Plan: | TAM-omgevingsplan Merwedekanaalzone deelgebied 6, fase 1 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPTAMMERWDEEL6FAS1-ON01 |
Aanleiding
Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 455.000 inwoners in 2040. Daarom bouwt Utrecht de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen. Veel Utrechters zoeken een plek om in de stad te (blijven) wonen. Utrecht wil graag waardevolle groene ruimte behouden of zelfs toevoegen. We zoeken daarom naar nieuwe woonplekken binnen de stadsgrenzen. Er ontstaat ruimte voor meer Utrechters door bijvoorbeeld bedrijventerreinen opnieuw in te richten. Dat doen we in de Merwedekanaalzone. In 2005 is de visie Merwedekanaalzone vastgesteld en vanaf dat moment zijn er diverse projecten in dit gebied gerealiseerd zoals Max, Pax en Lux en de Wilhelminawerf. Daarna is verder gewerkt aan een integrale overkoepelende visie voor deelgebied 4, 5 en 6 van de Merwedekanaalzone. Dat resulteerde in 2018 in de vaststelling van deel 1 van de Omgevingsvisie Merwedekanaalzone en de bijbehorende milieueffectrapportage (MER). In 2021 is deel 2 van de Omgevingsvisie Merwedekanaalzone - als verdere uitwerking van deel 1 - vastgesteld met een geactualiseerde MER. Begin 2021 startte de bouw van De Nieuwe Defensie (deelgebied 4). In februari 2022 is het bestemmingsplan voor deelgebied 5 vastgesteld en is ook de bouw in dit deelgebied inmiddels in voorbereiding.
Daarmee is het tijd om voor het volgende deelgebied (deelgebied 6) nader te onderzoeken hoe ook hier een transformatie van bedrijventerrein naar stadswijk kan plaatsvinden. De noodzaak voor herontwikkeling wordt extra gevoeld door de onverminderd hoge woningnood. Het tijdig verder brengen van de planvorming voor dit deelgebied kan eraan bijdragen dat straks, op meer plekken daadwerkelijk tot de bouw van woningen kan worden overgegaan. Hiervoor is op 6 juni 2024 de Nota van Uitgangspunten deelgebied 6, fase 1 (NvU) door de gemeenteraad vastgesteld. Bij het raadsbesluit zijn drie moties (M215, 218 en 219) en een amendement (A48) aangenomen, die oproepen tot onderzoek naar optimalisatie van het plan voor deelgebied 6, mede om de ontwikkeling financieel haalbaar te krijgen. Dit onderzoek heeft in het najaar van 2024 plaatsgevonden, waarbij de raad in de raadsvergadering van 12 december 2024 richtinggevende uitspraken heeft gedaan die zijn verwerkt in dit omgevingsplan.
Voorkeursrecht
In september 2022 heeft de raad een voorkeursrecht op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten gevestigd op de oostelijk gelegen kavels tussen de Eendrachtlaan, Vliegend Hertlaan, Winthontlaan en het Merwedekanaal, omdat daar de grootste transformatiekansen zijn. In dit deel bevindt zich extensieve bedrijvigheid waar transformatie naar een overwegend woonprogramma bijdraagt aan de ambities van de Omgevingsvisie Merwedekanaalzone. Door het voorkeursrecht heeft de gemeente het eerste recht van koop op de betreffende percelen. In mei 2023 heeft de gemeente als gevolg daarvan de Terberg-locatie verworven. Het gaat om percelen aan de Eendrachtlaan 280, Zeehaenkade 48 en Zeehaenkade 50, in totaal bijna 13.000 m2 in het hart van deelgebied 6. In november 2024 heeft de gemeente ook een deel van de Propertize-locatie verworven. Het gaat om de percelen aan de Winthontlaan 171-189.
Doelstelling
De hoofddoelstelling van het (TAM-)omgevingsplan is een consoliderende regeling voor de bestaande situatie vast te leggen en om nieuwe ontwikkelingen in het oostelijke deel Merwedekanaalzone deelgebied 6 planologisch-juridisch mogelijk te maken.
