van het sluiscomplex bevinden zich aan de oostzijde van het kanaal de kazematten Schalkwijkse Wetering en Houtense Wetering, het sluisje in de Schalkwijkse Wetering, twee palengroepen, een uitlaatwerk en de Plofsluis. Deze onderdelen zijn aangewezen als Rijksmonument (complexnummer 531577). Het sluisje en de kazematten Vreeswijk Oost, Schalkwijksche Wetering en Houtense Wetering evenals de duiker, de palengroep, en de houten schotbalkensluis (die zich ergens in de dijk moet bevinden) liggen binnen het plangebied. De Liniedijk loopt vanaf de sluis tot voorbij de noordelijke grens van het plangebied, de inundatievelden liggen in het oostelijk deel van het plangebied, tot voorbij de oostgrens.

Naast de cultuurhistorische waarden is deze zone ook van ecologisch belang. Deze waterrijke zone is net als de Wetering en Vuilcopsewetering onderdeel van de gemeentelijke ecologische verbindingszone. Tevens dient het gebied als compensatie voor de toename aan verharding als gevolg van de aanleg van het bedrijvenpark.

ad. 3 Entreegebied

Het entreegebied wordt gevormd door 4 bouwpercelen ter weerszijden van de in oost-west richting aangelegde Waterliniedok tussen de A27 en het sluiscomplex. Het is een belangrijk visitekaartje van het bedrijvenpark en wordt gezien als de oostelijke stadsentree van Nieuwegein.

ad. 4 Bedrijvenpark Het Klooster

De verkaveling van Bedrijvenpark Het Klooster is geïnspireerd op aanwezige historische landschapselementen, zoals de Nieuwe Hollandse Waterlinie die aan de westzijde ligt, het middeleeuwse ontginningenlandschap met zijn noord-zuid gerichte verkavelingssloten en de Schalkwijkse Wetering die midden door het bedrijvenpark loopt. Deze wetering is een belangrijke ruimtelijke en historische drager van het gebied.

De hoofdontsluiting van het bedrijvenpark wordt door een centrale hoofdas op de Waterliniedok aangesloten. Deze hoofdas heeft een royaal vormgegeven profiel met een middenberm en een bomenrij en doorsnijdt het noordelijk deel van het bedrijvenpark vanaf de Waterliniedok tot voorbij de Schalkwijkse Wetering. Halverwege het gebied maakt de hoofdas een sprong in oostelijke richting en eindigt centraal in deelgebied 4. In het zuidelijk plandeel (deelgebied 1) loopt de hoofdas door tot aan de Achterweg, maar heeft hier geen aansluiting op. De hoofdas wordt begeleid door groene bermen. De aangrenzende bedrijfskavels worden via bedrijfsstraten op de hoofdas aangesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0004.jpg"

Figuur 2.3 De eerste bedrijven op het Klooster (bron: google streetview, juni 2015)

Het bedrijvenpark is in de huidige situatie in ontwikkeling. De grond is bouwrijp gemaakt en de hoofdinfrastructuur is aangelegd. Tevens zijn aan de randen waterpartijen aangelegd, waarvan de grootste zijn gelegen in het oosten van het bedrijvenpark.

Het terrein is voor een groot gedeelte onbebouwd. Wel is bebouwing gerealiseerd op het noordelijke gedeelte van het bedrijvenpark (deelgebied 3). Twee grootschalige distributiecentra met bijbehorende loading docks (zie figuur 2.3) behoren tot de meest opvallende gebouwen en profiteren van de zichtlocatie langs de A27.

Tot slot zijn langs de uiterste oostrand van het bedrijvenpark recent vijf windturbines gerealiseerd waarvan een aantal is gelegen binnen de begrenzing van het plangebied.

ad. 5 Natuurcompensatiegebied en Plofsluis

Dit deelgebied vormt de noordelijke begrenzing van het plangebied en ligt op het kruispunt van Lekkanaal en Amsterdam-Rijnkanaal. Het gebied is cultuurhistorisch zeer waardevol. In het gebied is natuurcompensatie gerealiseerd in verband met de uitbreiding van de waterstaatkundige voorzieningen in het Lekkanaal. Ten behoeve van natuurcompensatie is een beheerplan opgesteld (zie Bijlage 6). In het compensatiegebied zijn voor de verschillende soorten maatregelen genomen zoals de aanleg van ondiepe nieuwe sloten en verbetering van bestaande sloten, aanpassing van beheer van weteringen, aanleg van moerasdelen, kruiden- en faunarijk grasland en van begroeiing en lijnvormige beplanting voor structuur. Tevens is een regelbaar waterpeil gecreëerd in het zuidelijk deel van compensatiegebied voor een optimaal waterpeil.

In het noorden van het deelgebied bij de splitsing van het Lekkanaal en Amsterdam-Rijnkanaal ligt de Plofsluis. De Plofsluis maakt onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en diende om bij oorlogsdreiging snel het Amsterdam-Rijnkanaal af te dammen om te voorkomen dat het water uit de omliggende gebieden bij inundatie via het kanaal zou wegstromen. De Plofsluis ligt boven het Amsterdam-Rijnkanaal en bestaat uit een reeks van vijf betonnen compartimenten met een relatief zwakke bodem. In de bakken kon ongeveer 40.000 ton zand, grind of puin worden opgeslagen. Bij oorlogsdreiging werd de bodem opgeblazen, waardoor de inhoud in het Amsterdam-Rijnkanaal zou storten. Het kanaal werd hierdoor afgesloten en het inundatiewater kon niet wegstromen. De sluisfunctie kon dus slechts geactiveerd worden door de Plofsluis op te blazen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0005.jpg"

Figuur 2.4 De Plofsluis (bron: google streetview)

Over het Amsterdam-Rijnkanaal ligt langs de Plofsluis een nieuwe fietsbrug (Nieuwe Heemsteedsebrug) die de historische verbinding tussen Nieuwegein en Houten heeft hersteld.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het plan beschreven. In paragraaf 3.2 worden de nieuwe uitgangspunten voor het bedrijvenpark Het Klooster beschreven. Daarna wordt in paragraaf 3.3 ingegaan op het Tracébesluit voor de aanleg van de 3e kolk van de Prinses Beatrixsluis. Vervolgens worden in paragraaf 3.4 de relevante omgevingsaspecten benoemd die samenhangen met dit plan.

3.2 Nieuwe uitgangspunten bedrijvenpark Het Klooster

Inleiding

De verwachte uitgifte van bouwkavels op bedrijvenpark Het Klooster is door de economische crisis achtergebleven. Ook te strakke eisen in het vigerende bestemmingsplan en beeldkwaliteitsplan hebben een remmende werking gehad op de ontwikkeling van het gebied.

Mede hierdoor zijn in dit plan - in samenhang met een nieuw beeldkwaliteitsplan (zie Bijlage 1) - nieuwe planologische uitgangspunten opgenomen. Daarbij is het uitgangspunt dat de regels eenvoudiger en flexibeler moeten zijn. Tevens is het uitgangspunt een bestemmingsplan en beeldkwaliteitsplan op te stellen dat meer inzet op inspiratie en ambitie: het dient initiatiefnemers, architecten, ambtenaren en welstandscommissie uit te nodigen om in een vroeg stadium van het proces in gesprek te gaan en samen op zoek te gaan naar een kwalitatieve invulling van de locatie en de bedrijfskavel. Door de nieuwe planologische uitgangspunten ontstaat een hoogwaardig maar ook vooral een beter realiseerbaar bedrijvenpark Het Klooster.

Wat niet wijzigt: Het bedrijvenpark Het Klooster blijft een duurzaam bedrijvenpark met een hoogwaardige kwaliteit en uitstraling.

Uitgangspunten per zone

De zonering van het bedrijvenpark blijft in hoofdlijnen hetzelfde. Immers, de meeste infrastructuur, die mede bepalend is voor deze zonering, is al gerealiseerd. In Figuur 3.1 zijn de verschillende zones opgenomen die vanuit beeldkwaliteit relevant zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0006.jpg"

Figuur 3.1 Zonering beeldkwaliteitsplan bedrijvenpark Het Klooster (bron: Rho adviseurs voor leefruimte)

Het bedrijvenpark is ten noorden van de Schalkwijkse Wetering (deelgebied 3) van oost naar west opgedeeld in drie zones: De Nieuwe Hollandse Waterliniezone met kleine kavels, de middenzone met grotere kavels en de A27 zone met de grootste kavels. De deelgebieden ten zuiden van de Schalkwijkse Wetering (deelgebied 1 en 2) kennen twee zones: De A27 zone en de Hollandsche Waterliniezone.

A27-zone en Middenzone

In deze zones worden de grote en middelgrote volumes gebouwd. Langs de Schalkwijksewetering is ruimte om kavels samen te voegen waardoor de A27-zone wordt vergroot.

De zone langs de A27 is een hoogwaardige zijde waar de distributiebedrijven en het terrein als geheel zich presenteren langs de waterpartij met groene oevers. De inrichting van de terreinen aan deze zichtzijden vragen om een aantrekkelijke en hoogwaardige uitstraling en een goede landschappelijke inpassing van eventuele parkeeroplossingen (A27 zone).

Zone Nieuwe Hollandsche Waterlinie

Het uitgangspunt blijft het zichtbaar houden van de duidelijke ruimtelijke structuur met een herkenbare rand van bedrijfsbebouwing die grenst aan het water. Deze zogenaamde ‘De Klare Lijn’ als heldere, strakke lijn, waarlangs een bepaalde mate van eenheid en uniformiteit in (van gebouwen) wordt gedacht, verschaft hiermee een duidelijke, waterrijke identiteit aan de nieuwe rand van Het Klooster. Dit waterrijke karakter wordt versterkt door een begroeide oever als overgang naar de bedrijfskavels, met daarachter de bedrijfsbebouwing.

Langs de bedrijfspercelen ontstaat een doorlopende zone van vernatting met rietoevers.

De kavels kunnen worden gekoppeld om grotere bedrijven te kunnen faciliteren. Zo wordt de uitgeefbaarheid vergroot én blijft de parkzonering in massa goed herkenbaar. De gebouwen worden in deze rand in de ‘Klare Lijn’ gebouwd. De gebouwen en kavels voegen zich op natuurlijke wijze in deze rand met een terughoudende en passende architectuur en materiaalgebruik en de afwezigheid van verrommeling langs de oever.

Entreegebied

De aansluiting op de A27 wordt sterk bepaald door het entreegebied. Dit gebied is een belangrijk visitekaartje en heeft een heel eigen uitstraling en opbouw die zowel aansluit bij zowel het bedrijvenpark Het Klooster als de oostelijke stadsentree van Nieuwegein. In dit gebied wordt daarom de mogelijkheid geboden om binnen een begrensd gebied dichter en hoger te bouwen (tot 40 m). Dit bijzondere stedelijke gebied met een hoge bebouwingsdichtheid herbergt een afwijkend programma zoals horeca, hotel en maatschappelijke functies. Het is dan ook van belang dat de gebouwen op deze strategische plek een bijzondere architectuur krijgen met aan alle zijden representatieve gevels.

Schalkwijksewetering en Vuilcopse Wetering

Uitgangspunt is behoud en bescherming van de beeldbepalende elementen van deze zones door middel van een passende en behoudende bestemmingsregeling.

Overige specifieke uitgangspunten

Voor de belangrijkste beeldkwaliteitaspecten zijn nog steeds duidelijke eisen gesteld, die indien ruimtelijk relevant, zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Te denken valt aan de maximum bouwhoogte en het bebouwingspercentage per kavel. Daarnaast wordt voor een aantal aspecten vooral een inspiratiekader meegegeven voor de ontwikkeling. Dit inspiratiekader bestaat uit suggesties, aanwijzingen en tools om het bedrijvenpark een optimale uitstraling te geven. Dit geldt voor de inrichting van het openbaar gebied, de kavels én de gebouwen.

Zo is het plan vooral gericht op regie, grotendeels stimulerend, maar voor de essentiële onderdelen bindend, waarbij de beeldkwaliteitseisen die ruimtelijke gevolgen hebben dus zijn vastgelegd in het bestemmingsplan.

3.3 Tracébesluit 3e kolk Prinses Beatrixsluis

Een tweede opgave van dit bestemmingsplan betreft het opnemen van passende bestemmingen overeenkomstig het Tracébesluit voor de aanleg van een 3e kolk bij de Prinses Beatrixsluis (zie Bijlage 2 en Bijlage 3). Figuur 3.2 duidt de huidige waterstaatkundige en (in sommige gevallen) cultuurhistorisch waardevolle functies aan rondom het Lekkanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0007.jpg"

Figuur 3.2 Overzicht functies rondom het Lekkanaal (bron: Rijkswaterstaat / Witteveen+Bos)

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een 3e sluiskolk ten oosten van de bestaande kolken. De nieuwe sluiskolk maakt deel uit van de primaire waterkering. Deze waterkering loopt via de dijk ten zuidoosten van het complex over de noordelijke sluishoofden naar de dijk ten zuidwesten. Figuur 3.3 geeft een overzicht van het referentieontwerp voor het voorkeursalternatief. Binnen dit referentieontwerp geldt een bepaalde mate van ontwerpvrijheid. De figuur geeft dus niet per definitie het exacte ontwerp aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0008.jpg"

Figuur 3.3 Ontwerp 3e kolk Prinses Beatrixsluis (bron: Rijkswaterstaat / Witteveen+Bos)

Locatie en vormgeving 3e kolk

Qua vormgeving is de 3e sluiskolk ontworpen als 'snede in het landschap', zodat deze onopvallend is naast de bestaande kolken. De huidige tweelingsluis, met zijn karakteristieke heftorens, blijft beeldbepalend. De 3e kolk is in het ontwerp uitgevoerd met dubbele roldeuren. Er wordt gebruik gemaakt van het bestaande bedieningsgebouw op het middeneiland van de tweelingsluis. De bediening van het gehele sluiscomplex zal verplaatst worden in (een deel van) de voormalige sluiswachterswoningen. De noordelijk in- en uitvaart van de 3e kolk wordt gerealiseerd binnen de beschikbare ruimte onder de bestaande brug over het sluiscomplex.

