direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rijnenburg, wijzigingsplan Nedereindseweg 516
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.WPRIJNNEDEREIND516-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de Nedereindseweg 516 in Utrecht. Het agrarisch bedrijf op deze locatie is volledig beëindigd. Initiatiefnemer wil de agrarische bestemming omzetten naar een woonbestemming. Dit past binnen de wijzigingsbevoegdheid zoals die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Rijnenburg, Utrecht'. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat deze ontwikkeling past binnen de wijzigingsbevoegdheid en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Nedereindseweg in Rijnenburg, ten zuidwesten van Utrecht in de gemeente Utrecht. Het plangebied is kadastraal bekend onder de gemeente Utrecht, sectie Z, perceelnummer 291. De oppervlakte van dit perceel bedraagt 8921 m2. Het plangebied is globaal begrensd door een watergang en de Nedereindseweg in het zuiden en agrarische percelen in het westen, noorden en oosten.

De volgende afbeeldingen geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNNEDEREIND516-VA01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNNEDEREIND516-VA01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Earth)

1.3 Geldende plannen

De gronden van het plangebied liggen binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Rijnenburg, Utrecht', vastgesteld op 5 maart 2015 door de raad van de gemeente Utrecht. De afbeelding hieronder geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Rijnenburg, Utrecht' weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNNEDEREIND516-VA01_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan Rijnenburg, Utrecht, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Enkelbestemming 'Agrarisch'
Voor de gronden van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven. De bestaande bebouwing is opgenomen in een royaal bouwvlak, waarbij uitgegaan wordt van de bestaande bebouwde oppervlakte vermeerderd met maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwvlak. De goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 meter en 10 meter. Tevens is geregeld dat de bedrijfsgebouwen in beginsel uit maximaal één bouwlaag mogen bestaan.

Het bestemmingsplan biedt in artikel 3.7, lid b de mogelijkheid om af te wijken middels een wijzigingsplan. In paragraaf 1.4 wordt er getoetst aan deze wijzigingsbevoegdheid.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'
Het gehele plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze dubbelbestemming is gericht op de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden. Inmiddels is deze dubbelbestemming vervangen door een nieuwe regeling in het bestemmingsplan 'Algemene regels Utrecht'.

Dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'
Het zuidelijke, oostelijke en westelijke deel van het plangebied grenzend aan de Nedereindseweg of een watergang zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud en de bescherming van de aanwezige landschappelijke waarden.

Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'
De gronden aangrenzend aan het water aan de zuidkant van het plangebied zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het in stand houden en het onderhoud van de waterkering, naast de andere daar voorkomende bestemmingen.

Daarnaast is het bestemmingsplan 'Algemene regels Utrecht', vastgesteld op 2 februari 2022, van kracht. Dit plan is gericht op het uniformeren van de algemene regels over het bouwen en het gebruik. Zo voorziet dit bestemmingsplan in een uniforme parkeerregeling en is er een regeling opgenomen met betrekking tot woningvorming en omzetting van woonruimten, aangezien dit de leefomgeving kan aantasten. Ook voorziet het in een regeling voor de bescherming van archeologische waarden, waarbij het plangebied onderdeel is van 'overige zone - archeologische verwachting 3'.

Met het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid, opgenomen in artikel 3.7, lid b kan de beoogde ontwikkeling mogelijk gemaakt worden. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken is een wijzigingsplan nodig, waarin getoetst wordt aan de gestelde voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet hier in.

1.4 Wijzigingsbevoegdheid

In de regels van het bestemmingsplan 'Rijnenburg, Utrecht' is in artikel 3.7 lid b een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het voorgenomen plan mogelijk maakt. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen de agrarische bestemming wijzigen met in achtneming van de volgende regels:

b. De bestemming Agrarisch wordt gewijzigd in de bestemming Wonen waarbij één of meerdere extra woningen mogelijk zijn en het op de verbeelding aangegeven bouwvlak komt te vervallen, onder de voorwaarden dat:

    • 1. het agrarisch bedrijf volledig is beëindigd;
    • 2. alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. Bij sloop gelden de volgende voorwaarden:
      • wanneer 1000 m2 tot 2500 m2 aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan;
      • wanneer 2500 m2 tot 4000 m2 aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan;
      • wanneer er 4000 m2 of meer aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan;
      • afwijking van de bovengenoemde maatvoering is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
      • de maximale inhoud van een woning 600 m3 bedraagt, exclusief bijbehorende bouwwerken;
      • de maximale inhoud van een woning mag 800 m3 bedragen, exclusief bijbehorende bouwwerken, mits dit niet stuit op onevenredig bezwaren van stedenbouwkundige en milieutechnische aard.
      • de nieuwe woning (of woningen) wordt/worden gesitueerd op de voormalige bedrijfskavel;
      • omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
      • er geen belemmeringen zijn van milieutechnische aard, zoals wegverkeerslawaai.


Planspecifiek
In de wijzigingsbevoegdheid worden voorwaarden gesteld waar aan voldaan moet worden. Zoals hieronder beschreven wordt aan al deze voorwaarden voldaan.

1) Het agrarisch bedrijf op de planlocatie is al voor een periode van 10 jaar volledig beëindigd. Het onderhavige initiatief betreft het omzetten van de agrarische bestemming in een woonbestemming.

2) Om de huidige cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied in kaart te brengen is er een cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd door Bureau Helsdingen, zie hiervoor bijlage 6 en paragraaf 5.13. Uit deze rapportage blijkt dat het agrarisch ensemble met bebouwing van hoge cultuurhistorische waarden is. Zo wordt de bouwmassa van zowel het achterhuis als de voormalige wagenschuur hoog gewaardeerd (categorie 1; hoge monumentwaarden, deze zijn van cruciaal belang voor de structuur of de betekenis van het object of gebied), terwijl het boenhok tegen de wagenschuur, de hooiberg en de varkensstal achter de wagenschuur positief zijn gewaardeerd (categorie 2; positieve monumentwaarden, deze zijn van belang voor de structuur of de betekenis van het object of gebied).

Gezien het feit dat het gaat om cultuurhistorisch waardevolle bebouwing kan de meeste bebouwing behouden blijven, met uitzondering van de mestsilo en de golfplaten loods achter op het terrein.

Met het voorliggende plan wordt een passende opvolgfunctie aan de voormalige agrarische gronden toegekend. Om de bebouwing in gebruik te nemen dient deze eerst hersteld/gerenoveerd te worden, daarmee wordt voorkomen dat de agrarische bebouwing in verval raakt. Op deze manier zullen de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het erf behouden blijven en versterkt worden.

In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op het aspect 'bedrijven en milieuzonering' en in hoeverre de beoogde ontwikkeling nadelig effect heeft op de in de nabijheid gevestigde bedrijven. In hoofdstuk 5 zijn tevens de diverse milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld, zoals geluid, bodem en externe veiligheid. Hieruit blijkt dat er voor de woning geen belemmeringen zijn van milieutechnische aard en er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Plangebied
Het beoogde plan is in lijn met de nationale belangen, al is de NOVI niet direct van toepassing op het onderhavige initiatief. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2012) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro, 2012)

In de Wet ruimtelijke ordening zijn de besluitmogelijkheden van gemeenten begrensd om nationale belangen te borgen of te beschermen. Wanneer namelijk nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels stellen over de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, oftewel de AMvB Ruimte) zijn nationale belangen beschreven die om bescherming van het Rijk vragen, zoals bijvoorbeeld de 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Voor deze belangen is het Rijk namelijk verantwoordelijk. Verder zijn in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) nadere regels opgenomen voor onder andere militaire terreinen, radarverstoringsgebieden, reserveringen voor spoor en wegen en buisleidingen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden, zoals de gemeente Utrecht, beleidsruimte.

Plangebied
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten die zijn aangewezen in het Barro. Dit geldt ook voor de Rarro. Daarbij is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet van nationaal belang is. Vanuit het Barro en Rarro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.

Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.

De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.

Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.

Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord of kaartbeeld vastgelegd, waaronder de provincie Utrecht.

Plangebied
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij twaalf woningen.

De ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging waarbij de agrarische bestemming wordt omgezet in een woonbestemming. Het aantal woningen, één, blijft gelijk. Gezien de beperkte omvang kan deze ontwikkeling als een niet-stedelijke ontwikkeling worden gezien. Daarom is het niet noodzakelijk om het plan te toetsen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.1.4 Structuurvisie Ondergrond

In 2018 hebben de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Economische Zaken en Klimaat de Structuurvisie Ondergrond opgesteld.

De Structuurvisie Ondergrond gaat over de nationale belangen van de drinkwatervoorziening en de energievoorziening, en de weging van beide belangen ten opzichte van elkaar. Het gaat bijvoorbeeld over grondwaterwinning, gaswinning, geothermie en het opslaan van CO2. Deze Structuurvisie beoogt duidelijkheid te verschaffen over de mogelijke combinatie van grondwaterwinning en mijnbouwactiviteiten en tegelijkertijd beide belangen in voldoende mate te dienen. Dat betekent dat er steeds gezocht is naar de balans tussen enerzijds het beschermen van het grondwater voor de toekomstige drinkwatervoorziening en anderzijds het benutten van de ondergrond voor de - transitie naar een duurzame - energievoorziening. In de structuurvisie wordt aangegeven waar activiteiten in de ondergrond ruimtelijk uitgesloten of gecombineerd kunnen worden, nog voorafgaand aan een concreet initiatief.

Plangebied
Gezien de schaal en het karakter van de voorgenomen ontwikkeling is de Structuurvisie Ondergrond niet van toepassing.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening

Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vormgegeven worden. De Omgevingsverordening is in maart 2022 vastgesteld. De Omgevingsverordening treedt tegelijk met de Omgevingswet in werking.

In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich meebrengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.

Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:

  • extra woningen die gebouwd moeten worden;
  • toename van werkgelegenheid;
  • toename van verkeer;
  • energietransitie;
  • klimaatverandering;
  • verandering in de landbouw;
  • versterking van natuur en recreatief groen.

Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.

Uitwerking beleid in 7 thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's.

1. Stad en land gezond
Dit thema gaat over milieu, gezondheid, recreatie en toerisme. Provincie Utrecht wil graag voor de woon-, werk-, en leefgebieden bereiken dat deze gezond zijn en uitnodigen tot bewegen. In en rondom steden en dorpen moeten voldoende groene gebieden zijn om te recreëren.

2. Klimaatbestendig en waterrobuust
Dit thema gaat over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem, een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving en een perspectief voor bodemdalingsgebieden. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er bescherming is tegen overstromingen, een tekort aan zoetwater of de gevolgen van extreem weer (wateroverlast en hitte).

3. Duurzame energie
Dit thema gaat over het stimuleren van energiebesparing en het opwekken van duurzame energie uit wind, zon, bodem en water.

4. Vitale steden en dorpen
Dit thema gaat over ruimte voor wonen en leven en ruimte voor werken en winkelen. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat nieuwe woningen en bedrijven vooral komen op plekken binnen de bebouwde kom. Ook is het belangrijk dat deze plekken goed bereikbaar zijn met trein, bus, tram en fiets. Prioritaire locaties voor grootschalige integrale ontwikkeling zijn onder meer Leidsche Rijn, Utrecht Centraal Station (Beurskwartier/Lombokplein en Merwedekanaalzone), Lunetten-Koningsweg en Utrecht Science Park/Rijnsweerd.

5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar
Dit thema gaat over een goed bereikbare provincie, ontwikkeling bij knooppunten en optimalisatie van netwerken, wegen, OV en fiets. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er nieuwe verbindingen voor openbaar vervoer en (snel)fietspaden komen tussen de woon-, werk-, en leefgebieden. Daarbij moet er beter gebruik gemaakt worden van bestaande wegen.

6. Levend landschap, erfgoed en cultuur
Dit thema gaat over aantrekkelijke landschappen en een toegankelijke cultuur en waardevol erfgoed. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat veel mensen kunnen genieten van de landschappen, waterlinies, forten, kastelen en buitenplaatsen. Ook is belangrijk dat het cultuuraanbod (zoals festivals en musea) meegroeit met het aantal inwoners.

7. Toekomstbestendige natuur en landbouw
Dit thema gaat over een robuuste natuur met hoge biodiversiteit en een duurzame landbouw. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat de natuur wordt beschermd en nieuwe natuurgebieden worden aangelegd die elkaar verbinden. Verder worden boeren geholpen om een omslag te maken naar kringlooplandbouw.

Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.

Uitvoering
In drie regio's werkt Provincie Utrecht het beleid verder uit. De samenhang tussen de thematische ambities krijgt hier aandacht. Voor Utrecht is de regio U16 van belang. In deze uitwerking gaat het over de verstedelijkingsstrategie. De verwachting is dat er tot 2040 in de regio ongeveer 99.000 tot 125.000 extra woningen nodig zijn. Na 2040 tot 2050 is er verdere ruimte voor woningbouw onder meer over ontwikkelingen langs de A12 tussen knooppunten Lunetten en Oudenrijn en het benutten van bestaande OV-knooppunten in de regio.

Plangebied
Het beoogde plan heeft raakvlak met punten 2, 4 en 6. Hieronder worden deze verder besproken.

Punt 2 gaat in op klimaatbestendig en waterrobuust bouwen. Het beoogde plan draagt bij aan de duurzaamheidsdoelen van de gemeente en de nationale doelstellingen rondom duurzaamheid. En daarmee ook aan de provinciale doelstellingen. Hier wordt dieper op ingegaan in paragraaf 5.11 en paragraaf 5.17 en 5.18.