Het plangebied ligt aan de zuidkant van Utrecht. Het plangebied is begrensd door:
Afbeelding 1 Begrenzing van het plangebied
Dit plan vult voor de locatie van het werkingsgebied de volgende bestemmingsplannen die deel uitmaken van het tijdelijke deel van omgevingsplan van de gemeente Utrecht aan of geeft aan op welke punten dit plan voorrang heeft op de regels uit het tijdelijk omgevingsplan.
Bestemmingsplan | Vastgesteld door Raad | Onherroepelijk |
Merwedekanaalzone, deelgebied 6 Zeehaenkade e.o. | 08-06-2023 | ja |
Elke gemeente moet op grond van de Omgevingswet alle regels over de leefomgeving in het omgevingsplan van de gemeente opnemen. Op het moment dat dit plan is opgesteld, is het technisch nog niet mogelijk om tegelijkertijd een aantal wijzigingen van het omgevingsplan aan te brengen. Dat betekent dat de gemeente ontwikkelplannen één voor één in procedure zou moeten brengen, met veel vertraging als gevolg. Daarom heeft het Rijk gezorgd voor een Tijdelijke Administratieve Maatregel (TAM), die de gemeente toestaat om het omgevingsplan te wijzigen met een "TAM-IMRO-omgevingsplan". Dat is een plan in de vorm van een bestemmingsplan dat met de standaardcoderingen IMRO wordt opgesteld. Het TAM-omgevingsplan geldt juridisch als wijziging van het omgevingsplan van de gemeente. De gemeente moet te zijner tijd het TAM-omgevingsplan (verder: het plan) invoegen in het "echte" omgevingsplan.
De toelichting van dit plan bestaat uit 7 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In Hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in Hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. In Hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is in september 2020 vastgesteld onder de Wet ruimtelijke ordening als structuurvisie en geldt sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet als de Nationale Omgevingsvisie. De NOVI is de eerste integrale nationale beleidsvisie conform de Omgevingswet en is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda.
De Visie
De NOVI bevat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een groot aantal opgaven, op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De NOVI biedt daarbij een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Omgevingskwaliteit is daarbij het kernbegrip. De NOVI staat voor een nieuwe aanpak waarbij overheden en maatschappelijke organisaties met regie vanuit het Rijk integrale afwegingen maken.
Toelichting
In de toelichting worden 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving beschreven en de daarbij horende opgaven waarvoor het Rijk zich gesteld ziet. Steeds wordt per belang het huidige beleid gekoppeld en wordt de opgave gesteld die met het belang samenhangt.
Uitvoeringsagenda
In de uitvoeringsagenda staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda is onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen opgenomen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Het Rijksbeleid is vertaald in de Omgevingswet en in de vier Algemene Maatregelen van Bestuur: het Omgevingsbesluit (Ob), het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels voor het omgevingsplan. Daarnaast is regelgeving van het Rijk opgenomen in bruidsschatregels.
De gemeente Utrecht kan vooral aan de volgende nationale belangen een bijdrage leveren:
De NOVI benoemt vier prioriteiten
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:
Omgevingsinclusieve benadering
Centraal in de te maken belangenafwegingen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting van het begrip fysieke leefomgeving uit de Omgevingswet en wordt de noodzaak van een integrale afweging benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is het spanningsveld tussen beschermen en ontwikkelen.
Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in, dat ontwikkeling van de leefomgeving samengaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.
Afwegingsprincipes
Beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal samen (en zijn soms onverenigbaar), maar ze kunnen elkaar ook versterken. Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Plangebied
De ontwikkeling van het plangebied naar woningbouw en voorzieningen past binnen de kaders en doelstellingen van de Nationale Omgevingsvisie. Bij de planvorming en de ontwikkeling van de locatie is er veel aandacht voor alle aspecten als een veilige en gezonde leef- en werkomgeving, multifunctioneel ruimtegebruik en een goede omgevingskwaliteit.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de daarop gebaseerde Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) komen te vervallen. De regels van het Barro en het Rarro zijn vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het Barro/Rarro omvatte alle ruimtelijke Rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in ruimtelijke besluiten van lagere overheden. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Romeinse Limes, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ook stonden in het Barro/Rarro de rijksregels ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland/de Natura 2000-gebieden, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond Rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer en de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
In het Bkl staan verder regels over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en regels voor monitoring. Daarmee zijn tevens wetten en besluiten die betrekking hebben op omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, behoefte enzovoort geregeld. Het Bkl geldt voor het Rijk en alle decentrale overheden.