De 3e sluiskolk is geschikt voor alle schepen tot en met CEMT-klasse Vb. Tevens is de kolk geschikt voor CEMT-klasse VIa motorvrachtschepen en twee-baks brede duwstellen en brede koppelverbanden. De kolk heeft een afmeting van minimaal 270 m bij 25 m (beschikbare ruimte binnen de kolk). De 3e kolk is daarmee minimaal 45 m langer en 7 m breder dan de huidige twee kolken. De totale lengte van de 3e kolk inclusief de sluishoofden bedraagt maximaal 362 m en de sluishoofden hebben een breedte van 45 m (bij toepassing van dubbele roldeuren).

Het Tracébesluit gaat uit van een bepaalde mate van ontwerpvrijheid, binnen de begrenzingen van de maatregelvlakken op de Tracékaart en de grens van het Tracébesluit.

Dijken

Voor de realisatie van de 3e kolk wordt de primaire waterkering ten zuiden van het complex over een afstand van ongeveer 120 m oostwaarts verplaatst. De nieuwe primaire waterkering krijgt eenzelfde vormgeving als de bestaande dijk met grasbekleding en de weg op de kruin van de dijk. Wel wordt de nieuwe dijk aanzienlijk breder dan de huidige dijk op basis van de geldende stabiliteitseisen.

Aan de noordzijde van het complex wordt de Liniedijk over een afstand van ongeveer 100 m oostwaarts verplaatst. Ter hoogte van de Schalkwijksche Wetering wordt aangesloten op het ontwerp voor de verbreding van het Lekkanaal.

Rijkswaterstaat is beheerder van de primaire waterkering ten zuiden van het sluiscomplex. De kering zal worden vervangen door een nieuwe kering. In eerste instantie is (blijft) Rijkswaterstaat hiervan beheerder. De nieuwe kering komt te liggen in het beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). Het beheer wordt in de toekomst overgedragen aan HDSR. Door de verschuiving van de dijken (zijnde primaire waterkeringen) oostwaarts, komt na realisatie van 3e kolk Prinses Beatrixsluis een vergunningplicht in het kader van de keur te liggen op gebieden die nu nog vrij in gebruik zijn.

Wegen

Over de 3e kolk wordt een nieuwe brug gerealiseerd voor lokaal weg- en fietsverkeer. Deze brug wordt direct ten zuiden van de brug in de Waterliniedok over het Lekkanaal aangelegd en sluit aan op de brug over de bestaande twee kolken. Daarnaast krijgt deze brug een aansluiting op het eiland dat ontstaat tussen de bestaande kolken en de nieuwe kolk. Aan de oostzijde wordt de brug aangesloten op de weg Pr. Beatrixsluis en op het fietspad langs de Waterliniedok.

De weg over de primaire waterkering (Lekdijk-oost) wordt met de waterkering mee naar het oosten verplaatst en loopt via een nieuwe onderdoorgang in de Waterliniedok door in noordelijke richting. Hier gaat de weg verder als Sluispad Noord. Deze weg dient als doorgaande fietsroute en is daarnaast alleen toegankelijk voor bestemmingsverkeer en hulpdiensten. De ontsluiting van de brug over de 3e kolk verloopt via de weg Prinses Beatrixsluis die ten zuiden van de brug aansluit op het Sluispad Zuid.

De hoofdontsluiting van het sluiscomplex voor autoverkeer vanaf de oostzijde wordt gewijzigd. Deze ontsluiting loopt in de toekomst vanaf de kruising Waterliniedok - Defensiedok en de meest noordwestelijke zijtak Kazernedok over het bedrijvenpark Het Klooster richting sluiscomplex, kruist de watergang en loopt vervolgens de dijk op. Vanaf het punt bovenop de dijk kan het verkeer in zuidelijke richting verder de Lekdijk Oost oprijden of in noordelijke richting via Sluispad Zuid en Prinses Beatrixsluis naar het sluiscomplex. Door deze wegenstructuur blijft het sluiscomplex via twee wegen bereikbaar, zowel voor het lokale verkeer als voor de hulpdiensten. Er blijft een directe verbinding van de Achterweg en Waalseweg met A27 en Nieuwegein. Verder komt hierdoor relatief weinig autoverkeer op de Lekdijk Oost en het Sluispad, waardoor de recreatieve fietsroute minder belast wordt met auto's.

Voor het fietsverkeer worden ten noorden van het sluiscomplex twee nieuwe fietsverbindingen gerealiseerd: langs de Schalkwijksche Wetering en langs de Houtensche Wetering. De fietsverbinding in noord-zuid richting loopt in de toekomstige situatie langs de dijk over het verlegde Sluispad.

Voorhavens

Om zoveel mogelijk ruimte voor de opstel- en wachtplaatsen te realiseren in de zuidelijke voorhaven wordt de 3e sluiskolk zo ver mogelijk naar het noorden aangelegd. De lengte van de opstel- en wachtplaatsen aan de oostzijde van de zuidelijke voorhaven bedraagt 547 m waarvan 250 m voor kegelschepen. Aan de westzijde van de zuidelijke voorhaven bedraagt de totale lengte van opstel-/ wachtplaatsen 690 m, aan de oostzijde van de noordelijke voorhaven bedraagt de totale lengte van de opstel-/wachtplaatsen 340 m. Hier worden zeven walverbindingen aangebracht.

Tussen de bestaande kolken en de nieuwe 3e kolk zijn reserve opstelplaatsen beschikbaar voor schepen tot maximaal 17 m breedte.

Het ontwerp van de noordelijke voorhaven sluit aan bij het ontwerp van de verbreding van het Lekkanaal. De damwand aan de westzijde van de noordelijke voorhaven wordt gehandhaafd. Aan de oostzijde wordt een nieuwe damwand geplaatst om ruimte te maken voor de invaart van de 3e kolk. Ook in de noordelijke voorhaven is er tussen de nieuwe en bestaande kolken ruimte voor reserve opstelplaatsen voor schepen tot maximaal 17 m breedte.

Landschap

Het bestaande sluiscomplex vormt een markant oriëntatiepunt in het landschap. Om deze reden is de 3e kolk ontworpen als ‘snede in het landschap’. Het sluiscomplex kent een grote mate van symmetrie. Het beeld voor de 3e kolk is sober en doelmatig. Qua beeldkwaliteit loopt het landschap (gras) zo ver mogelijk door tot de sluiswand, objecten zijn tot een minimum beperkt en het kleurgebruik is rustig.

De sluis ligt ook op een overgang van landschappen, die vooral tot uiting komt in de huidige vormgeving van de dijk langs de oostoever.

Ten noorden van de sluis ligt de nadruk op het beleefbaar houden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW), die bestaat uit vlakken (inundatievelden), lijnen (verdedigingslinies, zoals de huidige Liniedijk) en objecten (bijvoorbeeld kazematten). Daarbij ligt de nadruk op het behoud van de openheid van de inundatievelden en het als objet trouvé terugbrengen van de lijnen en objecten, die door het project verloren gaan.

Ten oosten van het Lekkanaal is daartoe een vernattingszone gesitueerd (gemiddeld ongeveer 100 m breed). In deze zone komen landschap, ecologie, cultuurhistorie (NHW) en de waterberging voor bedrijvenpark Het Klooster samen. Belangrijk voor deze zone is eenheid en continuïteit ten behoeve van samenhang. In de zone komen de objecten van de NHW als objet trouvé in het landschap te liggen. De objecten van de NHW worden als het ware weggeworpen in het nieuwe landschap. Ook de Liniedijk wordt als objet trouvé teruggebracht in een zodanige dimensie, dat vanaf het kanaal zicht blijft op de vernattingszone.

De overgang van de vernattingszone naar het bedrijvenpark wordt vorm gegeven als een 'Klare Lijn'. Dit houdt een herkenbare rand van de bedrijfsbebouwing in die direct grenst aan het water en over de hele afstand een rechte lijn heeft.

Ten zuiden van het sluiscomplex is de ruimtelijke situatie ongeschikt om de openheid van inundatievelden te kunnen beleven via een vernattingszone. Daarom ligt daar de nadruk op het vormgeven van de overgang naar het bedrijvenpark op vergelijkbare wijze als ten noorden van de sluis (eenheid in vormgeving) en een goede inpassing van de kazemat Vreeswijk-Oost.

Figuur 3.4 geeft een impressie van de totale landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0009.jpg"

Figuur 3.4 Landschapsplan behorende bij het Tracébesluit (bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

3.4 Omgevingsaspecten

3.4.1 Verkeer, vervoer en parkeren

Toetsingskader

Nota parkeernormen gemeente Nieuwegein (2011)

De Nota parkeernormen 2011-2015 maakt onderdeel uit van het verkeersbeleid voor de gemeente Nieuwegein. De parkeernormen in deze nota vervangen de parkeernormen die zijn opgenomen in de Nota Parkeren van 1999. Het doel van de Nota parkeernormen is het vaststellen van parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten om in de toekomst in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.

Gemeentelijke Mobiliteitsplan+, 2030 (2013)

Het Gemeentelijk Mobiliteitsplan GMP+ schetst de visie op het gebied van verkeer en vervoer voor Nieuwegein tot 2030. Verkeer bestaat echter uit verschillende vervoerswijzen met verschillende belangen die elkaar soms versterken, maar elkaar soms ook in de weg zitten. De ‘plus’ van het GMP ligt op het terrein van milieu; specifiek lucht en geluid. Een integrale visie zoals verwoord in het GMP+ moet bijdragen aan het nemen van de juiste maatregelen in het omvangrijke en complexe verkeerssysteem. De doelen van dit GMP+ zijn dan ook:

  • 1. het formuleren van verkeer- en vervoerbeleid vanuit een integrale visie die zoveel mogelijk rekening houdt met andere beleidsvelden;
  • 2. het voorstellen van maatregelen bij knelpunten in de afweging tussen verkeer, vervoer en milieu.

Het GMP+ bevat acties. Acties die een nauw verband hebben met de beleidsuitgangspunten die in de door de gemeenteraad vastgestelde startnotitie zijn neergelegd en laten zien hoe de gemeente het beleid zichtbaar wil maken met als doel mensen te verleiden andere, duurzamere vervoerswijzen te kiezen dan de auto.

Onderzoek

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt voor gemotoriseerd verkeer primair in oost-west richting ontsloten via de Waterliniedok. De Waterliniedok sluit aan op de in noord-zuidrichting lopende snelweg A27. De ontsluiting is dan ook goed te noemen.

Openbaar vervoer

Het plangebied is per openbaar vervoer bereikbaar via buslijn 65. Deze lijn heeft een directe verbinding met Nieuwegein en Utrecht Centraal.

Langzaam verkeer

Het langzaam verkeer wordt via vrijliggende fietspaden langs de wegen en het omliggend wegennetwerk ontsloten naar de omgeving. De inrichting van het wegennetwerk is ingericht conform Duurzaam Veilig.

Parkeren

Uitgangspunt voor parkeren is dat alle parkeerplaatsen op de kavel worden gerealiseerd. Er dient geen overloop in de openbare ruimte te zijn. Parkeren aan de voorzijde van de kavel langs de hoofdweg is niet wenselijk. Parkeren op kavels aan de zijde van de A27 dient zoveel mogelijk landschappelijk te worden ingepast. Hierbij kan worden gedacht aan het gebruik van hagen of ander groen, kleine groene taluds of in combinatie met verdiepte inpassing van het parkeren. In de Nieuwe Hollandse Waterliniezone worden geen parkeerplaatsen gerealiseerd op kavels die grenzen aan de waterzone.

Conclusie

Het plangebied is voor alle modaliteiten goed ontsloten. Het parkeren in het gebied zal plaatsvinden op eigen terrein. In de regels van het bestemmingsplan is een bepaling opgenomen die voldoende parkeergelegenheid op de bedrijfskavels borgt.

3.4.2 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek ingesteld dient te worden naar de geluidbelasting ter hoogte van nieuw te realiseren geluidgevoelige bestemmingen ten gevolge van wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. In het plangebied is met name het aspect industrielawaai relevant.

Gemeentelijk beleid

Op 10 november 2009 heeft het college het 'Uitvoeringsnota Geluidbeleid Het Klooster' vastgesteld. Deze nota is volgend op het op 22 maart 2005 vastgestelde geluidbeleid voor bedrijvenpark Het Klooster. Met het geluidbeleid kan de gecumuleerde geluidsbelasting vanwege het nieuwe bedrijvenpark Het Klooster worden bewaakt en gehandhaafd.

Om het geluidbeleid operationeel te maken is in 2009 een zogenaamde uitvoeringsnota opgesteld.

Bij deze uitwerking van het geluidbeleid zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. Het waarborgen van de vastgestelde geluidbelastingen bij de woningen.
  • 2. Het creëren van heldere en begrijpelijke spelregels bij gronduitgifte en ingebruikname van kavels (zowel voor bedrijven en hun akoestische adviseurs als binnen de gemeente).
  • 3. Het zoveel mogelijk beperken van de onderzoekslasten voor bedrijven.
  • 4. Het zoveel mogelijk beperken van de administratieve lasten voor de gemeente.