Punt 4 gaat in op ruimte scheppen voor wonen, werken, winkelen en leven binnen de provincie. In de provincie Utrecht zijn er tot 125.000 woningen nodig, het beoogde plan heeft een beperkte invloed op het verlichten van de woningproblematiek. Het beoogde plan maakt namelijk één burgerwoning mogelijk op een relatief korte afstand van de bebouwde kom van Utrecht. Hiermee sluit het beoogde plan aan op de wens van de provincie.

Punt 6 gaat in op cultuurhistorie en het behouden van erfgoed binnen de provincie. Voor dit plan is een cultuurhistorisch onderzoek opgesteld, zie bijlage 6 en paragraaf 5.13, om de cultuurhistorische waarde van het plangebied en de bebouwing ter plaatse te bepalen. Uit dit onderzoek blijkt dat een aantal gebouwen binnen het plangebied als cultuurhistorisch waardevol/belangrijk (hoge en positieve monumentwaarden) bestempeld kan worden. Deze waardevolle gebouwen blijven behouden met het beoogde plan en de uitstraling van het erf wordt niet aangetast. Tevens worden de kernkwaliteiten van het landschap in de omgeving van het plangebied, het Groene Hart niet aangetast. De Kernkwaliteiten van het Groene Hart zijn de openheid, het veenweidekarakter, de landschappelijke diversiteit en de rust en stilte. De provincie Utrecht heeft de ambitie om de kernkwaliteiten van de landschappen te behouden en door ontwikkelen. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het karakteristieke profiel. Hiernaast worden de overtollige en niet-monumentale bedrijfsbebouwing gesloopt, waardoor het de openheid van het Groene Hart lichtelijk versterkt kan worden. De ontwikkeling heeft, gelet op de aard en omvang, verder geen invloed op de hiervoor genoemde samenhangende stelsels. Het beoogde plan is daarmee in lijn met het provinciale beleid.

Gesteld kan worden dat het beoogde plan in lijn is met het provinciale beleid van de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Coalitieakkoord 'Investeren in Utrecht: kiezen voor gelijke kansen, betaalbaar wonen en klimaat'

Op 1 juni 2022 is het coalitieakkoord gepresenteerd. In het coalitieakkoord staat aan welke onderwerpen de coalitiepartijen GroenLinks, D66, PvdA, Student&Starter en ChristenUnie de komende jaren in Utrecht willen werken. In Utrecht wordt gebouwd, gewerkt en geleefd. Het gaat goed met veel inwoners. Maar er zijn ook Utrechters die moeite hebben mee te komen in de maatschappij. De coalitiepartijen willen werken aan gelijke kansen, betaalbare woningen en het klimaat:

De groeiende ongelijkheid in de stad
De coalitiepartijen zetten een stap extra voor Utrechters die steun in de rug nodig hebben. De aandacht gaat vooral uit naar Utrechters bij wie het niet vanzelf goed gaat. Voor de doelen en maatregelen in het coalitieakkoord geldt het principe 'ongelijk investeren voor gelijke kansen'. Sociale en ruimtelijke vraagstukken gaan hier hand in hand: een prettige en veilige leefomgeving met voldoende voorzieningen, goed onderwijs, een stage of baan en (mentale) gezondheid zijn hierbij allemaal belangrijk.

De grote woningnood
Met een sociaal volkshuisvestingsbeleid willen de coalitiepartijen ervoor zorgen dat mensen in onze stad kunnen blijven wonen of kunnen komen wonen. De coalitiepartijen vinden het belangrijk dat Utrecht een leefbare, betaalbare, duurzame en gezonde stad is en blijft. Groei is geen doel op zich, het moet duurzaam in balans zijn. Dat betekent dat er ruimte moet zijn voor zowel rust als reuring. Het houdt ook in dat woningen duurzaam, betaalbaar en van goede kwaliteit zijn. En het betekent ook dat er genoeg voorzieningen in de wijken zijn. Het grote tekort aan betaalbare woningen vergroot de ongelijkheid tussen mensen. Daarom grijpen de coalitiepartijen in bij grote ongelijkheid op de woningmarkt. Ook hier is extra aandacht voor groepen die niet automatisch de ruimte krijgen, zoals mensen met lage inkomens, studenten, daklozen, starters en ouderen.

De klimaatcrisis
De coalitiepartijen kiezen voor stevige maatregelen om een bijdrage te leveren aan het aanpakken van de klimaatcrisis. De coalitiepartijen benutten alle mogelijkheden voor duurzame energieproductie binnen de Utrechtse gemeentegrenzen en gaan met bewoners en ondernemers ambitieus aan de slag met energiebesparing. Nieuwbouw is energiezuinig en klimaatadaptief en de coalitiepartijen gaan actief aan de slag met geothermie en aquathermie. De coalitiepartijen blijven investeren in lopen, fietsen, openbaar vervoer en elektrisch rijden om de brandstofmotor uit de stad te laten verdwijnen en om een bijdrage te leveren aan de wereldwijde klimaataanpak. De coalitiepartijen geven groen in de stad een flinke impuls en maken de openbare ruimte zoveel mogelijk publiek toegankelijk. Rond de stad creëren de coalitiepartijen natuur en landschap van groter formaat met een combinatie van natuur, recreatie en energieproductie.

Naast deze 3 grote opdrachten zien de coalitiepartijen ook veel kansen voor Utrecht. Utrecht is een (veer)krachtige stad. Kennisinstituten, bedrijven en maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met gezondheid voegen zich samen in onze stad en regio. Dit past heel goed bij het doel dat de gemeente Utrecht al jaren heeft: gezond stedelijk leven voor iedereen mogelijk maken. Samenwerking met (maatschappelijke) partners op het thema gezondheid is één van de manieren om de grote uitdagingen van onze tijd aan te pakken.

Plangebied
Met het omzetten van de agrarische bestemming in een reguliere woonbestemming, wordt er ruimte gecreëerd voor nieuwe inwoners. Vanuit de gedachte dat er plaats is in Utrecht voor iedereen, is de ontwikkeling in lijn met het coalitieakkoord. Bovendien past het initiatief binnen de duurzaamheidsdoelstellingen, doordat efficiënt van de bestaande bebouwing gebruik wordt gemaakt. Daarnaast worden de nodige duurzaamheidsmaatregelen overwogen, zoals zonnepanelen en hergebruik van materialen.

2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht

In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:

  • 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
    Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 455.000 inwoners in 2040. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
  • 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
    Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
  • 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
    In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.

De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: https://omgevingsvisie.utrecht.nl/.

Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.

2.3.2.1 De koers

Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie 2040 'Utrecht dichtbij: de tien-minutenstad' (hierna: RSU 2040). De RSU 2040 is één van de koersdocumenten van de Omgevingsvisie Utrecht. Daarmee maakt de RSU 2040 deel uit van één van de instrumenten van de Omgevingswet, die op 1 juli 2022 in werking treedt. Dat betekent dat de ambities uit de RSU 2040 doorwerken in de regels die vanaf 1 juli 2022 in het omgevingsplan zullen worden vastgelegd. De RSU 2040 is op 15 juli 2021 vastgesteld en bevat uitgangspunten voor een gezonde groei en ontwikkeling van de stad tot 2040. In de strategie verbinden we belangrijke thema's met elkaar, zoals mobiliteit, economie, voorzieningen, wonen, energie, groen, sport en ontspanning en werk. Ook is beschreven hoe Utrecht zich kan ontwikkelen tot tien-minutenstad. Daarmee zorgt de gemeente ervoor dat de groei van het aantal inwoners en woningen in balans blijft met een toename van groen in de stad, met een groei van banen en voorzieningen, met een passende infrastructuur voor verkeer en vervoer en met de ambities op basis van de energietransitie.

Om bij de groei de specifieke kwaliteiten van de stad te behouden, kiezen we ervoor een stad te zijn waarin alle belangrijke functies voor dagelijks gebruik dichtbij de woon- en werkomgeving te vinden zijn: Utrecht, de tien-minutenstad. Daarbij zijn twee hoofdstructuren leidend voor het ordenen van de nieuwe plekken in de stad, namelijk de groenstructuur en de mobiliteitsstructuur. Groen, landschap en water in en rond de stad zijn een voorwaarde voor gezonde stedelijke ontwikkeling, voor groenbeleving en recreatie, maar ook voor bijvoorbeeld klimaatadaptatie en biodiversiteit. Daarmee wordt de bestaande stad ook versterkt. Er worden functies toegevoegd en de kwaliteit van de stad wordt verbeterd.

We maken de keuze om de groei van de stad op een aantal plekken in de stad te concentreren, waar hoge bouwvolumes worden gerealiseerd. Daarmee verandert Utrecht van een stad met één centrum naar een stad met meerdere centra. Op deze nieuwe knooppunten komen veel verschillende stedelijke functies samen: een mix van wonen, werken, voorzieningen en groen. Hierdoor beperkt de gemeente ook de groei van het aantal vervoersbewegingen.

De Merwedekanaalzone, het Jaarbeursterrein en Leidsche Rijn zijn gebieden waar komende jaren veel gebouwd wordt. Maar er wordt ook gebouwd op kleinere plekken, zoals bij de 2e Daalsedijk en het Kruisvaartterrein. Ook in de binnenstad, het stationsgebied, het Utrecht Science Park, Leidsche Rijn Centrum en Papendorp is ruimte voor extra woningen, winkels en bedrijven. En voor cultuur en maatschappelijke instellingen.

Omdat er met de met de ambities van de RSU 2040 veel geld gemoeid gaat, is in de RSU 2040 ook een investeringsstrategie opgenomen. Daarnaast is een uitvoeringsstrategie opgesteld, waarin staat welke ontwikkelingen als eerste plaatsvinden en in welke tijdsvolgorde de stad zich tot 2040 ontwikkelt. Ook heeft de gemeenteraad op 12 maart 2020 het koersdocument Leefbare stad en maatschappelijke voorzieningen vastgesteld. Hierin staan de ontwikkelopgaven voor scholen, sportplekken en andere maatschappelijke voorzieningen. Het document Gezondheid voor iedereen, volksgezondheidbeleid 2019-2023 is ook onderdeel van de koers. Zie hiervoor paragraaf 2.3.2.2.6.

Plangebied
Het plangebied maakt geen deel uit van de ontwikkelopgaves uit de RSU. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is de RSU niet specifiek van toepassing. Wel wordt mogelijk bijgedragen aan perspectief op wonen en duurzaamheid.

2.3.2.2 Thematisch beleid
2.3.2.2.1 Wonen

Woonvisie Utrecht beter in balans
De woonvisie Utrecht beter in balans is op 18 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die gevolgd worden en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:

  • Versnellen en (langdurig) verhogen bouwproductie; we benutten de groei van onze stad om onze partners te stimuleren de bouwproductie hoog te houden om aan te sluiten op de gezamenlijke ambities. Daarmee werken we naar streefpercentages voor de lange termijn.
  • Meer gemengde wijken; de Utrechtse wijken krijgen meer een mix van woonsegmenten waar sociale huur tot duurdere koopwoningen zijn te vinden.
  • Doorstroming; gemengde projecten, verhuisketens en toename van kwalitatief goede woningen in de middencategorie zorgen voor een betere doorstroming.
  • Een (t)huis voor iedereen; we streven naar een passend woningaanbod binnen een redelijke termijn voor alles (toekomstige) inwoners van Utrecht, ook voor de mensen die daar (tijdelijk) zelf niet in kunnen voorzien.
  • Duurzaamheid en toekomstbestendigheid; we bouwen aan een duurzamere woningvoorraad en richten ons op thema's als energieneutraliteit en terugdringing gasaansluitingen.

Plangebied
Het voorgenomen plan voorziet in het omzetten van de agrarische bestemming in een woonbestemming. Dit bevordert de doorstroming en een (t)huis voor iedereen. De beoogde ontwikkeling past daarmee binnen de kaders van de woonvisie.

Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, onttrekken, samenvoegen, woningvormen en kadastraal splitsen van woningen is per 1 juli 2019 gewijzigd met de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Utrecht en de uitwerking hiervan in de beleidsregels Wijziging samenstelling van de woningvoorraad (woningsplitsen en omzetten). Omdat er in Utrecht schaarste is in alle segmenten van de woningvoorraad en daarnaast de leefbaarheid in alle wijken onder druk staat, heeft de gemeenteraad met de nieuwe Huisvestingsverordening de gehele woningvoorraad als vergunningplichtig aangewezen.

Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, wordt daarnaast in lijn van 'Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht' in alle bestemmingsplannen een regeling opgenomen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn en op de Huisvestingsverordening 2019 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad.

De beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woningvoorraad (woningsplitsen en omzetten)' zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woningvorming is neergelegd in die beleidsregels.

Plangebied
In het voorliggende geval is er sprake van het omzetten van de agrarische bestemming in een woonbestemming, via een wijzigingsbevoegdheid in het huidige bestemmingsplan Rijnenburg, Utrecht. Daarmee is het initiatief in lijn met het huisvestingsbeleid.

2.3.2.2.2 Natuur

Bomenbeleid Utrecht (2009) aangevuld september 2018
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Hierop is een aanvulling gedaan op 27 september 2018 voor een herplantplicht. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:

  • Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren.
  • De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.

Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.

Plangebied
Binnen het plangebied zijn bestaande bomen aanwezig die gehandhaafd worden. Ook wordt voorzien in een versterking van de bomenstructuur. In paragraaf 5.10 is een bomenparagraaf opgenomen, waarin een en ander nader wordt toegelicht.