De hoofdonderwerpen waarvoor het Bkl instructieregels bevat, zijn:
Artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving stelt via de Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) regels over het aantonen nut en noodzaak en het onderzoeken van binnenstedelijke mogelijkheden bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Zie hiervoor de uitwerking onder paragraaf 2.1.3.
Daarnaast bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. In heel bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders de Minister vragen om een ontheffing van bepaalde instructieregels te verlenen. Dit volgt uit afdeling 5.3 van het Bkl.
Rijksgebiedsaanwijzingen
Naast de activiteiten die gelden in heel Nederland, zoals flora- en fauna activiteiten en Natura2000-activiteiten, gelden onder meer de volgende gebiedsaanwijzingen die relevant kunnen zijn voor het plangebied:
In dit gebied gelden beperkingen voor het omgevingsplan voor een goede werking van de radar op het radarstation. Het gaat hier om hoogtebeperkingen voor bouwen van bouwwerken en windturbines.
Het voorliggende plan maakt geen bouwwerken mogelijk die de maximum toegestane hoogte overschrijdt en biedt geen mogelijkheid voor de oprichting/vestiging van hyperscale datacentra. Het plangebied ligt op ruim 13 kilometer van de radar. De hoogte van de antenne bij Soesterberg is 63 meter NAP; daar zit de punt van de kegel. Daarna loopt de lijn met 0.25 graden omhoog. Op 13.5 km afstand is de maximaal toelaatbare hoogte 121.9 meter NAP. Het maaiveld ligt volgens AHN3 rond de 2 meter NAP.
Voor de uitwerking van de overige instructieregels en omgevingswaarden uit het Bkl wordt verwezen naar onderstaande paragraaf en Hoofdstuk 5 van deze motivering.
Op grond van artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving moet bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden toegepast.
Stedelijke ontwikkeling
Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is. Daarbij geldt er voor woningbouwprojecten dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Bij andere stedelijke functies in de vorm van een terrein is de ondergrens 'in beginsel' een BVO van 500 m2 . Dus met een ruimtebeslag van minder dan 500 m2 is er 'in beginsel' geen stedelijke ontwikkeling.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Daarvoor moet worden beoordeeld of het plan een nieuw of groter beslag op de ruimte toelaat. Of, als er alleen een wijziging van de gebruiksfunctie is, op een andere manier wezenlijke ruimtelijke effecten heeft.
Om te kunnen beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van een groter beslag op de ruimte moet niet gekeken worden naar wat er daadwerkelijk gebouwd is, maar naar wat het omgevingsplan planologisch toestaat aan bebouwing. Ook verleende omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit waarbij is afgeweken van het omgevingsplan, moeten daarin meegenomen worden.
Van belang is dus in hoeverre het plan in vergelijking met de vorige regeling:
Motivering evenwichtige toedeling van functies:
Als een omgevingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt rekening gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling. Dit met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van overprogrammering en leegstand. Hiervoor is niet relevant of het plangebied binnen of buiten het stedelijk gebied ligt. In beide gevallen moet rekening worden gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling.
De behoefte wordt beoordeeld op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit gebied hangt af van de aard en de omvang van de stedelijke ontwikkeling. Om de behoefte te bepalen kan het bestaande aanbod van de functie die je wil ontwikkelen (bijvoorbeeld een bepaald soort woningen) worden afgetrokken van de vraag naar deze functie. Het aanbod dat feitelijk nog niet is gerealiseerd, maar wel in een omgevingsplan of omgevingsvergunning is vastgelegd, wordt meegerekend als bestaand aanbod. Het gaat om de kwantitatieve en de kwalitatieve behoefte. De kwalitatieve behoefte is de behoefte aan het specifieke karakter van de stedelijke ontwikkeling.
