direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw bestemmingsplan Zuilense Vecht, Utrecht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Zuilense Vecht bestaat uit drie sportparken van ruim 30 hectare. In Utrecht liggen sportpark Elinkwijk en sportpark Zuilen en in Stichtse Vecht bevindt zich sportpark Daalseweide. De gemeente Utrecht en de gemeente Stichtse Vecht hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten voor de herontwikkeling van de drie aan elkaar grenzende sportparken. Aanleiding voor de herontwikkeling is dat de sportparken in meer of mindere mate gedateerd zijn, een monofunctioneel gebruik kennen en voor investeringsbesluiten staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0001.png"
Het plangebied en de omgeving

Op sportpark Daalseweide is sprake van verouderde en monofunctionele sportvoorzieningen. De betrokken sportverenigingen hebben een initiatief ingediend bij de gemeente Stichtse Vecht voor vervanging van natuurgras door kunstgras. Hiermee kan met minder velden worden volstaan. De sportparken Elinkwijk en Zuilen hebben te maken met een structurele onderbezetting van de natuurgrasvelden en een traditioneel aanbod aan sporten. Het aanbod sluit niet meer aan op de behoefte uit de omliggende buurten. Slechts een beperkt deel van de bewoners uit de omliggende buurten maakt nog gebruik van het sportpark. Daarnaast zijn veel opstallen verouderd en versnipperd op het terrein verspreid, met hoge energie- en huisvestingskosten tot gevolg. De voetbalclubs willen graag het aantal kunstgrasvelden uitbreiden. Het sportpark Elinkwijk kan (mede daardoor) veel compacter en multifunctioneler ingericht worden. Hierdoor kan het gebruik en de bezetting van het sportpark worden verhoogd en een vernieuwend sportaanbod (zowel voor verenigingssport als de ongeorganiseerde sport) worden toegevoegd.

Het compacter en toekomstbestendiger maken van de sportparken biedt ook de kans om de omgeving en positionering van de sportparken te versterken. Door een open, groene verbinding te maken in samenhang met de omliggende buurten, kan een nieuwe groenstructuur worden gecreëerd die bijdraagt aan de groeiende behoefte aan (ongeorganiseerd) sporten, bewegen en recreëren (ook buiten verenigingsverband om). Het compacter maken van de sportparken en het efficiënter benutten van de aanwezige voorzieningen betekent ook dat er aan de randen van de sportparken ruimte ontstaat waar woningen gerealiseerd kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0002.png"
Begrenzing sportparkgebied Zuilense Vecht

1.2 Doelstelling

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de nieuwe ontwikkelingen woningbouw (maximaal 300 woningen) inclusief de mogelijkheid tot het realiseren van zorgwoningen en/of een zorginstelling, sportfuncties, maatschappelijke functies, horeca en een park, bestaande uit een sportieve strip (hierna genoemd "de Strip"), de sportvelden en de clubhuizen, planologisch-juridisch mogelijk te maken. Met dit bestemmingsplan wordt het huidige gesloten, monofunctionele en matig functionerende gebied getransformeerd naar een toekomstbestendig multifunctioneel Sportief Park dat de gemeentegrenzen overschrijdt en goed aansluit op de omgeving. Hierbij wordt een aantrekkelijke langzaamverkeersverbinding tussen de gemeente Stichtse Vecht en de gemeente Utrecht gerealiseerd.

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

Voor beide gemeenten wordt apart een bestemmingsplan in procedure gebracht. Deze bestemmingsplannen zijn uiteraard goed op elkaar afgestemd aangezien het hier gaat om één gezamenlijke ontwikkeling.

Er komt een nieuwe wet, de Omgevingswet, die de Wet ruimtelijke ordening gaat vervangen. Als voorbereiding op de Omgevingswet brengt de gemeente Utrecht eenheid in de algemene regels van bestemmingsplannen. Dat zijn regels die niet speciaal voor één bestemming (functie) gelden. Ze zijn meestal (net als in dit bestemmingsplan) in de hoofdstukken 3 en 4 van bestemmingsplannen te vinden. In het Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht dat voor vrijwel de hele gemeente gaat gelden, staan nieuwe algemene regels die in de plaats komen van algemene regels die per bestemmingsplan gelden. De regels van het Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht zijn ook aan dit bestemmingsplan toegevoegd. De toelichting van die regels is te vinden in hoofdstuk 8. De gemeente Utrecht is opgenomen in artikel 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Dit betekent dat er een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte mag worden vastgesteld.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Zuilense Vecht is het sportparkgebied dat ingeklemd ligt tussen de Utrechtse wijk Zuilen, de wijk Op Buuren in Stichtse Vecht, de Burgemeester Norbruislaan en de Amsterdamsestraatweg. Zuilense Vecht ligt dus in zowel de gemeente Utrecht als in de gemeente Stichtse Vecht. Het totale plangebied van Zuilense Vecht omvat het gebied gelegen tussen het Amsterdam-Rijnkanaal, de Burgemeester Norbuislaan, de Sportparkweg en de Jan van Zutphenlaan/Theo Thijssenplein.

Het plangebied van de gemeente Utrecht en dus van dit bestemmingsplan is gelegen tussen de Amsterdamsestraatweg, de Burgemeester Norbruislaan, de Jan van Zutphenlaan/Theo Thijssenplein en de Zuilenselaan (de gemeentegrens).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0003.png"
Het plangebied, met daarop o.a. de gemeentegrens en de nieuwe woonvlekken (gearceerd)

1.4 Geldende plannen

Dit bestemmingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied onderstaande bestemmingsplannen en verordeningen.

Bestemmingsplan   Vastgesteld door Raad   Onherroepelijk  
Actualisering diverse gebieden 2019   21 november 2019   24 januari 2020  
Chw Algemene regels over bouwen en gebruik   30 november 2017   31 oktober 2018  

Beheersverordening   Vastgesteld door Raad   In werking treding  
Zuilen   20 juni 2013   11 juli 2013  
Algemene regels actualiseren   30 november 2017   1 december 2017  

Voor het plangebied binnen de gemeente Utrecht gelden in de bestaande situatie beheersverordeningen 'Zuilen' en 'Algemene regels actualiseren' en bestemmingsplannen 'Actualisering diverse gebieden 2019' en 'Chw Algemene regels over bouwen en gebruik'. Het deel van het plangebied waarvoor bestemmingsplan 'Actualisering diverse gebieden 2019' geldt, is bestemd als 'Sport' (artikel 14 van de bestemmingsplanregels) en heeft de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' (artikel 21 van de bestemmingsplanregels). Binnen de bestemming 'Sport' mogen verenigingsgebouwen worden gebouwd tot maximaal 4 meter hoog. Daarnaast mag de afstand van gebouwen tot de oostelijke oever van het Amsterdam Rijnkanaal niet minder dan 25 meter bedragen. Lichtmasten, ballenvangers, vlaggenmasten en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn onder voorwaarden toegestaan. Ook geldt de gebiedsaanduiding 'geluidzone-industrie' (artikel 29 van de bestemmingsplanregels) en dit houdt in dat de geluidsbelasting van het industrieterrein Lage Weide hier de waarde van 50 dB(A) niet mag overschrijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0004.png"
Uitsnede geldende verbeelding bestemmingsplan 'Actualisering diverse gebieden 2019'

Op grond van beheersverordening 'Zuilen' gelden besluitvlak 1, besluitsubvlakken 9, 11 en archeologie. Uitgangspunt is dat bestaande bouwwerken en bestaand gebruik zijn toegestaan. Aanvullend mogen er onder voorwaarden ballenvangers en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Het bouwen van een (verenigings)gebouw behoort op grond van de beheersverordening dan ook niet tot de mogelijkheden. Ook hier geldt een specifieke regel in verband met geluidzone-industrie (artikel 5 van de beheersverordening) die inhoudt dat de geluidsbelasting van industrieterrein Lage Weide de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Op grond van artikel 3 lid 3.3.1 sub c van de beheersverordening mag structureel groen niet worden gebruikt voor wegen of parkeervoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0005.png"
Uitsnede geldende verbeelding beheersverordening 'Zuilen'

Op basis van de geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen zijn de gewenste woningbouw, de sport- en maatschappelijke functies (in o.a. de plinten), het pakketpunt, de horeca en het nieuwe verenigingsgebouw niet toegestaan, waardoor een nieuw bestemmingsplan nodig is.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod. Hoofdstuk 8 bevat de juridische toelichting van de algemene regels. Daarnaast horen zowel bij de toelichting als bij de regels diverse bijlagen.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.

De NOVI benoemt de volgende nationale belangen:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • 10. Beperken van klimaatverandering.
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

De NOVI benoemt vier prioriteiten:
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten.

  • 1. ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel bevorderen;
  • 3. zorgen voor sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Omgevingsinclusieve benadering
Centraal in de te maken afwegingen tussen belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting uit de Omgevingswet van het begrip fysieke leefomgeving en wordt de noodzakelijke integraliteit van afwegingen benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is dat tussen beschermen en ontwikkelen.

Het doel van de toekomstige Omgevingswet is namelijk het bereiken van een balans tussen: '(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in de omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving. Hiermee moet dus rekening worden gehouden bij het maken van beleidskeuzes. Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.

Afwegingsprincipes
Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen.

Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken & identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Plangebied 
Een opgave in de NOVI is om aansluitend op de woonbehoefte (met name in en bij de stedelijke regio's) woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om ter plaatse meer woningen te realiseren. Een toename van het aantal inwoners zorgt ook voor meer vraag naar mogelijkheden om te sporten. Doordat het sportpark compacter en multifunctioneler wordt ingericht, wordt het gebruik en de bezetting van het sportpark verhoogd. Daarnaast wordt het sportaanbod (zowel voor verenigingssport als ongeorganiseerde sport) uitgebreid.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) (2012)

In de Wet ruimtelijke ordening zijn de besluitmogelijkheden van gemeenten begrensd om nationale belangen te borgen of te beschermen. Wanneer namelijk nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels stellen over de inhoud van een bestemmingsplan.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, oftewel de AMvB Ruimte) zijn nationale belangen beschreven die om bescherming van het Rijk vragen, zoals bijvoorbeeld de 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Voor deze belangen is het Rijk namelijk verantwoordelijk. Verder zijn in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) nadere regels opgenomen voor onder andere militaire terreinen, radarverstoringsgebieden, reserveringen voor spoor en wegen en buisleidingen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden, zoals de gemeente Utrecht, beleidsruimte.

Plangebied
Het plangebied ligt in een radarverstoringsgebied van radarstation Soesterberg (nationaal belang van defensie). In dit gebied gelden beperkingen voor bestemmingsplannen voor een goede werking van de radar op het radarstation. Het gaat hier om hoogtebeperkingen voor bouwen, bouwwerken en windturbines. De ontwikkeling uit dit bestemmingsplan heeft gelet op de gestelde maximale bouwhoogte in de regels van het bestemmingsplan, geen invloed op het functioneren van de radar. Daarnaast geldt er voor het Amsterdam Rijnkanaal (een rijksvaarweg) op grond van artikel 2.1.2 van het Barro een vrijwaringszone van 25 meter aan weerszijden. Op grond van artikel 2.1.3 van het Barro wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan rekening gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte, de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart, het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten, de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten en het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg. Het Amsterdam Rijnkanaal zelf maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Wel maakt een deel van de vrijwaringszone onderdeel uit van het plangebied. Met de bestemming 'Waterstaat-Waterstaatkundige functie' wordt invulling gegeven aan de artikelen 2.1.2 en 2.1.3 van het Barro. Voor het overige is het plangebied niet gelegen in een van de gebieden waarvoor het Barro regels stelt. Het Barro vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (2017)

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.

Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening. De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder de bestemmingsplannen van de gemeente Utrecht.

Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.

Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. De provincie Utrecht heeft in de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied vastgelegd.

Plangebied
Relevant hierbij is dus wat binnen het project Zuilense Vecht als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Hierbij wordt betrokken wat nu al op grond van de geldende planologische regelingen (beheersverordening en bestemmingsplan) mogelijk is. In de bestaande situatie is op de locatie al een sportpark inclusief verenigingsgebouwen en een sporthal aanwezig en planologisch toegestaan. Hoewel er in de nieuwe situatie een groter verenigingsgebouw en een sportief park (waaronder de Strip) aan worden toegevoegd, worden deze niet beschouwd als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit gezien de al aanwezige planologische mogelijkheden tot het hebben van een sportpark, inclusief gebouwen op de locatie (op basis van bestemmingsplan 'Actualisering diverse gebieden 2019' mogen al een onbeperkt aantal gebouwen voor verenigingen worden opgericht, mits niet hoger dan 4 meter) en omdat de uitbreiding onvoldoende substantieel is. Aangezien er met het project Zuilense Vecht meer dan 11 woningen aan het gebied worden toegevoegd is er wat de woningbouw betreft wel sprake van een stedelijke ontwikkeling. Hiervoor moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dan ook worden toegepast. Dit geldt ook voor de functies van meer dan 500 m2 die in de plinten van de woningbouw worden mogelijk gemaakt: maatschappelijke functies (maximaal 1.500 m2) en sportfuncties (maximaal 750 m2). Voor een aantal functies binnen het plangebied is een Ladderonderzoek uitgevoerd of de behoefte beschreven (zie bijlage 1).

Het plangebied van Zuilense Vecht wordt aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Dit gezien het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, infrastructuur en sociaal culturele voorzieningen (de sportvelden). De ligging van de sportvelden grenzen namelijk aan de woonbebouwing van de wijk Zuilen aan zowel de zuidzijde (Amsterdamsestraatweg) als aan de zuidoostzijde (o.a. Jan van Zutphenlaan).

Wonen, inclusief zorgwoningen/zorginstelling
In het Utrechtse deel van Zuilense Vecht worden maximaal 300 woningen mogelijk gemaakt. Voor de behoefte is relevant dat de vraag naar woningen in Utrecht groot is en dat de stad ook nog blijft doorgroeien. Op 1 januari 2023 had Utrecht 367.984 inwoners. Dat waren 6.242 inwoners meer dan het jaar ervoor. De wijk Noordwest, waarbinnen het Utrechtse deel van Zuilense Vecht ligt, is de één na grootste wijk met 44.713 inwoners (op 1 januari 2023). In Noordwest nam het aantal inwoners ten opzichte van 1 januari 2018 met 910 toe (Bron: https://utrecht.incijfers.nl/dashboard/thema/bevolking--wijk-). De prognose uit de op 18 juli 2019 door de gemeenteraad vastgestelde 'Woonvisie: Utrecht beter in balans' is dat de gemeente Utrecht in 2040 ruim 450.000 inwoners telt. Overprogrammering en leegstand is in Utrecht bij het toevoegen van woningen dan ook niet aan de orde. Daarnaast levert het plan een bijdrage aan de doelstellingen uit de Utrechtse woningvisie, aangezien er een gedifferentieerd woningbouwprogramma komt met 35% sociale huur en 25% middelduur.

Binnen het plangebied worden maximaal 60 zorgwoningen/een zorginstelling mogelijk gemaakt (deze kunnen zowel zelfstandig of onzelfstandig worden ingevuld). Er is sprake van een groter wordende groep 65-plussers en kwetsbaren en dit brengt ook een grotere zorgvraag met zich mee.

De nieuwe stedelijke ontwikkeling, het toevoegen van woningbouw, voorziet dan ook in een behoefte en heeft geen onaanvaardbare leegstand in het gebied tot gevolg.

Sport
Vanwege het belang van gezondheid en beweging wordt maximaal 750 m2 aan sportfuncties mogelijk gemaakt in een aantal plinten. Voor de invulling kan bijvoorbeeld gedacht worden aan fitness of yoga. Dit sluit goed aan bij de doelstellingen van Zuilense Vecht, namelijk een gezond woon-, werk- en leefklimaat in combinatie met een groen en sportief sportpark. De verwachting is dat er een passend sportconcept wordt gevonden dat aanvullend is op het huidige sportaanbod in de omgeving. Daarom zijn er geen negatieve effecten van te verwachten.

Maatschappelijk
Gelet op het belang van maatschappelijke voorzieningen voor Utrecht, wordt in een aantal plinten maximaal 1.500 m2 aan maatschappelijke functies mogelijk gemaakt. Zuilense Vecht en de omliggende buurten hebben voldoende draagvlak voor een basisaanbod aan maatschappelijke voorzieningen. Het is gelet op de schaal (maximaal 1.500 m2) niet de verwachting dat hierdoor onaanvaardbare negatieve effecten voor maatschappelijke voorzieningen in de omgeving zullen optreden. De functies zijn primair gericht op de nieuwe woonwijk Zuilense Vecht en de naastgelegen buurten en spelen voornamelijk in op de behoefte aan flexibele gebruiksmogelijkheden.

Behoefte
Ook voor de ontwikkelingen die niet als stedelijke ontwikkeling worden beschouwd, moet het bestemmingsplan een onderbouwing bevatten van de behoefte aan de ontwikkelingen. Dit vanwege een goede ruimtelijke ordening en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Behoefte georganiseerd sporten
In de huidige situatie is sportpark Elinkwijk de thuisbasis van één voetbalvereniging (Elinkwijk), waarvoor vijf velden beschikbaar zijn. Op sportpark Zuilenselaan spelen drie voetbalverenigingen (Eminent Boys, Kismet en HMS) die in totaal vier velden hebben. Daarnaast liggen op dit sportpark vijf tennisbanen waar tennisvereniging Zuilenselaan gebruik van maakt. Via HMS kunnen ook de sporten zaalvoetbal, handbal, tennis en cricket worden beoefend. Daarnaast vindt er (beach)volleybal, powerleage 5-a-side (een nieuw voetbalconcept) en vond kegelen plaats op Sportpark Zuilen.

Na de herontwikkeling van het gebied is een belangrijke rol weggelegd voor de georganiseerde sport en de sportverenigingen. De bestaande verenigingen houden een plek op het sportcomplex. Daarnaast verhuist de American Football club Utrecht Dominators naar sportpark Zuilen en wordt er op het sportpark ruimte gereserveerd voor het realiseren van padelbanen. Voetbal is op dit moment, maar ook in de toekomst een belangrijke pijler van het sportpark. Uit een behoefteonderzoek, dat is uitgevoerd door het Mulier Instituut van 15 september 2016 (zie bijlage 2), komt een structurele overcapaciteit aan velden in Utrecht naar voren. Desondanks moet er vanwege de bevolkingsgroei groeicapaciteit voor de lange termijn beschikbaar blijven. Door de toepassing van kunstgras (dubbelgebruik van wedstrijden en trainingen) kan worden volstaan met een kleiner areaal aan velden, waarbij aan de Utrechtse zijde nog altijd circa 50% groeicapaciteit beschikbaar blijft (als gevolg van vervangend kunstgras gaat de capaciteit aan speeluren namelijk per saldo omhoog). De behoefte aan zaalsport (onder meer volleybal, zaalvoetbal, handbal, zaalhockey en zaalkorfbal) neemt in Utrecht als gevolg van de groei van de stad toe. Sporthal Zuilen wordt momenteel nog niet maximaal bezet, maar de inzet is om het gebruik en de bezetting hiervan te optimaliseren.

Er is nu en in de toekomst behoefte aan georganiseerd sporten. Zoals Zuilense Vecht in het deel van Utrecht wordt ingericht, blijft er sport groeicapaciteit beschikbaar die nodig is vanwege de groei van de stad.

Behoefte ongeorganiseerd sporten
Sportpark Zuilense Vecht biedt naast de mogelijkheid voor georganiseerd sporten ook voldoende ruimte voor ongeorganiseerde sporten. Dit moet waar mogelijk aanvullend zijn aan de georganiseerde sport. Er is door M. Minnaert in 2019 een behoefteonderzoek gedaan naar de behoefte aan sport en sportvoorzieningen. Hiervoor is bij 420 mensen uit de directe omgeving van de omgeving van Zuilense Vecht (42% uit de directe omgeving van gemeente Stichtse Vecht en 30% uit de directe omgeving van Utrecht) een enquête afgenomen. De uitkomst hiervan leidt tot de volgende conclusies en uitgangspunten voor de sportparken en voor ontmoeten en bewegen:

  • belangrijkste functies: sporten/bewegen, sport en spel voor kinderen, ontmoeten;
  • gebrek aan (sociale) veiligheid, geld en tijd zijn beperkende factoren;
  • gemist wordt een speelgelegenheid voor kinderen, sporten zonder lidmaatschap, aantrekkelijke horeca en groen;
  • gewenste nieuwe functies: a. speelplek, b. routes voor hardlopen/wandelen/skaten/fietsen/moutainbiken, c. horeca, d. ontmoetingsplek, e. skate- en skeelerbaan, f. open ruimte voor groepslessen/bootcamp/yoga/vrij sporten/trap- en pannaveld/picknickplek, g. toestellen voor fitness (ook voor ouderen)/crossfit/freerunnen/bewegen voor ouderen, h. basketbal, i. racketsporten/tafeltennis/padel, j. sprinttrack, k. klimwand/boulderen, l. (natuur) schaatsen/golf/jeu-de-boules.

Behoefte horeca
Bij de nieuw te maken speeltuin, naast de bestaande Sporthal Zuilen, wordt de vestiging van horeca D2 (daghoreca) van maximaal 50 m2 mogelijk gemaakt. Horeca bij de speelplek is gewenst om de ontmoetingsfunctie te versterken. Het gemiddelde horeca-aanbod in Utrecht ligt op 304 m2 winkelverkoopvoeroppervlak (wvo) per 1.000 inwoners. In Zuilense Vecht worden 1.035 extra inwoners verwacht. Dit betekent een verwacht horeca-aanbod van 315 m2 winkelvloeroppervlak. Op basis van deze vergelijking is er voldoende draagvlak voor de beoogde lichte horeca ontwikkeling in de nieuwe stadsbuurt van maximaal 50 m2.

Behoefte pakketpunt
In het plangebied wordt een pakketpunt mogelijk gemaakt van maximaal 50 m2 waar de bewoners gebruik van kunnen maken. Er is een stijgende trend waarneembaar voor online bestellingen, waardoor er behoefte is aan een pakketpunt in de buurt.

Behoefte onderwijs en buitenschoolse opvang
Een opleidingsinstituut voor BOA's heeft zich gevestigd in de voormalige kegelruimte in Sporthal Zuilen. Daarnaast is een MBO Sportopleiding nu tijdelijk gevestigd op het sportpark en de MBO Sportopleiding wil zich vestigen in Sporthal Zuilen. Er is dus vraag naar onderwijsfuncties op deze locatie. Een MBO Sportopleiding is een gewenste en passende onderwijsfunctie binnen het plangebied. Het gaat hierbij om het intensiveren van het gebruik van de sporthal, aangezien de sporthal daarnaast voor sportfuncties wordt gebruikt. Zodra de woningen aan de Amsterdamsestraatweg 1015 ontwikkeld worden, komt daarmee de buitenschoolse opvang op deze locatie te vervallen. Een buitenschoolse opvang kan dan alsnog binnen het plangebied gevestigd worden (in Sporthal Zuilen en in het nieuwe verenigingsgebouw).

Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking en de behoefte aan (on)georganiseerd sporten, horeca, een pakketpunt en onderwijsfunctie vormen geen belemmeringen voor de ontwikkeling van Zuilense Vecht.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening (2021)

Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vorm gegeven worden. De Omgevingsverordening heeft van 1 juni 2021 tot en met 12 juli 2021 ter inzage gelegen. De Omgevingsverordening treedt tegelijk met de Omgevingswet in werking.

Omgevingsvisie provincie Utrecht
De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren.

Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. We combineren bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.

Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren) zorgen we er juist voor dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, en het opwekken van zon- en windenergie en het verbouwen van voedsel.

Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar we voor staan kan de provincie niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie en medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen ze deze ambities bereiken. Ze voeren het beleid van de Omgevingsvisie uit met behulp van:

  • Omgevingsverordening;
  • Programma's.

Om het beleid uit te voeren zijn niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma's. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma 'wonen en werken'. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij houdt de provincie Utrecht ook rekening met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven over hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere keer zorgen ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.

Met zeven beleidsthema's geven ze richting aan de ontwikkeling en de bescherming van onze gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 hebben wij een inclusieve en circulaire provincie Utrecht:

  • 1. waarin Stad en land gezond zijn;
  • 2. die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • 3. waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • 4. met Vitale steden en dorpen;
  • 5. die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • 6. met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • 7. die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.

Relevant voor dit bestemmingsplan zijn met name thema 1 en 4.

Gezonde leefomgeving
Met haar omgevingsbeleid draagt de provincie Utrecht bij aan een gezonde en veilige leefomgeving in de provincie Utrecht. Het gaat daarbij in de eerste plaats om de fysieke omgeving. Denk aan woonmilieus (dichtheid en type bebouwing), de aanwezigheid van voorzieningen (winkels, openbaar vervoer, scholen, ziekenhuizen, etc.), de mate van functiemenging voor aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en de kwaliteit van groen en water in de leefomgeving. Maar zeker zo belangrijk is de sociale omgeving en de veiligheid van de leefomgeving. Om prettig te kunnen wonen, moeten mensen zich thuis kunnen voelen. En mensen moeten zich veilig voelen, zowel sociaal als in het verkeer. Het gaat dan zowel om zaken die te maken hebben met het milieu, als om de mate waarin de openbare ruimte de bewoners uitnodigt om gezonde keuzes te maken in wonen, werken, recreatie en vervoer.

De gezonde en veilige leefomgeving loopt als een rode draad door de Omgevingsvisie. Met behulp van een aantal hoofdprincipes wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een gezonde en veilige leefomgeving. Daarbij is onder andere aandacht voor het realiseren van voldoende en kwalitatief hoogwaardige groenblauwe ruimte, een inrichting die rekening houdt met de eisen van klimaat, gezondheid en veiligheid en een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan sociale cohesie.

Het voorliggende plan verbindt twee woongebieden via een groenblauwe inrichting waar sport, bewegen, ontmoeten samen komen. Een monotoon overgangsgebied tussen twee gemeenten wordt via het plan Zuilense Vecht voorzien van een duidelijke kwaliteitsimpuls waardoor het een prettig en multifunctioneel verblijfsgebied wordt.

Vitale dorpen en steden
Prognoses wijzen uit dat de provincie de komende decennia nog fors gaat groeien, en dat er extra ruimte nodig is om deze groei op te vangen. De provincie Utrecht beziet de toekomstige ontwikkeling van woon- en werklocaties in samenhang met bereikbaarheid, en in samenhang met de overige opgaven en kwaliteiten zoals in deze visie verwoord. Daarom hanteren ze bij de locatiekeuze voor nieuwe verstedelijking de volgende basisprincipes:

  • zo veel mogelijk binnenstedelijk/binnendorps (binnen het stedelijk gebied) nabij knooppunten;
  • daarnaast in overig stedelijk gebied;
  • eventuele nieuwe (grootschalige) uitleg koppelen aan hoogwaardig openbaar vervoer en aan (bestaande of nieuwe) knooppunten van de belangrijkste infrastructurele corridors.

In aanvulling hierop willen ze onder voorwaarden ruimte bieden aan kernen voor kleinschalige uitbreiding van het stedelijk gebied om de lokale vitaliteit of ruimtelijke kwaliteit te vergroten (lokaal maatwerk).

De woningbouwopgave
Om volledig te voldoen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, is het nodig om tot 2040 in totaal nog ongeveer 165.000 woningen te bouwen. Dit is een grote opgave, die alleen kan worden gerealiseerd wanneer overheden onderling en met andere partners in de bouwwereld samen werken. Voor deze opgave is al veel plancapaciteit in beeld, maar veel daarvan heeft nog de status 'zacht' en 'potentieel' en het is dus zaak om daarin keuzes te maken en te werken aan 'harde', uitvoerbare, plannen. Utrecht ligt binnen de regio U16, waarvoor in 2020-2050 een gewenste toevoeging geldt van 99.200 tot 125.600 woningen bij een capaciteit van 133.500.

Plangebied
Onderhavig initiatief levert een bijdrage aan het woningprogramma voor de gemeente. Hiermee wordt tegelijk een bijdrage geleverd ten aanzien van de instandhouding en versterking van de aanwezige voorzieningen (extra draagvlak). Een groot deel van het plangebied heeft betrekking op een nieuw te ontwikkelen groenblauwe zone waar bewegen, verbinden en ontmoeten centraal staan. Met dit plan wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd, wat ook de leefbaarheid vergroot en de recreatief-toeristische waarde vergroot. Zodoende is het plan in overeenstemming met de omgevingsvisie.

Interim omgevingsverordening
Voor het plan Zuilense Vecht betekent de Interim Omgevingsverordening feitelijk een voortzetting van de bestaande voorwaarden en uitgangspunten uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening (2013). In de Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico's uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.

De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo'n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.

Plangebied
De ligging in en aansluitend aan stedelijk gebied houdt onder andere in dat ingevolge artikel 9.16 van de Interim omgevingsverordening voor nieuwe stedelijke functies de duurzame verstedelijkingsladder moet worden toegepast. Het provinciaal programma 'Wonen en werken' bevat de hoofdlijnen van de gezamenlijke regionale programmeringsafspraken. Het bestemmingsplan is voorzien van het benodigde 'Ladderonderzoek'. Uit dit onderzoek blijkt dat het plan voorziet in een duidelijke behoefte en daardoor bijdraagt aan een duurzame invulling van o.a. de woningbehoefte in onze regio.

Het plangebied Zuilense Vecht is gelegen in de kernrandzone (artikel 9.8) tussen de gemeente Stichtse Vecht en de gemeente Utrecht. Iedere kern beschikt over een kernrandzone, rondom de kern, waarin naast een redelijke mate van openheid ook stedelijke activiteiten plaatsvinden. Deze kernrandzone is in de omgevingsverordening indicatief aangegeven. Kernrandzones kenmerken zich door het multifunctionele karakter en de aanwezigheid van grootschalige activiteiten. Een sportpark is typisch een functie die je terug ziet in een kernrandzone. Omdat het hier gaat om een overloopgebied worden deze kernrandzones ook ervaren als rommelig en als een gebied met weinig ruimtelijke kwaliteit. De provincie Utrecht vraagt gemeenten daarom in deze zone ruimtelijk beleid op te stellen, gericht op ruimtelijke samenhang en kwaliteitsverbetering. Bij kwaliteitsverbetering in de kernrandzone valt te denken aan:

  • prettige verblijfsmogelijkheden;
  • goede verbindingen vanuit de kern;
  • een landschappelijk zorgvuldige overgang tussen stedelijk gebied en het omliggende buitengebied; en
  • de mogelijkheid van 'ommetjes' in de kernrandzone. Dit kan gepaard gaan met de aanleg en het beheer van groen en recreatieve voorzieningen.

Deze doelen kunnen eventueel worden gerealiseerd door verstedelijking in de vorm van bijvoorbeeld woningbouw of horeca toe te staan. De omvang hiervan kan variëren van bijvoorbeeld een enkele woning tot woonbuurten. Deze is afhankelijk van (de aard en omvang van) het te realiseren doel. Hierbij moet de toe te voegen verstedelijking in redelijke verhouding staan tot het te bereiken doel. Kwaliteitsversterking kan ook buiten de kernrandzone, in het stedelijk gebied. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de uitplaatsing (verplaatsing) van een bestemming uit het stedelijk gebied ten dienste van leefmilieu of binnenstedelijke ontwikkeling. De woningbouw vindt in aansluiting plaats op het bestaand stedelijk gebied en de bestaande woningbouw. Doordat Zuilense Vecht een kwaliteitsimpuls krijgt wordt het aantrekkelijker voor het bestaand stedelijk gebied om hier gebruik van te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0007.png"

Uitsnede Interim omgevingsverordening, waaruit blijkt dat uitbreiding woningbouw onder voorwaarden mogelijk is

Het plangebied is gelegen in een zone aangeduid als “uitbreiding woningbouw onder voorwaarde mogelijk” (artikel 9.13). Woningbouw is mogelijk op het moment dat het aansluit bij het stedelijk gebied en bijdraagt aan een goede kwaliteit van de nieuwe kernrandzone. Het project Zuilense Vecht is, voor zowel de gemeente Stichtse Vecht als de gemeente Utrecht opgenomen in het door Gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw (Bijlage 18 van de Omgevingsverordening).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0009.png"
Uitsnede van bijlage 18 Wonen en Werken van de Interim omgevingsverordening

Daarnaast in het plangebied ook gelegen in de zogenaamde “recreatiezone”. Binnen de recreatiezone is verstedelijking aanvaardbaar als deze bijdraagt aan de recreatiedoelstellingen. Als de verstedelijking niet binnen de recreatiezone kan, mag dit ook in de kernrandzone. De recreatiezone en kernrandzone kunnen elkaar daarbij overlappen.

Hieronder wordt nog een aantal belangrijke randvoorwaarden van de provincie nader besproken.

De woningbouw draagt bij aan een goede kwaliteit van de nieuwe kernrandzone
De kernrandzone is het gedeelte van het landelijk gebied dat direct aansluit op de rode contour. Naast landbouw bevinden zich hier stedelijke functies, zoals sportvelden in Zuilense Vecht. De kernrandzone is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern. Door het toevoegen van woningbouw buiten de rode contour verplaatst de kernrandzone. Bij de herontwikkeling van het gebied vormt een goede kwaliteit van de nieuwe kernrandzone een belangrijk onderdeel. De nieuwe woonvelden worden de schakel tussen de bestaande bebouwing en het sportieve park. Daarnaast worden de woonvelden aangesloten op de bestaande bebouwing. De herontwikkeling zorgt voor samenhang en eenheid tussen de gebieden in de twee gemeenten. Zuilense Vecht is één geheel. Het gebied wordt zowel ecologisch, landschappelijk als recreatief een verbeterde schakel van de stedelijke groenstructuur. De Strip krijgt een herkenbare identiteit, een hoogwaardige uitstraling, een uitnodigend karakter en een parkachtige uitstraling. Het Park vormt niet alleen een fysieke verbinding tussen Utrecht en Stichtse Vecht, maar ook een figuurlijke verbinding tussen het natuurlijke landschap en het menselijke programma met bewegen en ontmoeten. In de Strip wordt dit beleefbaar gemaakt doordat het natuurlijke en het stedelijke karakter letterlijk samenkomen.

Mobiliteitseffecten woningbouw
Binnen het plandeel in de gemeente Utrecht worden maximaal 300 woningen gebouwd. Daarvan zijn er 21 gesitueerd in het zuidelijke deel, ontsloten op de Amsterdamsestraatweg en 289 in het noordelijke deel. Om de druk op de bestaande openbare ruimte te minimaliseren krijgt het noordelijke deel een nieuwe ontsluiting op de Burgemeester Norbruislaan. De 289 woningen in de gemeente Utrecht generen op basis van de CROW-kencijfers iets meer dan 1.300 mvt/etmaal. De woningen in het zuidelijk deel circa 150 mvt/etmaal. Het woonveld in de gemeente Stichtse Vecht omvat maximaal 150 woningen en krijgt een nieuwe ontsluiting op de Sportparkweg. Deze woningen genereren volgens de kencijfers circa 900 mvt/etmaal.

De Burgemeester Norbruislaan, de Amsterdamsestraatweg en de Sportparkweg hebben een ontsluitende functie voor de wijk met een bijpassende vormgeving en snelheidsregime (van 50 km/uur). De Burgemeester Norbruislaan heeft als 'stedelijke verbindingsweg' zelfs een bovenwijkse functie. Deze wegen zijn ontworpen en ingericht om vlot en veilig zo'n 10.000-15.000 motorvoertuigen per etmaal af te wikkelen. De Burgemeester Norbruislaan zelfs nog meer. Wanneer we kijken naar de verwachte intensiteiten in 2030 op basis van de autonome ontwikkelingen, dus zonder de geplande woningen, dan blijkt daaruit dat de intensiteiten op deze wegen daar nog ruim onder liggen en dat ze nog voldoende capaciteit hebben om het extra verkeer als gevolg van de nieuwe woningen af te wikkelen:

  • Burgemeester Norbruislaan: 12.600 mvt/etmaal
  • Amsterdamsestraatweg: 8.760 mvt/etmaal
  • Sportparkweg Noord: 8.880 mvt/etmaal
  • Sportparkweg Zuid: 4.920 mvt/etmaal

Daarnaast sluit het plangebied goed aan op de bestaande openbaarvervoersstructuur en fietsnetwerk.

Energiebesparing en toepassen duurzame energiebronnen
Voor het plangebied is een energieplan opgesteld, met daarin maatregelen om Zuilense Vecht (bijna) energieneutraal te realiseren. De Utrechtse ambitie is een klimaatneutrale woonwijk op nul-op-de-meter niveau. Om dit zo goed mogelijk te benaderen is een Energievisie gemaakt voor Zuilense Vecht. In het Gebiedsplan is op basis van deze energievisie een voorkeur uitgesproken voor maximaal benutten van dakoppervlak voor zonne-energie (dit kan ook nog volwaardig groen of een combinatie worden vanwege ambities vanwege o.a. klimaatadaptatie) en een collectieve warmte en koude voorziening welke gebruik maakt van bodemenergie en warmte uit oppervlaktewater. Een Warmte Koude Opslag (WKO) gecombineerd met Thermische Energie uit Oppervlaktewater (TEO) is een zeer duurzame voorziening met een hoge energieprestatie (weinig uitstoot CO2) en heeft daarom de voorkeur. Om de hoogst mogelijke energieprestatie te bereiken wordt voor dit Warmtesysteem een Warmteplan opgesteld en bij woningbouwuitgifte het Utrechtse Energie Protocol ingezet alsmede de borging dat het erfpachtrecht voor het Warmtesysteem bij de respectievelijke gemeenten behouden blijft en derhalve niet uitgegeven wordt. Algemene uitgangspunten voor duurzaamheid zijn:

  • optimaal gebruik van gebiedseigen warmte- en koudebronnen in lijn met het Utrechtse Energie Protocol, de Transitievisie Warmte en onderbouwd door een op te stellen Warmteplan;
  • een hogere Energieprestatie van het warmtesysteem wordt in de aanbesteding gehonoreerd met meer punten voor de gunning. De Energieprestatie wordt conform de berekeningen zoals opgenomen in het Warmteplan bepaald;
  • stimuleren circulair bouwen, o.a. door een lage Milieuprestatie Gebouwen (MPG);
  • een algehele duurzaamheidsprestatie van het gebouw uitgedrukt in GPR van minimaal 8.

Elektrisch rijden wordt gestimuleerd door de aanleg van oplaadpunten voor elektrisch rijden op de parkeerplaatsen.

Integrale visie
Voor de locatie is een gezamenlijke en integrale Gebiedsvisie en een integraal Gebiedsplan opgesteld. Deze stukken zijn voorgelegd aan de provincie Utrecht. De doelstelling van het Sportief Park Zuilense Vecht is het ruimtelijk én sociaal verbinden van beide gemeenten en het stimuleren van sporten en bewegen als onderdeel van een gezonde levensstijl. Het huidige gesloten, monofunctioneel en matig functionerende gebied transformeert naar een toekomstbestendig multifunctioneel Sportief Park dat de gemeentegrenzen overschrijdt en goed aansluit op de omgeving. Er ontstaat op de locatie een samenhangend gebied waar sport, bewegen, ontmoeten, groen en wonen centraal staan. Het gebied vormt straks zowel een groene buffer als een aantrekkelijke verbinding tussen beide gemeenten. Het gebied wordt open en toegankelijk gemaakt. De nieuwe woongebieden sluiten op een vanzelfsprekende manier aan op de bestaande bebouwing én op het sportieve park en vormen zo een sociale en ruimtelijke schakel. Door de Strip te verrijken met functies voor ontmoeten en bewegen, krijgt het gebied meer gebruikswaarde. De Strip vormt zowel ruimtelijk als sociaal de verbindende structuur. Zuilense Vecht is één gebied dat in zijn geheel en in samenhang met haar omgeving is ontworpen en wat in zijn geheel wordt uitgevoerd met een eenduidige materialisatie.

Conclusie
Het plan Zuilense Vecht past binnen het door de provincie vastgestelde programma woningbouw en aan de gestelde ruimtelijke randvoorwaarden. Daarbij voorziet het plan in een kwaliteitsverbetering van de kernrandzone, die tevens is aangeduid als recreatiezone. In de eerdere Gebiedsvisie en het Gebiedsplan is een analyse gemaakt van de bestaande kwaliteiten. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan die kwaliteiten.

Begin maart 2020 is de provincie Utrecht gevraagd om een vooroverlegreactie te geven op het Gebiedsplan Zuilense Vecht. Hierop is gereageerd dat het een mooi Gebiedsplan is en dat het goed is dat dit door de twee gemeenten is opgepakt. Landschappelijk gezien is het een zeer afgewogen plan. Het gebied krijgt een goede omkadering met bomenlanen aan zowel de zijde van de Vecht (buitenplaatsen NHW (UNESCO)) als aan de zijde van het kanaal. Daarnaast is het gele Lint dat de nieuwbouwlocaties en de sportvoorzieningen verbindt een goede invulling van een 'stad-landverbinding'. In het plan is ook aandacht voor verbindingen naar locaties buiten het plangebied, zowel recreatief als ecologisch. Daarmee wordt voldaan aan het gestelde in de (destijds geldende) Provinciaal Ruimtelijke Verordening voor wat betreft een toekomstige woonlocatie. Vanuit verkeer werd nog wel opgemerkt dat de provincie graag de effecten ziet van de extra ontwikkelingen op de mobiliteit. Dit kan door een bereikbaarheidsstudie of mobiliteitsonderzoek, zodat de effecten van extra verkeer in beeld kunnen worden gebracht. Dit is opgepakt en de resultaten hiervan zijn te zien in de verkeersmodellering (zie bijlage 6).

2.2.2 Mobiliteitsplan 2015-2028

Het Mobiliteitsplan bestaat uit een Mobiliteitsvisie en een Mobiliteitsprogramma en is vastgesteld door Provinciale Staten op 7 juli 2014. De Mobiliteitsvisie bevat de langetermijndoelen om de unieke verbindende knooppuntpositie van de provincie goed te laten functioneren. Daarnaast beschrijft de visie welke rol de provincie op zich neemt om deze doelen te realiseren, zonder dit af te wentelen op toekomstige generaties en andere gebieden. Dit wordt iedere vier jaar geconcretiseerd in een Mobiliteitsprogramma waarin is verwoord welke acties (op kortere termijn) nodig zijn en welke samenhang deze hebben met de langetermijndoelen.

Een goede bereikbaarheid is van groot belang voor de kracht, aantrekkelijkheid en de concurrentiepositie van de provincie. Er wordt ingezet op een mobiliteitsnetwerk dat mensen en goederen snel op hun bestemming brengt, maar dat ook dienstbaar is aan de maatschappelijke behoeftes als duurzame welvaart, leefbaarheid en welzijn.

Van belang hierbij is:

  • het versterken van bestaande netwerken;
  • het verbinden van netwerken;
  • het verbinden van vraag en aanbod aan infrastructuur en mobiliteitsdiensten.

Plangebied
Het plangebied is goed bereikbaar per fiets, openbaar vervoer en de auto. Bovendien bevordert Zuilense Vecht een duurzame leefomgeving. In het kader van U-Ned wordt de mogelijkheid open gehouden om vanaf Lage Weide een verbinding voor langzaam verkeer aan te leggen. Deze zal in het plangebied landen ter hoogte van sportpark Zuilen, in het plangebied van de gemeente Utrecht, direct naast de Zuilenselaan. Een toekomstige verbinding kan aangesloten worden op dit laantje en daarmee aangesloten worden op de nieuw te realiseren verbindingen in het plan Zuilense Vecht. Met de bestemmingsplannen voor Zuilense Vecht wordt rekening gehouden met de ruimtevraag van de mogelijke verbinding

2.2.3 Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021

De provincie Utrecht legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021 in het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan).

Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven, ook wel prioriteiten genoemd. De prioriteiten zijn: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Deze prioriteiten dragen rechtstreeks bij aan de kerntaken van de provincie (economische ontwikkeling, ruimtelijke ontwikkeling, natuur en landschap, bereikbaarheid en cultuurhistorisch erfgoed).

Naast prioriteiten heeft de provincie basiskwaliteiten benoemd voor het bodem-, water- en milieubeleid. Deze zijn bodemkwaliteit, waterkwaliteit, waterkwantiteit, lucht, geluid (inclusief geur en licht) en externe veiligheid. Deze zes basiskwaliteiten zijn voorwaardelijk voor het uitvoeren van de provinciale kerntaken en het realiseren van de ontwikkelopgaven en vormen een stevige basis voor een veilige, gezonde en duurzame woon-, werk- en leefomgeving. Aan de basiskwaliteiten liggen wettelijke normen ten grondslag waarmee de minimumkwaliteit bepaald is. Waar de basiskwaliteiten in bestaande situaties niet voldoen aan de eisen en wensen van het gebruik, biedt het bodem-, water- en milieubeleid handvatten die het oplossen of verminderen van de problemen ondersteunen.

Plangebied
Voor het bestemmingsplan is een watertoets doorlopen, waarbij aandacht is besteed aan het wateraspect. In hoofdstuk 5 wordt ook ingegaan op de overige basiskwaliteiten. Hieruit komen geen belemmeringen naar voren voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

2.2.4 Waterkoers 2016-2021

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.

Het waterschap heeft haar ambities en visies vastgelegd in de Waterkoers 2016-2021.

De koers is een omslag in denken, waarbij het waterschap zich flexibel opstelt en daarbij ruimte laat voor initiatieven uit de samenleving. Andere onderwerpen die in de Waterkoers aan de orde komen zijn waterveiligheid, voldoende water, gezond water, gezuiverd afvalwater en genieten van water.

Plangebied
Voor het bestemmingsplan is een watertoets (zie paragraaf 5.11) doorlopen, waarbij aandacht is besteed aan het wateraspect. Hieruit komen geen belemmeringen naar voren voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Coalitieakkoord 'Investeren in Utrecht: kiezen voor gelijke kansen, betaalbaar wonen en klimaat'

Op 1 juni 2022 is het coalitieakkoord gepresenteerd. In het coalitieakkoord staat aan welke onderwerpen de coalitiepartijen GroenLinks, D66, PvdA, Student&Starter en ChristenUnie de komende jaren in Utrecht willen werken. In Utrecht wordt gebouwd, gewerkt en geleefd. Het gaat goed met veel inwoners. Maar er zijn ook Utrechters die moeite hebben mee te komen in de maatschappij. De coalitiepartijen willen werken aan gelijke kansen, betaalbare woningen en het klimaat:

  • De groeiende ongelijkheid in de stad

We zetten een stap extra voor Utrechters die steun in de rug nodig hebben. De aandacht gaat vooral uit naar Utrechters bij wie het niet vanzelf goed gaat. Voor de doelen en maatregelen in het coalitieakkoord geldt het principe 'ongelijk investeren voor gelijke kansen'. Sociale en ruimtelijke vraagstukken gaan hier hand in hand: een prettige en veilige leefomgeving met voldoende voorzieningen, goed onderwijs, een stage of baan en (mentale) gezondheid zijn hierbij allemaal belangrijk.

  • De grote woningnood 
    Met een sociaal volkshuisvestingsbeleid willen we ervoor zorgen dat mensen in onze stad kunnen blijven wonen of kunnen komen wonen. We vinden het belangrijk dat Utrecht een leefbare, betaalbare, duurzame en gezonde stad is en blijft. Groei is geen doel op zich, het moet duurzaam in balans zijn. Dat betekent dat er ruimte moet zijn voor zowel rust als reuring. Het houdt ook in dat woningen duurzaam, betaalbaar en van goede kwaliteit zijn. En het betekent ook dat er genoeg voorzieningen in de wijken zijn. Het grote tekort aan betaalbare woningen vergroot de ongelijkheid tussen mensen. Daarom grijpen we als overheid in bij grote ongelijkheid op de woningmarkt. Ook hier is extra aandacht voor groepen die niet automatisch de ruimte krijgen, zoals mensen met lage inkomens, studenten, daklozen, starters en ouderen.

  • De klimaatcrisis
    We kiezen voor stevige maatregelen om een bijdrage te leveren aan het aanpakken van de klimaatcrisis. We benutten alle mogelijkheden voor duurzame energieproductie binnen onze gemeentegrenzen en gaan met bewoners en ondernemers ambitieus aan de slag met energiebesparing. Nieuwbouw is energiezuinig en klimaatadaptief en we gaan actief aan de slag met geothermie en aquathermie. We blijven investeren in lopen, fietsen, openbaar vervoer en elektrisch rijden om de brandstofmotor uit de stad te laten verdwijnen. Daarmee lossen we als stad de klimaatcrisis niet in ons eentje op, maar doen we binnen onze mogelijkheden wel alles om een bijdrage te leveren aan de wereldwijde klimaataanpak. We geven groen in de stad een flinke impuls en we maken de openbare ruimte zoveel mogelijk publiek toegankelijk. Rond de stad creëren we natuur en landschap van groter formaat met een combinatie van natuur, recreatie en energieproductie.

Naast deze 3 grote opdrachten zien we ook veel kansen voor Utrecht. Utrecht is een (veer)krachtige stad. Kennisinstituten, bedrijven en maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met gezondheid voegen zich samen in onze stad en regio. Dit past heel goed bij het doel dat we als gemeente al jaren hebben: gezond stedelijk leven voor iedereen mogelijk maken. Samenwerking met (maatschappelijke) partners op het thema gezondheid is één van de manieren om de grote uitdagingen van onze tijd aan te pakken.

Plangebied
Zuilense Vecht levert een belangrijke bijdrage aan Gezond Stedelijk Leven. Het coalitieakkoord zet in op voldoende sportaccommodaties die goed worden gebruikt. Daarnaast speelt het in op de trend dat steeds meer Utrechters 'ongeorganiseerd' sporten. Zuilense Vecht zet daarnaast aan tot (laagdrempelig) sporten, bewegen, een gezonde leefstijl en elkaar ontmoeten. Daarnaast wordt dubbelgebuik van sportvoorzieningen mogelijk gemaakt. In het Utrechtse deel van Zuilense Vecht komen maximaal 300 woningen. Van de woningen wordt 35% sociaal, 25% middelduur en 40% vrije sector (koop/huur). Hierdoor wordt het aanbod in verschillende segmenten vergroot. Daarnaast kan een deel van de woningen worden gebruikt voor bijzondere woon(-zorg) concepten. Het doel van Zuilense Vecht is het ontwikkelen van een klimaatneutrale woonwijk met een nul-op-de-meter niveau. Er is een Energieplan gemaakt voor Zuilense Vecht. Op basis van het Energieplan is de voorkeur uitgesproken voor het maximaal benutten van het dakoppervlak voor zonne-energie en een collectieve warmte- en koudevoorziening, welke gebruik maakt van bodemenergie (warmte koude opslag (WKO)) en warmte uit oppervlaktewater (Thermische Energie uit Oppervlaktewater (TEO)). Daarnaast krijgt het groen een kwaliteitsimpuls en wordt er een nieuwe groenstructuur gecreëerd. Ook is er aandacht voor het toepassen van circulaire bouwstoffen.

2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht

In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:

  • 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
    Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 455.000 inwoners in 2040. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
  • 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
    Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
  • 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
    In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.


De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/omgevingsvisie/.

Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.

2.3.2.1 De koers

Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie 2040 'Utrecht dichtbij: de tien-minutenstad' (hierna: RSU 2040). De RSU 2040 is één van de koersdocumenten van de Omgevingsvisie Utrecht. Daarmee maakt de RSU 2040 deel uit van één van de instrumenten van de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2014 in werking treedt. Dat betekent dat de ambities uit de RSU 2040 doorwerken in de regels die in het omgevingsplan zullen worden vastgelegd. De RSU 2040 is op 15 juli 2021 vastgesteld en bevat uitgangspunten voor een gezonde groei en ontwikkeling van de stad in 2040. In de strategie verbinden we belangrijke thema's met elkaar, zoals mobiliteit, economie, voorzieningen, wonen, energie, groen, sport en ontspanning en werk. Ook is beschreven hoe Utrecht zich kan ontwikkelen tot tien-minutenstad. Daarmee zorgt de gemeente ervoor dat de groei van het aantal inwoners en woningen in balans blijft met een toename van groen in de stad, met een groei van banen en voorzieningen, met een passende infrastructuur voor verkeer en vervoer en met de ambities op basis van de energietransitie.

Om bij de groei de specifieke kwaliteiten van de stad te behouden, kiezen we ervoor een stad te zijn waarin alle belangrijke functies voor dagelijks gebruik dichtbij de woon- en werkomgeving te vinden zijn: Utrecht, de tien-minutenstad. Daarbij zijn twee hoofdstructuren leidend voor het ordenen van de nieuwe plekken in de stad, namelijk de groenstructuur en de mobiliteitsstructuur. Groen, landschap en water in en rond de stad zijn een voorwaarde voor gezonde stedelijke ontwikkeling, voor groenbeleving en recreatie, maar ook voor bijvoorbeeld klimaatadaptatie en biodiversiteit. Daarmee wordt de bestaande stad ook versterkt. Er worden functies toegevoegd en de kwaliteit van de stad wordt verbeterd.