Systematiek van zonebeheer

De zonebeheerder heeft drie typen uitvoeringsinstrumenten nodig om zijn taken te kunnen verrichten:

  • 1. De geluidsverdelingssystematiek waarin de afspraken voor de verdeling van geluidsruimte op bedrijvenpark Het Klooster zijn vastgesteld.
  • 2. De verkavelingskaart waarop de feitelijke toedeling van geluidsruimte van bedrijvenpark Het Klooster is bepaald. Deze kaart is vastgesteld op basis van de maximaal toegestane milieucategorie per kavel, zoals vastgelegd in de vigerende bestemmingsplannen, en op basis van grenswaarden op een aantal referentiepunten in de directe omgeving. Aan de hand van toekomstige ontwikkelingen kan deze kaart aangepast worden, zodat het bedrijvenpark akoestisch gezien optimaal ingericht wordt. Deze kaart is opgenomen in figuur 3.5.
  • 3. Het rekeninstrumentarium dat benodigd is om actuele informatie over de geluidsgebruiksruimte op orde te houden, en tevens op een uniforme en consistente manier de actuele situatie te beschrijven, waardoor het rekeninstrumentarium te gebruiken valt voor toetsing aan normen en voor het prognosticeren van toekomstige situaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0010.png"

Figuur 3.5 Akoestische ruimte op basis definitieve verkaveling (bron: DGMR)

Geluidsverdelingssystematiek

De hoofdprincipes wat betreft de toekenning van geluidsruimte over de kavels zijn als volgt:

  • De gemeente Nieuwegein wil in beginsel niet de geluidgrenswaarden aanpassen als blijkt dat geen geluidsruimte beschikbaar is voor de vestiging of uitbreiding van een bedrijf op een kavel met te weinig geluidsruimte.
  • Van de grenswaarden kan alleen worden afgeweken als dit voor een goede ruimtelijke ontwikkeling van belang is; de afwijking dient met redenen en waarborgen te worden omkleed.
  • De beschikbare geluidsruimte van het bedrijvenpark, behoudens de vergunde ruimte, is toebedeeld aan een bestemmingsreserve per kavel en de resterende geluidsruimte is toebedeeld aan een algemene reserve voor het gehele bedrijvenpark.
  • Indien uit een aanvraag blijkt dat een inrichting minder geluidsruimte nodig heeft dan voor de kavel is gereserveerd, dan blijft deze ruimte gereserveerd voor de betreffende kavel en vormt de bestemmingsreserve.
  • Indien uit een aanvraag blijkt dat een inrichting meer geluidsruimte nodig heeft dan via de bestemmingsreserve voor de kavel is gereserveerd kan van de algemene reserve gebruik worden gemaakt. De grenswaarden voor geluid mogen hierbij niet overschreden worden. Daarnaast moet onderzocht zijn welke maatregelen redelijkerwijs getroffen kunnen worden.

Bij het toekennen van een reservering op een kavel zal als eerste de bestemmingsreserve worden

benut en vervolgens de algemene reserve. De te vergunnen ruimte op een kavel zal zo optimaal

mogelijk worden benut zonder aan volledige normopvulling te doen.

3.4.3 Waterhuishouding

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van zowel het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden als Rijkswaterstaat. Beide instanties zijn verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. Opgemerkt wordt dat de waterbelangen van Rijkswaterstaat reeds zijn meegenomen in het 'Tracébesluit 3e kolk Prinses Beatrixsluis'.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Waterkoers 2016-2021

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in

het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr/). De Waterkoers

is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan

een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening

aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het

zuiveren van afvalwater.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing,

www.ruimtelijkeadaptatie.nl):

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Ruimtelijke adaptatie

Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.

Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is in 2015 vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan van Nieuwegein is in samenwerking met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en waterleidingbedrijf Vitens opgesteld en bestaat uit twee delen. In 2004 is de Watervisie Nieuwegein vastgesteld, de beleidsvisie op het waterbeheer van de gemeente. Vervolgens is het ingezette beleid van de Watervisie uitgewerkt naar concrete maatregelen op het gebied van de waterkwaliteit en het waterbeheer. In 2011 is de eerste uitvoeringsnota Waterplan 2006-2010 geëvalueerd. Op basis hiervan heeft het college besloten om jaarlijks een jaarplan Water op te stellen. Door ieder jaar een nieuwe uitvoeringsnota op te stellen in plaats van voor meerdere jaren kan beter ingespeeld worden op nieuwe ontwikkelingen of nieuw beleid. De watervisie is nog steeds actueel en de Structuurvisie Nieuwegein 2030 voegt hier waardevolle nieuwe elementen aan toe. Samen met de watervisie uit 2004 vormt het jaarplan Water 2016 het Waterplan van Nieuwegein.

Met het waterbeleid en de maatregelen streeft de gemeente naar een watersysteem met voldoende capaciteit en een grote belevingswaarde. Dit betekent dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater goed is en dat er geen overlast meer ondervonden wordt. Daarnaast wil de gemeente ook de aandacht

voor het thema water onder haar inwoners vergroten.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het bedrijvenpark Het Klooster. De bodem in het plangebied bestaat uit klei op veen. In het plangebied is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwatertrap varieert tussen de 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld.

Binnen het plangebied zijn meerdere primaire en tertiaire watergangen aanwezig. Rondom de primaire watergangen is sprake van een beschermingszone van 5 m. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.

Binnen en aan de randen van het plangebied zijn primaire en regionale waterkeringen aanwezig. Ten zuidwesten van het plangebied is een primaire waterkering aanwezig. Delen van het plangebied zijn gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de waterkeringen. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om de stabiliteit van de keringen te kunnen waarborgen. In het bestemmingsplan is ter plaatse een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.

Drinkwaterwinning Waternet

Aan de westzijde van het Lekkanaal bevindt zich een waterwinning van Waternet. Hier wint men water uit het oppervlaktewater van het Lekkanaal ten behoeve van de bereiding van drinkwater.

In de provinciale ruimtelijke structuurvisie en verordening (PRS en PRV) is een ruimtelijke beschermingszone aangewezen langs het Lekkanaal van 100 m breed. Deze zone valt over het plangebied en is op de verbeelding aangeduid met een gebiedsaanduiding 'milieuzone - drinkwaterwinning'. Het bestemmingsplan is getoetst aan de risico's voor de waterwinning van Waternet in het Lekkanaal. Bij deze toetsing is tevens gebruik gemaakt van de Handreiking Ruimtelijke bescherming drinkwaterbronnen. Functiewijzigingen mogen in de beschermingszones niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater voor de waterwinning (stand-still principe, cf PRS). Indien nodig moeten maatregelen genomen worden om dit te voorkomen.

Wanneer de resultaten van deze toets zijn afgestemd met Waternet en provincie worden deze verwerkt in deze paragraaf.

Waternet heeft op deze locatie ook een grondwateronttrekking. Dit is een calamiteitenonttrekking, die met name wordt ingezet wanneer de kwaliteit van het oppervlaktewater onvoldoende is. De provincie is voornemens rond deze winning een boringsvrije zone aan te wijzen. Deze zal over een deel van het plangebied liggen. Aangezien de boringsvrije zone nog niet is aangewezen, is deze niet op de verbeelding weergegeven. Na aanwijzing gelden hier de regels uit de Provinciale Milieuverordening.

Waterwingebied Tull en 't Waal

Ten zuidoosten van het plangebied is het waterwingebied Tull en 't Waal gelegen. Hier omheen geldt een boringsvrije zone, zie figuur 3.6. In de Provinciale Milieuverordening zijn de beperkingen hierbinnen beschreven. De zone is op de verbeelding van dit bestemmingsplan aangeduid met een gebiedsaanduiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0011.jpg"

Figuur 3.6 Ligging boringsvrije zone (bron: provincie Utrecht)

Toekomstige situatie

Algemeen

Aangezien het plan ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt leidt vaststelling van dit bestemmingsplan niet tot andere effecten op de waterhuishouding.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Tracébesluit 3e kolk Prinses Beatrixsluis

In het kader van het tracébesluit is onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de waterhuishouding ten gevolge van het project. De invloed van het project op het grond- en oppervlaktewatersysteem (binnendijkse waterhuishouding) is zeer beperkt. Er wordt geen invloed op het waterinlaatsysteem van de sluiskolken verwacht. Er worden geen afgeleide effecten verwacht met uitzondering van een risico op opbarsten van waterbodems in een iets groter gebied dan nu het geval is als gevolg van de berekende verhoging van de stijghoogte.

Realisering van de 3e kolk heeft zowel positieve als negatieve effecten op de waterkwaliteit van het Lekkanaal. Geconcludeerd wordt dat het aspect waterkwaliteit geen belemmerende factor is voor realisering van het project 3e kolk Prinses Beatrixsluis. Daarnaast worden er diverse maatregelen genomen om negatieve effecten te voorkomen.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Waterkeringen

Door de uitvoering van het Tracébesluit 3e kolk Prinses Beatrixsluis worden dijken, kades en andere waterhuishoudkundige voorzieningen in de toekomst aangepast. Ook de ligging van de waterkeringen zal hierdoor wijzigen. In het bestemmingsplan is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de opgenomen dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' aan te passen. De waterbeheerder dient advies te worden gevraagd alvorens tot aanpassing van de dubbelbestemming wordt over gegaan.

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

3.4.4 Ecologie

Toetsingskader

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.

Het Utrechtse EHS-beleid is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn de regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen van gemeenten moeten voldoen. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de EHS per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van de EHS, tenzij er een groot openbaar belang is én alternatieven ontbreken (Nee tenzij).

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • a. sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • b. geen alternatieven voorhanden zijn;
  • c. resterende effecten worden gecompenseerd.

Nota Natuurnetwerk Nieuwegein

Het realiseren, beheren en beschermen van het Natuurnetwerk is een taak van de provincies. De provincie Utrecht heeft het Natuurnetwerk opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028. De ecologische verbindingszones die niet noodzakelijk zijn voor het functioneren van het Natuurnetwerk zijn in de PRS komen te vervallen. Hierdoor is er een lacune ontstaan: de ecologische verbindingszones die in Nieuwegein lagen waren beschermd in de PRS tegen aantasting (oppervlaktevermindering en/of functionaliteit), waardoor er geen bescherming via gemeentelijk beleid nodig was. Er is dan ook geen gemeentelijk beleid opgesteld voor de ecologische verbindingszones binnen de gemeentegrenzen. Deze ecologische verbindingszones zijn echter wél van belang op gemeentelijk niveau.

Door het vaststellen van het 'Natuurnetwerk Nieuwegein' wordt de ontstane lacune weer opgevuld. De voor Nieuwegein belangrijke natuurgebieden en ecologische verbindingen zijn in deze beleidsnota beschreven en moeten nu worden vastgelegd en beschermd via bestemmings- en andere ruimtelijke plannen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt voor een klein deel uit van het Natuurnetwerk Nieuwegein, zie figuur 3.7.

Op ruim 8 km ten zuidwesten van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Uiterwaarden Lek. De ecologische verbindingszone die is gelegen evenwijdig aan het Lekkanaal en de twee ecologische verbindingszones die haaks liggen op de Lek vallen ook deels binnen het plangebied.

De ecologische verbindingszone vanaf de voorhaven, oost langs de sluis ten oosten van het Lekkanaal tot aan de noordelijke compensatiezone dient met name ingericht te worden voor de vleermuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0012.jpg"

Figuur 3.7 Ligging EHS (natuur) en ecologische verbindingszones (bron: Natuurnetwerk Nieuwegein, 2015-486)

Het bestemmingsplan biedt een actuele regeling voor de nog onbenutte plancapaciteit in het gebied. Daarnaast wordt er in het bestemmingsplan ook rekening gehouden met het 'Tracébesluit 3e kolk Prinses Beatrixsluis'. In het kader van het Tracébesluit heeft Rijkswaterstaat uitgebreid onderzoek laten doen naar eventuele effecten van de bouw van de 3e sluiskolk op beschermde gebieden en soorten. Uit de onderzoeken is gebleken dat er wat betreft gebieden (onderzoek in het kader van Nb-wet) geen sprake is van effecten op Natura 2000) en dat effecten op het Natuurnetwerk door middel van inrichtingsmaatregelen en compensatie afdoende kunnen worden voorkomen. In 2015 is het noordelijke deel van het plangebied ingericht als compensatiegebied. Voor dit gebied is een beheerplan opgesteld waarin vastgelegd is op welke wijze het compensatiegebied dient te worden beheerd en om de ontwikkeling in de beoogde richting te sturen. De ecologische verbindingszones in het plangebied zijn in het bestemmingsplan opgenomen met een specifieke functieaanduiding. Hiermee is de bescherming van deze zones juridisch-planologisch geregeld.

Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden worden dan ook uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl). Verder is het flora- en fauna onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan Het Klooster 2004 geraadpleegd, alsmede een gemeentebrede quickscan uit 2011. Het deel van het plangebied dat onderdeel uitmaakt van het 'Tracébesluit 3e kolk Prinses Beatrixsluis' wordt aan het einde van deze paragraaf apart beschreven.

Vaatplanten

De bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol. In de kop van de polder Klein Vuylcop, waar het Lekkanaal en het Amsterdam-Rijnkanaal samenkomen, ligt een klein, oud, bosrestant. Dit bosrestant vormt een groeiplaats voor orchideeën .

Vogels

In de groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als huismus, koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. De bomen bieden nestgelegenheid aan soorten als buizerd, kraai en grote bonte specht. Er zijn waarnemingen uit 2016 bekend van de roek, dit betreft een bezet nest ter hoogte van de groenstrook langs het restaurant naast de A27. Daarnaast is de aanwezigheid van de steenuil en buizerd aangetoond.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, wezel en konijn. De plofsluis vormt een winterverblijfplaats voor onder andere watervleermuizen en baardvleermuizen. De groenstroken en waterpartijen fungeren als foerageergebied of zijn onderdeel van een vliegroute van vleermuizen.

Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen gebruik maken van het plangebied als schuilplaats in struiken en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Er zijn waarnemingen uit 2015 van de rugstreeppad in de omgeving van de Plas Laagraven. Gezien de soortspecifieke eisen en de fysieke barrières tussen de plas en het plangebied wordt de soort niet verwacht in het plangebied. Rijkswaterstaat heeft tijdens onderzoek naar beschermde soorten voor de aanleg van de 3e kolk Prinses Beatrixsluis, de beschermde soort heikikker aangetroffen in het plangebied.

Vissen

De waterpartijen bieden leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper en bittervoorn. Tijdens het onderzoek van Rijkswaterstaat voor de aanleg van de 3e kolk Prinses Beatrixsluis is de aanwezigheid van de strikter beschermde soorten grote modderkruiper en bittervoorn in het plangebied aangetoond.

Overige soorten

Rijkswaterstaat heeft tijdens onderzoek naar beschermde soorten voor de aanleg van de 3e kolk Prinses Beatrixsluis, de beschermde soort platte schijfhoren aangetroffen. Er zijn daarnaast waarnemingen bekend van de soort uit 2015 in het noordelijke deel van het plangebied.

Overige soorten en/of reptielen worden niet verwacht op basis van verspreidingsgegevens.

In tabel 3.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 3.1

  Nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen  
Vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     grote kaardenbol, brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem

mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, wezel en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker  
Nee  
Ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper
grote keverorchis
 
Ja  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   bittervoorn
grote modderkruiper
heikikker  
Ja  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen
platte schijfhoren  
Ja
 
  vogels   cat. 1 t/m 4   buizerd, steenuil, roek en huismus   Ja  

Hieronder is aangeven waar bij mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht vanuit de Flora en faunawet (artikel 2, lid 1: Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. artikel 2, lid 2: De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zo veel mogelijk te beperken of ongedaan te maken).
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met jaarrond beschermde nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoekseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van zwaar beschermde soorten worden aangetroffen dient bezien te worden met welke mitigerende en compenserende maatregelen de beoogde ingreep uitvoerbaar is in het kader van de Flora- en faunawet.
  • Als gevolg van de aanleg van de 3e kolk Prinses Beatrixsluis en de realisatie van het bedrijventerrein gaat leefgebied van de beschermde soorten platte schijfhoren, grote modderkruiper, bittervoorn, heikikker en mogelijk waterspitsmuis verloren. Hiervoor is een compensatiegebied ingericht en een beheerplan opgesteld, deze wordt nader toegelicht.

Tracébesluit 3e kolk Prinses Beatrixsluis

In het kader van de Flora- en faunawet heeft Rijkswaterstaat (deels in samenwerking met gemeente Nieuwegein) onderzoek laten doen naar beschermde soorten binnen de begrenzing van het gebied voor de aanleg van de 3e kolk Prinses Beatrixsluis. Uit het onderzoek is gebleken dat eventuele effecten op beschermde soorten zoveel als mogelijk worden voorkomen of beperkt door mitigerende maatregelen. Overige effecten worden gecompenseerd. Hiervoor heeft RWS ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd en ook gekregen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het Ministerie van EZ. Hierna volgt een korte beschrijving van het door RAVON opgestelde beheerplan voor het ingerichte compensatiegebied in het noordelijke deel van het plangebied. Het beheerplan is integraal opgenomen in Bijlage 6.

Beheerplan compensatiegebied

In 2015 is voor zowel de realisatie van het bedrijventerrein als de bouw van een 3e sluiskolk (in het kader van de ontheffingsaanvraag op de Flora- en faunawet) een compensatiegebied ingericht van 24 hectare. Dit gebied dient als compensatie voor het habitat van de platte schijfhoorn, grote modderkruiper, heikikker en waterspitsmuis. Compensatie van leefgebied van de bittervoorn en vleermuizen vindt deels plaats op bedrijvenpark Het Klooster in de bredere watergangen en middels groenstructuren. Voor het compensatiegebied en de lokale compensatie op het bedrijventerrein is er in 2015 een beheerplan opgesteld door RAVON.

Gezien de bovenstaande conclusies en (voor)genomen maatregelen staat de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

Het bestemmingsplan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten aangezien het geen nieuwe planologische ontwikkelingen mogelijk maakt.

Voor de ontwikkelingen die de komende planperiode gaan spelen zoals de uitvoering van de Tracébesluit 3e kolk Prinses Beatrixsluis en de ontwikkeling van het bedrijvenpark heeft reeds natuurcompensatie plaatsgevonden. Deze natuurcompensatie is in dit bestemmingsplan geborgd door de opname van een passende bestemming Natuur. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.4.5 Landschap, cultuurhistorie en archeologie

Toetsingskader archeologie

Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ, september 2007)

De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Verdrag van Malta.

De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Gemeenten op basis van de wet verplicht om bij vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met in de bodem aanwezige en te verwachten archeologische overblijfselen.

Uitgangspunten:

  • 1. streven naar het zoveel mogelijk in de bodem (in situ) bewaren van archeologische waarden en beheermaatregelen treffen om dit te bewerkstelligen;
  • 2. tijdig rekening houden in de ruimtelijke ordening met de mogelijkheid of aanwezigheid van archeologische waarden;
  • 3. de bodemverstoorder betaalt het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is;
  • 4. het ontsluiten van de resultaten van archeologisch onderzoek voor het publiek/de maatschappij.

Gemeentelijk archeologiebeleid

Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen vervullen, is een gemeentelijk archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader opgesteld.

De bij het beleid horende archeologische verwachtingskaart geeft op perceelsniveau inzicht in het voorkomen van bekende en te verwachten archeologische waarden. Daarnaast bevat de kaart een informatielaag met mogelijke diepteligging van de te verwachten archeologie en bodemverstoring. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor een archeologische beleidskaart: aan de verwachtingen worden voorschriften gekoppeld die inzichtelijk maken waar geen onderzoek nodig is en waar wel.

Deze beleidskaart vormt op zijn beurt de basis voor het aanpassen van bestemmingsplannen en bij de verlening van bouw- en aanlegvergunningen.

Het archeologiebeleid van Nieuwegein onderscheidt tien verschillende waarden archeologie.

Voor bedrijvenpark Het Klooster is een afzonderlijk beleidseisenkaart opgesteld. Deze kaart vormt de basis voor de archeologische dubbelbestemming in het bestemmingsplan.

Onderzoek archeologie

Onderzoek Lekkanaal en 3e sluiskolk

Ten behoeve van de verbreding van het Lekkanaal en de 3e sluiskolk is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat in de zone die verstoord zal worden door de aanleg, archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, die voorafgaand aan de aanleg onderzocht (zullen) zijn. Enkele onderzoeken zijn gedaan in de zone die nu niet verstoord zal worden, maar waar wel rekening gehouden dient te worden met mogelijk aanwezige archeologische resten, bij verstorend onderzoek in de toekomst. Op de deelkaart archeologie zijn deze zones aangegeven. Deze zones liggen niet op het bedrijvenpark zelf maar tussen bedrijvenpark en het nieuw verbrede Lekkanaal.

Onderzoek bedrijvenpark

In opdracht van de gemeente Nieuwegein heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. in de periode oktober 2015 - maart 2016 de resultaten van de tot nu toe uitgevoerde archeologische onderzoeken op bedrijvenpark het Klooster geïnventariseerd, geïntegreerd en gesynthetiseerd (Sprangers, J., 2016: RAAP adviesdocument 815: Plangebied bedrijvenpark het klooster in Nieuwegein).

De afgelopen vijftien jaar hebben meerdere archeologische onderzoeken in het gebied plaatsgevonden. Veranderingen in methodiek, advisering en beleid hebben ertoe geleid dat een versplintering in resultaten is ontstaan binnen de grens van het bedrijvenpark. Dit document heeft dan ook als doel een overzicht te creëren van de tot nu toe behaalde resultaten en bovendien, een uniform, beargumenteerd advies op te stellen ten aanzien van de (verwachte) archeologische vindplaatsen.

Op de bijbehorende beleidsadvieskaart is het plangebied ingedeeld in verschillende gebieden waarvoor een archeologische verwachting geldt (zie figuur 3.8) .

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0013.jpg"

Figuur 3.8 Beleidsadvieskaaart archeologie (bron: Sprangers, J., 2016: RAAP adviesdocument 815: Plangebied bedrijvenpark het klooster in Nieuwegein)

Voor de gronden met een verwachtingswaarde geldt een planologisch beschermingsregime die door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' in dit bestemmingsplan is vastgelegd.

Toetsingskader cultuurhistorie en landschap

Besluit ruimtelijke ordening

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Het besluit regelt dat de effecten van een initiatief op cultuurhistorische waarden in een gebied inzichtelijk worden gemaakt en ruimtelijk worden afgewogen. Indien nodig worden de waarden vastgelegd in het plan, door middel van specifieke regels.

Gemeentelijk beleid cultuurhistorie

Om adequaat invulling te kunnen geven aan de nieuwe taak van de gemeente om rekening te houden met binnen het bestemmingsplan aanwezige cultuurhistorische waarden, heeft de gemeente een cultuurhistorisch onderzoek laten uitvoeren (Jonge stad, oude kwaliteiten, Een interdisciplinaire studie naar het aardkundig, historisch-geografisch, historisch-bouwkundig en stedenbouwkundig erfgoed in de gemeente Nieuwegein, RAAP, 2013). Het betreft een interdisciplinaire studie naar het aardkundig, historisch-geografisch, historisch-bouwkundig en stedenbouwkundig erfgoed in de gemeente Nieuwegein. Het onderzoek is gemeentebreed opgezet. Hierdoor kunnen onder meer waardevolle structuren optimaal in beeld worden gebracht. Op basis van deze inventarisatie zal de gemeente haar cultuurhistorische beleid vormgeven en vaststellen.

Onderzoek cultuurhistorie en landschap

Inleiding

Het Lekkanaal is een belangrijke noord-zuid verbinding tussen de rivier de Lek en het Amsterdam - Rijnkanaal. De Beatrixsluizen zorgen voor de doorgang van de schepen, terwijl het waterpeil in stand wordt gehouden. Ten oosten van het Lekkanaal ligt een ecologisch landschap met daarin objecten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Daarachter tekenen zich de contouren af van het in ontwikkeling zijnde bedrijvenpark Het Klooster.

Prinses Beatrixsluis

De Prinses Beatrixsluis is een rijksmonument. Het Lekkanaal, met daarin het sluiscomplex, vormt een belangrijke nautische verbinding tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek. Op de koppen van de

sluis staan twee eveneens identieke portalen waarin de hefdeuren zijn opgehangen. De portalen doen eveneens dienst als loopgang en bedieningsruimte. De bij het complex behorende huisjes zijn gelijktijdig aangelegd met de Prinses Beatrixsluis. Deze zijn cultuurhistorisch zeer waardevol en zijn opgenomen op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart.


Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW)

Het Lekkanaal en het sluiscomplex vallen binnen het gebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze linie - die is aangewezen als Rijksmonument - is een verdedigingswerk die westelijk Nederland van de 19e eeuw tot de jaren zestig van de 20e eeuw verdedigde. In de huidige situatie zijn de NHW objecten nog steeds aanwezig. Onderdeel hiervan zijn de Liniedijk, kazematten, plofsluis, sluisje bij de Schalwijkse Wetering en de inundatievelden.

De plofsluis en het sluisje bij de Schalkwijkse Wetering waren onderdeel van het watersysteem dat er voor zorgde dat de inundatievelden onder water konden worden gezet. De kazematten Vreeswijk-Oost en Schalkwijkse Wetering zijn zichtbaar in het landschap. De kazemat Houtensche Wetering is door de laatste ophoging van de Liniedijk onder maaiveld komen te liggen. De palengroepen zijn slecht zichtbaar omdat deze verscholen liggen tussen het riet. De uitlaat van de duiker is ook zichtbaar. Deze objecten zijn aangewezen tot Rijksmonument (complexnummer 531577). In de dijk worden door Rijkswaterstaat ook nog houten schotbalksluizen verwacht, die onderdeel waren van de NHW. Hiermee is rekening gehouden in de geplande archeologische onderzoeken.

Ter illustratie geeft figuur 3.9 een uitsnede van de gemeentelijke kaart 'Erfgoed en oorlog' van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Hierop zijn de inundatievelden en objecten aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0015.jpg"    afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0016.jpg"  

Figuur 3.9 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (Erfgoed en Oorlog)

Effecten Tracébesluit 3e kolk Prinses Beatrixsluis
In het kader van het Tracébesluit zijn de effecten als gevolg van de 3e kolk bij de Prinses Beatrixsluis in beeld gebracht. Het belangrijkste (permanente) effect dat optreedt, is het verdwijnen van de fysieke en inhoudelijke kwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (rijksmonument) in het plangebied. De fysieke kwaliteiten verminderen daarmee tot laag. De objecten worden wel teruggebracht, maar niet in een goede bouwkundige staat gebracht of hersteld. De grondlichamen van de kazematten worden niet opnieuw aangebracht. Het terugbrengen heeft dus geen invloed op de lage fysieke kwaliteit die direct bij het weghalen van de objecten optreedt.

Het opnieuw aanleggen van de hoofdweerstandstrook en de inundatiemiddelen (dijken, twee kazematten, de schutsluis Schalkwijksche Wetering, verloren gegane delen van de inundatievelden) vindt niet in de oorspronkelijke samenhang plaats. Ervan uitgaande dat de objecten en de Liniedijk ten noorden van de Schalkwijksche Wetering ook verplaatsen bij de verbreding van het Lekkanaal, is een deel van de context wel aanwezig. Echter de objecten komen niet in een zelfde ruimtelijke relatie tot de (verplaatste en als objets trouvés vormgegeven) dijk te liggen.