Provinciale of regionale visies en afspraken kunnen de basis zijn voor de onderbouwing. Deze documenten moeten dan voldoende concreet en onderbouwd zijn.
Definitie stedelijk gebied
De Ladder is beleidsneutraal vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) omgezet naar de Omgevingswet. De extra Ladder afweging moet volgens artikel 5.129g Bkl plaatsvinden buiten het stedelijk gebied en stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van het stedelijk gebied. Dit stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van het stedelijk gebied is toegevoegd aan deze bepaling omdat dit ook onderdeel was van de definitie van het bestaande stedelijk gebied uit het Bro.
Grens stedelijk gebied
De grens van het stedelijk gebied wordt bepaald door de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het omgevingsplan en de aard van de omgeving.
In de jurisprudentie zijn lijnen uitgezet voor het begrip stedelijk gebied onder het Bro. Zo vormen grondenwaarop een agrarische functie rust, en die overeenkomstig die functie worden gebruikt, geen onderdeel van stedelijk gebied. Onbebouwde grond met een niet-agrarische functie kan deel uitmaken van het stedelijk gebied, ook al is de locatie nog onbebouwd, mits de locatie onderdeel is van het stedelijk samenstel van bebouwing.
Plangebied
Het project heeft onder meer betrekking op het mogelijk maken van nieuwe woningbouw, bedrijven, maatschappelijke en commerciële voorzieningen en is zodoende aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling voor zover het huidige omgevingsplan deze functies al niet mogelijk maakt. In het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt aangetoond dat de ontwikkeling (nieuwe ontwikkeling) voorziet in een (regionale) behoefte.
Behoefte aan woningen
De provincie Utrecht geeft met de monitor Wonen inzicht in de woningbouwbehoefte, de daarmee samenhangende woningbouwopgave en de woningbouwplannen. De woningbouwbehoefte- en opgave is gebaseerd op het Kader voor regionale programmering Wonen en Werken. Dat kader is gemaakt op basis van de Primos huishoudensprognose 2020.
Voor de periode 2020-2040 wordt voor de regio U16 (16 gemeenten, inclusief gemeente Utrecht) een woningbehoefte verwacht van 133.200 woningen. Dat aantal is nodig om het bestaande tekort aan woningen niet verder op te laten lopen. Voor de stad Utrecht gaat het dan om circa 60.000 woningen.
In het Meerjarenperspectief Ruimte (2024) van de gemeente Utrecht (MPR 2024, Gemeente Utrecht/ruimtelijkeprojectenutrecht.nl) is de meest actuele plancapaciteit aangegeven. Voor de periode van 2024 tot 2040 omvat de harde planvoorraad o.b.v. de definitie van het Rijk ((minimaal vastgesteld of onherroepelijk planologisch juridisch kader) ruim 22.000 woningen. Aanvullend hanteert de gemeente een ruimere definitie van harde plancapaciteit van in totaal 14.500 woningen. Daarnaast zijn er ook nog 'zachte' plannen in ontwikkeling, waarvan de ontwikkeling onzekerder is. De vraag naar nieuwe woningen is dus groter dan het aanbod aan harde plancapaciteit: de 2.050 voorzien in een deel van de behoefte aan nieuwe woningen in Utrecht.
De bevolking van Utrecht is de afgelopen jaren fors toegenomen, een groei die ook in de komende jaren gestaag doorzet. De voorspelde groei is een kans om kwaliteit aan de stad toe te voegen. De (blijvende) druk op de woningmarkt leidt tot een toenemende vraag naar centrumstedelijke woningbouw in alle segmenten, maar vooral in het midden- en sociale segment. Dit omgevingsplan draagt bij aan uitbreiding van het woningaanbod voor lagere- en middeninkomens.
Het uitgangspunt van gemeente en corporaties is dat de omvang van de sociale huurvoorraad meegroeit met de stad. Nu is 35% van de woningen een sociale huurwoning. In het Meerjaren Perspectief Ruimte is opgenomen dat de 'harde' plancapaciteit voor 34% bestaat uit zelfstandige sociale huurwoningen waarvan 7% zelfstandige studenteneenheden en 27% reguliere sociale huurwoningen. Dit is nog onvoldoende om de sociale huurwoningvoorraad richting 2040 op peil te houden.