Nota Utrechtse soortenlijst (2018)
Op 7 juni 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Utrechtse soortenlijst vastgesteld, ter bescherming en stimulering van de voor Utrecht belangrijke plant- en diersoorten en daarmee ter bevordering van de biodiversiteit in de stad. Onder de bescherming vallen 5 vogelsoorten, 3 vissoorten, 6 soorten wilde bijen, 40 plantensoorten en 10 paddenstoelsoorten. De Utrechtse soortenlijst wordt meegewogen bij de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Bij gebiedsontwikkelingen van derden wordt dringend geadviseerd om de Utrechtse soortenlijst bij de onderzoeken te betrekken.

Plangebied
Er is onderzoek gedaan naar aanwezige dier- en plantsoorten, in paragraaf 5.9 wordt verder op natuurbescherming ingegaan.

2.3.2.2.3 Bouwen

Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.

De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:

  • het plaatsen van de welstandsbeoordeling binnen een inhoudelijk, objectief kader waarmee de rechtszekerheid voor de initiatiefnemer wordt gediend;
  • het verhogen van de kwaliteit van de welstandsadvisering;
  • het vastleggen van efficiënte en transparante procedures voor de welstandszorg;
  • het bieden van meer samenhang in het beleid dat zich richt op het uiterlijk van de stad.

Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:

  • op basis van een gebiedsgerichte analyse per buurt of wijk worden in hoofdlijnen een ruimtelijke karakteristiek gegeven;
  • ambities worden vertaald in beleidsniveaus per gebied; deze beleidsniveaus zijn: behoud, respect en open; de drie niveaus onderscheiden zich onderling in mate van vrijheid in omgaan met de bestaande structuur en architectuur;
  • algemeen geldende beoordelingscriteria verschillen alleen per beleidsniveau en niet per gebied.

Plangebied
Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'behoud': behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard.

Het plangebied is gelegen op een prominente plek aan de Nedereindseweg. Dit stelt eisen aan de ruimtelijke opzet en de beeldkwaliteit van de bebouwing. Het voornemen is om de aanpassingen aan de bebouwing passend in de ruimtelijke opzet van de Nedereindseweg te realiseren. Er wordt geen bebouwing toegevoegd en de alle bebouwing die relevant is voor de cultuurhistorische waarden van het agrarisch ensemble blijft behouden. Bovendien worden hierbij de landschappelijke kwaliteiten versterkt.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling passend is binnen het beleidsniveau 'behoud'.

2.3.2.2.4 Erfgoed en cultuurhistorie

Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een gebiedsaanduiding voor archeologie op te nemen in het bestemmingsplan Chw Algemene regels Utrecht en in de daarop volgende Chw bestemmingsplannen. In deze gebiedsaanduiding is opgenomen dat de voor archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Hiermee wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met regels in het bestemmingsplan. Met de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Plangebied
In het Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht is ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen de gebiedsaanduiding 'overige zone - archeologische verwachting 3' opgenomen. Deze blijft gelden. In paragraaf 5.12 van dit plan wordt verder ingegaan op de archeologie in het plangebied.

2.3.2.2.5 Verkeer en parkeren

Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht (2021)
De gemeenteraad heeft op 25 november 2021 de Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht vastgesteld. Met de beleidsregels parkeernormen fiets en parkeernormen auto, die 1 februari 2022 in werking zijn getreden, bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren.

In de parkeervisie wordt een viertal doelen gesteld, ten behoeve van een gezonde, leefbare en bereikbare stad, die daarnaast ook verkeersveilig is en waar een goede luchtkwaliteit is.

Deze doelen zijn:

  • 1. Bereikbaarheid van en binnen de stad;
  • 2. Kwaliteitsslag openbare ruimte;
  • 3. Stimuleren duurzame(re) vormen van mobiliteit;
  • 4. Rechtvaardige verdeling van schaarse parkeerruimte.

De gemeente zet in op groei binnen de bestaande stad. Daardoor groeit ook de mobiliteit in de stad. Om leefbaarheid en bereikbaarheid te waarborgen, wil de gemeente het fietsgebruik stimuleren en het autogebruik niet verder laten toenemen. Om dit te kunnen bereiken is een gebiedsoverstijgende aanpak en een stadsbrede sturing nodig en moet gekeken worden naar een (her)verdeling en verspreiding van de bestaande parkeercapaciteit over de gehele stad. Dit is nieuw in de gemeentelijke aanpak, omdat tot nu toe met name buurtgericht, wijkgericht of ontwikkelingsgericht werd gekeken.

De nieuwe parkeervisie gaat in op de maatregelen die nodig zijn in de verschillende buurten in Utrecht en geeft aan wat nodig is om de stad bereikbaar te houden, fietsen te stimuleren en het autoverkeer, ondanks de groei van de stad, niet verder te laten toenemen. In het beleid wordt gestuurd op het aanwenden van andere mobiliteit (anders dan de auto), onder andere door het beperken van de mogelijkheid tot aanleg van reguliere particuliere parkeerplaatsen in betaald parkeergebied.

In zes modules, behorende bij de parkeervisie, werkt de gemeente de uitvoering van de parkeervisie verder uit. Op dit moment zijn twee van de zes modules vastgesteld: 'Parkeernormen' en 'Aanpak betaald parkeren'. De modules 'Parkeerhubs', 'Fietsparkeren', 'Aanpak parkeren openbare ruimte' en 'Parkeren en toegankelijkheid' worden op dit moment uitgewerkt. De beleidsregel parkeernormen fiets en beleidsregel parkeernormen auto zijn een uitwerking van de module 'parkeernormen'.

Utrecht wordt in de parkeervisie opgedeeld in verschillende parkeerzones. De parkeerzones verschillen van elkaar in bijvoorbeeld de hoogte van parkeernormen voor fiets en auto, de gehanteerde tarieven bij betaald parkeren of voorwaarden voor de uitgifte van parkeervergunningen. De gebiedsindeling wordt per zone (A, B of C) met de daarbij behorende normen op een kaart aangegeven.

In de module 'parkeernormen' wordt aangegeven hoe omgegaan moet worden met fiets- en autoparkeerplaatsen bij bouwontwikkelingen. Hierbij wordt ingegaan op:

  • de aantallen parkeervoorzieningen die nodig zijn bij ontwikkelingen;
  • de eisen voor de plek en kwaliteit;
  • de mogelijke alternatieven voor parkeren bij ontwikkelingen en
  • het meebetalen aan alternatieve vervoersmiddelen via een nieuw bereikbaarheidsfonds.

Daarnaast wordt aangegeven hoe ervoor gezorgd wordt dat de parkeervoorzieningen worden gebruikt zoals ze zijn bedoeld.

Plangebied
Het plangebied ligt niet in een 'maatwerkgebied'. Er kan in Rijnenburg niet worden geparkeerd op openbare wegen. Parkeren moet daarom op eigen terrein worden opgelost. In de toekomstige situatie zal parkeren landschappelijk ingepast worden op het voormalige agrarisch erf, waar voldoende ruimte beschikbaar is. In hoofdstuk 4 wordt verder ingegaan op het parkeren in het plangebied.

2.3.2.2.6 Gezond stedelijk leven

Nota Gezondheid voor iedereen – Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2023
De ambitie van de nota is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. In de nota is gezonde leefomgeving één van de 7 speerpunten. De ambitie is een gezonde leefomgeving voor elke Utrechter die zo is ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen.

Gezond leven is gemakkelijk
De openbare ruimte wordt zo ontworpen dat deze voor iedereen bespeelbaar is en uitnodigt om te bewegen, te sporten, te verblijven en te ontmoeten. De voetganger en de fietser krijgen vaker voorrang dan de auto en krijgen meer ruimte. Het openbaar vervoer wordt een aantrekkelijk alternatief door betere bus-, tram- en treinverbindingen. Nieuwe woonwijken worden zo ontworpen dat de auto minder nodig is. Door voorzieningen dichtbij en door ontmoetingsplekken wordt ontmoeting gefaciliteerd. Dit draagt bij aan de sociale cohesie in de buurt. Er wordt toegewerkt naar een omgeving waar Utrechters gemakkelijk voedselkeuzes kunnen maken die gezond zijn voor mens, dier en milieu.

De druk op de gezondheid is zo laag mogelijk
Er wordt gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Ook wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (> 10.000 motorvoertuigen per etmaal), met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit. Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 motorvoertuigen per etmaal) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, wordt onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen.

Er worden hogere lokale ambitiewaarden voor geluid gehanteerd dan de wettelijke grenswaarden namelijk 63 dB voor nieuwe situaties langs wegen en spoorwegen (dit is 5 dB lager dan de wettelijke grenswaarde). Ook worden stille plekken beschermd. In dit licht worden geen horecavoorzieningen toegestaan in stille hofjes en rustige woonstraten.

Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben. Nieuwe wegen, woningen en kantoren leiden niet tot een hogere druk op gezondheid door bijvoorbeeld een slechtere lucht- of geluidskwaliteit. Als dat toch zo is, dan compenseren we de extra druk door aanvullende maatregelen zoals een geluidsluwe zijde en extra groen.

Mensen voelen zich prettig
Een evenwichtige balans tussen wonen, werken en recreëren is belangrijk voor een gezonde leefomgeving. Zo is er ruimte voor groen, water en is er ruimte om te spelen, te ontmoeten en te bewegen. Dit betekent ook dat er voldoende ruimte is om te recreëren in de buurt. Er zijn voldoende (maatschappelijke) voorzieningen en er is aandacht voor diversiteit in functies van de openbare ruimte. De aanwezigheid van groen is goed voor de gezondheid van mensen, en voor de biodiversiteit in de stad. Groene ruimtes nodigen uit tot bewegen, zorgen voor verkoeling, zijn belangrijk als recreatieve (ontmoetings-) ruimte en absorberen geluid. Straten, pleinen, binnenterreinen, daken en gevels worden zo groen mogelijk ingericht volgens het 'groen tenzij' principe. Elke Utrechter heeft de mogelijkheid om vanuit zijn woning een prettig ommetje te maken, want dat nodigt mensen uit tot meer bewegen en draagt bij aan ontmoeten.

Plangebied
Voor de ontwikkeling is het aspect gezondheid beoordeeld. Hierbij is gekeken naar de luchtkwaliteit en de geluidskwaliteit in het plangebied. De hoeveelheid groen en natuur in de omgeving draagt bij aan een gezonde leefomgeving, terwijl op perceel niveau een positieve bijdrage wordt geleverd aan de biodiversiteit en het tegengaan van hittestress, door verhardingen te verwijderen en de bomenstructuur te versterken. In de paragrafen 5.5, 5.7 en 5.15 wordt hier nader op ingegaan. De beoogde ontwikkeling is overeenstemming met het volksgezondheidsbeleid.

Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht. De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan. De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:

  • nieuw te bestemmen woningen beschikken over een geluidsluwe gevel, een rustige buitenruimte en een akoestisch goede woningindeling;
  • behoud van goed akoestisch woon- en leefklimaat in rustige woonwijken bij bestemmen van nieuwe woningen en bedrijven in elkaars nabijheid.

Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip 'een goede ruimtelijke ordening' vallen, worden in de Geluidnota beschreven.

Plangebied
Voor de Wet geluidhinder is het plangebied gelegen binnen de invloedssfeer van de Nedereindseweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarom onderzoek gedaan naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer op de Nedereindseweg. De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn verwerkt in paragraaf 5.5. Er moet voor de geluidbelasting van de Rijksweg een hogere waarde worden vastgesteld door het bevoegd gezag.

Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting of het transport bevinden.

De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.

Plangebied
Bij de herontwikkeling in het plangebied is rekening gehouden met het aspect externe veiligheid, zie paragraaf 5.6. Er zijn geen risicobronnen in de omgeving met een invloedsgebied tot over het plangebied het aspect externe veiligheid geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.

Nota luchtkwaliteit Utrecht 'Utrecht kiest voor gezonde lucht'
Op 10 december 2020 heeft de gemeenteraad 'Utrecht kiest voor gezonde lucht' vastgesteld. Deze nota bevat het luchtkwaliteitsbeleid van de gemeente Utrecht en een samenhangend pakket maatregelen om de luchtkwaliteit verder te verbeteren, waarmee de gemeente versneld op weg gaat naar het behalen van de gezondheidskundige advieswaarden voor luchtkwaliteit van de Wereldgezondheidsorganisatie. Het pakket bevat maatregelen, zoals het instellen van milieuzones voor personen-, bestel- en vrachtwagens, een sloopsubsidie voor oude dieselauto's, het verbieden van mobiele (bouw)werktuigen lager dan Fase IV, een voorlichtingscampagne en subsidieregeling op het gebied van (het terugdringen) van emissies veroorzaakt door houtstook, en het verplaatsen van snorfietsen van het fietspad naar de rijbaan op een samenhangend netwerk van wegen.

Plangebied
Het effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit wordt nader toegelicht in paragraaf 5.7. De conclusie is dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.

2.3.2.2.7 Bodem, ondergrond en water

Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017) en Aanvulling Nota Bodembeheerplan 2017-2027 beleid PFAS (2020)
n 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven kan de vraag naar bouwgrond periodiek groot zijn. We willen voorkomen dat deze bouwgrond van elders (vaak over lange afstand) wordt aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie. In 2020 is de Nota uitgebreid met een aanvullende nota over PFAS-stoffen.

Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.

De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.

Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:

  • een uitbreiding van het beheergebied en acceptatie van bodemkwaliteitskaarten uit omringende gemeenten;
  • lokale maximale waarden op gebiedsniveau om zo gebruik te maken van de toegestane kwaliteit die past bij de bodemfunctie. Het betreft enkele wijken van Leidsche Rijn en de gemeentelijke hoofdwegen aan de oostzijde van de stad. Met deze lokale maximale waarden sluiten we aan bij de (toekomstige) woonfunctie van de wijken of industriefunctie van de hoofdwegen;
  • lokale maximale waarden voor de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB's) en organochloor bestrijdingsmiddelen (OCB's) binnen bepaalde gebieden. Bij beide stofgroepen is met de lokale maximale waarden aangesloten bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • lokale maximale waarden voor het Noorderpark. Aangesloten is bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • een strengere eis met betrekking tot het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond;
  • lokale maximale waarden voor de stofgroep PFAS, waarbij de gehele gemeente als één zone wordt beschouwd. Deze waarden gelden voor de bovenste meter.

Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:

  • strengere onderzoekseisen bij bodemonderzoek en hergebruik van arseenhoudende veenlagen afkomstig van bodemlagen dieper dan 2 meter;
  • een strengere eis met betrekking tot het volumepercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond;
  • regels voor het toepassen van grond met zichtbare asbestdeeltjes (dit is geen verplichting, maar een advies. De gemeente heeft hierin een voorbeeldfunctie en verplicht zichzelf wel) ;
  • regels voor het toepassen van grond vanuit diepere bodemlagen;
  • tijdelijke uitname van grond bij kabels- en leidingen cunetten (uitgravingen).
  • Verminderde onderzoeksinspanning voor gebieden met een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen.

Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.

Plangebied
Er is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Voor de resultaten wordt verwezen naar bijlage 3 en paragraaf 5.8. De locatie wordt geschikt geacht voor de beoogde bestemming wonen, mits geen grondroerende werkzaamheden uitgevoerd worden.

Visie Water en Riolering en visie Klimaatadaptatie (2022)
De gemeenteraad heeft in februari 2022 de Visie Water en Riolering en de Visie Klimaatadaptatie vastgesteld. De visie Water en Riolering bevat het gemeentelijke beleidskader voor de invulling van de wettelijke zorgplicht op het gebied van water en riolering en is onderdeel van de gemeentelijke omgevingsvisie. De visie vormt samen met het programma water en riolering het nu nog wettelijk verplichte Gemeentelijk Rioleringsplan en is daarmee de opvolger van het Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019. Deze wettelijk verplichting verdwijnt met de invoering van de Omgevingswet.

De Visie Klimaatadaptatie sluit aan op de visie Water en Riolering en geeft aan wat nodig is om Utrecht voor te bereiden op de gevolgen van klimaatverandering. Utrecht zal in de toekomst steeds vaker te maken krijgen met de gevolgen van het veranderende klimaat en is gevoelig voor het vaker voorkomen van extreme regenbuien, wateroverlast en langere perioden van hitte en droogte. Het is dan ook van belang om hier bij nieuwe bouwontwikkelingen rekening mee te houden en de bebouwde omgeving zo goed mogelijk aan te passen aan het veranderende klimaat.

Als Utrecht klimaatrobuust wil zijn zal de sponswerking van de stad vergroot moeten worden. We willen hemelwater niet langer afvoeren via het riool naar de rioolwaterzuivering, maar het regenwater zoveel mogelijk vasthouden op de plek waar het valt. Zowel op eigen terrein, in de openbare ruimte, in de bodem of in het oppervlaktewater. Hiervoor moet zo veel mogelijk oppervlak onverhard blijven en vergroend worden, zodat het riolerings- en afwateringssysteem wordt ontlast en zodat er water beschikbaar is in perioden van droogte. Een voorwaarde voor deze vergroening en voor het toevoegen van meer bomen, is dat de bovengrond en ondergrond op elkaar worden afgestemd en dat er ruimte wordt gemaakt voor het planten van groen en bomen.

Met de Visie Klimaatadaptatie worden beleidsdoelen vastgesteld voor het omgaan met wateroverlast door extreme neerslag, het omgaan met droogte en het omgaan met hittestress. Hiervoor zijn geen landelijke beleidsdoelen, maar de gemeente stelt lokale doelen vast. De doelen zijn dat lopen en fietsen in schaduw in elke straat mogelijk is door 30-40 % schaduw te creëren, iedereen binnen 200 meter van een gebouw/woning een koele groene verblijfsplek heeft in de openbare ruimte van minimaal 200 m2, een minimale hoeveelheid groen in buurten van 40% in het horizontale vlak. Hiermee beperken we het hitte-eiland effect in de stad. Om gevolgen van extreme droogte en wateroverlast te voorkomen buien zorgen we dat buien tot aan 80 mm per uur richten een schade aan richten in panden en niet voor onbegaanbare wegen zorgen, we gebruiken de bodem als spons en houden minimaal 90% neerslag vast op de plek waar het valt. We vangen zoveel mogelijk water op in de bodem (bufferen), zodat er in droge periodes nog water beschikbaar is. Bij grootschalige nieuwbouw is de ambitie om hogere doelen te hanteren. De vastgestelde doelen geven de mogelijkheid zowel de gevolgen als de te nemen maatregelen in beeld te kunnen brengen. Hiermee voldoet Utrecht aan de doelstelling uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie en de afspraken in het Bestuursakkoord Ruimtelijke Adaptatie om uiterlijk in 2021 een strategie en uitvoeringsagenda bestuurlijk te hebben vastgelegd. De doelen zijn ook overeenkomstig de gestelde doelen in de RSU 2040.

Het beleid voor klimaatadaptatie is ook vastgelegd in de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, waarin voorstellen zijn opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel dat de bebouwde omgeving in 2050 nog steeds aantrekkelijk is om te leven en dat ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig zijn opgebouwd en getoetst. Gemeente Utrecht heeft samen met andere overheden deze deltabeslissing onderschreven en werkt samen in de Coalitie Regio Utrecht aan de opgaven.

Plangebied
Voor de beoogde ontwikkeling is een waterparagraaf opgesteld. Het verhard oppervlak neemt af en er zijn geen veranderingen wat betreft het watersysteem van HDSR. Voor de handelingen gelden de zorgplicht of algemene regels van het HDSR. De bestaande drukriolering kan de nieuwe hoeveelheid vuilwateraanvoer goed afvoeren. Op voorwaarde dat de perceeleigenaar voldoende waterberging aanlegt (minimaal 18,3 m3) is het aspect water geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. In paragraaf 5.11 wordt hier nader op ingegaan.

2.4 Conclusie

De conclusie is dat de ontwikkeling past binnen de beschreven beleidskaders.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de Nedereindseweg in Rijnenburg. Op het perceel bevinden zich één boerderij, één varkensschuur, één hooiopslag, één mestsilo, drie kleine opslagschuren en één metalen overkapping. Het agrarisch bedrijf dat hier was gevestigd is al volledig beëindigd voor een periode van 10 jaar, waarbij de bedrijfsbebouwing niet meer in gebruik is voor de originele doeleinden. De centraal gelegen verharding wordt op dit moment gebruikt voor parkeren. Direct aan het hoofdgebouw met nummer 516 bevindt zich het voorhuis, Nedereindseweg 514. Dit voorhuis en de daarbij behorende gebouwen maken geen deel uit van het voorliggende wijzigingsplan. Ten noorden van het plangebied bevindt zich overwegend open agrarische gebied.

In de afbeeldingen hieronder is de huidige situatie weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNNEDEREIND516-VA01_0004.jpg"

Luchtfoto van het plangebied (bron: Bikker architectenbureau, d.d. 27 Juni 2023)

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNNEDEREIND516-VA01_0005.jpg"

Situatietekening van het plangebied (bron: Bikker architectenbureau, d.d. 27 Juni 2023)

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNNEDEREIND516-VA01_0006.jpg"

Bestaande situatie gezien vanaf de Nedereindseweg. (bron: Google Maps, juli 2022)

Monumenten
Het voorhuis met huisnummer 514 is samen met de hoeve in het plangebied met huisnummer 516, als Rijksmonument aangewezen (monumentnummer 30415). Het gehele onroerend goed is beschermd als Rijksmonument. In de directe omgeving buurt zijn nog twee monumentale boerderijen te vinden.

Hierbij vloeit er vanuit de Erfgoedwet de instandhoudingsplicht, waarbij de monumentale bouwkundige elementen gewaarborgd worden. In het kader van dit plan zijn deze elementen voornamelijk het afgewolfde rieten zadeldak, de voorgevel met vlechtingen en staafankers en de strekken boven de vensters. In paragraaf 5.13 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied.

Structuurbepalende elementen
Het lint van de Nedereindseweg is een ensemble van landelijke bebouwing en erfbeplantingen, watergangen en bruggetjes, open vergezichten over de weilanden en een kronkelende weg met laanbeplanting. Het voorliggende initiatief voegt zich naar deze structuurbepalende elementen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

Initiatiefnemer heeft het voornemen de bestaande agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming. Hiervoor zal de langhuisboerderij intern verbouwd worden. Het voornemen is daarnaast om zowel de gevel als het dak te verduurzamen met oog voor de cultuurhistorische waarden van het pand. Voor de woning wordt parkeerruimte gerealiseerd op het voormalige agrarische erf. De overige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt behouden. De rest van de bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Hieronder is de beoogde situatie te zien. Hierop is ook een toekomstig initiatief voor een nieuwe paardenstal opgenomen, maar dat is geen onderdeel van het voorliggende wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNNEDEREIND516-VA01_0007.jpg"

Situatietekening van de beoogde situatie (Bron: Bikker architectenbureau, d.d.27 Juni 2023)

Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.

Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.

Plangebied
In de toekomstige situatie zal er één burgerwoning gerealiseerd worden. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie is voor de locaties uitgegaan van 'Zeer stedelijk' en 'Buitengebied'. Per woning geldt hiervoor een verkeersgeneratie 7,0 verkeersbewegingen. Hierdoor is de verwachting dat er afgerond 7 extra verkeersbewegingen zullen ontstaan als gevolg van het beoogde plan. Gezien deze beperkte toename is de verwachting dat de Nedereindseweg deze toename zal kunnen opvangen. Het aspect verkeer vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.

Plangebied
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de publicatie 'Parkeernormentabellen, bijlage bij module Parkeernormen'. Hierbij is voor de woningen uitgegaan van 'zeer sterk stedelijk' en 'C2', waarbij een parkeernorm geldt van 1,1 - 1,7 per woning inclusief bezoekers. Met het beoogde plan wordt er één burgerwoning gerealiseerd, waardoor de totale parkeerbehoefte toeneemt met afgerond 2 parkeerplekken. In het plangebied is genoeg ruimte om de benodigde extra parkeerplaatsen te realiseren, dit wordt naar verwachting ingericht als een gezamenlijke parkeervoorziening voor de woning. Het aspect parkeren vormt daarmee geen belemmering voor het initiatief.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

5.2 Milieueffectrapportage

Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.

Plansituatie
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Met het voorliggende plan vindt de omzetting van een agrarische bestemming naar een woonbestemming plaats. In de bestemmingsregeling is geregeld dat per bouwvlak slechts één woning is toegestaan. Gezien de beperkte omvang kan deze ontwikkeling als een niet-stedelijke ontwikkeling worden gezien. Verder wordt het erf beperkt heringericht in verband met de omzetting, waarbij geen aanpassingen gedaan worden die een nadelige invloed hebben op het milieu. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk. Ook is het niet nodig is om een aanmeldnotitie op te stellen om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Het streven is om in de stad wonen en werken op een goede manier te laten samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk in Utrecht, maar voorkomen moet worden dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving. Het streven is om werkfuncties in de woonomgeving te integreren en om daarmee de levendigheid in de woonwijken te vergroten. Deze werkfuncties mogen alleen geen overlast veroorzaken. Dus bedrijven die (te veel) geur of geluidshinder kunnen veroorzaken, overlast geven of andere risico' s voor de gezondheid en veiligheid meebrengen, moeten ruimtelijk worden gescheiden van gevoelige bestemmingen als wonen. Dit wordt bereikt door milieuzonering. Voor de afstanden van milieuzonering wordt uitgegaan van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'.

Plansituatie
Het plangebied bevindt zich in een omgeving met voornamelijk agrarische functies. De geplande ontwikkeling bevat geen nieuwe bedrijvigheid, anders dan beroep of bedrijf aan huis. Ten aanzien van omliggende agrarische bedrijven moet aan de afstandsnorm van 50 meter tot een geurgevoelig object worden voldaan. Deze richtafstand is opgenomen in de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ en is op basis van de Wet geluidhinder en veehouderij.

Nedereindseweg 514
Aan de Nedereindseweg 514 is een woning (voorhuis) gevestigd op een perceel dat een agrarische bestemming heeft, met een stukje bouwvlak. Daardoor is er in theorie de mogelijkheid tot het uitoefenen van een agrarisch bedrijf. In praktijk is deze mogelijkheid niet realistisch. Het betreffende perceel en het bouwvlak zijn te klein voor een volwaardig agrarisch bedrijf. Bovendien heeft dit perceelsgedeelte geen directe toegang tot andere agrarische gronden. Ook een aan verwant bedrijf aan de agrarische sector is op deze locatie niet mogelijk. Het perceel is te klein om op deze locatie bedrijvigheid te laten plaatsvinden. Nedereindseweg 514 vormt daarmee geen belemmering voor het onderhavige initiatief en wordt zelf niet belemmerd door het onderhavige initiatief.