We maken de keuze om de groei van de stad op een aantal plekken in de stad te concentreren, waar hoge bouwvolumes worden gerealiseerd. Daarmee verandert Utrecht van een stad met één centrum naar een stad met meerdere centra. Op deze nieuwe knooppunten komen veel verschillende stedelijke functies samen: een mix van wonen, werken, voorzieningen en groen. Hierdoor beperkt de gemeente ook de groei van het aantal vervoersbewegingen.

De Merwedekanaalzone, het Jaarbeursterrein en Leidsche Rijn zijn gebieden waar komende jaren veel gebouwd wordt. Maar er wordt ook gebouwd op kleinere plekken, zoals bij de 2e Daalsedijk en het Kruisvaartterrein. Ook in de binnenstad, het stationsgebied, het Utrecht Science Park, Leidsche Rijn Centrum en Papendorp is ruimte voor extra woningen, winkels en bedrijven. En voor cultuur en maatschappelijke instellingen.

Omdat er met de met de ambities van de RSU 2040 veel geld gemoeid gaat, is in de RSU 2040 ook een investeringsstrategie opgenomen. Daarnaast is een uitvoeringsstrategie opgesteld, waarin staat welke ontwikkelingen als eerste plaatsvinden en in welke tijdsvolgorde de stad zich tot 2040 ontwikkelt. Ook heeft de gemeenteraad op 12 maart 2020 het koersdocument Leefbare stad en maatschappelijke voorzieningen vastgesteld. Hierin staan de ontwikkelopgaven voor scholen, sportplekken en andere maatschappelijke voorzieningen. Het document Gezondheid voor iedereen, volksgezondheidbeleid 2019-2023 is ook onderdeel van de koers. Zie hiervoor paragraaf 2.3.2.2.6.

Plangebied
Zuilense Vecht draagt bij aan gezonde verstedelijking. Zuilense Vecht wordt een samenhangend park waar sport, bewegen en ontmoeten centraal staat. De verwachting is dat Utrecht rond 2030 400.000 inwoners heeft. Wanneer het aantal inwoners toeneemt, neemt ook de vraag naar sportvoorzieningen toe. Door een andere indeling en door het toevoegen van kunstgras kunnen de sportvelden in Zuilense Vecht efficiënter worden gebruikt. Daarnaast ontstaat op de locatie een gevarieerder sportaanbod, onder meer doordat 'ongeorganiseerd' sporten op de locatie wordt gestimuleerd. Ook levert Zuilense Vecht een bijdrage aan het woningaanbod.

Utrecht wil graag een 10-minutenstad worden. Alle voorzieningen, werkgelegenheid en recreatie moeten hiervoor binnen 10 minuten van de woning te vinden zijn. Het programmeren van plinten draagt bij aan deze ambitie. Goede plinten, zowel in architectuur als in programmering, dragen bij aan levendigheid in de wijk, ook gedurende de dag. Er wordt daarom gestuurd op programma dat aansluit bij het 'sportief park' maar ook bij de sfeer van de woonbuurt. Aan de ene kant komen er daarom maatschappelijke en 'sport' functies (sportschool, yoga, dans) en aan de andere kant kleinschalige bedrijvigheid of kantoor via de woon-werk woningen.

2.3.2.2 Thematisch beleid
2.3.2.2.1 Wonen

Woonvisie Utrecht beter in balans (2019)
De woonvisie Utrecht beter in balans is op 18 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die we volgen en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:

  • Versnellen en (langdurig) verhogen bouwproductie;
    We benutten de groei van onze stad om onze partners te stimuleren de bouwproductie hoog te houden om aan te sluiten op de gezamenlijke ambities. Daarmee werken we naar streefpercentages voor de lange termijn.
  • Meer gemengde wijken;
    De Utrechtse wijken krijgen meer een mix van woonsegmenten waar sociale huur tot duurdere koopwoningen zijn te vinden.
  • Doorstroming;
    Gemengde projecten, verhuisketens en toename van kwalitatief goede woningen in de middencategorie zorgen voor een betere doorstroming.
  • Een (t)huis voor iedereen;
    We streven naar een passend woningaanbod binnen een redelijke termijn voor alles (toekomstige) inwoners van Utrecht, ook voor de mensen die daar (tijdelijk) zelf niet in kunnen voorzien.
  • Duurzaamheid en toekomstbestendigheid;
    We bouwen aan een duurzamere woningvoorraad en richten ons op thema's als energieneutraliteit en terugdringing gasaansluitingen.

Plangebied
In het Utrechtse deel van Zuilense Vecht kunnen maximaal 300 woningen worden gerealiseerd. Er worden verschillende typen woningen (eengezinswoningen en appartementen) mogelijk gemaakt. Daarnaast komen er woningen voor verschillende woonsegmenten: 35% wordt sociaal (huur), 25% middelduur (koop en huur) en 40% vrije sector (koop/huur). Daarnaast kan een deel van de woningen worden gebruikt voor woon(-zorg) concepten. De percentages zijn hiermee in overeenstemming met het streven om in 2040 een woningvoorraad te hebben die voor 35% bestaat uit sociale huurwoningen (inclusief zelfstandige studentenhuisvesting) en voor 25% uit woningen uit de middencategorie (middenhuur en goedkope en betaalbare koop).

Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, onttrekken, samenvoegen, woningvormen en kadastraal splitsen van woningen is per 1 juli 2019 gewijzigd met de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Utrecht en de uitwerking hiervan in de beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten), gemeente Utrecht'. Omdat er in Utrecht schaarste is in alle segmenten van de woningvoorraad en daarnaast de leefbaarheid in alle wijken onder druk staat, heeft de gemeenteraad met de nieuwe Huisvestingsverordening de gehele woningvoorraad als vergunningplichtig aangewezen.

Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, wordt daarnaast in lijn van het bestemmingsplan 'Chw Algemene regels voor bouwen en gebruik' in alle bestemmingsplannen een regeling opgenomen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn en op de Huisvestingsverordening 2019 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad.

De beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten), gemeente Utrecht' zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat. In de beleidsregels zijn eisen opgenomen over de minimale omvang van woningen en is de verplichting opgenomen om de gevolgen van extra woningen of bewoners voor de bestaande situatie in beeld te brengen. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woningvorming is neergelegd in die beleidsregels.

Plangebied
In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen over woningvorming en omzetting. Dit is alleen onder voorwaarden en via een binnenplanse afwijking mogelijk.

Beleidskader Particuliere Vakantieverhuur (2018)
Op 8 maart 2018 heeft de gemeenteraad voor het tijdelijk verhuren van een woning aan toeristen het beleidskader Particuliere Vakantieverhuur vastgesteld. Het faciliteren van de groeiende behoefte aan tijdelijk verblijf van toeristen en andere doelgroepen in Utrecht is goed voor de Utrechtse economie en werkgelegenheid en past binnen de visie die we in de Ruimtelijke Strategie Utrecht hebben vastgelegd. Wel is het belangrijk dat hier grenzen aan worden gesteld om te voorkomen dat door de toename van de vraag naar en het aanbod van tijdelijk verblijf in Utrecht andere belangen onder druk komen te staan. Ten behoeve van de kleinschaligheid, veiligheid, gelijk speelveld en het voorkomen van klachten wordt de verhuur van een woning aan toeristen alleen onder voorwaarden toegestaan. Deze staan in de beleidsregels Particuliere Vakantieverhuur.

Plangebied
De regels over Particuliere Vakantieverhuur zijn opgenomen in artikel 19 lid 19.5 van de planregels.

2.3.2.2.2 Natuur

Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.

Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.

In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:

  • meer groen om de stad
  • sneller naar buiten
  • beter groen in de stad


Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017–2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.

De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.

De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.

Plangebied
Het plangebied maakt grotendeels onderdeel uit van de stedelijke groenstructuur. Gronden evenwijdig aan de Burgemeester Norbruislaan worden aangegeven als uitbreiding op de groenstructuur van 2007. Hier loopt ook een uitbreiding van (wenselijke) verbindingen 2007. In paragraaf 5.9 wordt hier nader op ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0011.png"

Uitsnede plangebied en legenda van Groenstructuurplan

Nota Utrechtse soortenlijst (2018)
Op 7 juni 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Utrechtse soortenlijst vastgesteld, ter bescherming en stimulering van de voor Utrecht belangrijke plant- en diersoorten en daarmee ter bevordering van de biodiversiteit in de stad. Onder de bescherming vallen 5 vogelsoorten, 3 vissoorten, 6 soorten wilde bijen, 40 plantensoorten en 10 paddenstoelsoorten. De Utrechtse soortenlijst wordt meegewogen bij de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Bij een gebiedsontwikkeling waarbij de gemeente Utrecht initiatiefnemer is moet naar de aanwezigheid van deze Utrechtse soorten onderzoek worden gedaan. Bij gebiedsontwikkelingen van derden wordt dringend geadviseerd om de Utrechtse soortenlijst bij de onderzoeken te betrekken.

Plangebied
In het plangebied is potentieel geschikt leefgebied/groeiplaats aanwezig voor soorten van de Utrechtse soortenlijst. Hier wordt in paragraaf 5.9 nader op ingegaan.

Bomenbeleid Utrecht (2009) aangevuld september 2018
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Hierop is een aanvulling gedaan op 27 september 2018 voor een herplantplicht. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:

  • Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren;
  • De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.


Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.

Plangebied
Een aantal bomen binnen het plangebied van de gemeente Utrecht maakt onderdeel uit van de bomenstructuurkaart van Utrecht. Dit zijn de bomen die langs de Burgemeester Norbruislaan (stadslanen) staan. In paragraaf 5.10 wordt uitgebreid ingegaan op de bomen binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0013.png"


Uitsnede bomenstructuurkaart Utrecht

2.3.2.2.3 Bouwen

Hoogbouwvisie 'Waar wel en waar niet hoog bouwen in Utrecht' (2005)
De doelstelling van de hoogbouwvisie is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouwplannen, door ten eerste na te gaan wat de mogelijke bijdrage is die hoogbouw kan leveren aan de ontwikkeling van Utrecht, en ten tweede door het geven van een visie op de meest (on)wenselijke locaties voor hoogbouw.

Voor de hoogbouwvisie is gewerkt met de volgende vaststaande uitgangspunten:

  • hoogbouw wordt altijd in verhouding gezien met de omgeving;
  • behoud van het kleinschalige karakter van stadswijken;
  • de zichtlijnen op de Dom moeten behouden blijven;
  • hoogbouw als middel om de stad beter zichtbaar en herkenbaar te maken. Utrecht wordt één stad met twee centra: het huidige centrum met stationsgebied en het toekomstige Centrum Leidsche Rijn. De kloof tussen de twee stadsdelen wordt in de toekomst gedicht door de zogeheten Centrale Zone, die ruwweg parallel loopt aan de A2 en het Amsterdam-Rijnkanaal.

In het Wensbeeld 2030 is de stad opgedeeld in een drietal categorieën:

  • a. De Binnentuinen: deze categorie bevat een subcategorie “laag” met een basis van 9 meter en een subcategorie “hoog” met een basis van 15 meter, beiden met de mogelijkheid tot incidentele accenten tot (in principe) het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte;
  • b. De Centrale Zone: de basismaat bedraagt in dit gebied 15 of 30 meter. Er zijn accenten tot in het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte mogelijk. In een beperkt zoekgebied, kunnen incidentele accenten van 60 tot 80 meter worden geplaatst;
  • c. De Brandpunten: de maximale bouwhoogte bedraagt 90 meter, respectievelijk een niet gemaximaliseerde hoogte (Stationsgebied respectievelijk centrum Leidsche Rijn).


Plangebied
Het plangebied valt binnen de categorie 'De Binnentuinen'. De maximale bouwhoogte die in het plangebied van Utrecht wordt mogelijk gemaakt varieert van drie tot vijf bouwlagen. Dit is passend binnen de categorie 'De Binnentuinen'.

Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.

De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:

  • het plaatsen van de welstandsbeoordeling binnen een inhoudelijk, objectief kader waarmee de rechtszekerheid voor de initiatiefnemer wordt gediend;
  • het verhogen van de kwaliteit van de welstandsadvisering;
  • het vastleggen van efficiënte en transparante procedures voor de welstandszorg;
  • het bieden van meer samenhang in het beleid dat zich richt op het uiterlijk van de stad.

Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:

  • op basis van een gebiedsgerichte analyse per buurt of wijk worden in hoofdlijnen een ruimtelijke karakteristiek gegeven;
  • ambities worden vertaald in beleidsniveaus per gebied; deze beleidsniveaus zijn: behoud, respect en open; de drie niveaus onderscheiden zich onderling in mate van vrijheid in omgaan met de bestaande structuur en architectuur;
  • algemeen geldende beoordelingscriteria verschillen alleen per beleidsniveau en niet per gebied.

Plangebied
Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'open'. Hiervoor geldt dat verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld beide mogelijk is, zowel naar structuur als architectuur, maar met behoud van landschappelijke waarden. Dit betekent:

  • een vrije en open oriëntatie op het bestaande bebouwingsbeeld;
  • er is ruimte voor vernieuwing;
  • bij gedeeltelijke veranderingen van de structuur wordt aangesloten op de bestaande omgeving.
2.3.2.2.4 Erfgoed en cultuurhistorie

Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een gebiedsaanduiding voor archeologie op te nemen in het bestemmingsplan Chw Algemene regels Utrecht en in de daarop volgende Chw bestemmingsplannen. In deze gebiedsaanduiding is opgenomen dat de voor archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Hiermee wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met regels in het bestemmingsplan. Met de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Plangebied
Binnen het plangebied Zuilense Vecht zijn geen archeologische rijksmonumenten aanwezig. Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart deels in een gebied van hoge archeologische verwachting (WA4), deels in een gebied van middelhoge archeologische verwachting (WA5) en deels in een gebied van lage archeologische verwachting (WA6). In paragraaf 5.12 van dit plan wordt verder ingegaan op de archeologie in het plangebied.

2.3.2.2.5 Verkeer en mobiliteit

Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht (2021)
De gemeenteraad heeft op 25 november 2021 de Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht vastgesteld. Met de beleidsregels parkeernormen fiets en parkeernormen auto, die 1 februari 2022 in werking zijn getreden, bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren.

In de parkeervisie wordt een viertal doelen gesteld, ten behoeve van een gezonde, leefbare en bereikbare stad, die daarnaast ook verkeersveilig is en waar een goede luchtkwaliteit is.

Deze doelen zijn:

  • 1. Bereikbaarheid van en binnen de stad;
  • 2. Kwaliteitsslag openbare ruimte;
  • 3. Stimuleren duurzame(re) vormen van mobiliteit;

Rechtvaardige verdeling van schaarse parkeerruimte

De gemeente zet in op groei binnen de bestaande stad. Daardoor groeit ook de mobiliteit in de stad. Om leefbaarheid en bereikbaarheid te waarborgen, wil de gemeente het fietsgebruik stimuleren en het autogebruik niet verder laten toenemen. Om dit te kunnen bereiken is een gebiedsoverstijgende aanpak en een stadsbrede sturing nodig en moet gekeken worden naar een (her)verdeling en verspreiding van de bestaande parkeercapaciteit over de gehele stad. Dit is nieuw in de gemeentelijke aanpak, omdat tot nu toe met name buurtgericht, wijkgericht of ontwikkelingsgericht werd gekeken. De nieuwe parkeervisie gaat in op de maatregelen die nodig zijn in de verschillende buurten in Utrecht en geeft aan wat nodig is om de stad bereikbaar te houden, fietsen te stimuleren en het autoverkeer, ondanks de groei van de stad, niet verder te laten toenemen. In het beleid wordt gestuurd op het aanwenden van andere mobiliteit (anders dan de auto), onder andere door het beperken van de mogelijkheid tot aanleg van reguliere particuliere parkeerplaatsen in betaald parkeergebied. In zes modules, behorende bij de parkeervisie, werkt de gemeente de uitvoering van de parkeervisie verder uit. Op dit moment zijn twee van de zes modules vastgesteld: 'Parkeernormen' en 'Aanpak betaald parkeren'. De modules 'Parkeerhubs', 'Fietsparkeren', 'Aanpak parkeren openbare ruimte' en 'Parkeren en toegankelijkheid' worden op dit moment uitgewerkt. De beleidsregel parkeernormen fiets en beleidsregel parkeernormen auto zijn een uitwerking van de module 'parkeernormen'.

Utrecht wordt in de parkeervisie opgedeeld in verschillende parkeerzones. De parkeerzones verschillen van elkaar in bijvoorbeeld de hoogte van parkeernormen voor fiets en auto, de gehanteerde tarieven bij betaald parkeren of voorwaarden voor de uitgifte van parkeervergunningen. De gebiedsindeling wordt per zone (A, B of C) met de daarbij behorende normen op een kaart aangegeven.

In de module 'parkeernormen' wordt aangegeven hoe omgegaan moet worden met fiets- en autoparkeerplaatsen bij bouwontwikkelingen. Hierbij wordt ingegaan op:

  • de aantallen parkeervoorzieningen die nodig zijn bij ontwikkelingen;
  • de eisen voor de plek en kwaliteit;
  • de mogelijke alternatieven voor parkeren bij ontwikkelingen en
  • het meebetalen aan alternatieve vervoersmiddelen via een nieuw bereikbaarheidsfonds.

Daarnaast wordt aangegeven hoe ervoor gezorgd wordt dat de parkeervoorzieningen worden gebruikt zoals ze zijn bedoeld.

Plangebied
Het plangebied ligt niet in een maatwerkgebied. In regel 14.1 van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen over parkeren. In paragraaf 4.2.2 wordt verder ingegaan op het parkeren in het plangebied.

Mobiliteitsplan 2040 (2021)
Het Mobiliteitsplan Utrecht 2040 (vastgesteld op 15 juli 2021) vervangt het mobiliteitsplan Slimme Routes, Slim Regelen, Slim Bestemmen (uit 2016). Met het Mobiliteitsplan blijven we prioriteit geven aan duurzame vormen van vervoer: lopen, fietsen, openbaar vervoer en deelmobiliteit om de groei van het autoverkeer in de stad te voorkomen, en met als belangrijkste uitgangspunten:

  • Slim bestemmen: door de uitwerking van de verstedelijkingsopgave en de mobiliteitsopgave nauw met elkaar te verbinden, zorgen we o.a. voor meer nabijheid, minder reisbewegingen, minder verkeershinder en minder vertraging;
  • Anders reizen: door het stimuleren van thuiswerken en het reizen buiten de spits en het gebruik van deelmobiliteit verminderen we de drukte op het wegennet, op Utrecht Centraal en in het openbaar vervoer of spreiden we deze beter over de dag;
  • Netwerken op orde (voetganger): door bij de (her)inrichting van gebieden en de (re)constructie van infrastructuur prioriteit te geven aan de voetganger in de A-zone, rondom knopen en de belangrijke bestemmingen, zorgen we ervoor dat lopen aantrekkelijk wordt en verblijven aangenaam;
  • Netwerken op orde (fiets): met het Fietsnetwerk bieden we fietsers de keuze om hun bestemming via verschillende routes te bereiken. Zo zorgen we ervoor dat we de groei van het aantal fietsers faciliteren en de drukte spreiden en dat het voor iedereen aantrekkelijk is om te (blijven) fietsen;
  • Netwerken op orde (OV): met het concept 'Wiel met Spaken' als ruggengraat van het OV-netwerk, met allereerst een tramverbinding op de Waterlinielijn, de Merwedelijn en richting Papendorp, zorgen we ervoor dat de OV-bereikbaarheid van stad en regio verbetert en Utrecht CS en de routes naar dit station worden ontlast;
  • Netwerken op orde (auto): met enkele aanpassingen in het Autonetwerk voor 2040 zorgen we ervoor dat noodzakelijk autoverkeer overal kan komen, maar dat de auto voor zo min mogelijk overlast in de wijken zorgt. We hanteren als principe: alle wegen 30 km/uur tenzij; voor verbindingswegen geldt een maximumsnelheid van 50 km/u;
  • Netwerken op orde (multimodale reis): door een reeks P+R-locaties in de regio aan te bieden, zorgen we ervoor dat je gemakkelijk kunt overstappen op andere vormen van vervoer en de multimodale reis een onderdeel van het mobiliteitssysteem wordt;
  • Slim parkeren: door bij ontwikkelingen beperkt parkeercapaciteit toe te voegen zorgen we ervoor dat de openbare ruimte minder gedomineerd wordt door geparkeerde auto's en dat minder rijdende auto's het stedelijk wegennet belasten;
  • Slim sturen: door het toepassen van de prioritering bij de inrichting van kruisingen en de afstelling van verkeerslichten, het verkeersmanagement en waar nodig het weren van één of meerdere vervoerwijzen op een kruising, zorgen we voor een aantrekkelijke openbare ruimte en maken we groei van schone vervoermiddelen mogelijk die zo min mogelijk ruimte innemen;
  • Slim sturen: door het weren van doorgaand autoverkeer met maatregelen ter plekke van de Catharijnesingel, het Ledig erf en het Utrecht Science Park bieden we meer ruimte voor langzaam verkeer en verbeteren we de kwaliteit om te verblijven. Daarnaast verleiden we automobilisten om zo lang mogelijk over de Ring te rijden, in plaats van binnendoor.

Plangebied
De Burgemeester Norbruislaan is een hoofdfietsroute en de Amsterdamsestraatweg is een doorfietsroute. De Burgemeester Norbruislaan is een verbindende OV-as, aangewezen vanuit Utrecht Centraal en een stedelijke verbindingsweg. De Strip vormt een belangrijke nieuwe recreatieve fietsroute tussen Utrecht, de Zuilenselaan en Op Buuren. Ook komen er secundaire fietsroutes binnen Zuilense Vecht. Het plangebied wordt goed toegankelijk voor fietsers en voetgangers.

2.3.2.2.6 Gezond stedelijk leven

Nota Gezondheid voor iedereen – Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2023
De ambitie van de nota is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. In de nota is gezonde leefomgeving één van de 7 speerpunten. De ambitie is een gezonde leefomgeving voor elke Utrechter die zo is ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen.

Gezond leven is gemakkelijk
De openbare ruimte wordt zo ontworpen dat deze voor iedereen bespeelbaar is en uitnodigt om te bewegen, te sporten, te verblijven en te ontmoeten. De voetganger en de fietser krijgen vaker voorrang dan de auto en krijgen meer ruimte. Het openbaar vervoer wordt een aantrekkelijk alternatief door betere bus-, tram- en treinverbindingen. Nieuwe woonwijken worden zo ontworpen dat de auto minder nodig is. Door voorzieningen dichtbij en door ontmoetingsplekken wordt ontmoeting gefaciliteerd. Dit draagt bij aan de sociale cohesie in de buurt. Er wordt toegewerkt naar een omgeving waar Utrechters gemakkelijk voedselkeuzes kunnen maken die gezond zijn voor mens, dier en milieu.

De druk op de gezondheid is zo laag mogelijk
Er wordt gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Ook wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (> 10.000 motorvoertuigen per etmaal), met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit. Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 motorvoertuigen per etmaal) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, wordt onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen.

Er worden hogere lokale ambitiewaarden voor geluid gehanteerd dan de wettelijke grenswaarden namelijk 63 dB voor nieuwe situaties langs wegen en spoorwegen (dit is 5 dB lager dan de wettelijke grenswaarde). Ook worden stille plekken beschermd. In dit licht worden geen horecavoorzieningen toegestaan in stille hofjes en rustige woonstraten.

Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben. Nieuwe wegen, woningen en kantoren leiden niet tot een hogere druk op gezondheid door bijvoorbeeld een slechtere lucht- of geluidskwaliteit. Als dat toch zo is, dan compenseren we de extra druk door aanvullende maatregelen zoals een geluidsluwe zijde en extra groen.

Mensen voelen zich prettig
Een evenwichtige balans tussen wonen, werken en recreëren is belangrijk voor een gezonde leefomgeving. Zo is er ruimte voor groen, water en is er ruimte om te spelen, te ontmoeten en te bewegen. Dit betekent ook dat er voldoende ruimte is om te recreëren in de buurt. Er zijn voldoende (maatschappelijke) voorzieningen en er is aandacht voor diversiteit in functies van de openbare ruimte. De aanwezigheid van groen is goed voor de gezondheid van mensen, en voor de biodiversiteit in de stad. Groene ruimtes nodigen uit tot bewegen, zorgen voor verkoeling, zijn belangrijk als recreatieve (ontmoetings-) ruimte en absorberen geluid. Straten, pleinen, binnenterreinen, daken en gevels worden zo groen mogelijk ingericht volgens het 'groen tenzij' principe. Elke Utrechter heeft de mogelijkheid om vanuit zijn woning een prettig ommetje te maken, want dat nodigt mensen uit tot meer bewegen en draagt bij aan ontmoeten.

Plangebied
In Zuilense Vecht ontstaat een samenhangend park waar sport, bewegen, ontmoeten en groen centraal staan. Het wordt aantrekkelijk gemaakt om gebruik te maken van het Sportief Park wat een positief effect heeft op de gezondheid van de gebruikers. Het Sportief Park zal aantrekkelijk worden voor het uitoefenen van verschillende sporten. De Strip kan gebruikt worden voor (on)georganiseerde sporten en is daarnaast een recreatieve route richting gemeente Stichtse Vecht. Tussen de bouwblokken en de Burgemeester Norbruislaan (>10.000 mvt/etm) wordt meer dan 50 meter afstand aangehouden. In paragraaf 5.7 is ingegaan op de luchtkwaliteit in het plangebied.

2.3.2.2.7 Bodem, ondergrond en water

Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017) en Aanvulling Nota Bodembeheerplan 2017-2027 beleid PFAS (2020)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven kan de vraag naar bouwgrond periodiek groot zijn. We willen voorkomen dat deze bouwgrond van elders (vaak over lange afstand) wordt aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie. In 2020 is de Nota uitgebreid met een aanvullende nota over PFAS-stoffen.

Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.

De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.

Het gebied specifieke beleid bestaat uit:

  • een uitbreiding van het beheergebied en acceptatie van bodemkwaliteitskaarten uit omringende gemeenten;
  • lokale maximale waarden op gebiedsniveau om zo gebruik te maken van de toegestane kwaliteit die past bij de bodemfunctie. Het betreft enkele wijken van Leidsche Rijn en de gemeentelijke hoofdwegen aan de oostzijde van de stad. Met deze lokale maximale waarden sluiten we aan bij de (toekomstige) woonfunctie van de wijken of industriefunctie van de hoofdwegen;
  • lokale maximale waarden voor de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB's) en organochloor bestrijdingsmiddelen (OCB's) binnen bepaalde gebieden. Bij beide stofgroepen is met de lokale maximale waarden aangesloten bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • lokale maximale waarden voor het Noorderpark. Aangesloten is bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • een strengere eis met betrekking tot het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond;
  • lokale maximale waarden voor de stofgroep PFAS, waarbij de gehele gemeente als één zone wordt beschouwd. Deze waarden gelden voor de bovenste meter.

Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:

  • strengere onderzoekseisen bij bodemonderzoek en hergebruik van arseenhoudende veenlagen afkomstig van bodemlagen dieper dan 2 meter;
  • een strengere eis met betrekking tot het volumepercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond;
  • regels voor het toepassen van grond met zichtbare asbestdeeltjes (dit is geen verplichting, maar een advies. De gemeente heeft hierin een voorbeeldfunctie en verplicht zichzelf wel);
  • regels voor het toepassen van grond vanuit diepere bodemlagen;
  • tijdelijke uitname van grond bij kabels- en leidingen cunetten (uitgravingen);
  • verminderde onderzoeksinspanning voor gebieden met een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen.

Plangebied
Binnen het plangebied zijn geen grootschalige bodemverontreinigingen bekend. In paragraaf 5.8 wordt het thema bodem nader behandeld.

Gebiedsplan Gebiedsgericht grondwaterbeheer en visie op duurzaam gebruik van de ondergrond (2016)
Het gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer beschrijft de invulling voor het verbeteren en beschermen van de grondwaterkwaliteit en het zorgvuldig benutten van de ondergrond voor bijvoorbeeld bodemenergie. Een groot gedeelte van de stad, met omvangrijke verontreinigingen in het grondwater, is aangewezen als grondwaterbeheergebied. In het beheergebied hoeft niet voor alle werkzaamheden waarbij grondwater onttrokken wordt een apart saneringsplan te worden gemaakt. Er kan worden deelgenomen aan het gebiedsplan, met een gebruikersbijdrage of een afkoopsom. Door te werken met het gebiedsplan kan de gemeente het grondwater in het omliggende schone gebied beter beschermen, want dat water wordt gebruikt voor drinkwater.

Plangebied
Het gebied ligt in de bufferzone van het Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer. In paragraaf 5.8 wordt hier nader op ingegaan.

Visie Water en Riolering en visie Klimaatadaptatie (2022)
De gemeenteraad heeft in februari 2022 de Visie Water en Riolering en de Visie Klimaatadaptatie vastgesteld.

De visie Water en Riolering bevat het gemeentelijke beleidskader voor de invulling van de wettelijke zorgplicht op het gebied van water en riolering en is onderdeel van de gemeentelijke omgevingsvisie. De visie vormt samen met het programma water en riolering het nu nog wettelijk verplichte Gemeentelijk Rioleringsplan en is daarmee de opvolger van het Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019. Deze wettelijk verplichting verdwijnt met de invoering van de Omgevingswet.

De Visie Klimaatadaptatie sluit aan op de visie Water en Riolering en geeft aan wat nodig is om Utrecht voor te bereiden op de gevolgen van klimaatverandering. Utrecht zal in de toekomst steeds vaker te maken krijgen met de gevolgen van het veranderende klimaat en is gevoelig voor het vaker voorkomen van extreme regenbuien, wateroverlast en langere perioden van hitte en droogte.  Het is dan ook van belang om hier bij nieuwe bouwontwikkelingen rekening mee te houden en de bebouwde omgeving zo goed mogelijk aan te passen aan het veranderende klimaat.

Als Utrecht klimaatrobuust wil zijn zal de sponswerking van de stad vergroot moeten worden. We willen hemelwater niet langer afvoeren via het riool naar de rioolwaterzuivering, maar het regenwater zoveel mogelijk vasthouden op de plek waar het valt. Zowel op eigen terrein, in de openbare ruimte, in de bodem of in het oppervlaktewater. Hiervoor moet zo veel mogelijk oppervlak onverhard blijven en vergroend worden, zodat het riolerings- en afwateringssysteem wordt ontlast en zodat er water beschikbaar is in perioden van droogte. Een voorwaarde voor deze vergroening en voor het toevoegen van meer bomen, is dat de bovengrond en ondergrond op elkaar worden afgestemd en dat er ruimte wordt gemaakt voor het planten van groen en bomen.

Met de Visie Klimaatadaptatie worden beleidsdoelen vastgesteld voor het omgaan met wateroverlast door extreme neerslag, het omgaan met droogte en het omgaan met hittestress. Hiervoor zijn geen landelijke beleidsdoelen, maar de gemeente stelt lokale doelen vast. De doelen zijn dat lopen en fietsen in schaduw in elke straat mogelijk is door 30-40 % schaduw te creëren, iedereen binnen 200 meter van een gebouw/woning een koele groene verblijfsplek heeft in de openbare ruimte van minimaal 200 m2, een minimale hoeveelheid groen in buurten van 40% in het horizontale vlak. Hiermee beperken we het hitte-eiland effect in de stad. Om gevolgen van extreme droogte en wateroverlast te voorkomen buien zorgen we dat buien tot aan 80 mm per uur richten een schade aan richten in panden en niet voor onbegaanbare wegen zorgen, we gebruiken de bodem als spons en houden minimaal 90% neerslag vast op de plek waar het valt. We vangen zoveel mogelijk water op in de bodem (bufferen), zodat er in droge periodes nog water beschikbaar is. Bij grootschalige nieuwbouw is de ambitie om hogere doelen te hanteren. De vastgestelde doelen geven de mogelijkheid zowel de gevolgen als de te nemen maatregelen in beeld te kunnen brengen. Hiermee voldoet Utrecht aan de doelstelling uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie en de afspraken in het Bestuursakkoord Ruimtelijke Adaptatie om uiterlijk in 2021 een strategie en uitvoeringsagenda bestuurlijk te hebben vastgelegd. De doelen zijn ook overeenkomstig de gestelde doelen in de RSU 2040.

Het beleid voor klimaatadaptatie is ook vastgelegd in de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, waarin voorstellen zijn opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel dat de bebouwde omgeving in 2050 nog steeds aantrekkelijk is om te leven en dat ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig zijn opgebouwd en getoetst. Gemeente Utrecht heeft samen met andere overheden deze deltabeslissing onderschreven en werkt samen in de Coalitie Regio Utrecht aan de opgaven.

Plangebied
In paragraaf 5.11 is op de watersituatie van het plangebied ingegaan.

2.3.2.2.8 Energie

Visie op de warmtevoorziening (2017), Transitievisie Warmte (2021) en Regionale Energiestrategie (2021)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. De CO2-uitstoot in onze stad wordt voor een derde veroorzaakt door het verwarmen van huizen en gebouwen met aardgas (inclusief de stadsverwarming). Ook gebruiken gebouwen op dit moment relatief veel warmte door een lage isolatiegraad en installaties met een laag rendement. Om de doelstelling te behalen om als Utrecht in 2030 klimaatneutraal te zijn, is een omschakeling naar een duurzame warmte- en koudevoorziening nodig. Met het nieuwe coalitieakkoord is de doelstelling opgenomen om zo snel mogelijk klimaatneutraal te zijn en 40.000 bestaande woningen van het gas af te halen. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Dit vraagt om ingrijpende aanpassingen in gebouwen, de energieinfrastructuur en door nog meer gebruik te maken van duurzame warmtebronnen. Natuurlijke momenten, op zowel gebouw- als gebiedsniveau, moeten worden benut om de warmtetransitie te versnellen. Een klimaatneutrale warmtevoorziening moet aan de voorwaarden duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar voldoen.

In het door het VNG ondertekende Klimaatakkoord is een nieuwe regierol voor de gemeente vastgelegd en worden gemeenten verplicht om een Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) op te stellen. De gemeente Utrecht heeft in 2021 een tweedelige Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) vastgesteld. Deel 1 van de TVW bevat de strategie en visie over hoe de bestaande huizen en gebouwen in Utrecht geleidelijk, buurt-voor-buurt, over kunnen gaan naar nieuwe vormen van verwarmen en koken. Hierin is ook vastgelegd dat de schaarse capaciteit van het hoge-temperatuur stadswarmtenet niet voor nieuwbouw ingezet mag worden.
Deel II van de Transitievisie Warmte geeft aan wanneer en in welke buurten we aan de slag gaan met de voorbereidingen om aardgasvrij te worden.
In de RES staat hoe Utrecht en haar regiogemeenten invulling gaan geven aan de landelijke energiedoelstellingen in het Klimaatakkoord voor het verduurzamen van de energiebronnen, hoeveel en waar duurzame elektriciteit (wind en zon) in 2030 wordt opgewekt en welke duurzame warmtebronnen gebruikt kunnen worden om buurten aardgasvrij te maken. Beide documenten worden in de Omgevingsvisie verankerd.

Plangebied
Het doel van Zuilense Vecht is het ontwikkelen van een klimaatneutrale woonwijk met een nul-op-de-meter niveau. Er worden dan ook energiezuinige en kwalitatief goede gebouwen gebouwd met duurzame materialen. Voor Zuilense Vecht is daarnaast een Energieplan gemaakt. Op basis van het Energieplan is de voorkeur uitgesproken voor het maximaal benutten van het dakoppervlak voor zonne-energie en een collectieve warmte- en koudevoorziening, die gebruik maakt van bodemenergie (warmte koude opslag (WKO)) en bij voorkeur warmte uit oppervlaktewater (Thermische Energie uit Oppervlaktewater (TEO)).

2.3.2.2.9 Sport, recreatie en toerisme

Beleid tijdelijk verblijf (short stay)
Op 19 december 2019 is het beleid tijdelijk verblijf (short stay) door de gemeenteraad vastgesteld. Het aantal short stay-accommodaties in Utrecht is de laatste jaren gegroeid. Een toenemende mobiliteit van werknemers en internationale studenten zorgt voor een stijgende vraag naar deze accommodaties. De huisvesting van tijdelijke (internationale) werknemers of studenten mag echter niet ten koste gaan van de leefbaarheid en van de beschikbaarheid van voldoende permanente woonruimte voor verschillende doelgroepen in de stad. Om deze belangen op een goede manier te kunnen wegen zijn uitgangspunten opgesteld. Onder tijdelijk verblijf of short stay wordt verstaan: het bedrijfsmatig (met het oogmerk om winst te behalen) verstrekken van logies met een minimumperiode van twee weken tot 6 maanden met uitloop tot maximaal 12 maanden. Dit gebruik valt onder de bestemming hotel met aanduiding logies voor tijdelijk verblijf. Dit gebruik is niet toegestaan onder een woonbestemming. De regels voor het verlenen van vergunningen voor tijdelijk verblijf zijn vastgelegd in de Beleidsregels tijdelijk verblijf (short stay).

Plangebied
Het bestemmingsplan maakt short stay niet mogelijk.

Ontwikkelkader Horeca Utrecht 2018
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, onderscheid gemaakt worden in categorieën van horecabedrijven in een bestemmingsplan of een beheersverordening bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk. Deze categorieën zijn vastgelegd in het op 12 april 2018 in werking getreden en door de raad vastgestelde Ontwikkelkader horeca Utrecht 2018 en overgenomen in de bijlage bij de regels, de Lijst van Horeca-activiteiten. In de Lijst van Horeca-activiteiten is een functionele differentiatie in 'zachte' tot 'harde' typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling heeft tot doel de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. De Lijst van Horeca-activiteiten kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van de inrichting.

Plangebied
In de nabijheid van Sporthal Zuilen wordt maximaal 50 m2 daghoreca mogelijk gemaakt in de categorie D2. Dit betekent horeca die zich richt op het verstrekken van eten en drinken gedurende de dag en/of avond (met de openingstijden die gelden voor detailhandel, in lijn met de Winkeltijdenwet) en daarmee weinig overlast veroorzaakt. Daarnaast is additionele horeca, die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie, toegestaan bij de bestemmingen sport en maatschappelijk.

Sportnota 2017-2020 'Utrecht Sportief en gezond' (2016)
De sportnota 'Utrecht Sportief en gezond' is in 2016 vastgesteld. Met een optimaal sport- en beweegklimaat in de stad wil de gemeente Utrecht bijdragen aan een gezonde leefstijl en daarmee aan een gezonde toekomst voor al haar bewoners. De Sportnota bevat zestien ambities, op het gebied van sportstimulering, sportaccommodaties, topsport en talentontwikkeling en sportevenementen.

Sportstimulering: Door sportstimulering wordt ervoor gezorgd dat nog meer mensen in de stad gaan sporten en bewegen. Het accent wordt gelegd op de buurten met de grootste achterstand in de gezondheid en in sportdeelname. De gemeente werkt hieraan door onder andere de samenwerking tussen sport en andere sectoren zoals gezondheid, welzijn, jeugd, onderwijs en werk en inkomen te versterken.

Sportaccommodaties: Een goede sportinfrastructuur vormt de basis voor een goed sportklimaat. Het aantal sportaccommodaties zal mee moeten groeien met de groei van de stad en het aantal inwoners. Hierbij wordt gestreefd naar een efficiënter gebruik van de accommodaties.

Topsport en talentonwikkeling: Utrecht ambieert een goed topsportklimaat, met aandacht voor ondersteuning van topsportverenigingen en talentontwikkeling. Hiervoor werkt de gemeente samen met sportverenigingen, sportorganisaties, onderwijs en het bedrijfsleven.

Sportevenementen: Topsport- en breedtesportevenementen wordt als middel gebruikt om zoveel mogelijk Utrechters kennis te laten maken met sporten en bewegen. Evenementen bieden een podium waarop talenten zich kunnen meten met de (inter)nationale top.

Plangebied
Sportpark Zuilense Vecht wordt in overeenstemming met de ambities ontwikkeld. In de wijk Noordwest is de wekelijkse sportparticipatie (tussen de 52,0-55,5%) lager dan het stedelijke gemiddeld van 59%. Het aantrekkelijker maken van het sportpark voor zowel georganiseerd als ongeorganiseerd sporten kan een positieve invloed hebben op de sportparticipatie in Utrecht Noordwest.

2.3.3 Gebied specifiek beleid

Gebiedsvisie Zuilense Vecht (2018)
De gemeenteraad van Utrecht heeft op 7 juni 2018 de Gebiedsvisie Zuilense Vecht vastgesteld en de gemeenteraad van Stichtse Vecht heeft op 6 maart 2018 de gebiedsvisie vastgesteld. In de gebiedsvisie wordt de integrale aanpak omschreven waarmee het gebied Zuilense Vecht een aanzienlijke kwaliteitsimpuls krijgt. Hierbij spelen de volgende uitgangspunten een belangrijke rol:

  • Er ontstaat een samenhangend gebied met een eigen identiteit waarbij sport het samenbindende thema is.
  • Er komt één optimaal functionerend sportpark met daarin sterke en vitale sportverenigingen die hecht samenwerken: de bestaande voetbalverenigingen, twee tennisverenigingen, een korfbalvereniging, twee multifunctionele sporthallen en enkele al bestaande kleine verenigingen voor andere sporten.
  • Het sportpark heeft een uitnodigend karakter dat volop ruimte biedt aan nieuwe sporten, aan de ongeorganiseerde sporten en andere recreatieve activiteiten. Een uitdagend sportief gebied dat aantrekkelijk is voor potentiële nieuwe sportbestuurders en vrijwilligers.
  • Een deel van de vrijgespeelde ruimte wordt ingezet voor het verbeteren van de groene recreatieve structuur en goed bruikbare openbare ruimte, die in verbinding staat met de omringende landelijke en stedelijke gebieden.
  • Een deel van de vrijgespeelde ruimte biedt ruimte voor het toevoegen van nieuwe woningen.
  • Realisatie vindt plaats op basis van een financieel haalbare ontwikkeling.

Gebiedsplan Zuilense Vecht (2020)
Op 23 januari 2020 heeft de gemeenteraad van Utrecht en op 17 december 2019 heeft de gemeenteraad van Stichtse Vecht het Gebiedsplan Zuilense Vecht vastgesteld. Het gebiedsplan is een nadere uitwerking van de gebiedsvisie.

In het Gebiedsplan is Zuilense Vecht doorontwikkeld tot een samenhangend park waar sport, bewegen, ontmoeten en groen centraal staan. Het gebied vormt straks zowel een groene buffer als een aantrekkelijke verbinding tussen beide gemeenten. Het bestaande sportpark wordt open en toegankelijk gemaakt. De nieuwe woongebieden sluiten op een vanzelfsprekende manier aan op de bestaande bebouwing én op het Sportief Park en vormen zo een sociale en ruimtelijke schakel. Het Gebiedsplan bevat een nieuwe langzaam verkeer verbinding met voorzieningen voor sport, spel en ontmoeting. In het Gebiedsplan is duurzaamheid belangrijk, daarbij gaat het om energie, materiaalgebruik, ecologie, water en groen.

Stedenbouwkundig programma van eisen (SPvE) en een Integraal Programma van Eisen voor de openbare ruimte (IPvE)

Integraal Programma van Eisen (IPvE)
In het Integraal Programma van Eisen (IPvE), dat op 20 mei 2021 door de gemeenteraden van Utrecht en Stichtse Vecht is vastgesteld, zijn de uitgangspunten uit het Gebiedsplan verder uitgewerkt en vertaald naar eisen waaraan het ontwerp moet voldoen. In het IPvE worden de randvoorwaarden voor de uitwerking van de (openbare) buitenruimte van het Sportief Park beschreven. Het Sportief Park bestaat uit het Park en de Sportparken (sportvelden). Het gaat hierbij om zowel functionele als ruimtelijke uitgangspunten. In het IPvE zijn ook de beeldkwaliteitseisen voor de clubhuizen en de onderwijsvoorziening opgenomen. Echter de verdere uitwerking van- en toelichting op de onderwijsvoorziening (in gemeente Stichtse Vecht) en de clubhuizen is te vinden in de SPvE's. Het Functioneel Ontwerp is de verbeelding van het IPvE en is te beschouwen als een eerste ontwerp van de (openbare) ruimte.

Stedenbouwkundig Programma's van Eisen (SPvE's)
Voor de woningbouwlocaties in Stichtse Vecht en Utrecht is het Gebiedsplan uitgewerkt tot Stedenbouwkundig Programma's van Eisen. Voor Utrecht is een SPvE gemaakt (vastgesteld op 20 mei 2021 door de gemeenteraad) voor de woningbouwvlekken (inclusief maatschappelijke- en sportfuncties) en het clubgebouw. Voor Stichtse Vecht is een SPvE gemaakt (vastgesteld op 6 juli 2021) voor de woningbouwvlek, onderwijsvoorziening en het clubgebouw.

De SPvE's beschrijven de randvoorwaarden en eisen voor de functieverandering naar wonen, de ontwikkelmogelijkheden binnen de bouwvlekken, de ruimtelijke en kwalitatieve randvoorwaarden voor de bebouwing en voor de openbare ruimte binnen het plangebied, de relatie met het IPvE voor het Sportief Park en de randvoorwaarden die gesteld worden aan de wateropgave en ecologische opgave. De SPvE's vormen de basis voor het Stedenbouwkundig Plan. Het SPvE is daarom op hoofdlijnen geformuleerd. Het SPvE biedt wel alle benodigde input voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0014.png"

Het planproces

Stedenbouwkundig plan (SP)
Op 6 juni 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht een Stedenbouwkundig Plan vastgesteld voor de ontwikkeling van de Woonbuurt Zuilense Vecht. Dit is de uitwerking van het Gebiedsplan Zuilense Vecht en het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) Woonbuurt Zuilense Vecht. In het SPvE staan de randvoorwaarden, eisen en uitgangspunten voor de gewenste ontwikkeling. In het Stedenbouwkundig Plan (SP) staan de ontwerptekeningen, technische uitwerkingen en bouwregels van de bouwvelden als kader. Het kader waarbinnen de ontwikkelende partij het plan kan ontwerpen. Binnen dit kader zijn er voldoende mogelijkheden om een goed en haalbaar plan te ontwerpen. Het SP zoomt nader in op de uitgangspunten van het SPvE en werkt deze verder uit. De ontwerptekeningen en bouwregels in het SP worden opgesteld op een gedetailleerder niveau dan in het SPvE. Hetzelfde geldt voor de openbare ruimte direct rondom de bouwvelden.

Voorlopig ontwerp Inrichtingsplan (VOIP)
De gemeentes Stichtse Vecht en Utrecht willen het gebied Zuilense Vecht gezamenlijk verbeteren. In de GebiedsVisie Zuilense Vecht (2018) is het doel van dit project omschreven. In het Gebiedsplan (2019) en het IPvE-FO (2021) is dit nader uitgewerkt. Door een open, groene verbinding te maken in samenhang met de omliggende buurten wordt een nieuwe groenstructuur gecreëerd. Het Voorlopig Ontwerp Inrichtings Plan (2022) is een uitwerking van het IPvE/FO voor het Park inclusief Strip vanaf de Sportparkweg tot en met het Theo Thijssenplein. Dit VOIP, vastgesteld op 6 juni 2023, dient als basis voor een Definitief Ontwerp, dat weer als basis dient voor een gezamenlijke aanbesteding. Hierbij is vanzelfsprekend een goede afstemming met de woongebieden noodzakelijk.

De exacte uitwerking van de toekomstige inrichting wordt vastgelegd via het Voorlopig ontwerp Inrichtingsplan (VOIP). Daarbij kunnen door de werkelijke omstandigheden onderdelen afwijken van het IPvE/FO dat eerder is vastgesteld.

2.3.4 Overig gemeentelijk beleid

Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 (met een uitlooptijd tot in werking treding van de Omgevingswet) is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.

De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.

De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:

  • nieuw te bestemmen woningen beschikken over een geluidsluwe gevel, een rustige buitenruimte en een akoestisch goede woningindeling;
  • behoud van goed akoestisch woon- en leefklimaat in rustige woonwijken bij bestemmen van nieuwe woningen en bedrijven in elkaars nabijheid.


Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.

Plangebied
Voor de herontwikkeling van het gebied is een hogere waarde besluit benodigd. De ontwikkeling past binnen de kaders van de Geluidnota Utrecht. Het thema geluid wordt in paragraaf 5.4 uitgebreid behandeld.

Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting of het transport bevinden.

De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.

Plangebied
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de herontwikkeling van het gebied. Hier wordt in paragraaf 5.6 nader op ingegaan.

2.4 Conclusie

Voor het plangebied kan de conclusie worden getrokken dat de ontwikkeling past binnen de beschreven beleidskaders.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert het gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht. In dit hoofdstuk is de bestaande situatie van zowel het Utrechtse als Stichtse Vechtse deel van Zuilense Vecht beschreven. Hierdoor ontstaat een totaalbeeld van hoe de verschillende sportparken in de bestaande situatie functioneren.


afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0015.png" Bestaande situatie

3.2 Beschrijving van het plangebied

3.2.1 Historische ontwikkeling

Het plangebied was oorspronkelijk agrarisch weidegebied, met aan de noordoostzijde de Daalseweg en de Vecht en aan de zuidwestzijde de rechte laan tussen Maarssen en Utrecht en de Rijn Spoorweg. Vrijwel alle bebouwing bevond zich langs de Vecht: een cluster met Oud Zuilen, Slot Zuylen en buitenplaats Groenhoven, met de omgeving verbonden door de Zuilenselaan. Het Amsterdam-Rijnkanaal en de Amsterdamsestraatweg zijn rond 1880 aangelegd. Vanaf rond 1950 is een grote toename van bebouwing zichtbaar: Zuilen en Lintbebouwing langs het kanaal. Ook is de ruimtereservering voor de As van Berlage (Burgemeeester Norbruislaan) zichtbaar. In 1960 is Zuilen flink uitgebreid en is de Burgemeester Norbruislaan (tot de gemeentegrens en nog zonder bomen) gerealiseerd. In deze periode zijn ook de eerste sportvelden in Utrecht gerealiseerd. Op de kaart van 1980 is te zien dat alle beschikbare ruimte in zowel Stichtse Vecht als Utrecht benut is voor sportvelden. De Burgemeester Norbruislaan is dan ook voorzien van bomen. Vanaf eind jaren '80 is de Burgemeester Norbruislaan inclusief de bomen doorgezet naar en in de gemeente Stichtse Vecht. Vanaf dat moment verandert er weinig meer in de structuur van het plangebied, met uitzondering van een stedelijke herstructurering in Zuilen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0016.png"
Zuilense Vecht in 1875, 1950, 1960 en 1980 (bron: topotijdreis.nl)

3.2.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie

In de omgeving is veel cultuurhistorie aanwezig, zoals de dorpskern Oud Zuilen (tevens beschermd stadsgezicht en van oudsher een zelfstandige gemeenschap aan de Vecht rondom het Slot), Park Groenhoven (een oude buitenplaats), de Daalseweg (een oude ontsluitingsweg) en de karakteristieke dwarshuisboerderij aan de Amsterdamsestraatweg 2. Binnen het plangebied bevinden zich een aantal objecten en structuren met (culturele) erfgoedwaarde. Binnen het plangebied bevindt zich De Zuilenselaan. Dit was een laantje behorend bij de buitenplaats Oud Zuylen en is ook onderdeel van de buitenplaats-biotoop. De Zuilenselaan is dé verbinding naar Oud Zuilen en scheidt nu het Utrechts en het Stichtse Vecht deel.