Voor een gezonde mix van wonen gaan we in iedere buurt uit van % van woningbouwcategorieën, dus ook binnen het plangebied van dit TAM omgevingsplan. In het plangebied gaan we uit van 34% sociale woningbouw, 30% middensegment en 36% woningen in de vrije sector. Na het doorlopen optimalisatieproces heeft de raad in december 2024 bij motie deze verdeling aangenomen.
De belangrijkste doelgroepen voor middenhuur zijn net afgestudeerden, jonge huishoudens die zijn ingestroomd in sociale huur maar vervolgens niet kunnen doorstromen en daardoor in feite scheefwonen, en gezinnen met een middeninkomen. Door recent overheidsbeleid en de huidige marktontwikkelingen is het voor deze groepen steeds lastiger geworden om een passende woning wat betreft prijs en oppervlakte te vinden op de Utrechtse woningmarkt. Uit onderzoek (gemeente Utrecht, 2017) blijkt dat de middenhuur-doelgroepen behoefte hebben aan woningen van minimaal 50 m². Het aanbod van dit type woningen is nu te klein. Dit omgevingsplan voorziet in het aanvullen van het aanbod aan middenhuurwoningen. 30% van de woningen wordt in het middeldure segment (koop en huur) gebouwd.
Het minimale aandeel sociale woningen en middenhuur is vastgelegd in de regels van het omgevingsplan.
Behoefte aan voorzieningen
Nabijheid van voorzieningen draagt conform het mobiliteitsconcept van Merwedekanaalzone bij aan een goed stuk stad en zoveel mogelijk beperken van de mobiliteitsbehoefte. Binnen het plangebied worden activiteiten toegestaan die bij een gemengde wijk horen, te weten:
Het effect van de maatschappelijke en commerciële voorzieningen op het bestaande aanbod is beperkt. De voorzieningen krijgen geen wijkoverstijgend karakter. De voorzieningen zijn enkel gericht op de inwoners van het gebied en de directe omgeving. Het detailhandelsaanbod richt zich in hoofdzaak op de dagelijkse aankopen en frequent benodigde aankopen.
Behoefte aan voorzieningen Merwedekanaalzone
Voor het bepalen van het voorzieningenprogramma voor de gehele Merwedekanaalzone is de Visie voorzieningen Merwedekanaalzone Utrecht (Bureau Stedelijke Planning, 26 februari 2019) opgesteld als onderdeel van de Omgevingsvisie deel 2. De uitkomsten van het rapport bieden de piketpaaltjes voor de verdere ontwikkeling van commerciële voorzieningen in de Merwedekanaalzone. De visie voor voorzieningen kent een aantal scenario's voor het bepalen van het voorzieningenprogramma. Algemeen geeft het rapport het volgende inzicht.
Voor dagelijkse detailhandel en commerciële dienstverlening wordt geadviseerd om de ontwikkeling van het draagvlak als maatgevend te beschouwen. Hiermee biedt Merwedekanaalzone een compleet pakket, primair voor de inwoners, secundair voor kantoorpersoneel en bezoekers.
Voor niet-dagelijkse detailhandel is de visie behoudend. Hiervoor is het potentieel dun, zijn de mogelijkheden beperkt en sterke alternatieven op korte afstand voorradig, het Centrum voorop, maar ook NOVA en de Woonboulevard Utrecht. We zien alleen mogelijkheden voor frequent benodigde artikelen en een enkele conceptstore, gekoppeld aan productie/ambacht van de creatieve sector in het gebied.
Horeca is een groeimarkt. Een structureel hoger aandeel van ons huishoudbudget gaat naar consumpties buitenshuis. Het type woningen en bewoners van de Merwedekanaalzone (kleine huishoudens, jong en relatief hoge buitenhuisconsumptie) zorgen voor extra vraag naar horecirca Ook is extra potentieel van kantoorpersoneel en bezoekers van verder uit de stad. Voor horeca raadt de visie aan tussen het draagvlak volgend en plusscenario te gaan zitten.