Wat wel verbetert is de zichtbaarheid van de objecten. Ze worden als nieuwe ‘artistieke’ kunstwerken (‘objets trouvés’) teruggelegd en zullen daarmee goed zichtbaar zijn. De zichtbaarheid refereert echter niet naar de manier waarop de NHW bedoeld was, de herkenbaarheid van de elementen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie neemt juist af. Door het verplaatsen van de hoofdweerstandstrook (dijk en verdedigingswerken) blijft de herinnering aan de vooruitgeschoven hoofdweerstandstrook levend. De herinneringswaarde en herkenbaarheid van de Nieuwe Hollandse Waterlinie nemen echter niet toe. De beleefde kwaliteit blijft daarom middelhoog.

Uit de Heritage Impact Assessment Lekkanaal en Het Klooster (september 2013), die inzicht geeft in de effecten van de ontwikkelingen, blijkt overigens dat er risico's zijn voor nominatie van de NHW als UNESCO werelderfgoed.

De in het plangebied aanwezige Prinses Beatrixsluis is aangewezen als rijksmonument. In het kader van het Tracébesluit zijn de effecten voor het aspect cultuurhistorie inzichtelijk gemaakt.

Door de minimalistische en sobere uitvoering van de 3e kolk (zonder hefdeuren) wordt de aandacht nog steeds getrokken naar de hefdeuren en de witte, zeer kenmerkende glas-met-stalen opbouw met halfronde uiteinden van de bestaande Prinses Beatrixsluis. Dit is het belangrijkste kenmerk voor de belevingswaarde, welke hoog blijft. De nieuwe kolk ligt aan de voorkant van de huisjes en de fysieke effecten op de Prinses Beatrixsluis zijn daarom beperkt. De fysieke kwaliteit blijft middelhoog. Er vindt geen doorsnijding of vernietiging plaats, waardoor inhoudelijke kwaliteiten niet aangetast worden. De Prinses Beatrixsluis blijft in gebruik (en behouden door ontwikkeling).

In aanvulling op het bovenstaande is door het Rijk, de provincie Utrecht en de gemeente Nieuwegein een bestuursovereenkomst gesloten over de definitieve landschappelijke inpassing in verband met de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De bestuursovereenkomst en bijbehorend 'beeldverslag inpassingssesie' zijn opgenomen in Bijlage 4 en Bijlage 5.

Aardkundige elementen

In het noordelijk deel van het plangebied Het Klooster liggen de Jutphaas- en Blokstroomgordels relatief dicht aan het maaiveld. Als gevolg van reliëfinversie zijn de oeverwallen en rivierbedding als hoger gelegen gebieden zichtbaar in het buitengebied. Hier kunnen ook restgeulen waarneembaar zijn in het microreliëf. Voor de herkenbaarheid van deze stroomgordels is het van belang dit microreliëf te behouden. Op basis van het kadastraal minuutplan uit de periode 1811-1832 blijkt een duidelijk verband te bestaan tussen de spreiding van ondiep gelegen stroomgordels en de grootte van het verkavelingspatroon. Algemeen genomen zijn percelen groter op de ondiep gelegen stroomgordelafzettingen, omdat deze hoger gelegen gronden minder ontwatering behoefden en er dus minder sloten zijn gegraven. Het is wenselijk dergelijke verkavelingspatronen zoveel mogelijk herkenbaar te houden.

In de polder Het Klooster is een deel van een fossiele rivierloop nog herkenbaar aan een kronkelende sloot. Het betreft een zogenaamde crevassegeul, een erosiegeul die is ontstaan bij het doorbreken of overstromen van de oeverwal van een rivier bij hoog water. Deze crevasse (de Houtense wetering) heeft in het verleden dienst gedaan als doorvaarroute tussen IJsselstein en Houten. Voor de herkenbaarheid van deze crevasse is het van belang dit specifieke verkavelingspatroon te behouden evenals het eventueel voorkomende microreliëf.

In het zuidelijk deel van het plangebied Het Klooster bevinden zich de uiterwaarden van de Lek. Het betreft de Waalse Waard. Hier zijn bij archeologisch booronderzoek geulafzettingen aangetroffen, die waarschijnlijk verband houden met een uiterwaardgeul van de Lek.

Historische geografie en landschap

Het plangebied bestaat uit landbouwgebied dat geleidelijk plaats maakt voor bedrijventerrein. Het oude, in de middeleeuwen ontgonnen landschap is in het agrarische gebied nog goed herkenbaar. In het noorden komen 3 middeleeuwse ontginningsblokken samen. In het uiterste noorden ligt een klein deel van de 11e-eeuwse copeontginning Jutphaas. De percelen zijn de zuidelijke uiteinden van veel langere stroken die zich ten noorden van het Amsterdam-Rijnkanaal uitstrekken tot aan de Overeindseweg. Oostelijk daarvan ligt het uiteinde van de oudere ontginning Heemstede-Wulven, met daarbinnen de Houtense Wetering, die een minder regelmatige perceelsindeling heeft. Ook deze ontginning is door het Amsterdam-Rijnkanaal doorsneden. De noord-zuid lopende Heemsteedseweg (nu straatnaam Vuilcop) vormde de grens tussen deze ontginningen. De zuidgrens van deze twee ontginningen werd gevormd door de Hoonwetering met de begeleidende weg/ kade (nu straatnaam Vuilcop) aan de zuidkant. Ten zuiden hiervan lag de ontginning Klein Vuilkop. De kaden blijven bestaan, maar zullen in het bedrijventerrein minder herkenbaar worden. Dat geldt ook voor de Schalkwijkse Wetering die omstreeks 1200 is aangelegd om het gebied verder oostelijk te ontwateren.

Ook het grootste deel van het oude polderlandschap met de typische strookvormige percelen zal verdwijnen. Ten zuiden van de Achterweg blijft het polderlandschap van de strokenontginningen voorlopig nog goed herkenbaar. Hier is ook de relatie met de Lekdijk goed zichtbaar. De richting wordt bovendien geaccentueerd door greppels en ruggen in de lengterichting van de percelen. In de uiterwaarden, hier 't Waalse Waard geheten, is door enkele sloten en perceelsscheidingen nog zichtbaar dat ze ooit een geheel waren met de strokenontginningen binnendijks. De dijk is dus dwars over een bestaand, al ontgonnen landschap gelegd. Na de bedijking bleef in de uiterwaarden rivierdynamiek bestaan. Nog omstreeks 1900 was de Lek hier bijzonder breed. Met kribben werd aanwas bevorderd, waarbij een eiland (opwas) tegen de uiterwaarden groeide. Dergelijke processen zijn in het reliëf in het zuidelijk deel van de uiterwaarden nog herkenbaar.

Stedenbouwkundige ontwikkeling en bebouwingskarakteristiek

Het plangebied omvat het nog gedeeltelijk intacte agrarische gebied ten oosten van het Lekkanaal. Het gebied wordt begrensd en doorsneden door een aantal belangrijke historische (water)structuren: de Lek met de Lekdijk bevindt zich aan de zuidzijde, het Lekkanaal uit 1936 aan de westzijde, en het Amsterdam-Rijnkanaal (voltooid 1952) aan de noordzijde. In oost-westrichting lopen door het gebied oude kaden met sloten uit de ontginningsperiode (Schalkwijkse Wetering). Het gebied is voornamelijk agrarisch in gebruik geweest. Aan het agrarische verleden herinneren enkele boerenerven, met name langs de Lekdijk en aan de parallel hieraan lopende Achterweg. In samenhang met het Lekkanaal ontstond het monumentale ensemble van de Prinses Beatrixsluis (1933-1938), naar ontwerp van ir. L.S.P. Scheffer. Het complex, uitgevoerd in functionalistische stijl, bestaat naast de imposante sluisportalen en de sluiskommen uit een aantal dienstwoningen, een magazijn en een werkplaats, alle met markante wit geschilderde gevels. Het geheel vormt een fraai, in vorm en functie samenhangend ensemble. Tussen Schalkwijkerwetering en Lekkanaal is in 1935 een schutsluis gebouwd. De grotendeels betonnen sluis is goed bewaard gebleven. Ten noorden van de schutsluis bevindt zich een forse betonnen grondduiker met inlaat uit het midden van de 20e eeuw, een markant element langs het Lekkanaal.

Uit 1939-1940 dateert de keersluis 'Plofsluis' aan de Lekkanaaldijk, onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Andere onderdelen van deze linie, betonnen mitrailleurkazematten uit 1936, bevinden zich aan weerszijden van de ingang van het Lekkanaal. Het oostelijke exemplaar aan de Lekdijk Oost valt binnen dit bestemmingsplangebied. Verder moeten worden genoemd de kazemat bij de Schalkwijkse Wetering, de inundatiesluis, de duiker, de palengroepen, de inundatiedijk en een kazemat tegenover het waterleidingsbedrijf.

De Overeindsebrug over het Lekkanaal is een stalen boogbrug uit circa 1935, in de weg van Jutphaas naar Houten.

De hiervoor beschreven en cultuurhistorische en landschappelijke waarden zijn op de gemeentelijke cultuurhistorische doorvertaald naar verschillende typen waarden, zie figuur 3.10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0018.jpg"

Figuur 3.10 Uitsnede kaart cultuurhistorisch erfgoed

In dit bestemmingsplan zijn de gebieden met een middelwaarde (CHW 3), hoge waarde (CHW 4) en zeer hoge waarde (CHW 5) beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Daarnaast zijn de aanwezige cultuurhistorische elementen aangeduid met een functieaanduiding. Het bestemmingsplan houdt daarom voldoende rekening met het aspect cultuurhistorie en landschap.

3.4.6 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Bij de ontwikkeling van woningen of andere gevoelige bestemmingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de gevoelige bestemmingen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Onderzoek

Uitgangspunten milieuzonering

Het plangebied bestaat onder andere uit het bedrijvenpark Het Klooster. Het bestemmingsplan biedt een actuele regeling voor de nog onbenutte plancapaciteit in het gebied. Daarnaast wordt er in het bestemmingsplan ook rekening gehouden met het 'Tracébesluit 3e kolk Prinses Beatrixsluis'.

Voor de milieuzonering wordt aangesloten bij het geluidbeleid bedrijvenpark Het Klooster (zie paragraaf 3.4.2) waarin is aangeven welke mogelijke milieucategorie per kavel mogelijk is binnen de geluidruimte.

Buiten het plangebied staat een aantal woningen waar rekening mee moet worden gehouden. Het gaat om milieugevoelige woningen, die niet gerelateerd zijn aan een agrarisch bedrijf. De richtafstanden uit de VNG-publicatie zijn ten opzichte van deze woningen onverkort aangehouden.

Bedrijven

Het bedrijvenpark Het Klooster richt zich op een brede verscheidenheid aan bedrijfssectoren. Op basis van de uitgevoerde milieuzonering met bovengenoemde uitgangspunten zijn hier afhankelijk van de locatie op het bedrijvenpark bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 4.1 toegestaan. Uitsluitend in de omgeving van de bedrijfswoning is een lagere milieucategorie opgenomen. De al aanwezige bedrijven in het plangebied zijn geïnventariseerd en ingeschaald op basis van de categorieën uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 bij de regels). De geïnventariseerde bedrijven vallen binnen de toelaatbaarheid in het gebied. Hierdoor is er geen specifieke maatbestemming noodzakelijk.

Afwijken

De toelaatbaarheid, zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Standaard SvB geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit toe worden gelaten. Dit geldt alleen voor bedrijven uit maximaal één categorie hoger dan de in het bestemmingsplan toegestane categorie.

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt aan de hand van de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd. Door gebruik te maken van een Staat van Bedrijfsactiviteiten en een daaraan gekoppelde milieuzonering, worden nieuwe hindersituaties bij de vestiging van nieuwe bedrijven in het ruimtelijk spoor reeds voorkomen.

3.4.7 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Gemeentelijk beleid

In de beleidsvisie Externe veiligheid heeft de gemeente Nieuwegein veiligheidsambities geformuleerd naast de risiconormen vanuit de rijksoverheid. In deze visie is aangegeven op welke bedrijventerreinen in Nieuwegein zich risicovolle bedrijven mogen vestigen.

Conform deze visie is de vestiging van risicobedrijven in dit bestemmingsplan alleen mogelijk via een binnenplanse afwijking. Uitgangspunt hierbij is dat voldaan wordt aan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico en de contour van het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt.

Onderzoek

Propaantank

Uit de professionele risicokaart blijkt dat binnen het plangebied een risicovolle inrichting aanwezig. Dit betreft een bovengrondse tank met propaan voor de woningen aan de Beatrixsluis. In het kader van het tracébesluit wordt de woonbestemming beëindigd en de propaantank verwijderd. Deze vormt dus geen belemmering voor het plangebied.

LNG tankstation Rolande

In het plangebied is een omgevingsvergunning verleend voor een LNG tankstation aan de Inundatiedok 37. De veiligheidsafstand voor het plaatsgebonden risico en de effectafstand zijn bij dit tankstation volgens het Interimbeleid LNG tankstations identiek, namelijk 50 meter. Hieraan wordt voldaan in de plansituatie: de afstanden tot de aangrenzende geprojecteerde bedrijfsgebouwen bedragen meer dan 50 meter gerekend vanaf de opslagtank. Het berekende groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde (0W) en bedraagt maximaal circa 0,28 x 0W bij 60 slachtoffers. Hierbij is rekening gehouden met de verdere ontwikkeling van het bedrijvenpark. De 50 m zone is op de planverbeelding aangeduid met de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - LNG-station '. Het LNG tankstation vormt geen belemmering voor de uitgifte van de kavels. Op advies van de Veiligheidsregio Utrecht dienen nieuwe bedrijven binnen een zone van 200 m van het LNG tankstation wel de volgende maatregelen te treffen:

  • bedrijven moeten (bedrijfs)noodplannen opstellen voor de verschillende maatgevende scenario’s die hen kunnen bedreigen door het LNG tankstation. Hierin dient vastgelegd te worden wat de personen die verblijven in de gebouwen moeten doen in geval één van deze maatgevende scenario’s zich voordoet en hoe men zichzelf in veiligheid kan brengen.
  • nog te ontwikkelen gebouwen dienen zoveel mogelijk de in- en uitgangen alsook nooduitgangen uit te laten komen aan de zijde van het LNG tankstation. Hiermee wordt voorkomen dat mensen naar de risicobron (moeten) toe vluchten.