3.2.3 Structuurbepalende elementen

Zuilense Vecht wordt landschappelijk opgespannen tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de Burgemeester Norbruislaan met het achterliggende landschap. Haaks op deze grote structuren staat een aantal lanen: de Zuilenselaan en de oprijlaan van Sporthal Zuilen. De positionering van de sportvelden met bomensingels, sloten en infrastructuur voegt zich in deze twee hoofdrichtingen. Door deze heldere oriëntatie en nadrukkelijk aanwezige bomenrijen heeft Zuilense Vecht een parkachtig karakter. Op het sportpark is de eikenlaan langs de toegangsweg naar sporthal Zuilen van waarde voor de hoofdopzet van de groenstructuur. Ten noorden van de sporthal en langs de Sportparkweg staat een rij waardevolle volwassen essenbomen. Het lommerrijke (schaduwrijke) karakter van het gebied is de grootste ruimtelijke kwaliteit. De sportparken worden gekarakteriseerd door volwassen groen. De hoog opgaande bomen bepalen de groene sfeer en uitstraling van het gebied. Zuilense Vecht ligt ingeklemd tussen de lange doorlopende boomstructuren langs het Amsterdam-Rijnkanaal en langs de 'As van Berlage' (Burgemeester Norbruislaan), die cultuurhistorische waarde heeft. Verbindingen haaks op deze structuur zijn vrijwel afwezig: alleen de Zuilenselaan met hoge populieren en de toegangslaan naar sporthal Zuilen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0017.png"
Structuurbepalende elementen

Landschappelijk ligt Zuilense Vecht tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en het landschap rondom Oud Zuilen en de Vecht. Zuilense Vecht is onderdeel van de 'groene scheg' rondom de rivier de Vecht met buitenplaatsen, parken en kasteel Slot Zuylen. Zuilense Vecht is een belangrijke schakel in het recreatieve routenetwerk tussen Utrecht en Maarssen. Het is een gebied dat wordt ervaren als tussenland; de rand van stad en dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0018.png"
Zuilense Vecht is onderdeel van de 'groene scheg'

3.3 Beschrijving van de bestaande functies in het plangebied

Zuilense Vecht bestaat momenteel uit drie afzonderlijke sportparken: sportpark Daalseweide, sportpark Zuilen en sportpark Elinkwijk. De Zuilenselaan is de harde grens tussen het sportpark Daalseweide in de gemeente Stichtse Vecht en de Utrechtse sportparken Elinkwijk en Zuilen. De sportparken zijn deels sterk verouderd en hebben ieder een eigen ingang, een eigen identiteit en eigen beheer. Er is veel ruimte rondom de velden aanwezig. Deze ruimte wordt nauwelijks benut door de verenigingen of omwonenden, de groene randen rondom de velden hebben (mede) hierdoor geen gebruikswaarde. Het gebied is niet toegankelijk voor passanten of omwonenden door de klassieke opzet van de sportcomplexen, afgesloten door hekken en watergangen. De toegangen tot de huidige sportparken zijn enigszins verborgen. De hekken en poorten suggereren daarnaast dat alleen leden welkom zijn op het terrein. De poorten kunnen worden gesloten, maar worden zelden dichtgedaan. De sportcomplexen worden alleen gebruikt tijdens trainingen en wedstrijden en buiten deze uren is er geen toezicht. Hierdoor is er regelmatig sprake van vandalisme en personen die overlast veroorzaken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0019.png" Het huidige gebruik van de sportvelden

Sportpark Zuilen 
Sportpark Zuilen is in 2011 vernieuwd met een multifunctionele sporthal, een beachcourt (negen courts) en een multisportveldje. Een tennispark met vijf velden tussen USV Elinkwijk en de parkeerplaats behoort ook tot sportpark Zuilen. De sporthal wordt gebruikt door diverse zaalsportverenigingen, een buitenschoolse opvang en omni-vereniging HMS (hier kunnen verschillende sporten worden beoefend: voetbal, zaalvoetbal, handbal, tennis en cricket). De sporthal kent overdag veel leegstand. Ook de multifunctionele dojo (spel- en danszaal) in het complex kent een lage bezetting. Op sportpark Zuilen zijn ook veel verouderde voorzieningen van kleine verenigingen aanwezig. Het sportpark kent momenteel eveneens een lage bezettingsgraad voor de velden in vergelijking met andere sportparken en sporthallen. De drie voetbalclubs (Eminent Boys, HMS en Kismet) telden gezamenlijk in januari 2018, oktober 2020 en januari 2023 slechts circa 300 leden. De beachvolleybalvelden kennen wel een hoge bezettingsgraad in de zomermaanden. Op het multisportveldje wordt 5-tegen-5-voetbal aangeboden. Daarnaast wordt een veld gebruikt voor hondensport.

Sportpark Zuilen heeft een eigen parkeerplaats ten zuiden van sporthal Zuilen. Ook de parkeerstrook langs de Burgemeester Norbruislaan is een parkeerterrein voor het sportpark. Van dit parkeerterrein wordt maar beperkt gebruik gemaakt omdat men in eerste instantie naast sporthal Zuilen parkeert. De hoofdontsluiting van het park is gelegen aan de Burgemeester Norbruislaan. Deze ingang is een statige entree onder een laantje begeleidt door volwassen eikenbomen.

Sportpark Elinkwijk
Sportpark Elinkwijk is een sportpark met een rijk voetbalverleden. Grote spelers als Marco van Basten en Gerald Vanenburg komen er vandaan. USV Elinkwijk is één van drie clubs waar FC Utrecht uit is ontstaan. De club telden in januari 2018 en oktober 2020 circa 800 leden en in januari 2023 circa 750 leden. Beeldbepalend is nog altijd het oude stadionnetje met een tribune die de club ooit van AGOVV heeft overgenomen. USV Elinkwijk maakt momenteel gebruik van een groot aantal verschillende oude en nieuwe gebouwen verspreid over het sportpark. De club beschikt met ruim 2.000 m2 aan opstallen over (veel) meer vierkante meters dan noodzakelijk, wat forse huisvestingslasten met zich meebrengt. Op het terrein staat momenteel de kantine en de hoofdtribune van USV Elinkwijk, die grenzen aan het hoofdveld. Deze bebouwing grenst aan de achtertuinen van de woningen aan de Amsterdamsestraatweg 999-1025. De kantine, kleedkamer en buitenschoolse opvang (gevestigd aan de Amsterdamsestraatweg 1015) zijn één bouwlaag hoog. De berging is één bouwlaag met een kap hoog en de tribune is circa 5 meter hoog. Meer in het midden van het terrein staat het ronde gebouw van de jeugdopleiding van USV Elinkwijk en een kleine tribune. Ook staan hier twee gebouwtjes die gebruikt worden als kleedkamers. Met uitzondering van de buitenschoolse opvang, die in eerste instantie behouden blijft, worden de gebouwen behorende bij USV Elinkwijk gesloopt. Er wordt nog onderzocht of de berging (aangeduid met E) behouden kan blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0020.png"
Huidige bebouwing sportpark Elinkwijk

De ingang aan het Theo Thijssenplein is gelegen in de woonwijk Zuilen. Hierdoor ontstaat er in de weekenden parkeeroverlast bij omwonenden. Nieuwere accommodaties die meer in het midden van het terrein staan, zijn ook ontsloten via een zij-ingang vanaf de parkeerstrip aan de Burgemeester Norbruislaan.


Sportpark Daalseweide
Sportpark Daalseweide dateert uit midden jaren '70 en heeft veel verouderde opstallen die aan het einde van hun economische levensduur zitten. De accommodaties zijn inbraakgevoelig en de staat van onderhoud van paden en velden is niet optimaal. Dit resulteert regelmatig in afgelastingen van wedstrijden. De algehele uitstraling van het park is gedateerd. De voetbalverenigingen VV Maarssen (circa 1.200 leden in januari 2018 en circa 1.000 leden in januari 2022) en DWSM (circa 170 leden in januari 2018 en circa 150 leden in januari 2022) hebben een eigen kantine met kleedruimten. De ledenaantallen van de verenigingen zijn redelijk stabiel al heeft de coronacrisis bij VV Maarssen wel voor een daling van het aantal leden gezorgd. De verwachting is dat het ledental de komende jaren weer op hetzelfde niveau uitkomt als voor de coronacrisis. Bij tennisvereniging Luck Raeck is het ledenaantal (circa 670 in januari 2018 en circa 750 in januari 2022) de afgelopen jaren toegenomen. De vereniging heeft echter nog altijd een overcapaciteit aan velden. Korfbalvereniging OVVO heeft een stabiel ledenaantal van circa 400 leden. De vereniging maakt gebruik van een sporthal, kantine en kunstgrasveld. De sporthal kent een sobere uitstraling, maar speelt een belangrijke rol binnen het verenigingsleven van de club. De BSO maakt hier ook deel van uit en is opgenomen in de OVVO-hal. Sportpark Daalseweide is momenteel alleen bereikbaar vanaf de Maarssense Sportparkweg en heeft een gesloten karakter. Het parkeerterrein van het sportpark kent een hoge bezettingsgraad en wordt niet alleen door de gebruikers van het sportpark gebruikt. Vanwege de hoge parkeerdruk is er een tweede parkeerplaats gerealiseerd bij de rotonde ten noordoosten van het sportpark. Het sportpark geeft verkeers- en parkeeroverlast bij omwonenden.

De wijken Zuilen en Op Buuren
De randen van de sportparken grenzen in Utrecht aan Zuilen en de Amsterdamsestraatweg en in Stichtse Vecht aan Op Buuren. De sportparken en woonwijken hebben geen ruimtelijke relatie met elkaar, doordat de entrees verscholen liggen en niet op de woonbuurten gericht zijn.

Zuilen
De bebouwingsrand van Zuilen kenmerkt zich door veel verschillende typologieën, veel verschil in maat en schaal, oude strokenverkaveling, het nieuwe Wellantcollege en appartementencomplexen. Er is weinig samenhang. Vernieuwing heeft plaatsgevonden, maar de relatie met het groene (sport)gebied is niet verbeterd.

Zuilen ligt met de rug naar sportpark Elinkwijk. Sportpark Elinkwijk is gelijktijdig met de aangrenzende bebouwing ontstaan en ligt van oudsher aan de achterzijde, verstopt achter de bebouwing. De grens van het sportpark naar de woningen kenmerkt zich door gaashekken, bosschages en parkeerplaatsen. De bebouwing langs de Amsterdamsestraatweg grenst met de achtertuinen direct aan de kleedkamers, kantine en velden van Elinkwijk. Elinkwijk heeft een entree aan het Theo Tijssenplein waardoor er veel op het plein en in de wijk geparkeerd wordt ten behoeve van de voetbalvereniging. Dit veroorzaakt vooral in het weekend voor veel overlast. De parkeerplaatsen aan de Burgemeester Norbruislaan worden nagenoeg niet gebruikt voor Elinkwijk, omdat er geen directe relatie is met de entree van de voetbalvereniging. Het plein is verder vrij stenig ingericht voor spelen en parkeren.

Amsterdamsestraatweg 1015
Aan de Amsterdamsestraatweg 1015 is momenteel een buitenschoolse opvang gevestigd.

Op Buuren
Sportpark Daalseweide was oorspronkelijk een ver buiten de kern van Maarssen gelegen sportpark. Door realisatie van de wijk Op Buuren ligt het sportpark nu tegen de kern aan. Op Buuren is een nieuwe wijk met een historisch karakter. Door een mix aan woningtypen en bouwhoogtes is een buurt met een gedifferentieerde bevolkingsopbouw en sterke eigen identiteit gerealiseerd. Op Buuren kenmerkt zich door een hoge bebouwingsdichtheid en heeft een centrum met pleintje. De voorzieningen binnen het centrumgebied richten zich nu vooral op gezondheidszorg en horeca. Ook de nabijgelegen haven speelt een belangrijke rol in het voorzieningenaanbod. Vanaf het centrum gaat er een langzaam verkeersverbinding de rivier de Vecht over richting landelijk gebied en richting de wijk Zandweg-Oostwaard en het centrum van Maarssen.

Op Buuren heeft een representatieve kant richting het sportpark met het bezoekers parkeren aan de parallelweg. De bewoners parkeren binnen de woonblokken (parkeerhoven). De Sportparkweg vervult een heel belangrijke functie als oost-west verbinding, zodat grote verkeersstromen uit het centrum van Maarssen worden geweerd. De weg koppelt de Amsterdamsestraatweg en Sweserengseweg. Daarnaast vervult de weg een belangrijke functie als ontsluitingsweg voor Op Buuren en het sportpark Daalseweide.

Uit telgegevens uit 2018 is gebleken dat er op werkdagen een parkeerpiek op het parkeerterrein aan de Sportparkweg is.

3.4 Conclusie

De sportparken worden overwegend monofunctioneel en niet effectief gebruikt. Daarnaast is er sprake van deels verouderde opstallen en zijn de ingangen naar de sportparken enigszins verborgen gelegen. Er is veel groene ruimte rondom de sportvelden aanwezig, maar vanwege de hekken en watergangen is het gebied niet toegankelijk voor omwonenden of passanten.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

4.1.1 Programma

Met dit bestemmingsplan wordt een nieuwe verbinding tot aan de gemeente Stichtse Vecht mogelijk gemaakt: de recreatieve- en sportieve Strip. De Strip loopt door het Sportieve Park en langs deze route zijn de sportfuncties geconcentreerd. Bestaande en nieuwe sportfuncties, zowel georganiseerd als ongeorganiseerd, worden binnen dit plan mogelijk gemaakt. Ook wordt in Utrecht een nieuw clubgebouw gerealiseerd. Binnen het clubgebouw wordt daarnaast ander gebruik mogelijk gemaakt, waaronder buitenschoolse opvang en buurtactiviteiten. Dit om dubbelgebruik van het gebouw zoveel mogelijk te bevorderen. Langs de Strip kan zich in Utrecht daghoreca vestigen.

Vanwege de compactere opzet van de sportvelden ontstaat er, aansluitend aan de bestaande bebouwing, ruimte om nieuwe woningen (maximaal 300 woningen in Utrecht) toe te voegen. Er komen woningen, zowel grondgebonden als niet grondgebonden, voor verschillende woonsegmenten: 35% wordt sociaal (huur), 25% middelduur (koop en huur) en 40% vrije sector (koop/huur). Maximaal 9 woningen mogen woon-werk woningen worden. Daarnaast is het mogelijk om in het plangebied een zorginstelling of zorgwoningen te realiseren. Er wordt maximaal 1.500 m2 aan maatschappelijke functies en maximaal 750 m2 aan sportfuncties toegevoegd (in de plinten van de bebouwing binnen de gemeente Utrecht). Ook kan er binnen het plangebied een pakketpunt komen en wordt een onderwijsfunctie aan Sporthal Zuilen toegevoegd, om dubbelgebruik te bevorderen en leegstand te voorkomen. Een MBO Sportacademie wil zich namelijk graag in Sporthal Zuilen vestigen en wij vinden deze opleiding goed in het gebied passen. De Sportacademie versterkt het concept van het sportpark en intensiveert het gebruik van het sportpark. Momenteel is de Sportacademie om een tijdelijke locatie in het sportpark gevestigd. De buitenschoolse opvang aan de Amsterdamsestraatweg 1015 verdwijnt op termijn. Deze buitenschoolse opvang kan dan verhuizen naar het nieuwe clubgebouw of naar Sporthal Zuilen (daar is ook al een andere buitenschoolse opvang gevestigd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0021.png"

Bestaande en nieuwe bebouwing binnen Zuilense Vecht, Utrecht

4.1.2 Stedenbouwkundig plan

De basis van Zuilense Vecht bestaat uit landschappelijke elementen. Een gebied dat gestructureerd en bijeen gehouden wordt door beplanting en water, sportclusters, woonvelden en parkeerplaatsen, die door deze landschappelijke elementen worden verbonden tot één ruimtelijke eenheid. De landschappelijke elementen sluiten aan op de lanen van de Burgemeester Norbruislaan en de Amsterdamsestraatweg. De nieuwe woonbuurten vinden aansluiting bij de aangrenzende bestaande bebouwing en op het sportief park. Daarnaast is het gebied een schakel in de stedelijke groenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0022.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0023.png"

Nieuwe indeling Zuilense Vecht

4.1.2.1 Sportief Park

Park, groen, water en de Strip
Centraal in het Sportief Park ligt de Strip. De Strip vormt zowel ruimtelijk als sociaal de verbindende structuur. Het hoofdpad van de Strip ligt als een vloeiende lijn door het Sportief Park en vormt een belangrijke nieuwe recreatieve route tussen Utrecht, de Zuilenselaan en Op Buuren. Vanaf de Strip zijn alle sportverenigingen en alle functies op een functionele en prettige manier voor fietsers en voetgangers te bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0024.png"
Bewegen en ontmoeten aan de Strip

Onderdeel van de Strip is een doorlopende gekleurde lijn, die soms uitwaaiert/afbuigt, maar altijd terugkomt bij het hoofdpad van de Strip. De gekleurde lijn ligt deels op maaiveld (als markering) en komt regelmatig omhoog uit het maaiveld om een functioneel object te vormen (zoals een sport-of speeltoestel). De Strip met de gekleurde lijn en markering in dezelfde kleur vormt een krachtig beeldmerk en identiteitsdrager van het sportief park. De verharding van de Strip is optimaal voor recreatief gebruik: comfortabel voor onder andere wandelen, skaten, fietsen en steppen. Deze route is overwegend autovrij, maar is wel bruikbaar en toegankelijk voor hulpdiensten en mindervaliden en voor bevoorrading van verenigingsgebouwen en horeca. Tussen de Strip en de sportvelden komt daarnaast in de gemeente Stichtse Vecht een workout park voor fitness, calisthenics, crossfit, bootcamp en freerunnen. Ook komt er een skatebaan, is er ruimte voor een basketbalpaal en wordt een waterpartij geschikt gemaakt voor polsstokspringen. Langs de Strip ligt daarnaast een aantal grasvelden voor spontaan gebruik. Hierbij kan gedacht worden aan yoga, bootcamp, vliegeren, balletje trappen, picknicken, etc.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0025.png"

Voorbeelden van de uitwerking van de gekleurde lijn langs de Strip

De hoeveelheid aan oppervlakte groen neemt vanwege de herontwikkeling af, welke zoveel mogelijk kwantitatief en kwalitatief gecompenseerd gaat worden in de vorm van ecologische verbindingszones. Naast dat de recreatieve- en sportieve kwaliteit van het gebied omhoog gaat, wordt de ecologische kwaliteit van het gebied hierdoor vergroot. De ecologische verbindingszones bestaan uit een netwerk van watergangen met natuurvriendelijke oevers met enkele bosschages en bloemrijk hooiland.

Sportvelden hebben een beperkte ecologische waarde. Het heeft waarde als foerageergebied voor vogels, maar voor bijen vormt het bijvoorbeeld geen leefgebied. In de nieuwe openbare ruimte en langs de Strip worden grassen geplant met een grotere ecologische waarde. Bloemrijk gras vormt de basis in Zuilense Vecht en vormt een vrijwel continue zone door de Strip en verbindt de Strip met de Amsterdamsestraatweg en de Burgemeester Norbruislaan. Waar afstand tot de woningen gewenst is, wordt bloemrijk gras toegepast tussen het woonveld en de paden in de Strip. De bestaande opgaande vegetatie zoals struiken en kruiden hebben een meerwaarde voor klimaatadaptatie (afwatering en verkoeling) en ecologie (voedsel). Op plekken waar het de sociale veiligheid niet belemmert blijft de bestaande beplanting gehandhaafd. Bosschages/heestergroepen kunnen worden toegevoegd op plekken waar dit ecologisch wenselijk is en de sociale veiligheid, zichtlijnen en het open karakter niet belemmert. Kleinschalige bosschages worden toepast in de ecologische verbindingszones in de vorm van ecologische stapstenen. Deze functioneren als voedsel - en nestgelegenheid voor vogels, schuilgelegenheid voor zoogdieren, foerageergebied voor vleermuizen en bieden nectar voor insecten. Deze bosschages bestaan uit een inheems mengsel van bosplantsoen, aangevuld met niet-inheemse soorten die een aanvullende ecologische meerwaarde bieden en hebben een oppervlak van 10 tot 100 m2. Dit is voldoende als schuilplaats en ecologische stapsteen voor dieren en zorgt daarnaast voor voldoende sociale veiligheid en doorzicht. Bestaande bomen worden binnen het plangebied zoveel mogelijk gehandhaafd. Voor nieuw te planten bomen wordt gekozen uit inheemse soorten. Elke (enkele of dubbele) bomenrij bestaat uit één soort, waarbij voor elke as een andere soort gekozen wordt. Aan de Strip worden dezelfde soorten toegepast. Als meerdere bomen binnen 10 meter van elkaar staan wordt dezelfde soort toegepast. Wat de soorten betreft wordt gedacht aan de iep, els, linde, esdoorn, berk en wilg (niet geknot). Nieuwe hagen in Zuilense Vecht bestaan uit veldesdoorn, sleedoorn, meidoorn en liguster. Deze hagen worden geschoren en zijn ongeveer één meter hoog, zodat er goed zicht is op de achterliggende functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0026.png"

Beplanting Zuilense Vecht

Vanwege de herontwikkeling wordt circa 5.300 m2 water in het gehele gebied Zuilense Vecht gedempt en is er circa 6.700 m2 aan watercompensatie nodig voor de nieuwe woonvelden en kunstgrasvelden. Dit betekent dat in totaal circa 12.000 m2 aan nieuw oppervlaktewater gerealiseerd moet worden om de totale hoeveelheid waterbergend vermogen van het gebied niet te verminderen. Er wordt circa 15.000 m2 aan nieuw oppervlaktewater gerealiseerd. Er komen twee grote waterpartijen in het deel gelegen in Stichtse Vecht. Daarnaast wordt er circa 4.700 m2 aan plas-dras in het gebied gerealiseerd. Een pas-dras zone bestaat uit een ondiepe zone in de watergang, waar water- en oeverplanten groeien. Plas-dras zones vergroten de capaciteit voor waterberging, hebben een positief effect op de waterkwaliteit en dragen bij aan de biodiversiteit in Zuilense Vecht: voor vissen, amfibieën en kleine zoogdieren. Het overige deel wordt bereikt door het vormen van nieuwe en verbreden van bestaande sloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0027.png"

Links: het water dat verdwijnt en rechts: het nieuwe water

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0028.png"
Plas-dras zones

Sportvelden en sportaccommodatie
Het gebied ontwikkelt zich tot één samenhangend functionerend sportpark met daarin sterke en vitale en waar mogelijk onderling samenwerkende sportverenigingen. Een aantal deelvelden kan worden gebruikt door verschillende sportverenigingen van beide gemeenten, vanuit het principe dat Zuilense Vecht één samenhangend sportpark is. De sportverenigingen hebben een prominente plek in het gebied. Uitgangspunt is dat alle sportverenigingen een adres, hoofdentree en ontsluiting aan de Strip hebben.

De vijf tennisbanen in Utrecht blijven behouden, net als de beachvolleybalvelden en het 5-a-side veld. Deze velden blijven onveranderd. De Zuilense Tennisvereniging krijgt een nieuwe entree vanuit de Strip. Daarnaast kunnen er twee padelbanen, binnen de gemeente Utrecht, aan het sportpark worden toegevoegd.

In de nieuwe situatie gaat voetbalvereniging Elinkwijk velden delen met de Utrecht Dominators (American Football). Elinkwijk beschikt in de bestaande situatie over veel vierkante meters aan opstallen. Dit zorgt voor forse huisvestingslasten. Daarom wordt een groot deel van deze opstallen gesloopt en wordt er een nieuw verenigingsgebouw gebouwd, die Elinkwijk gaat delen met Utrecht Dominators. De voetbalverenigingen Eminent Boys en Kismet en de OMNI sportvereniging HMS (hier kunnen verschillende sporten worden beoefend: voetbal, zaalvoetbal, handbal, tennis en cricket) gaan de velden (in totaal 4 velden) ten zuiden van de Zuilenselaan delen. HMS gebruikt sporthal Zuilen als uitvalsbasis voor de voetbal- en handbalafdeling. Kismet en Eminent Boys blijven van hun huidige kantinefaciliteit gebruik maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0029.png"

Sporthal Zuilen

Er komen binnen de gemeente Utrecht drie nieuwe velden: een voetbal trainingsveld van kunstgras, een American Footballveld van kunstgras en een wedstrijdveld van natuurgras als hoofdveld van Elinkwijk. De hoek die overblijft wordt ingericht als trainingsveld (natuurgras). In aanvulling hierop kan Elinkwijk gebruik maken van de deelvelden aan de overzijde van de oprijlaan naar sporthal Zuilen. Hiervoor wordt het pad tussen het trainingsveld en het American Footballveld verbonden met deze deelvelden. Er komt een sloot rond de velden en er is een sterke zichtrelatie tussen de Strip en de velden, zodat zowel voetbal als American Football beleefbaar zijn.

Zes grasvelden worden omgevormd naar kunstgras, waarvan drie en een half velden binnen het plangebied van de gemeente Utrecht. In beide gemeenten verdwijnen er binnen Zuilense Vecht in totaal vijf en een half sportvelden. In onderstaande tabel is aangegeven hoeveel kunst- en natuurgrasvelden Utrecht in de bestaande en nieuwe situatie heeft. Kunstgras kan effectiever worden gebruikt, waardoor er ondanks dat het aantal velden afneemt meer speeluren zijn in de nieuwe situatie. De sportvelden krijgen een zo natuurlijk mogelijke uitstraling. Voor ballenvangers en hekwerken is het uitgangspunt dat er geen hekwerken komen waar dat niet strikt noodzakelijk is en dat de hoogte beperkt is (niet hoger dan nodig).

Utrecht   kunstgras   natuurgras   totaal  
bestaand   2   7   9  
nieuw   4   3,5   7,5  

Voetbalvelden, uitgesplitst in kunst- en natuurgras binnen de gemeente Utrecht

Binnen de gemeente Utrecht wordt één nieuw verenigingsgebouw mogelijk gemaakt inclusief een tribune van maximaal twee bouwlagen hoog. Het verenigingsgebouw komt langs de middenlijn van Elinkwijk, zodat er vanaf de tribune een goed zicht is op het hoofdveld. Door de kantine en de tribune op de kop van het gebouw te positioneren, is er ook goed zicht op het veld van de Dominators. Er kan een verenigingsgebouw van maximaal 50 meter bij 24 meter worden gebouwd. Alle installaties en technische ruimtes worden binnen het volume opgenomen. Elinkwijk en Utrecht Dominators gaan het verenigingsgebouw delen. Daarnaast wordt dubbelgebruik van de sportaccommodatie gestimuleerd doordat in het gebouw ook buitenschoolse opvang en buurtactiviteiten zijn toegestaan. In de bestaande Sporthal Zuilen worden naast de nu al toegestane buitenschoolse opvang nog onderwijs en buurtactiviteiten toegestaan. Hiermee wordt de bezettingsgraad van deze accommodaties verhoogd (in lijn met de motie Multifunctioneel gebruik sportaccommodaties Zuilense Vecht, Utrecht 7 juni 2018). Het verenigingsgebouw is bereikbaar vanaf het parkeerterrein langs de Burgemeester Norbruislaan en vanaf de Strip. Langs de middenlijn van het American Footballveld is daarnaast ruimte voor een smalle tribune.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0030.png" Velden Elinkwijk/Dominators en schemtische 3D weergave vanaf terras Elinkwijk/Dominators

Centrale speelplek en horeca
Ten zuiden van sporthal Zuilen wordt een ontmoetingsplek gecreëerd bij een grote speelplek waar daghoreca (zoals een broodjeszaak of koffiehuis) inclusief een horecaterras aan kan worden toegevoegd. Wat horeca betreft wordt gedacht aan een paviljoen, waar ook binnen gezeten kan worden of een kleine kiosk voor 'take away' (eventueel kan dit ook in één gebouw gecombineerd worden). De horecavoorziening van één bouwlaag mag maximaal 50 m2 aan brutovloeroppervlak hebben. De horecagelegenheid is georiënteerd op de nabijgelegen speelvoorziening én op de Strip. De grote speelplek kan bijvoorbeeld bestaan uit een speciaal vormgegeven speelobject met uiteenlopende speelaanleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0031.png"

Uitgangspunten speelplek met daghoreca

4.1.3 Wonen

Door een compactere opzet van de sportvelden ontstaat er ruimte, aansluitend aan de bestaande bebouwing, om binnen de gemeente Utrecht maximaal 300 nieuwe woningen toe te voegen. De nieuwbouw moet zorgvuldig aansluiten op de bestaande omgeving door een nauwkeurige inpassing van bestaand groen, aansluitende bouwhoogtes en een passende identiteit. De nieuwe woningen maken de aansluiting tussen de bestaande woongebieden en het Sportief Park. Naar de sportvelden toe heeft de woonbebouwing een representatieve en openbare zijde, zodat er maximaal contact ontstaat tussen wonen en sporten. Dit moet ook bijdragen aan meer zicht op het park.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0032.png" De indicatieve proefverkaveling van de verschillende bouwblokken

Het plan gaat uit van twee bouwvlekken: de grote- en kleine bouwvlek. De grote bouwvlek is gelegen ten noorden van het Yuverta (het voormalige Wellantcollege). Een deel van de grote bouwvlek wordt aangemerkt als 'initiatievenblok'. De kleine bouwvlek ligt achter de woningen Amsterdamsestraatweg 999-1025. De bebouwing van de twee bouwvlekken bestaat uit wanden die het park 'omlijsten'. De wanden volgen daarnaast de lijn van de omliggende bestaande bebouwing. Op het perceel Amsterdamsestraatweg 1015 worden maximaal 2 woningen toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0033.png"

Locaties binnen het plangebied van het kleine bouwveld (rood) en grote bouwveld (groen), inclusief initiatievenblok

Grote bouwvlek
De grote bouwvlek bestaat uit drie bouwblokken. Een bouwblok is een afgeronde eenheid. Een bouwblok bestaat uit een mix van grondgebonden woningen en appartementen. Binnen de plint van de appartementen worden ook andere functies mogelijk gemaakt, waaronder maatschappelijke- en sportfuncties. De bouwblokken zijn in principe alzijdig georiënteerd. De kopgevels moeten representatief zijn door middel van ramen en entrees om 'dode hoeken' te voorkomen.

Binnen de bouwblokken wordt gezocht naar een passende maat en schaal. Voor een goede relatie met de bestaande bebouwing, sluiten de woonvelden stedenbouwkundig en architectonisch aan op de bestaande bebouwing. Bouwblokken uit de grote bouwvlek sluiten aan op de recente nieuwbouw langs de Wibautstraat en de Professor Kohnstammstraat. Dit zijn eigentijdse gesloten bouwblokken met parkeren in binnenhoven en gedeeltelijk in het volume, een stads uitstraling en een groene inpassing. De bebouwing binnen de grote bouwvlek vormt één architectonische familie.

Elk bouwblok binnen de grote bouwvlek heeft een collectieve binnentuin die zo veel mogelijk groen en onverhard wordt vormgegeven. Voor blok 1 en blok 2 (die hebben de bestemming 'Wonen') is via een aanduiding op de verbeelding en in een regel vastgelegd dat er per blok een collectieve binnentuin van minimaal 1.000 m2 gerealiseerd wordt. Dit wordt in een regel vastgelegd, omdat we het belangrijk vinden dat elke bewoner in deze blokken over een tuin kan beschikken. Een buitenruimte in de vorm van een collectieve tuin draagt bij aan een goed woon- en leefklimaat en ook aan de sociale cohesie in het gebied. In de collectieve binnentuin kunnen jonge kinderen spelen, een buurtactiviteit worden georganiseerd en een gezamenlijke barbecue plaatsvinden. De collectieve binnentuinen zijn toegankelijk en bruikbaar voor de omliggende woningen. De woningen hebben een open oriëntatie op de groene collectieve binnentuin en de appartementen hebben een collectieve entree, die op deze tuin uitkomt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0034.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0035.png"

Locaties binnen het plangebied van het kleine bouwveld (rood) en grote bouwveld (groen), inclusief initiatievenblok en stedenbouwkundige benamingen

Stadswand
De grote bouwvlek heeft een stevige rand van appartementengebouwen van maximaal vijf bouwlagen (exclusief de halfverdiepte parkeerlaag) hoog, de zogenoemde 'stadsrand'. De stadsrand is een eenheid of wand die de bouwvlek omarmt en het Sportief Park ruimtelijk begrenst.

De Burgemeester Norbruislaan maakt onderdeel uit van de As van Berlage: een belangrijke stedenbouwkundige structuur. Voor een goede relatie met de Burgemeester Norbruislaan, krijgt het woonveld aan deze zijde een hoge bebouwingswand met hoogwaardige voorkanten die de As van Berlage begeleidt. Het woonveld aan de zijde van het Sportief Park begeleidt het Sportief Park eveneens door de (hoge) bebouwingsrand en de hoogwaardige voorkanten. De buitenrand van het grote bouwveld heeft een rustig gevelbeeld. Onder de appartementenrand ligt een half-verdiepte parkeerbak. Hier wordt de parkeeropgave van de grote bouwvlek, met uitzondering van het initiatievenblok, grotendeels in opgelost.

Binnengebied
Het binnengebied is kleinschaliger qua bebouwingshoogte (maximaal drie bouwlagen) en gebouwgrootte. De hoven van het binnengebied zijn 'gesloten bouwblokken'. Woningen zijn ondergebracht in rijen die als ensemble zijn ontworpen. De rijwoningen vormen één geheel, met één rooilijn. De grondgebonden woningen binnen de grote bouwvlek worden als rijtjes gebouwd en de kapvorm zorgt voor samenhang. Er wordt gezocht naar beperkte diversiteit in de rij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0036.png"

De bouwvlekken stedenbouwkundig nader verklaard

Binnen het grote bouwveld wordt binnen het initiatievenblok ruimte geboden aan collectief particulier opdrachtgeverschap initiatieven (CPO) en woon- of zorginitiatieven met een bijzondere doelgroep. Een wooncoöperatie wordt ook als een mogelijke invulling gezien voor de zelfstandige woningen in het initiatievenblok. De bebouwing sluit qua bouwhoogte aan bij de omliggende bebouwing. Dit houdt in dat de bebouwing aan de Burgemeester Norbruislaan zijde niet hoger mag worden dan vijf bouwlagen en niet hoger dan drie bouwlagen in het overige gebied. Parkeren wordt opgelost binnen het initiatievenblok zelf (in een parkeergarage).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0037.png"
Voorbeelduitwerking van de grote bouwvlek (de verkaveling van de blokken is indicatief)

Kleine bouwvlek
Het kleine bouwveld (de zogenaamde parkrand) achter de Amsterdamsestraatweg (nummers 999-1025) vormt samen met de bebouwing langs het Theo Thijssenplein (nummers 8-28) de zuidelijke begeleiding van de strip. De kleine bouwvlek begrenst de strip en bemiddelt tussen de forse maat van de nieuwbouw van de grote bouwvlek en de kleinschalige bebouwing met een kleinere korrel langs de Amsterdamsestraatweg. Daarnaast vormt het een verlengde van de bebouwing langs het Theo Thijssenplein. De bebouwing binnen de kleine bouwvlek mag kleinschaliger zijn dan in de grote bouwvlek, maar moet wel een grotere korrelmaat hebben dan de woningen langs de Amsterdamsestraatweg, om het Sportief Park voldoende te begrenzen. Vanwege de aansluiting met de woningen langs het Theo Thijssenplein worden de woningen van de kleine bouwvlek op een gelijke rooilijn gezet met deze woningen.

Er worden twee rijtjes van (grondgebonden) woningen mogelijk gemaakt, die een eenheid vormen met onderlinge samenhang. De woningen binnen een rij zijn individueel ontworpen, maar vormen een familie door bijvoorbeeld overeenkomsten in materiaalgebruik en een terughoudend kleurenpalet. De twee rijtjes bestaan in totaal uit maximaal 19 woningen. Tussen de twee rijtjes zit een steeg naar het achtergelegen parkeergebied. De woningen voegen zich in maat en schaal naar de omliggende bebouwing. Daarom worden er maximaal drie bouwlagen toegestaan.

Amsterdamsestraatweg 1015
Op deze locatie mogen maximaal twee woningen (een twee-onder-één-kapwoning) worden gebouwd. De woningen staan in de rooilijn van de naastgelegen woningen. De bouwhoogte mag maximaal twee bouwlagen en een kap bedragen. Aan de voorzijde van de kap moet in ieder geval een schuin dakvlak zitten. De afstand tot de zijdelingse erfgrens moet minimaal 1,0 meter bedragen. Parkeren zal plaatsvinden binnen de achtergelegen bestemming 'Wonen'. Binnen het plangebied worden in Sporthal Zuilen en het nieuwe verenigingsgebouw buitenschoolse opvang mogelijk gemaakt. Hier kan de buitenschoolse opvang die nu aan de Amsterdamsestraatweg 1015 is gevestigd eventueel naar toe verhuizen op het moment dat er woningen op de locatie worden gerealiseerd.

4.2 Verkeer en parkeren

4.2.1 Bereikbaarheid

Auto
Het plangebied Zuilense Vecht wordt omgeven door de gebiedsontsluitende 50 km/uur wegen Sportparkweg, Amsterdamsestraatweg en Burgemeester Norbruislaan en door de woonstraten Jan van Zutphenlaan-Theo Thijssenplein.

Door de bouwvelden direct te ontsluiten op de aangrenzende ontsluitingswegen blijft de verkeersdruk op de bestaande openbare ruimte beperkt. De grote bouwvelden aan Utrechtse zijde krijgen één nieuwe ontsluiting op de Burgemeester Norbruislaan. Vanuit deze centrale toegang kunnen direct de (half)verdiepte parkeervoorzieningen bereikt worden zodat het binnengebied autovrij kan blijven. Daarnaast is er een noodontsluiting op de Strip die in geval van calamiteiten gebruikt kan worden. De woningen in het kleine bouwveld worden ontsloten via de bestaande uitrit van het Theo Thijssenplein op de Amsterdamsestraatweg.

Het Sportief Park is autovrij met uitzondering van zeer beperkt bestemmingsverkeer (mindervaliden, bevoorrading) naar de kantines van de verenigingen en uiteraard voor hulpdiensten. Dit verkeer is hier 'te gast'. Het reguliere gemotoriseerd verkeer is aan de randen van het gebied geconcentreerd. De parkeerterreinen worden via een inritconstructie ontsloten op de genoemde 50 km/uur wegen rondom het plangebied. De ontsluiting van het parkeerterrein naast Sporthal Zuilen wijzigt van de Burgemeester Norbruislaan naar de Amsterdamsestraatweg. Hierdoor kan de Strip autovrij worden en is bovendien sprake van een evenwichtiger verdeling ten opzichte van de sportaccommodaties.

Ook het nieuwe parkeerterrein ter hoogte van de Zuilenselaan krijgt een ontsluiting op de Amsterdamsestraatweg.

Openbaar Vervoer
Zowel aan de Amsterdamsestraatweg als aan de Burgemeester Norbruislaan bevinden zich op loopafstand van het plangebied (200-300 meter) diverse bushaltes met frequente buslijnen.

Fiets en voetganger
Zuilense Vecht heeft de potentie om een belangrijke schakel te worden in het netwerk van langzaam verkeersroutes. Het gebruik van duurzame, gezonde vervoerswijzen wordt gestimuleerd door aantrekkelijke en directe fiets- en looproutes van, naar en door het gebied. De Strip loopt dwars door het plangebied en verbindt de woonvelden aan de oost- en westzijde van het Sportief Park. De Strip is primair bedoeld als verblijfsgebied en voor recreatief langzaam verkeer, niet als functionele doorgaande fietsroute. Voor doorgaand fietsverkeer zijn er snellere en directere routes langs de Amsterdamsestraatweg en de Burgemeester Norbruislaan. In de maatvoering en uitstraling van de Strip is een balans gezocht tussen gebruiksgemak voor de Strip enerzijds en het beperken van de snelheid, goede oversteekbaarheid en maximaliseren van het groen anderzijds.

Voor fietsers zijn er daarnaast twee noord-zuidroutes door het plangebied: de Zuilenselaan en het fietspad in het verlengde van de oprijlaan naar sporthal Zuilen. Beide routes zijn zo gepositioneerd dat zij in de toekomst doorgetrokken kunnen worden richting respectievelijk Lage Weide (d.m.v. een fietsbrug) en De Vecht/Zuilense Bos.

Voor voetgangers is er een fijnmazig netwerk met paden tussen de sportvelden die aantakken op de Strip. Vanuit de bestaande omgeving worden voetpaden doorgetrokken het plangebied in, zodat er een fijnmazige aanhechting met de omgeving ontstaat. De sportaccommodaties zijn toegankelijk voor mensen met een beperking, zodat ook zij kunnen sporten. Plannen moeten daarom voldoen aan het Uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. De inrichting van de openbare ruimte voldoet aan Agenda 22. Hierin wordt toegankelijkheid voor iedereen nagestreefd.

4.2.2 Parkeren

Autoparkeren
De hoogte van de parkeernormen verschilt per locatie en per functie. In centrumgebieden, waar goede OV-voorzieningen zijn en een hoge mate van functiemenging is, is minder behoefte aan autoparkeerplaatsen en zijn de normen voor autoparkeren lager dan in gebieden aan de rand van de stad waar je minder makkelijk komt met OV, en waar minder verschillende functies zijn. En voor functies die meer bezoekers trekken, zijn de normen voor zowel fiets als auto hoger dan voor voorzieningen waar weinig mensen op af komen.

Woonvelden 
Voor deze ontwikkeling wordt in Utrecht getoetst aan de Parkeervisie 2021 'Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht' inclusief onderliggende 'module Parkeernormen' en de 'beleidsregel parkeernormen fiets 2021' en 'beleidsregel parkeernormen auto 2021'. Gezien de ligging van het plan aan de rand van de stad zijn hier de normen voor gebied C1 'sub-urbaan' van toepassing.
In het plangebied worden 200-300 woningen gerealiseerd, waarvan maximaal 21 in het kleine zuidelijke bouwveld achter de Amsterdamsestraatweg en op het perceel Amsterdamsestraatweg 1015 (zie bijlage 3 voor de parkeerbalans van de woonvelden). Van de woningen is 35% sociale woningbouw en 25% middelduur en 40% vrije sector (koop/huur). De noordelijke woonvelden, ontsloten op de Burgemeester Norbruislaan en het zuidelijke woonveld, ontsloten op de Amsterdamsestraatweg, worden vanwege hun afstand en ontsluiting beschouwd als twee opzichzelfstaande parkeersystemen. Binnen de noordelijke woonvelden is op haar beurt weer een onderverdeling gemaakt in het initiatievenblok met een eigen parkeergarage en in blok 1+2, die een gezamenlijke parkeergarage delen.

In het zuidelijke woonveld worden uitsluitend woningen gerealiseerd. In de noordelijke woonvelden is naast woningen ruimte voor maximaal 1.500 m2 aan maatschappelijk programma (zoals een buurthuis of een huisartsenpraktijk) en maximaal 750 m2 aan sportief programma (zoals een fitness- of yogastudio), plus nog 900 m2 'commerciële dienstverlening' als onderdeel (worst case invulling) van de negen woon-werkwoningen.

Parkeren bewoners en werknemers
Voor de Utrechtse woonvelden geldt dat zij op eigen terrein moeten voorzien in hun parkeerbehoefte. Uitzondering daarop vormen de bezoekers van de woningen en de voorzieningen. Op grond van artikel 17 van de beleidsregel auto, mogen zij gebruik maken van de openbare parkeerstrook aan de Burgemeester Norbruislaan. Ook het personeel (9 parkeerplaatsen) van Yuverta kan daar parkeren.

De parkeervraag van de bewoners en bezoekers van de 21 woningen in het zuidelijke woonveld, te weten 30 parkeerplaatsen, wordt volledig op eigen terrein opgelost.

De parkeereis van de bewoners en werknemers van het initiatievenblok samen bedraagt 62. Echter, omdat de parkeervraag van bewoners en werknemers niet gelijktijdig plaatsvindt, wordt de parkeervraag via dubbelgebruik van parkeerplaatsen gereduceerd tot 57. Dit aantal kan volledig opgelost worden in de garage onder het blok waar 60 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Bezoekers van het initiatievenblok parkeren op de parkeerstrook aan de Burgemeester Norbruislaan.

De gezamenlijke parkeervraag van de bewoners en werknemers in blok 1 en 2 binnen de noordelijke woonvelden bedraagt 161 parkeerplaatsen. Met als uitgangspunten dat de bewoners van de koopwoningen elk 1 parkeerplaats afnemen, dat de werknemers van de woon-werkwoningen hun (afgeronde) parkeereis afnemen en dat de plintfuncties, met uitzondering van 350 m2 van de 1.500 m2 zorgfunctie die een parkeerplaats delen met de huurwoningen, ook hun parkeereis afnemen. Dit aantal kan exact opgelost worden in de garage onder de blokken waar in totaal 161 parkeerplaatsen beschikbaar zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0038.png"

Parkeren bezoekers
Artikel 17 van de Beleidsregel parkeernormen auto 2021 gemeente Utrecht staat toe dat voor het oplossen van (een deel van) de parkeereis van een nieuwe ontwikkeling gebruik gemaakt wordt van de openbare weg. Gelet op een efficiënt gebruik van de openbare ruimte (veel lege plekken in de bestaande openbare ruimte), stedenbouwkundige waarden en leefbaarheid is daar hier voor gekozen. Dat betekent dat de parkeereis van bewoners en werknemers op eigen terrein wordt opgelost, maar dat alle bezoekers van de woningen en werkfuncties (inclusief Yuverta) parkeren in de openbare ruimte.

De totale berekende parkeervraag van alle bezoekers van de functies binnen de noordelijke woonvelden bedraagt 110 parkeerplaatsen. Omdat deze parkeervraag niet gelijktijdig plaatsvindt, is de netto parkeervraag 89 op het maatgevende moment (zaterdagavond) nog parkeerplaatsen. Op de parkeerstrook aan de burgemeester Norbruislaan is voldoende capaciteit om die overloop op te vangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0039.png"

Parkeerdrukmeting
Via een parkeerdrukmeting uitgevoerd in april 2022 (zie bijlage 4) is aangetoond dat momenteel slechts enkele tientallen van de 262 parkeerplaatsen op de Burgmeester Norbruislaan bezet zijn. En dat de capaciteit in de praktijk dusdanig groot is, dat een overloop van de bezoekers van de noordelijke woonvelden is op te vangen. Dit geldt ook voor de toekomstige situatie waarin sprake is van een toename van de parkeervraag op deze strook als gevolg van de herinrichting van het Sportpark Zuilense Vecht. Zo is de verwachting dat de ca. 50 parkeerders met als bestemming Elinkwijk zich na de herinrichting verplaatsen naar de parkeerstrook aan de Burgemeester Norbruislaan en neemt de parkeervraag toe als gevolg van nieuwe functies in het sportpark.

De berekende parkeerdruk blijft te allen tijde onder de 90%. De functies sport en wonen zijn qua parkeren bovendien goed te combineren. Op de momenten dat de parkeervraag vanuit sport het hoogst is, is de vraag vanuit wonen laag, en vice versa. Er zullen op het maatgevende moment (zaterdagmiddag) van het sportpark, toernooien e.d. uitgezonderd, naar verwachting ruim 180 van de 270 parkeerplaatsen bezet zijn, inclusief de op dat moment 59 bezoekers van de functies in de woonvelden. De parkeerdruk op dat moment bedraagt 69%. Op zaterdagavond is de parkeervraag vanuit de noordelijke woonvelden met 89 weliswaar hoger, maar is de vraag vanuit sportfuncties weer lager.

Sportief Park
Door haar solitaire ligging, ruime parkeergelegenheid en het ontbreken van directe autoverbindingen met omliggende buurten kan ook het sportpark beschouwd worden als een opzichzelfstaand parkeersysteem. Het sportpark beslaat zowel de gemeente Utrecht als de gemeente Stichtse Vecht. Afhankelijk van de ligging zijn op de verschillende functies (sport, onderwijs, recreatie en horeca) de parkeernormen van toepassing van de desbetreffende gemeente (zie bijlage 5 voor de parkeerbalans van het sportief park).

Dit resulteert in een gezamenlijke parkeervraag van in totaal 458 parkeerplaatsen bij een parkeeraanbod van 717. Per saldo is er sprake van een fors overschot aan parkeerplaatsen, waarmee pieken, zoals bij toernooien of belangrijke wedstrijden, opgevangen kunnen worden. Dit biedt tevens ruimte om de noodzakelijke overloop vanuit de noordelijke woonvelden op te vangen. Lokaal treedt er een klein cijfermatig tekort op van 20 parkeerplaatsen op het parkeerterrein bij sporthal Zuilen. Dit betekent dat een klein aantal bezoekers, in theorie, niet kan parkeren op de voor hen dichtstbijzijnde parkeerlocatie. Zij moeten uitwijken naar de parkeerstrook aan de Burgemeester Norbruislaan, waar nog ruim voldoende lege plekken zijn. Die ligt weliswaar iets verder weg, maar nog altijd binnen de acceptabele loopafstand van 250 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0040.png"

Fietsparkeren
De ontwikkeling moet voldoen aan de kwaliteit- en kwantiteitseisen zoals gesteld in het vigerende gemeentelijk fietsparkeerbeleid: de 'Parkeervisie 2021 Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht' en de 'beleidsregels parkeernormen fiets 2021'. De appartementen krijgen een collectieve fietsvoorziening, de grondgebonden woningen een goed bereikbare fietsenberging inpandig of een mee-ontworpen berging. Deze stallingen komen op eigen terrein en moeten, om het gebruik van de fiets te stimuleren, in kwantiteit en kwaliteit (locatie, toegankelijkheid, helling etc.) voldoen aan de uitgangspunten zoals beschreven in het vigerende parkeerbeleid en Bouwbesluit.

Voor bezoekers die op de fiets naar het sportpark komen wordt voldoende formele en informele fietsparkeergelegenheid op logische plekken gerealiseerd. Voor de gebouwde voorzieningen als de sporthal Zuilen en het horecapaviljoen worden de daarvoor geldende normen gebruikt. Voor de sportvelden zijn geen passende normen beschikbaar en is in overleg met de verenigingen een inschatting gemaakt op basis van ervaringscijfers. Dit aantal kan op een later moment eenvoudig uitgebreid worden. Dan zijn er nog informele functies als de urban sports en de speeltuin waar geen normen voor zijn. Ook daar worden enkele fietsnietjes geplaatst. In zijn totaliteit komen er op diverse strategische plekken in het sportpark circa 500 fietsparkeerplaatsen. Mocht blijken dat de vraag naar fietsparkeerplaatsen groter is dan verwacht, dan kan dit aantal op een later moment eenvoudig uitgebreid worden.

Conclusie
De parkeervraag en het parkeeraanbod van de woningen en voorzieningen in het plangebied van de gemeente Utrecht zijn met elkaar in evenwicht en leiden niet tot aanwijsbare parkeerhinder voor de bestaande omgeving. Hetzelfde geldt voor de parkeerbalans van het Sportief Park. Het aantal beschikbare parkeerplaatsen voor de onderwijs-, sport en recreatiefuncties in het Sportief Park blijft met circa 700 plekken ruim voldoende om in de maximale parkeervraag van circa 460 parkeerplaatsen te voldoen en bieden voldoende ruimte om de overloop van bezoekers vanuit de noordelijke woonvelden te faciliteren.

4.2.3 Verkeersgeneratie

Het is van belang dat de bestaande wegen de extra verkeersgeneratie die de nieuwe ontwikkelingen met zich meebrengen kunnen blijven afwikkelen. Om hier inzicht in te krijgen is het effect van de nieuwe planonderdelen doorgerekend met het verkeersmodel VRU3.4. Het VRU3.4 model is, net als ieder ander verkeersmodel, een schematische weergave van de werkelijkheid met een hoog abstractieniveau. De resultaten van de modelstudie (zie bijlage 6) vormen een, weliswaar onderbouwde, weergave van hoe het verkeer zich over het netwerk gaat verdelen, maar het blijft een schematisering van de werkelijkheid.

Werkwijze
Nadat het VRU-model is gecorrigeerd naar de huidige situatie en waar mogelijk is herijkt op basis van beschikbare verkeerstellingen, heeft een doorrekening plaatsgevonden van de autonome situatie 2030, zonder het plan Zuilense Vecht. Deze situatie geldt als de referentiesituatie waarmee de effecten van het plan vergeleken worden. Tot slot is het effect van het plan Zuilense Vecht op de veredeling van het verkeer over het netwerk berekend en inzichtelijk gemaakt.

Om het effect van het plan Zuilense Vecht op de verkeersintensiteiten te bepalen is voor elk van de onderdelen uit het plan de verkeersgeneratie bepaald. Hiervoor is gebruik gemaakt van de CROW-richtlijnen. Hierbij is telkens de functie gekozen die het meeste verkeer genereert en die uitgaat van maximale benutting van de grenzen van het bestemmingsplan. Dat betekent voor het Utrechtse deel bijvoorbeeld 300 woningen. De uitkomsten zijn vervolgens toebedeeld aan voedingspunten in het VRU-verkeersmodel. In sommige gevallen was het nodig om nieuwe 'voedingspunten' te maken, omdat er sprake is van nieuwe wegen of aansluitingen of zijn er handmatige correcties verricht om het model in overeenstemming te brengen met het plan. Denk hierbij aan het wijzigen van de toegangsweg naar het parkeerterrein bij sporthal Zuilen van de Burgemeester Norbruislaan naar de Amsterdamsestraatweg en de knip in het Theo Thijssenplein.