Verdeling netto meters over de deelgebieden 4, 5 en 6 van de Merwedekanaalzone
Hierbij dient ruime aandacht te zijn voor de planologische en stedenbouwkundige inpassing, een doordachte plintenstrategie, fasering, flexibiliteit, functiemix- en branchering, openbare ruimte, bereikbaarheid, logistiek, fietsparkeren en functiesynergie. In essentie: concentratie van commerciële voorzieningen (stadssupermarkt, detailhandel en dienstverlening) in het hart, omzoomd met maatschappelijke functies aan de flanken, gecombineerd met wonen en werken (in de bovenbouw en de plint). In de Merwedekanaalzone is vanwege de hoge stedelijke dichtheid en de zeer bescheiden rol van de auto (en grotere rol voor OV en langzaam verkeer) een andere ruimtelijk-functionele opzet nodig dan het traditionele wijkwinkelcentrum: clustering daar waar stadsstraten bijeenkomen en de openbare ruimte uitnodigt tot verblijf en bevoorraden mogelijk is (zonder al te veel extra kosten).
Verwachting uiteindelijke bevolkingsaantallen Merwedekanaalzone per deelgebied uitgaande van gemiddelde huishoudensgrootte van 1,5-1,8.
Rekening houdend met de bestaande aanbodstructuur rondom de Merwedekanaalzone en trends en ontwikkelingen is een drietal scenario's opgesteld. Voor de afweging van de scenario's (minimum, draagvlakvolgend en plus) is een multicriteria-analyse opgesteld. Op basis daarvan komt de visie voor de gehele Merwedekanaalzone tot het volgende programma.
De visie geeft tenslotte voor de verdere uitwerking van het voorzieningenaanbod voor deelgebied 6 mee om een cluster centraal in de buurt na te streven. Deelgebied 6 ligt relatief het meest geïsoleerd van andere woonbuurten. De buurt meet van noord naar zuid hemelsbreed circa 750 meter. Om voor alle bewoners van dit deelgebied bereikbaar te zijn, is het wenselijk het belangrijkste (dagelijkse) cluster centraal in de buurt te realiseren. De uiteindelijke ruimtelijke invulling en realisering van infrastructuur bepaalt mede wat de mogelijkheden zijn.
Behoefte aan voorzieningen Merwedekanaalzone deelgebied 6
Bij de voorbereiding van de Nota van Uitgangspunten deelgebied 6, fase 1 is een marktverkenning uitgevoerd (Marktverkenning Merwedekanaalzone deelgebied 6 en Westraven, Utrecht, Sweco 2023, zie bijlage 1). Deze marktverkenning is een actualisatie, ingezoomd op deelgebied 6 en Westraven, op de Visie voorzieningen Merwedekanaalzone Utrecht, Bureau Stedelijke Planning, 2019).
De verkenning geeft een goed onderbouwde kwalitatieve en kwantitatieve economische toekomstvisie (marktverkenning) met concrete aanbevelingen voor de programmering, een overzicht van kansrijke doelgroepen en handvaten om tot een succesvolle mix te komen tussen werkfuncties, wonen en voorzieningen. Deze visie houdt daarbij rekening met omliggende ontwikkelingen (waaronder de toekomst van de Woonboulevard) en mobiliteitsscenario's.