Bovengenoemde maatregelen zijn vastgelegd in de planregels van dit bestemmingsplan. De 200 m zone is aangeduid met de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - LNG-station 2'.

LPG tankstation de Kroon

Direct naast het plangebied bevindt zich LPG-tankstation de Kroon. De doorzet zoals vastgelegd in de milieuvergunning bedraagt minder dan 1.000 m³ per jaar. De aan te houden veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico bevinden zich buiten het plangebied (45 m vulpunt, 25 m ondergrondse tank en 15 m afleverzuil). Het invloedsgebied voor het groepsrisico valt wel over het plangebied. De afstand tot de ondergrondse tank en vulpunt tot het dichtstbijzijnde perceel bedraagt 140 meter. Echter, het bouwvlak van dit perceel waarbinnen gebouwd mag worden bevindt zich op meer dan 150 meter. Het LPG tankstation vormt geen belemmering voor de uitgifte van het bedrijvenpark.

Basisnet Weg

Naast het plangebied loopt de rijksweg A27 die onderdeel is van het Basisnet Weg. Het plaatsgebonden risico ter hoogte van het plangebied bedraagt 10 meter en er is een plasbrandaandachtsgebied. Deze contouren vallen buiten het plangebied. Het groepsrisico bedraagt minder dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. Bij het opstellen van het Basisnet Weg is reeds rekening gehouden met de realisering van het bedrijventerrein het Klooster. De A27 vormt derhalve geen belemmering voor de uitgifte van het bedrijvenpark.

Basisnet Water en Tracébesluit 3e kolk Prinses Beatrixsluis

In het kader van het Tracébesluit 3e kolk Prinses Beatrixsluis is onderzocht wat de invloed is van de 3e kolk op externe veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de vaarweg. Het plaatsgebonden risico reikt niet tot op de oever. Daarnaast blijft het groepsrisico onder 0,1 x de oriëntatiewaarde. Er is dus geen noodzaak om mitigerende dan wel compenserende maatregelen te treffen.

In de voorhaven wordt een kegelwachtplaats gerealiseerd. De veiligheidsafstand van kegelschepen tot gevoelige bestemmingen is vastgelegd in de Richtlijn vaarwegen. Bij een schip dat één blauwe kegel voert geldt een afstand van 10 m van andere schepen en 100 m van woongebieden, tankopslagplaatsen en kunstwerken. Uit het onderzoek in het kader van het Tracébesluit wordt de kegelwachtplaats als veilig aangemerkt, de bouwvlakken van het bedrijventerrein liggen op meer dan 100 meter. Nabij de plofsluis liggen voorts twee kegelmeerplaatsen met veiligheidszones van 100 en 300 meter.

Buisleidingen

Van relevant vervoer van gevaarlijke stoffen door leidingen is geen sprake.

Windpark

Tussen het bedrijventerrein en de A27 bevindt zich een windpark. De normstelling voor windturbines volgt uit het Besluit algemene regels Wet milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit). In het Activiteitenbesluit is een grenswaarde opgenomen voor het plaatsgebonden risico ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Deze grenswaarde bedraagt respectievelijk 10-6 en 10-5 per jaar wat voor de turbines van het Nieuwegeinse windpark overeenkomt met respectievelijk 150 en 45 meter. De veiligheidzones van de 5 windturbines vallen over het plangebied. In de regels is de vestiging van beperkt kwetsbare objecten onmogelijk gemaakt binnen de 45 m afstand van de turbine, en de vestiging van kwetsbare objecten binnen de 150 m. Doordat het bedrijventerrein in principe de vestiging van kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, kinderdagverblijven) sowiezo niet mogelijk maakt, is deze belemmering voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein beperkt. Een uitzondering hierop is het feit dat de vestiging van kantoorruimten gelegen binnen de 150 m zone met een totale oppervlakte van meer dan 1.500 m2 niet mogelijk is.

Verantwoording groepsrisico

Maatgevend scenario

Een ongeval met LNG is maatgevend voor het plangebied. Door de opwarming van een LNG tank(wagen) kan een BLEVE ontstaan. In het Interimbeleid wordt ervan uit gegaan dat er voldoende tijd is om bij een dreigende BLEVE tijdig te ontruimen. Door de dubbelwandige uitvoering van de LNG tankwagen en de LNG-installaties bezwijken deze niet bij een warmtestralingsflux van 35 kW/m2. In het Interimbeleid wordt daarom als meest relevante ongevalsscenario vermeld het falen van de slang tijdens het lossen door een tankwagen, gevolgd door een wolkbrand. In de omgevingsvergunning zijn maatregelen voorgeschreven waardoor de kans op een ongeval zeer klein is.

Rampenbestrijding

Voor het plangebied is geen apart rampenbestrijdingsplan gemaakt en is het regionaal crisisbeheersingsplan van de Veiligheidsregio van toepassing.

Bij aankomst is de brandweer niet in staat om direct de bron te bestrijden. Dit heeft o.a. te maken met de specifieke eigenschappen van LNG. De brandweer kan zich alleen richten op het snel afschermen van de omgeving van de effecten bij incidenten met LNG door het realiseren van grote waterschermen. Hiervoor is veel bluswatercapaciteit nodig. Een snelle afscherming met een waterscherm is essentieel; over de noodzakelijke bluswatercapaciteit moet de brandweer dan ook direct kunnen beschikken. Rondom het LNG tankstation zijn in voldoende mate primaire bluswatervoorzieningen aanwezig waarop het eerste blusvoertuig kan aansluiten. In het landelijk Brandweer overleg wordt momenteel bepaald welke bluswatervoorzieningen minimaal aanwezig dienen te zijn nabij een LNG-tankstation. In het geval ook secundaire en tertiaire blusvoorzieningen nodig zijn, zullen deze worden gerealiseerd. Tot die tijd kan gebruik gemaakt worden van het aanwezige bluswaterriool aan de Waterliniedok (zuidzijde) en aan de noordzijde van het aanwezige open water.

Zelfredzaamheid

In het plangebied wordt de vestiging van objecten met verminderde zelfredzaamheid niet mogelijk gemaakt (ziekenhuizen, lagere scholen, kinderdagverblijven e.d.). Daarnaast zijn er verschillende maatregelen mogelijk om de zelfredzaamheid te vergroten. Het gaat hierbij enerzijds om bouwkundige maatregelen en anderzijds om het zorgdragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. Ook is de aard en aantal van de ontsluitingswegen en opstelplaatsen voor hulpverleningsdiensten goed te noemen, en is er voldoende bluswater aanwezig. De afstand om buiten het invloedsgebied te vluchten is relatief kort (340 m).

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 3.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Nieuwegein heeft in het Luchtkwaliteitsplan beleid opgesteld om de luchtkwaliteit te verbeteren. Zo wil de gemeente de doorstroming op de wegen in haar grondgebied verbeteren, de verkeersintensiteit beperken, het gebruik van schone voertuigen stimuleren en voldoende afstand creëren tussen wegen en gevoelige bestemmingen.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan biedt een actuele regeling voor de nog onbenutte plancapaciteit in het gebied. Daarnaast wordt er in het bestemmingsplan ook rekening gehouden met het 'Tracébesluit 3e kolk Prinses Beatrixsluis'. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Formele toetsing aan de grenswaarden kan daarom achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2015 als 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen direct langs de A27 ter hoogte van het plangebied bedragen in 2020; 28,5 µg/m³ voor NO2, 23,6 µg/m³ voor PM10 en 14,3 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 13 dagen. Omdat direct langs de A27 ter hoogte van het plangebied aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.4.9 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij geschikt is voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Onderzoek

Op basis van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Nieuwegein is het plangebied ingedeeld in de bodemkwaliteitszone B1/01. De bodemkwaliteitsklasse is 'landbouw/natuur'. Dit betekent dat de gehalten, ter plaatse van onverdachte bodem, voldoen aan de Achtergrondwaarden (AW2000), met uitzondering van enkele overschrijdingen. De overschrijding is lager dan de norm voor de klassegrens Wonen.

Hierna volgt per deelgebied een beschrijving van de bodemkwaliteit.

Bedrijvenpark Het Klooster - Deelgebied 1

Voor dit deelgebied zijn geen actuele bodemonderzoeken aanwezig. Op basis van historische gegevens bevinden zich ter plaatse geen verdachte locaties. Ook zijn er geen gesaneerde locaties aanwezig. Het perceel Achterweg 3 betreft een sterk verontreinigde locatie. Ter plaatse is in 2008 een verkennend en aanvullend (water)bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit bleek dat sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. De locatie is in het geheel licht tot sterk verontreinigd met zware metalen en PAK. Het grondwater is nagenoeg niet verontreinigd, op een incidenteel sterk verhoogde concentratie aan zink na. Ten behoeve van de ontwikkeling van deze locatie dient een saneringsplan te worden opgesteld.

Bedrijvenpark Het Klooster - Deelgebied 2

Voor dit gebied zijn actuele bodemonderzoeken uitgevoerd met uitzondering van bouwkavel 11. Er zijn geen sterk verontreinigde locaties aangetroffen. De locatie Schalkwijksewetering 3 is gesaneerd. De locatie Schalkwijksewetering zuidzijde dient ook gesaneerd te worden. Deze sanering dient nog te worden beschikt.

Bedrijvenpark Het Klooster - Deelgebied 3

Voor dit gebied zijn actuele bodemonderzoeken uitgevoerd. Er zijn geen sterk verontreinigde locaties aangetroffen. De locatie Schalkwijksewetering 4 is gesaneerd.

Bedrijvenpark Het Klooster - Deelgebied 5

Het zuidelijk deel van het gebied is recent onderzocht. Voor het noordelijke deel is het onderzoek verouderd. Actualisering van het onderzoek is niet nodig, aangezien deelgebied 5 de functie landbouw/natuur behoudt. Er zijn geen sterk verontreinigde locaties aangetroffen. De locaties Vuilcop 6-10, dammetje zuid van Vuilcop 10, dammetje 2 zijn gesaneerd.

Deelgebied Tracébesluit 3e kolk Prinses Beatrixsluis

In het kader van de aanleg 3e kolk Prinses Beatrixsluis is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat dit deel van het plangebied over het algemeen niet tot licht verontreinigd is. De bodemkwaliteit vormt daardoor geen belemmering voor de aanleg van de 3e kolk en de aanleg van de nieuwe waterkering. De vrijkomende grond kan, op basis van de gemeten chemische kwaliteit, hergebruikt worden binnen het plangebied. Dit geldt niet voor enkele verontreinigde locaties, waaronder de voormalige stortlocatie Vreeswijk, gelegen aan de Achterweg en de locatie Achterweg 1. Uit een raamsaneringsplan ingediend bij de RUD Utrecht blijkt dat er nog meer ernstig verontreinigde locaties zijn (ook Lekdijk Oost 4 en twee locaties in het noordelijk deel van het gebied).

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Bij de te verlenen omgevingsvergunningen dient voor sommige locaties wel actueel bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Daarnaast zijn op de locatie Achterweg 3 en ten behoeve van de aanleg van de 3e kolk Prinses Beatrixsluis nog bodemsaneringen noodzakelijk.

3.4.10 Planologisch relevante kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

3.4.11 Duurzaamheid

Bedrijvenpark Het Klooster wordt een gemengd bedrijvenpark met ruimte voor zowel kleinschalige ambacht als grotere distributiecentra en transportbedrijven. De ambitie is om hiervan een duurzaam bedrijvenpark te maken. Het doel is dat bedrijven, in samenwerking met overheden en onderling, schoon produceren, zo min mogelijk ruimte en energiebronnen gebruiken en zich laten inpassen in het omringende landschap.

De gemeente Nieuwegein verplicht bedrijven die zich op bedrijvenpark Het Klooster willen vestigen om een duurzaamheidsscan uit te voeren. Een alternatief op de duurzaamheidsscan is het BREEAM-certificaat met score 'good'. Wanneer bijvoorbeeld de toe te passen maatregelen al bekend zijn is het ook mogelijk om een beschrijving van de duurzame maatregelen in te dienen.

De duurzaamheidsscan geeft onder andere inzicht in de milieuwinst die te behalen is voor een bedrijf. Verschillende aspecten worden inzichtelijk gemaakt en op basis daarvan worden kansrijke maatregelen beschreven. Dit geldt onder andere op het gebied van grond- en hulpstoffen, afval(scheiding), energie, water, materiaalgebruik en ruimtegebruik.

De windturbines in het oosten van het plangebied dragen daarmee bij aan het duurzame karakter van het bedrijvenpark.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In het kader van het bestemmingsplan is getoetst welke beleidsstukken op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau relevant zijn. De relevante beleidsstukken zijn in dit hoofdstuk samengevat.

4.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

De regio Utrecht is onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad. Het plangebied is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur buiten een stedelijke regio met een concentratie van topsectoren gelegen. Er is geen specifiek beleid voor het plangebied (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0019.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0020.png"  

Figuur 4.1 Uitsnede kaart Nationale ruimtelijke hoofdstructuur

Meer in het algemeen wordt aangegeven dat de economische kracht van Utrecht voornamelijk zit in de hoog opgeleide bevolking, de kennisintensieve en creatieve sectoren, de zakelijke en financiële dienstverlening en Life Sciences & Health (Utrecht Science Park). Maar ook de centrale ligging en landschappelijke en cultuurhistorische waarden dragen bij aan de economische kracht.