Nedereindseweg 518
Aan de Nedereindseweg 518 is op dit moment een agrarisch bedrijf gevestigd waarbij er sprake is van het fokken en houden van overige graasdieren. Aan deze activiteit is een milieucategorie 3.1 verbonden waarbij er een richtafstand van kracht is van 50 meter. Deze afstand geldt ook voor het aspect 'geur', op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (zie paragraaf 5.4). De afstand van de woning tot het agrarische bouwvlak waar eventueel nieuwe stallen e.d. gebouwd mogen worden bedraagt ongeveer 155 meter, waarmee ruimschoots aan de richtafstand wordt voldaan en sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook zal het bedrijf niet belemmerd worden in de bedrijfsvoering. Bovendien is er in de huidige situatie al sprake van een gevoelige functie op kortere afstand, namelijk Nedereindseweg 520 op ongeveer 30 meter afstand, die als maatgevende woning kan worden beschouwd.

Er kan geconcludeerd worden dat het agrarische bedrijf aan de Nedereindseweg 518 geen belemmering zal vormen voor het beoogde plan.

De overige agrarische bedrijven aan de Nedereindseweg liggen op grotere afstand van het plangebied. Hierom ondervindt de nieuwe woning geen hinder van de agrarische bedrijven in de omgeving en kan er worden gesteld dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast zullen de bedrijven in de omgeving niet beperkt worden in hun bedrijfsvoering door de realisatie van het voorliggende plan.

Conclusie
Gezien het voorgaande is de conclusie dat een goed woon- en leefmilieu gegarandeerd kan worden en dat bedrijven in de omgeving niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden.

5.4 Geur

Kader
Sinds 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht. In deze wet is bepaald wat geuroverlast is en in hoeverre sprake mag zijn van geuroverlast bij geurgevoelige objecten. In het kader van de realisatie van de burgerwoningen is sprake van het toevoegen van geurgevoelige objecten. Om te bepalen of het woon- en leefklimaat acceptabel is én of veehouderijen worden belemmerd, is het aspect geur nader beschouwd.

De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld (zoals bij een grondgebonden veehouderij het geval is), en een geurgevoelig object, zoals een burgerwoning bedraagt:

  • 1. ten minste 100 m indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • 2. ten minste 50 m indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Bij het onderscheid binnen de bebouwde kom/buiten de bebouwde kom gaat het om de ligging van het geurgevoelige object. Of de veehouderij binnen (of buiten) de bebouwde kom ligt, maakt niet uit.

Plansituatie
De functie die dit wijzigingsplan mogelijk maakt, veroorzaken geen geurhinder. Ook zijn er vanuit bedrijven in de omgeving geen belemmeringen voor de functies in het plangebied van dit wijzigingsplan zoals aan de orde is gesteld in paragraaf 5.3.

Conclusie
Dit aspect vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.

5.5 Geluidhinder

Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet 'geluidsgevoelige bestemmingen' zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen;
  • gezoneerde industrieterreinen.


De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor binnenstedelijk wegverkeer 48-63 dB, voor Rijkswegen en buitenstedelijk wegverkeer 48-53 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde moet akoestisch onderzoek uitsluitsel geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:

  • iedere woning moet beschikken over een geluidsluwe gevel, (bij woningen kleiner dan 30 m2 geldt dat voor 50% van het totaal aantal woningen) waarbij onder geluidluw wordt verstaan dat het geluidsniveau op deze gevel niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde voor elk van de te onderscheiden geluidsbronnen;
  • de woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
  • wanneer de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.


De leefbaarheid wordt bewerkstelligd door onder andere voorwaarden te verbinden aan het verlenen van hogere waarden. De voorwaarden leggen de initiatiefnemer of de beheerder een inspanning op voor een leefbare woonomgeving als compensatie voor het bouwen in een lawaaiige situatie.

Plansituatie
Bij de ontwikkeling van het perceel aan de Nedereindseweg 516 wordt de agrarische functie gewijzigd naar 'wonen'. Voor deze functiewijziging is dit wijzigingsplan nodig. Als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing is een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd door adviesbureau DGMR (zie bijlage 1). Het doel van het akoestisch onderzoek is het berekenen van de geluidsbelasting in de toekomstige situatie door de nabijgelegen wegen waarvan de woning in de wettelijke geluidszone valt. Het betreft de Rijksweg (A2) en de Nedereindseweg.

Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • De geluidsbelasting van de Nedereindseweg voldoet aan de voorkeurswaarde.
  • De geluidsbelasting van de Rijksweg is maximaal 52 dB. Er kunnen geen doelmatige maatregelen getroffen worden. Er moet voor de geluidbelasting van de Rijksweg een hogere waarde worden vastgesteld door het bevoegd gezag (zie bijlage 2).
  • Het plan beschikt over een geluidluwe gevel en een rustige buitenruimte. Bij de indeling moet rekening worden gehouden met de indelingseis. Hiermee wordt voldaan aan de aspecten uit het geluidbeleid van de gemeente Utrecht.
  • Een onderzoek naar de geluidwering van de gevel moet uitwijzen of aan de voorwaarden van het binnenniveau uit het bouwbesluit wordt voldaan.


Conclusie
De geluidbelasting van de Rijksweg overschrijdt met 52 dB de voorkeursgrenswaarde maar voldoet aan de maximale ontheffingswaarde. Vanwege de overschrijding zijn aanvullende eisen uit het gemeentelijke beleid van toepassing zoals het hebben een geluidluwe gevel, geluidluwe buitenruimte en juiste woonindeling. Als hier de juiste aandacht aan gegeven wordt, vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoering van het wijzigingsplan.

5.6 Externe veiligheid

Kader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico’s voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in de onderbouwing of toelichting bij een ruimtelijk besluit, de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Plansituatie
Voor de inventarisatie van risicobronnen in de omgeving van het plangebied is de risicokaart geraadpleegd. Zie hieronder een uitsnede van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNNEDEREIND516-VA01_0008.jpg"

Uitsnede van de risicokaart, plangebied omcirkeld met rood. (Bron: Atlas Leefomgeving)

Transport gevaarlijke stoffen
Uit de risicokaart blijkt dat gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de A2 op een afstand van ongeveer 450 meter van het plangebied. De omvang van het invloedsgebied van de A2 wordt bepaald door het transport van brandbare gassen en bedraagt 355 meter. Het invloedsgebied van overlapt het plangebied niet. Mocht zich een incident voordoen waarbij schadelijke of giftige gassen vrijkomen kunnen de effecten verder reiken dan 355 meter. Bij calamiteiten zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.

Inrichtingen
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen risicovolle bedrijven of activiteiten (stationaire inrichtingen) in of nabij het plangebied aanwezig zijn. Het plangebied ligt daarmee niet in een invloed gebied van een risicovolle inrichting. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat op circa 1100 meter ten zuidenwesten van het plangebied een hogedruk aardgasbuisleiding ligt met een invloedsgebied van 95 meter. Het invloedsgebied overlapt het plangebied niet en is daarmee vanuit het oogpunt van externe veiligheid niet relevant.

Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen risicobronnen in de omgeving zijn met een invloedsgebied tot over het plangebied en het aspect externe veiligheid geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan. Afsluitbare ventilatie in de woningen kan toetreding van schadelijke of giftige gassen beperken in geval van een brand of incident in de omgeving.

5.7 Luchtkwaliteit

Kader
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met fijnstof, door vooral verkeer, maar - naar mate het verkeer schoner wordt - ook door andere bronnen zoals houtstook. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer, mobiele (bouw)werktuigen en houtstook zijn, samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, de belangrijkste lokale bronnen van luchtverontreiniging.

Artikel 5.16 lid 1 van de Wet Milieubeheer geeft aan wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Het bevoegde bestuursorgaan moet dan aannemelijk maken, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • Een project draagt alleen ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • Een project is opgenomen in, of past binnen, het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Daarnaast moet bij ruimtelijke projecten rekening gehouden worden met een goede ruimtelijke ordening. Hiervoor dient, onder andere, gekeken te worden naar de Europese grenswaarden van luchtkwaliteit.

Sinds 2017 wordt overal in Utrecht voldaan aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor gezonde lucht. Deze WHO-advieswaarden zijn bedoeld om de gezondheid te beschermen. Deze zijn voor fijnstof strenger dan de grenswaarden van de EU. Op 22 september 2021 heeft de WHO nieuwe advieswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide opgesteld, die (beduidend) lager liggen dan de WHO-advieswaarden uit 2005.

Stof   Grenswaarde EU   WHO-advieswaarde 2005   WHO-advieswaarde 2021   Toetsingsperiode  
NO2 (stikstofdioxide)   40 µg/m³   40 µg/m³   10 µg/m³   Jaargemiddelde  
PM10 (fijnstof)   40 µg/m³   20 µg/m³   15 µg/m³   Jaargemiddelde  
PM2,5 (fijnstof)   25 µg/m³   10 µg/m³   5 µg/m³   Jaargemiddelde  

WHO-advieswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5

In 2015 heeft de gemeente Utrecht een motie aangenomen waarin de gemeente zich als doel stelt om in de toekomst (2030) naast de wettelijke grenswaarden ook te voldoen aan de WHO-advieswaarden uit 2005 voor fijnstof. Deze motie is uitgewerkt in het raadsbesluit 'Utrecht kiest voor gezonde lucht - luchtkwaliteitsbeleid en uitvoeringsprogramma' van december 2020, waarin is vastgelegd om toe te werken naar de WHO-advieswaarden-2005, die expliciet zijn benoemd in de samenvatting bij het raadsbesluit.

In het coalitieakkoord 2022-2026 staat dat Utrecht streeft naar het behalen van de WHO-advieswaarden van 2021. Ook neemt de gemeente Utrecht deel aan het Schone Lucht Akkoord, waarin rijksoverheid, provincies en gemeenten samenwerken aan maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.

Plansituatie
Het wijzigingsplan voorziet in een bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen. Het plan draagt daarmee 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Er worden geen andere plannen in de buurt (tot ongeveer 1 km) verwacht die samen met dit plan zorgen voor te veel luchtverontreiniging (anticumulatiebepaling Besluit NIBM).

Wel is ten behoeve van ‘een goede ruimtelijke ordening’, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2020 van fijnstof (PM10), fijnstof(PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 16,32 µg/m³ PM10, 9,07 µg/m³ PM2,5 en 16,87 µg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden en wordt voldaan aan de WHO advieswaarden van 2005. Er wordt nog niet voldaan aan de WHO-advieswaarden uit 2021. Hierbij dient vermeld te worden dat deze waarden dermate streng zijn dat ze momenteel nergens in Nederland worden gehaald. Op basis van het Schone Lucht Akkoord wordt gestreefd naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij wordt toegewerkt naar de WHO-advieswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof in 2030.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.

5.8 Bodem

Kader
Bij het wijzigingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functie. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan, is een 'nieuw' geval. Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
  • Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt ten minste functiegericht en kosteneffectief.
  • Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen, middels een melding of een vergunning.
  • Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet gekeken worden of nabij gelegen grondwaterverontreinigingen hierdoor kunnen verplaatsen, waarbij een saneringsvergunning aangevraagd of melding (eventueel of grond van gebiedsgerichte aanpak Utrecht) gedaan moet worden.

Plansituatie
Met de beoogde ontwikkeling vindt een wijziging naar strenger gebruik plaats. Bodemonderzoek wordt daarom noodzakelijk geacht. In dit kader heeft een Verkennend bodemonderzoek en indicatief asbestonderzoek plaatsgevonden (Arnicon B.V., 16 augustus 2023): zie bijlage 3.

Verkennend bodemonderzoek
Tijdens het veldwerk is gebleken dat het bodemprofiel tot de geboorde diepte van maximaal 3,0 m-mv hoofdzakelijk bestaat uit klei. Plaatselijk wordt zand en veen aangetroffen. De grondwaterstand is tijdens de uitvoering van de boringen waargenomen op een diepte van 1,5 m-mv. In verband met hoogstaand gras of verhardingen met beton/stelcon heeft geen maaiveldinspectie plaats kunnen vinden. In het uitgegraven en opgeboorde bodemmateriaal is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de hypothese "verdacht" voor bodemverontreiniging wordt bevestigd. Ter plaatse van het erf met opstallen, puinpaden en dammetje zijn in de bovenste meter lichte verontreinigingen aangetroffen met zware metalen en PAK. Plaatselijk is een matig verhoogd gehalte aan nikkel aangetoond en in het grondwater een licht verhoogd gehalte aan barium. De locatie wordt op deze plekken indicatief geschikt geacht voor de beoogde bestemming 'Wonen'.

Asbestonderzoek
De resultaten van het asbestonderzoek kunnen vanwege de samenstelling van één mengmonster hierdoor gedeeltelijk als indicatief beschouwd worden. Ter plaatse van het puinpad is een lichte verontreiniging met asbest aangetroffen.

Het bodemonderzoek is niet dekkend uitgevoerd over het hele perceel. Als er gebouwen gesloopt worden of als er nieuwbouw plaatsvindt buiten de nu onderzochte terreindelen is aanvullend onderzoek nodig. Ook bij afvoer van grond moet rekening gehouden worden met aanvullend onderzoek. Het aanvullend onderzoek kan plaatsvinden in het kader van de omgevingsvergunning. Ondanks dat er op oude topografische kaarten geen gedempte sloot is aangetroffen, is er mogelijk sprake van een gedempte sloot aan de oostkant van de boerderij. Tevens maakt het terrein onderdeel uit van een voormalige boomgaard. Geadviseerd wordt om hier rekening mee te houden bij aanvullend onderzoek.

In de directe omgeving van het terrein zijn plaatselijk verontreinigingen nabij de lintbebouwing bekend. Er zijn geen omvangrijke grondwaterverontreinigingen bekend die belemmerend kunnen zijn voor onttrekkingen.

