direct naar inhoud van Regels
Plan: Bedrijvenpark Het Klooster
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Bedrijvenpark Het Klooster met identificatienummer NL.IMRO.0356.BPKL2016HER001-VA03 van de gemeente Nieuwegein.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologisch onderzoek

onderzoekswerkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.6 archeologisch rapport

rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft wordt vastgesteld, die naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.7 archeologische verwachting

waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt.

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.11 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.12 beperkt kwetsbaar object

beperkt kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.13 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bevi-inrichting

een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 bijbehorend bouwwerk

de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.24 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.25 cultuurhistorische waarde

de waarde die kan worden toegekend aan een object, gebouw, terrein of structuur op basis van zijn sociaal-historische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouwhistorische, archeologische of historisch-geografische karakteristiek.

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.27 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel in auto's, boten, motoren, caravans, grove bouwmaterialen en explosiegevaarlijke stoffen.

1.28 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.29 extensieve dagrecreatie

de niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 horecabedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.32 kantoor

een voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in

ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.33 kegelschip

schip dat door het verplicht voeren van 1, 2 of 3 blauwe kegels ('s nachts: blauwe seinlichten) aangeeft gevaarlijke lading te vervoeren.

1.34 kwetsbaar object

kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.35 ligplaats

gelegenheid om met een schip te liggen.

1.36 MIRT Lekkanaal

Het project Lekkanaal: 3e kolk Beatrixsluis en verbreding kanaalzijde/uitbreiding ligplaatsen zoals opgenomen in het Meerjaren Investeringsprogramma Ruimte en Infrastructuur. Zie ook http://mirt2016.mirtoverzicht.nl/mirtgebieden/project_en_programmabladen/110.aspx

1.37 NEN

de door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.38 nutsvoorzieningen

de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.39 opstelplaats

een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine door middel van het opstellen van een hijskraan.

1.40 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.41 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.42 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd:
      • het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).
1.43 risicovolle inrichting

een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen of LNG tankstations.

1.44 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels deel uitmaakt.

1.45 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.46 standplaats

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel aanbieden van diensten gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

1.47 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.48 Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.49 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Windturbine

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbine' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de opwekking van windenergie door middel van windturbines van hetzelfde merk en afmeting met een maximaal gezamenlijk vermogen van 13 MW;
  • b. wegen met een maximale breedte van 5 m en (onderheide) opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines;
  • c. waterpartijen, watergangen, (natuurvriendelijke) oevers, taluds, voorzieningen voor waterhuishouding zoals gemalen, stuwen, duikers en ander kunstwerken voor de waterhuishouding;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, transformatorhuisjes, hekwerken, kabels en leidingen, kunstwerken, groen, water, voetpaden.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Windturbines
  • a. de bouwhoogte van een windturbine bedraagt ten minste de met de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • b. de bouwhoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • c. voor andere bouwwerken dan windturbines geldt het bepaalde in lid 3.2.2.

3.2.2 Overige bouwwerken
  • a. per windturbine is een gebouw ten behoeve van een transformatorstations toegestaan van ten hoogste 10 m² met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregel

Met betrekking tot het gebruik geldt dat de contour voor het plaatsgebonden risico ten hoogste 150 m (PR 10-6) respectievelijk 45 m (PR 10-5) bedraagt.

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd': tevens voor horeca uit ten hoogste categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': een nutsvoorziening;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - verkooppunt liquid natural gas': tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen met liquid natural gas (LNG);
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, reclame-uitingen, toegangswegen, voorzieningen voor waterhuishouding zoals gemalen, stuwen, duikers en ander kunstwerken voor de waterhuishouding.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. ter plaatse van de figuur 'gevellijn' dient ten minste één gevel van een bedrijfsgebouw voor minimaal 75% in de gevellijn te worden gebouwd;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mogen luifels of uitbouwen aan gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd met dien verstande dat de afstand uit de bouwvlakgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;'
  • e. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak;
  • f. de afstand tussen gebouwen onderling bedraagt ten minste 5 m.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het bedrijfsgebouw bedraagt ten hoogste 1,20 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het bedrijfsgebouw ten hoogste 2 m indien de afstand van de voorgevel van het bedrijfsgebouw tot de bestemmingsgrens meer dan 5 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken van de maximum bouwhoogte