De economie en het aantal huishoudens zal in Utrecht naar verwachting tot 2040 blijven groeien. Vanwege de complexiteit en de omvang van de binnenstedelijke opgave en de relatie van deze opgave met het functioneren van de draaischijf Utrecht maken het Rijk en de regio hierover afspraken.

Toetsing

Aangezien er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt zijn in het voorliggende bestemmingsplan geen nationale belangen in het geding. Het bestemmingsplan ondervindt zodoende geen belemmeringen vanuit het beleid zoals dat geformuleerd is in de structuurvisie.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de Rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart) en Erfgoed (Unesco). Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen uit het Barro relevant:

  • Rijksvaarwegen;
  • Grote Rivieren;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Toetsing

Volgens artikel 1.2 b Barro is deze wet niet van toepassing op een bestemmingsplan, voor zover dat strekt ter uitvoering van een tracébesluit als bedoeld in de Tracéwet. Formeel hoeft de aanleg van de 3e kolk Prinses Beatrixsluis daarom niet getoetst te worden aan het Barro. Volledigheidshalve is hierna wel ingegaan op de relevante aspecten uit het Barro.

Rijksvaarwegen (titel 2.1)

Voor het bestemmingsplan is relevant dat de gronden deels zijn gelegen binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of een vrijwaringszone. Titel 2.1 geeft aan dat voor de wijziging van bestemmingsplannen waarbinnen rijksvaarwegen zijn gelegen, rekening dient te worden gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  • de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten; en
  • het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

Het Tracébesluit 3e kolk Prinses Beatrisxluis voldoet aan de richtlijnen voor rijksvaarwegen. Het bestemmingsplan voorziet in een positieve bestemming van dit besluit en levert daarom geen belemmeringen op ten aanzien van de bovengenoemde aspecten.

Grote rivieren (titel 2.4)

Titel 2.4 van het Barro betreft de Grote Rivieren. Op kaart 3 is ter hoogte van het Lekkanaal het rivierbed en stroomvoerend deel van het rivierbed aangeduid. Het bestemmingsplan voorziet in een positieve bestemming van het rivierbed en is zodoende in overeenstemming met titel 2.4 van het Barro.

Titel 2.13 Erfgoed van uitzonderlijke universele waarde

Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde worden beschreven in titel 2.13. Eén van de erfgoederen die aangewezen is als erfgoed van uitzonderlijke waarde betreft de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze is gelegen ter plaatse van het plangebied.

De provinciale staten hebben de opdracht de begrenzing van de erfgoederen nader uit te werken.

In het kader van de toetsing aan de provinciale ruimtelijke verordening komt dit onderwerp daarom aan bod, zie paragraaf 4.3.

Besluit ruimtelijke ordening (2012)

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 in artikel 3.1.6 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. De wijziging van artikel 3.1.6 Bro is van toepassing op alle ruimtelijke besluiten die door overheden worden genomen, omdat zorgvuldige benutting van ruimte de grondslag moet zijn van alle ruimtelijke besluiten. Gevraagd wordt om standaard en gemotiveerd stappen te zetten ('de treden van de ladder') wanneer een nieuwe ontwikkeling of nieuwe ontwikkelingen om ruimtelijke inpassing vragen.

Toetsing

Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

4.3 Provinciaal en regionaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, inclusief eerste en tweede partiële herziening (2013)

De provincie beschrijft in zijn Provinciale Ruimtelijke structuurvisie (PRS) het ruimtelijk beleid tot 2028. In de PRS zijn de doelstellingen beschreven, het bijbehorende beleid en de uitvoering van het beleid. Uitvoering van het beleid wordt deels via de Provinciale Ruimtelijke Verordening geregeld.

De provincie wil aantrekkelijk zijn om te wonen, werken en recreëren. Hierop wordt ingezet op drie belangrijke pijlers: een duurzame leefomgeving, vitale dorpen en steden en een landelijk gebied met kwaliteit. Deze pijlers leiden tot de volgende twee beleidsuitgangspunten:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave
    De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en het openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Ook het verminderen van kantoren en het herstructureren van bedrijventerreinen vallen binnen deze binnenstedelijke opgave.
  • Behoud en versterking kwaliteit landelijk gebied
    De cultuurhistorische waarden in de provincie dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied, daarnaast is de landbouw een belangrijke drager van het agrarisch cultuurlandschap. Dit vraagt om mogelijkheden van rood-voor-groenconstructies en ruimte voor economisch duurzame landbouw.

Toetsing

Het plangebied ligt grotendeels binnen de bebouwingcontour voor het stedelijk gebied. De nieuwe planologische uitgangspunten zijn niet in strijd met de beleidslijn voor verstedelijking. Hiermee past het bestemmingsplan binnen het beleid van de provincie.

Provinciale Ruimtelijke Verordening, inclusief eerste en tweede partiële herziening (2013)

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn de belangrijke beleidsuitgangspunten die zijn opgenomen in de PRS vastgelegd. In de PRV zijn regels opgenomen die direct doorwerken in de ruimtelijke plannen van gemeenten. Voor het plangebied zijn de volgende regels relevant:

  • CHS Militair Erfgoed;
  • Stedelijk Gebied.

Toetsing

CHS Militair Erfgoed

Op kaart 3 van de verordening is een gedeelte van het plangebied aangeduid als 'CHS - Militair Erfgoed', zie figuur 4.2. Het betreft de ligging van de Nieuwe Hollandse Waterlinie die door de provincie is uitgewerkt op grond van Titel 2.13 van het Barro. Overigens wordt onder militair erfgoed ook Tweede Wereldoorlogarcheologie verstaan, alsmede archeologie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0021.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede kaart 3 Cultuurhistorie (bron: provincie Utrecht)

De regels voor dit gebied zijn opgenomen in artikel 2.10 Cultuurhistorische hoofdstructuur:

  • 1. Als ‘Cultuurhistorische hoofdstructuur’ wordt aangewezen de gebieden ‘Historische buitenplaatszone’, ‘Militair erfgoed’, ‘Agrarisch cultuurlandschap’ en ‘Archeologie’ waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Cultuurhistorie.
  • 2. Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. Historische buitenplaatszone: de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone wordt behouden en versterkt;
    • b. Militair erfgoed: de cultuurhistorische waarde van het militaire erfgoed wordt behouden en versterkt;
    • c. Agrarisch cultuurlandschap: de cultuurhistorische waarde van het agrarisch cultuurlandschap wordt behouden en versterkt;
    • d. Archeologie: de cultuurhistorische waarde van het bekende en verwachte archeologisch erfgoed wordt behouden en versterkt.
  • 3. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan. Bij de beschrijving van de verschillende waarden wordt gebruik gemaakt van de bijlage Cultuurhistorie.

Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die de cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie aantasten. In het kader van het Tracébesluit 3e kolk Prinses Beatrixsluis is onderzocht hoe de bestaande cultuurhistorische objecten ingepast kunnen worden. Het voorliggende bestemmingsplan legt de nieuwe locatie van de objecten vast door middel van een specifieke aanduiding 'cultuurhistorische waarden'. In paragraaf 3.4.5 is hier nader op ingegaan. Het plan voldoet aan de regels voor cultuurhistorie.

Stedelijk gebied

Ten aanzien van het stedelijk gebied gelden de volgende regels:

Artikel 3.1 Stedelijk gebied

  • 1. Als 'Stedelijk gebied' wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Wonen en werken.
  • 2. Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking.
  • 3. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.

In paragraaf 3.4.11 is ingegaan op het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Nieuwegein. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan artikel 3.1 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening herijking 2016 (ontwerp, 2016)

De provincie heeft de Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (herijking 2016) met bijbehorende Verordening vrij gegeven voor inspraak. Rode draad van het beleid is: blijven zorgen voor de goede balans tussen wonen, werken en recreëren die de regio zo aantrekkelijk maakt.

In de structuurvisie ligt het provinciale ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. De verordening bevat de bijbehorende regels. Samen geven ze de kaders aan waarbinnen onder meer woningen gebouwd, natuur aangelegd, bedrijven gehuisvest of recreatievoorzieningen ontwikkeld kunnen worden. Deels zijn deze kaders met de herijking aangepast. Daarnaast worden beleidswijzigingen voorgesteld voor experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw.

4.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Nieuwegein Verbindt 2030 (2010)

De structuurvisie geeft de visie van de gemeente over Nieuwegein in de periode tot 2030 weer. Binnen de visie worden vier stadsbrede ontwikkelthema's en een aantal ontwikkelzones onderscheiden. De thema's zijn gericht op:

  • 'Nieuwegein Leeft'; inzetten op kwalitatief hoogwaardig wonen en werken in Nieuwegein met bijbehorende hoogwaardige voorzieningen voor jong en oud;
  • 'Mooi Nieuwegein'; revitaliseren en beleefbaar maken van 'cultuurhistorische parels' en inzetten op aansprekende nieuwe architectuur op cruciale plekken in de stad;
  • 'Nieuwegein Verbindt'; intensiveren en versterken van de verbindingen in de stad en met het buitengebied en verbeteren van de kwaliteit van de publieke ruimte;
  • 'Duurzaam Nieuwegein'; de stad neemt haar verantwoordelijkheid jegens omgeving en volgende generaties door deze niet onnodig te belasten met milieuknelpunten en waar mogelijk deze milieuknelpunten te verminderen.

Toetsing

Uitgangspunten Nieuwegein Leeft

Het bedrijvenpark ligt binnen het gebied dat in de structuurvisie is aangeduid als 'werkgebieden'. De Waterliniedok is aangeduid als 'werkas'. In de uitwerking van de ontwikkelzones van de werkas is het bedrijvenpark aangeduid als 'ontwikkelingsgebied werken'. Het entreegebied is aangeduid als onderzoeksgebied voor gemengde functies. Zie figuur 4.3 voor een uitsnede van de visiekaart voor de werkas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03_0022.jpg"

Figuur 4.3 Uitsnede kaart Visie op de Werkas naar 2030

Het Klooster ligt aan de zuidelijke stadsentree. Volgens de structuurvisie kenmerkt de zuidelijke entree zich door moderne werkgebieden met ruimte voor werkgerelateerde voorzieningen en leisure. Het bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten uit de structuurvisie.

Uitgangspunten Mooi Nieuwegein

De rijkdom uit het verleden moet beter zichtbaar, bereikbaar en herkenbaar worden. Het gaat dan vooral om het brengen van samenhang en verbindingen in de cultuurhistorische laag. Als een van de projecten wordt de Nieuwe Hollandse Waterlinie genoemd. Dit project is in het kader van het Tracébesluit voor de aanleg van de 3e kolk bij de Prinses Beatrixsluis opgepakt. De wijze waarop rekening wordt gehouden met de NHW past binnen de uitgangspunten voor een 'Mooi Nieuwegein'.

Uitgangspunten Nieuwegein Verbindt

Doelstelling is het verbinden van oud met nieuw, van wijken met elkaar, van de stad met het omringende landschap en van wonen met werken. Het ruimtelijk bieden van mogelijkheden voor ontmoeten staat daarbij centraal. Bij het realiseren van meer bruikbare en aansprekende publieke ruimtes verdient onder andere de Nieuwe Hollandse Waterlinie extra aandacht. Door de wijze waarop rekening wordt gehouden met de inpassing van de NHW, wordt een positieve bijdrage geleverd aan deze beleidsuitgangspunten.

Uitgangspunten Duurzaam Nieuwegein

Duurzaam Nieuwegein is een leefbare en gezonde stad, voor nu en in de toekomst. In de structuurvisie wordt duurzaamheid toegespitst op de volgende aspecten:

  • gebouwen;
  • water;
  • energie en klimaat;
  • gezonde en veilige leefgebieden;
  • geluid- en luchtkwaliteit;
  • ondernemen;

Specifiek voor bedrijvenpark Het Klooster is aangegeven dat een hoog ambitieniveau geldt voor wat betreft duurzaamheid. Duurzaamheid, aandacht voor de cultuurhistorische omgeving en behoud van de cultuurhistorische omgeving staan hierbij centraal. Daarbij steunt de gemeente de bedrijven die deze ambitie willen waarmaken. Het voorliggende plan legt deze ambities vast in de bestemmingsregeling door middel van een positieve bestemming van zowel het bedrijvenpark als de cultuurhistorische elementen en het sluiscomplex. Hiermee voldoet het plan aan een duurzaam Nieuwegein.

Economische Visie Nieuwegein 2011-2015 (2011)

Met deze economische visie wil de gemeente Nieuwegein aan iedereen laten zien dat ze pal staat voor haar bedrijven, welke doelstellingen ze de komende jaren nastreeft en hoe ze deze wil bereiken.

De missie van Nieuwegein is om haar belangrijke positie in de economie van Midden Nederland verder te versterken. De gemeente doet dit door voortdurend te verbeteren en nog meer samen te werken met partners. De focus ligt daarbij op het “terugwinnen” van de harde vestigingsvoorwaarden: goed bereikbaar, goed parkeren. Daarnaast het investeren in een aantal belangrijke “zachte” vestigingsvoorwaarden: intensiveren van de contacten met het bedrijfsleven (weten wat er speelt) en investeren in de kenniseconomie. Voor de realisatie zijn acht strategische economische thema´s benoemd. Bij elk strategisch thema behoren diverse concrete acties. Deze staan genoemd in het Actieprogramma.

Eén van de acht thema's betreft de verbetering van het vestigingsklimaat. De visie geeft aan dat Het Klooster een duurzaam bedrijvenpark wordt dat toekomstbestendig is. Door middel van o.a. parkmanagement, hoogwaardige architectuur, windturbines en een duurzaamheidscan wordt een bedrijvenpark ontwikkeld waar ondernemers ook langdurig kunnen gaan ondernemen.