Voor wat betreft deelgebied 6 is de conclusie dat:
De conclusie van de verkenning voor geheel deelgebied 6 (fase 1 en 2) luidt als volgt:
Behoefte van dagelijkse detailhandel blijft gelijk. In zowel het onderzoek uit 2018 als de Omgevingsvisie uit 2021 is MWKZ6 aangewezen als zoeklocatie voor een stadssupermarkt (1.250 m2 bruto vloeroppervlak). Deze behoefte is berekend d.m.v. een DPO en een analyse op de ruimtelijke spreiding van bestaande supermarkten en het verzorgingsgebied. Hieruit is geconcludeerd dat om de inwoners van deelgebied 6 goed te kunnen bedienen het belangrijk is om in dit deelgebied een supermarkt te huisvesten. De Omgevingsvisie wijkt hierin af in het lage scenario door uit te gaan van 0 m2 bvo, oftewel geen supermarkt. Primair ligt de focus op het toevoegen van een winkelcluster in deelgebied 5. Supermarkten zijn een groeisector. Circa 85% van alle levensmiddelen worden gekocht in supermarkten. Food wint steeds meer aan belang in winkelgebieden. Ook tijdens corona is het marktaandeel van supermarkten alleen maar gegroeid. Door het toevoegen van supermarkten in deelgebied 5 en het omliggende aanbod is er niet direct sprake van een onderbezetting van supermarktaanbod in deelgebied 6 zonder het toevoegen van een stadssupermarkt. Dit sluit aan bij het lage scenario uit de Omgevingsvisie. Wij concluderen dat de behoefte naar supermarkten (en dagelijkse detailhandel) daarmee gelijk is gebleven t.o.v. het eerdere onderzoek en de omgevingsvisie en dat deze ligt op 0 - 1.250 m2 bvo.
Geen behoefte aan niet-dagelijkse detailhandel. De niet-dagelijkse detailhandel staat onder druk. De impact van e-commerce is te voelen in deze sector. Naar mate dat het aantal verkopen online groeit, dalen de bestedingen in de winkelstraat. Sinds 2018 heeft deze trend zich doorgezet. In het advies van 2018 is deze sector al behoudend ingestoken. Met het lagere inwoneraantal en deze dalende trend stellen wij de behoefte naar beneden bij naar 0 tot 300 m2 bvo. Een aantal niet-dagelijkse detailhandelsvestigingen zijn nodig voor een volwaardig dagelijks aanbod, bijvoorbeeld een bloemist. In deelgebied 6 worden daarnaast mogelijkheden voor ondergeschikte detailhandel gekoppeld aan productie of creatieve bedrijven (max. 250 m2 per verkooppunt, eventueel een bundeling van verkooppunten in een bedrijfsverzamelgebouw) in het gebied onderzocht.
Horeca als gangmaker van het gebied. Voor horeca is in de visie uitgegaan van een horecadichtheid gelijk aan de dichtheid in stadsdeel Utrecht Oost van 33 verkooppunten per 10.000 inwoners, uitgaande van een gemiddelde maat van 155 m2 bvo per verkooppunt. Deze dichtheid ligt boven het gemiddelde van Utrecht (27 verkooppunten). Gezien het hoog stedelijke karakter van MWKZ6 is dit uitgangspunt nog steeds aannemelijk. Op basis van deze cijfers en het geactualiseerde toekomstige inwonersaantal komt de behoefte naar horeca in MWKZ6 (fase 1 en 2) te liggen op 2.250 m2 bvo, oftewel 15 verkooppunten. Ten opzichte van 2018 zijn er in MWKZ6 een aantal horeca locaties bijgekomen. Het Holland Casino heeft een leisure functie en geen buurtverzorgende/openbaar toegankelijk functie en rekenen wij daarom niet tot het horeca aanbod. De kwalitatieve behoefte blijft hetzelfde. Een ruim aanbod van daghoreca om een prettig woonomgeving te creëren (ook in het weekend!) voor de bewoners en werknemers, aangevuld met enkele kleinschalige restaurants waar bewoners terecht kunnen voor een daghap. De waterzijde is een plek voor horeca, of geclusterd nabij dagelijkse detailhandel en andere voorzieningen.