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 4.2.1 voor het toestaan van een hogere bouwhoogte dan ter plaatse is aangeduid met inachtneming van de volgende regels:

  • a. overschrijding van de bouwhoogte is toegestaan tot een maximum van:

Maximum bouwhoogte verbeelding   Afwijking mogelijk tot ten hoogste  
8 m   12 m  
12 m   18 m met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijking tot 16 meter', afwijking tot ten hoogste 16 m is toegestaan.  
16 m   24 m , met dien verstande dat:
a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen afwijking bouwhoogte mogelijk', geen afwijking van de bouwhoogte is toegestaan.
b. een hoogte accent is toegestaan van maximum 40 m over een oppervlakte van 25% van het bouwvlak en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoogteaccent'.  

  • b. omgevingsvergunning kan worden verleend met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
    • 2. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
    • 3. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen;
    • 4. dit niet ten koste gaat van de beeldkwaliteit van het bedrijvenpark, de Beatrixsluis en de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

4.3.2 Afwijken van het maximum bebouwingspercentage

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 4.2.1 voor het toestaan van een hoger bebouwingspercentage dan ter plaatse is aangeduid met inachtneming van de volgende regels:

  • a. overschrijding van het maximum bebouwingspercentage is toegestaan tot een maximum van:

Maximum bebouwingspercentage verbeelding   Afwijking mogelijk tot ten hoogste  
60 %   70 %  
70 %   80 %  

  • b. omgevingsvergunning kan worden verleend met dien verstande dat:
    • 1. het maximum bebouwingspercentage in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
    • 2. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
    • 3. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen;
    • 4. dit niet ten koste gaat van de beeldkwaliteit van het bedrijvenpark, de Beatrixsluis en de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een toegangsweg tot een kruispunt bedraagt tenminste 30 m;
  • b. ten minste 5% van het bouwperceel dient onbebouwd en onverhard te zijn;
  • c. buitenopslag van goederen is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan indien de stapelhoogte van goederen meer dan 4 m bedraagt;
  • d. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan, met uitzondering van een inrichting als bedoeld in lid 4.1 onder f;
  • e. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • f. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • g. per bedrijf mag het bedrijfsgebonden kantoorvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak, met een maximum van 2.000 m².
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 4.1:

  • a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 4.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd.

4.5.2 Afwijken voor het toestaan van detailhandel in volumineuze goederen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 4.1 om detailhandel in volumineuze goederen toe te staan ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' met inachtneming van de volgende regels:

  • a. aangetoond wordt dat er een aantoonbaar tekort is aan vestigingsmogelijkheden voor detailhandel in volumineuze goederen en er in regionaal verband geen alternatieve vestigingsmogelijkheden zijn;
  • b. de nieuwvestiging maakt deel uit van een herstructureringsplan waarbij elders een detailhandelbestemming wordt opgeheven en er per saldo geen m2 worden toegevoegd.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijzigingsbevoegdheid voor risicovolle inrichtingen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de gronden met de bestemming Bedrijventerrein zodanig wijzigen dat risicovolle inrichtingen zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of – indien van toepassing – de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Bevi jo artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen:
    • 1. binnen het bouwperceel van de risicovolle inrichting;
    • 2. op gronden met de bestemming Groen, Verkeer en Water;
  • b. in de toelichting bij het wijzigingsbesluit dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.

4.6.2 Wijzigingsbevoegdheid naar Verkeer

Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de gronden met de bestemming Bedrijventerrein wijzigen naar de bestemming Verkeer om optimalisatie van de wegenstructuur mogelijk te maken met dien verstande dat de overschrijding ten koste van de bestemming Bedrijventerrein ten hoogste 4 m bedraagt.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - zoekgebied verkeer': tevens voor (ontsluitings)wegen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'langzaam verkeer', tevens een fietspad;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'brug': tevens een brug;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden: tevens voor behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, waaronder bunkers, kazematten en palengroepen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone': tevens voor een ecologische verbindingszone;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietsbrug': tevens een fietsbrug;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - rietoever op flauw talud': tevens voor de realisatie en instandhouding van een rietoever op flauw talud overeenkomstig het document 'aanvullende bestuursovereenkomst Lekkanaal - het Klooster voor landschappelijke inpassing Nieuwe Hollandse Waterlinie' dat is opgenomen in bijlage 4 bij de toelichting van dit plan;

alsmede voor:

  • j. wegen en opstelplaatsen ten behoeve van het onderhoud van windturbines en de rijksweg A27;
  • k. oeververbindingen;
  • l. geluidswerende voorzieningen;
  • m. waterlopen en waterpartijen;
  • n. extensieve dagrecreatie;
  • o. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, gemalen, stuwen, duikers en andere kunstwerken voor de waterhuishouding.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen ten behoeve van windturbines

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van de windturbines in de vorm van een transformatorstations van ten hoogste 10 m² met een maximale bouwhoogte van 3 m. Per windturbine is één gebouw in de vorm van een transformatorstation toegestaan.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van waterstaatkundige voorzieningen bedraagt ten hoogste 30 m;
  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van lichtmasten en geluidswerende voorzieningen ten hoogste 12 m.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

5.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod als bedoeld in lid 5.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  • d. onderdeel uitmaken van het MIRT Lekkanaal .

5.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de betekenis van de gronden als ecologische verbindingszone niet onevenredig wordt of kan worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel daarvan niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie waaronder bunkers, kazematten en palengroepen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - zoekgebied verkeer': tevens voor ontsluitingswegen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietsbrug': tevens een fietsbrug;
  • e. extensieve dagrecreatie.
6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
  • c. in afwijking van het gestelde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' maximaal 2 kazematten uit de Nieuwe Hollandse Waterlinie worden gebouwd;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b mogen ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' palengroepen uit de Nieuwe Hollandse Waterlinie worden gebouwd.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen;
  • f. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • h. werken of werkzaamheden, welke wijziging van de waterhuishoudkundige of de waterstanden beogen of ten gevolge hebben;
  • i. het bebossen van gronden die ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan niet als bosgronden konden worden aangemerkt.

6.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. onderdeel uitmaken van het MIRT Lekkanaal.

6.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, middenbermen, voet- en fietspaden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietsbrug': tevens een fietsbrug;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, water, voorzieningen voor waterhuishouding zoals gemalen, stuwen, duikers en ander kunstwerken voor de waterhuishouding.
7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  • b. verkeer te water;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'brug': tevens een brug;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden: tevens voor behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie waaronder bunkers, kazematten en palengroepen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone': tevens voor een ecologische verbindingszone;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietsbrug': tevens een fietsbrug;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - kegelligplaats'; tevens ligplaatsen voor kegelschepen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - rietoever op flauw talud': tevens de realisatie en instandhouding van een rietoever op flauw talud overeenkomstig het document 'aanvullende bestuursovereenkomst Lekkannaal - het Klooster voor landschappelijke inpassing Nieuwe Hollandse Waterlinie' dat is opgenomen in bijlage 4 bij de toelichting van dit plan en is uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan dat is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting van dit plan;
  • i. ondergeschikt groen;
  • j. bruggen ten behoeve van langzaam verkeer;
  • k. afmeervoorzieningen;
  • l. voorzieningen voor waterhuishouding zoals gemalen, stuwen, duikers en ander kunstwerken voor de waterhuishouding.
8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van waterstaatkundige voorzieningen bedraagt ten hoogste 30 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

8.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod als bedoeld in lid 8.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  • d. onderdeel uitmaken van het MIRT Lekkanaal.