Het Klooster vormt een belangrijke locatie voor Nieuwegeinse bedrijven die geen mogelijkheden tot uitbreiding hebben in onze stad. Om het Klooster onder de aandacht te brengen bij de doelgroep zullen er diverse promotie- en acquisitie activiteiten worden uitgevoerd. Daarnaast zal het hele uitgifteproces van eerste oriëntatie tot en met de opening van een pand worden begeleid door het team economische zaken van de gemeente.

Toetsing

Het bestemmingsplan voorziet onder andere in een actuele en flexibelere juridische regeling voor bedrijvenpark Het Klooster. Met deze regeling worden de vestigingsvoorwaarden voor bedrijven op het gebied van ruimtelijke ordening vereenvoudigd. Daarmee wordt dus ook het vestigingsklimaat verbeterd. Het bestemmingsplan draagt dus expliciet bij aan de doelstellingen uit de Economische Visie Nieuwegein 2011-2015.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Wettelijk kader

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

5.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Verbeelding

Eisen aan de verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'BT' voor 'Bedrijventerrein'. Verder geldt het volgende:

  • gebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
  • maatvoeringsaanduidingen zoals de minimum en maximum bouwhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak;
  • ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met gebiedsaanduiding worden aangegeven.

De gehanteerde bestemmingen

De keuze voor de gehanteerde bestemmingen is gebaseerd op het volgende. Het bedrijvenpark heeft de bestemming 'Bedrijventerrein'. Omdat de verkaveling op voorhand nog niet helemaal duidelijk is, is gekozen voor een zo flexibel mogelijke bestemmingslegging met ruime bouwvlakken. Binnen de bestemming zijn ook toekomstige ontsluitingswegen mogelijk. De in het plangebied aanwezige windturbines zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijf - Windturbine'. Het openbaar gebied is als zodanig met een passende bestemming geregeld door de bestemmingen Groen en Verkeer. Het gebied waar natuurcompensatie is gerealiseerd is bestemd voor 'Natuur'. Tot slot zijn voor het bestaande en toekomstige sluizencomplex, het Lekkanaal en de bijbehorende waterstaatkundige voorzieningen passende bestemmingen opgenomen, waaronder 'Water' en 'Waterstaatkundige voorzieningen'. Hiermee geeft het plan invulling aan het 'Tracébesluit voor de 3e kolk Prinses Beatrixluis'.

Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde:

  • In de Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald;
  • In de Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven;
  • De Algemene regels bevatten een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing);
  • De Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor andere bestemmingsplannen in de gemeente Nieuwegein zijn gehanteerd.

5.3 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Bedrijf - Windturbine (Artikel 3)

De windturbines langs de A27 zijn voorzien van de bestemming Bedrijf- Windturbine. Voor de windturbines geldt zowel een minimale als een maximale bouwhoogte. Naast windturbines zijn verder bijbehorende voorzieningen toegestaan, zoals transformatorhuisjes, nutsvoorzieningen, wegen en opstelplaatsen ten behoeve van de aanleg en het onderhoud van windturbines, kunstwerken, groen, water en voetpaden.

Bedrijventerrein (Artikel 4)

De bestemming Bedrijventerrein is opgesteld aan de hand van de nieuwe uitgangspunten. Dit betekent dat alleen harde eisen zijn verankerd in de regels. De stringente regels uit het geldende planologische regime ten aanzien van de kavelinrichting worden hiermee verlaten. Een voorbeeld hiervan is het schrappen van de regels met betrekking tot de verplichte voorgevelrooilijn.

Bestemmingsregels

Op de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein ' zijn zowel bedrijven toegestaan, alsmede wegen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en overige bijbehorende voorzieningen. Ter plaatse van het entreegebied is de aanduiding 'gemengd' opgenomen. Hier is namelijk een bepaalde mate van functiemenging gewenst.

Bouwregels

Bebouwing ten dienste van de bestemming mag alleen worden gerealiseerd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Wel is een kleinschalige overschrijding mogelijk voor luifels en aanbouwen. Op de verbeelding en in de regels zijn de maximale hoogtematen van de bebouwing aangegeven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in gebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het bebouwingspercentage binnen de bestemming varieert tussen maximaal 60% en 70%. Voor het entreegebied geldt een bebouwingspercentage van 95%. Als algemene gebruiksregel geldt dat 5% onbebouwd en onverhard dient te zijn.

In het plan is daarnaast een aantal bijzondere bouwregels van toepassing. Zo zijn hoogteaccenten op gebouwen in het entreegebied mogelijk tot 40 m, met dien verstande dat deze over een oppervlakte van 25% van het bouwvlak mogen worden gerealiseerd en uitsluitend in het gedeelte van het bouwvlak dat is aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoogteaccent'. Voor de kavels die grenzen aan de zone langs de Nieuwe Hollandse Waterlinie is een verplichte gevellijn opgenomen. Tot slot is de afstand tussen gebouwen onderling geregeld.

Afwijken van de bouwregels

In dit lid is een aantal bepalingen opgenomen in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om het verhogen van de maximum toegestane bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om af te wijken indien dat in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht. Als voorwaarde geldt daarnaast dat er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn, er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen en dit niet ten koste gaat van de beeldkwaliteit van het bedrijvenpark.

Specifieke gebruiksregels

In dit lid is een aantal bepalingen opgenomen die bepaalde gebruiksvormen uitsluiten, zoals bijvoorbeeld opslag van consumentenvuurwerk (overeenkomstig het Vuurwerkbesluit). Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is in de regeling geïmplementeerd door middel van het uitsluiten van Bevi-inrichtingen. Ook geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan.

Tot slot is een gebruiksbepaling opgenomen voor de minimum afstand van toegangswegen tot kruispunten.

Afwijken van de gebruiksregels

In het eerste lid is bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken om bedrijfsactiviteiten toe te staan die genoemd worden in één categorie hoger dan algemeen toelaatbaar is en voor bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein', op voorwaarde dat deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën. In het tweede lid is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van opslag van materialen voor de voorgevel, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.

In het tweede lid is bepaald dat bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken om detailhandel in volumineuze goederen toe te staan. Dit is alleen toegestaan in het entreegebied ter plaatse van de aanduiding 'gemengd'. Daarbij dient aangetoond te worden dat er een aantoonbaar tekort is aan vestigingsmogelijkheden voor detailhandel in volumineuze goederen en er in regionaal verband geen alternatieve vestigingsmogelijkheden zijn. Tevens dient elders een detailhandelbestemming te worden opgeheven en mag er per saldo geen m2 worden toegevoegd.

In de komende planperiode is de verwachting dat een aantal verouderde bedrijventerreinen in de gemeente Nieuwegein, waaronder Herenstraat-Kruyderlaan en De Wiers Zuid, zal transformeren naar een gemengd woonmilieu. Op deze terreinen zijn in de huidige situatie ook detailhandelsbedrijven in volumineuze goederen aanwezig. De verwachting is dat de aanwezige bedrijven verplaatst gaan worden. Om deze mogelijke verplaatsing te faciliteren is daarom de genoemde regeling opgenomen voor het entreegebied. Belangrijke overweging hierbij is dat de gemeente op dit moment bezig is met een proces dat leidt tot een nieuwe winkelvisie Nieuwegein. Op dit moment is dan nog niet duidelijk wat de behoefte zal zijn aan detailhandel in volumineuze goederen voor het entreegebied. Om deze mogelijkheid niet gelijk uit te sluiten is gekozen voor het opnemen van de afwijkingsregeling.

Wijzigingsbevoegdheden

In de regels zijn 2 wijzigingsbevoegdheden opgenomen om extra flexibiliteit in te bouwen.

Groen (Artikel 5)

De groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming Groen. Naast beplantingen en plantsoenen zijn hier onder andere ook voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, bermen en bermsloten mogelijk. Onder deze bestemming komen ook specifieke aanduidingen voor zoals voor de sluis en de cultuurhistorische waarden van de NHW.

Natuur (Artikel 6)

De gronden waar natuurcompensatie is gerealiseerd zijn bestemd voor Natuur.

Verkeer (Artikel 7)

De bestaande wegen in het plangebied zijn bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.

Water (Artikel 8)

De bestaande watergangen in het plangebied alsmede het nieuw aan te leggen water is bestemd als Water. Dit geldt bijvoorbeeld voor de uitbreiding van het Lekkanaal in verband met Tracébesluit. Op de gronden zijn bouwwerken ten behoeve van de bestemming toegestaan, zoals steigers, bruggen en duikers etc.

Waterstaatkundige voorzieningen (Artikel 9)

Deze bestemming is gegeven aan de Prinses Beatrixsluis inclusief de uitbreiding daarvan, de oevers die van belang zijn voor de waterstaatkundige functie, alsmede de plofsluis. Op deze gronden zijn alle voorzieningen mogelijk die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de waterstaatkundige functie.

Waarde - Archeologie (Artikel 10), Waarde - Archeologie 1 (Artikel 11) en Waarde - Archeologie 2 (Artikel 12)

Omdat in het plangebied gebieden aanwezig zijn waar een kans aanwezig is dat er zich archeologische sporen in de grond bevinden, zijn 3 dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Voor bedrijvenparkt Het Klooster is een specifieke waardenkaart opgesteld. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de daarbij bijbehorende functieaanduidingen 'specifieke vorm van waarde' corresponderen met de beleidsadviescodes voor Bedrijvenpark Het Klooster (zie ook paragraaf 3.4.5). Per functieaanduiding is een omgevingsvergunning voor bouwwerken, werken en werkzaamheden verbonden. Indien grondroerende werkzaamheden de maximale verstoringsdiepte overschrijden, is archeologisch onderzoek noodzakelijk voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning Deze verstoringsdiepte verschilt per beleidsadviesgebied.

Voor de overige gebieden met een archeologische verwachtingswaarde is aangesloten op de gemeentebrede archeologiekaart. In het plangebied zijn Waarde - Archeologie 1 en 2 van toepassing. Hierbij dient bij werkzaamheden dieper dan 30 cm / 3 m en een plangebied groter dan 500 m² / 2.500 m2 een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Vroegtijdig archeologisch onderzoek is een verplichting bij de aan te vragen omgevingsvergunning.

Waarde - Cultuurhistorie (Artikel 13)

De Nieuwe Hollandse Waterlinie alsmede de gronden die op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart zijn voorzien van een middelwaarde tot zeer hoge waarde zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Ter bescherming van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden is een verbod op slopen en voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Van het opgenomen verbod kan worden afgeweken indien wordt aangetoond indien daardoor de landschappelijke kernkwaliteiten en de daarbij behorende landschapselementen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Waterstaat - Waterkering (Artikel 14)

De in het plangebied aanwezige gronden die door het Hoogheemraadschap zijn aangewezen als waterkering worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het oprichten van bouwwerken binnen deze bestemmingen is in principe niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van deze bepaling. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het college advies in bij de waterbeheerder. Daarnaast moet er ontheffing op basis van de Keur aangevraagd worden bij de waterbeheerder.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie (Artikel 15)

Dit artikel is opgenomen in verband met de waterstaatswerken van Rijkswaterstaat.

5.4 Algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 16)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in het geval dat (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Bedrijventerrein mag een bepaald percentage van het bouwvlak worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk grond van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelregel voorkomt dat de overgedragen grond nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Algemene bouwregels (Artikel 17)

De algemene bouwregels omvatten bouwregels die aanvullend op de regels van hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Overschrijding bouwgrenzen

Dit lid bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.

Bestaande maten

Dit artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.

Parkeren

Deze bepaling heeft betrekking op het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is opgenomen vanwege het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening zijn komen te vervallen.

Algemene aanduidingsregels (Artikel 18)

In dit artikel staan in de zogenoemde gebiedsaanduidingen beschreven die in meerdere bestemmingen vallen en daarom niet zijn opgenomen in de artikelen van de betreffende (enkel) bestemmingen. In dit plan gaat het om de volgende gebiedsaanduidingen: 'Milieuzone - boringsvrije zone', 'Milieuzone - drinkwaterwinning', 'Vrijwaringszone - windturbine', 'Veiligheidszone - windturbine', Veiligheidszone - LNG-station 1', 'Veiligheidszone - LNG-station 2', Overige zone - natuur, recreatie en cultuurhistorie' en 'Overige zone - onderdoorgang'.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 19)

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om de overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 20)

In het eerste lid van dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen van een wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt ingeval van gewenste dan wel noodzakelijke geringe afwijkingen van de bestemmingsgrenzen.

Het tweede lid betreft een algemene wijzigingsbevoegdheid om het bestemmingsplan te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan op verzoek van de waterbeheerder worden toegepast omdat op termijn de waterkeringen de Lek, het Lekkanaal en de Schalwijkse Wetering worden verlegd. Met de wijzigingsbevoegdheid kan deze verlegging dus mogelijk worden gemaakt.

In lid 3 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van standplaatsen. Daarbij is aangesloten bij het in 2015 vastgestelde bestemmingsplan 'Sectorplan 'Standplaatsen'.

Overige regels (Artikel 21)

In de eerste bepaling is geregeld dat alle wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

De tweede bepaling heeft betrekking op de borging van de watercompensatieopgave zoals vastgelegd in de verleende watervergunning van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

5.5 Overgangsrecht en slotregels

In artikel 22 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 22.1 Overgangsrecht bouwwerken is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 22.2 Overgangsrecht gebruik is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. De slotregel beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan maakt geen aangewezen bouwplannen mogelijk zoals bedoeld in artikel 6.12 van de Wro. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro toegezonden aan de relevante overlegpartners. Daarnaast is een inspraaktraject gevoerd voor de belanghebbenden en belangstellenden. De ingekomen reacties zijn door de gemeente samengevat en beantwoordt in een nota inspraak (Bijlage 9) en overleg (Bijlage 10).