Effect plan Zuilense Vecht
Als gevolg van realisatie van het plan Zuilense Vecht, inclusief de verkeerskundige ingrepen nemen de verkeersintensiteiten op het netwerk eromheen logischerwijs toe. Ten opzichte van de autonome situatie 2030 zien we dat de verkeersintensiteiten in de Sportparkweg Noord (+16%), Sportparkweg Zuid (+25%) en in de Jan van Zutphenlaan (+70%) relatief het meest toenemen. Op de overige wegvakken nemen de verkeersintensiteiten circa 10% toe ten opzichte van de autonome situatie 2030, terwijl de intensiteiten op de Amsterdamsestraatweg modelmatig juist iets afnemen (-4%). De modelmatige toename van verkeer op de Sportparkweg is te verklaren door de woningbouw daar en door de gewijzigde ontsluiting van het parkeerterrein bij Sporthal Zuilen van de Burgemeester Norbruislaan naar de Amsterdamsestraatweg. De aanzienlijke modelmatige verkeerstoename in de Jan van Zutphenlaan is het directe gevolg van de knip in het Theo Thijssenplein in combinatie met de manier waarop het verkeersmodel is opgebouwd. In het verkeersmodel wordt de Jan van Zutphenlaan een doodlopende straat waar de verkeersgeneratie van zo'n beetje de hele wijk aan opgehangen is. In werkelijkheid ligt de situatie uiteraard anders, omdat de Jan van Zutphenlaan geen doodlopende straat wordt maar doorloopt in de Minister Talmastraat.

Het afsluiten van het Theo Thijssenplein leidt modelmatig eveneens tot een toename van het verkeer door de Van Heesstraat. Het is echter niet zo dat al het verkeer dat nu rijdt via het Theo Thijssenplein ineens via de Van Heesstraat gaat rijden. Een deel van het verkeer zal voortaan via de noordzijde (Jan van Zutphenlaan) de buurt inrijden en een deel via de Van Heesstraat. Uit onze berekeningen blijkt dat de toename van verkeer door de Van Heesstraat 9% zal bedragen en dat het totaal aantal verkeer binnen de acceptabele grenswaarden blijft, net als op de overige wegen in de omgeving van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0041.png"

Herijking van het verkeersmodel op basis van feitelijke verkeerstellingen

Conclusie
Hoewel de verkeersintensiteiten op de wegen rondom het plan Zuilense Vecht modelmatig in relatieve zin fors toenemen, blijven de waarden in absolute zin onder de normen die voor dat type wegen worden gehanteerd. Vanuit verkeersoogpunt bestaan er voor de ontwikkeling geen belemmeringen.

4.2.4 Openbare ruimte en groen

Zuilense Vecht is openbaar gebied. Het maakt integraal onderdeel uit van het stedelijk weefsel en langzaam verkeer netwerk en heeft daardoor veel toegangen. Het openbare karakter is inherent aan de doelstelling van verbinden en ontmoeten. Delen van Zuilense Vecht zijn wel afsluitbaar: de ruimte binnen de bouwblokken en een aantal sportverenigingen. Hierbij worden hekken zoveel mogelijk voorkomen.

Het uitgangpunt voor de inrichting van de openbare ruimte is om zo min mogelijk verkeersruimte te maken en zo veel mogelijk verblijfsruimte. Straten zijn zodanig gedimensioneerd dat er wordt voldaan aan de minimale toegankelijkheidseisen voor hulpdiensten. Hierdoor blijft er binnen de straten ruimte voor royaal groen, met bij voorkeur grote (eerste orde) bomen. In de openbare ruimtes worden ook wadi's aangelegd.

De entree van de strip aan de zuidzijde ligt op het Theo Thijssenplein. Om hier ook daadwerkelijk het parkkarakter te laten beginnen, wordt het Theo Thijssenplein zo veel mogelijk vergroend. De rijlopers worden van het Theo Thijssenplein verwijderd net als het parkeerterrein op het centrale deel van het Theo Thijssenplein, met uitzondering van de doodlopende woonstraat. De bestaande voetbalkooi blijft gehandhaafd en de speeltoestellen worden verplaatst naar de verharding rondom deze voetbalkooi. De kop van de strip grenst direct aan de rijloper van de Jan van Zutphenstraat, zodat de strip vanuit de omliggende straten goed zichtbaar is en voor de bestaande woningen zo dichtbij mogelijk aanvoelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0042.png" Entree strip Utrecht aan de zuidzijde

Vanuit de bestaande wijk worden voetpaden doorgetrokken de nieuwe wijk in. Hierdoor ontstaat een fijnmazige aanhechting op de omgeving. Het fietspad tussen de grote bouwvlek en de sportvelden is zo gepositioneerd dat deze in de toekomst doorgetrokken kan worden richting de Vecht en naar het Zuilense Bos.
Er worden twee duikerbruggen aangelegd naar de Burgemeester Norbruislaan; één voor fietsers en één voor de ontsluiting richting de parkeergarage.

Spelen vindt voornamelijk plaats in het parkgebied, langs de strip. De voorkeur gaat uit naar speelaanleidingen in plaats van speeltoestellen. Een natuurlijke vormgeving heeft daarbij de voorkeur. Binnen de grote bouwvlek zijn ook enkele speelplekken voorzien die gericht zijn op de allerjongste kinderen. Binnen de grote bouwvlek komt er een speelplek voor de doelgroep 0-3 jaar en een speelplek voor de doelgroep 3-6 jaar. De speelplek moet ook geschikt zijn voor kinderen met een beperking en voor iedereen toegankelijk zijn. De speelplek mag op collectief gebied liggen zolang dit gebied 'publiek' toegankelijk is voor de buurt tussen zonsopkomst en zonsondergang. De speelplaats is een integraal mee-ontworpen deel van de openbare of collectieve ruimte. Minimaal 3% van het bebouwd oppervlak (de bouwvlek) wordt ingericht voor speelvoorzieningen; dit is in lijn met de Jantje Betonnorm.

De inzameling van restafval gaat via ondergrondse containers en deze worden aan de rand van het plangebied geplaatst, zoveel mogelijk aan of nabij de bestaande wegen. De loopafstand van de voordeur van de woningen tot aan de containers is maximaal 125 meter.

De inrichting van de openbare ruimte wordt volgens de Kadernota Openbare Ruimte 'Domstad' kwaliteit. De inrichting van het park (de 'strip') vanaf het Theo Thijssenplein tot aan de Sporthal Zuilen heeft een bijzondere inrichting met een duidelijke eigen identiteit en beeldkwaliteit. Het ligt daarom voor deze zone meer voor de hand, uit te gaan van 'Domstad Bijzonder'. Het trottoir rondom de 'stevige bebouwingsrand' van het grote bouwveld grenst aan het park. Om een goede aansluiting op het park te bewerkstelligen geldt hier 'Domstad Bijzonder'. Verharding binnen het grote bouwveld vindt plaats in lijn met de 'Domstad' kwaliteit. Voor de openbare ruimte gelden daarnaast de richtlijnen uit het Handboek Inrichting Openbare Ruimte (HIOR). De inrichting volgt de Verhardingskaart van de Kadernota Openbare ruimte. De verhardingenkaart geeft aan dat het gebied valt onder 'Buitenstad Wonen'.

4.3 Conclusie

Met de herontwikkeling van het gebied wordt ruimte geboden aan de groeiende behoefte aan sporten, bewegen en recreëren, ook buiten verenigingsverband om. Ook draagt de herontwikkeling bij aan de ontmoetingsfunctie in het gebied. Het gebied wordt multifunctioneel ingericht met aandacht voor groen. Daarnaast sluit door de herontwikkeling het gebied beter aan op de bestaande omliggende buurten en worden er woningen aan het gebied toegevoegd, waarmee een bijdrage aan de woningbouwopgave wordt geleverd.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

5.2 Milieueffectrapportage

Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in lijst D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een m.e.r. moet worden opgesteld.

Plangebied
De in het plan opgenomen activiteiten vallen onder categorie D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) zoals deze is opgenomen in onderdeel D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit is in het Besluit m.e.r. een drempelwaarde opgenomen van 2.000 woningen. Het plan blijft onder deze drempelwaarde en overschrijdt deze niet. Op grond van artikel 2, lid 5, sub b, van het Besluit m.e.r. moet echter ook in 'overige gevallen' bekeken worden of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen (de vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling neemt de gemeente een besluit om voor het project wel of geen mer-procedure te volgen voor het project voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie) opgesteld. In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is de conclusie dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er daarom geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De gemeente heeft dan ook op 9 mei 2023 besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen.

De aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 7. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 8.

Conclusie
De ontwikkeling veroorzaakt geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Kader
In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook moet voorkomen worden dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving en andere gevoelige functies, of dat omgekeerd de milieubelastende activiteiten waaronder bedrijvigheid, wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen en andere gevoelige functies in de directe nabijheid. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies.

Plangebied
Aan de hand van de VNG-systematiek Bedrijven en Milieuzonering zijn de verschillende bestemde bedrijfscategorieën en feitelijk aanwezige bedrijven rond het plangebied Zuilense Vecht beschouwd (zie hiervoor bijlage 9). De meeste bedrijven(terreinen) hebben geen relevante milieu-invloed in het gebied. Een beperkt aantal woningen zal op een afstand van minimaal 120 meter van industrieterrein Lage Weide worden gerealiseerd waar 200 meter wordt aanbevolen. In analogie met de afwegingen die bij bestemmingsplan Lage Weide zijn gemaakt, wordt dit acceptabel geacht. Het op Lage Weide gelegen recyclebedrijf Durail heeft een maatbestemming (maximaal categorie 5.2). Het bedrijf heeft inmiddels haar activiteiten beëindigd en de opstallen zijn gesloopt om plaats te maken voor de komst van distributiebedrijven (die wel binnen de bestemde lagere categorie 4.1 vallen). De milieuvergunning van Durail is echter nog van kracht en de maatbestemming blijft op het kavel liggen zodat hier juridisch nog rekening mee gehouden moet worden. Uit aanvullende berekeningen blijkt dat de invloed van het bedrijf Durail geen belemmering is voor het plan.

Door het aanhouden van een afstand van 30 meter tot aan het sportpark en een zorgvuldig ontwerp van de tribunes kan overmatige hinder vanwege de sportinrichtingen richting woningen worden voorkomen. Voor wat betreft de realisering van de onderwijsfunctie en buitenschoolse opvang geldt dat deze ook op minimaal 30 meter van woningen zullen komen waardoor hinder van bijvoorbeeld stemgeluid beperkt zal zijn. Het combineren van sport- onderwijs- en opvangfuncties op dezelfde of direct aangrenzende locaties wordt aanvaardbaar geacht vanuit de systematiek van functiemenging en vanwege het feit dat de gebruikstijden beperkt tot overlap zullen leiden.

(Additionele) activiteiten op het sportpark zullen eveneens op voldoende afstand (meer dan 30 meter) van de woningen zijn gelegen zodat hier geen hinder van te verwachten is. Dit geldt ook voor een horecaterras die bij de daghoreca in het park gerealiseerd kan worden.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de bedrijvigheid in en om het plangebied niet tot onevenredige hinder zal leiden en dat omgekeerd de woningbouw geen belemmering zal zijn voor de uitvoering van bedrijfsmatige activiteiten.

5.4 Geluidhinder

Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen. De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • 1. bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • 2. bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • 3. reconstructie van wegen;
  • 4. gezoneerde industrieterreinen.

De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde moet akoestisch onderzoek uitsluitsel geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2007 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:

  • Iedere woning moet beschikken over een geluidsluwe gevel;
  • De woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
  • Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.

Plangebied
Op de grens van de gemeenten Utrecht en Stichtse Vecht ligt een sportveldencomplex. Het is de ambitie van beide gemeenten om hier één gezamenlijk sportpark van te maken met toevoeging van enkele woningbouwlocaties, onderwijs en een kinderdagverblijf in Sporthal Zuilen en een verenigingsgebouw. Ter hoogte van TopKids kinderopvang aan de Amsterdamsestraatweg wordt in het bestemmingsplan tevens de realisatie van een twee-onder-een-kapwoning mogelijk gemaakt.

In het kader van de beoogde ontwikkelingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om het plan te toetsen aan de wettelijke eisen van de Wet geluidhinder, het lokale geluidbeleid en te beoordelen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit akoestisch onderzoek is toegevoegd in bijlage 10).

Het plangebied dat deel uitmaakt van de gemeente Utrecht ligt binnen de vanuit de Wet geluidhinder relevante geluidszones van de Amsterdamsestraatweg, Burgemeester Norbruislaan, spoorlijn Utrecht-Amsterdam en het industrieterrein Lage Weide. De overige straten in de omgeving zoals de Zuilenselaan en Jan van Zutphenlaan zijn als 30 km/uur gebied ingericht. Deze wegen vallen formeel niet onder de Wet geluidhinder.

Uit het geluidsonderzoek volgt dat de geluidsbelastingen vanwege meerdere bronnen op verschillende locaties de betreffende voorkeursgrenswaarden overschrijden. Dit betreft zowel nieuwe woningen als gebouwen waar een andere geluidgevoelige functie (onderwijs) mogelijk wordt gemaakt. Er wordt overal voldaan aan de maximale ontheffingswaarde voor iedere bron. De gecumuleerde geluidbelasting van meerdere bronnen (indien van toepassing) wordt overal aanvaardbaar geacht.

Voor dit plan moeten voor de volgende geluidsbronnen ontheffingen ('hogere waarden') worden verleend: Burgemeester Norbruislaan, Amsterdamsestraatweg, Spoor Utrecht-Amsterdam en het gezoneerde industrieterrein Lage Weide. Via een planregel wordt geborgd dat hier bij de uitwerking aan wordt voldaan en dat ook de aanvullende randvoorwaarden zoals luwe gevels in acht worden genomen.

Conclusie
Er zijn vanuit het aspect geluid bezien geen belemmeringen voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied. Voor dit plan wordt parallel aan de ruimtelijke procedure een hogere waarde procedure voor de hierboven genoemde geluidbronnen doorlopen.

5.5 Geur

Kader
Bepaalde bedrijven op het aan de overkant van het Amsterdam Rijnkanaal gelegen bedrijventerrein Lage Weide kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour unit eenheden) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties.

Het rijksbeleid over geur is vastgelegd in de brief rijksbeleid geur van de minister van VROM uit 1995 die is opgenomen in de Handleiding geur industrie. Het algemene uitgangspunt van dit beleid is het voorkomen van nieuwe hindersituaties, of als dat niet mogelijk is, geurhinder tot een aanvaardbaar niveau beperken. Hoewel het treffen van bronmaatregelen voorop staat, kan geurhinder ook worden verminderd of voorkomen door het ruimtelijk scheiden van (potentiële) bronnen van geur en (potentieel) gehinderden. Om die reden past bij het bepalen van een aanvaardbaar hinderniveau een duidelijke terughoudendheid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen, tenzij op basis van een gedegen analyse van de lokale problematiek een andere afweging wordt gemaakt. Gelet op de ruimtelijke ordening is het zinvol om bij ruimtelijke ontwikkelingen zo mogelijk met behulp van een contour een afweging te maken.
Voor bedrijventerrein Lage Weide is in het bestemmingsplan een geurregeling vastgesteld ter bescherming van het geurklimaat in de omgeving van het bedrijventerrein. Met deze regeling wordt de totale geuremissie van de bedrijven op Lage Weide begrensd met het oog op een voor omwonenden aanvaardbaar geurklimaat. Volgens deze regeling mag het gebruik van het bedrijventerrein niet leiden tot een toename van de totale geurbelasting in de omgeving van het bedrijventerrein ten opzichte van de referentiesituatie. De referentiesituatie is de in het bestemmingsplan vastgelegde geurcontour, waarbuiten de cumulatieve geurbelasting niet meer mag bedragen dan H=-1 (lichte geurhinder). Op basis van deze geurregeling kunnen bestaande bedrijven hun bedrijfsvoering voortzetten. Tegelijkertijd wordt voorkomen dat een uitbreiding of nieuwvestiging van bedrijven leidt tot een verslechtering van de geursituatie in omliggende woonwijken. Het geurbeleid van Lage Weide richt zich hiermee primair tot bedrijven op Lage Weide. De geurcontour is een instrument om een toename van de totale geurbelasting in de omgeving te voorkomen. Een geurbelasting van meer dan H=-1 buiten de contour is niet aanvaardbaar, omdat de totale geurbelasting in de omgeving daarmee kan toenemen. Hiermee is niet gezegd dat een totale geurbelasting van meer dan H=-1 voor bijvoorbeeld woningen onaanvaardbaar is.

Plangebied
Gezien de afstand van het plangebied ten opzichte van bedrijventerrein Lage Weide, moet het aspect geur voor de functies die binnen Zuilense Vecht mogelijk gemaakt worden bij de belangenafweging betrokken worden. Vanwege de uitspraak van de Raad van State van 21 september 2022 over bestemmingsplan 'Lage Weide' moet het bestemmingsplan 'Lage Weide' opnieuw worden vastgesteld. De wijzigingen die n.a.v. de uitspraak doorgevoerd moeten worden hebben effect op de geurcontour, die onderdeel is van het bestemmingsplan. Het is echter niet nodig om de vaststelling van bestemmingsplan 'Lage Weide' af te wachten, omdat het aspect geur voor deze ontwikkeling nu al afgewogen kan worden.

Uit de ligging van de geurcontour kan worden afgeleid dat in het plangebied van Zuilense Vecht vooral sprake zal zijn van lichte geurhinder. Hierbij is van belang dat de geurcontour is berekend op basis van de maximaal vergunde bedrijfssituaties (worst case situaties), waardoor de geurhinder in werkelijkheid minder zal zijn dan berekend. Het plan voorziet niet in de realisering van woningen en andere functies op kortere afstand van het bedrijventerrein dan bestaande woningen. Door het toevoegen van de twee woningen op het perceel Amsterdamsestraatweg 1015 worden de bedrijven dus niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Wij vinden de realisering van woningen en andere functies in het plangebied daarom aanvaardbaar. Bij de belangenafweging speelt mee dat het aantal inwoners van Utrecht nu en in de toekomst flink blijft doorgroeien. Deze stijging van het aantal inwoners vraagt om extra woningen en extra voorzieningen, waar Zuilense Vecht aan kan bijdragen.

Conclusie
Voor de functies die met dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt is voor het aspect geur sprake van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast beperken deze functies de bedrijven van Lage Weide niet in hun eventuele uitbreidingsmogelijkheden.

5.6 Externe veiligheid

Kader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

In andere regelgeving dan Bevi kunnen ook risiconormen of aan te houden effectafstanden zijn opgenomen ten aanzien van inrichtingen. Te denken valt aan het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit ten aanzien van propaantanks, benzine- en aardgastankstations en gasdrukregelstations.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidskader elektromagnetische straling
Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Plangebied
Beoordeling risicobronnen
Het plangebied maakt kwetsbare objecten mogelijk en is daarmee mogelijk een risico ontvanger van risicobronnen in de omgeving. Op basis van de professionele risicokaart bevinden zich in de omgeving van het plangebied een aantal risicobronnen. In bijlage 11 is een uiteenzetting gegeven waarin per risicobron wordt beschreven of de risicobron relevant is voor het plangebied vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Uit de beoordeling van deze risicobronnen blijkt dat de volgende risicobronnen relevant zijn voor het plangebied:

  • Amsterdam-Rijnkanaal;
  • Spoorroute Breukelen-Utrecht Noord;
  • Rijksweg A2;
  • Hogedruk aardgastransportleiding W-500-01.

Toetsing plaatsgebonden risico en groepsrisico
Voor de toetsing van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van het Amsterdam-Rijnkanaal en de hogedruk aardgastransportleiding W-500-01 is al een Kwantitatieve Risicoanalyse opgesteld (zie bijlage 12). Hieronder worden de conclusies uit dat rapport overgenomen.

Amsterdam-Rijnkanaal

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico van deze Corridor is vastgelegd in de Regeling Basisnet. Deze bedraagt 0 meter en daarmee voldoet het plan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plan.

Groepsrisico
Door middel van de vuistregels, gegeven in de bijlage van de HART, is geconcludeerd dat er geen RBM II berekening nodig is om het groepsrisico te berekenen. Het Amsterdam-Rijnkanaal overschrijdt de oriëntatiewaarde niet. Bovendien wordt 10% van de oriëntatiewaarde niet overschreden omdat er geen aanwezigheidsdichtheden groter dan 500 personen per hectare voorkomen en er worden geen toxische stoffen van de categorie LT2 en GT3 over het Amsterdam-Rijnkanaal getransporteerd. Het groepsrisico van het Amsterdam-Rijnkanaal vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Vrijwaringszone
Voor het Amsterdam-Rijnkanaal geldt een vrijwaringszone van 25 meter, gemeten vanaf de begrenzingslijn van de Rijksvaarweg. Gezien het gebiedsplan worden er geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd in deze zone. De vrijwaringszone vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Spoorroute Breukelen-Utrecht Noord

Plaatsgebonden risico
Het plaatsebonden risico van de spoorlijn is vastgesteld in de Regeling Basisnet. Deze bedraagt 0 meter en daarmee voldoet het plan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plan.

Plasbrandaandachtsgebied
Conform de Regeling basisnet heeft deze spoorlijn geen plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Groepsrisico
Het plangebied bevindt zich op meer dan 200 meter van het spoortraject. Conform artikel 7 van het Bevt betekent dit dat het groepsrisico niet van toepassing is. Er moet alleen inzicht gegeven worden in de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en rampenbestrijding. Zie hiervoor het kopje 'beperkte verantwoording groepsrisico'.

Rijksweg A2

Plaatsgebonden risico
Het plaatsebonden risico van de Rijksweg is vastgesteld in de Regeling Basisnet. Deze bedraagt 0 meter en daarmee voldoet het plan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plan.

Plasbrandaandachtsgebied
Conform de Regeling basisnet heeft het betreffende wegvak (U88) een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is een zone van 30 meter aan weerszijden van het wegvak. Aangezien het plangebied op zo'n 1500 meter is gelegen vormt het PAG geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Groepsrisico
Het plangebied bevindt zich op meer dan 200 meter van de Rijksweg. Conform artikel 7 van het Bevt betekent dit dat het groepsrisico niet van toepassing is. Er moet enkel inzicht gegeven worden in de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en rampenbestrijding. Zie hiervoor het kopje 'beperkte verantwoording groepsrisico'.

Hogedruk aardgastransportleiding W-500-01

Plaatsgebonden risico
De in het plangebied gelegen hogedrukaardgasleiding W-500-01 heeft geen plaatsgebonden risicocontour van PR10-6 per jaar ter hoogte van het plangebied. Dit betekent dat wordt voldaan aan de gestelde grenswaarde uit het Bevb voor het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Groepsrisico
Voor de bepaling van de hoogte van het groepsrisico is een kwantitatieve berekening (QRA) uitgevoerd (zie bijlage 11). Uit deze berekening blijkt dat de hoogte van het groepsrisico ter hoogte van het plan onder de 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico ligt. Daarnaast wordt het hoogste punt van het groepsrisico door de voorgenomen ontwikkeling niet beïnvloed. Het groepsrisico vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Belemmeringstrook
Op basis van de risicoberekening van de hogedrukaardgasleiding kan geconcludeerd worden dat er, wat betreft externe veiligheid, geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen plannen. Wel moet hierbij rekening gehouden worden met de belemmeringenstrook van vijf meter, welke vrijgehouden moet worden van bebouwing.

Beperkte verantwoording groepsrisico
Maatgevende scenario's voor het plangebied zijn een mogelijke explosie op het Amsterdam-Rijnkanaal of een fakkelbrand van de Buisleiding. In het geval van een explosie zal inzet vooral gericht zijn op het bestrijden van secundaire branden. Het plangebied is vanaf de kazerne aan de Burgemeester Norbuislaan goed te bereiken via de voorgenoemde weg. In het geval van een fakkelbrand bij de buisleiding is het van belang dat aanwezige personen van de leiding af kunnen ontvluchten. In het gebied is het mogelijk om in meerdere richtingen het gebied te verlaten. Aanwezige personen in het plangebied zullen over het algemeen voldoende zelfredzaam zijn.

Conclusie
Vanuit het oogpunt externe veiligheid zijn de volgende risicobronnen relevant voor het plangebied:

  • Amsterdam-Rijnkanaal;
  • Spoorroute Breukelen-Utrecht Noord;
  • Rijksweg A2;
  • Hogedruk aardgastransportleiding W-500-01.

Deze vormen geen belemmeringen voor de realisatie van de beoogde ontwikkelingen.

5.7 Luchtkwaliteit

Kader
Plannen moeten voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: “het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigd dan het dienen van de belangen afzonderlijk”. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is inzicht in de luchtkwaliteit situatie van belang. Daarnaast wordt gekeken naar de beoordelingsmethoden die de landelijke GGD en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hanteert. Hiermee wordt meteen geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin gezondheid en milieu meer aan elkaar worden gekoppeld.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit is hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor PM1 en PM0,1 zijn geen wettelijke grenswaarden of WHO-advieswaarden beschikbaar. De wettelijke grenswaarden en WHO advieswaarden van NO2, PM10 en PM2,5 zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen wanneer de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0043.png"

* Van toepassing voor wegen waarvan ten minste 40.000 motorvoertuigen per etmaal gebruik maken.

** De daggemiddelde grenswaarde is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m3. Want de daggemiddelde norm komt ongeveer overeen met 31,3 µg/m3 jaargemiddeld.

*** Streefwaarden uit de Europese richtlijnen staan als 'richtwaarden' in de Wet milieubeheer. Deze richtwaarde staat in voorschrift 4.7 uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer en geldt alleen voor de rijksoverheid

Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Plangebied
Uit de NIBM-tool blijkt dat de planbijdrage geen noemenswaardige invloed heeft op de luchtkwaliteit indien de extra verkeersbijdrage maximaal 1050 voertuigbewegingen per dag (waarvan maximaal 5% vrachtverkeer) bedraagt.

Op basis van de (geraamde) verkeerstoename zoals bepaald in de Verkeersmodellering Zuilense Vecht blijkt voor een aantal wegen de verkeerstoename meer dan 1050 voertuigen per etmaal te zijn. Er is daarom een notitie luchtkwaliteit opgesteld waarin is getoetst aan de wettelijke grenswaarden voor maatgevende stoffen (zie bijlage 13).

Onderstaande tabel geeft het resultatenoverzicht uit de notitie luchtkwaliteit. Hierin is een overzicht gegeven van de maximaal berekende jaargemiddelde concentraties van de componenten NO2, fijn stof (PM10), fijner stof (PM2,5) en Elementair koolstof (EC) voor jaar 2020 én van de hoogste variant voor 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0044.png"

(1): situatie 2020 met 20% correctie t.o.v. basisjaar 2015
(2): autonome groei zonder plan Zuilense Vecht
(3): situatie 2030 met Zuilense Vecht

Luchtconcentraties Zuilense Vecht voor NO2, fijn stof en EC 

Uit de berekende resultaten is te zien dat de toekomstvarianten op vooral fijn stof en EC weinig onderling verschil hebben.

Uit de berekende resultaten blijkt dat wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden van NO2 en fijn stof (PM10 en PM2,5). Hiermee wordt voldaan aan het wetgevende kader voor luchtkwaliteit, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer.

De WHO-advieswaarde voor PM10 in 2020 wordt ook gehaald. Voor PM2,5 gebeurt dit nog niet in 2020 maar wel vóór 2030. Hiermee is het niet aannemelijk dat er sprake is van risico's voor de volksgezondheid i.v.m. de plaatselijke luchtkwaliteit.

Conclusie
Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek is de conclusie dat in de toekomstige bestemmingsplannensituatie, zowel het hele project Zuilense Vecht (gelegen binnen twee gemeenten) als beide plangebieden afzonderlijk, aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid 1, onder a en onder c, van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Hiermee zijn er geen belemmeringen vanuit luchtkwaliteit om het bestemmingsplan vast te stellen.

5.8 Bodem

Kader
Bij het bestemmingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels ná 1987 is ontstaan, is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
  • Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief.
  • Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn, ongeacht de risico's, niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
  • Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning voor nieuwbouw moet een bodemonderzoek overeenkomstig de NEN 5740 worden verricht. Na de eventuele sloop van bestaande opstallen moet ter plaatse van de gesloopte opstallen een aanvullend onderzoek worden uitgevoerd. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is. Als voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabijgelegen grondwaterverontreinigingen.

Plangebied
In het kader van de herinrichting van het projectgebied Zuilense Vecht is inzicht in de bodemkwaliteit nodig. Zo moet de (actuele) bodemkwaliteit bekend zijn op die plekken waar nieuwbouw (van bijvoorbeeld woningen of een clubgebouw) gaat plaatsvinden. Binnen het projectgebied verandert ook de ligging van enkele watergangen; sommige sloten worden gedempt en op andere plekken komen nieuwe sloten of wordt nieuw oppervlaktewater (met bijvoorbeeld eilandjes) aangelegd. Ook de padenstructuur binnen het gebied verandert, met als belangrijkste wijziging de aanleg van een centraal lint (een centrale weg) door het hele gebied. Een groot deel van de sportvelden wijzigt, verdwijnt of verandert van een natuurgrasveld in een kunstgrasveld. Bij al deze ingrepen vindt grondverzet plaats waarbij het belangrijk is om, voor aanvang van de werkzaamheden, gegevens over de bodemkwaliteit te hebben, zodat bijvoorbeeld niet onnodig met verontreinigde grond wordt geschoven én de aannemer die het werk gaat uitvoeren in staat is om, zo nodig, maatregelen vanuit de ARBO-regelgeving te nemen.

Voordat daadwerkelijk bodemonderzoek (veldwerk en analyses) kan worden uitgevoerd, moet eerst door een 'historisch vooronderzoek' inzichtelijk worden gemaakt wat al bekend is van de bodemkwaliteit binnen het gebied (en ook van de direct aangrenzende percelen waar eventueel perceelgrensoverschrijdende bodemverontreinigingen zijn vastgesteld).

Het grootste deel van het historisch vooronderzoek is inmiddels uitgevoerd door de bestudering van bestaande bodemrapporten. Binnen het projectgebied zijn geen grootschalige bodemverontreinigingen bekend. Grote financiële risico's, vanwege 'dure' bodemsaneringen, worden daarom niet verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0045.png" Beschikbare gegevens bodemkwaliteit

Uitgevoerde bodemonderzoeken, gemeente Utrecht:

  • Voor de inrichting van het gebied was sprake van agrarisch gebruik en waren voornamelijk boomgaarden en weilanden aanwezig. Watergangen zijn gedempt en nieuwe zijn gegraven. Binnen het plangebied zijn enkele bedrijven aanwezig (geweest), waaronder een autoherstelinrichting en een smederij. Bovendien waren enkele ondergrondse brandstoftanks aanwezig.
  • Uit bodemonderzoeken uitgevoerd in het kader van nieuwbouw (bijvoorbeeld van het appartementengebouw hoek Jan van Zutphenlaan-Burgemeester Norbruislaan; van de clubgebouwen van sportclub Elinkwijk en van sporthal Zuilen) blijkt dat de bodem binnen het projectgebied in het algemeen niet of nauwelijks verontreinigd is.
  • Vanwege een aangetroffen olieverontreiniging heeft in 2011 op het sportpark een bodemsanering plaatsgevonden ter plaatse van een voormalige gronddepot aan de noordzijde van sporthal Zuilen. Uit het evaluatieverslag (2012) blijkt dat tijdens de sanering circa 170 m3 verontreinigde grond is afgevoerd. Aangezien tijdens de sanering functieklasse Industrie (als terugsaneerwaarde voor de grond) en de tussenwaarde (als terugsaneerwaarde voor het grondwater) zijn gehanteerd, kunnen ter plaatse nog licht verhoogde gehaltes in de bodem worden verwacht.
  • In het kader van geplande baggerwerkzaamheden heeft in 2006 een waterbodemonderzoek (van watergang 506, zowel gelegen op het sportpark als aan de noordzijde van het sportpark) plaatsgevonden. De waterbodem van de sloten op het sportpark vielen binnen kwaliteitsklasse 2; dit betekent dat vrijkomende bagger (toen) niet sterk verontreinigd was en herbruikbaar was.
  • Amsterdamsestraatweg 1045 (woning naast het sportpark): Op deze locatie is een brandstofverontreiniging gesaneerd; het evaluatieverslag van de grondwatersanering is van 2004. Uit de stukken blijkt dat in de grond een restverontreiniging met minerale olie is achtergebleven onder het fietspad van de Amsterdamsestraatweg en onder de woning van nummer 1045. Waarschijnlijk hoeft deze restverontreiniging in het kader van de herinrichtingsplannen niet aangepakt te worden.
  • Ook in het kader van verbouw/nieuwbouw van het (aangrenzende) Yuverta (voorheen: Wellant College) aan het Theo Thijssenplein 32 (zuidzijde gebied), hebben in 2015/2016 enkele bodemonderzoeken plaatsgevonden. Hoewel op die locatie in een voormalige (en gedempte) sloot veel bodemvreemd materiaal is aangetroffen, bleek uit onderzoek dat de bodem slechts licht verontreinigd was.

Op basis van de nu beschikbare gegevens wordt geconcludeerd dat de locatie hoogstwaarschijnlijk geschikt is voor het gebruik.

De meeste onderzoeken zijn echter gedateerd en het plangebied is niet volledig onderzocht. Voor gestart kan worden met werkzaamheden zal in ieder geval bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op die plekken waar grondverzet plaatsvindt en/of waar gebouwd zal worden. De historische informatie vormt de input voor de onderzoeksopzet van dit nog uit te voeren bodemonderzoek. Mocht uit de bovenstaande aanvullende onderzoeken blijken dat wél sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging dan is het volgende van toepassing: Indien gegraven wordt in een sterk verontreinigde bodem is sprake van een “sanerende handeling”. Voor het verrichten van “sanerende handelingen” moet een melding in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb) worden verricht (BUS-melding of saneringsplan).

Toepassing volgens Nota bodembeheer (2017-2027)
De toepassingseis van grond (binnen het grondgebied van de gemeente Utrecht) is landbouw/natuur (groen) of woonkwaliteit (oranje). Alleen ter plaatse van de gemeentelijke hoofdwegen mag industriekwaliteit worden toegepast (rood: de grens is hier is ruim ingetekend).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0046.png"

Uitsnede toepassingskaart Nota Bodembeheer 2017-2027, gemeente Utrecht

Zettingsgevoeligheid
Het gebied is indicatief, op basis van de bodemopbouw, minder gevoelig voor zetting (groen).

 afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0047.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0048.png"

Uitsnede indicatieve zettingsgevoeligheid

Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer (2015)
Het gebied ligt in de bufferzone van het Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer. Hier kan sprake zijn van pluimen van verontreinigingen in het diepere grondwater. Er geldt een dieptebeperking voor de aanleg van bodemenergiesystemen tot de scheidende laag tussen het 1e en 2e watervoerend pakket (circa 50 m-mv). Bij bemalingen en grondwateronttrekkingen kan, indien nodig, aansluiting worden gezocht bij de saneringsaanpak van het Gebiedsplan, waarbij een bijdrageregeling geldt. Er is een locatie aanwezig met peilbuizen van het meetnet van het Gebiedsplan. Deze peilbuizen moeten bewaard blijven voor monitoring.

Ondergrond
De ondergrond biedt kansen voor duurzame energie (bodemenergie), waterberging (klimaatadaptatie), ruimte voor groen en ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen, parkeerkelders). Bij plannen voor benutting van de ondergrond wordt geadviseerd het ondergronds ruimtegebruik mee te nemen in het planontwerp, zodat meervoudig ondergronds gebruik geen belemmering of nadelige beïnvloeding op elkaar heeft.

Conclusie
Op basis van de beschikbare bodemonderzoeksgegevens blijkt dat de bodem op de locatie over het algemeen niet noemenswaardig verontreinigd is. Voor de uitvoering van grondverzet, het dempen van watergangen en het bouwen van opstallen moet ter plaatse aanvullend onderzoek worden uitgevoerd. Vooralsnog bestaat ten aanzien van de bodemkwaliteit geen belemmering voor de toekomstige bestemmingen.

5.9 Natuurbescherming

Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast kunnen regels gelden op grond van de Interim Omgevingsverordening.

Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:

  • 1. of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
  • 2. of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
  • 3. of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.

Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.

Utrechtse soortenlijst
Naast de beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming, geldt binnen de gemeente de Utrechtse soortenlijst. Hierin staan kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn. De algemene bescherming van deze soorten op grond van de voormalige Flora en faunawet is met het in werking treden van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 vervallen. De Utrechtse soortenlijst is onderdeel van de Omgevingsvisie.

De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.

Bij ruimtelijke plannen van derden beveelt de gemeente nadrukkelijk aan om de Utrechtse soortenlijst mee te nemen in onderzoek en ontwikkelingen. Wanneer de Utrechtse soortenlijst niet wordt meegenomen in het plan of project, dan wordt dit gemotiveerd.

Beschermde gebieden

Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).

Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast. Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (artikel 7.2a Wet milieubeheer (Wm)).

Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).

Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Interim Omgevingsverordening zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen. In de Interim Omgevingsverordening (artikel 6.1 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen van) bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Algemene zorgplicht
Ten slotte geldt de zorgplicht van artikel 1.11 Wet natuurbescherming: een ieder neemt voldoende zorg in acht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Als het toch noodzakelijk is om handelingen uit te voeren, dan moet zoveel als redelijkerwijs mogelijk geprobeerd worden om negatieve effecten te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Daarom moet iemand die een bepaalde handeling wil verrichten zich vooraf op de hoogte stellen van de aanwezige flora en fauna, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van zijn handelen. De zorgplicht dient mede als vangnet voor de bescherming van soorten, waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt.

Om een juiste invulling te kunnen geven aan de zorgplicht is de Leidraad werken met beschermde flora en fauna van de gemeente Utrecht van toepassing. Voor aanvang van de werkzaamheden moet een ecologisch werkprotocol worden opgesteld door een deskundige.

Plangebied

Wettelijk beschermde dier- en plantensoorten
In 2019 is er een bureaustudie verricht naar het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied (bijlage 14).

Uit de quickscan bleek dat er in het plangebied mogelijk verblijfplaatsen van huismus, gierzwaluw, sperwer en vleermuizen aanwezig zijn. Hiervoor is er in 2020 nader onderzoek verricht (bijlage 15).

Huismus, gierzwaluw, sperwer en kleine modderkruiper
Uit het nader onderzoek blijkt dat het plangebied geen functie heeft voor de huismus, gierzwaluw en sperwer. In de watergangen zijn tijdens het onderzoek geen kleine modderkruipers waargenomen.

Gewone dwergvleermuis
Wel komt naar voren dat de doorgaande watergang met aansluitende bomenrijen aan de oostkant van het plangebied functioneert als essentieel foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis. Het essentieel foerageergebied bevindt zich in beide gemeenten, maar grotendeels binnen de gemeente Utrecht. Daarbij wordt voornamelijk aan de Burgemeester Norbruislaan gefoerageerd, alhoewel gewone dwergvleermuizen ook wel aan de sportveld-kant foerageren (in het donker). Daarnaast is het aannemelijk dat er drie paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis binnen het plangebied aanwezig zijn.

Dempen watergang voor nieuwe sportaccomodatie
Door het dempen van de watergang (die haaks op de watergang evenwijdig aan de Burgemeester Norbruislaan loopt), waar de nieuwe sportaccommodatie binnen Utrecht komt, is een deel van het essentieel foerageergebied verloren gegaan. Het verwijderde deel van het foerageergebied kan gevolgen hebben, als de overige delen van het foerageergebied de functie van het te verwijderen deel niet kunnen overnemen. Het overige deel van het essentieel foerageergebied, dat langs de doorgaande watergang ligt, is veel groter dan het verwijderde deel en wordt ook intensiever gebruikt dan het verwijderde deel. Alle bomen en ondergroei blijven (op de nieuwe doorsteken binnen de gemeente Utrecht na, die aan voorwaarden moeten voldoen, welke geborgd zijn in de planregels) langs de doorgaande watergang behouden. Hierdoor is de verwachting dat het dempen van de watergang voor de nieuwe sportaccommodatie geen negatief effect heeft op het gebruik van het totaal aan essentieel foerageergebied.

Bomenkap en woningbouw
Het aantal te kappen bomen per doorsteek blijft beperkt, waardoor de kronen van de bomen elkaar blijven raken. Vleermuizen kunnen daardoor via de boomkronen in het donker blijven foerageren. Zolang de afstand tussen begroeide delen (bomen en ondergroei) beperkt blijft tot maximaal 10 meter, is de verwachting dat het essentieel foerageergebied niet negatief beïnvloed wordt door het kappen en rooien. De gewone dwergvleermuis is een opportunistische soort die geen aaneengesloten zones nodig heeft om te jagen. Uit ervaringen met vleermuisonderzoek is bekend dat gewone dwergvleermuizen ook straten en wegen zonder begeleidend groen oversteken en makkelijk foerageren in meer open gebied. De woningbouw vindt alleen in het uiterste noorden (Utrecht) en uiterste zuiden (Stichtse Vecht, dit is niet ter hoogte van het essentieel foerageergebied) van het plangebied van Zuilense Vecht plaats. Het centrum van het essentieel foerageergebied blijft daarbij onaangetast, op de te kappen bomen voor de doorsteken na. Er vinden geen bouw- of andere werkzaamheden plaats in het essentieel foerageergebied.

Maatregelen
Vanwege de nieuwbouw, de nieuwe doorsteken en de herinrichting is van belang dat het essentieel foerageergebied niet meer verlicht wordt ten opzichte van de laatst vergunde situatie (dit is de situatie van het trainingskunstveld met nieuwe veldverlichting en het kappen en herplanten van acht bomen, waarvoor op 29 maart 2021 een omgevingsvergunning is verleend, met kenmerk HZ_WABO-20-26576). Met name bij de reeds aanwezige en de nieuw te realiseren doorsteken in de bomenrij kan het essentieel foerageergebied meer verlicht worden. Op andere locaties blijft de bomenrij en de ondergroei behouden zoals in de huidige situatie, zodat het essentieel foerageergebied daar op dezelfde manier donker blijft. Om te voorkomen dat het essentieel foerageerbied in de nieuwe situatie onevenredig verlicht wordt, worden aan de hand van de voorstellen uit paragraaf 5.2.1 van het nader ecologisch onderzoek maatregelen getroffen, waardoor wordt voorkomen dat de verbodsbepaling uit de Wet natuurbescherming wordt overtreden (zie hiervoor ook bijlage 16, waarin hier meer uitgebreid op wordt ingegaan). Bij de maatregelen wordt ook rekening gehouden met de sportfunctie en sociale veiligheid in het gebied. Een groot deel van deze maatregelen wordt via de planregels van dit bestemmingsplan afgedwongen. Hierbij is ook van belang dat er in de nieuwe situatie maatregelen worden getroffen die een ecologische plus geven aan het gebied. Er wordt bijvoorbeeld een Groene Strip aangelegd, waarmee centraal in het gebied een grasveld met bomen wordt aangelegd. Aan de noordkant van de Zuilenselaan wordt een plas-dras/moeraszone aangelegd. Deze gebieden trekken insecten aan, waardoor de foerageermogelijkheden in het plangebied aanzienlijk toenemen. Hierdoor blijft de situatie voor vleermuizen in balans en wordt het gebied voor andere diersoorten versterkt.

In de bestaande situatie lopen twee doorsteken (doorsteken 1 en 2) door het essentieel foerageergebied, die verlicht worden door conventionele verlichting (niet zijnde LED verlichting). De nieuwe doorsteken B en C zijn alleen toegestaan als doorsteek 2 verdwijnt. Daarnaast zijn aan de nieuwe doorsteken maximale breedtes verbonden, mogen de doorsteken alleen door vleermuisvriendelijke verlichting verlicht worden (waarbij advies wordt gevraagd van een gemeentelijke ecoloog qua type, locatie en afscherming van de verlichting) en moet er bij doorsteek C een boom met grote boomkroon worden geplaatst. De nieuwe doorsteek D is alleen toegestaan wanneer de bestaande doorsteek 1 wordt versmald en wordt voorzien van vleermuisvriendelijke verlichting (waarbij advies wordt gevraagd van een gemeentelijke ecoloog qua type, locatie en afscherming van de verlichting). Voorgaande leidt er toe dat in de nieuwe situatie de breedte van de doorsteken in zijn totaliteit gezien afneemt en dat de conventionele verlichting wordt vervangen voor vleermuisvriendelijke verlichting.

Aan de sportpark zijde van het essentieel foerageergebied is de onderbeplanting in het voorjaar van 2023 aangevuld met extra bosplantsoen en heesters om lichthinder op het essentieel foerageergebied tegen te gaan en om de biodiversiteit te vergroten. Daarnaast zal ter plaatse van het essentieel foerageergebied wat het groenbeheer betreft (bomen en ondergroei) maatwerk in het veld geleverd worden om lichtverstrooiing naar het essentieel foerageergebied te voorkomen. Alleen noodzakelijke 'veiligheidssnoei' (ter voorkoming van gevaarlijke situaties) krijgt prioriteit ten opzichte van 'vleermuissnoei' (waarbij bij de snoei het belang van de vleermuizen centraal staat). Het hoofdveld mag bovendien alleen van verlichting worden voorzien als twee lichtmasten van scherm-kappen worden voorzien om lichtverstrooiing te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0049.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0050.png"

Waarnemingen gewone dwergvleermuis (bron: onderzoek Regelink, 2022)

Verblijfplaats
Door de sloop van het gebouw van VV Maarssen en de kap van de bomen ten westen van veld 11 verdwijnt een paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuizen binnen de gemeente Stichtse Vecht. Hiervoor is een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming nodig. Deze ontheffing is op 3 augustus 2023 verleend. De overige verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuizen blijven onaangetast.

Ruige dwergvleermuizen, laatvliegers, rosse vleermuizen en watervleermuizen
Er zijn ook foeragerende ruige dwergvleermuizen, laatvliegers, rosse vleermuizen en watervleermuizen waargenomen. In het plangebied zijn geen aanwijzingen gevonden voor vaste zomer-, kraam- en/of winterverblijfplaatsen van deze soorten. Het plangebied wordt alleen gebruikt om te foerageren. Op grond van de beperkte hoeveelheid foeragerende dieren van deze soorten is het onwaarschijnlijk dat het plangebied essentieel foerageergebied betreft. Er zijn geen zomer- en/of kraamverblijfplaatsen, winterverblijfplaatsen of essentiële vliegroutes waargenomen.

Beleidsmatig beschermde dier- en plantensoorten (Utrechtse soortenlijst)
In het plangebied is potentieel geschikt leefgebied/groeiplaats aanwezig voor soorten van de Utrechtse soortenlijst: tjiftjaf, merel, prachtklokje, ruig klokje en veldlathyrus. De ingreep leidt niet tot vermindering van het biotoop van de te verwachten doelsoorten van de gemeente Utrecht en Stichtse Vecht. In de nieuwe situatie worden nieuwe, geschikte groenstructuren aangelegd, waardoor het areaal van geschikt biotoop toeneemt in de toekomstige situatie.

Advies diervriendelijk bouwen
Voor de te ontwikkelen bebouwing is het Utrechts beleid voor Diervriendelijk bouwen van toepassing. De richtlijn hiervoor is het toepassen van één geïntegreerde verblijfplaats per huishouden voor gierzwaluw, gewone dwergvleermuis en/of huismus. In afstemming met de gemeentelijke ecoloog wordt dit nader ingevuld.

Beschermde gebieden
Er is getoetst in hoeverre de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen beschermde gebieden beïnvloedt of daar negatieve effecten op heeft.

Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is Oostelijke Vechtplassen, dat op ongeveer 3 kilometer afstand van het plangebied ligt. Om de bijdrage aan de stikstofdepositie van het plan te bepalen is er een berekening gemaakt met de AERIUS Calculator versie 2023 voor zowel de bouw- als gebruiksfase en voor de ontwikkelingen in beide gemeenten (zie bijlage 17 en 18). Na interne saldering komt de stikstofdepositie voor de gebruiksfase uit op 0,00 mol/hectare/per jaar. Voor de bouwfase is er sprake van een (tijdelijke) stikstofdepositie van 0,01 mol/hectare/per jaar. Voor de bouwfase is daarom een voortoets uitgevoerd (zie bijlage 19). In de voortoets wordt geconcludeerd dat uit de ecologische beoordeling naar voren komt dat de instandhoudingsdoelstellingen die voor Oostelijke Vechtplassen zijn vastgesteld, niet worden belemmerd door het voornemen. Er is dus geen sprake van significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen. Dit betekent dat er voor Zuilense Vecht geen passende beoordeling gemaakt hoeft te worden en geen vergunning benodigd is op grond van de Wet natuurbescherming (artikel 2.7 en artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming). Daarnaast hoeft er geen MER opgesteld te worden op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Wel geldt er een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht, omdat het gaat om een stedelijke ontwikkeling uit het Besluit m.e.r. en hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.2.

Natuur Netwerk Nederland (NNN)
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Directe effecten of het NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing.

Groenstructuur
Het gebied Zuilense Vecht maakt deel uit van de hoofdgroenstructuur van Utrecht (Actualisatie Groenstructuurplan 2017-2030).

Voor ontwikkelingen in de groenstructuur is het afwegingskader met randvoorwaarden voor het behoud en de ontwikkeling van de groenstructuur van toepassing.

Aantasting van bestaand stedelijk groen door woningbouw en omzetting van gras naar kunstgras moet gecompenseerd worden. De locatiekeuze voor onderdelen van de stedelijke groenstructuur is gebaseerd op samenhang en continuïteit in de structuur, op haalbaarheid en op potentiële kwaliteiten. Behouden en ontwikkelen van de stedelijke groenstructuur is voor de planlocatie met duidelijke tekorten aan wijk- en buurtgroen van een groter belang dan elders.

Zuilense Vecht vormt met een groen-blauw netwerk een ecologische verbinding van de stedelijke groenstructuur ten zuiden van het Amsterdam-Rijnkanaal en de noordelijk gelegen stedelijke groenstructuur. Er is veel ruimte voor natuurlijk groen. Er wordt diversiteit en gelaagdheid aangebracht in de opbouw van de beplanting. Waar mogelijk worden waardevolle boomstructuren en struweel behouden. Er worden inheemse soorten toegepast en soorten die een bijdrage leveren aan soorten van de Utrechtse soortenlijst. Er wordt een netwerk van watergangen met natuurvriendelijke oevers gerealiseerd. Ook komt er bloemrijk hooiland en veel nieuwe bomen. Hiervoor zijn onder andere de volgende ruimtelijke principes van toepassing:

  • een ecologisch raamwerk van groen-blauwe verbindingen in de vorm van watergangen, natuurvriendelijke oevers en bloemrijk hooiland met enkele bosschages;
  • een zowel ecologisch, landschappelijk als recreatief verbeterde schakel van de stedelijke groenstructuur;
  • er wordt diervriendelijk gebouwd, met als richtlijn één geïntegreerde verblijfplaats voor gierzwaluw, gewone dwergvleermuis en/of huismus per huishouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0051.png" Zuilense Vecht in de Groenstructuurvisie

Wettelijke zorgplicht
Vanuit de zorgplicht van de Wet natuurbescherming moeten handelingen achterwege blijven waarvan men kan vermoeden dat zij nadelige gevolgen kunnen hebben voor beschermde gebieden of soorten. Om invulling te geven aan de zorgplicht dient er voorafgaand aan de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld.

Conclusie
Voor de werkzaamheden binnen de gemeente Stichtse Vecht is een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming nodig voor het verwijderen van een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. De ontheffing is verleend. Daarnaast bevindt zich een essentieel foerageergebied van de gewone dwergvleermuis in het plangebied. Delen van het essentieel foerageergebied ondervinden negatieve effecten van de werkzaamheden, maar het grootste (centrale en meest intensief gebruikte) deel blijft behouden, op de kap van enkele bomen bij de doorsteken na. Er worden maatregelen genomen, zodat de situatie van het essentieel foerageergebied langs de watergang niet verslechterd. Hierbij is ook van belang dat er in de nieuwe situatie ook maatregelen worden getroffen die een ecologische plus geven aan het gebied. De stikstofdepositie vormt ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.10 Bomen

Kader
Volgens de nota 'Bomenbeleid Utrecht 2009' is bij ruimtelijke plannen een bomenparagraaf nodig. Hierin moet onderbouwd worden op welke wijze rekening wordt gehouden met het belang van de bomen. Vanaf 21 november 2018 geldt de herplantplicht bij kapvergunningen. Als verplanten of behoud van een boom niet mogelijk is, dan geldt bij compensatie de volgende volgorde: 1e keus herplant op locatie, 2e keus herplant dichtbij locatie, 3e keus herplant elders. Als blijkt dat herplant niet mogelijk is, kan in het uiterste geval worden overgegaan tot financiële compensatie waarbij de inkomsten worden geoormerkt voor het aanplanten van bomen en groen elders in de gemeente Utrecht. Soms mag er worden afgeweken van de herplantplicht. Dat kan als er sprake is van onder- of bovengronds ruimtegebrek, onveiligheid, klimaat- of gezondheidsredenen. De herplantplicht is niet van toepassing op gevallen waarin het college of de raad op basis van een ruimtelijk plan een besluit heeft genomen of omgevingsvergunningen waarvan de aanvraag voor 21 november 2018 is ingediend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0052.png"

Bomen binnen het Utrechtse deel van Zuilense Vecht (bron Terra Nostra)

Plangebied
Binnen de plangrens staan 610 bomen in de gemeente Utrecht. Dit zijn zowel grote als kleine bomen. Het gaat voornamelijk om de volgende soorten: veldesdoorn, gewone esdoorn, zwarte els, gewone es, ruwe berk, gewone es, Canadese populier, zomereik, gewone plataan, Hollandse iep en linde. De meeste bomen vallen in de leeftijdscategorie van tussen de 40-60 jaar. De kwaliteit van het merendeel van de bomen is voldoende tot goed. Uit de bomeninventarisatie (zie bijlage 20) blijkt dat 20 bomen een slechte of onvoldoende conditie hebben. Daarnaast zijn 2 bomen al afgestorven.