Bodemenergie
Het perceel ligt in de schone zone van het gemeentelijke Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer, waarbij geen dieptebeperking is voor bodemenergie of grondwateronttrekkingen. Het gebruik van waterglas bij (ondergrondse) bouwactiviteiten kan invloed hebben op het functioneren van een (open) bodemenergiesysteem. Het gebruik van waterglas wordt afgeraden als op de locatie een open bodemenergiesysteem wordt gerealiseerd. 

Grondverzet en toepassing volgens Nota Bodembeheer (2017-2027) 
De toepassingseis van grond is woonkwaliteit. Ook voor PFAS kan, bij onverdachte locaties, gebruik gemaakt worden van deze kaart bij grondverzet. Gestreefd moet worden naar een minimale afvoer van grond ('gesloten grondbalans') waarbij hoogwaardige (vruchtbare) grondstromen zo veel als mogelijk lokaal hergebruikt moeten worden. Bij aanleg van groen adviseren wij het gebruik van levende bodem met veel organische stof. 

Zettingsgevoeligheid
Op basis van de bodemopbouw is het terrein gevoelig voor zetting.

Ontplofbare oorlogsresten 
De aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten kan vertragend werken op de herontwikkeling of resulteren in een strenger veiligheidsregime. Het is onbekend of er sprake is van een vergrote kans op de aanwezigheid ontplofbare oorlogsresten of dat hier reeds onderzoek naar is gedaan.

Ondergrond algemeen  
Het is verstandig om ook het toekomstig ondergronds ruimtegebruik (b.v. voor bodemenergie, waterberging, boomwortels, kabels en leidingen, riolering, parkeerkelders, infrastructuur) inzichtelijk te maken, om vooraf te kunnen sturen op eventuele knelpunten met (ander) ondergronds en bovengronds gebruik. Vooralsnog worden er voor de ondergrond geen grote knelpunten verwacht. Wel helpt het als er inzicht is in de kwaliteiten die de ondergrond biedt (bijvoorbeeld waterbergend vermogen, draagvermogen). Als deze kwaliteiten worden aangetast kan schade of overlast het gevolg zijn. Door deze kwaliteiten te benutten is veelal een duurzame en toekomstbestendige inrichting mogelijk.

Conclusie
Uit het verkennend bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat er in het kader van het voorliggende wijzigingsplan geen belemmeringen met betrekking tot het aspect bodem zijn ter plaatse van de erfverharding, puinpaden en dammetje. Hierbij wordt de kanttekening gemaakt dat er rond het puinpad op het terrein rekening moet worden gehouden met asbest. Bij graafwerkzaamheden, nieuwbouw op niet onderzochte terreindelen, afvoer van grond en sloopwerkzaamheden is aanvullend onderzoek nodig. Geadviseerd wordt om vooraf inzicht te hebben in ondergrondse ruimteclaims en het waterbergend en draagvermogen van de bodem.

5.9 Natuurbescherming

Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht en de Provinciale Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017.

Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:

  • 1. of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
  • 2. of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
  • 3. of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.

Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.

Utrechtse soortenlijst
Naast de beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming, geldt binnen de gemeente de Utrechtse soortenlijst. Hierin staan kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn opgenomen. De algemene bescherming van deze soorten op grond van de voormalige Flora en faunawet is met het in werking treden van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 vervallen. De Utrechtse Soortenlijst is onderdeel van de Omgevingsvisie.

De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.

Bij ruimtelijke plannen van derden beveelt de gemeente nadrukkelijk aan om de Utrechtse soortenlijst mee te nemen in onderzoek en ontwikkelingen. Wanneer de Utrechtse soortenlijst niet wordt meegenomen in het plan of project, dan wordt dit gemotiveerd.

Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een wijzigingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).

Het wijzigingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.

Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (art. 7.2a Wm).

Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).

Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Interim Omgevingsverordening (artikel 6.1 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Plansituatie
Met de beoogde ontwikkeling worden een aantal gebouwen gesloopt. De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna (soortenbescherming), beschermde natuurgebieden (gebiedsbescherming) en/of beschermde houtopstanden. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling geldt de wettelijke verplichting onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijke effecten van de ruimtelijke ingreep daarop. Om dit te beoordelen is er een ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Dit onderzoek is uitgevoerd door Watersnip Advies (kenmerk: 22A076, d.d. juni 2023, zie bijlage 4).

Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en locatie betreffende Natura 2000 of het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van ca. 8,8 km ligt het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Lek'. Er zijn geen natuurwaarden aanwezig. Voor effecten op Natura 2000-gebieden (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden voldoende is om effecten uit te kunnen sluiten.

Soortenbescherming
Het nabijgelegen Natura 2000-gebied beschikt over een doelsoort van mogelijke interesse, namelijk de Kamsalander. Er zijn rondom het plangebied geen wateren aanwezig waar dit soort gebruik van kan maken, en kunnen negatieve effecten uitgesloten worden.

Hiernaast is wel een nest van de Boerenzwaluw aangetroffen in de hooiopslag. Hierbij moeten de werkzaamheden zo veel mogelijk buiten het broedseizoen uitgevoerd worden om hinder voor dit soort te voorkomen. daarbij is ook de aanbeveling om bij aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen om het nest te inspecteren voor broedende vogels.

Over het algemeen beschikken de (verdacht) aanwezige soorten een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming door de provincie Utrecht. Hierdoor is een ontheffing niet nodig, maar de algemene zorgplicht is wel van toepassing voor deze soorten.

Utrechtse soortenlijst
Er is memo opgesteld om de Utrechtse soorten in beeld te brengen, zie bijlage 5. Op basis van de online inzichtelijke natuurwaardenkaart van de Gemeente Utrecht blijkt dat er een aantal beschermde soorten fauna voorkomen in de omgeving van het plangebied. Dit zijn de huismus, kleine modderkruiper, bittervoorn, oeverzwaluw, roek, bosuil, grote bonte specht, groene specht, tjiftjaf, haas, steenuil en spreeuw. Het plangebied zelf vormt geen functioneel leefgebied voor deze soorten. Tijdens een veldbezoek op 15 juni 2023 zijn de tjiftjaf en de haas aangetroffen in de omgeving, op meer dan 100 meter, van het plangebied. De bebouwing is ongeschikt voor de huismus en de gierzwaluw. De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten of functioneel leefgebied van deze soorten binnen het plangebied kan worden uitgesloten. Bestaande bomen, struiken en grasland blijven binnen voorgenomen plannen allen behouden. Daarnaast zullen de voorgenomen werkzaamheden voornamelijk inpandig plaatsvinden. De kleine opslagschuren, mestsilo en metalen overkapping worden gesloopt. Er zijn tijdens het veldbezoek op 15 juni 2023 geen nestkasten t.b.v. uilensoorten of zangvogels aangetroffen. Daarnaast zijn er geen sporen (braakballen, poepsporen, veren, prooiresten, legers, nesten etc.) aangetroffen van bovengenoemde soorten. Gezien de kleinschalige aard van de werkzaamheden en het werken buiten het broedseizoen, zal er naar verwachting geen verstoring optreden van vogels (steenuil, tjiftjaf, roek, bosuil, groene specht, grote bonte specht en spreeuw) of zoogdieren (haas) in de omgeving van het plangebied. Voorgenomen werkzaamheden hebben in het geheel geen betrekking op waterlichamen of de directe omgeving van waterlichamen. Schade aan het habitat of individuen van de bittervoorn en kleine modderkruiper of foerageergebied van de oeverzwaluw kan worden uitgesloten.

Stikstofdepositie
Een ontwikkeling mag niet leiden tot een toename in stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. De ontwikkeling gaat gepaard met de uitstoot van een zeer beperkte hoeveelheid stikstof, door mogelijk een beperkte toename van verkeersbewegingen. Gelet op de relatief grote afstand tot Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Lek' (circa 8,88 km) en de uiterst beperkte schaal van het initiatief, slechts een bestemmingswijziging met beperkte interne verbouwing, is het uitgesloten dat het initiatief een negatief effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.

Houtopstanden
Gezien dat er geen bomen gekapt zullen worden in het plangebied is een kapmelding bij de provincie Utrecht voor beschermde houtopstanden niet aan de orde.

Conclusie
De beoogde ontwikkeling is uitvoerbaar zoals het bepaalde in de Wro (art. 3.1.6 Bro).

Daarbij kan worden opgemerkt dat bij de verdere uitwerkingen aandacht besteed zal worden aan diervriendelijk bouwen. Dat kan door nestkasten voor de huismus, boerenzwaluw of vleermuis in te bouwen. Zie hiervoor de aanbevelingen uit de quickscan. Dit betreft ook de inrichting van het noordoostelijke deel van het perceel, waar verharding plaats maakt voor een groene invulling met inheemse soorten.

Algemene zorgplicht
Er dient tijdens de werkzaamheden voorzichtig gehandeld te worden met alle aanwezige flora en fauna (zorgplicht). Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

5.10 Bomen

Kader
Volgens de nota Bomenbeleid Utrecht 2009 is bij ruimtelijke plannen een 'Bomenparagraaf' noodzakelijk. Hierin dient een uitspraak gedaan te worden over de wijze waarop rekening wordt gehouden met het belang van de bomen.

Plansituatie
In de huidige situatie zijn meerdere bomen aanwezig binnen de plangrens, met name op het voorterrein. Deze bomen blijven behouden. Hiermee wordt voldaan aan de ruimtelijke randvoorwaarden de bestaande bomen te behouden. Daarnaast voorziet het plan in de aanplant van enkele nieuwe bomen.

5.11 Water, riolering en klimaatadaptatie

Kader
Door ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van water gerelateerd beleid en water gerelateerde beheeraspecten door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten. Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerders opgenomen. Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden, bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Europese richtlijn: Kaderrichtlijn Water (KRW);
  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, Deltaplan Ruimtelijke adaptatie, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
  • Provinciale Omgevingsvisie (in werking getreden op 1 april 2021);
  • Provinciale Interim Omgevingsverordening (in werking getreden op 1 april 2021)
  • Gemeentelijk beleid: de visie Water en Riolering (februari 2022), de visie Klimaatadaptatie (februari 2022);
  • Waterschapsbeleid HDSR: Waterwet; Waterbeheerprogramma 2022-2027: Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam; Beleidsregels keur 2019.

In de visie Water en Riolering en de Klimaatadaptatievisie (vastgesteld in februari 2022) zijn eisen opgesteld ten aanzien van het verminderen van hemelwateroverlast, droogte en hittestress.

Waterkwaliteit
De gemeente streeft conform het beleid van de Europese Kaderrichtlijn Water samen met de waterbeheerder naar een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Dit betekent dat de waterkwaliteit veerkrachtig is, ook bij extreem weer en lange termijn klimaateffecten. Dit sluit aan bij de ambitie vastgesteld door de Gemeente Utrecht in regionaal (Winnet) verband (regionaal afvalwaterketen beleid, 2014). Deze zegt dat de waterkwaliteit, ook het te realiseren, open water in het gebied, dient te voldoen aan het streefbeeld zichtbaar.

Watervergunning - Keur
Voor het dempen en graven van water, aanleggen van vlonders en steigers, bouwen in en langs water en uitvoeren van HDD boringen onder watergangen, kunstwerken en peilscheidingen door, is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld.

Rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingsplichtig in het kader van de Waterwet. Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, is het niet toegestaan om uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) zonder KOMO-keurmerk toe te passen voor dak, dakgoot en regenpijp indien het hemelwater vanaf deze oppervlakken direct afvoert naar het oppervlaktewater.

Wateroverlast
Uitgangspunten in de Visie Water en Riolering van de gemeente zijn:

  • Vuil water en schoon regenwater worden zoveel mogelijk gescheiden.
  • Regenwater wordt zoveel mogelijk vastgehouden op de plek waar het valt en wordt zichtbaar over het oppervlak afgevoerd i.p.v. ondergronds.
  • Buien tot 20 mm per uur kunnen verwerkt worden zonder dat er water op straat blijft staan.
  • De openbare ruimte en het hemelwatersysteem zijn zo vormgegeven dat bij buien met een intensiteit tot en met 80 mm in één uur (kans 1x/100 jaar) geen schade optreedt (d.w.z. geen waterinloop) in gebouwen en vitale infrastructuur.
  • Wegen, parkeerplaatsen, pleinen en groenvoorzieningen kunnen bijdragen aan tijdelijke waterberging bij extreme regenval. Aandachtspunten hierbij zijn de profilering van het terrein en hoogteliggingen. Er moet dus gezorgd worden voor voldoende hoogteverschil tussen vloer- en wegpeilen.
  • Regenwater mag niet langer dan 3 uur op straat staan.

In het kader van klimaatadaptatie en voorkomen van wateroverlast moet door de aanvrager worden aangetoond bij de gemeente d.m.v. een tekening en berekening dat voldoende regenwater in het plangebied van het perceel Nedereindseweg 516 geborgen en geïnfiltreerd kan worden. Op de tekening het hele systeem intekenen, dat is inclusief de daken, afvoerleidingen, bovengrondse en eventuele ondergrondse berging met de vereiste m3 en locaties, gebruikte materialen etc. Afdeling Stadsingenieurs van de gemeente toetst dit plan en aanleg is pas toegestaan na akkoord van de gemeente.