8.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de betekenis van de gronden als ecologische verbindingszone niet onevenredig wordt of kan worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel daarvan niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 9 Waterstaatkundige voorzieningen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaatkundige voorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterstaatkundige functies;
  • b. verkeer te water;
  • c. de aanleg en instandhouding van waterstaatkundige werken, zoals (regionale) waterkeringen, kades en dergelijke;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - zoekgebied verkeer': tevens voor ontsluitingswegen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'brug': tevens een brug;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': tevens behoud en instandhouding van cultuurhistorisch waardevolle waterstaatkundige voorzieningen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'sluis': een sluizencomplex met gebouwen ondersteunend aan de waterstaatkundige voorzieningen en bijbehorende parkeervoorzieningen;
  • h. ligplaatsen met bijbehorende voorzieningen en bouwwerken, voor de beroepsvaart;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - kegelligplaats'; tevens ligplaatsen voor kegelschepen;
  • j. afmeervoorzieningen;
  • k. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals borden, seinen, verlichting en maximaal één radarpost;

alsmede:

  • l. extensief agrarisch medegebruik;
  • m. groenvoorzieningen;
  • n. verkeersvoorzieningen in de vorm van ontsluitingswegen, bruggen en voet- en fietspaden.
9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'sluis' bedraagt de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 45 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a bedraagt de goothoogte van gebouwen ondersteunend aan de waterstaatkundige voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'sluis' ten hoogste 6 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' bedraagt de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 20 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verlichting, verkeersbegeleiding en bebakening bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 10 Waarde - Archeologie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere, op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwwerken waarvoor graaf- en/of heiwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde' zoals in navolgende tabel is aangegeven:

Aanduiding   Maximaal toegestane verstoring  
specifieke vorm van waarde - JF0   0,30 m - maaiveld  
specifieke vorm van waarde - JF0r   0,30 m - maaiveld  
specifieke vorm van waarde - WS0   0,25 m - NAP  
specifieke vorm van waarde - WS1   0,75 m - NAP  
specifieke vorm van waarde - WS2   1,25 m - NAP  
specifieke vorm van waarde - WS1r   0,75 m - NAP  
specifieke vorm van waarde - WS2r   1,25 m - NAP  
specifieke vorm van waarde - DZ0   1,25 m - NAP  
specifieke vorm van waarde - DZ1   2,00 m - NAP  
specifieke vorm van waarde - VP1   0,30 m - maaiveld  
specifieke vorm van waarde - VP2   0,30 m - maaiveld  
specifieke vorm van waarde - VP3   0,30 m - maaiveld  
specifieke vorm van waarde - VPWS   1,25 m - NAP  

een rapport te overleggen waarin:

  • a. de aanwezigheid van archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

10.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in sublid 10.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

10.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in sublid 10.2.1 en 10.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij:

  • a. de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid; en
  • b. gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Behoudens het bepaalde in sublid 10.3.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op en in de in lid 10.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het ophogen van de bodem dieper dan in navolgende tabel is aangegeven:

Aanduiding   Maximaal toegestane verstoring  
specifieke vorm van waarde - JF0   0,30 m - maaiveld  
specifieke vorm van waarde - JF0r   0,30 m - maaiveld  
specifieke vorm van waarde - WS0   0,25 m - NAP  
specifieke vorm van waarde - WS1   0,75 m - NAP  
specifieke vorm van waarde - WS2   1,25 m - NAP  
specifieke vorm van waarde - WS1r   0,75 m - NAP  
specifieke vorm van waarde - WS2r   1,25 m - NAP  
specifieke vorm van waarde - DZ0   1,25 m - NAP  
specifieke vorm van waarde - DZ1   2,00 m - NAP  
specifieke vorm van waarde - VP1   0,30 m - maaiveld  
specifieke vorm van waarde - VP2   0,30 m - maaiveld  
specifieke vorm van waarde - VP3   0,30 m - maaiveld  
specifieke vorm van waarde - VPWS   1,25 m - NAP  

  • b. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

10.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het in sublid 10.3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen vergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende vergunning;
  • d. onderdeel uitmaken van het MIRT Lekkanaal.

10.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.3.1 kan pas worden verleend:

  • a. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  • b. nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  • c. nadat ter beoordeling van het archeologisch rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.

10.3.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 10.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door:

  • a. De bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. De bestemming 'Waarde - Archeologie' aan gronden, grenzend aan deze bestemming, toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 11 Waarde - Archeologie - 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere, op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en waarvoor graaf- en/of heiwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 30 cm beneden maaiveld, een rapport te overleggen waarin:

  • a. de aanwezigheid van archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

11.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in sublid 11.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

11.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in sublid 11.2.1 en 11.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij:

  • a. de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid; en
  • b. gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Behoudens het bepaalde in sublid 11.3.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op en in de in lid 11.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm en met een oppervlakte van meer dan 500 m², waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het ophogen van de bodem;
  • b. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

11.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het in sublid 11.3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen vergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende vergunning
  • d. onderdeel uitmaken van het MIRT Lekkanaal.