Te kappen vergunningplichtige bomen: circa 103 bomen
Op dit moment ziet het er naar uit dat er 103 vergunningplichtige bomen (met een diameter van 15 cm of meer op 1,3 meter boven maaiveld) gekapt moeten worden vanwege de herontwikkeling op het grondgebied van de gemeente Utrecht. Het gaat hierbij om 92 bomen in het Park van Utrecht en 11 bomen die in het toekomstige woonveld van Utrecht staan. In onderstaande afbeelding staan deze bomen weergegeven, inclusief de reden waarom deze bomen niet op de huidige locatie behouden kunnen blijven. Hieruit valt af te leiden dat één te kappen boom onderdeel uit maakt van de bomenstructuur (stadslanen) van de Burgemeester Norbruislaan.

Het grootste deel van de te kappen vergunningplichtige bomen (circa 56 bomen) staat in een houtwal centraal in het gebied, rondom velden die verlegd gaan worden. Daarnaast staan er circa 18 bomen in de houtwal aan de buitenrand van het plangebied op plekken waar nieuwe toegangswegen gemaakt worden. De houtwallen bestaan voornamelijk uit zwarte els en Spaanse aak, aangevuld met esdoorns, berk, iep, linde en haagbeuk. Doordat de bomen dicht op elkaar staan, zitten de wortels sterk verstrengeld, waardoor de bomen slecht verplantbaar zijn. Ook is de boomvorm (bijvoorbeeld scheefstand en eenzijdige groei) en kwaliteit (rot, ziekte) van de bomen in de houtwal in de meeste gevallen niet geschikt om duurzaam te verplanten. Daarnaast zijn de bomen te groot om redelijkerwijs te kunnen verplanten.

In het woningbouwgebied worden bomen gekapt, omdat het gebied moet worden opgehoogd, vanwege toegangswegen en paden. Het gaat om relatief kleine bomen (berk en peer) van matige kwaliteit, die beter vervangen kunnen worden. Op het Theo Thijssenplein en het in het verlengde liggende park worden circa acht bomen gekapt. Een deel van de lindebomen op het Theo Thijssenplein is na aanplant (2008-2009) niet goed aangeslagen en/of scheef gegroeid. De Italiaanse populieren verderop in het park staan te dicht op elkaar en zouden ook zonder het plan waarschijnlijk uitgedund moeten worden.

Daarnaast worden circa 30 niet vergunningplichtige bomen gekapt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0053.png" Omgevingsvergunningplichtige bomen binnen Utrecht die niet behouden kunnen worden, inclusief de reden voor kap

Ter verplanten bomen: 12 bomen
Van de circa 103 vergunningplichtige bomen die niet op de huidige locatie behouden kunnen blijven, is één boom te verplanten. Daarnaast worden 11 bomen met een kleinere stamdoorsnede (die niet vergunningplichtig zijn) verplant. Het gaat om 4 eiken vanuit de omgeving van Sporthal Zuilen, 7 lindes van het Theo Thijssenplein en 1 prunus van het Theo Thijssenplein. Alle 12 te verplanten bomen krijgen een nieuwe plek in Zuilense Vecht. De eiken worden herplant in de bomenrij van de Strip langs Sporthal Zuilen, de lindes worden herplant op de schiereilanden in de waterpartij langs de Zuilenselaan en op de grondwal tussen het voetbalveld van VV Maarssen en de Amsterdamsestraatweg en de prunus wordt herplant in de Strip.

Nieuwe bomen: 577 bomen, waarvan 253 in Utrecht
In totaal komen er circa 577 nieuwe bomen in Zuilense Vecht (dit aantal is inclusief de bomen die verplant kunnen worden). Daarvan komen er circa 213 in het Park in Utrecht en circa 40 bomen in het Utrechtse bouwveld. Voor de nieuwe bomen geldt grotendeels een stamomtrek van 20-25 cm, zodat de bomen direct na aanplant al enigszins robuust zijn. Voor alle nieuwe bomen worden minimale afstanden aangehouden tot bebouwing, verharding en kabels en leidingen. Als afstand tot de gevels wordt minimaal 9 meter aangehouden. De gekozen soorten zijn op deze afstand afgestemd. In het ontwerp voor het gehele plangebied van Zuilense Vecht (dus zowel voor de gemeente Utrecht en gemeente Stichtse Vecht) wordt onderscheid gemaakt tussen bossingels, bomen in heestergroepen, bomenrijen (gegroepeerde en vrijstaande) en solitaire bomen in de Strip. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

Bossingels
De bestaande bomensingels langs de Burgemeester Norbruislaan/Sweserengseweg en de Amsterdamsestraatweg hebben een belangrijke ecologische functie. Deze bomensingels worden aangevuld waar dat nodig is. Hier wordt gekozen voor inheemse soorten met een ecologische meerwaarde en witte bloeikleur:

  • Acer campestre
  • Alnus glutinosa en Alnus incana
  • Amelanchier lamarckii
  • Betula pendula en Betula pubescens
  • Crataegus monogyna
  • Quercus robur en Quercus petraea
  • Salix caprea, fragilis, triandra, viminalis en/of x Rubens
  • Sambucus nigra
  • Sorbus aucuparia
  • Tilia cordata

Welke boom er op welke plek aan de bestaande singels toegevoegd kan worden, moet ter plekke zorgvuldig worden beoordeeld door een ecoloog (om te bepalen welke soorten op welke plek een goede aanvulling zijn op wat er al staat) en een boomdeskundige (om te voorkomen dat de bestaande beplanting door de aanplantwerkzaamheden wordt aangetast). De nieuwe bomen in de bossingels worden niet opgekroond, maar zijn laag vertakt om meer schuilgelegenheid te bieden voor dieren.

Bomen in heestergroepen
In de Strip komen heestergroepen voor. In deze heestergroepen worden drie boomsoorten uit de bossingels toegepast: Amelanchier lamarckii, Crataegus monogyna en Sambucus nigra. Net als in de bossingels, zijn deze bomen niet opgekroond.

Bomenrijen
De bomenrijen bevinden zich grotendeels langs de paden die haaks op de Strip staan. De bestaande bomenrijen blijven gehandhaafd, waarbij de populieren langs de Zuilenselaan op termijn gefaseerd vervangen moeten worden omdat ze aan het einde van hun levensduur zijn. De bestaande bomenrijen worden aangevuld waar nodig. Daarbij wordt gekozen voor de soort die al aanwezig is: Populus langs de Zuilenselaan, Quercus langs de oprijlaan naar Sporthal Zuilen en langs het fetspad van de Burgemeester Norbruislaan en Tilia op het parkeerterrein aan de Burgemeester Norbruislaan. De rij Fraxinus langs de Sweserengseweg wordt in verband met de essentaksterfte aangevuld met Robinia pseudoacacia. In aansluiting op de bestaande bomenrijen bestaan de nieuwe bomenrijen ook uit inheemse soorten met een terughoudende uitstraling. Elke bomenrij krijgt een eigen hoofdsoort. Per bomenrij wordt gekozen voor een subtiele mix van twee cultivars van hetzelfde geslacht die visueel sterk op elkaar lijken om te voldoen aan het beeld van een eenduidige bomenrij. Het gaat om de volgende soorten in de bomenrijen:

  • Acer platanoides ‘Erectum’ en Acer x freemanii ‘Autumn Blaze’
  • Salix alba (beperkt aantal bomen)
  • Tilia mongolica en Tilia heterophyla ‘Prestige’
  • Ulmus ‘New Horizon’ en Ulmus ‘Dodoens’

Bomen in de Strip
Langs een deel van de Strip staan al bomenrijen en deze worden met dezelfde soort aangevuld. Het gaat daarbij om Quercus robur (bij Sporthal Zuilen), Acer campestre ‘Elsrijk’ (op het parkeerterrein bij dezelfde sporthal) en Robinia pseudoacacia (als aanvulling op de Fraxinussen tussen de deelvelden). In de overige delen van de Strip worden zeer verschillende boomsoorten gecombineerd, allemaal met een expressieve belevingswaarde. Hierdoor ontstaat een afwisselend en aantrekkelijk beeld. Een deel van de gekozen boomsoorten is inheems, een deel is uitheems. Uitheemse soorten hebben doorgaans vaker één of meer opvallende en aantrekkelijke groei- en/of bloeieigenschap(pen) die de beleving in de Strip versterken. Bovendien kunnen uitheemse soorten net als inheemse soorten een verrijking zijn voor de lokale biodiversiteit, mits het geen invasieve exoten zijn. Daarnaast kunnen buitenlandse herkomsten van inheemse soorten zorgen voor een grotere genetische diversiteit die belangrijk is voor de weerstand tegen boomziektes en kunnen uitheemse boomsoorten beter bestand zijn tegen het veranderende klimaat. Voor de nieuwe bomen wordt gekozen voor bloeiende vrucht- en nootdragende bomen bij de woonbuurten en bomen met een expressieve bloei en/of herfstkleur bij de sport- en speelplekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0054.png"

Bestaande en nieuwe bomen, effen cirkel: bestaande boom, cirkel met letters: nieuwe bomen

Conclusie
Niet alle bomen kunnen vanwege de herontwikkeling behouden blijven. Circa 103 vergunningplichtige bomen worden binnen het Utrechtse deel van Zuilense Vecht gekapt. Hiervan is één boom verplantbaar (daarnaast worden 11 niet vergunningplichtige bomen herplant in het gebied). In de nieuwe situatie worden circa 253 nieuwe bomen met grotendeels een stamomtrek van 20-25 cm herplant binnen het Utrechtse deel van Zuilense Vecht.

5.11 Water en klimaatadaptatie

Kader
Door de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van water gerelateerd beleid en water gerelateerde beheeraspecten door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.

Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerders opgenomen.

Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

De waterparagraaf is opgesteld ter verantwoording en afsluiting van de watertoets voor de herinrichting van het gebied in de gemeente Utrecht en is opgenomen in bijlage 21.


In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR en het waterschap AGV (Waternet) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden, bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Europese richtlijn: Kaderrichtlijn Water (KRW);
  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, Deltaplan Ruimtelijke adaptatie, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
  • Provinciale Omgevingsvisie (in werking getreden op 1 april 2021);
  • Provinciale Interim Omgevingsverordening (in werking getreden op 1 april 2021)
  • Gemeentelijk beleid: de visie Water en Riolering (februari 2022), de visie Klimaatadaptatie (februari 2022);
  • Waterschapsbeleid HDSR: Waterschapsbeleid: Waterwet, Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021', Beleidsregels Keur 2019.


In de visie Water en Riolering en de Klimaatadaptatievisie (vastgesteld in februari 2022) zijn eisen opgesteld ten aanzien van het verminderen van hemelwateroverlast, droogte en hittestress. In deze paragraaf zijn deze eisen verder uitgewerkt en toegepast op het plangebied.

Waterkwaliteit
De gemeente streeft conform het beleid van de Europese Kaderrichtlijn Water samen met de waterbeheerder naar een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Dit betekent dat de waterkwaliteit veerkrachtig is, ook bij extreem weer en lange termijn klimaateffecten. Dit sluit aan bij de ambitie vastgesteld door de Gemeente Utrecht in regionaal (Winnet) verband (regionaal afvalwaterketen beleid, 2014). Deze zegt dat de waterkwaliteit, ook het te realiseren, open water in het gebied, dient te voldoen aan het streefbeeld zichtbaar.

Waterwet
Watervergunning – onttrekking en lozing
Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningplichtig en onder voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater. Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren.

Voor alle onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen waarbij middels bronbemaling globaal meer dan 100 m3 per uur, langer dan 6 maanden en dieper dan 9 m grondwater wordt onttrokken, moet een vergunning worden aangevraagd bij het waterschap HDSR (zie artikel 3.10 Keur 2019). Indien de grondwateronttrekking bij deze criteria onder de grenswaarden blijft, kan volstaan worden met een melding. Een (tijdelijke) lozing van grondwater op de openbare riolering is niet toegestaan, tenzij bij Algemene maatregel van bestuur (lozingsbesluiten) of bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in de Wet Milieubeheer anders is bepaald.

Watervergunning - Keur
Voor het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers, bouwen in en langs water en uitvoeren van HDD boringen onder watergangen, kunstwerken en peilscheidingen door, is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld.

Rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingsplichtig in het kader van de Waterwet. Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, is het niet toegestaan om uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) zonder KOMO-keurmerk toe te passen voor dak, dakgoot en regenpijp indien het hemelwater vanaf deze oppervlakken direct afvoert naar het oppervlaktewater.

Wateroverlast
Uitgangspunten in de Visie Water en Riolering zijn:

  • Vuil water en schoon regenwater worden zoveel mogelijk gescheiden.
  • Bestrating en dakvlakken worden zoveel mogelijk aangesloten op een regenwatersysteem.
  • Regenwater wordt zoveel mogelijk vastgehouden op de plek waar het valt en wordt zichtbaar over het oppervlak afgevoerd i.p.v. ondergronds.
  • Buien tot 20 mm per uur kunnen verwerkt worden zonder dat er water op straat blijft staan.
  • Zelfs bij zeer extreme regenbuien van 80 mm in een uur mag geen schade ontstaan aan gebouwen en nutsvoorzieningen en worden veiligheidsrisico's voorkomen.
  • Wegen, parkeerplaatsen, pleinen en groenvoorzieningen kunnen bijdragen aan tijdelijke waterberging bij extreme regenval. Aandachtspunten hierbij zijn de profilering van het terrein en hoogteliggingen. Er moet dus gezorgd worden voor voldoende hoogteverschil tussen vloer- en wegpeilen.
  • Regenwater mag niet langer dan 3 uur op straat staan.


In het kader van het rioleringsplan moet worden aangegeven of al het regenwater in het plangebied geborgen kan worden of dat een overloop voorziening richting oppervlaktewater of hemelwaterstelsel zal worden aangebracht, waarvoor er voor dit project mogelijk een watervergunning aangevraagd moet worden.

Beleid hemel- en afvalwater
Om de klimaatdoelen te behalen, is in de Wet Milieubeheer in artikel 10.29a ingegaan op de voorkeursvolgorde hoe met hemelwater om te gaan. In de waterparagraaf is dit op het projectgebied toegepast en geconcretiseerd. Voorkeursvolgorde:

  • 1. Vasthouden en nuttig gebruiken (geen lozing);
  • 2. Infiltratie op de bodem (bovengronds via het groen);
  • 3. Infiltratie in de bodem (ondergronds);
  • 4. Directe lozing in het oppervlaktewater;
  • 5. Lozing in een hemelwaterstelsel;
  • 6. Wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om gebruik te maken van bovenstaande lozingsroutes: Lozing in een vuilwaterriool.


Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Bij het infiltreren van schoon hemelwater in de bodem (afkoppelen) kan het afvalwater worden afgevoerd naar het vuilwaterriool/DWA.

Droogte
Een combinatie van groen, water, slimme kavelinrichting en ontwerp van de toekomstige gebouwen kan ingezet worden om wateroverlast en calamiteiten in de toekomst te voorkomen. Het gebied moet zo ingericht worden dat zelfs bij een zeer extreme regenbui er geen schade optreedt. Het waterschap en de gemeente stellen hier de volgende eisen aan:

  • Vloerpeil van panden ligt minimaal 0,15 m boven straatpeil;
  • Het gebied moet zo ingericht worden dat zelfs bij een zeer extreme regenbui er geen schade optreedt. Hieraan wordt voldaan, als een extreme bui van 80 mm in één uur, verwerkt kan worden zonder dat er schade optreedt in gebouwen en vitale infrastructuur, zoals nutsvoorzieningen, door instromend regenwater en er ook geen gezond- en veiligheidsrisico's kunnen optreden, zoals bijvoorbeeld door opdrijvende putdeksels.
  • Bij voorkeur dient er 100%, maar minimaal 90% van de jaarlijkse neerslag over het totaal verhard oppervlak opgevangen en geïnfiltreerd te worden. Dat is 15 mm ten opzichte van verhard oppervlak binnen het plangebied.
  • Ledigingstijd buffer, maximaal 48 uur. De buffer moet hierna weer volledig beschikbaar zijn voor nieuwe buien.
  • Het uitgangspunt is dat de huidige situatie niet verslechtert:
    • 1. De toename in verhard oppervlak op eigen terrein mag niet leiden tot versnelde hemelwaterafvoer naar het gemengde stelsel;
    • 2. Schoon hemelwater afkomstig van het dak van het horecagebouw wordt gescheiden aangeboden.
    • 3. Deze omgeving dient als koelteplek voor de omgeving bij extreme hitte. Deze functie moet behouden blijven.

Hittestress
Hittestress wordt vooral bepaald door de gevoelstemperatuur. Dit is, naast luchttemperatuur, gebaseerd op factoren zoals luchtvochtigheid, de aanwezigheid van wind en de straling van de zon en omliggende gebouwen. Om hittestress tegen te gaan kan worden ingezet op de volgende maatregelen:

  • Inzetten op het creëren van koele plekken met een lage gevoelstemperatuur en looproutes met schaduw, bij voorkeur door bomen, zo min mogelijk verharden (groen tenzij), het aanleggen van groene gevels en daken en bewegend water (fonteinen).
  • Streven naar een stadsbreed percentage groen van minimaal 40%. Hierdoor is er voldoende mogelijkheid voor verdamping door bomen en groen en het vasthouden van water.
  • Uitgangspunt is dat iedere woning binnen 200 meter loopafstand over een koele groene plek van minimaal 200 m2 moet kunnen beschikken. Daarnaast moet je in iedere straat op een hete dag in de schaduw (bij voorkeur door bomen) kunnen lopen.
  • Op de belangrijkste looproutes moet er op het heetst van de dag 40% schaduw aanwezig zijn en in overige loopgebieden is er op het heetst van de dag 30% schaduw. Zo blijven essentiële functies in de stad voor iedereen beschikbaar.
  • Om hittestress in gebouwen te voorkomen moet het gebouw zo worden gebouwd, dat gevels koel blijven, een goede ventilatie in het gebouw aanwezig is en in de zomer geen directe zoninval optreedt.

Plangebied
Gelijktijdig met het opstellen van het bestemmingsplan werken de gemeenten Utrecht en Stichtse vecht aan het Voorlopig ontwerp Inrichtingsplan. Hierin wordt de uitgangspunten van het eerder vastgestelde IPvE/FO verder uitgewerkt. Zo wordt ook de exacte uitwerking aanleg en inrichting van nieuwe watergangen, waterpartijen en bijbehorende voorzieningen vastgelegd via het VOIP. In het VOIP wordt ook ingegaan op het toekomstig beheer. Het VOIP is gedeeld met de waterbeheerder.


Oppervlaktewatersysteem
Het watersysteem Zuilense Vecht bestaat in de huidige situatie uit twee delen. Het Utrechtse deel en het Stichtse Vecht deel. Deze worden door de Zuilenselaan in het midden van het plangebied fysiek gescheiden. Het noordelijk gedeelte voert water hoofdzakelijk af door infiltratie. In natte situaties is er de mogelijkheid om aan de noordzijde van het plangebied een pomp te installeren (capaciteit 9 m3/uur) welke water afvoert via een duiker naar de Vecht. Deze pomp zorgt in droge situaties voor extra water toevoer vanuit het noorden. Vanuit het zuidelijke gedeelte wordt het water met een gemaal in het oosten afgevoerd naar de Vecht. Hiervoor zijn er twee duikers (rond 800 mm) onder de Burgemeester Norbruislaan. Het plangebied Zuilense Vecht bevindt zich in het peilgebied Sportpark Zuilen (PG0132) dat een zomerpeil heeft van -0,20 mNAP en een winterpeil van -0,30 mNAP. In de toekomstige situatie wanneer het nieuwe watersysteem gereed is zal overgegaan worden naar een vast peil van NAP -0,30m.

Waar nodig en mogelijk worden de te smalle watergangen verbreed, zodat ze minimaal 5 meter breed zijn van insteek talud tot insteek talud. De te dempen watergangen zijn op de kaart aangegeven met rode lijnen. Alle overige bestaande watergangen blijven ongewijzigd.

Alle nieuwe watergangen hebben een aanlegdiepte van 1.0 m diep met een bodembreedte van minimaal 0.50 meter en taluds van minimaal 1 : 1.5. De twee grote waterpartijen in Stichtse Vecht zijn eveneens 1.0 meter diep. Op een aantal willekeurige plekken in deze waterpartijen wordt een iets grotere waterdiepte gerealiseerd (1.25 - 1.50 m diep), om de overlevingskans van waterdieren in de winter te vergroten.

Hoogteligging en drooglegging
Momenteel liggen de sportvelden lager dan de omliggende woongebieden, deze hebben een hoogteligging van ca. +0,40 mNAP tot +0,80 mNAP. De omliggende wegen en bebouwing zijn hoger gelegen en kennen een hoogte van ca. +1,20 mNAP tot +1,50 mNAP. Op basis van de hoogtegegevens en het peilgebied waar het plangebied Zuilense Vecht zich in bevindt is de drooglegging bepaald. Daaruit kan opgemaakt worden dat in de huidige situatie onvoldoende drooglegging aanwezig is (<1,1m) in het plangebied, waarmee niet voldaan wordt aan de norm van de gemeente Utrecht en het HDSR.
Om deze reden is bij de herinrichting van het plangebied Zuilense Vecht noodzakelijk om het maaiveld op te hogen. Op veel plekken buiten de nieuwbouwvelden zal dit echter niet mogelijk zijn i.v.m. bestaande drempelhoogtes en bomen in het plangebied.
De nieuwe woonvelden krijgen een ligging die aansluit op de hoogteligging van de omliggende woongebieden. Om dit te bewerkstelligen worden de nieuwbouwvelden 0,70 tot 1,50 m opgehoogd. Voor nieuwe kunstgrasvelden is het mogelijk om deze iets verhoogd te realiseren, maar de nieuwe hoogte kan slechts minimaal hoger liggen dan de bestaande velden i.v.m. een goede aansluiting op de omgeving.

In Zuilense Vecht wordt de grond die vrijkomt uit het graven van watergangen en cunetten in de openbare ruimte verwerkt. Dit is mogelijk op twee locaties: de centrale speelplek en de urban sports. De maximale ophoging van deze gebieden bedraagt 30 cm i.v.m. het beperken van taluds en een onopvallende aansluiting op de omgeving. Het is nog niet bekend of de grond die vrijkomt uit de sportvelden wordt verwerkt in de openbare ruimte of moet worden afgevoerd.

Waterkwaliteit
Het waarborgen van een goede waterkwaliteit heeft meerdere doelen. Beleving, biodiversiteit en een gezond leefklimaat. De recreatieve druk op het water zal toenemen waardoor het waarborgen van een goede waterkwaliteit belangrijker wordt. Door klimaatverandering en hogere temperaturen van het water, is er echter ook meer kans op waterkwaliteit problemen.

In Zuilense Vecht worden alleen natuurlijke oevers toegepast. Er worden geen nieuwe damwanden, kades en beschoeiingen aangelegd. De aanleg van natuurvriendelijke oevers en het voorkomen van bronnen van vervuiling van het oppervlaktewater dragen bij aan een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Voor een goede waterkwaliteit en ecologie is verbinding van waterpartijen van belang. Zo ook bij aan te leggen natuurvriendelijke oevers zodat een ecologische verbinding ontstaat. In onderstaand figuur wordt weergegeven op welke locaties er natuurvriendelijke oevers worden aangelegd binnen het project Zuilense Vecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0055.png"

Watergangen met plasdras-zones / natuurvriendelijke oevers

Bij natuurvriendelijke oevers vindt zowel groen- als watercompensatie plaatst. In dat geval telt 75% van het extra oppervlaktewater van de oever mee als volledige watercompensatie. Het hemelwater van dakoppervlak en erfverharding kan direct worden afgevoerd naar de infiltratievoorziening of wadi. Op deze manier wordt het hemelwater op een natuurlijke wijze gezuiverd en geïnfiltreerd. Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, mogen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) worden toegepast voor dak, dakgoot en regenpijp.


Grondwater en bodemsamenstelling

Eerste watervoerend pakket
De gemiddelde, langjarige stijghoogte van het eerste watervoerend pakket is afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de 'Grondwatercontourkaart gemeente Utrecht' (31-07-2019). Op basis van deze kaart worden voor het plangebied Zuilense Vecht de volgende gemiddelde stijghoogten en seizoens-variatie verondersteld:

  • 1. droge periode, gemiddelde lage grondwaterstand (GLG) = tussen -0,90 en -0,70 mNAP;
  • 2. gemiddeld periode, gemiddelde grondwaterstand (GGG) = tussen -0,80 en -0,60 mNAP;
  • 3. natte periode, gemiddelde hoge grondwaterstand (GHG) = tussen -0,70 en -0,50 mNAP.

De grondwaterstroming in het plangebied is van zuidoost naar noordwest en varieert in natte perioden.

Freatisch pakket
De momentane, freatische grondwaterstand is afhankelijk van het neerslagverloop, de bodemopbouw en de aard en omvang van afwatering- en ontwateringsvoorzieningen. Slecht doorlatende lagen als klei en veen belemmeren de interactie met het eerste watervoerend pakket en kunnen een lokale schijngrondwaterstand creëren. Bodemonderzoek moet uitwijzen wat de lokale bodemgesteldheid is en wat de consequenties hiervoor zijn voor de freatische grondwaterstand en de toepasbaarheid van IT-riolen en wadi's.

Ontwateringsdiepte en ondergrond
Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een bestemming van een gebied. Voldoende ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om grondwateroverlast te voorkomen, juist bij de toepassing van een kelder. Daarnaast is de verwachting dat in de toekomst grondwaterstanden in de zomer soms te ver kunnen gaan uitzakken met droogteschade tot gevolg. Het vasthouden van regenwater voor nuttig gebruik, zoals voor groen, is ook daarom van belang.

De ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), moet volgens de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 m bedragen. De GHG ligt op -0,50 mNAP waardoor een maaiveldhoogte van minimaal + 0,20 mNAP nodig is om te voldoen aan de norm. Aan de hand van de AHN4 en de GHG is berekend welke delen van het plangebied wel en niet voldoen aan de norm. Het gehele plangebied voldoet aan deze norm.

Om wateroverlast vanuit de ondergrond te voorkomen moeten wanden en vloeren van parkeergarages vloeistofdicht uitgevoerd worden. Op basis van de gegevens uit een verkennend bodemonderzoek zal worden vastgesteld op welke locaties het haalbaar is om regenwater te infiltreren in de bodem.

Ook zal rekening gehouden worden dat infiltreren niet zal leiden tot grondwateroverlast door vooraf locaties waar meldingen van grondwateroverlast bekend zijn goed in beeld te hebben. In het ontwerpproces zal dan rekening gehouden worden met de toe te passen infiltratiemiddelen.

Riolering
In het plangebied van Zuilense Vecht is een bestaand gemengd stelsel gelegen aanwezig en dit wordt vervangen door een gescheiden stelsel.

Wateropgave
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is de wateropgave en de benodigde watercompensatie afhankelijk van de aard en omvang van de toename aan verhard, afvoerend oppervlak en van de omgang met het hemelwater. Om de waterhuishouding op orde te houden en wateroverlast te voorkomen, zijn op grond van de Keur bij een verhardingstoename van meer dan 500 m2 maatregelen vereist (dit is de ondergrens voor watercompensatie binnen de bebouwde kom). Om deze reden zijn de veranderingen aan oppervlaktes binnen het plangebied Zuilense Vecht in kaart gebracht en zijn deze weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0056.png"

Functies FO-ontwerp Zuilense Vecht

Het plangebied Zuilense Vecht heeft een totaal oppervlak van ca. 37 ha. Om de robuustheid van het huidige en toekomstige watersysteem te toetsen is in een eerdere fase van het project een maatwerkberekening uitgevoerd met behulp van een Tygron-modellering (zie hiervoor bijlage 22). De oppervlakteverdeling waarvan uit is gegaan in de studie wordt weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0057.png"

Huidige en toekomstige oppervlakteverdeling volgens Tygron-studie

Inmiddels is een Functioneel Ontwerp (FO-ontwerp) voor Zuilense Vecht gereed waarin de toekomstige ruimtelijk ontwikkelingen meer in detail zijn uitgewerkt. De verschillende typen en hoeveelheden aan oppervlaktes die worden aangepast door de ontwikkeling staan weergegeven in onderstaande tabel. Daaruit is onder meer op te maken dat veel meer nieuw oppervlaktewater gerealiseerd wordt namelijk 15.201 m2 i.p.v. 7.942 m2, waar tijdens de Tygro-studie nog van uit werd gegaan. Binnen de gemeente Utrecht vindt 2.535 m2 en binnen de gemeente Stichtse Vecht vindt 12.666 m2 aan watercompensatie plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0058.png"

Oppervlaktes toekomstige situatie Zuilense Vecht volgens het FO-ontwerp

Inrichting toekomstig watersysteem
In het nieuwe ontwerp zal regenwater in de woonwijken versneld tot afstroming komen vanwege de extra verharding. Om deze reden wordt conform het beleid van de gemeenten en het hoogheemraadschap extra berging binnen het plangebied gerealiseerd van minimaal 7.942 m2 zoals eerder omschreven. Dit wordt grotendeels gedaan in de noordpunt van het plangebied en in het midden. De waterberging in het midden van het plangebied betreft een plas voorzien van enkele eilandjes. In het noorden van het plangebied wordt een groot oppervlaktewater gegraven. De separate watersystemen worden met elkaar verbonden middels 2 duikers. De duiker in het oosten zal ook een spindelschuif hebben, waardoor (afhankelijk van situatie) ervoor gekozen kan worden water rond te pompen. Hierdoor moet de waterkwaliteit tijdens droge tijden verbeteren. Aan de zuidkant wordt een watergang gedempt. Deze watergang heeft in de huidige situatie een groot waterkwaliteitsprobleem en geeft veel geuroverlast. Het water aan de zuidkant wordt in de nieuwe situatie iets noordelijker afgevoerd. Verder worden er extra regenwateruitlaten geplaatst voor de nieuwe woonwijken. In totaal zorgen al deze aanpassingen voor een toename van het oppervlaktewater van circa 7.942 m2. De nieuwe indeling van het watersysteem staat in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0059.png"

Plangebied Zuilense Vecht en nieuwe inrichting van het watersysteem inclusief stroomrichtingen

Het water staat niet in verbinding met vaarwater en heeft geen zwemwaterkwaliteit. Het kan gebruikt worden voor kleinschalige recreatie, zoals vissen en schaatsen.

Het watersysteem binnen beide gemeenten is met elkaar verbonden en van elkaar afhankelijk. Een groot deel van de watercompensatie voor de verharding in Utrecht zal plaatsvinden op het grondgebied van Stichtse Vecht door het toevoegen van oppervlaktewater. Dit wordt via (voorschriften) aan de benodigde watervergunning verder publiekrechtelijk geborgd.

In een eerder uitgevoerde maatwerkberekening d.m.v. een Tygron-model blijkt dat de peilstijging in de huidige en de toekomstige situatie bij een bui van 45 mm (T=10) beneden de 30 cm blijft. Daarmee wordt voldaan aan de eis van het waterschap dat er geen peilstijging hoger dan 30 cm mag optreden bij een T=10 neerslagsituatie.
Specifiek voor de woontoren in het Utrechtse deel (nieuwe situatie) mag geen verslechtering ten opzichte van de huidige situatie plaatsvinden. Bij voorkeur stijgt het waterpeil bij extreme buien niet meer dan 20 cm en ontstaat er geen verslechterde situatie in relatie tot het huidige ontwerp.

Klimaatadapatatie en hittestress
Concreet wordt in het plangebied Zuilense Vecht er naar gestreefd de volgende maatregelen voor de omgang met neerslag uit te werken:

  • Om minimaal 15% van het jaarlijkse neerslag vast te kunnen houden is in principe ten doel gesteld 15 mm neerslag vast te houden t.o.v. de verharding in het plangebied.
    Omdat de 15 mm eis bedoeld is voor het bestaand hoogstedelijk gebied in Utrecht, is in het kader van dit project de eis bijgesteld naar 45 mm ter plaatse van de bouwvelden.
    • 1. Voor het grote Utrechtse bouwveld betreft het 16500 m2 * 45 mm = 743 m3 berging dat gerealiseerd zal worden.
    • 2. Voor het kleine Utrechtse bouwveld betreft het 3100 m2 * 45 mm = 140 m3 berging dat gerealiseerd zal worden.
  • Voor de nieuwe kunstgrasvelden wordt gestreefd om tussen de 15 en 45 mm aan berging te realiseren onder deze velden. Dit is afhankelijk van de technische mogelijkheden en de kostenafweging dat gemaakt wordt. Voor de 6 nieuwe kunstgras velden wordt dan ca. 115 m3 berging per veld gerealiseerd bij 15 mm berging en 350 m3 per veld bij 45 mm berging.
  • Voor de verhardingen dat tussen de bouwvelden in de Strip wordt gerealiseerd zal het water via bermen afstromen naar het oppervlaktewater.
  • Waterberging om de verharding van de bouwvelden te compenseren wordt gerealiseerd door:
    • 1. Daken van bebouwing zoveel mogelijk als groen dak of blauw dak in te richten.
    • 2. Water onder de nieuwe parkeervakken te bergen.
    • 3. De groene binnentuinen deels in te richten als wadi.

Concreet wordt in het plangebied Zuilense Vecht gestreefd om de volgende maatregelen toe te passen om hittestress te beperken:

  • Kleurgebruik (en materiaalgebruik) houdt rekening met hittestress: donkere kleuren en materialen die veel warmte absorberen worden beperkt gehouden (zeker op zuidgevels).
  • De realisatie van groene daken zorgen naast een toename van de waterberging ook tot een vermindering van de hittestress.

Voor het plangebied Zuilense Vecht is het effect van een 80 mm bui in beeld kaart gebracht voor de huidige situatie en de toekomstige situatie waar het gebied is opgehoogd. Op basis van de resultaten zijn een aantal aandachtsgebieden uitgelicht die kwetsbaar zijn voor wateroverlast bij hevige neerslag. Deze aandachtsgebieden worden weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0060.png" Maximale waterdieptes op maaiveld in de toekomstige situatie voor het 80 mm scenario. De groene cirkels geven gebieden van aandacht aan

  • Aandachtsgebied 1 betreft een parkeerplaats waar waterstanden boven de 20 cm uitkomen en het water op deze plek blijft langdurig staan. Dit wordt veroorzaakt door de lage ligging van de parkeervoorziening en de aanstroom van water uit de omgeving richting de parkeerplaats.
  • In aandachtsgebied 2 is veel water op maaiveld te zien bij onder andere een parkeerplaats en aanwezige voetpaden. Bij een 80 mm bui treedt mogelijk wateroverlast op bij de sportkantine, doordat water op maaiveld bij de bebouwing meer dan 20 centimeter diep is.
  • In aandachtsgebied 3 komt de HWA van een deel van het sportcomplex uit. De piekbelasting tijdens de bui zorgt voor een tijdelijke water op maaiveld situatie, waarbij lokaal meer dan 20 cm waterdiepte wordt berekend aan de randen van de watergang. Het water op maaiveld komt niet in de buurt van bebouwing en leidt daarom waarschijnlijk niet tot wateroverlast.
  • In aandachtsgebied 4 zorgt een combinatie van verhard oppervlak (parkeerterrein), lokale verlagingen en een heg (deze fungeert als een soort dam) voor water op straat. Hierdoor komt het water mogelijk ook tegen het sportcomplex aan.
  • Aandachtsgebied 5 ligt in het zuiden. Hier zijn vooral effecten zichtbaar net buiten het projectgebied. De straat net buiten het projectgebied (Theo Thijssenplein) is het laagste punt. Hierdoor stroomt veel water via het zuiden weg naar deze straat. Verder zijn er een aantal kleine rode vlekken zichtbaar. Dit is water wat zich (ook door de hoogteligging) verzameld tussen de bebouwing en niet weg kan stromen.
  • Aandachtsgebied 6 ligt waar veel woningbouw gepland is. Er worden waterdieptes hoger dan 20 cm berekend tussen de bebouwing in, waardoor een potentieel risico op wateroverlast ontstaat. Op deze plek komt veel water van twee parkeerpleinen bij elkaar op een laag punt. Daarbij komt het vrij laat tot afstroming naar het zuidoosten.

Wateroverlast kan in het plangebied dus beperkt of voorkomen worden door in de openbare ruimte voldoende waterberging in de groenstructuur of op straat te realiseren en de bebouwing bewust hoger aan te leggen.

Beheer
Het beheer van de oevers vindt in principe plaats vanaf de oevers, indien nodig aangevuld met een maaiboot. Daar waar in de huidige situatie geen vrije ruimte langs de bestaande oevers aanwezig is, blijft deze situatie ongewijzigd om te voorkomen dat dit ten koste gaat van bestaande bomen en heesters. Voor beheer vanaf de oever wordt uitgegaan van 3 meter obstakelvrije ruimte aan één zijde van de watergang, waarbij het bereik van het onderhoudsvoertuig vanaf de insteek van het talud maximaal 8 meter is in Utrecht en 6 meter in Stichtse Vecht. In Utrecht kunnen alle watergangen vanaf de oever worden beheerd. In Stichtse Vecht is aanvullend een maaiboot nodig voor de twee grote waterpartijen en de watergang langs de zuidzijde van de sportvelden van VV Maarssen/DWSM. De plas-dras oevers in deze waterpartijen/watergang worden beheerd vanaf de oever en zijn dus maximaal 6 meter breed. Het aangrenzende open water wordt beheerd door een maaiboot en is daarvoor voldoende breed en diep (minimaal 2.5 m breed en 1 m diep). Er komen twee inlaten voor de maaiboot: een voor de noordelijke waterpartij en een voor de zuidelijke waterpartij met watergang langs VV Maarssen/DWSM. De brug halverwege de noordelijke waterpartij en de brug in de Strip hebben een doorvaarthoogte van minimaal 1 meter. Keren is mogelijk in een keerpunt met een doorsnede van minimaal 5 meter aan het einde van de te beheren waterpartij/watergang.

Kunstwerken
Er komt een aantal nieuwe duikers in het gebied:

  • Om de beide huidige watersystemen te koppelen wordt onder de Zuilenselaan in de nabijheid van de Amsterdamsestraatweg een duiker gerealiseerd.
  • Onder de beide nieuwe inritten naar de parkeerterreinen vanaf de Amsterdamsestraatweg wordt een duiker gerealiseerd voor de doorstroming van de bestaande sloot. Een brug is niet nodig, omdat alle andere inritten ook bestaan uit een dam met duiker.
  • Of bestaande duikers vervangen moeten worden om de doorstroming te garanderen, wordt bepaald na inmeting van deze duikers.

Daar waar het water beleefbaar moet zijn en een hoogwaardige uitstraling gewenst is, is een brug het uitgangspunt. De beide bruggen in de Strip, de twee bruggen vanaf de Strip naar de sportverenigingen en de brug naar het Utrechtse woonveld zijn overrijdbaar voor zwaar verkeer (brandweer). In de Strip zijn dit daadwerkelijk bruggen, voor de overige drie overrijdbare bruggen (naar de sportverenigingen en de woonbuurt) wordt in verband met de kosten gekozen voor een duikerbrug met de uitstraling van een brug. De bruggen vanaf de Burgemeester Norbruislaan/Sweserengseweg naar het Park en naar de beide sportverenigingen zijn alle vier langzaam verkeersbruggen en zijn niet overrijdbaar.

Het water kan gebruikt worden voor kleinschalige recreatie, zoals vissen en schaatsen. Het aanleggen van voorzieningen is hiervoor niet nodig. Uitzondering hierop is een steiger voor het polsstokspringen. Deze steiger kan ook gebruikt worden om te vissen.

Afwatering en infiltratievoorzieningen
De afwatering van de nieuwe gebouwen en verhardingen in Zuilense Vecht gaat volgens het principe vasthouden, infiltreren, afvoeren.

Gebouwen
De woonvelden van Stichtse Vecht en Utrecht worden zodanig ingericht dat het hemelwater binnen de bouwblokken wordt geborgen en dat er ter plekke 45 mm kan infiltreren in de bodem. In Stichtse Vecht is dat mogelijk onder de verharding van de parkeerhoven. In Utrecht vindt berging en infiltratie plaats in de binnentuinen, in

wadi's in de woonstraten tussen de bouwblokken en in de wadi tussen het woonveld en de bestaande bebouwing langs de Jan van Zutphenlaan. Alle infiltratievoorzieningen en wadi's hebben een overstort naar de nabijgelegen watergangen. De onderwijsvoorziening krijgt een waterbergend dak, met een overstort naar de nabijgelegen nieuwe watergang. Het hemelwater dat op het bestaande dak van de OVVO-hal valt, gaat rechtstreeks naar deze watergang. Ook het hemelwater dat op het dak van de nieuwe verenigingsgebouwen van VV Maarssen/DWSM en Elinkwijk/ Utrecht Dominators valt, gaat rechtstreeks naar de bestaande watergangen langs de Burgemeester Norbruislaan/Sweserengseweg.

Verharding 
Het nieuwe parkeerterrein aan de Amsterdamsestraatweg krijgt een infiltratievoorziening onder de verharding, met een overstort naar de waterpartij. Onder de nieuwe kunstgrasvelden kan 45 mm geborgen worden. De verharding in het Park watert af naar het aangrenzende groen. Daarvoor wordt de verharding iets verhoogd aangelegd. Op plekken waar de verharding tussen grasvelden door gaat, heeft de verharding een bol profiel zodat het water naar twee kanten verdeeld wordt. Het maaiveld naast de paden is horizontaal, zodat de infiltratie geen belemmeringen oplevert voor het gebruik van het Park. Op plekken waar de verharding langs een watergang ligt, komt de verharding richting de watergang te liggen zodat water dat niet infiltreert, richting de watergang stroomt. Op het Theo Thijssenplein is onvoldoende ruimte voor infiltratie en is door de grote hoeveelheid verharding in de nabijheid van bebouwing kans op wateroverlast. Daarom blijven de bestaande kolken in gebruik, waar nodig worden ze iets verlegd. De kolken worden echter losgekoppeld van het gemengde stelsel en met een nieuwe leiding aangesloten op een nabijgelegen watergang. Voor de verharding van de urban sports zijn eveneens kolken of lijnafwatering nodig, uitkomend op de nabijgelegen watergang.

Conclusie
Doordat door de herontwikkeling van het gebied de verharding toeneemt, zal er watercompensatie moeten plaatsvinden. Watercompensatie vindt binnen het project Zuilense Vecht o.a. plaats door het aanleggen van: oppervlaktewater, natuurvriendelijke oevers, waterberging onder de nieuwe kunstgrasvelden, blauwe of groene daken op de nieuwbouw en wadi's in de binnentuinen. Waterberging in de vorm van het aanleggen van extra oppervlaktewater zal voor Utrecht grotendeels plaatsvinden binnen Stichtse Vecht. Binnen de gemeente Utrecht vindt 2.535 m2 en binnen de gemeente Stichtse Vecht vindt 12.666 m2 aan watercompensatie plaats. Dit wordt via (voorschriften) aan de benodigde watervergunning verder publiekrechtelijk geborgd. Daarnaast zijn de effecten van een 80 mm bui in beeld gebracht. Dit levert zes aandachtsgebieden op. De kans op wateroverlast voor deze aandachtsgebieden kan beperkt of voorkomen worden door de openbare ruimte van voldoende waterberging te voorzien en door de bebouwing hoger aan te leggen. De voorgenomen toekomstige ontwikkeling heeft hierdoor geen negatief effect op de waterhuishouding.

5.12 Archeologie

Kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 2007 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

Algemene regeling voor archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen regels op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden.

In dit bestemmingsplan nemen we deze regeling voor archeologie ook op (gebiedsaanduiding archeologische verwachting), zie hiervoor artikel 26 van de planregels.

In deze gebiedsaanduiding is opgenomen dat de voor archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Hiermee wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met regels in het bestemmingsplan. Met de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De archeologische waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verbeelding (plankaart) in het Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht. Deze archeologische waardenkaart is gebaseerd op de bodemkaart, cultuurhistorische en archeologische waarden en verwachtingen en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van zeer hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting, gebieden van middelhoge archeologische verwachting, gebieden van lage archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist. Op de archeologische waardenkaart zijn deze archeologische rijksmonumenten weergegeven als WA1a. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de gemeente bij meervoudige vergunningsaanvragen wel als bevoegd gezag aangewezen en heeft het Rijk advies- en instemmingsrecht.

Gebieden van zeer hoge archeologische waarde (WA2) zijn gebieden waarvan bekend is dat er belangwekkende archeologische waarden zijn, maar die (nog) niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.

Gebieden van hoge archeologische waarde (WA3) zijn gebieden waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar waarvan de begrenzing nog niet vastgesteld is. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 30 m2 en dieper dan 30 cm.

Gebieden van hoge archeologische verwachting (WA4) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan groot is vanwege historisch-topografische bronnen en landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm.

Gebieden van middelhoge archeologische verwachting (WA5) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan middelgroot is. Dit is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm.

Gebieden van lage archeologische verwachting (WA6) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan klein is. Dit is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 5000 m2 en dieper dan 30 cm.

Gebieden zonder archeologische waarde (WA7) zijn gebieden waar geen archeologische waarden (meer) worden verwacht. Hier geldt geen vergunningsplicht.

Archeologie in het plangebied en conclusie
Binnen het plangebied Zuilense Vecht zijn geen archeologische rijksmonumenten aanwezig. Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart deels in een gebied van hoge archeologische verwachting (WA4), deels in een gebied van middelhoge archeologische verwachting (WA5) en deels in een gebied van lage archeologische verwachting (WA6) zie onderstaande afbeelding. Als in het plangebied verstoringen plaatsvinden wordt bij de plantoetsing en besluitvorming de hoogste waarde gehanteerd. Dit betekent dat er een vergunningsplicht van toepassing is bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm (WA4). Indien de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied de vrijstellingsgrenzen overschrijdt (oppervlakte en diepte) is deze vergunningsplichtig. Aan de vergunning zullen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van de bescherming van de archeologische waarden die in het plangebied aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0061.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0062.png"

Uitsnede Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht (2022)

Archeologisch onderzoek en verwachting
In het plangebied is in 2008 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met het aanleggen van sportvelden en sporthal Zuilen.

Voorafgaand aan het onderzoek gold een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten vanaf de IJzertijd. Volgens de CHS voor limes-onderzoek loopt ten noordoosten van het plangebied mogelijk een in de Romeinse tijd bevaarbare geul.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek, de geplande bodemingrepen (de dieper reikende sporthal) en het aangetroffen aardewerk uit de Late Middeleeuwse/Nieuwe Tijd werd een vervolgonderzoek aangeraden in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (IVO-P) bestaande uit proefsleuven op het noordoostelijke deel van het plangebied van de sporthal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0063.jpg"

Bij het vervolgonderzoek met proefsleuven zijn twee vindplaatsen ontdekt, die beide als niet behoudenswaardig zijn gewaardeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0064.jpg"

Werkputten/proefsleuven 1 en 2 BAAC 2009

Voor de ontwikkeling Zuilense Vecht is in januari 2022 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase uitgevoerd door Transect (zie bijlage 23).

De resultaten van het veldonderzoek bevestigen de hoge archeologische verwachting van het plangebied. Er is inzicht verkregen in de aanwezigheid en intactheid van de oever- en restgeulafzettingen van de Oud Aa stroomrug in het gebied. Daarentegen zijn in het zuidoosten van het plangebied ook crevasse(-meer)afzettingen aangetroffen, die vermoedelijk dateren uit de beginfase van deze stroomrug. Ook blijkt het uit het veldonderzoek dat de omvang van de Oud Aa stroomrug binnen het plangebied kleiner is dan op de geomorfologische kaart van het rivierengebied. Uit de boringen blijkt dat archeologisch gezien de ondergrond intact is. Hoewel de oorspronkelijke top van de oeverafzettingen in het plangebied is afgegraven/geëgaliseerd, wijzen de aanwezigheid van een vegetatieniveau in en de resterende dikte van de oeverafzettingen erop dat de afgraving niet zodanig is dat alle archeologische resten verdwenen zullen zijn. Alleen in het centrale deel van het plangebied is een gebied volledig verstoord geraakt. De verstoringen, die in het gebied hebben plaatsgevonden, zijn waarschijnlijk het gevolg geweest van kleiwinning voor vroegere steenovens, maar ook van de aanleg van het sportpark (ophoging, egalisatie en de aanleg van drainage). Er is daardoor over een groter oppervlak dekzand aanwezig.

5.13 Kabels en leidingen

Kader
De aanwezige kabels en leidingen in het plangebied zijn inzichtelijk gemaakt via een Klic-melding.

Plangebied
In het plangebied bevindt zich een hogedruk gastransportleiding. Rond deze leiding ligt aan weerszijden een zonering van 5 meter met beperkingen. De gastransportleiding inclusief de beperkingenzone heeft in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding-gas' gekregen.

Op de bouwvelden liggen geen hoofdtracés van kabels en leidingen. De bestaande gasleiding (niet zijnde de hogedruk gastransportleiding) wordt verwijderd, omdat gasvrij wordt gebouwd. De bestaande sportgebouwen blijven voorlopig wel gebruik maken van de gasaansluiting. Veel kabels en leidingen die aanwezig zijn, zijn voor de sportaccommodaties. De kabels voor de veldverlichting zijn niet bij de KLIC-melding naar voren gekomen. De ligging van deze kabels zal in een later stadium door middel van proefsleuven achterhaald moeten worden. Voor het bouwrijp maken van de grond zullen er proefsleuven worden gegraven om ongedocumenteerde kabels en leidingen in het gebied uit te sluiten.

Conclusie
De hogedruk gastransportleiding die door het plangebied loopt, wordt in het bestemmingsplan via een dubbelbestemming inclusief bijbehorende regeling beschermd. Er liggen verder geen hoofdkabels of leidingen in het gebied die moeten worden beschermd via een regeling in het bestemmingsplan.

5.14 Kwaliteit van de leefomgeving

Kader
In het kader van de kwaliteit van de leefomgeving wordt door de gemeente in ruimtelijke plannen in belangrijke mate steeds meer aandacht gevraagd voor de aspecten zon en schaduw, sociale veiligheid en windhinder omdat dit aspecten zijn die de kwaliteit van de openbare ruimte beïnvloeden. Daarnaast wordt in deze paragraaf het aspect licht in relatie tot de sportvelden besproken.

Plangebied

Zon en schaduw
Voor de ontwikkeling (woningbouw) is een bezonningsstudie uitgevoerd (zie bijlage 24). De bezonningsstudie is gemaakt voor de bestaande situatie en de nieuwe situatie, zodat een goede vergelijking gemaakt kan worden. Hierbij zijn de volgende dagen van de vier seizoenen gehanteerd, die maatgevend zijn:

  • 21 maart: de dag dat de zon op 'half' staat, namelijk tussen de stand van december en juni in (zomertijd);
  • 20 juni: de dag dat de zon het hoogst staat;
  • 23 september: de dag dat de zon op 'half' staat, namelijk tussen de stand van juni en december in (wintertijd);
  • 22 december: de dag dat de zon het laagst staat.

De bezonningsstudie is voor de tijden 10.00 uur, 12.00 uur, 14.00 uur, 16.00 uur, 18.00 uur en 19.00 uur (behalve voor 22 december, want dan is de zon al onder) uitgevoerd. Hieruit komt het volgende naar voren:

  • grote bouwvlek: in juni (19 uur) en september (18 uur) is er enige schaduwwerking op een klein deel van het perceel van het Wellantcollege voorzien. Gezien het kleine verschil met de bestaande situatie en de tijdstippen, is er geen sprake van onevenredige nadelige schaduwhinder.
  • rijtje woningen achter Amsterdamsestraatweg nummers 999-1025: deze woningen zorgen niet voor schaduwwerking op de percelen/panden van bestaande woningen.
  • 2 woningen aan Amsterdamsestraatweg 1015: in maart (10 uur) zorgt de nieuwbouw voor schaduwwerking op een deel van het zijperceel behorende bij de Amsterdamsestraatweg 1019. Direct achter het pand van de Amsterdamsestraatweg 1021 treedt enige mate (een kleine strook) van schaduwwerking op. Om 12 en 14 uur treedt er ook enige mate van extra schaduwwerking op bij het perceel Amsterdamsestraatweg 1019. Op het perceel Amsterdamsestraatweg 1013 treedt een heel klein stukje extra schaduw op het perceel op om 16 uur. Op 20 juni vindt op het zijperceel van Amsterdamsestraatweg 1019 schaduwwerking plaats om 10 en 12 uur en een heel klein randje om 14 uur. Een deel van het perceel komt bij de Amsterdamsestraatweg 1013 vanaf 18 uur meer in de schaduw te liggen. In september vindt er tussen 10 en 14 uur met name op het zijperceel meer schaduwwerking plaats bij de Amsterdamsestraatweg 1019. Om 18 uur komt er bij Amsterdamsestaatweg 1013 een extra hoekje in de schaduw te liggen. In december ligt het perceel Amsterdamsestraatweg 1019 al grotendeels in de schaduw en door de naastgelegen ontwikkeling zal dit nog iets toenemen. Gezien de jaargetijden, tijdstippen en de mate van extra schaduwwerking (die bij nummer 1019 met name plaatsvindt op het zijperceel) zijn wij van mening dat de nieuwbouw aan de Amsterdamsestraatweg 1015 geen onevenredige nadelige schaduwhinder voor de naastgelegen percelen met zich meebrengt. Hier staat bovendien tegenover dat de bestaande BSO met de nieuwbouw verdwijnt.