Beleid hemel- en afvalwater
Voor een juiste verwerking of afvoer van hemelwater hanteert de Gemeente Utrecht op grond van Wet Milieubeheer artikel 10.29a een voorkeursvolgorde voor de lozing van hemelwater in de openbare ruimte en op particuliere percelen. Op basis van deze voorkeursvolgorde moet afvloeiend hemelwater, indien redelijkerwijs mogelijk, worden verwerkt of geloosd door:

  • 1. Vasthouden en nuttig gebruiken (dus geen lozing);
  • 2. Infiltratie op de bodem (bovengronds via het groen);
  • 3. Infiltratie in de bodem (ondergronds);
  • 4. Directe lozing in het oppervlaktewater;
  • 5. Lozing in een hemelwaterstelsel;
  • 6. Wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om gebruik te maken van bovenstaande lozingsroutes: Lozing in een gemengd riool of vuilwaterriool.

In gebieden zonder vrijvervalriool en met drukriolering zorgen rioolwaterpompjes en persleidingen voor de inzameling en transport van het afvalwater. Dat is in de Nedereindseweg ook zo, er ligt geen gemengd- of regenwaterriool. Dat betekent dat alleen vuilwater geloosd mag worden op de riolering, regenwater mag daar niet op geloosd worden.

Klimaatadaptatie
Voor de openbare ruimte ligt het ambitieniveau van de Gemeente Utrecht voor klimaatadaptatie, water en duurzaamheid hoog. In de Visie Water en Riolering en de Visie Klimaatadaptatie, worden de ambities voorgesteld. Een van de belangrijke principes is de opgave voor klimaatadaptatie samen te laten gaan met de groenopgave. Denk aan blauwgroene daken, gevelgroen, schaduw door bomen tegen hittestress, natuurvriendelijke oevers die ruimte geven voor waterberging en biodiversiteit.

De volgende eisen en uitgangspunten volgen hieruit:

  • Vloerpeil van nieuwe panden ligt minimaal 0,15 m boven straatpeil, dit is een gemeentelijke eis;
  • Bij voorkeur dient er 100%, maar minimaal 90% van de jaarlijkse neerslag over het totaal verhard oppervlak en bebouwing opgevangen en geïnfiltreerd te worden. Dit beleid is vertaald naar de norm dat er een waterberging gemaakt dient te worden groot 15 mm over het totaal aan m2 terreinverharding en de m2 daken binnen het plangebied in de nieuwe situatie. Dit is een gemeentelijke eis.
  • Ledigingstijd van de buffer of berging is maximaal 48 uur. De buffer moet hierna weer volledig beschikbaar zijn voor nieuwe buien. Is een eis van het HDSR.

Plansituatie
In deze paragraaf wordt ingegaan op de wijzigingen in het plangebied in relatie met de vuilwaterafvoer en riolering, het verhard oppervlak en waterberging, hemelwater, oppervlaktewater en waterkeringen.

Vuilwaterafvoer en riolering
In de bestaande situatie is de vrijverval-riolering van de bebouwing aangesloten op de rioolwaterpompput met nummer 400147 van de gemeente. Deze put staat op eigen terrein naast de oprit op ca 20m afstand vanaf kant asfaltweg. De rioolwaterpomp in deze put verpompt het afvalwater van de panden via een persleiding hpe rond 50mm naar de persleiding rond 90m die aan de zuidzijde van de weg ligt. Op de afbeelding hieronder de situatie, de rode stip is de pompput en de groene lijnen zijn persleidingen. Ook het afvalwater vanaf perceel Nedereindseweg 514 loost op deze pompput.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNNEDEREIND516-VA01_0009.jpg"

Het pompdebiet is ca 10m³/uur, in enkele minuten is de put weer leeg en zal weer volstromen. Dat herhaalt zich vele malen per dag. Afdeling BOR beheert alle riolering in Utrecht, ook alle pompputten en persleidingen in de Nedereindseweg. Uit navraag bij BOR blijkt dat pompput 400147 goed functioneert en er geen problemen zijn. Met het voorgenomen wijzigingsplan wordt de bestemming agrarisch gewijzigd naar wonen met 1 wooneenheid.

Per wooneenheid wordt gerekend met 3 bewoners. De hoeveelheid te lozen afvalwater per bewoner per dag is ca 120 liter verdeeld over 10 uur. Dat betekent een vuilwaterafvoer van ca 360 liter per dag en 36 liter per uur. De pomp is berekend op de vuilwaterafvoer die het agrarisch bedrijf vroeger loosde op deze pompput. Deze onbekende afvoerhoeveelheid gaat er af, de bestaande pompcapaciteit is ruim voldoende voor een aantal woningen, afvoer van een woning is dus geen probleem.

Het hemelwater dat op de daken en op het perceel valt mag niet afgevoerd worden naar de pompput en het drukriool.

Verhard oppervlak en waterberging
In de huidige situatie heeft het plangebied veel verhard terreinoppervlak en grote dakoppervlakken. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden schrijft voor dat in landelijk gebied bij een verhardingstoename van meer dan 5000 m2 er als compensatie minimaal 45 mm berging per m2 moet worden gerealiseerd, bijvoorbeeld bij 6000 m2 toename x 45mm is dat 270 m3 te realiseren waterberging. Of als de toename in te graven oppervlaktewater wordt uitgevoerd, dan is dat 10% van de toe te voegen verharding in m2, bijvoorbeeld 6000 m2 x 10% geeft 600 m2 nieuw wateroppervlak. Aanvrager / perceeleigenaar geeft aan dat een deel van de terreinverharding wordt verwijderd en wordt vervangen door groen, dat zijn onder andere de stelconplaten naast de hooiberg en verharding aan de achterzijde van de woning. De oppervlakte aan terreinverharding zal dus flink afnemen ten opzichte van de huidige situatie. Daarom is er ook geen compensatie nodig in de vorm van extra berging of het graven van oppervlaktewater.

In de onderstaande figuur de bestaande situatie met luchtfoto:
afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNNEDEREIND516-VA01_0010.jpg"


In onderstaande tabel staan de oppervlaktes en waterberging in de nieuwe situatie. De ingevulde m2 zijn berekend in de afbeelding eronder.

Soort verharding   Aantal m2   15 mm over m2 levert aan berging  
Terreinverharding (paarse vlakken)   507 m2   7,6 m3   
Daken bebouwing (groene vlakken)   717 m2    10,7 m3  
Totalen   1224 m2   18,3 m3   

Er dient dus minimaal 18,3 m3 berging op het perceel gerealiseerd te worden, daar zal het water in de bodem infiltreren. Dat kan bijvoorbeeld door aanleg van 2 verlagingen in het terrein van elk ca 46 m2 met een diepte van 20 cm. Of door een ondergrondse infiltratiekrat van 18,3 m3 aangelegd boven het grondwaterpeil.

Infiltreren in een vlak grasveld dat doorloopt tot aan de waterkant is niet toegestaan, die heeft geen berging. Belangrijkste is dat er geen directe afstroming plaatsvindt naar de watergang. De huidige manier van waterafvoer en bergen voldoet niet voor de nieuwe situatie in 2023.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNNEDEREIND516-VA01_0011.jpg"

Hemelwater
In de paragraaf bij beleid hemelwater is de voorkeursvolgorde voor afvloeiend hemelwater genoemd. De perceeleigenaar geeft aan dat in de bestaande situatie het water vanaf de verharding en de daken bovengronds geïnfiltreerd wordt in het groen en in de onverharde oppervlakken, dat is volgens voorkeurspunt nummer 2. Dat is positief, zo wordt de bodem en het grondwater aangevuld met water. Het teveel aan water stroomt vervolgens vertraagd via het grondwater naar het naastgelegen oppervlaktewater. In de nieuwe situatie zal op het perceel meer water gaan infiltreren door de toename aan m² groen, die ontstaat doordat er verharding (o.a. stelconplaten) wordt verwijderd.

Oppervlaktewater en Waterkeringen
Uit de legger van het waterschap HDSR blijkt dat tussen de weg en het perceel een primaire watergang ligt, deze loopt over de hele lengte van de Nedereindseweg en wordt onderhouden door het HDSR. Het is een vast waterpeil van -0,30 m NAP. De maaiveldhoogtes op het perceel variëren van +0,6 tot +0,9 m NAP. De watergang zelf ligt in de kernzone, vanaf insteek talud ligt aan beide zijdes een beschermingszone A, daarvoor gelden voorschriften en beperkingen die bekend zijn bij het HDSR. Onderstaande figuur komt uit de legger van het HDSR 2020, in het blauw de primaire watergang met aan weerszijden in de kleur roze de beschermingszones A.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNNEDEREIND516-VA01_0012.jpg"

De 2 kleinere watergangen aan de westzijde van het perceel zijn tertiair water, lichtgroen in de afbeelding. Die dienen te worden onderhouden door de aangelanden, dat zijn de aanliggende perceeleigenaren.

Uit de legger van het HDSR blijkt dat het plangebied niet ligt binnen een beschermingszone van een waterkering. Wel wordt de huidige dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' overgenomen in het voorliggende wijzigingsplan, dit i.v.m. de primaire watergang die hier ligt.

Conclusie
Vanuit bovenstaande bevindingen kan geconcludeerd worden dat:

  • Het verhard oppervlak neemt af en er zijn geen veranderingen wat betreft het watersysteem van HDSR. Voor de handelingen gelden de zorgplicht of algemene regels van het HDSR.
  • De bestaande drukriolering de nieuwe hoeveelheid vuilwateraanvoer goed kan afvoeren.
  • Op voorwaarde dat de perceeleigenaar voldoende waterberging aanlegt (minimaal 18,3 m3) is het aspect water geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.12 Archeologie

Kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.

Plansituatie
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied van hoge archeologische verwachting. In een dergelijk gebied dient op grond van de Verordening Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht bij grondroerende werkzaamheden van meer dan 30 m2 en 30 cm diepte ten opzichte van maaiveld een archeologievergunning aangevraagd te worden. Gelet op het feit dat het een bestaande situatie betreft en alleen (interne) verbouw plaats heeft, kan archeologisch onderzoek achterwege blijven. Ook door het verwijderen van verharding wordt de genoemde dieptemaat niet overschreden, aangezien het hier gaat om een verharding met stelconplaten. De gebiedsaanduiding ‘overige zone - archeologische verwachting - 3' in Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht is hier van kracht.

Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen moet hiervan, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap en de archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht en via archeologie@utrecht.nl.

5.13 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Plansituatie
De boerderij in het voorliggende plan is aangemerkt als rijksmonument, zoals eerder toegelicht in toelichting paragraaf 2.3.2.2.4. Om nader te beoordelen wat de cultuurhistorische waarden van het agrarisch perceel is, is er een bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd. Deze is uitgevoerd door Bureau Helsdingen in de vorm van een bouwhistorische opname (d.d. 16 augustus 2023, zie bijlage 6). Hieruit blijkt dat meerdere gebouwen binnen het plangebied een belangrijke rol hebben binnen het preserveren van de lokale cultuurhistorische waarden. Het betreft hierbij de boerderij, de wagenschuur met boenhok, de tweede wagenschuur/varkensstal en de zeshoekige hooiberg. Deze bouwwerken worden van (cruciaal) belang geacht voor het instandhouden van de cultuurhistorische waarden. De golfplaten loods en de betonnen mestsilo zijn van relatief lage toegevoegde waarde voor het instandhouden van de cultuurhistorische waarden.

Zie hieronder voor de waardestellingsplattegrond.Objecten ingekleurd met blauw zijn van cruciaal belang voor de instandhouding van de cultuurhistorische waarden. Objecten ingekleurd met groen zijn van belang voor de instandhouding van de waarden en objecten ingekleurd met geel zijn van relatief weinig belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNNEDEREIND516-VA01_0013.jpg"

5.14 Kabels en leidingen

Het betreft een volledig particulier initiatief. Het eventueel aanpassen/verleggen van aanwezige kabels en leidingen voor deze ontwikkeling is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer. Er bevinden zich geen planologisch relevante kabels- en leidingen in het projectgebied.

Conclusie
Gezien de aard en liggen van het plangebied kan er vanuit worden gegaan dat er enkel object gebonden kabels en leidingen (huisaansluitingen) aanwezig zijn op het terrein. Er zijn geen grootschalige graafwerkzaamheden nodig bij de ontwikkeling van de locatie. Een Klic-melding is daarom niet nodig.

5.15 Gezondheid

Kader
In de nota Volksgezondheid; Gezondheid voor Iedereen (2019-2023) is gezonde leefomgeving één van de zeven speerpunten. Gezonde verstedelijking betekent: gezond, vitaal, sociaal en zelfstandig samenleven, in een schone, prettige, duurzame en economische welvarende stad. Het bewaken, beschermen en bevorderen van de gezondheid in het fysieke domein gaat vanuit drie invalshoeken:

  • de druk op gezondheid zo laag mogelijk houden. Het bouwen van woningen op een redelijke afstand van de snelweg, een schonere lucht, een betere water- en bodemkwaliteit en op minder geluidhinder. Het gaat hier om meer dan alleen het naleven van de milieunormen;
  • de inrichting van de leefomgeving wordt door mensen als prettig ervaren. Het gaat er dan om of de omgeving levendig, afwisselend en veilig is ingericht. Belangrijk zijn voldoende bereikbaar, aantrekkelijk en bruikbaar groen, voldoende ruimte voor ontmoeting en voldoende aangename geur en kleur;
  • de leefomgeving nodigt uit tot gezond gedrag. Belangrijk is dat mensen elkaar ontmoeten en voldoende bewegen. Dat kan onder meer door dagelijkse beweging in de buurt beter te faciliteren met goede wandel- en fietsroutes, fietsparkeervoorzieningen en speelmogelijkheden.