11.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.3.1 kan pas worden verleend:

  • a. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  • b. nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  • c. nadat ter beoordeling van het archeologisch rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.

11.3.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 11.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:

  • a. De bestemming 'Waarde - Archeologie - 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. De bestemming 'Waarde - Archeologie - 1' aan gronden, grenzend aan deze bestemming, toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 12 Waarde - Archeologie - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere, op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en waarvoor graaf- en/of heiwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 3 m beneden maaiveld, een rapport te overleggen waarin:

  • a. de aanwezigheid van archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

12.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in sublid 12.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

12.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in sublid 12.2.1 en 12.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij:

  • a. de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid; en
  • b. gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Behoudens het bepaalde in sublid 12.3.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op en in de in lid 12.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 3 m en met een oppervlakte van meer dan 2.500 m², waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het ophogen van de bodem;
  • b. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

12.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het in sublid 12.3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen vergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende vergunning;
  • d. onderdeel uitmaken van het MIRT Lekkanaal.

12.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.3.1 kan pas worden verleend:

  • a. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  • b. nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  • c. nadat ter beoordeling van het archeologisch rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.

12.3.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 12.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
12.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:

  • a. De bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. De bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' aan gronden, grenzend aan deze bestemming, toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 13 Waarde - Cultuurhistorie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming de van de op deze gronden voorkomende cultuurhistorische waarden van:

  • a. de Nieuwe Hollandse Waterlinie in de vorm van het samenhangend waterstaatkundig stelsel van watergangen, dijken, sluizen, dijken, dammen en inundatiekommen;
  • b. de middeleeuwse ontginningenstructuur met oorspronkelijk slotenpatroon en verkavelingsstructuur, de uiterwaarden van de Lek, de Plofsluis, en de Houtense Wetering.
13.2 Omgevingsvergunning voor het slopen
13.2.1 Sloopverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden bouwwerken met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag geheel of gedeeltelijk te slopen.

13.2.2 Uitzondering op het sloopverbod

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.2.1is niet vereist voor:

  • a. het (gedeeltelijk) slopen van bouwwerken binnen de bestemming Bedrijventerrein;
  • b. sloopwerkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. het slopen ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag;
  • d. het slopen van bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
  • e. sloopwerkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde omgevingsvergunning.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm (zoals diepploegen) en ontginnen;
  • c. graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater, aanleggen van drainage, uitgezonderd het vervangen van bestaande drainage;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen en opgaand gewas, uitgezonderd erfbeplanting.

13.3.2 Uitzonderingen op aanlegverbod

Het verbod als bedoeld in lid 13.3.1is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  • d. onderdeel uitmaken van het MIRT Lekkanaal.

13.3.3 Voorwaarden van een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschappelijke kernkwaliteiten zoals omschreven in lid 13.1 en de daarbij behorende landschapselementen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 14 Waterstaat - Waterkering

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering mede bestemd voor de waterkering.

14.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en aangelegd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
14.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 14.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 15.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.

15.4.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de waterbeheerder.

15.4.3 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning.
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden genoemd onder a en c, welke door Rijkswaterstaat worden uitgevoerd;
  • d. onderdeel uitmaken van het MIRT Lekkanaal.

Artikel 15 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs;
  • b. de waterhuishouding;
  • c. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en het vergroten van de afvoercapaciteit;
  • d. de instandhouding van de waterstaatsdoeleinden in de vorm van de waterhuishouding of de bescherming en het behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed;
  • e. het verkeer te water;
  • f. met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
15.2 Bouwregels
  • a. in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd;
  • b. gebouwen mogen niet worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 30 m.
15.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 15.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits advies is verkregen van Rijkswaterstaat.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 15.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.

15.4.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de waterbeheerder.