Sociale veiligheid
In Zuilense Vecht is sociale veiligheid een belangrijk aandachtspunt. Veel bewoners hebben hiervoor ook aandacht gevraagd. Een intensiever gebruik van het Sportief Park, doorgaande routes, nieuwe bebouwing met zicht op het gebied en aantrekkelijker entrees richting de wijk zorgen voor meer sociale veiligheid. Het openbare karakter van Zuilense Vecht is inherent aan de doelstelling van het gebied van verbinden en ontmoeten. De ruimte binnen de bouwblokken en de sportterreinen rond de verenigingsgebouwen kunnen vanwege de sociale veiligheid, oneigenlijk gebruik en vandalisme wel afsluitbaar zijn. Semi-openbaarheid tussen zonsopgang en zonsondergang is gewenst. Daarnaast speelt verlichting een grote rol. Afwegingen bij het bepalen van de verlichting zijn de sociale veiligheid (in de winter is het al donker als de functies nog in gebruik zijn) en ecologie (voor ecologie is het belangrijk dat er zo min mogelijk verlichting is). In Zuilense Vecht wordt een balans gezocht, bijvoorbeeld door het plaatsen van vleermuisvriendelijke verlichting. Op dit moment wordt de parkeerstrook langs de Burgemeester Norbruislaan nauwelijks gebruikt voor parkeren en is er weinig toezicht. Dat biedt de mogelijkheid voor diverse ongewenste activiteiten zoals drugshandel, illegale straatraces en overnachtingen in de auto. Met de komst van de nieuwbouw zal de parkeerstrook intensiever worden gebruikt en zal er meer sociale controle ontstaan. Daarnaast wordt onderzocht op welke wijze de beheerorganisatie aangepast kan worden, waardoor er beter gestuurd kan worden op de verbetering van de sociale veiligheid.


Verlichting en lichthinder
In het plangebied worden woningen en sportaccommodaties in elkaars nabijheid gerealiseerd. De aan te houden afstand voor een veldsportcomplex met buitenverlichting bedraagt 50 meter. In het plan is echter uitgegaan van 30 meter tussen woningen en sportvelden. Omdat in de stad op meerdere plaatsen sportvelden voorkomen nabij woningen, en sportvelden normale voorzieningen zijn in bebouwd gebied, wordt het in het kader van de stedelijke verdichtingsopgave aanvaardbaar geacht om nieuwe woningen in de nabijheid van sportvelden te realiseren. Met een aan te houden afstand van 30 meter en een zorgvuldig ontwerp van bijvoorbeeld tribunes kan de hinder zo veel mogelijk worden voorkomen.

Windhinder
Het aspect windhinder speelt bij gebouwen die hoger zijn dan 30 meter en is daarom voor deze ontwikkeling niet aan de orde.

Conclusie
De aspecten bezonning, sociale veiligheid, lichthinder en windhinder staan een goede ruimtelijke ordening niet in de weg.

5.15 Toegankelijkheid

Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. We willen dat alle inwoners en bezoekers, met en zonder beperking, alle (openbare) gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.

Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. Het uitgangspunt van het VN-verdrag handicap is 'niets over ons zonder ons'. Samenwerking met de belangenorganisaties voor inwoners met een beperking in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkeling is daarmee noodzakelijk. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen.

Daarnaast moeten gebouwen en woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Met ingang van 1 juli 2021 en 1 januari 2022 trad een aantal wijzigingen van het Bouwbesluit 2012 in werking. Er zijn dan nieuwe toegankelijkheidseisen voor bijvoorbeeld drempels bij hoofdingangen van nieuwe publiek toegankelijke gebouwen en alle toegangen bij nieuwbouwwoningen.

Plangebied
Gebouwen
Iedereen, met of zonder beperking, kan de gebouwen binnen komen, in de gebouwen doen waarvoor ze zijn bestemd en gebruik maken van de buitenruimte zoals een balkon of tuin. Zo kan in een verenigingsgebouw iedereen de kleedkamers, kantine en wc's bereiken. Voor het bouwen of grootschalig verbouwen van gemeentelijke openbare gebouwen geldt de Utrecht Standaard Toegankelijk.

Het is mogelijk dat bestaande bouwwerken bijvoorbeeld van oudsher niet aan de toegankelijkheidsambities voldoen. Bestaande bouwwerken mogen door het verbouwen daarvan in ieder geval niet minder toegankelijk worden. Woningen die in privébezit zijn en door de eigenaar bewoond worden zijn hiervan uitgezonderd.

De nieuwe sportaccommodatie is toegankelijk voor mensen met een beperking, zodat ook zij kunnen sporten en bewegen. De plannen worden daarom in lijn met het Uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' uitgevoerd.

Woningen
Utrecht wil graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen. Wij willen dat iedereen, ook als hij of zij gebruik maakt van een rolstoel, alle nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. Iedereen kan vanaf de openbare weg bij de voordeur komen, een brief in de bus doen, aanbellen, binnengaan, in de woonkamer komen en bij het toilet, gebruik maken van de buitenruimte zoals een balkon of tuin. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er geen trappetjes of opstapjes zijn, binnen of buiten de woning. Dit is een woning die bezoekbaar is. We willen dat mensen in een rolstoel in alle nieuwe of verbouwde nultredenwoningen (woningen waarbij de entree, woonkamer/eetkamer, keuken, badkamer, toilet en ten minste één slaapkamer zonder trap bereikbaar zijn) kunnen wonen. Of het is gemakkelijk om daarvoor te zorgen. De ambitie van Utrecht gaat hiermee verder dan het Bouwbesluit. De woningen worden rolstoel en rollator toegankelijk.

Openbare ruimte 
De openbare ruimte moet zo zijn ingericht dat iedereen, met of zonder beperking zich goed kan verplaatsen. In de Kadernota Kwaliteit Openbare Ruimte staan de uitgangspunten. Het Handboek Openbare Ruimte en de richtlijn Voetpaden voor iedereen kunnen helpen bij de uitwerking. Aandacht is nodig bij hoogte verschillen en het overbruggen daarvan.

De openbare ruimte (waaronder speellocaties en de locatie van ondergrondse containers) wordt ingericht volgens de richtlijnen van toegankelijkheid, zodat de wijk geschikt wordt voor alle doelgroepen.

Conclusie
In de nieuwbouw en bij de aanleg van het sportpark en de openbare ruimte wordt op verschillende manieren rekening gehouden met de toegankelijkheid van minder validen, waardoor niemand wordt uitgesloten en Zuilense Vecht geschikt is voor alle doelgroepen. Plannen moeten voldoen aan het Uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' en de inrichting van de openbare ruimte aan Agenda 22.

5.16 Gezond stedelijk leven

Kader
In paragraaf 2.3.2.2.6 is het gemeentelijke beleid voor een gezond stedelijk leven uiteengezet. In Utrecht streven wij naar gezond stedelijk leven voor iedereen (Nota Volksgezondheid 'Gezondheid voor iedereen').

Een gezonde leefomgeving van Utrechters is zo ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen. Hieronder wordt aangegeven op welke manier hier invulling aan is gegeven.

Plangebied
Bij de ontwikkeling van Zuilense Vecht wordt op verschillende wijzen gestreefd naar een gezonde leefomgeving. Een daling van oppervlakte aan sportvelden is op stedelijke schaal met het oog op de groei van de stad niet gewenst, vanuit de ambities voor een gezonde stad. Met het omzetten van natuurgrasvelden naar kunstgras worden de velden geschikt voor meer bespeelbare uren.

Samengevat gaat het om de volgende maatregelen:

Gezondheidsbeschermende maatregelen:
De nieuwe woningen worden beschermd tegen geluidsoverlast van het wegverkeer van de Burgemeester Norbruislaan (drukke binnenstedelijke weg met meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal). Er wordt zoveel mogelijk afstand genomen van de weg. In de nota Volksgezondheid is het afstandscriterium van 50 meter opgenomen, voor zowel lucht als geluid. Hieraan wordt met dit plan voldaan. De mogelijke geluidsoverlast van het sportpark wordt beperkt doordat elke woning een geluidsluwe zijde heeft. Er is dus altijd een plek in de woning waar het rustiger is. Deze stedenbouwkundige opzet zorgt er ook voor dat het binnenterrein (gelegen aan zuidzijde) rustiger is. Aan deze zijde worden ook geen ventilatoren of andere uitlaat van mechanische installaties geplaatst die de rust kunnen verstoren.

De overige geluidsbronnen zoals industrie van Lage Weide, het spoor en het Amsterdam Rijnkanaal zijn ook van invloed op deze locatie. In de geluidsonderzoeken en het rapport voor externe veiligheid wordt hier verder op in gegaan.

Gezondheidsbevorderende maatregelen:
Dit plan richt zich op verschillende gezondheidsbevorderende maatregelen. In het plan is veel ruimte voor sporten, spelen en bewegen. De route door het sportpark heen zal ervoor zorgen dat meer mensen gebruik gaan maken van het sportpark. Niet alleen georganiseerd maar ook ongeorganiseerd sporten krijgt hier een plek, met de sport en beweeg toestellen als goed voorbeeld, maar ook de route zelf kan gebruikt worden om te wandelen of hard te lopen in een groene en sportieve omgeving. Daarnaast zijn er ook plekken waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en ontspannen en zijn er speelplekken voor kinderen. Tussen de nieuwbouw voor de kleinere kinderen en in het sportpark zelf voor de oudere jeugd.

Er wordt ingezet op gezonde mobiliteit door aan te sluiten op (doorgaande) fiets en wandelroutes, richting de omliggende groenstructuur. Ook wordt het gebruik van de fiets gemakkelijk gemaakt door veel fiets parkeerplekken, die gemakkelijk toegankelijk zijn en bereikbaar op maaiveld niveau. Ook voor de sportverenigingen worden fietsparkeerplekken toegevoegd.

De woningen zijn levensloopbestendig en toegankelijk voor minder validen. In het bouwplan komt ook ruimte voor ander soort initiatieven denk aan een woonzorg initiatief of CPO (collectief particulier opdrachtgeverschap). Daarnaast komt er ruimte voor (maatschappelijke) voorzieningen die bijvoorbeeld bij het woonzorg concept aansluiten. Deze initiatieven kunnen betrokken worden bij de inrichting van de openbare ruimte, zo sluit deze goed aan bij de wensen van de toekomstige bewoners en wordt hiermee eigenaarschap en sociale cohesie versterkt. Kijkend vanuit kansengelijkheid zijn de sociale huur en het woonzorg concept op een rustige plek binnen het plan wenselijk.

De omgeving wordt als prettig ervaren:
Op verschillende plekken in het plan wordt groen toegevoegd. Dit is positief voor de gezondheid van mensen. De groene 'scheg' die hierdoor ontstaat zorgt voor een versterking van de groenstructuur en zorgt ervoor dat het groen van buiten de stad naar binnen wordt gehaald.

In en om het sportpark zijn signalen van onveiligheid en overlast. Het toevoegen van woningen kan zorgen voor meer sociale veiligheid. Doordat er op meer momenten mensen in het gebied aanwezig zijn. Daarnaast wordt de uitstraling van het gebied door de aantrekkelijke architectuur en het vernieuwen van de kantines en velden beter.

Conclusie
Het creëren van een gezonde leefomgeving is een belangrijk uitgangspunt voor de herindeling/ontwikkeling van het sportpark en naastgelegen woningbouw van Zuilense Vecht. De ontwikkeling sluit aan bij het Utrechtse Volksgezondheidsbeleid.

5.17 Circulaire economie

Kader
Utrecht wil in 2050 een circulaire stad zijn. Het Actieprogramma Utrecht Circulair 2020-2023 maakt onderdeel uit van de Omgevingsvisie en is een eerste stap op weg naar 2050. Het actieplan richt zich vooral op de gebouwde omgeving, waarbij de woningbouwopgave van groot belang is voor de circulaire ambitie: bestaande gebouwen worden circulair getransformeerd en nieuwe woningen zijn circulair te bouwen.

De circulaire economie gaat niet alleen om het nuttig gebruik van grondstoffen, componenten en producten die hun levenseinde hebben bereikt. Een belangrijk onderdeel is ook de manier waarop deze producten worden ontworpen, vervaardigd en toegepast met het oog op makkelijk (her)gebruik aan het einde van hun leven. Dit gebeurt met aandacht voor zowel het grondstoffengebruik als de benodigde energie en de milieu impact. Voor circulair bouwen vragen we aandacht voor de volgende punten.

  • 1. Ingaande materialen en ontwerpkeuzes
    De ambities omtrent circulair bouwen richten zich op het verlagen van de milieubelasting van de gebouwen via de MPG indicator. Dit kan door slim te ontwerpen, milieuvriendelijker materialen toe te passen en hergebruikt materiaal te gebruiken. Ook hanteren we de werklijnen uit City Deal circulair en conceptueel bouwen. De city deal bevat drie werklijnen die zich richten op:
    • a. Biobased bouwen.
    • b. Industrieel conceptueel bouwen.
    • c. Circulaire financiële modellen.

Gemeente Utrecht is aangesloten bij het landelijke netwerk Samen Versnellen die Het Nieuwe Normaal ontwikkelt. Ambities in Het Nieuwe Normaal zijn van toepassing op bouwprojecten.

2. Vermijden van afval en efficiënt grondstoffengebruik in de bouwfase
Tijdens de bouwfase is het van belang om afval zoveel mogelijk te vermijden en grondstoffen maximaal te benutten. Afval vermijden kan door maatregelen te treffen tegen overproductie, te grote voorraden, en het voorkomen van defecte en afgewezen producten. De toepassing van prefab bouwen en het benutten van een bouwhub bieden hierbij veel voordelen, waaronder het spaarzaam omgaan met grondstoffen en duurzaam beheer van de bouwplaats, vermindering van de hoeveelheid afval op de bouwplaats, minder overlast op de bouwplaats, en eenvoudige (re)montage van elementen.

3. Aanpasbaarheid in de gebruiksfase
Door zo te ontwerpen dat het gebouw makkelijk aangepast kan worden, wordt de milieubelasting van de aanpassingen verlaagd en de levensduur van het gebouw verlengd. Door in onafhankelijke lagen te bouwen hebben de elementen waaruit een gebouw bestaat een verschillende levensduur. Doordat deze elementen onafhankelijk van elkaar worden gemaakt, kan één laag kan worden “losgemaakt” en vervangen zonder een aangrenzende laag te beschadigen. Door al bij het ontwerp rekening te houden met demontage in de toekomst, kunnen de componenten of het hele gebouw aan het einde worden hergebruikt.

4. Herbruikbaarheid na gebruiksfase
Aan het einde van de gebruiksfase wordt een gebouw normaliter gesloopt. Een circulair gebouw wordt gedemonteerd en de vrijgekomen materialen / constructies komen beschikbaar voor een nieuw bouwproject. Om dit mogelijk te maken is het ten eerste van belang dat het gebouw zo demontabel mogelijk wordt ontworpen. Een ontmantelingsgids die al tijdens het ontwerp wordt gemaakt draagt bij om vrijkomende materialen en componenten zo efficiënt mogelijk te kunnen hergebruiken. Ten tweede moeten de vrijkomende materialen herbruikbaar zijn, dus giftige of anderzijds eenmalig bruikbare materialen moeten vermeden worden. Ten derde is het van belang dat de materialen in het gebouw opgeslagen zijn in een materialenpaspoort. Dat laatste is van belang omdat zonder kennis van de opgeslagen materialen in het gebouw de waarde ervan verloren gaat.

Proces
We schrijven niet exact voor hoe een circulair ontwerp gemaakt moet worden, of hoe circulair gebouwd moet worden. We hebben wel een hoge circulaire ambitie en belonen inzet daarop. De markt wordt uitgedaagd en krijgt de ruimte om zelf te komen met creatieve, innovatie circulaire voorstellen met zo hoog mogelijke ambities. Het doel is om het vroegtijdig bespreken van de duurzaamheidsambities en het in beeld brengen van kansen, (duurzaamheidsvisie) de aanpak van duurzame bouw vast te leggen (duurzaamheidsplan) en het vastleggen hoe tijdens ontwerp en bouw wordt getoetst.   

Plangebied
Voor het herontwikkelen van de sportvelden en de openbare ruimte zal de gemeente met behulp van de Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI)-criteria sturen op circulaire economie. Ook bij de tenders en gronduitgifte voor woningbouw wordt dit een thema.

Conclusie
Bij deze ontwikkeling is aandacht voor een circulaire economie en hier zal nog op gestuurd worden.

5.18 Energie

Kader
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Klimaatneutraliteit houdt in dat er op jaarbasis net zoveel energie in het gebied wordt opgewekt als gebruikt. Dit geldt voor:

  • de gebouwgebonden energievraag;
  • de gebruiksgebonden energievraag en
  • het energiegebruik in de openbare ruimte.

Het is daarbij de ambitie de energievraag zo laag mogelijk te houden en de benodigde energie op te wekken met duurzame energiebronnen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos gebouwd.

Het met de bewoners van Utrecht opgestelde Energieplan en de bestuurlijke duiding hiervan uit 2016 vormen nog de basis van het stedelijk energiebeleid. Daarnaast wordt gewerkt aan een nieuwe energievisie waarin bijgestelde ambities worden vastgelegd.

BENG
Sinds 1 januari 2021 zijn de BENG-eisen (Bijna Energie Neutraal Gebouw) en TOjuli wettelijk verplicht voor alle nieuwbouw die per die datum wordt ontwikkeld en gebouwd. De BENG indicatoren zijn de nieuwe toetsingscriteria om nieuwbouw gebouwen te beoordelen. De indicatoren zijn opgesplitst in drie onderdelen: deze kennen we als de BENG 1, 2 en 3. 

  • BENG 1 gaat over de maximale energiebehoefte (kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar). We willen dat deze zo laag mogelijk is.
  • BENG 2 gaat over het maximale primair fossiel energiegebruik (kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar). BENG 2 is bij voorkeur 0.
  • BENG 3 gaat over het minimale aandeel hernieuwbare energie (procenten). BENG 3 is bij voorkeur 100%.


De ambitie van de gemeente Utrecht is zo snel mogelijk energieneutraal te worden. Dit is te vertalen in een BENG 2 norm van 0 en een BENG 3 norm van 100%. Dat wil zeggen dat voor gebouw gebonden energieverbruik geen fossiele energie wordt toegepast.

Visie op de warmtevoorziening (2017), Transitievisie Warmte (2021) en Regionale Energiestrategie (2021)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Om te kunnen voldoen aan de verplichting uit het Klimaatakkoord dat door de VNG is ondertekend, heeft de gemeente Utrecht in 2021 een tweedelige Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) vastgesteld. 

Deel 1 van de TVW bevat de strategie en visie over hoe de bestaande huizen en gebouwen in Utrecht geleidelijk, buurt-voor-buurt, over kunnen gaan naar nieuwe vormen van verwarmen en koken. Hierin is ook vastgelegd dat de schaarse capaciteit van het hoge temperatuur stadswarmtenet niet voor nieuwbouw ingezet mag worden.
Deel II van de Transitievisie Warmte geeft aan wanneer en in welke buurten we aan de slag gaan met de voorbereidingen om aardgasvrij te worden.
In de RES staat hoe Utrecht en haar regiogemeenten invulling gaan geven aan de landelijke energiedoelstellingen in het Klimaatakkoord voor het verduurzamen van de energiebronnen, hoeveel en waar duurzame elektriciteit (wind en zon) in 2030 wordt opgewekt en welke duurzame warmtebronnen te gebruiken zijn zodat buurten van het aardgas af kunnen.

Utrechts Energie Protocol (UEP)
Utrecht wil dat gebouwen en gebieden die nu in ontwikkeling zijn, zoveel mogelijk bijdragen aan een klimaatneutrale stad. Daarom biedt de Gemeente Utrecht het Utrechts Energie Protocol (UEP) aan als handreiking aan projectontwikkelaars en andere organisaties die starten met een nieuwbouwproject in Utrecht. Het Utrechts Energie Protocol is een stappenplan voor duurzame invulling van de energievoorziening. De volgorde in dit stappenplan is om eerst te kijken naar de mogelijkheden tot energiebesparing en verduurzaming op gebouw- of perceelniveau. Vervolgens naar de duurzame mogelijkheden binnen het plangebied of in de directe omgeving en ten slotte (verder) buiten het plangebied voor mogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie.

Dit betekent dat wij voor nieuwbouw inzetten op hoogwaardige isolatie, optimaal gebruik van het dak (en gevels) voor duurzame energie-opwek, hergebruik van reststromen en het maximaal gebruik van warmte en koude in de directe omgeving. Het uitgangspunt daarbij is om de schaarse hoge temperatuur (HT) warmtebronnen, zoals biomassaverbranding en diepe geothermie, alleen in te zetten voor bestaande bouw en niet voor nieuwbouw. Bestaande bouw is vaak moeilijker te isoleren. Nieuwbouw is goed te isoleren en is daardoor uitermate geschikt voor verwarming op lage temperatuur (LT).

Plangebied
Er is voor de woningen een technisch-economisch ontwerp opgesteld voor een kleinschalig lage temperatuur warmtenet. Hierbij wordt warmte gegenereerd uit oppervlaktewater en opgeslagen in WKO-bronnen. In het plan is voldoende ruimte voor de WKO-bronnen en leidingwerk. Op 16 juni 2022 is het warmteplan voor Zuilense Vecht (zie bijlage 25) vastgesteld door de Utrechtse gemeenteraad.

Verder zullen de woningbouwkavels worden aanbesteed waarbij, met een aansluiting op dit nieuwe warmtenet, wordt gestuurd op een energieprestatie van minimaal energieneutraal (BENG 2= 0 kWh/m2). Bij de aanbesteding van de woningbouwkavels worden de inschrijvers direct goed geïnformeerd over het gebiedsgerichte Warmtesysteem Zuilense Vecht. Dit systeem levert niet alleen warmte en koude aan de gebouwen maar is een integraal systeem dat in de gebouwen een warmtepomp techniek ruimte heeft en vandaaruit een inpandig leidingstelsel naar de woningen brengt, dáár pas de warmte en koude aflevert en de retour warmte en koude terugleidt via het leidingstelsel naar de WKO's. Dit integrale systeem is daarmee eigendom van de gemeente en wordt gerealiseerd, geëxploiteerd en onderhouden door een door de gemeente te selecteren warmtebedrijf dat aanbesteed wordt in de Concessie. De inschrijvers op de bouwkavels zullen dus bij hun inschrijving weten dat de kosten voor ontwerp, financiering, realisatie en onderhoud van het warmtesysteem niet voor hun rekening komen. En wij zullen hen informeren over de éénmalige aansluitkosten per woning die zij moeten betalen voor de aansluiting op het warmtesysteem.

Conclusie
De beoogde warmte- en koudevoorziening maakt optimaal gebruik van de mogelijkheden die het plangebied en de directe omgeving biedt. De beoogde energieprestatie (BENG) komt overeen met het gemeentelijk beleid. De milieuprestatie (MPG) is beter dan in het Bouwbesluit is voorgeschreven en is op basis van ervaringen bij eerdere tenders te verwachten. Hierdoor zal worden bijgedragen aan de gemeentelijke ambities voor energie.

5.19 Conclusie

Uit dit hoofdstuk volgt dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkelingen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Inleiding
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de integrale gebiedsontwikkeling van het plangebied Zuilense Vecht. M.b.t. dit plangebied faciliteert dit bestemmingsplan de ontwikkeling van woningbouw, sportfuncties, maatschappelijke functies, horeca, een pakketpunt en een park, bestaande uit een sportief Lint, de sportvelden en de clubhuizen.

Financiële haalbaarheid
De te ontwikkelen grond is eigendom van de gemeente Utrecht.

Voor de integrale gebiedsontwikkeling van het plangebied Zuilense Vecht is op basis van de beschreven uitgangspunten een grondexploitatie gemaakt. In deze grondexploitatie worden de kosten en opbrengsten geraamd, en wordt het verwachte resultaat van de gebiedsontwikkeling bepaald. De opbrengsten worden gerealiseerd door de verkoop van bouwgrond ten behoeve van woningbouw, maatschappelijke voorzieningen en enkele commerciële voorzieningen. De hoogte van deze opbrengsten is geraamd o.b.v. de Utrechtse grondprijzenbrief.

De kosten worden met name bepaald door de grondverwerving, het bouw- en woonrijp maken van de locatie en de kosten van planontwikkeling. De kosten van grondverwerving zijn geraamd o.b.v. interne grondprijzen en een schadeloosstelling. De gronden worden intern overgedragen vanuit Vastgoedorganisatie Utrecht. De kosten van bouw- en woonrijp maken zijn geraamd door het gemeentelijk ingenieursbureau. De gemeente heeft zelf de kosten van planontwikkeling geraamd.

Om de effecten van rente en inflatie te bepalen, zijn de kosten en opbrengsten gefaseerd in de tijd. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn de doorlooptijd van procedures, beschikbaarheid van gronden en de ingeschatte opname van bouwkavels door de markt.

De gebiedsontwikkeling heeft een financieel tekort, dat door de gemeente wordt gedekt door een bijdrage op basis van de motie Betaalbaar wonen. Daarnaast wordt een subsidie ontvangen voor Binnenstedelijke ontwikkeling van de provincie Utrecht. Dit bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.

De conclusie is dat de kosten van de gebiedsontwikkeling worden gedekt door de opbrengsten van deze gebiedsontwikkeling. Dit bestemmingsplan is daarmee financieel haalbaar.

Economische uitvoerbaarheid
Door de ontwikkeling van deze locatie met woningbouw wordt een (beperkte) bijdrage geleverd aan de behoefte aan binnenstedelijke woningen. De behoefte (zie voorgaande paragrafen) is groot. De afzetbaarheid van de wooneenheden vormt geen belemmering voor de realisatie en voortgang van het project. De realiseerbaarheid van het project binnen de voorgestane planperiode is hiermee voldoende aangetoond. Daarmee is het project economisch uitvoerbaar.

Kostenverhaal
Gemeenten zijn op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Het verhalen van de kosten van de grondexploitatie is verzekerd door verkoop van bouwrijpe grond.

Planschade
Naast de kosten voor het maken van het bestemmingsplan moet een inschatting worden gemaakt van het risico van planschade. De gemeente heeft daarom een planschaderisico-inventarisatie laten opstellen. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de gemeentelijke grondexploitatie voor dit plan en worden dus gedekt uit de opbrengsten van de ontwikkeling.

Exploitatieplan
Het kostenverhaal is via gronduitgifte verzekerd. Daarnaast is er geen noodzaak tot het stellen van eisen aan de fasering dan wel aan de uitvoering. Er zal bij dit bestemmingsplan dan ook géén exploitatieplan worden vastgesteld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor een reactie als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hieronder volgen de reacties van instanties die hebben gereageerd.

6.2.1.1 Gasunie

  • 1. In artikel 10.3.2 ziet de Gasunie graag aangevuld dat er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Reactie:
In artikel 10 lid 10.3 sub 2 van de planregels stond al dat er vooraf advies ingewonnen moet worden bij de leidingbeheerder. Naar aanleiding van de reactie is hieraan toegevoegd dat dit schriftelijk ingewonnen moet worden.

  • 2. In artikel 10.4.2 dient te worden toegevoegd “graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken”.

Reactie:
In artikel 10 lid 10.4 sub 2 onder a zijn "graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken betreffen" toegevoegd.

  • 3. In artikel 10.4.3. graag het woordje onevenredig schrappen. Het huidige artikel biedt een beoordelingsvrijheid (zie hiervoor ook ABRvS, 20 juni 2012, zaaknummer 201200554/1/R4, r.o. 2.5.3) die niet door artikel 14 derde lid Bevb wordt geboden. Hierin is bepaald dat de veiligheid van de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet mag worden geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten. Verder graag aanvullen dat er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Reactie:
In lijn met de reactie is het woord 'onevenredig' in artikel 10 lid 10.4 sub 3 van de planregels geschrapt en daarnaast is aan artikel 10 lid 10.4 sub 3 van de planregels het woordje 'schriftelijk' toegevoegd.

  • 4. In dit plan valt de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' samen met enkele andere bestemmingen. Op basis van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie de uitspraak van 19 februari 2014, zaaknummer 20134186/1/R4, r.o. 4.5 en 4.6) dient een onderlinge rangorde te worden aangegeven. Dit is nu niet het geval. Gezien de veiligheidsaspecten die gelden om een veilige ligging van de gastransportleiding te waarborgen, verzoeken wij u om een bepaling op te nemen, zodat de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' bij het samenvallen met andere bestemmingen voorrang krijgt.

Reactie:
In artikel 10 lid 10.1 is 'mede bestemd' vervangen voor 'primair bestemd', waardoor de onderlinge rangorde tussen de bestemmingen wordt aangegeven.

Conclusie
Aan het voorontwerpplan zijn voorgaande wijzigingen doorgevoerd, waarmee het plan in lijn met de reactie van de Gasunie is gebracht.

6.2.1.2 HDSR

  • 1. Het HDSR wil graag dat in paragraaf 5.11 van de toelichting wordt aangegeven welk deel van de totale watercompensatie (15.201 m2) plaats zal vinden binnen de gemeente Utrecht. Daarnaast verwijst het HDSR naar het vervolgproces: opstellen inrichtingsplan en aanvragen watervergunning. Hierbij wil het waterschap graag actief betrokken blijven en in dit vervolgproces denkt het waterschap graag mee. Ter inspiratie wordt verwezen naar de website www.klimaatklaar.nl.

Reactie:
Paragraaf 5.11 hebben wij aangevuld met dat er binnen de gemeente Utrecht 2.535 m2 en binnen de gemeente Stichtse Vecht 12.666 m2 aan watercompensatie plaatsvindt. Daarnaast maken wij in het vervolgproces ook graag gebruik van de kennis van het HDSR.

Conclusie
In lijn met de reactie van het HDSR is in paragraaf 5.11 toegevoegd hoeveel van de totale watercompensatie binnen de gemeente Utrecht zal plaatsvinden.

6.2.1.3 Rijkswaterstaat

  • 1. Het plangebied is gelegen parallel langs het Amsterdam-Rijnkanaal. Wellicht ten overvloede wil Rijkswaterstaat er op wijzen dat als zich ontwikkelingen voordoen binnen 30 meter uit het Amsterdam-Rijnkanaal, deze ontwikkelingen vallen binnen de beheergrens voor het waterstaatkundig beheer van het Amsterdam-Rijnkanaal. In dergelijke gevallen geldt dat er een vergunning in het kader van de Waterwet verleend moet worden door de waterbeheerder, in dit geval Rijkswaterstaat.

Reactie:
Aangezien Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat dit deel van het Amsterdam Rijnkanaal geen formele status als waterkering heeft, is de bestemming van de vrijwaringszone gewijzigd van 'Waterstaat-Waterkering' in 'Waterstaat-Waterstaatkundige functie'. De percelen die binnen 30 meter van het Amsterdam Rijnkanaal zijn gelegen, zijn voorzien van de bestemming 'Waterstaat-Waterstaatkundige functie'. Dit betekent dat deze gronden primair bestemd zijn voor de bescherming en het beheer van de watergang, naast de andere hieraan gegeven bestemmingen. Binnen de bestemming 'Waterstaat-Waterstaatkundige functie' zijn alleen in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een maximale bouwhoogte van 2 meter. Voor andere gebouwen of bouwwerken is een omgevingsvergunning nodig, waarbij vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende watergang (in dit geval bij Rijkswaterstaat). Hiermee wordt de watergang planologisch voldoende beschermd.

  • 2. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt ook verwezen naar het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro). In het Barro wordt (artikelen 2.1.2 en 2.1.3) een vrijwaringszone langs rijksvaarwegen benoemd. De buitenste begrenzing van deze vrijwaringszone ligt in het geval van het Amsterdam-Rijnkanaal op 25 meter uit de oever. Binnen deze vrijwaringszone moet bij een wijziging van bestemmingen rekening gehouden worden met het voorkomen van belemmeringen voor: scheepvaart, toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten en uitvoeren van beheer en onderhoud van de vaarweg. Voor zover Rijkswaterstaat op basis van de pdf van de verbeelding kan constateren, lijkt het plangebied net buiten deze vrijwaringszone te vallen. Mocht blijken dat het plangebied desondanks toch binnen deze vrijwaringszone valt, dan wil Rijkswaterstaat ons verzoeken rekening te houden met de bepalingen uit het Barro ten aanzien van deze vrijwaringszone. Ondanks dat het plangebied buiten de vrijwaringszone lijkt te vallen, wil Rijkswaterstaat ons vragen bij de ontwikkelingen in het plangebied rekening te houden met het voorkomen van hinder voor de scheepvaart (voorkomen hinder radar bij bebouwing, voorkomen lichthinder van bijvoorbeeld straatverlichting, verlichting sportvelden etc.).

Reactie:
Delen van enkele bestemmingen liggen binnen de 25 meter afstand uit de oever van het Rijkswaterstaat. Binnen deze afstand vinden echter geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Zoals hierboven onder reactie 1 is aangegeven zijn de percelen die binnen 30 meter van het Amsterdam Rijnkanaal gelegen zijn voorzien van de bestemming 'Waterstaat-Waterstaatkundige functie'. Binnen deze bestemming. Voor andere gebouwen of bouwwerken is een omgevingsvergunning nodig, waarover vooraf advies ingewonnen moet worden bij Rijkswaterstaat als beheerder van de waterkering. Hierdoor wordt naar onze mening voldoende rekening gehouden met de vrijwaringszone en het voorkomen van hinder voor de scheepvaart.

  • 3. Ten aanzien van het onderwerp externe veiligheid is het verzoek van Rijkswaterstaat het advies van de Veiligheidsregio Utrecht nog in te voegen in het bestemmingsplan.

Reactie:
Het advies dat de VRU in het kader van het vooroverleg heeft gegeven is ingevoegd als bijlage 26 van de toelichting.

  • 4. In het kader van U Ned zijn er zogeheten gebiedsonderzoeken uitgevoerd voor o.a. Leidsche Rijn centrum, Lage Weide, Zuilen en Overvecht. Uit deze gebiedsonderzoeken komt o.a. de wens naar voren voor een HOV- en fietsverbinding tussen Zuilen en Lage Weide. Deze verbinding zou door het plangebied van dit bestemmingsplan kunnen lopen. Op basis van voorliggend bestemmingsplan is het Rijkswaterstaat niet duidelijk in hoeverre er interactie is tussen het niveau van U Ned en dit bestemmingsplan. Daarom de vraag in hoeverre er binnen dit bestemmingsplan rekening wordt gehouden met een dergelijke ontwikkeling.

Reactie:
In het kader van U-Ned wordt de mogelijkheid open gehouden om vanaf Lage Weide een verbinding voor langzaam verkeer aan te leggen. Deze zal in het plangebied landen ter hoogte van sportpark Zuilen, in het plangebied van de gemeente Utrecht, direct naast de Zuilenselaan. Een toekomstige verbinding kan aangesloten worden op dit laantje en daarmee aangesloten worden op de nieuw te realiseren verbindingen in het plan Zuilense Vecht. Met de bestemmingsplannen voor Zuilense Vecht wordt rekening gehouden met de ruimtevraag van de mogelijke toekomstige fietsverbinding met zogenoemde 'fietswokkel'. Om die reden wordt op het sportpark Zuilen het voetbalveld direct aan de Amsterdamsestraatweg nu niet omgezet naar een kunstgrasveld.

Conclusie
Het voorontwerpbestemmingsplan is in lijn met de aandachtspunten van Rijkswaterstaat opgesteld.

6.2.1.4 VRU

  • 1. De VRU adviseert ons om de zorginstelling of zorgwoningen buiten de 100% letaliteitszone van het Amsterdam Rijnkanaal en de buisleiding te plaatsen.

Reactie:
De zorginstelling en zorgwoningen worden mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'Gemengd'. Deze bevindt zich ruim buiten de 1% letaliteitszone van het Amsterdam Rijnkanaal. Daarnaast worden de zorginstelling en zorgwoningen buiten de 100% letaliteitszone van de buisleiding mogelijk gemaakt (zie hiervoor ook onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0065.png"

  • 2. De VRU adviseert om de genoemde scenario's en de handelingsperspectieven op te nemen in het bedrijfsnoodplan van de zorginstelling. Of anders van de overkoepelende zorginstelling welke de zorg gaat aanbieden in de zorgwoningen.

Reactie:
Op dit moment is nog niet duidelijk of er een zorginstelling en/of zorgwoningen worden gerealiseerd in het zogenaamde initiatievenblok, waardoor wij de scenario's en handelingsperspectieven nog niet door kunnen geven. Wel maakt het advies van de VRU onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Bovendien zal er bij de aanvraag om omgevingsvergunning nog getoetst worden aan o.a. brandveiligheid.

  • 3. De VRU adviseert om voldoende vluchtmogelijkheden te realiseren zodat men altijd van een risicobron af kan vluchten en om bij de toepassing van een mechanisch ventilatiesysteem, deze per woning afsluitbaar te maken.

Reactie:
Dit advies zal in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning worden getoetst. Het is goed dat de VRU hier al in een vroeg moment in het proces aandacht voor vraagt, zodat hier rekening mee gehouden kan worden.

  • 4. De VRU vraagt om het concept stedenbouwkundig plan aan te leveren bij de VRU ter beoordeling van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening.

Reactie:
Gelijktijdig met het bestemmingsplan werken de gemeente Utrecht en de gemeente Stichtse Vecht aan het Stedenbouwkundig Plan (SP) voor de woonvelden en het Voorlopig Ontwerp Inrichtingsplan (VOIP) voor het sportieve lint en de sportparken. Bij het opstellen van het SP en het VOIP is al vooroverleg gevoerd met het VRU. Naar aanleiding van de reactie zijn het SP en het VOIP nogmaals naar de VRU gestuurd.

Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan de legaliteitseisen waar de VRU aandacht voor vraagt. De aspecten over vluchtmogelijkheden en brandveiligheid worden in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning nader getoetst.

Hoofdstuk 7 Juridische plantoelichting

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Opbouw regels

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
  • eventueel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, ter bescherming van het in stand houden en onderhoud van een waterkering en aardgastransportleiding.
7.2.1 Het gebruik van het woord of

Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.

7.3 Artikelsgewijze toelichting

Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.

Artikel 2 Wijze van meten
De regels in dit artikel maken duidelijk hoe de gemeente gaat meten, als er in een regel een bepaalde maat, zoals een bouwhoogte, staat.

De verplichte "Anti-dubbeltelregel" uit het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 2, lid 2.5, opgenomen. Deze regel voorkomt dat steeds vanuit de feitelijke situatie van het heden wordt gemeten. Als een bewoner bijvoorbeeld 60% van zijn tuin mag volbouwen en dat ook heeft gedaan, ontstaat een nieuwe tuin. Deze regel verhindert dat de bewoner nu ook weer 60% van de nieuwe, kleinere tuin mag volbouwen.

Artikel 3 Geluidzone - industrie
Wanneer op een industrieterrein conform het bestemmingsplan bedrijven worden toegelaten die veel lawaai kunnen voortbrengen, moet er vanuit de Wet geluidhinder rond dit terrein een geluidszone worden vastgesteld. Deze categorie van bedrijven (de zogeheten 'grote lawaaimakers') staan beschreven in bijlage 1, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht. De bedrijven op het gezoneerde industrieterrein Lage Weide moeten gezamenlijk voldoen aan de grenswaarden voor geluid. Grote lawaaimakers zijn bijvoorbeeld betonfabrieken, motorcrossterreinen en energiecentrales. Een groot deel van industrieterrein Lage Weide is gezoneerd in de zin van de Wet geluidhinder. Rond het industrieterrein Lage Weide is een 'geluidzone-industrielawaai' vastgesteld. Op grond van de Wet geluidhinder behoort tot deze geluidszone het gebied tussen het industrieterrein en de buitengrens van de geluidszone industrielawaai. Het industrieterrein maakt dus zelf geen deel uit van de geluidzone. Buiten de geluidzone mag de geluidbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A). Voor het industrieterrein en de daarop aanwezige woningen gelden geen geluidsnormen. Op de verbeelding is de geluidzone, voor zover deze binnen het plangebied valt, weergegeven met de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'. Binnen de geluidzone zijn woonbestemmingen en andere geluidgevoelige bestemmingen alleen toegestaan als de geluidbelasting op de gevels voldoet aan de wettelijke grenswaarden (voorkeursgrenswaarde is 50 dB(A)) of het maximaal toelaatbare geluidsniveau.

Artikel 4 Gemengd
Het zogenaamde 'initiatievenblok' heeft de bestemming 'Gemengd' gekregen. Binnen dit blok mag gewoond worden. Ook is er binnen deze bestemming één woon-werk woning onder voorwaarden toegestaan. Daarnaast zijn een zorginstelling en zorgwoningen toegestaan. Hierdoor zijn op deze locatie verschillende woon- en zorgconcepten mogelijk. Van belang hierbij is dat het aantal wooneenheden van 60 niet overschreden wordt. Bij de bepaling hiervan wordt één zorgwoning gezien als één wooneenheid, een (onzelfstandige) kamer van een zorginstelling wordt geteld als één wooneenheid en één woning als één zelfstandige wooneenheid. Bij het wonen mag onder voorwaarden een bedrijf-aan-huis of een bed-and-breakfast als ondergeschikte functie uitgeoefend worden. Dit is geregeld in artikel 19 lid 19.4 en 19.5. Hiervoor verwijzen wij naar de bijbehorende toelichting in hoofdstuk 8. Aan de kant van de Burgemeester Norbruislaan mag de begane grond of beletage ook gebruikt worden voor de functies sport en/of maatschappelijke voorzieningen (met uitzondering van een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang en onderwijsfunctie) en/of dienstverlening in de vorm van een pakketpunt. Hierbij is van belang dat er in totaal niet meer dan 750 m2 aan sportvoorzieningen, niet meer dan 1.500 m2 aan maatschappelijke voorzieningen en niet meer dan 50 m2 voor een pakketpunt gerealiseerd mogen worden binnen de bestemmingen 'Gemengd' en 'Wonen'. Het 'initiatievenblok' mag voorzien worden van een halfverdiepte of eenlaagse ondergrondse parkeervoorziening. Binnen deze bestemming mogen binnen het bouwvlak transformtorruimtes en warmteverdeelstations komen (of in de halfverdiepte of ondergronds parkeervoorziening). Een andere voorwaarde is dat deze meeontworpen zijn in de bebouwing. De transformatorruimtes en warmteverdeelstations mogen ook voorzien in de behoefte van de sportvoorzieningen. Via een omgevingsvergunning (binneplanse afwijking) kunnen er plaatselijke verhogen voor bijvoorbeeld installaties worden toegestaan tot maximaal 3 meter extra, mits de plaatselijke verhogingen inpandig worden opgelost of goed omkaders worden meeontworpen in het gevelbeeld. Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.


Artikel 5 Groen
De route waar de langzaamverkeersverbinding de 'Strip', voor sportief en recreatief gebruik, wordt aangelegd heeft de bestemming 'Groen'. Ook de plekken waar de speel- en buitensportvoorzieningen kunnen komen vallen binnen de bestemming 'Groen'. Andere soorten groenvoorzieningen, waaronder de plekken die van ecologische waarden zijn en de veldjes, vallen ook binnen deze bestemming. Binnen de bestemming 'Groen' is daarnaast waterbeheer, waterberging en water toegestaan. De kleinere watergangen zijn dan ook niet apart bestemd. Daarnaast mogen er binnen deze bestemming voet- en fietspaden worden gerealiseerd.

Binnen de bestemming 'Groen' is de aanduiding 'specifieke vorm van horeca-1' opgenomen. Binnen het gebied van deze aanduiding is één horecavestiging in de categorie D2 van de Lijst van Horeca-activiteiten inclusief een horecaterras toegestaan. Zie hiervoor ook de toelichting op de indeling in de Lijst van Horeca-activiteiten. Aan het horecagebouw zijn een maximale bouwhoogte en oppervlakte verbonden. Binnen deze aanduiding mag ook een wat grotere speeltuin worden gerealiseerd, die mag bestaan ook speelelementen met een hogere maximele bouwhoogte dan die op andere plekken binnen het plangebied worden toegestaan. Onder voorwaarden is het toegestaan om de bestaande keet die staat in het groen bij het Theo van Thijssenplein te verplaatsen. Deze keet wordt gebruikt voor de opslag van spelmateriaal. Om het essentieel foerageergebied van de gewone dwergvleermuis te beschermen heeft de watergang met aansluitende bomenrijen aan de oostkant van het plangebied de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 3' gekregen. Binnen deze aanduiding mogen alleen de omgevingsvergunningplichtige bomen gekapt worden zoals weergegeven op afbeelding 2 van bijlage 3. Van deze regel kan eventueel met een omgevingsvergunning worden afgeweken wanneer de kap niet leidt tot nadelige effecten voor het essentieel foerageergebied. Hierbij is van belang dat deze regels aanvullend zijn op de regels van artikel 27. Om het essentieel foerageergebied van de gewone dwergvleermuis te beschermen zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 3' ook specifieke regels opgenomen over doorsteken door het essentieel foerageergebied. Er mogen alleen op specifieke locaties en onder specifieke voorwaarden nieuwe doorsteken gerealiseerd worden. De nieuwe doorsteken mogen bijvoorbeeld alleen verlicht worden met vleermuisvriendelijke verlichting, waarbij het type verlichting, de locaties van de verlichting en de afscherming van de verlichting in afstemming met een ecoloog van de gemeente Utrecht plaats moet vinden. Voor de nieuwe doorsteken is een omgevingsvergunning voor de activiteit 'afwijken van de bestemming' nodig.

Artikel 6 Leiding - Gas
De hoge druk gastransportleiding, inclusief de beperkingenzone, heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' gekregen. Binnen deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen ten dienste van de bestemming 'Leiding-Gas' worden gebouwd. Bouwen ten dienste van één van de andere bestemmingen kan alleen wanneer hiervoor een omgevingsvergunning wordt verleend. Bij de beoordeling zal de veiligheid tot de gasleiding worden beoordeeld. Kwetsbare objecten worden daarnaast niet toegelaten. In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning wordt om een advies van de beheerder van de leiding gevraagd. Daarnaast is voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of voor werkzaamheden (zoals het kappen van bomen en het dempen van sloten) een omgevingsvergunning nodig. Dit artikel gaat voor op artikel 25 en dit blijkt uit artikel 13 lid 13.1.

Artikel 7 Sport
Binnen de bestemming 'Sport' mogen allerlei sporten worden uitgeoefend. Daarnaast is additionele horeca (een kantine) behorende bij de hoofdactiviteit 'Sport' mogelijk, mits aan bijbehorende voorwaarden wordt voldaan om de ondergeschiktheid van de additonele horeca ten opzichte van de hoofdfunctie te waarborgen (zie hiervoor artikel 22 en paragraaf 8.3.6).

Buurtactiviteiten zijn binnen de bestemming 'Sport' ook toegestaan met als doel om de bezettingsgraad van sportaccomodaties te verhogen en ruimte te bieden aan initiatieven uit de samenleving, zoals activiteiten van bewonersorganisaties, ouderen- en jongerenwerk, muziekles, kaartclubs en scouting. Buitenschoolse opvang is mogelijk in het nieuwe verenigingsgebouw en in sporthal Zuilen. In sporthal Zuilen is daarnaast onderwijs, met uitzondering van een basisschool en middelbare school, mogelijk. Hierdoor kan bijvoorbeeld de MBO Sportopleiding hier gevestigd worden.

Er mag één nieuw verenigingsgebouw worden gebouwd van maximaal twee bouwlagen hoog (met een maximale bouwhoogte van 10 meter). Het bouwvlak mag voor maximaal 85% worden bebouwd. Een tribune mag onderdeel uitmaken van het ontwerp. De eerste bouwlaag mag daarnaast (deels) voorzien worden van een dakterras. Buiten het bouwvlak mag één tribune en mogen meerdere dug outs worden geplaatst.

Binnen de bestemming 'Sport' worden zoekgebieden met de aanduiding 'specifieke vorm van sport-2' weergegeven. Binnen de zoekgebieden mag één technische ruimte voor het warmtenet worden gebouwd. Aan dit gebouw is een maximale bouwhoogte en maximale oppervlakte gekoppeld.

Lichtmasten van maximaal 15 meter zijn toegestaan op de velden die niet direct langs het essentieel foerageergebied gelegen zijn. Een uitzondering hierop vormt het hoofdveld dat met de korte kant aan het essentieel foerageergebied gelegen is. Hier zijn lichtmasten van maximaal 15 meter toegestaan, mits er op de twee lichtmasten die het dichtst op het essentieel foerageergebied staan scherm-kappen worden geplaats ter voorkoming van lichtverstrooiing.

Om het essentieel foerageergebied van de gewone dwergvleermuis te beschermen heeft de watergang met aansluitende bomenrijen aan de oostkant van het plangebied de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 3' gekregen. Binnen deze aanduiding mogen alleen de omgevingsvergunningplichtige bomen gekapt worden zoals weergegeven op afbeelding 2 van bijlage 3. Van deze regel kan eventueel met een omgevingsvergunning worden afgeweken wanneer de kap niet leidt tot nadelige effecten voor het essentieel foerageergebied. Hierbij is van belang dat deze regels aanvullend zijn op de regels van artikel 27. Om het essentieel foerageergebied van de gewone dwergvleermuis te beschermen zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 3' ook specifieke regels opgenomen over doorsteken door het essentieel foerageergebied. Er mogen alleen op specifieke locaties en onder specifieke voorwaarden nieuwe doorsteken gerealiseerd worden. De nieuwe doorsteken mogen bijvoorbeeld alleen verlicht worden met vleermuisvriendelijke verlichting, waarbij het type verlichting, de locaties van de verlichting en de afscherming van de verlichting in afstemming met een ecoloog van de gemeente Utrecht plaats moet vinden. Voor de nieuwe doorsteken is een omgevingsvergunning voor de activiteit 'afwijken van de bestemming' nodig.

Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
De meeste wegen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied'. Dit zijn de wegen met hoofdzakelijk een functie voor het bestemmingsverkeer. Ook de pleinen, de bermen van wegen en het snippergroen maken hier deel van uit. Het parkeerterrein bij Sporthal Zuilen heeft ook deze bestemming gekregen. Er zijn kleine gebouwtjes toegestaan bijvoorbeeld voor het realiseren van fietsenstallingen.

Om het essentieel foerageergebied van de gewone dwergvleermuis te beschermen heeft de watergang met aansluitende bomenrijen aan de oostkant van het plangebied de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 3' gekregen. Binnen deze aanduiding mogen alleen de omgevingsvergunningplichtige bomen gekapt worden zoals weergegeven op afbeelding 2 van bijlage 3. Van deze regel kan eventueel met een omgevingsvergunning worden afgeweken wanneer de kap niet leidt tot nadelige effecten voor het essentieel foerageergebied. Hierbij is van belang dat deze regels aanvullend zijn op de regels van artikel 27. Om het essentieel foerageergebied van de gewone dwergvleermuis te beschermen zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 3' ook specifieke regels opgenomen over doorsteken door het essentieel foerageergebied. Er mag alleen ter hoogte van de grote bouwvlek en het initiatievenblok en onder specifieke voorwaarden een nieuwe doorsteek gerealiseerd worden. Van belang is dat de bestaande doorsteek 1 versmald wordt en voorzien wordt van vleermuisvriendelijke verlichting (of onverlicht wordt). De nieuwe doorsteek mag bijvoorbeeld alleen verlicht worden met vleermuisvriendelijke verlichting, waarbij het type verlichting, de locaties van de verlichting en de afscherming van de verlichting in afstemming met een ecoloog van de gemeente Utrecht plaats moet vinden. Deze mag ook voor gemotoriseerd verkeer worden gebruikt. Voor de nieuwe doorsteek is een omgevingsvergunning (binnenplanse afwijking) nodig.