Plansituatie
Het initiatief heeft gezien de beperkte omvang geen invloed op de luchtkwaliteit, er is daarom ook geen onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd. Wel is er in paragraaf 5.7 gekeken naar de luchtkwaliteit ter plaatse aan de hand van gegevens van de atlasleefomgeving. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide.

Met het herinrichten van het plangebied zal de leefomgeving ter plaatse prettiger worden om te verblijven, het wordt namelijk verder vergroend.

Conclusie
Gezondheid vormt geen belemmering voor de planvorming.

5.16 Toegankelijkheid

Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. We willen dat alle inwoners en bezoekers, met en zonder beperking, alle (openbare) gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken. Daarbij is niet alleen de toegankelijkheid belangrijk maar ook de uitgankelijkheid.

Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. Het uitgangspunt van het VN-verdrag handicap is 'niets over ons zonder ons'. Samenwerking met de belangenorganisaties voor inwoners met een beperking in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkeling is daarmee noodzakelijk. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen. Daarnaast moeten gebouwen en woningen voldoen aan het bouwbesluit 2012 dat hier verder in te zien is.

Utrecht wil graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen. Wij willen dat iedereen, ook als hij of zij gebruik maakt van een rolstoel, alle nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. Volgens het Bouwbesluit moet iedereen vanaf de openbare weg alle ingangen van de woning kunnen betreden. In Utrecht willen we dat iedereen in de woonkamer en bij het toilet kan komen en gebruik kan maken van de buitenruimte zoals een balkon of tuin. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er geen trappetjes of opstapjes zijn, binnen of buiten de woning. Dit is een woning die bezoekbaar is. We willen dat mensen in een rolstoel in alle nieuwe of verbouwde nultredenwoningen (woningen waarbij de entree, woonkamer/eetkamer, keuken, badkamer, toilet en ten minste één slaapkamer zonder trap bereikbaar zijn) kunnen wonen. Of het is gemakkelijk om daarvoor te zorgen. De ambitie van Utrecht gaat hiermee verder dan het Bouwbesluit.

Voor woningen is het Bouwbesluit van kracht. dat houdt bijvoorbeeld in dat drempels niet hoger mogen zijn dan 2 cm. Daarnaast wil de gemeente Utrecht graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen, zodat een ieder nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. In de plannen wordt hiermee rekening gehouden, al betreft het wel een aanpassing in een bestaand gebouw, met alle beperkingen van dien.

Conclusie
Er zal waar mogelijk rekening worden gehouden met de toegankelijkheid van mindervaliden.

5.17 Circulaire economie

Kader
Utrecht wil in 2050 een circulaire stad zijn. Het Actieprogramma Utrecht Circulair 2020-2023 maakt onderdeel uit van de Omgevingsvisie en is een eerste stap op weg naar 2050. Het actieplan richt zich vooral op de gebouwde omgeving, waarbij de woningbouwopgave van groot belang is voor de circulaire ambitie: bestaande gebouwen worden circulair getransformeerd en nieuwe woningen zijn circulair te bouwen. De circulaire economie gaat niet alleen om het nuttig gebruik van grondstoffen, componenten en producten die hun levenseinde hebben bereikt. Een belangrijk onderdeel is ook de manier waarop deze producten worden ontworpen, vervaardigd en toegepast met het oog op makkelijk (her)gebruik aan het einde van hun leven. Dit gebeurt met aandacht voor zowel het grondstoffengebruik als de benodigde energie en de milieu impact. Voor circulair bouwen vragen we aandacht voor de volgende punten.

1. Ingaande materialen en ontwerpkeuzes
De ambities omtrent circulair bouwen richten zich op het verlagen van de milieubelasting van de gebouwen via de MPG indicator. Dit kan door slim te ontwerpen, milieuvriendelijker materialen toe te passen en hergebruikt materiaal te gebruiken. Ook hanteren we de werklijnen uit City Deal circulair en conceptueel bouwen. De city deal bevat drie werklijnen die zich richten op:

  • Biobased bouwen.
  • Industrieel conceptueel bouwen.
  • Circulaire financiële modellen.

Gemeente Utrecht is aangesloten bij het landelijke netwerk Samen Versnellen die Het Nieuwe Normaal ontwikkelt. Ambities in Het Nieuwe Normaal zijn van toepassing op bouwprojecten.

2. Vermijden van afval en efficiënt grondstoffengebruik in de bouwfase
Tijdens de bouwfase is het van belang om afval zoveel mogelijk te vermijden en grondstoffen maximaal te benutten. Afval vermijden kan door maatregelen te treffen tegen overproductie, te grote voorraden, en het voorkomen van defecte en afgewezen producten. De toepassing van prefab bouwen en het benutten van een bouwhub bieden hierbij veel voordelen, waaronder het spaarzaam omgaan met grondstoffen en duurzaam beheer van de bouwplaats, vermindering van de hoeveelheid afval op de bouwplaats, minder overlast op de bouwplaats, en eenvoudige (re)montage van elementen.

3. Aanpasbaarheid in de gebruiksfase
Door zo te ontwerpen dat het gebouw makkelijk aangepast kan worden, wordt de milieubelasting van de aanpassingen verlaagd en de levensduur van het gebouw verlengd. Door in onafhankelijke lagen te bouwen hebben de elementen waaruit een gebouw bestaat een verschillende levensduur. Doordat deze elementen onafhankelijk van elkaar worden gemaakt, kan één laag kan worden "losgemaakt" en vervangen zonder een aangrenzende laag te beschadigen. Door al bij het ontwerp rekening te houden met demontage in de toekomst, kunnen de componenten of het hele gebouw aan het einde worden hergebruikt.

4. Herbruikbaarheid na gebruiksfase
Aan het einde van de gebruiksfase wordt een gebouw normaliter gesloopt. Een circulair gebouw wordt gedemonteerd en de vrijgekomen materialen/constructies komen beschikbaar voor een nieuw bouwproject. Om dit mogelijk te maken is het ten eerste van belang dat het gebouw zo demontabel mogelijk wordt ontworpen. Een ontmantelingsgids die al tijdens het ontwerp wordt gemaakt draagt bij om vrijkomende materialen en componenten zo efficiënt mogelijk te kunnen hergebruiken. Ten tweede moeten de vrijkomende materialen herbruikbaar zijn, dus giftige of anderzijds eenmalig bruikbare materialen moeten vermeden worden. Ten derde is het van belang dat de materialen in het gebouw opgeslagen zijn in een materialenpaspoort. Dat laatste is van belang omdat zonder kennis van de opgeslagen materialen in het gebouw de waarde ervan verloren gaat.

Proces
We schrijven niet exact voor hoe een circulair ontwerp gemaakt moet worden, of hoe circulair gebouwd moet worden. We hebben wel een hoge circulaire ambitie en belonen inzet daarop. De markt wordt uitgedaagd en krijgt de ruimte om zelf te komen met creatieve, innovatie circulaire voorstellen met zo hoog mogelijke ambities. Het doel is om het vroegtijdig bespreken van de duurzaamheidsambities en het in beeld brengen van kansen, (duurzaamheidsvisie) de aanpak van duurzame bouw vast te leggen (duurzaamheidsplan) en het vastleggen hoe tijdens ontwerp en bouw wordt getoetst.

Plansituatie
Bij het beoogde plan is er sprake van het hergebruik van een bestaand pand voor een nieuw gebruik waarbij er rekening wordt gehouden met de waarde van zowel het gebouw als met de materialen. Bij de verbouwing van het pand worden zo mogelijk de materialen hergebruikt. Bij het gebruik van nieuwe materialen (grondstoffen) is het gewenst om biobased materialen te gebruiken. Bij het isoleren van de woning kan er uit vele verschillende biobased materialen gekozen worden.Gesteld kan worden dat het aspect circulaire economie geen belemmering vormt voor het beoogde plan.

5.18 Energie

Kader
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Klimaatneutraliteit houdt in dat er op jaarbasis net zoveel energie in het gebied wordt opgewekt als gebruikt. Dit geldt voor:

  • de gebouwgebonden energievraag;
  • de gebruiksgebonden energievraag en
  • het energiegebruik in de openbare ruimte.

Het is daarbij de ambitie de energievraag zo laag mogelijk te houden en de benodigde energie op te wekken met duurzame energiebronnen.

Utrechts Energie Protocol (UEP)
Utrecht wil dat gebouwen en gebieden die nu in ontwikkeling zijn, zoveel mogelijk bijdragen aan een klimaatneutrale stad. Daarom biedt de Gemeente Utrecht het Utrechts Energie Protocol (UEP) aan als handreiking aan projectontwikkelaars en andere organisaties die starten met een nieuwbouwproject in Utrecht. Het Utrechts Energie Protocol is een stappenplan voor duurzame invulling van de energievoorziening. De volgorde in dit stappenplan is om eerst te kijken naar de mogelijkheden tot energiebesparing en verduurzaming op gebouw- of perceelniveau. Vervolgens naar de duurzame mogelijkheden binnen het plangebied of in de directe omgeving en ten slotte (verder) buiten het plangebied voor mogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie.

Dit betekent dat wij voor nieuwbouw inzetten op hoogwaardige isolatie, optimaal gebruik van het dak (en gevels) voor duurzame energie-opwek, hergebruik van reststromen en het maximaal gebruik van warmte en koude in de directe omgeving. Het uitgangspunt daarbij is om de schaarse hoge temperatuur (HT) warmtebronnen, zoals biomassaverbranding en diepe geothermie, alleen in te zetten voor bestaande bouw en niet voor nieuwbouw. Bestaande bouw is vaak moeilijker te isoleren. Nieuwbouw is goed te isoleren en is daardoor uitermate geschikt voor verwarming op lage temperatuur (LT).

Plansituatie
Het beoogde plan gaat mee in het UEP. Er zijn mogelijkheden voor het inzetten van zonnepanelen waarmee (een deel van) de energiebehoefte opgewekt kan worden. Indien de hoeveelheid opgewekte stroom niet (volledig) gebruikt kan worden binnen het plangebied kan deze (indien mogelijk) teruggeleverd worden aan het elektriciteitsnet. Hiernaast wordt het gebouw waar mogelijk geïsoleerd waardoor de benodigde energievraag zo laag mogelijk wordt gehouden zonder afbreuk te doen van de cultuurhistorische waarden van het woonhuis. Geconcludeerd kan worden dat het aspect energie geen belemmering vormt voor het beoogde plan.

5.19 Conclusie

Op basis van de hierboven beschreven paragrafen zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plan. De onderzoeken die bij deze paragrafen horen, zijn opgenomen in bijlagen bij deze plantoelichting.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeentelijk kosten voor de begeleiding en toetsing van aanvragen voor het wijzigingsplan worden uit de daarvoor bestemde leges gedekt, waarbij legescategorie A van toepassing is. Hiervoor heeft de initiatiefnemer een opgave van de investeringskosten aangeleverd bij de gemeente. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente en initiatiefnemer hebben hiervoor een planschadeovereenkomst gesloten. Verder zijn er voor de gemeente geen kosten gemoeid met het onderhavige initiatief. Het gebeurt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemers.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatie

De initiatiefnemer heeft aangegeven dat direct omwonden in de afgelopen jaren regelmatig zijn bijgepraat over het initiatief. Daarbij zijn volgens initiatiefnemer geen bedenkingen of zorgen geuit.

6.2.2 Vooroverleg

Het wijzigingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Bro verzonden naar Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, Provincie Utrecht en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Het hoogheemraadschap en de provincie hebben aangegeven geen opmerkingen op het wijzigingsplan te hebben. Ook de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 7 Juridische plantoelichting

7.1 Inleiding

Het wijzigingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Planvorm

Het wijzigingsplan vloeit voort uit het bestemmingsplan 'Rijnenburg, Utrecht', waarin onder artikel 3.7, lid b een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen'. Dit wijzigingsplan wordt nadat het onherroepelijk is geworden onderdeel van het moederplan.

7.3 Artikelsgewijze toelichting

Hieronder wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.

Artikel 1 Begrippen
Hier zijn alleen de begrippen Plan en Wijzigingsplan opgenomen. Voor de overige begrippen blijft het moederplan Rijnenburg, Utrecht danwel Chw bestemmingsplan algemene regels Utrecht gelden. Hetzelfde geldt voor de wijze van meten die niet is opgenomen in dit wijzigingsplan.

Artikel 2 Wonen
De bestemming 'Wonen' is gegeven aan het gehele perceel. De gronden zijn bestemd voor wonen, in samenhang met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven danwel bed & breakfast. Daarbij zijn bepalingen opgenomen voor wat betreft de goot- en bouwhoogte. Daarnaast is een regeling opgenomen voor de omvang en situering van bijbehorende bouwwerken, waarbij uitgegaan wordt van de bestaande bijbehorende bouwwerken en een regeling voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen. Dit moet in relatie worden gezien met de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' (artikel 3), waarin bepaald is dat ter plaatse van die dubbelbestemming geen (vergunningvrij) bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten, met uitzondering van bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde en van erfafscheidingen tot ten hoogste 2 meter.

Artikel 3 Waarde - Landschap
De landschappelijke waarde in het plangebied is door de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' beschermd. Het aangewezen gebied dient vrij te worden gehouden van vergunningplichtige en vergunningvrije bebouwing om het bijzondere karakter van het gebied te beschermen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bestaande bouwwerken, geen gebouwen toegestaan, alsmede erfafscheidingen tot ten hoogste twee meter. Daarnaast is voor bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig.

Artikel 4 Water - Waterstaatkundige functie
Deze bestemming is opgenomen voor de primaire watergangen in het plangebied.