15.4.3 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning.
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden genoemd onder a en c, welke door Rijkswaterstaat worden uitgevoerd;
  • d. onderdeel uitmaken van het MIRT Lekkanaal.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene bouwregels

17.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
17.2 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  • a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
17.3 Parkeerregeling
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Artikel 18 Algemene aanduidingsregels

18.1 Milieuzone - boringsvrije zone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – boringsvrije zone' zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor de bescherming van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening.

18.2 Milieuzone - drinkwaterwinning
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - drinkwaterwinning' geldt dat die gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede zijn aangewezen voor behoud van de kwaliteit van het oppervlaktewater als onderdeel van de drinkwatervoorziening.
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - drinkwaterwinning is geen gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan met nadelige effecten voor de drinkwatervoorziening.
18.3 Veiligheidszone - windturbine

Op de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' is de bouw van kwetsbare objecten niet toegestaan.

18.4 Vrijwaringszone - windturbine

Op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' is:

  • a. de overslag van de rotorbladen van de windturbines toegestaan;
  • b. de bouw van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan.
18.5 Veiligheidszone - LNG station 1

Op de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - LNG station 1' is de bouw van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan.

18.6 Veiligheidszone - LNG station 2

Op de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - LNG station 2' gelden de volgende regels:

  • a. bij nieuwvestiging binnen deze zone dient het betreffende bedrijf (bedijfs)noodplannen op te stellen voor de verschillende scenario's die het bedrijf kunnen bedreigen door het LNG tankstation;
  • b. nieuw te ontwikkelen bedrijfsgebouwen dienen in- en uitritten en nooduitgangen zoveel mogelijk dusdanig te situeren dat deze niet uitkomen aan de zijde van het LNG tankstation.
18.7 Overige zone - natuur, recreatie, cultuurhistorie en waterstaatkundig

Op de gronden met de aanduiding 'overige zone - natuur, recreatie, cultuurhistorie en waterstaatkundig' zijn inpassingsmaatregelen uit het Tracébesluit '3e Kolk Prinses Beatrixsluis' op het gebied van natuur, recreatie en cultuurhistorie alsmede waterstaatkundige voorzieningen toegestaan.

18.8 Overige zone - onderdoorgang

Op de gronden met de aanduiding 'overige zone - onderdoorgang' is de bouw van een onderdoorgang toegestaan waarbij geldt dat:

  • a. de volgende aansluitingen tot stand komen:
    • 1. het nieuwe Sluispad Zuid wordt op het nieuwe Sluispad Noord, de nieuwe Tiendkade en de nieuwe weg Prinses Beatrixsluis aangesloten, waarbij de doorgaande route langs het Lekkanaal onder de nieuwe sluishoofdbrug en verkeersbrug doorloopt;
  • b. de breedte van de onderdoorgang ten hoogste 8,5 m bedraagt;
  • c. de lengte van het gesloten deel van de onderdoorgang circa 30 m en de doorrijhoogte ten minste 4,5 m bedraagt.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

19.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 20 Algemene wijzigingsregels

20.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

20.2 Waterhuishouding

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van een gewijzigde waterhuishoudkundige situatie en bijbehorende inrichting van het gebied, indien

  • a. de nieuwe waterstaatkundige situatie in het plangebied uitvoerbaar is;
  • b. de cultuurhistorische waarden en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. burgemeester en wethouders hiertoe over een positief advies beschikken van de waterbeheerder
  • d. de werken aan de waterhuishouding nodig zijn in het kader van de uitvoering van het MIRT Lekkanaal.
20.3 Standplaatsen

Burgemeester en wethouders kunnen de gebiedsaanduiding 'Standplaats' toevoegen en aldaar tevens standplaatsen toestaan met dien verstande dat een standplaats inclusief bijbehorende voorzieningen zoals luifels, uitstallingen en vuilnisbakken, een oppervlakte heeft van maximaal 28 m².

Artikel 21 Overige regels

21.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

21.2 Watercompensatie

Binnen het plangebied dient overeenkomstig de verleende watervergunning van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden tenminste 17,7 ha oppervlaktewater gerealiseerd te worden en in stand gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
22.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Bedrijvenpark Het Klooster'.