Artikel 9 Water
Water is in het plangebied een structurerend element. De grotere watergangen zijn in de bestemming 'Water' opgenomen. Bij de bestemmingsomschrijvingen van Groen, Verkeer - Verblijfsgebied, Sport, Wonen, Wonen-1 en Gemengd is water(berging) ook toegestaan.

Om het essentieel foerageergebied van de gewone dwergvleermuis te beschermen heeft de watergang met aansluitende bomenrijen aan de oostkant van het plangebied de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 3' gekregen. Binnen deze aanduiding mogen alleen de omgevingsvergunningplichtige bomen gekapt worden zoals weergegeven op afbeelding 2 van bijlage 3. Van deze regel kan eventueel met een omgevingsvergunning worden afgeweken wanneer de kap niet leidt tot nadelige effecten voor het essentieel foerageergebied. Hierbij is van belang dat deze regels aanvullend zijn op de regels van artikel 27. Een doorsteek over de bestemming Water is toegestaan bij de aanduiding 'specifieke vorm van groen -3' wanneer het voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld binnen de bestemming Groen, Sport en Verkeer-Verblijfsgebied met de aanduiding 'specifieke vorm van groen -3'.

Artikel 10 Waterstaat - Waterstaatkundige functie
De vrijwaringszone van het Amsterdam-Rijnkanaal heeft de bestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie gekregen, ter bescherming van deze watergang.

Hierbij merken wij op dat er voor eventuele nieuwe ontwikkelingen binnen deze zone ook een vergunning in het kader van de Waterwet nodig is.

Artikel 11 Wonen
Binnen deze bestemming vallen de bouwblokken achter de Amsterdamsestraatweg en een deel van de grote bouwvlek (met uitzondering van het initiatievenblok). Naast reguliere woningen mogen ter plaatse van de aanduiding 'woon-werk woningen' maximaal 8 woon-werk woningen gerealiseerd worden. De woon-werk woningen moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Daarnaast zijn op de begane grond of beletage, indien aangegeven, andere functies mogelijk. Het maximale aantal woningen (dit aantal is inclusief woon-werk woningen) is vastgesteld op 209 bij het deel dat onderdeel uitmaakt van de grote bouwvlek (met uitzondering van het initiatievenblok met de bestemming Gemengd). Deze woningen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is een halfverdiepte of eenlaagse ondergrondse parkeervoorziening mogelijk bij de grote bouwvlek. Bij de woningen achter de Amsterdamsestraatweg vindt parkeren plaats op maaiveldniveau. Binnen de bouwvlakken achter de Amsterdamsestraatweg mogen in totaal maximaal 19 woningen worden gebouwd. Onder voorwaarden zijn erkers toegestaan bij de voorgevels van de woningen.
Bij het wonen mag onder voorwaarden een bedrijf-aan-huis of een bed-and-breakfast als ondergeschikte functie uitgeoefend worden. Dit is geregeld in artikel 19 lid 19.4 en 19.5. Hiervoor verwijzen wij naar de bijbehorende toelichting in hoofdstuk 8.

Een deel van de begane grond of beletage mag bij het grote bouwblok ook gebruikt worden voor de functies dienstverlening (in de vorm van een pakketpunt), sport en/of maatschappelijke voorzieningen (met uitzondering van een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang en onderwijsfunctie). Hierbij is van belang dat er in totaal niet meer dan 750 m2 aan sportvoorzieningen en niet meer dan 1.500 m2 aan maatschappelijke voorzieningen gerealiseerd mogen worden binnen de bestemmingen 'Gemengd' en 'Wonen'.

Onder voorwaarden is het mogelijk om via een omgevingsvergunning (binnenplanse afwijking) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' het bouwvlak met een maximale diepte van 12 meter met 9 meter te verlengen, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Over een aantal voorwaarden wordt hieronder een nadere uitleg gegeven. Het huidige bouwvlak moet qua gebouwdiepte- en bouwhoogte hoofdzakelijk (uitzonderingen hierop staan in de planregel genoemd) benut zijn om aanspraak te kunnen maken op een verlenging van het bouwvlak. Het doel is namelijk dat er een doorlopende gevelwand van 4-5 bouwlagen wordt gebouwd aan de straatzijde. Het is dus bijvoorbeeld niet de bedoeling dat er binnen het bouwvlak een gebouw van maar 3 bouwlagen wordt gebouwd en dat daarnaast buiten het bouwvlak een uitbreiding van 9 meter ontstaat van 3 bouwlagen hoog. Hierbij is ook van belang dat de eventuele uitbreiding dus altijd een toevoeging moet zijn aan een hoofdgebouw binnen het bouwvlak. De toevoeging kan dus nooit een losstaand zelfstandig gebouw zijn.

Maximaal 65% van de oppervlakte van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' maal de maximale bouwhoogte van 18 meter mag extra bebouwd worden per bouwvlak. Dit betekent dus dat er niet overal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' 9 meter diep keer 18 meter hoog bijgebouwd kan worden. Zie hiervoor ook onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0066.png"

Een nadere uitwerking van voorbeelden van een uitbreiding van het bouwvolume van maximaal 65% buiten het bestaande bouwvlak

Via een omgevingsvergunning (binnenplanse afwijking) kunnen er aan de binnenzijdes van de bouwblokken balkons worden toegestaan (deze mogen dieper zijn dan 1,5 meter waarvoor ook een algemene afwijkingsmogelijkheid bestaat). Wanneer een omgevingsvergunning is verleend, waarmee het hoofdgebouw buiten het bouwvlak is vergroot, dan kan een omgevingsvergunning verleend worden voor het uitsteken van balkons buiten de vergunde achtergevel. Via een omgevingsvergunning (binneplanse afwijking) kunnen er plaatselijke verhogen voor bijvoorbeeld installaties worden toegestaan tot maximaal 3 meter extra, mits de plaatselijke verhogingen inpandig worden opgelost of goed omkaders worden meeontworpen in het gevelbeeld.

Binnen de bestemming 'Wonen' komt de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1' twee keer voor. Ter plaatse van beide aanduidingen moet een collectieve tuin van minimaal 1.000 m2 per aanduiding worden gerealiseerd. Binnen de collectieve tuinen mogen geen parkeervoorzieningen worden aangelegd, aangezien parkeren binnen deze bestemming alleen is toegestaan ter plaatse van de functieaanduidingen voor parkeren.

Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.

Artikel 12 Wonen - 1
Het adres Amsterdamsestraatweg 1015, waar maximaal twee woningen mogen komen, heeft de bestemming 'Wonen - 1' gekregen. Bij deze woningen zijn onder voorwaarden erkers toegestaan. Bij het wonen mag onder voorwaarden een bedrijf-aan-huis of een bed-and-breakfast als ondergeschikte functie uitgeoefend worden. Dit is geregeld in artikel 19 lid 19.4 en 19.5. Hiervoor verwijzen wij naar de bijbehorende toelichting in hoofdstuk 8. Binnen de bestemming 'Wonen-1' is parkeren niet toegestaan. Autoparkeren ten behoeve van deze bestemming zal plaatsvinden binnen de achtergelegen bestemming 'Wonen'.

Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.

7.4 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.

Hoofdstuk 8 Juridische toelichting van de algemene regels

8.1 Algemene inleiding hoofdstukken 3 tot en met 7

8.1.1 Bijzondere en algemene regels

In bestemmingsplannen zijn twee soorten regels te vinden: bijzondere regels die alleen gelden voor locaties waar een bepaalde bestemming of functie geldt en algemene regels die voor alle bestemmingen of functies gelden. De bijzondere regels staan in hoofdstuk 2 van de regels van dit plan. De algemene regels staan, de begrippen en meetregels in hoofdstuk 1 buiten beschouwing gelaten, in vijf hoofdstukken: de hoofstukken 3 tot en met 7. In dit hoofdstuk noemen we de regels van die hoofdstukken 'de algemene regels'.

De algemene regels over activiteiten staan in:

  • hoofdstuk 3 Bouwen en slopen;
  • hoofdstuk 4 Gebouwen en locaties gebruiken;
  • hoofdstuk 5 Grondwerk; en
  • hoofdstuk 6 Beheer van natuur, flora en fauna.

De algemene regels met het overgangsrecht zijn in hoofdstuk 7 te vinden.

8.1.2 Voortuitlopen op de Omgevingswet, uniformering van regels

De Eerste en Tweede Kamer hebben in 2016 de Omgevingswet aangenomen en sindsdien hebben zij daarin ook nog veel wijzigingen aangebracht. De wet gaat straks, onder meer, de Wet ruimtelijke ordening vervangen. De Omgevingswet is nog niet in werking getreden, maar dat zal waarschijnlijk wel op 1 januari 2024 gebeuren. De Omgevingswet brengt veel veranderingen met zich mee. Een belangrijke verandering voor de gemeente is dat de gemeente dan alle bestemmingsplannen moet overbrengen naar één omgevingsplan.

In 2022 en 2023 gaat de gemeente in stappen toewerken naar de nieuwe wet en naar het omgevingsplan. Een van de stappen is dat de gemeente ervoor zorgt dat alle algemene regels van alle bestemmingsplannen hetzelfde zijn. In januari 2022 is daarom het ontwerpbestemmingsplan Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht ter inzage gelegd. De afkorting Chw staat voor: Crisis- en herstelwet, een wet die afwijkingen toestaat van de verplichte standaarden voor bestemmingsplannen en die toestaat dat er regels worden gesteld over onderwerpen die in een gewoon bestemmingsplan niet voorkomen, zoals regels over het kappen van bomen. De algemene regels in dat bestemmingsplan gelden voor de hele gemeente, met uitzondering van gebieden waar een beheersverordening geldt.

In dit plan zijn de algemene regels van het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht overgenomen. Zo zorgen we dat de uniformiteit van de regels gehandhaafd blijft.

Meer informatie over hoe gemeente toewerkt naar de Omgevingswet en het omgevingsplan is te vinden in hoofdstuk 1 van de toelichting van het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht.

8.1.3 Nieuwe termen in de algemene regels

De Omgevingswet gebruikt nieuwe termen. Een 'bestemming' wordt in die wet 'functie' genoemd en 'gebruik' is straks een 'activiteit'. Om te oefenen met de nieuwe termen en om er alvast aan te wennen, zijn deze termen al gebruikt in de algemene regels.
Bij het lezen van de algemene regels is het dus van belang om de onderstaande termen te kennen:

  • functie: de "bestemming"; de functie beschrijft waar de locatie met die functie voor bedoeld is;
  • locatie: de "gronden", dus de plaats of plek;
  • activiteit: het "gebruik"; wat je doet, soms ook wat je nalaat, en soms ook het resultaat van de activiteit.

Om het onderscheid tussen een functie (bestemming) en een activiteit te verduidelijken wordt de activiteit in dit plan meestal met een werkwoord, bijvoorbeeld bouwen, beschreven.

De Omgevingswet hanteert ook de term 'fysieke leefomgeving'. In dit hoofdstuk spreken we van 'leefomgeving'.
De term 'omgevingsvergunning' is in de algemene regels vervangen door 'vergunning', als het gaat om de omgevingsvergunning die de gemeente op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en straks op grond van de Omgevingswet kan vragen.

8.2 Bouwen en slopen (hoofdstuk 3 van de regels)

8.2.1 Inleiding op de algemene bouwregels

In hoofdstuk 3 van de algemene regels wordt het bouwen als een zelfstandige activiteit gezien. De algemene regels over bouwen zijn in dat hoofdstuk opgenomen, met uitzondering van regels die bedoeld zijn om een functie (bestemming) te vrijwaren van bebouwing, zoals regels die bij de functie gasleiding horen. Die beschermende regels zijn opgenomen in hoofdstuk 5.

In de regels over de functie (bestemming) die in hoofdstuk 2 van de regels staan kunnen ook regels staan over het bouwen, bijvoorbeeld over de hoogte van een gebouw of het bouwvlak waarbinnen een gebouw moet worden gebouwd. De gemeente toetst een vergunningaanvraag voor het bouwen ook aan die regels. Als een regel uit hoofdstuk 2 in strijd is met de algemene regels, gaat de regel in hoofdstuk 2 voor. Zie ook: paragraaf 8.2.2.

In de bestemmingsplannen Veldhuizen, De Meern en Voordorp-Voorveldsepolder is een 'overige zone - bouwen' aan locaties toegekend. Zo'n zone omvat alle functies waar hoofdgebouwen gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden. Grofweg zijn dat de functies die niet tot het openbare gebied behoren, later aangevuld met agrarische functies. Bestemmingsplannen die in 2022 de beheersverordeningen gaan vervangen zullen ook met zo'n zone werken. Zie ook paragraaf 8.2.5.
Als een regel geen verwijzing naar de 'overige zone - bouwen' heeft, dan geldt de regel in principe dus voor het hele grondgebied van de gemeente waarvoor een bestemmingsplan geldt, inclusief de gebieden met een Chw-plan. Alleen gebieden met een beheersverordening houden hun eigen regeling.

Omdat de algemene regels zijn opgesteld voor de hele gemeente, kunnen er regels in staan die verwijzen naar zones of aanduidingen die in dit bestemmingsplan niet voorkomen, zoals de genoemde 'overige zone - bouwen' of de 'waarde - omgevingskwaliteit'. Dat is geen probleem: die regels worden dan binnen het plangebied van het bestemmingsplan niet toegepast.

8.2.2 Inleidende regels over het bouwen en het slopen

Artikel 13 Inleidende bepalingen over het bouwen en het slopen
De regel in artikel 13.1 lid 13.1 zorgt ervoor dat dit hoofdstuk in de hele gemeente kan gelden. Met de regel in artikel 13.1 lid 13.1 lid blijven de regels die in bestemmingsplannen in hoofdstuk 2 staan van toepassing, naast de regels die in hoofdstuk 3 van dit plan staan. Dat is logisch, want het is een juridisch principe (het 'lex specialis'-beginsel) dat een bijzondere regel voorgaat op een algemene regel. Zie ook: paragraaf 8.1. Het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht bevat een uitgebreide toelichting op dit lid.

De regel in lid 13.2 verbindt het bouwen met de functie (bestemming) van het gebouw. Als de functie van het gebouw niet past bij de functie van de locatie, mag het bouwen ook niet. Een bedrijfspand past bijvoorbeeld wel op een locatie met de functie Bedrijf, maar niet op een locatie met de functie Groen. Een vergunningaanvraag voor een bedrijf op zo'n locatie zal op grond van lid 13.2 moeten worden geweigerd.

Lid 13.3 dient twee doelen. Allereerst wordt onder 1 zeker gesteld dat een bestaand, legaal bouwwerk (een gebouw is ook een bouwwerk) in dit plan als een legaal bouwwerk wordt gezien, ook al bepaalt een regel in dit artikel dat zo'n bouwwerk niet gebouwd mag worden. Met legaal wordt bedoeld:

  • toen het bouwwerk gebouwd werd, beschikte de eigenaar over de vergunningen die toen verplicht waren en was het bouwen op grond van de wet toegestaan of
  • het gebouw is later gelegaliseerd of mocht op grond van latere regelgeving gebouwd of in stand gelaten worden.


De verwijzing naar lid 13.1 geeft aan dat lid 13.3 buiten toepassing moet blijven als een regel bij een functie (bestemming) bepaalt dat een bepaald gebouw niet in overeenstemming met de functie is. Zo'n regel kan in transformatiegebieden voorkomen.

De regel onder 2 is bedoeld voor bouwwerken die gebouwd zijn om te voldoen aan een voorwaardelijke verplichting. Dergelijke gebouwen mogen niet afgebroken worden.

In lid 13.4 staat een regel die uit de bouwverordening komt en die in het omgevingsplan thuishoort. Het is een praktische regel die ervoor moet zorgen dat de bouw op een zorgvuldige manier start, namelijk op de juiste hoogte en op de juiste plek. De woorden "in ieder geval" maken duidelijk dat er andere redenen kunnen zijn om nog niet met de bouw te beginnen. De voorschriften in de omgevingsvergunning kunnen de start bijvoorbeeld verbieden zolang nog niet aan een bepaalde voorwaarde is voldaan en is ook mogelijk dat er voor de bouw nog meer vergunningen nodig zijn.
Het aangeven van het peil of het uitzetten van rooilijnen is niet altijd nodig. De gemeente kan in zo'n geval aangeven dat de bouwer kan starten met de bouw.

8.2.3 Bijzondere regels over het bouwen

Artikel 14 Bijzondere regels over bouwen
Lid 14.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Dit lid zorgt voor de uitvoering van het parkeerbeleid. De regel onder 1 en 3 zorgen ervoor dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Dat betekent dat de aanvrager moet zorgen voor voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen. Wat voldoende is, hangt natuurlijk af van wat er gebouwd wordt. Het college gebruikt beleidsregels om te toetsen of een bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Bij de vaststelling van dit plan staan die beleidsregels in de Beleidsregel parkeernormen fiets 2021 gemeente Utrecht en de Beleidsregel parkeernormen auto 2021 gemeente Utrecht. In die beleidsregels staan de normen waarmee de parkeerbehoefte berekend wordt, de mogelijkheden voor maatwerk en hoe het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij het gebruik van die mogelijkheden wordt berekend.
De constructie in dit lid vloeit voort uit artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en uit de vergelijkbare bepaling in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, artikel 7c, zesde lid. Die wettelijke regelingen staan toe dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening "vage regels" bevat die concreet worden gemaakt met beleidsregels.
Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 maart 2017 (201605713/1/R3) over het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren" van de gemeente Groningen volgt dat de gemeente een dynamische verwijzing naar parkeernormen in de regels mag opnemen. In deze uitspraak overweegt de Afdeling: "Wel moet duidelijk zijn naar welke beleidsregels wordt verwezen. Hoewel in artikel 4, lid 4.4, van de planregels niet wordt verwezen naar specifieke beleidsregels, kan er naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid geen onduidelijkheid over bestaan dat ten tijde van de vaststelling van het plan hiermee de "Beleidsregels Parkeernormen 2012" van de gemeente Groningen worden bedoeld. Er zijn in de gemeente Groningen immers geen andere beleidsregels met betrekking tot parkeren."

Lid 14.2 Woningvorming en omzetting
Deze regel heeft vooral een signaalfunctie. De regel is strikt genomen niet nodig, omdat artikel 19 sowieso van toepassing is. De beleidsmatige toelichting staat bij dat artikel.

8.2.4 Bouwen is toegestaan

Artikel 15 Bouwen is toegestaan
Voor de duidelijkheid: het "bouwen is toegestaan" in de kop van artikel 15 wil zeggen dat op grond van hoofdstuk 3 van de regels geen vergunning nodig is. Vaak is op grond van de wet wel een omgevingsvergunning nodig of brengt de bouwactiviteit ook een vergunningplichtige activiteit met zich mee, bijvoorbeeld het bouwen bij een gasleiding.

Onder 1 van lid 15.1 beschrijft de gevallen waarin geen vergunning nodig is. Onder 1 worden de bouwwerken bedoeld die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zonder vergunning, zelfs zonder bouwvergunning, gebouwd mogen worden. De regel onder 2a spreekt voor zich. Onderdeel 2b verwijst naar bouwregels die bij de regels bij een functie (bestemming) staan, bij traditionele bestemmingsplannen zijn dat de bouwregels in hoofdstuk 2. Als de regels die een functie horen een bouwwerk toestaan, dan is het bouwen op grond van dit onderdeel toegestaan. Als een aanvrager bijvoorbeeld een gebouw van 8 meter hoog wil bouwen en bij de functie (bestemming) of op de plankaart (verbeelding) staat dat daar bebouwing tot 9 meter is toegestaan, dan is het bouwen toegestaan. De bouwer moet op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wel een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aanvragen en de bouwer moet ook voldoen aan artikel 18.

In lid 15.2 staan de kleine afwijkingen van regels over het bouwen, afwijkingen die normaal gesproken geen effect hebben op de planologische of stedenbouwkundige invulling van een gebied en de leefbaarheid niet aantasten. Deze regels staan ook al in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik. Meestal is voor de genoemde bouwwerken wel een omgevingsvergunning nodig. Dit lid bepaalt slechts dat voor de afwijking (namelijk de overschrijding van de bouwgrens) geen vergunning nodig is.

et bouwen van een bijbehorend bouwwerk is onder voorwaarden geheel vergunningvrij (zie hierboven bij lid 15.1. De voorwaarde waar lid 15.1 naar verwijst luidt: "c. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn". Met deze voorwaarde wil de wetgever voorkomen dat bijbehorende bouwwerken die invloed hebben op de beleving van de openbare ruimte zonder welstandstoets gebouwd mogen worden. Er zijn echter gevallen waarin het bijbehorende bouwwerk zonder bezwaar of zelfs bij voorkeur op de grens van het openbare gebied gebouwd kan worden. De regels in lid 15.3 beschrijven die gevallen en zorgen dat voor die gevallen snel een vergunning voor de activiteit bouwen verleend kan worden. Het begrip "openbaar toegankelijk gebied" is uit de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De regel onder 1 gaat over wat men een gesloten bouwblok noemt. Een bijhorend bouwwerk op de grens van het perceel is daar geen bezwaar. "Aan alle zijden omgeven [..] door hoofdgebouwen", betekent niet dat er geen openingen in de bebouwing mag zitten, bijvoorbeeld openingen om verkeer naar een binnenterrein toe te laten. Het gaat erom dat aan alle zijden min of meer gesloten bebouwing staat die een duidelijk binnenterrein vormt voor de bewoners van die gebouwen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0067.jpg"

Afbeelding: openbaar gebied dat "omgeven is door hoofdgebouwen"

Op grond van de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht is het bouwen van bijbehorende bouwwerken aan een achterom toegestaan, behalve bij percelen die op de hoek liggen. De achterom valt namelijk niet onder het begrip "openbaar toegankelijk gebied". Op de tekening hieronder zijn de bijbehorende bouwwerken die vergunningvrij zijn geel gekleurd. Op de hoeken, rood ingetekend, is het van belang dat zorgvuldig gekeken wordt naar het effect op de openbare ruimte. Als een bouwplan stedenbouwkundig past en voldoet aan de eisen van welstand, is het bouwen met een vergunningverlening mogelijk.

Afbeelding: percelen aan een steeg of achterom

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUILENSEVECHTUTR-VA01_0068.jpg"

In lid 15.4 staan de regels over het bouwen in de openbare ruimte. De meeste bouwwerken die daar normaal gesproken te vinden zijn, mogen op grond het Besluit omgevingsrecht zonder vergunning gebouwd worden. De gemeente is, afgezien van nutsvoorzieningen, over het algemeen de enige partij die in de openbare ruimte iets bouwt. Meestal zijn het voorzieningen die bij de inrichting van het openbare gebied horen, zoals banken in het park. Het uitgangspunt bij de regeling voor het bouwen in de openbare ruimte is dat de gemeente zichzelf geen vergunningen hoeft te geven. In de praktijk overlegt de gemeente veranderingen van de inrichting van de openbare ruimte met omwonenden. Als omwonenden bezwaar hebben, kunnen zij dat ook zonder vergunningprocedure aan de gemeente laten weten.

Met de regels in lid 15.4 is voor het bouwen van voorzieningen die het algemeen belang dienen in principe geen vergunning nodig. Er zijn een paar voorwaarden:

  • het gebouwde, dus het resultaat van de bouw, mag de verkeersveiligheid of de waterveiligheid niet aantasten; het spreekt voor zich dat ook tijdens de bouw gezorgd moet worden voor de veiligheid van het verkeer, maar dat kan bijvoorbeeld met verkeersregelaars geregeld worden;
  • het bouwen mag niet in strijd zijn met de beschermende regels voor bijvoorbeeld leidingen;
  • het bouwen komt niet in strijd met de toegewezen functie, wat bijvoorbeeld bij de functies Groen en Verkeer en Verblijf betekent dat het bouwen geen aantasting van bomen tot gevolg mag hebben.

In het geval van speelvoorzieningen geldt een maximum hoogte. Geluidwerende voorzieningen worden in de praktijk alleen aangebracht als dat nodig is en dan niet hoger dan nodig is. Daarom is geen maximale hoogte in de regel opgenomen. Dat geldt ook voor kunstwerken. Het plaatsen van een kunstwerk in de openbare ruimte gebeurt altijd in overleg met de omwonenden. Een regel over de omvang is dus niet nodig.

8.2.5 Bouwen met een vergunning

Artikel 16 Bouwen met vergunning
In artikel 16 staan de mogelijkheden voor het bouwen met een vergunning. Dat kan een vergunning zijn om in afwijking van regels te mogen bouwen of een vergunning voor het bouwen als dat zonder vergunning niet is toegestaan. De grondslagen voor deze vergunningen staan respectievelijk in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en in artikel 7c, lid 14, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De werking is overigens vergelijkbaar: de bouwmogelijkheid die vergund kan worden, is in overeenstemming met de geest van het plan, als aan de voorwaarden die bij de vergunningplicht horen wordt voldaan.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om bouwwerken te bouwen die de buren als hinderlijk kunnen ervaren. Daarom doet degene die wil bouwen er goed aan om even met de buren te gaan praten, voordat de vergunningaanvraag gedaan wordt.

Lid 16.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens
De werking van lid 16.1 heeft net als artikel 15 lid 15.2 tot doel om kleine afwijkingen toe te kunnen staan. In tegenstelling tot de regel in artikel 15 lid 15.2 mag op grond van lid 16.1 ook de bestemmingsgrens overschreden worden. De afwijking kan daardoor ingrijpender zijn. Daarom is voor deze afwijking een vergunning van burgemeester en wethouders nodig. Het is niet de bedoeling dat de afwijking de aard van de aangrenzende functie (bestemming) aantast. Dan zou sprake zijn van een wijziging van die functie. Het college is daartoe niet bevoegd. Zo is in de gevallen die onder c genoemd zijn een vrije hoogte als voorwaarde opgenomen, om te voorkomen dat de grond waarboven gebouwd wordt niet meer veilig gebruikt kan worden en daarmee feitelijk ongeschikt wordt voor de functie.
Dit lid is een voortzetting van de regeling in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik.

Lid 16.2 Bouwen met een kleine afwijking van regels
In lid 16.2 staan de kleine afwijkingen die doorgaans in een apart artikel met als titel 'Algemene afwijkingsregels' in bestemmingsplannen worden opgenomen. Deze regel is een uitbreiding ten opzichte van het Chw bestemmingsplan Algemene regels over bouwen en gebruik. Deze afwijking betreft een collegebevoegdheid. Deze bevoegdheid hoeft dus niet in alle gevallen toegepast te worden. Zo is voor het bedrijventerrein Lage Weide onderzocht of de 10% afwijking kan worden toegepast. Dit zal in de belangenafweging moeten worden betrokken.

16.3 Bouwen of verbouwen van ondergeschikte bouwwerken voor mantelzorg
De regel in lid 16.3 , verwijst naar het vergunningvrije bouwen. De regel in lid 16.3 is bedoeld om zo min mogelijk belemmeringen op te werpen voor het maken van een mantelzorgwoning in een bestaand of nieuw bijgebouw.
De regel 'voor zover de vergroting voor het doel noodzakelijk is' is bedoeld om een onnodig gebruik van deze afwijkingsmogelijkheid tegen te gaan. Zo is deze afwijkingsmogelijkheid, uitzonderingen daargelaten, niet bedoeld in situaties waarbij de mantelzorg ook met een vergunningvrije aanpassing geregeld kan worden en ook niet voor een grotere omvang dan redelijkerwijs nodig is voor de mantelzorgwoning.
Onder 'aantasting van het woon- en leefklimaat' wordt bijvoorbeeld verstaan: extra schaduw op het buurperceel of vermindering van privacy. Of die aantasting onevenredig is, moet per geval bezien worden. Van buren mag in dit geval enige tolerantie verwacht worden.
Een vergunning geldt voor de tijd dat de bewoner mantelzorg verleent. Daarna gelden de gewone regels weer. Dat betekent dat het deel dat te groot, waar de vergunning voor verleend was, weer moet worden afgebroken. Ook moeten voorzieningen die van de aanbouw of het bijgebouw een woning maakten weer weggehaald worden.

Lid 16.4 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met de functie verboden is
Bouwen op locaties die beschermd worden in de regels - meestal zit er iets bijzonders in de bodem - is doorgaans niet toegestaan. De vergunning die hier gevraagd wordt, zorgt ervoor dat onderzocht wordt wat de gevolgen van het bouwen zijn voor de beschermde functies en of het bouwen gezien die gevolgen mogelijk is. Het zal duidelijk zijn dat het bouwen op een gasleiding vrijwel nooit vergund kan worden, terwijl een klein gebouwtje op een waterkering bespreekbaar kan zijn.
Op locaties met een beschermde functie geldt vaak ook nog een andere functie. Een bouwwerk zal ook aan de eisen van die andere functie moeten voldoen. Dat blijkt uit de regel onder 1. De regel onder 2 ziet op de noodzakelijke bescherming van de beschermde functie. "Bij wet" betekent: dat in de wet (tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet: de Wet milieubeheer) of op grond van de wet is bepaald wat een kwetsbaar object is. De regel onder 2 volgt uit artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en na inwerkingtreding van de Omgevingswet uit een vergelijkbaar artikel 5.18 en 5.19 (nummering van de versie Staatsblad 2018, nr. 292) van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Om te beoordelen of het bouwen past bij de beschermde functie zal het college van burgemeester en wethouders meestal advies vragen aan "de beheerder". Dat kan de eigenaar zijn, bijvoorbeeld de eigenaar van een gasleiding, maar ook een deskundige van de de gemeente of de provincie die als taak heeft om te waken voor verstoring van de functie, bijvoorbeeld het verstoren van het werelderfgoed.
Als voor het bouwen de bodem verstoord wordt of verstoord kan worden, is ook een vergunning op grond van artikel 25 nodig. Lid 16.4 sluit bij dat artikel aan, maar is nog wat strenger, omdat een bouwwerk blijft en ook na het bouwen geen gevaar mag opleveren.

8.2.6 Bouwen is niet toegestaan

Artikel 17 Bouwen is niet toegestaan
De 'overige zone - bouwen' is ten tijde van het opstellen van het ontwerp van dit plan alleen opgenomen in de bestemmingsplannen Veldhuizen en Voordorp-Voorveldsepolder. In de andere bestemmingsplannen staan de regels over wat er gebouwd mag worden bij de regels over de functie (bestemming). Het is niet de bedoeling dat de toets aan die regels voortaan achterwege blijft. Daarom is in artikel 17 een algemeen verbod opgenomen. Als een initiatief past binnen de bouwregels van de functie, dan blijft het verbod op grond van artikel 13 lid 13.1 buiten toepassing.

8.3 Gebouwen en locaties gebruiken (hoofdstuk 4 van de regels)

8.3.1 Inleiding

In de Wet ruimtelijke ordening staat dat de gemeente waar nodig regels moet stellen over "het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken". Daarmee bedoelt de wetgever dat de gemeente duidelijk moet maken wat je op een plek mag doen of bouwen en als er iets gebouwd is, waarvoor je het gebouw mag gebruiken. De Omgevingswet heeft de term 'gebruik' vervangen door 'activiteit'. Dit plan gebruikt de nieuwe term. Het bouwen is al in hoofdstuk 3 van de regels geregeld. Andere activiteiten staan in de hoofdstukken 4, 5 en 6. De regels in hoofdstuk 5 aan alleen over het gebruiken van de bodem en de ondergrond. In hoofdstuk 6 staan de regels uit de kapverordening. De andere regels over activiteiten staan in hoofdstuk 4.

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een dergelijk gebruiksverbod hoeft daarom niet in de regels te worden opgenomen.

8.3.2 Activiteiten die niet zijn toegestaan

Artikel 18 Activiteiten die niet zijn toegestaan

Lid 18.1
In dit lid staat dat activiteiten die niet passen bij een functie (bestemming) die is toegewezen aan een locatie niet zijn toegestaan op die locatie. Als er op één locatie twee of meer functies gelden, dan moet een activiteit bij al die functies passen. Op een locatie met de functie Groen en de functie Leiding - Gas, mag géén eik geplant worden. Die activiteit past prima bij de functie Groen, maar levert gevaar op voor de gasleiding en is dus verboden.

Lid 18.1 
In bestemmingsplannen zijn altijd regels opgenomen, meestal onder het kopje "strijdig gebruik", die voor alle functies (bestemmingen) gelden. Deze regels maken duidelijk welke activiteiten in ieder geval niet mogen, ook al lijkt de activiteit binnen het doel van een functie te passen. De activiteiten die lid 18.2 noemt, zijn niet toegestaan, behalve als een regel uit hoofdstuk 2 expliciet aangeeft dat dat gebruik wel mag.
Spullen opslaan in de voortuin leidt bijvoorbeeld tot een rommelig straatbeeld. Daarom is dat onwenselijk en verboden. En seksinrichtingen mogen bijvoorbeeld alleen gevestigd worden met een vergunning op basis van de APV in een gebouw dat de functie (bestemming) 'seksinrichting' heeft. De gemeenteraad heeft prostitutiebeleid vastgesteld waarin aan het aantal seksinrichtingen een maximum is gesteld. Dat maximum aantal prostitutiebedrijven is opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Het Utrechtse prostitutiebeleid voorziet niet in uitbreiding van de mogelijkheden voor prostitutie. Raamprostitutie wordt geconcentreerd op de daarvoor aangewezen locatie aan het Zandpad. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel en het beleid om prostitutie zoveel mogelijk te concentreren op één plek, zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan. Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit plan geen algemeen verbod, maar wel een verbod op nieuwe vestigingen van seksinrichtingen. Prostitutie is ook niet toegestaan als bedrijf-aan-huis.

Bij toepassing van de regel onder j staat de activiteit 'opslaan' centraal. Een auto die bij een garagebedrijf staat geparkeerd om te worden gerepareerd valt niet onder deze regel, omdat er geen sprake is van opslag.

De regel onder k maakt een uitzondering voor het gewone tuinafval. Met 'tijdelijk' wordt de periode bedoeld die een bewoner redelijkerwijs nodig heeft om het tuinafval af te voeren of op te laten halen.

8.3.3 Algemene regels over de activiteiten in de woning, nieuwe woonruimtes
8.3.3.1 Inleiding

De functie (bestemming) wonen komt in veel bestemmingsplannen voor. Wonen kan het hoofddoel zijn, zoals bij de functie Wonen, maar ook een doel dat onder een bredere functie valt, bijvoorbeeld onder Gemengd of Woongebied. De regels in de verschillende bestemmingsplannen over wonen komen vaak op hetzelfde neer, maar er zijn ook verschillen, bijvoorbeeld in de definitie van wonen. Dat is beleidsmatig niet handig en voor de handhaving lastig uitvoerbaar. Dit plan zorgt voor één uniforme regeling voor het wonen die, ongeacht de regeling in een bestemmingsplan, op eenzelfde wijze het gemeentelijke woonbeleid uitvoert.

De Omgevingswet maakt onderscheid tussen functies en activiteiten. Het omgevingsplan, dat straks in de plaats komt van dit plan, moet functies toewijzen aan locaties. De functie geeft het doel van een locatie aan. Het omgevingsplan regelt vervolgens welke activiteiten zijn toegestaan. Als hoofdregel van het omgevingsplan geldt dat een activiteit moet passen bij het doel van een functie.

Dit plan anticipeert op de opzet en werking van het omgevingsplan. Dat blijkt uit de inhoud van dit artikel dat regelt welke activiteiten in een woning zijn toegestaan, in plaats van het "gebruik" te regelen, wat tot nu toe de gewoonte was.

Let op: de regels van artikel 19 gaan niet over het bouwen!
Voor de duidelijkheid: de regels in dit artikel gaan niet over het bouwen of verbouwen van woningen. In oudere bestemmingsplan staan de meeste bouwregels in hoofdstuk 2 van de regels van het bestemmingsplan, onder de diverse functies (bestemmingen). Daarnaast gelden de algemene bouwregels. In nieuwe bestemmingsplannen die een aanduiding ''overige zone - bouwen" hebben, staan de bouwregels zoveel mogelijk in hoofdstuk 3 van de regels en alleen in bijzondere gevallen deels in hoofdstuk 2.

8.3.3.2 Relatie met de huisvestingsverordening

In artikel 19 wordt onderscheid gemaakt tussen twee manieren van wonen: het wonen in een woning en het wonen in een woonruimte die niet alle voorzieningen van een woning heeft, zoals een toilet, een doucheruimte of een keuken. De voorzieningen worden in het laatste geval gedeeld met andere bewoners. Deze woonvorm wordt in dit plan 'het bewonen van onzelfstandige woonruimte' genoemd. Daarmee sluit het plan aan op de termen van het woonbeleid.

De reden om onderscheid te maken tussen de twee manieren van wonen is dat woningen een ander effect op de leefomgeving hebben dan onzelfstandige woonruimtes. In de "Nadere regeling huisvestingsverordening gemeente Utrecht", een onderdeel van de omgevingsvisie, wordt dit nader uitgelegd.

Vooralsnog bieden twee wetten bescherming tegen ongewenste effecten van woningsplitsing en van het omzetten van woningen: de Wet ruimtelijke ordening die opgaat in de Omgevingswet en de Huisvestingswet. De Wet ruimtelijke ordening en de Omgevingswet zien vooral op de leefbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving, terwijl de Huisvestingswet een goede woningvoorraad voorop stelt. Vanuit deze verschillende gezichtspunten heeft de gemeente regels gesteld in zowel de huisvestingsverordening als het plan. Helaas leidt dat in een aantal gevallen tot een dubbele vergunningplicht.

De regeling in dit plan sluit aan bij de standaardregeling in andere bestemmingsplannen (bed-and-breakfast, bedrijf-aan-huis) en bij de regeling in het Chw bestemmingsplan Algemene regels over bouwen en gebruik (woningvorming en omzetting).

8.3.3.3 Uniformering van de regels over het wonen

Lid 19.1 
Op grond van artikel 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, heeft de gemeente Utrecht juridisch gezien één bestemmingsplan. Dat bestemmingsplan bestaat, net zoals het "tijdelijke" omgevingsplan bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet, uit alle bestemmingsplannen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Die bestemmingsplannen zijn opgesteld op basis van standaardregels. Toch zitten er verschillen tussen bestemmingsplannen, bijvoorbeeld omdat de standaard regelmatig verbeterd is en omdat het doel van het plan soms om een speciale benadering vroeg. In sommige bestemmingsplannen is uit de bestemmingsomschrijving niet eenduidig op te maken of het doel wonen alleen woningen toestaat of ook onzelfstandige woonruimte of bijzondere woonvormen. Daardoor kan de indruk ontstaan dat de functie (bestemming) ook onzelfstandige woonruimte toelaat of zelfs een omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte. De regels van lid 19.1 zorgen voor een uniforme uitvoering van de bestemmingsplannen.
De regel onder 1 komt hierop neer: hoe een bestemmingsplan de functie (bestemming) wonen ook omschrijft, het doel van de woonfunctie is het bouwen, in stand laten of gebruiken van een woning. Dat blijkt uit de regel die alleen de activiteit "wonen in een woning" toestaat. De regel onder 1 vervangt dus als het ware de doeleindenomschrijving of bestemmingsomschrijving van het bestemmingsplan. De zinsnede "op grond van de toegewezen functie" is toegevoegd om te voorkomen dat ook vergunningen die de activiteit wonen toestaan onder deze regel vallen. De zinsnede "voor zover het die activiteit [namelijk het wonen] betreft" is nodig voor gemengde bestemmingen. Als een bestemming bijvoorbeeld wonen en maatschappelijk toestaat, dan zou zonder die zinsnede de maatschappelijke functie onbedoeld weggepoetst worden.
Een doeleindenbeschrijving of bestemmingsomschrijving die de functie wonen aan een locatie toekent, kan daarbij nuanceringen aanbrengen. Uit de beschrijving kan bijvoorbeeld blijken dat een functie (bestemming) bedoeld is voor het bouwen van zorgwoningen. Een strikte toepassing van de regel in lid 19.1 onder 1, zou een dergelijke nuancering ongedaan maken en dat is natuurlijk niet de bedoeling. De regel onder 2 maakt daarom een uitzondering op de regel onder 1 voor gevallen waarin de bestemming expliciet verwijst naar een bijzondere vorm van wonen of, anders gezegd, naar de aard van een woning, zoals een studentenwoning. Daarbij maakt die regel onder 2 onderscheid tussen a. de situatie dat de functie (bestemming) uitsluitend die bijzondere vorm van wonen wil toestaan en b. de situatie dat de functie (bestemming) wonen toestaat en daarnaast ook nog de bijzondere vorm.
Het doel van de functie (bestemming) kan ook informatie over het type of over het aantal woningen bevatten, zoals het doel: "wonen, 48 gestapelde woningen". De regel onder 3 regelt daarom dat de regels over het type (gestapeld, vrijstaand, eengezinswoning) en de aantallen blijven gelden, ongeacht de uitkomst van de toepassing van regel 1.

Voorbeeld om bovenstaande te verduidelijken
In het bestemmingsplan Kruisvaartkwartier staan in artikel 7 Wonen onder meer de volgende doeleinden genoemd:
"a. wonen, eventueel met een aan-huis-verbonden bedrijf of een bed & breakfast, waarbij het aantal zelfstandige woningen ten hoogste 431 bedraagt;
b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1', 'specifieke vorm van wonen - 2', en 'specifieke vorm van wonen - 3', zijn de volgende functies uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning [etc.]"
Op grond van de regel van lid 19.1 onder 1, moet de regel die hierboven onder a staat gelezen worden als: "[wonen in] woningen". De doeleinden onder b vallen onder onderdeel 2, onder b, van lid 19.1. Die regel bepaalt dat de bijzondere vormen ook zijn toegestaan als de functie die bijzondere vorm toestaat. Dat is hier het geval.
Op grond van lid 19.1 onder 3, blijft de regel van bestemmingsplan Kruisvaartkwartier dat er maximaal 431 zelfstandige woningen mogen worden gebouwd ook van kracht. In feite wordt het hierboven genoemde doel onder a dus als volgt "vertaald" door lid 19.1 a. maximaal 431 woningen. En de doeleneinden onder b blijven ongewijzigd gelden.
De vertaalde regel komt in de plaats van de oorspronkelijke regel.
De algemene regels van dit plan staan bed-and-breakfast en bedrijf-aan-huis toe in alle woningen: zie hieronder in de paragrafen 8.3.3.6 en 8.3.3.7.

8.3.3.4 Algemene regels over wonen

De kern van artikel 19 staat in lid 19.2. De regel is een logisch vervolg op de regel onder 19.1 als wonen in de functie (bestemming) past, bedoelen we dat er een woning mag zijn. Onder een woning verstaan we: een complex van ruimten voor het wonen en wel door één huishouden per woning (lid 19.2). Die regel volgt ook uit de definitie van een woning, zie artikel 1.
Een woning heeft woonruimtes en ook voorzieningen, zoals een keuken, toilet en een doucheruimte, die een normaal huishouden nodig heeft. De voorzieningen zijn alleen voor het huishouden van de woning bedoeld en dus niet voor andere huishoudens. Als de voorzieningen worden gedeeld, zoals in een studentencomplex, dan heet dat in dit plan 'wonen in onzelfstandige woonruimte'. Als iemand op zolder een keuken en een toilet bouwt, is er al gauw sprake van woningsplitsing. De zolder is dan door het toevoegen van de noodzakelijke voorzieningen een zelfstandige woning geworden. Woningsplitsing is niet altijd mogelijk en alleen toegestaan, als de eigenaar van de te splitsen woning een vergunning heeft gekregen om te mogen splitsen (zie "woningvorming" in lid 19.3 van de regels en de toelichting daarop hieronder in paragraaf 8.3.3.5).
De regel van lid 19.2, onder 3, verruimt het normale begrip huishouden met twee bijzondere situaties die voor de toepassing van de regels als één huishouden worden gezien. De eerste is de situatie dat de hoofdbewoner twee kamers aan studenten verhuurt, de zogenoemde 'hospitaregeling'. Zonder de regel onder 3 zou in die situatie op grond van lid 19.3 een vergunning nodig zijn voor het bewonen van onzelfstandige woonruimtes (de studentenkamers). Met de regel onder 2 worden de studentenkamers aangemerkt als een deel van het huishouden en daarmee blijft lid 19.3 buiten toepassing. Ook mantelzorg valt onder deze regeling, waardoor het maken van een mantelzorgwoning in een bijgebouw niet als het maken van een extra woning wordt gezien.

Hospitaregeling nader toegelicht
De regel in lid 19.2, onder 3a, volgt uit de "Nadere regel huisvestingsverordening gemeente Utrecht". Daarin wordt de regel als volgt toegelicht: ”Van de hospitaregeling zoals die voorheen gold, wordt vaak misbruik gemaakt. Dit kan niet veranderd worden door het intensiveren van toezicht en handhaving. Ook heeft de regeling een aantal ongewenste neveneffecten. Zo kunnen met de regeling gemakkelijk arbeidsmigranten en prostituees in de anonimiteit worden gehuisvest. De regeling is daarom aangescherpt, zodat alleen nog de echte (ouderwetse) hospitasituatie uitgezonderd wordt van de vergunningplicht. De nieuwe regeling houdt in dat de eigenaar in de woning woont en kamers verhuurt aan maximaal 2 personen. In zo'n situatie is er strikt genomen geen sprake van omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte. Er is eerder sprake van inwoning: huurders bewonen woonruimte die door de eigenaar van de woning in gebruik is voor zijn of haar huishouden. Er bestaan één of meerdere huurcontracten van de eigenaar met de huurders. Daardoor is het niet langer mogelijk dat er huurcontracten tussen een hoofdhuurder en onderhuurders gelden. De eigenaar-bewoner moet voor minimaal 10% eigenaar van de woning zijn.” Met de vergunningplicht wordt de omzettingsvergunning van de huisvestingsverordening bedoeld. Iemand die kamers verhuurt op een manier die in strijd is met de regel onder 3a en die daarvoor geen vergunning heeft, kan handhaving verwachten op grond van die verordening, maar ook op grond van dit plan.

De activiteit wonen
De regels in lid 19.2 onder 1 en 4, maken, wellicht ten overvloede, duidelijk dat de activiteit wonen alleen toegestaan is op locaties waaraan de functie wonen of de functie bedrijfswoning (zie de volgende alinea) is toegekend.

Bedrijfswoningen
De regels van artikel 19 zijn alleen van toepassing op bedrijfswoningen, waar het geldende bestemmingsplan expliciet aangeeft dat een bedrijfswoning is toegestaan. In de bedrijfswoning mag één huishouden wonen en mogen ook de activiteiten bedrijf-aan-huis en bed-and-breakfast plaatsvinden, maar de andere activiteiten die in dit artikel worden geregeld zijn niet toegestaan in bedrijfswoningen. Dus: geen splitsing en geen onzelfstandige bewoning.

Wonen in bestaande onzelfstandige woonruimtes
Uit de regels in lid 19.1 en in lid 19.2 onder 2 en 3, volgt dat wonen in onzelfstandige woonruimtes niet is toegestaan op locaties met de functie wonen. Dat is niet terecht in de gevallen waarin die onzelfstandige woonruimtes legaal bewoond worden. Lid 19.2 regelt daarom onder 5 dat die gevallen toegestaan zijn.

De regel onder 5a regelt dat onzelfstandige bewoning is toegestaan, wanneer de eigenaar zelf niet in de woning woont en deze verhuurt aan maximaal drie personen (met afzonderlijke huishoudens). Deze verhuursituatie is vergunningsvrij op grond van het door de gemeenteraad vastgestelde beleid voor omzetten en splitsen en de door het college vastgestelde "Nadere regel Huisvestingsverordening gemeente Utrecht".
De regel onder 5b laat open hoe de gemeente toestemming heeft verleend. Het kan een vergunning op grond van de huisvestingsverordening zijn, een vergunning op grond van een wet die inmiddels is ingetrokken of een omgevingsvergunning. Het gaat erom dat uit de vergunning blijkt dat de gemeente in de onzelfstandige bewoning toegestemd heeft. Een brief van de belastingdienst is bijvoorbeeld niet toereikend, ook niet als de eigenaar daarin wordt opgeroepen zijn huurinkomsten aan te geven. Uit zo'n brief blijkt immers niet dat de gemeente akkoord is met de onzelfstandige woonruimte op dat adres, nog afgezien van het feit dat de belastingdienst niet bevoegd is daar een besluit over te nemen.
De regel onder 5c ligt in het verlengde van de regel onder 1. In de jaren '90 van de vorige eeuw hebben burgemeester en wethouders gedoogverklaringen afgegeven. Die zijn, als de onzelfstandige bewoning sindsdien onafgebroken heeft plaatsgevonden, nog geldig. Dat geldt natuurlijk niet voor een gedoogverklaring waarin een einddatum is opgenomen.
Omdat omzetting woningen aan de markt onttrekt heeft de minister al op 1 mei 1975 een aanwijzing gegeven op grond van het toen geldende artikel 56 van de Woningwet. Gevolg van die aanwijzing was dat er een vergunning nodig was voor de omzetting. Dat artikel 56 was overigens in de Woningwet opgenomen om splitsingen door speculanten tegen te gaan. Voor 1 mei 1975 was het omzetten van woningen nog niet verboden. De regel onder 5d erkent dat een omzetting van voor die tijd legaal is, ook zonder vergunning, tenzij de woonruimten tussentijds weer als woning gebruikt zijn.
De regels onder 5c en 5d gelden alleen als voldaan wordt aan de voorwaarde dat de omvang van het gebruik van de woning voor onzelfstandige woonruimte niet is vergroot.

8.3.3.5 Woningvorming (splitsing) en omzetting

Lid 19.3 
Dit lid gaat over het realiseren van een nieuwe woning in een bestaande woning (woningvorming, splitsing) en over het omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte. Het gaat dus niet over het bouwen van een woning of van onzelfstandige woonruimte.

De regels in lid 19.3 zijn een ongewijzigde voortzetting van de geldende regeling in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik. Die regeling volgt uit de "Nadere regel Huisvestingsverordening gemeente Utrecht". Voor een inhoudelijke toelichting: zie de omgevingsvisie van Utrecht.
Het voorbeeld in paragraaf 8.3.3.4 laat zien dat ook lichte veranderingen van een woning, bijvoorbeeld het plaatsen van een keuken of een extra toilet, gezien moeten worden als het splitsen van een woning. Dat is het geval als die verandering de zelfstandige bewoning van een deel van een huis mogelijk maakt, terwijl het andere deel nog steeds zelfstandig bewoond kan worden. Of het nieuwe deel ook daadwerkelijk als zelfstandige woning functioneert is niet van belang bij de beoordeling of er sprake is van het splitsen van de woning.
Voor het splitsen van een woning is een vergunning nodig, zodat de gemeente kan toetsen of de leefkwaliteit gewaarborgd blijft. Een extra woning kan namelijk effect hebben op bijvoorbeeld het aantal verkeersbewegingen of het gebruik van parkeerplaatsen.

In een studentenstad als Utrecht is er een grote behoefte aan onzelfstandige woonruimte. De gemeente spant zich in om daarin te voorzien, maar wel voor zover de leefbaarheid niet te veel in het gedrang komt. Een woning die omgezet wordt naar een gebouw met onzelfstandige woonruimtes verandert de leefomgeving, omdat er meer volwassen bewoners komen die daar doorgaans voor hooguit enkele jaren blijven wonen. Tijdelijke bewoners leveren een andere bijdrage aan de sociale cohesie van een buurt dan een huishouden dat langdurig in een woning woont. Om te kunnen toetsen of leefbaarheid van een straat of buurt niet te veel wordt aangetast mag het omzetten alleen met een omgevingsvergunning, waarbij de "Nadere regel huisvestingsverordening gemeente Utrecht" worden toegepast.

In onderdeel 2 staat een verbod op het creëren of in stand houden van een woning in een aan-, uit of bijgebouw. Uit de regels over het wonen kan afgeleid worden dat dat niet mag. Met deze regel kan daar geen twijfel meer over bestaan. Dat vergroot de kans op de succesvolle handhaving. De regel houdt uiteraard geen verbod in om een uitbouw te gebruiken als woonruimte van een woning.

8.3.3.6 Bedrijf-aan-huis

Lid 19.4 Bedrijf-aan-huis
Een belangrijk onderdeel van de functie (bestemming) Wonen is de regeling van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, in dit plan bedrijf-aan-huis genoemd, als ondergeschikte activiteit bij het wonen.

In een woonomgeving staat het wonen voorop en moet het bedrijf-aan-huis qua hinder daarbij passen. Daarom zijn in lid 19.4 onder 1, acht voorwaarden opgenomen. Een bedrijf-aan-huis is een bedrijf dat als onderneming is ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel. Bij een bedrijf-aan-huis moet in eerste instantie gedacht worden aan de zogenoemde vrije beroepen, zoals advocaat, belastingconsulent, bouwkundig architect, tolk-vertaler of een beroep in de geneeskunde, verzorging of gezondheid. Maar ook een beroep of bedrijf dat bedrijfsmatig diensten verleent of ambachtelijke bedrijvigheid verricht waarbij de werkzaamheden uit handwerk bestaan, zoals bloemschikken, decorateur, fietsenreparateur, fotograaf, glazenwasser, hoedenmaker, hondentrimmer, instrumentenmaker, kaarsenmaker, kapper of schoonheidsspecialist is mogelijk. En daarnaast zijn lichte bedrijven in categorie A of B1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving toegestaan. Het voorgaande is in de regels beschreven onder 1, onderdeel g. In alle gevallen geldt dat het bedrijf moet voldoen aan alle regels, ook die van andere wetten. Op de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving staat bijvoorbeeld een timmerfabriek van maximaal 200m2. Op grond van de regels mag zo'n fabriek maximaal 60m2 groot zijn en het is maar de vraag of timmerwerk in elk huis mogelijk is gezien de kans op overlast bij de buren.

Bij de beoordeling of een bedrijf-aan-huis past in de woonomgeving, de voorwaarde die onder 1a genoemd wordt, bekijkt de gemeente in ieder geval of het bedrijf niet meer verkeer of parkeerdruk veroorzaakt dan een woning. Daarnaast zal de gemeente het beleid over de leefomgeving dat in de omgevingsvisie staat toepassen, zoals het geluidsbeleid.

De hoofdregel is dat een bedrijf-aan-huis in totaal niet groter mag zijn dan een derde van het vloeroppervlak van de woning, tot een maximum van 60m2.
De ruimte voor het bedrijf mag zich helemaal in de woning bevinden of, als een bijgebouw groter is dan 100m2, helemaal in het bijgebouw. En de ruimte voor het bedrijf-aan-huis mag zich ook deels in de woning en deels in het bijgebouw bevinden. Dat blijkt uit de regels in lid 19.4 onder 1b tot en met 1e. In tabelvorm zien die regels er zo uit:

in de woning
(regel onder c)  
in het bijgebouw bij de woning   totaal
(regel onder b)  
  bijgebouw < of = 100m2
(regel onder d)  
bijgebouw > 100m2
(regel onder e)  
 
maximaal 1/3 van de woning   maximaal 40m2   maximaal 60m2   maximaal 60m2  

De andere voorwaarden voor een bedrijf-aan-huis zijn:

  • een bedrijf waarvoor een milieuvergunning nodig is, is niet toegestaan (voorwaarde h), omdat dergelijke bedrijven niet in de woonomgeving passen;
  • een horecagelegenheid, met inbegrip van een hotel, of een seksinrichting zijn in ieder geval niet als bedrijf-aan-huis toegestaan.

Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een bedrijf-aan-huis om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met het wonen en dus door één van de bewoners van de woning. Afgezien van die voorwaarden moet degene die een bedrijf-aan-huis heeft zich als een goede buur gedragen. De regels daarvoor staan in artikel 37 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek: "De eigenaar van een erf mag niet […] onrechtmatig […] aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun." En ook regels van het Bouwbesluit, bijvoorbeeld over opslag van gevaarlijke stoffen, moeten nageleefd worden.

Op grond van de regel in lid 19.4 onder 2, kunnen burgemeester en wethouders met een vergunning ook een bedrijf-aan-huis toestaan dat qua hinder vergelijkbaar is met een bedrijf dat voldoet aan de regel onder 1g.

Parkeren bij een woning met een bedrijf-aan-huis is verwerkt in de parkeernorm voor woningen die is opgenomen in de Beleidsregel parkeernormen fiets 2021 gemeente Utrecht en de Beleidsregel parkeernormen auto 2021 gemeente Utrech. Dat parkeren valt onder bezoekersparkeren.

8.3.3.7 Logies, bed-and-breakfast, vakantieverhuur

Lid 19.5 Logies: bed-and-breakfast en particuliere vakantieverhuur
Het aanbieden van logies in de woning heeft effect op de woningvoorraad en op de leefomgeving. Het eerste aspect, het beheren van de woningvoorraad, valt onder de Huisvestingswet. De gemeente heeft op basis van die wet de huisvestingsverordening vastgesteld. Daarin is sinds 1 juli 2021 de plicht opgenomen om een bed-and-breakfast of een woning waar particuliere vakantieverhuur wordt aangeboden te registreren. De gemeente heeft een wijziging van de verordening in voorbereiding die een meldplicht per overnachting invoert voor de particuliere vakantieverhuur.
De regels over logies die als doel hebben de kwaliteit van de leefomgeving te bewaken, staan in dit plan.

De regeling voor bed-and-breakfast die in Utrecht wordt gehanteerd, staat een bed-and-breakfast toe in woningen als deze wordt gedreven door de hoofdbewoner of een volwassene uit het huishouden van de hoofdbewoner, de woning voor minimaal 50% in gebruik blijft als woning en de hoofdbewoner of een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner in de woning aanwezig is als er gasten zijn. Die laatste regel benadrukt het karakter van een bed-and-breakfast. Anders dan bijvoorbeeld bij particuliere vakantieverhuur is er in een bed-and-breakfast altijd een gastheer of -vrouw aanwezig. Het is natuurlijk niet zo dat de aanwezigheid inhoudt dat de gastheer of -vrouw geen boodschappen mag doen. De regel wordt overtreden als een afwezigheid niet past bij een bed-and-breakfast.
Parkeren bij een woning met een bed-and-breakfast is verwerkt in de parkeernorm voor woningen die is opgenomen in de beleidsregels over parkeernormering. Dit parkeren valt onder bezoekersparkeren.

De gemeente heeft in het verleden toegestaan dat een bed-and-breakfast in een bijgebouw werd aangeboden. In de praktijk blijkt dat de regeling lastig handhaafbaar is. Een belangrijk kenmerk van een bed-and-breakfast is dat de bewoner gastheer of gastvrouw is. Dat kenmerk komt niet tot zijn recht als de bed-and-breakfast in een bijgebouw is ondergebracht. Daarnaast kan de mogelijkheid van een bed-and-breakfast leiden tot de onbedoelde mogelijkheid om twee bed-and-breakfasts te exploiteren: één in en één buiten de woning. De mogelijkheid is daarom geschrapt. Een bestaande, legale bed-and-breakfast in een bijgebouw valt daarmee onder het algemene overgangsrecht. Een bewoner die toch een bed-and-breakfast in een bijgebouw wil kan een vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan aanvragen ten behoeve van een bed-and-breakfast in een bijgebouw.

Particuliere vakantieverhuur, bijvoorbeeld via Airbnb, is toegestaan zolang de woonfunctie in hoofdzaak behouden blijft. Om daarop toe te zien hebben burgemeester en wethouders beleidsregels vastgesteld. Deze zijn voor zover ruimtelijke relevant in de regels opgenomen. De verhuurder moet overigens ook voldoen aan de Huisvestingswet. Sinds 1 januari 2021 is particuliere vakantieverhuur wettelijk geregeld in de gewijzigde Huisvestingswet en valt nu -net als Bed and Breakfast- onder de regeling voor toeristische verhuur. Sinds 1 juli 2021 geldt op grond van de Huisvestingsverordening voor zowel particuliere vakantieverhuur als voor Bed & Breakfast een registratieplicht. Sinds 1 juli 2021 geldt op grond van de Huisvestingsverordening voor zowel particuliere vakantieverhuur als voor Bed & Breakfast een registratieplicht.

Andere vormen van logies, zoals tijdelijk verblijf (short stay), zijn in de woning niet toegestaan. Dergelijke vormen van logies mogen alleen op een locatie die een logiesfunctie heeft of als de eigenaar een vergunning voor logies.

8.3.4 Detailhandel en bezorging van consumentengoederen
8.3.4.1 Inleiding

In bestemmingsplannen zijn panden met de functie (bestemming) detailhandel bedoeld voor het doen van boodschappen in een winkel. Bij het toekennen van de functie is gekeken naar de planologische uitstraling van een winkel op de omgeving. Die uitstraling wordt in grote lijn gevormd door het komen en gaan van klanten, door een inrichting van de gevel van de winkel die uitnodigt om te winkelen en door de bevoorrading.
De mogelijkheid om via internet boodschappen te bestellen roept de vraag op of die vorm van boodschappen doen een vorm van de planologische activiteit detailhandel is of dat het gezien moet worden als een bedrijfsactiviteit. Duidelijk is dat een bedrijf dat zich richt op internetbestellingen geen klanten trekt en geen aantrekkelijke gevel nodig heeft.

Een internetwinkel met bezorgdienst kan ook gezien worden als de bedrijfsactiviteit distributie. In dat geval past zo'n bedrijf in beginsel alleen in een pand met een bedrijfsbestemming.

In 2021 zijn diverse bedrijven gestart met het aanbieden van snelle bezorgdiensten met een zogenoemde tienminutenservice. Dergelijke diensten kunnen een aanvulling zijn op de dienstverlening aan de klant en zorgen voor economische activiteit. De diensten kunnen ook klachten veroorzaken, omdat de aanbieders van die diensten zich ook op plekken vestigen waar de verkeersbewegingen door bevoorrading en door bezorgers het leef- en winkelklimaat aantasten. De handhaving van zo'n bedrijf dat op een verkeerde plek zit is lastig, omdat bestemmingsplannen geen rekening hebben gehouden met deze vorm van bedrijvigheid.

De vestiging van bezorgdiensten heeft bij een aantal gemeenten tot handhavingszaken geleid die aan de rechter zijn voorgelegd. Uit de uitspraken is de lijn te trekken dat de rechter afhaalzaken en webwinkels in beginsel aanmerkt als detailhandel, omdat de activiteiten vallen onder de begripsomschrijvingen van detailhandel die in bestemmingsplannen staan. De oorzaak van de uitleg van de rechter is dat die definitie nog stamt uit de tijd van voor het internet. De uitleg heeft als gevolg dat de gemeente het detailhandels beleid niet adequaat kan uitvoeren, maar ook niet kan sturen op het aanbieden van passende locaties voor bezorgdiensten en het weren van bezorgdiensten op locaties waar dat gezien de leefbaarheid of de winkelomgeving ongewenst is.

Er kunnen zich drie situaties voordoen:

  • 1. de bezorgdienst vestigt zich in een pand met een bestemming die bedrijven binnen de woonomgeving toelaat;
  • 2. de bezorgdienst vestigt zich op een bedrijventerrein;
  • 3. de bezorgdienst vestigt zich in een pand met een detailhandelsbestemming.
8.3.4.2 Vestiging in een bedrijfspand in de woonomgeving

De bedrijvenlijsten die in de woonomgeving van toepassing zijn kennen de activiteit bezorgdienst of distributiebedrijf niet. Als een bezorgdienst een vergunningaanvraag voor de vestiging indient, dan moet de gemeente (burgemeester en wethouders) bepalen of de planologische uitstraling van zo'n bezorgdienst vergelijkbaar is met een andere activiteit die wel op de lijst staat en die in de woonomgeving is toegestaan, de post- en koerierdienst. Dat is een bedrijf in de categorie C van de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving, wat wil zeggen dat zo'n bedrijf in beginsel niet past in de woonomgeving. Op de bedrijvenlijst die voor bedrijfsterreinen wordt gehanteerd komt een bezorgdienst wel voor, namelijk onder de benaming distributiebedrijf. De bijbehorende bedrijfscategorie is 3, een bedrijfscategorie die ook niet past in de woonomgeving. De uitkomst van zo'n onderzoek zal dan ook zijn dat de bezorgdienst niet toegelaten kan worden, behalve als de locatie voldoende afstand van woningen heeft of de bezorgdienst met maatregelen kan zorgen voor een belasting op de omgeving die gelijk te stellen is met de belasting van een bedrijf dat wel in de woonomgeving kan worden toegestaan.
In de Lijst van bedrijven in de woonomgeving bij de regels van dit plan is de activiteit bezorgdienst toegevoegd aan de activiteit Post- en koeriersdiensten.

8.3.4.3 Vestiging op een bedrijventerrein

De vestiging van een bezorgdienst op een bedrijventerrein is in overeenstemming met de bestemming op locaties waar de categorie 3 of hoger is toegestaan.

8.3.4.4 Vestiging in een pand met een detailhandelbestemming

In Utrecht zijn panden die de bestemming detailhandel hebben bedoeld voor winkels. Een winkel heeft onder meer de volgende kenmerken: de klant kan op bezoek komen, de klant kan ter plaatse kiezen welk artikel hij wil kopen, de klant kan ter plaatse betalen, de winkel biedt een bepaald soort assortiment aan. Een bezorgdienst is in eerste instantie een distributiebedrijf dat een aantal van de kenmerken van een winkel mist. Een bezorgdienst heeft ook een andere planologische uitstraling en een ander effect op de leefomgeving.

Een van de kernpunten van het Utrechtse detailhandelsbeleid is het clusteren van winkels in grotere en kleinere winkelcentra, omdat aangetoond is dat clusters van winkels meer klanten trekken en een levendiger straatbeeld opleveren. Een bezorgdienst die zich in een winkelpand vestigt onderbreekt en verstoort het winkelcluster, maakt het straatbeeld minder aantrekkelijk (verkeersbewegingen van bezorgers, wachtende bezorgers met voertuigen op de stoep, geen etalages, geen klanten) en is daarnaast een bedrijfsactiviteit die vaak niet past in de omgeving. Boven winkels wordt vaak gewoond en extra verkeersbewegingen kunnen de leefomgeving aantasten.

Supermarkten zullen ook snelle bezorgdiensten gaan aanbieden. Of dat past binnen de bestemming of vergund kan worden met een vergunning om af te wijken van het bestemmingsplan is afhankelijk van de manier waarop een supermarkt dat organiseert en van de grootte en ligging van de supermarkt. Hetzelfde geldt voor grote winkels, zoals tuincentra.

8.3.4.5 Conclusie: duidelijkere afbakening van functies, uitvoering via vergunning

Planologische gezien zijn bezorgdiensten distributiebedrijven die in een bedrijfscategorie zitten die niet zonder meer past in de woonomgeving. De vestiging van een bezorgdienst in een winkel komt al gauw in strijd met het detailhandelsbeleid en kan een onwenselijke invloed op de omgeving hebben. Daarom regelt dit plan wanneer een activiteit past binnen de functie detailhandel en geeft het plan duidelijkheid over de bedrijfsactiviteit bezorgdienst. Daarmee wordt duidelijk dat de activiteit bezorgdienst niet in een winkelpand gevestigd mag worden en ook niet op een locatie binnen de woonomgeving. De wet biedt de mogelijkheid om bezorgdiensten toch toe te staan na het verlenen van een vergunning. De vergunningprocedure biedt de mogelijkheid om op locaties waar dat passend is ruimte te bieden aan bezorgdiensten. Daarbij kunnen aspecten als verkeersbewegingen, parkeren van voertuigen, een gezonde leefomgeving en de uitstraling naar de omgeving goed bekeken worden.

8.3.4.6 Uitleg van de regels en de bijbehorende begrippen

Lid 20.1 heeft als doel om de functie (bestemming) detailhandel zodanig af te bakenen dat duidelijk is dat het elektronisch bestellen en vervolgens de bezorging van consumentengoederen (boodschappen, koopwaren) niet valt onder deze functie. Alleen een activiteit die voldoet aan de kenmerken van de onderdelen 1 tot en met 4 past binnen de functie. De onderdelen spreken voor zich. De omschrijving van het begrip detailhandel sluit aan bij dit lid. Het zal duidelijk zijn dat een bezorgdienst die zich met vergunning in een voormalig winkelpand vestigt niet voldoet aan de kenmerken van detailhandel als er alleen een afhaalloket is geplaatst al dan niet met een kassa.

Lid 20.2 heeft als doel om een starre toepassing van het eerste lid te voorkomen. Er zijn veel winkels die ook de mogelijkheid bieden om elektronische bestellingen te plaatsen, waarna de bestelling door de klant wordt opgehaald of bij de klant thuisbezorgd wordt. Deze service moet een winkel kunnen bieden om te kunnen concurreren met internetdiensten. En er zijn ook winkels, zoals meubelzaken, die vanwege de aard van aangeboden producten bezorging aanbieden. Onderdeel 1 van lid 20.2 regelt dat deze bestel- en bezorgservice niet als gevolg heeft dat de winkel niet meer onder de functie detailhandel zou vallen.

Onderdeel 2 van lid 20.2 is een vangnetregel voor het geval dat winkels als gevolg van een coronamaatregel gesloten zijn.

8.3.5 Bedrijfsactiviteiten

In artikel 21 is het gemeentelijk beleid uit de Bedrijventerreinenstrategie 2012 verwoord. Het gaat hier in het bijzonder om de regels over kantoren op bedrijventerreinen. Bij nieuwe bedrijventerreinen en bij nieuwe bestemmingsplannen van bestaande terreinen wordt het uitgangspunt dat niet meer dan 30% van bedrijfsgebouwen gebouwd en gebruik mag worden als kantoorruimte. In de meeste bestemmingsplannen is ook een maximum gegeven aan het kantoorvloeroppervlakte van maximaal 2.000 m² per bedrijf. Deze voorwaarde is ook in dit plan opgenomen. Voor zover in bestemmingsplannen afwijkende regels zijn opgenomen gaan de afwijkende regels voor op de algemene regels van dit bestemminsplan.

8.3.6 Horeca als onderdeel van een andere activiteit

In artikel 22 en 23 is het gemeentelijke horecabeleid uit de nota Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018 (5Mb) verwoord dat gaat over ondergeschikte horeca-activiteiten. Dat zijn horeca-activiteiten die passen bij een functie die in de eerste plaats voor een andere activiteit bedoeld is. Er is dus geen zelfstandige horeca-vestiging. Additionele horeca is een logisch onderdeel van de belangrijkste activiteit van een functie, zoals een bedrijfskantine in een kantoor of koffiecorner in een museum. Ondersteunende horeca in een winkel is een activiteit die plaatsvindt om de hoofdactiviteit, verkoop, te versterken.

Artikel 22 Additionele horeca
Additionele horeca is alleen toegestaan, als die activiteit voldoet aan een aantal voorwaarden. De eerste voorwaarde in artikel 22 bevat een limitatieve lijst van activiteiten die zich bij uitstek lenen voor de additionele horeca-activiteit. Daarmee wordt de regeling duidelijker en beter toepasbaar. Voor additionele horeca bij de genoemde activiteiten is geen vergunning nodig, omdat additionele horeca wordt gezien als een ondergeschikt onderdeel van die activiteit. Ondergeschikt betekent dat de additionele horeca-activiteit ook in zijn uitstraling een deel is van de hoofdactiviteit, wat bijvoorbeeld blijkt uit de ruimte die ervoor beschikbaar is, de omvang van het personeel voor de additionele horeca en de kosten daarvan in de begroting. Een percentage van 30% van de bebouwde vloeroppervlakte moet gezien worden als maximum.

Het Ontwikkelingskader laat de mogelijkheid open dat er andere dan de in de regels genoemde activiteiten zijn die gecombineerd mogen worden met additionele horeca. Zo'n andere activiteit zal als gevolg van deze regeling een vergunning moeten aanvragen voor additionele horeca, zodat de gemeente kan toetsen of de andere activiteit zich leent voor additionele horeca en belanghebbenden de gelegenheid krijgen om bezwaar te maken.

Onder de hoofdactiviteit "bedrijfsactiviteiten in bedrijven", genoemd onder 1, vallen alle bedrijfsmatig verrichte activiteiten, dus ook het werk van een verkoper in een warenhuis. In een warenhuis is additionele horeca dus toegestaan, als het een kantine voor het personeel is. Als de kantine ook het winkelende publiek bedient, dan gelden de regels voor ondersteunende horeca.

Onderdeel 2 verduidelijkt dat de additionele horeca alleen in relatie met de hoofdfunctie gebruikt mag worden. In de praktijk komt het nog wel eens voor dat bijvoorbeeld een sportkantine verhuurd voor het houden van een feest. Dat mag dus niet.

Het percentage van 30% dat onder 3 genoemd wordt is overgenomen uit het Ontwikkelingskader. De regel is volgens het Ontwikkelingskader alleen van toepassing op 'kleinschalige' functies. In de regel onder 3 is 'kleinschalig' vertaald in maximaal 1200m2. Boven de grens van 1200m2 geldt een percentage van 25%, zonder maximum oppervlak. De jarenlange praktijk heeft uitgewezen dat zich geen problemen voordoen bij functies die niet kleinschalig zijn. De algemene regel dat additionele horeca ondergeschikt moet zijn aan de hoofdfunctie geeft voor functies met een grotere omvang voldoende sturing.

Uit de regels volgt dat de ruimte voor de horeca-activiteit niet los van de hoofdfunctie gebruikt kan worden. De ruimte waar de horeca-activiteit plaats vindt, mag dus niet verhuurd worden of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden, bijvoorbeeld ten behoeve van feesten en partijen.

Artikel 23 Ondersteunende horeca in een winkel of verkoop in horeca
In dit artikel zijn regels opgenomen voor de mengvormen 'winkel met ondergeschikte horeca' en 'horeca met ondergeschikte verkoop' en ook voor de gevelbankjes die bij een onderneming met zo'n mengvorm geplaatst mogen worden. De Drank- en horecawet is uiteraard ook van toepassing op zo'n mengvorm. Een horecagelegenheid met een verkoopruimte of een winkel met een horecadeel mag op grond van die wet geen alcohol schenken.
Ondersteunende horeca is horeca die hoort bij de functie van een gebouw en ondergeschikt is aan die functie. Dat moet blijken uit de aard van de functie en uit de omvang van de ondersteunende horeca. In de winkelbranche is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca.

De regeling in lid 23.1 van dit artikel volgt het horecabeleid (zie de inleiding van deze paragraaf). Anders dan bij de regels over additionele horeca is hier het kader uit het horecabeleid vrijwel ongewijzigd overgenomen. Alleen de omvang van het horecadeel, beschreven onder 4, 5 en 6, is zo genoteerd dat de maximaal toegestane omvang van het horecadeel niet verspringt, als het percentage waarmee gerekend moet worden veranderd.
De regel over de zichtbaarheid van het horecadeel combineert twee elementen uit het horecabeleid: het horecadeel van de winkel zelf is niet zichtbaar, maar er is ook geen bord op de gevel, waaruit blijkt dat er een horecadeel is. Uit de regel dat de ondersteunende horeca alleen via de ingang van de winkel bereikbaar is volgt dat ook het horecagedeelte van de winkel zich moet houden aan de algemeen gehanteerde winkeltijden.

Ondersteunende verkoop is verkoop in een deel van een horecagelegenheid. De regels hiervoor zijn opgenomen in lid 23.2. De regels zijn vergelijkbaar met de regels voor ondersteunende horeca. Ze volgen ook uit het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. Het Ontwikkelingskader wil beide mengvormen van horeca en winkel een gelijk speelveld geven. Dat blijkt ook uit de regeling voor gevelbankjes.

Gevelbankjes
Het Ontwikkelingskader geeft aan onder welke voorwaarden gevelbankjes zijn toegestaan. Een van die voorwaarden is dat het gaat om mengvormen die hiervoor zijn besproken, dus een winkel met ondergeschikte horeca of andersom. Gevelbankjes zijn bedoeld voor klanten die het drankje of hapje dat ze binnen gekocht hebben buiten willen opeten. Uit de regel in lid 23.3 onder 2 volgt dat het niet de bedoeling is dat een gevelbankje gebruikt wordt als een terras waar bediend wordt. Als er wel bediend wordt, valt een gevelbank onder de werking van het terrassenreglement en moet de ondernemer beschikken over een vergunning op grond van de horecaverordening.
De regel onder 4 biedt aan de ondernemer de mogelijkheid om meer dan één gevelbank te plaatsen, zo lang de totale breedte maar aan de regel voldoet.
De regel onder 6 sluit aan bij de Winkeltijdenwet. Het gebruiken van gevelbankjes is dus toegestaan zo lang het winkeldeel open is.

8.3.7 Functietoedeling bij kruisende functies

De regels in artikel 24 voorkomen dat bij kruisingen, tunnels, bruggen en viaducten een dubbele functie wordt aangewezen of in de regels bij de functies waarin kruisingen en dergelijke voorkomen steeds wordt vermeld dat activiteiten van een gekruiste functie op een kruising ook passend zijn. De werking van de regel spreekt voor zich: onder een spoorviaduct met de functie Verkeer – railverkeer mag je fietsen of rijden als het spoor de functie Verkeer kruist.
De regel geldt alleen bij kruisingen en alleen in gevallen dat de functie die gekruist wordt aan weerszijden van de kruising hetzelfde is.

8.4 Grondwerk: activiteit in de bodem (hoofdstuk 5 van de regels)

In hoofdstuk 5 worden regels gesteld aan activiteiten die de bodem en de ondergrond kunnen verstoren. Het artikel wordt in de aanloop van de Omgevingswet stap voor stap opgebouwd. De eerste stap is het onderbrengen van de bescherming voor leidingen en voor archeologische resten in het bestemmingsplan. Later kunnen bijvoorbeeld regels worden toegevoegd die nodig zijn voor de bescherming van het grondwater of regels die nodig zijn om koude-warmteopslag in de bodem ordelijk te laten verlopen.

In de regels van het plan staat voor welk grondwerk een vergunning nodig is. Die vergunning werd vroeger 'aanlegvergunning' genoemd. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan zo'n vergunning verleend worden. De wettelijke grondslag voor de vergunning is te vinden in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 25 Vergunning in verband met de bescherming van een functie
De bescherming van leidingen en waterkeringen wordt in bestemmingsplannen meestal geregeld in de zogenoemde 'dubbelbestemmingen'. In de regels bij zo'n functie (bestemming) staat dan welke vergunningen nodig zijn om te mogen graven of bouwen op de locaties waar de functie geldt.
Om het aantal regels te beperken en om te voorkomen dat voor de ene leiding andere regels gelden dan voor de andere, zijn in dit plan de regels die voor meer dan een functie gelden in dit hoofdstuk met algemene regels opgenomen.
Burgemeester en wethouders beoordelen aan de hand van een vergunningaanvraag of de te beschermen functie schade kan oplopen en of er gevaar kan ontstaan. Voordat dat ze een besluit nemen, vragen burgemeester en wethouders advies aan de beheerder.

Het bouwen op een leiding of waterkering is alleen toegestaan, als de bouwer een vergunning op grond van het tweede lid heeft die in werking is getreden. Dit volgt uit artikel 16 lid 16.4.

Artikel 26 Bescherming van archeologische waarden
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet maakt de Verordening op de archeologische monumentenzorg deel uit het van het tijdelijke omgevingsplan dat op grond van de wet ontstaat. Voor de zichtbaarheid van de regels over de archeologie in dat tijdelijke omgevingsplan is het beter om ze alvast in het plan op te nemen.

De regels die de archeologische resten beschermen vloeien voort uit de verplichtingen op grond van het Verdrag van Valletta. In dat verdrag is bepaald dat de landen die meedoen zorgen voor behoud van de archeologische waarden, het liefst door archeologische resten in de bodem te laten zitten.

De gemeente heeft ter uitvoering van het Verdrag van Valletta jarenlang gewerkt met de archeologische waardenkaart waarop de kans op het vinden van archeologische resten is aangegeven. Sinds het vaststellen van die kaart is er veel archeologisch onderzoek gedaan. De resultaten van de onderzoeken zijn verwerkt in een nieuwe waardenkaart. De kaart is als bijlage 28 bij de toelichting gevoegd.

De afstanden en graafdiepten die op de archeologische waardenkaart zijn aangegeven zijn met behulp van onderstaande tabel verwerkt in de regels en op de verbeelding.

verwachtingswaarde, van hoog naar laag   maximale graafdiepte   maximaal te verstoren oppervlakte  
WA1 (monument)   0   0 m2  
WA2 = overige zone - archeologische verwachting - 2   30 cm   0 m2  
WA3 = overige zone - archeologische verwachting - 3   30 cm   30 m2  
WA4 = overige zone - archeologische verwachting - 4   30 cm   100 m2  
WA5 = overige zone - archeologische verwachting - 5   30 cm   500 m2  
WA6 = overige zone - archeologische verwachting - 6   50 cm   5000 m2  
WA7   onbeperkt   onbeperkt  

De zones met de laagste nummers worden het zwaarst beschermd in de regels. Die zones zijn bijvoorbeeld toegekend aan locaties in de binnenstad of aan locaties waar de Romeinse weg in de bodem zit. Op plekken waar geen zone is aangewezen, is voor grondwerk geen vergunning nodig ter bescherming van de archeologie.

Binnen de gebieden die op de archeologische beleidskaart is aangeduid als WA6 ontstaat alleen een vergunningplicht bij een initiatief met een zeer grote verstoring. De meeste bouwpercelen zijn veel kleiner dan 5000m2. Bij het bepalen van de grens van de 'overige zone - archeologische verwachting - 6' is daarmee rekening gehouden door die kleinere percelen buiten de grens van de aanduiding te houden, als het evident is dat zo'n grote verstoring daar niet kan plaatsvinden. Zo wordt voorkomen dat een initiatiefnemer onnodig tegen de signalering van mogelijke archeologische resten aanloopt.

De zones worden aangepast, als uit nader onderzoek blijkt dat er geen of juist meer archeologie op een locatie is.

In lid 26.1 staat wanneer voor grondwerk geen vergunning nodig is op grond van het plan.

De hierboven weergegeven tabel is verwerkt in de leden 26.2 en 26.4 waarbij aan de hand van de omvang van het grondwerk wordt bepaald of de activiteit een vergunning nodig heeft of niet.

In artikel 26 worden in het eerste en tweede lid enkele categorieën van gevallen van grondwerk aangegeven waarvoor geen vergunning in verband met archeologische waarden nodig is. Grondwerk dat onderdeel uitmaakt van normaal onderhoud en beheer van een begraafplaats is op basis van de omschrijving in artikel 26 lid 26.1 onder 2.a. niet vergunningplichtig.

8.5 Natuur, flora en fauna (hoofdstuk 6 van de regels)

Dit hoofdstuk komt in de geldende bestemmingsplannen niet voor. Het hoofdstuk wordt gevuld met regels die over het beheer van flora, fauna of natuur gaan. Dat is een onderwerp dat onder de zogenoemde "verbrede reikwijdte" van het plan valt.

8.5.1 Kappen, inleiding

Om te oefenen met het overzetten van verordeningen naar het omgevingsplan zijn de regels uit de kapverordening, dat zijn regels over het kappen van bomen, in dit hoofdstuk geplaatst. Andere onderwerpen volgen na inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 27 Aantasten van bomen of andere houtopstanden
Dit artikel gaat over het vellen van een of meer houtopstanden, waarmee ook het kappen een of meer bomen bedoeld wordt. Het artikel geldt in ieder geval voor houtopstanden die binnen de bebouwingscontour houtkap (zie hieronder de toelichting van lid 27.6 zie paragraaf 8.5.6) staan.
Een houtopstand is in de Omgevingswet gedefinieerd als ''een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend''. Dat kunnen ook een of meer bomen zijn. Vellen staat in de Omgevingswet gedefinieerd als ''het rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben''. Ook het kappen van bomen valt dus onder deze definitie. Deze definities zijn verplicht en daarvan kan niet worden afgeweken.
Het doel van de regels over het kappen is het beschermen van houtopstanden, omdat die belangrijke waarde hebben voor van ecologie, cultuurhistorie en voor de leefbaarheid van een straat of buurt. Deze waarden, maar ook de boomwaarde, bepalen of een vergunning verleend kan worden. De boomwaarde wordt bepaald aan de hand van de omvang van de boom, de economische waarde, de invloed op de locatie, de conditie van de boom en de manier waarop de boom gepland is.
De regels in dit artikel verbieden het kappen van bomen zonder een vergunning van burgemeester en wethouders. De vergunning kan worden geweigerd als het kappen de bovengenoemde belangen doorkruist. Het behoud van waardevolle bomen moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het belang van degene die tot velling wil overgaan. Als bomen gekapt worden of door andere oorzaken verloren gaan, dan geldt in beginsel een herplantplicht.

Afstandseis erfgrens in het Burgerlijk Wetboek en noodkap
Niet alle regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening zijn opgenomen.
In artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek staat dat er geen bomen, heesters of heggen binnen de afstand 2 meter van de erfgrens mogen staan, behalve als de planten lager zijn dan de erfafscheiding, als de eigenaar van het erf van de buren toestemming heeft gegeven of als het erf grenst aan een openbare weg of een openbaar water. Op grond van lid 2 van dat artikel kan de gemeente in een verordening een kleinere afstand opnemen. Dat heeft de gemeente Utrecht gedaan. Een bestemmingsplan (en ook het omgevingsplan) is geen verordening. Daarom kan de regel over de kleinere afstand niet worden verplaatst en moet dus in de Algemene Plaatselijke Verordening blijven staan.

De regels over noodkap kunnen niet worden opgenomen in het plan, omdat deze onderwerpen over de openbare orde en veiligheid gaan. Deze regels blijven in de Algemene Plaatselijke Verordening. In artikel 27.1 onder 2e van de regels is aangeven dat de vergunningplicht vanwege een aanschrijving in geval van noodkap is uitgezonderd.

8.5.2 Vergunningplicht

Lid 27.1: vergunningplicht voor kappen
Op de vergunningplicht gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen hebben betrekking op het periodiek vellen van hakhout voor het uitvoeren van regulier onderhoud, het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten, het kappen van bomen die moeten worden gekapt op grond van de Plantgezondheidswet of het kappen van bomen waarvoor een maatwerkvoorschrift is gesteld. Ten slotte geldt een tweetal uitzonderingen die hierna nader wordt besproken.

Lid 27.1 onderdeel 2, onder b
Na 50 jaar zijn de meeste bomen uitgegroeid, volwassen. Voor het kappen van deze bomen die ouder zijn dan 50 jaar geldt altijd een vergunningplicht.
Voor bomen die jonger zijn dan 50 jaar geldt de vergunningplicht alleen als de boom op een perceel staat dat groter is dan 300m2. Die regel is opgenomen, omdat in het verleden bleek dat vergunningen voor het kappen van een boom niet of nauwelijks werden geweigerd als de boom in een kleine tuin stond. Nu de regel alleen voor grotere percelen geldt, hoeft in 80% van de gevallen die voorheen vergunningplichtig waren geen vergunning meer te worden aangevraagd.
Bij het berekenen van de oppervlakte van een perceel is een aparte regel voor huurwoningen opgenomen, zodat het bij de uitvoering geen verschil maakt of de woning gehuurd of gekocht is. Kadastrale percelen met huurwoningen kunnen namelijk heel groot zijn. Zonder deze nuancering zouden huurders veel vaker een vergunning moeten aanvragen.

27.1, lid onderdeel 3
Voor specifieke situaties, namelijk tijdelijke natuur, botanische tuinen en bosplantsoenen geldt een tijdelijke vergunning die het karakter heeft van een jaarvergunning. Deze vergunning is gekoppeld aan een beheerplan. In dit beheerplan moet door de organisatie worden aangegeven welke bomen het behouden waard zijn of welke zij willen vellen en of (want er geldt geen herplantplicht) zij daarbij in herplant of vervanging gaan voorzien. Het beheerplan moet van tevoren door het college worden goedgekeurd. Aan de hand van het beheerplan kan het college bovendien bepalen of de vergunning voor een periode van één, twee of drie jaar wordt verleend. Er kan door het college dus een integrale afweging worden gemaakt waarbij ook de looptijd van de vergunning kan worden betrokken. Bovendien kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Dit terwijl het voor de organisaties het voordeel biedt dat zij vergunningsaanvragen kunnen bundelen.

8.5.3 Beoordeling van de aanvraag

Onderdeel 1: hoofdbomenstructuur als weigeringsgrond
De nota Bomenbeleid Utrecht (pdf; 3,7 MB) maakt deel uit van de Omgevingsvisie Utrecht. Een van de belangrijkste doelen uit het bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur in de stad behouden en waar mogelijk versterken. Bomen in structuren zijn van waarde voor cultuurhistorie, ecologie en landschap. Een boom heeft een hogere waarde wanneer deze deel uitmaakt van een structuur. Bomen in lanen kenmerken zich door forse maten en onderlinge samenhang. Hun belang is daarmee wijkoverstijgend. In Utrecht hebben we de hoofdbomenstructuur aangewezen. Deze is uit de volgende onderdelen opgebouwd:

  • De bomen op lijnen en plekken die kenmerkend zijn voor de geschiedenis van de stad vormen de cultuurhistorische structuur.
  • Bomen die een belangrijke samenhang vertonen met de omgeving (landschap, infrastructuur en bebouwing) vormen de ruimtelijke structuur.
  • De ecologische structuur bestaat uit bomenlijnen die belangrijke verplaatsingsmogelijkheden bieden voor flora en fauna.

In dit bomenbeleid ligt de nadruk op de rol van de bomen, maar de structuur kan uiteraard worden ondersteund door begeleidende beplanting. We willen de bomen uit de hoofdbomenstructuur beschermen, zodat de verbindingen van de structuur in stand blijven. Bomen uit de hoofdbomenstructuur mogen alleen gekapt worden als dat noodzakelijk is. Daarvoor is een goede belangenafweging noodzakelijk. Het verlies aan waarde van de structuur moet gecompenseerd worden.

De principeprofielen in bijlage 2 van De nota Bomenbeleid Utrecht zijn richtinggevend voor ontwerp, onderhoud en beheer. In de principeprofielen staan kenmerken van de verschillende lijnen en structuren aangegeven.

Onderdeel 2: diverse waarden
a. ecologische waarde
Hoe ouder de boom, hoe belangrijker de rol in de ecologische betekenis. Een oude boom heeft meer biomassa en geeft meer leefruimte aan organismen. Bomen zijn ecologisch zeer waardevol als zij in een echte verouderingsfase komen en ook allerlei afbraakprocessen starten. Dat laatste gebeurt in een stedelijke omgeving slechts sporadisch. De ecologische waarde neemt ook toe naarmate het milieu waarin de bomen verkeren meer lijkt op het oorspronkelijke milieu waar de soort zijn oorsprong vindt: de samenhang met een gezond bodemsysteem en met de struik-, kruid- en diersoorten die erbij horen.

Voor de ecologische waarde is het belangrijk dat de bomenstructuur geen grote leemten gaat vertonen als gevolg van het vellen van bomen. Bij bomenlanen gaan we uit van een maximaal te overbruggen afstand van 30 meter tussen twee bomen.

Voorbeelden van ecologische waarden:

  • de boom biedt een schuil-/broedplaats aan fauna;
  • er groeien bijzondere/zeldzame planten op de boom (maretak, korstmossen of andere epifyten);
  • er is sprake van een ecologische verbinding voor bijvoorbeeld vogels en insecten, of
  • er zijn andere redenen waarom de boom ecologische waarde heeft, bijvoorbeeld omdat de boom op een open stuk grond staat, de boom is een rustplaats voor vogels en insecten of omdat de boom op buurtniveau een verbinding tussen de bomen in de straat en het achterliggende grasveld vormt.


b. cultuurhistorische waarde
Bomen kunnen verweven zijn met de geschiedenis van Utrecht. Ze helpen de ontstaansgeschiedenis van de stad over de eeuwen zichtbaar te maken.


Voorbeelden van cultuurhistorische waarde:

  • de boom is herkenbaar als herdenkings-, of markeringsboom;
  • de boom levert een buitengewoon aandeel in de beleving van architectonisch belangrijke gebouwen, of
  • de boom heeft om andere redenen cultuurhistorische waarde wat bijvoorbeeld blijkt uit archieven of navraag bij bewoners.

c. ruimtelijke waarde
Bomen hebben ruimtelijke waarde, omdat ze bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de stad en de leefomgeving. Bomen brengen samenhang in de stad. Samenhang ontstaat wanneer bomen deel uitmaken van het gehele ruimtelijke samenspel van het onderliggende landschap, het netwerk van wegen en water en de bebouwing. Een samenhangende boombeplanting verduidelijkt de (historische) ruimtelijke opbouw van de stad door de relatie met bijvoorbeeld het landschap of stadsgezicht weer te geven, of met de functie of gebruik.

Voorbeelden van ruimtelijke waarden:

  • de boom heeft een duidelijke ruimtelijke invloed op wijkniveau;
  • de boom is opvallend en indrukwekkend vanwege formaat;
  • de boom is beeldbepalend door de mate waarin het beeld van de plek wijzigt door het verwijderen van de boom;
  • het verwijderen van een boom veroorzaakt de ervaring van een kale vlakte;
  • er zijn andere redenen waarom de boom ruimtelijke waarde heeft bijvoorbeeld in een situatie waarin de boom bijdraagt aan de herkenbaarheid in de wijk: elk kind kent de boom en het speelveld.


d. milieuwaarde
Bomen zorgen voor een eigen microklimaat. Zij dragen op vele manieren bij aan een gezond en veilig woon- werk- en leefmilieu in de stad en zo aan het welzijn van de mens.

Voorbeelden van milieuwaarde:

  • de boom speelt een belangrijke rol bij de tijdelijke berging van water;
  • de boom is van belang in verband met hoge bebouwingsdichtheid en/of weinig groen in de omgeving van de boom);
  • de boom heeft een buitengewone dempende werking op hinderlijke (monotone) geluiden van verkeer of industrie, of
  • de boom heeft om andere redenen milieuwaarde bijvoorbeeld omdat het een van de weinige bomen in een straat is en er met het verdwijnen alleen nog het grasveld met omliggende heesters overblijft.

e. boomwaarde
De boomwaarde aan de hand van onderstaande aspecten bepaald:

  • de oppervlakte in vierkante centimeters van de dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld;
  • de economische waarde;
  • de standplaatswaarde;
  • de conditiewaarde;
  • de waarde van de plantwijze.
8.5.4 Herplantplicht

Herplantplicht
Sinds 21 november 2018 moet iedere houtopstand die geveld wordt gecompenseerd worden door het planten van bomen die vergelijkbaar zijn met de gevelde bomen. Voor elke boom die wordt gekapt, moet een nieuwe boom worden geplant. Dit noemen we de 'herplantplicht'. De belangrijkste redenen voor deze herplantplicht zijn: het bomenaantal in Utrecht minimaal op peil houden en de mogelijkheid om te kunnen handhaven als er geen herplant plaatsvindt.
Binnen 14 maanden na het krijgen van de vergunning voor het vellen moet de beplanting zijn vervangen. Het college kan van deze termijn afwijken als een project heel lang loopt of als er andere redenen zijn die een vervanging binnen 14 maanden complex maken. De nieuwe bomen moeten op de plek waar gekapt wordt geplant worden. Als dat niet kan, in de buurt van de plek waar gekapt wordt en als dat ook niet kan, dan mag het ook ergens anders in de stad. Als vervanging helemaal niet mogelijk is, kan in plaats daarvan een financiële compensatie worden opgelegd voor het verlies van groen. Dit geld wordt gebruikt voor het planten van bomen of groen in Utrecht. De herplant is geslaagd als de gekapte houtopstand duurzaam is vervangen door een andere boom.

Gereedmeldingsplicht
In de vergunningvoorschriften wordt de eis opgenomen dat binnen twee weken nadat de herplant voltooid is, dat wordt gemeld bij burgemeester en wethouders. De gemeente controleert of de herplantplicht wordt nageleefd binnen de gestelde termijn. De gereedmeldingsplicht is een belangrijk hulpmiddel voor toezicht en handhaving.

Uitzondering herplantplicht: bosplantsoen, tijdelijke natuur, botanische tuin
Bosplantsoenen zijn houtachtige beplantingen die overwegend bestaan uit inheems materiaal met, in wisselende verhoudingen en samenstelling, een kruid-, struik-, en bomenlaag. In plaats van herplant is voor bosplantsoenen 'natuurlijke verjonging' beter. Bij de kap van een boom wordt daarom geen nieuwe boom geplant, maar krijgen zaailingen in de ondergroei kans om uit te groeien tot een grote boom. Dit verhoogt de ecologische waarde van het bosplantsoen.

Tijdelijke natuur is een term vanuit de Wet natuurbescherming. De grondeigenaar heeft vooraf juridische toestemming geregeld op grond van de Wet natuurbescherming om tijdelijk natuur aan te leggen en te onderhouden die de eigenaar later mag verwijderen. Dit wordt bijvoorbeeld toegepast bij bouwprojecten wanneer de grond pas over een aantal jaar ontwikkeld wordt. In de tussentijd heeft het gebied een hoge ecologische waarde. De grote hoeveelheid bomen die zich in de tussentijd spontaan ontwikkelt, is uitgezonderd van de herplantplicht. Hierdoor zorgen we ervoor dat bomen en natuur zich ongehinderd kunnen ontwikkelen zonder de uiteindelijke ontwikkeling van het bouwproject onmogelijk te maken.

De Botanische Tuinen beheren en ontwikkelen hun bomencollectie op basis van cultuurhistorie, onderwijs, onderzoek en natuurbescherming. De kap van oude bomen en het planten van nieuwe bomen wordt al jaren van tevoren bepaald. Vaak wordt de herplantplicht op een andere wijze ingevuld, door van tevoren de nieuwe boom al op te kweken.

Om een uitzondering op de herplantplicht te krijgen, moet de aanvrager een meerjarig beheerplan maken en ter beoordeling voorleggen aan het college. Het doel van het beheerplan is om te beschrijven hoe de waarde van de bomen op peil wordt gehouden. In dit beheerplan moet de aanvrager aangeven welke bomen het behouden waard zijn of welke zij voornemers zijn te vellen en of zij daarbij in herplant gaan voorzien. Aan de hand van het beheerplan kan het college bepalen voor welke periode de vergunning wordt verleend. Bovendien kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Aan het eind van de looptijd van de vergunning wordt het beheerplan geëvalueerd.

8.5.5 Indieningseisen voor een vergunning

De indieningseisen van lid 27.5 zijn overgenomen van artikel 7.5 van de Regeling omgevingsrecht. Na invoering van de Omgevingswet zal deze regeling komen te vervallen. De indieningsvereisten moeten dan zijn geregeld in het omgevingsplan.

8.5.6 Bebouwingscontour

In lid 27.6 is de aanwijzing van de Bebouwingscontour Houtkap opgenomen die onder de Omgevingswet moet worden aangewezen op grond van artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De Bebouwingscontour Houtkap is dezelfde als de contour op grond van de Verordening tot vaststelling van de bebouwde kom Houtopstanden 2018. Binnen deze contour is de gemeente volledig bevoegd. Buiten deze contour gelden de gemeentelijke regels over houtopstanden. Buiten die bebouwingscontour mogen gemeenten ook regels stellen voor die houtopstanden waarover geen rijksregels zijn gesteld in het Besluit activiteiten leefomgeving (paragraaf 11.3.2). Gemeenten mogen buiten de bebouwingscontour houtkap regels stellen over bijvoorbeeld fruit- en notenbomen, houtopstanden langs wegen en waterwegen en beplantingen in één rij langs landbouwgronden, productiebossen voor houtige biomassa en houtopstanden die een kleinere oppervlakte grond beslaan dan 10 are of bestaan uit een rijbeplanting die 20 of minder bomen omvat (art. 11.111, tweede lid van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Dit is in lijn met de huidige Wet natuurbescherming.

Als het gaat om houtopstanden die wél onder de bescherming van het Bal vallen, kunnen de gemeenten nog steeds regels stellen met andere oogmerken dan die genoemd worden in het Bal. De oogmerken in het Bal zien op natuurbescherming, instandhouding van het bosareaal in Nederland en het beschermen van landschappelijke waarden. Buiten de bebouwingscontour houtkap kunnen gemeenten dus regels stellen bijvoorbeeld ter bescherming van de cultuurhistorische of recreatieve waarde van een gebied of het voorkomen van visuele hinder of onveilige situaties. Het Bal biedt niet de mogelijkheid voor gemeenten om regels te stellen over houtopstanden buiten de bebouwingscontour houtkap met dezelfde oogmerken als de rijksregels (met de oogmerken natuurbescherming, de instandhouding van het bosareaal in Nederland of het beschermen van landschappelijke waarden). In dat geval kan de gemeente wel het stellen van extra regels aandragen bij de provincie.

8.5.7 Herplantplicht zonder vergunning

De in dit artikel bedoelde herplantplicht geldt niet zonder meer, maar pas wanneer burgemeester en wethouders daartoe besluiten.

Het derde lid betreft een boom of andere houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd zal teniet gaan. Krachtens het derde lid kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover mogelijk van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval, enz.

8.5.8 Overgangsrecht

In artikel 27 lid 27.8 is geregeld dat de regels uit dit plan voor gaan op de regels uit de Apv. Daar waar het Chw bestemmingsplan geldt, gelden de regels uit artikel 27 van het Chw-bestemmingsplan en de artikelen 4:10 en 4:12 van de Apv. De artikelen 4:10 en 4:12 van de Apv blijven gelden naast de regels uit artikel 20 van het Chw bestemmingsplan, omdat deze artikelen niet in het Chw bestemmingsplan kunnen worden opgenomen. Zolang een beheersverordening in een gebied geldt, zijn de regels uit de Apv (afdeling 4.3 inclusief de artikelen 4:10 en 4:12) van toepassing.

8.6 Algemeen overgangsrecht (hoofdstuk 7 van de regels)

Artikel 28 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen die in elk bestemmingsplan moeten worden overgenomen.

Als de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, als de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn gebouwd, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Met een beroep op het overgangsrecht kan wel een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag ook worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is al aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Daarom is in de overgangsregeling bepaald dat het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is natuurlijk ook afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik al zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 29 Slotregel
In dit artikel is de naam van het plan, de citeertitel, omschreven. De naam is een vereenvoudiging van de naam die in de officiële publicatie wordt gebruikt: "Chw bestemmingsplan Zuilense Vecht, Utrecht". Die naam in de publicatie is nodig voor de website ruimtelijkeplannen.nl.

8.7 Bijlagen bij de regels

8.7.1 Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving
8.7.1.1 Inleiding

Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Staat Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen' en de 'Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is gebaseerd op de Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving) bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.

Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige of ambachtelijke bedrijvigheid.


Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving worden toegepast.

Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het voornamelijk om:

  • kleinschalige, meestal ambachtelijke bedrijvigheid;
  • bedrijven waarbij de productie of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
  • activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.
8.7.1.2 De toegepaste Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving

De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving. In de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:

  • 1. In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de vermelde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
  • 2. In de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.

Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.

Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.

Categorie C
Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.  

8.7.1.3 Flexibiliteit

De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

8.7.2 Lijst van horeca-activiteiten

De categorie-indeling van horeca-activiteiten is overgenomen uit de beleidsnota Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. In die nota zijn de indeling en de achterliggende keuzes toegelicht, zie: het horecabeleid in de Omgevingsvisie.

8.8 Algemene regels en de uitvoering van beleid

8.8.1 Algemene uitgangspunten, omgevingsvisie

De algemene regels in de hoofdstukken 3 tot en met 6 van de regels geven uitvoering aan het beleid van de Omgevingsvisie Utrecht. Dat beleid is al verwerkt in de bestemmingsplannen. In algemene regels staan geen regels die de uitvoering van het beleid in die plannen veranderen.

8.8.2 Rijksbeleid, provinciaal beleid, waterschapsbeleid

Het rijksbeleid en het provinciale en het waterschapsbeleid is, voor zover van belang voor het plangebied, vertaald in wetgeving. De wettelijke regelingen zijn bij het opstellen van het plan toegepast.

8.8.3 Thematisch beleid
8.8.3.1 De doorwerking van het beleid in dit plan

Het gemeentelijke, sectorale beleid is opgenomen in de Omgevingsvisie van Utrecht. Dit beleid is zoveel mogelijk verwerkt in dit plan. Er is echter ook thematisch (sectoraal) beleid dat bij de verlening van vergunningen op basis van dit plan wordt betrokken. Dit geldt voor de volgende beleidsthema's: gebouwd erfgoed, detailhandel, horeca, beleid over woningvorming en –splitsing en parkeren. Op de website Omgevingsvisie Utrecht is het beleid over deze thema's te vinden. Als burgemeester en wethouders beleidsregels hebben vastgesteld, is op die website doorgaans de link naar die regels te vinden. Beleidsregels worden overigens ook op overheid.nl gepubliceerd.

Het plan past in de verschillende thematische beleidskaders, zie ook hoofdstuk 2 van de toelichting.

8.8.3.2 Enkele thema's uitgelicht

Groen, natuur, fora en fauna
De regels over het vellen van een houtopstand, waaronder het kappen van een boom zijn nieuw in dit plan. De regels volgen het recente beleid: zie verder paragraaf 8.5.
De andere regels van het plan hebben geen effect op de uitvoering van het groen- of natuurbeleid.

Archeologie
Ook nieuw is dat in het plangebied de regels over archeologie gelden, in plaats van de vergelijkbare regels in de Verordening op de archeologische monumentenzorg. Omdat bij het aanwijzen van gebieden waar de verwachting bestaat dat er archeologische resten in de grond zitten een recente archeologische verwachtingenkaart is gebruikt, voldoet de gemeente aan de eisen van de Omgevingswet. In paragraaf 8.4 wordt de nieuwe regeling en de achtergronden daarvan nader toegelicht.