Een behouden scenario voor commerciële dienstverlening. De commerciële dienstverlening staat gemiddeld onder druk. Zo bieden banken, reisbureaus, uitzendbureaus allen in steeds grotere mate hun diensten aan via internet en verdwijnen veel fysieke vestigingen. Alleen de zeer specifieke bedrijven, die zich op een speciale markt richten, blijven overeind. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld de kappers die niet vervangen worden door een internetdienst en op sommige plekken juist uit de grond schieten. Het onderzoek naar voorzieningen in 2018 volgt een behouden scenario voor commerciële dienstverlening met een dichtheid van 16 verkooppunten per 10.000 inwoners met een gemiddelde grootte van 55 m2 bvo. Dit behouden scenario is nog steeds relevant, de sector blijft onder druk staan. De visie geeft daarmee een behoefte van circa 385 m2 bvo voor deelgebied 6 fase 1 en 2. Over deelgebied 6, fase 2 heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Op basis van bovenstaande marktverkenning (voor fase 1 en 2 van deelgebied 6) is vervolgens mede op basis van de optimalisatie van het woonprogramma naar 2.050 woningen en een ontwikkelruimte van 195.000 m2 bvo het volgende programma aan fase 1 toegekend:
Behoefte aan maatschappelijke voorzieningen
In de Omgevingsvisie Merwedekanaalzone - deel 2 wordt ervan uitgegaan dat circa 4% van het programma bestaat uit maatschappelijke voorzieningen. Voor fase 1 van deelgebied 6 komt dat met circa 195.000 m2 bvo ontwikkelruimte neer op circa 7.800 m2 bvo. Een basisschool (van circa 3.000 m2 bvo) is daarbij een primaire behoefte om invulling te kunnen geven aan het mobiliteitsconcept, waarvoor een maximale reistijd van 10 minuten geldt naar dagelijkse voorzieningen. Een logische plek daarvoor is ten zuiden van het centraal in het gebied gelegen bedrijfsverzamelgebouw, op een centrale plek in fase 1 van deelgebied 6. Daarnaast is er in de eerste fase behoefte aan een kinderdagverblijf (400 m2 bvo), buitenschoolse opvang (150 m2 bvo), een gezondheidscentrum (2.000 m2 bvo) en een buurtcentrum/buurtfunctie.
Behoefte aan dagelijkse voorzieningen (supermarkt)
Binnen het plangebied is ruimte voor een (stads)supermarkt van 1200 m2 bvo (900 m2 wvo). Sweco heeft in opdracht van de gemeente in 2025 een ladderonderbouwing (zie bijlage 2) uitgevoerd om de behoefte aan een dagelijkse detailhandel (supermarkt) te onderbouwen en stelt:
Een solitaire supermarkt sluit niet aan bij het gemeentelijk beleid dat uitgaat van clustering. Daarom moet een nieuwe supermarkt centraal in deelgebied 6 komen te liggen en worden geclusterd met overige commerciële (en maatschappelijke) voorzieningen.
Behoefte aan bedrijventerrein
Binnen het plangebied is in totaal 17.000 m² aan bedrijfsactiviteiten toegestaan. Het betreft bedrijven passend in de woonomgeving en creatieve bedrijven.
De in de RSU (Ruimtelijke Strategie Utrecht, zie paragraaf 2.3.2.1), beoogde groei aan inwoners naar 474.000 in 2040, vraagt om een evenwichtige groei van de werkgelegenheid in Utrecht. Volgens de RSU moeten er in 2040 ruim 70.000 arbeidsplaatsen bijkomen, waarvan 13.000 banen op bedrijventerreinen. De huidige planvoorraad en de beoogde plannen voor verdichting en uitbreiding voorzien bij lange na niet in deze benodigde groei in heel Utrecht. Voor deelgebied 6 fase 1 betekent de evenwichtige groei van de werkgelegenheid dat het aantal banen meegroeit met het aantal inwoners (70 nieuwe banen per 100 nieuwe inwoners).
De gemeente heeft de ambitie om de bestaande bedrijventerreinen beter te benutten en onderneemt ook actie om dit te bereiken. Hiermee kan niet de volledige beoogde banengroei worden ingevuld.
Er is een bestaande planvoorraad uitgeefbaar bedrijventerrein van circa 15 ha. Voor het overgrote deel van deze locaties lopen al verkoopgesprekken met marktpartijen.
Ook is een Chw bestemmingsplan in voorbereiding voor bedrijventerrein Strijkviertel met een omvang van 19 ha. Naast het verdichten van bestaande terreinen, het gebruiken van de bestaande planvoorraad en het plan voor Strijkviertel is voor de RSU berekend dat nog 74,3 ha nieuw bedrijventerrein nodig is. Dan is er voldoende bedrijventerrein beschikbaar om volledig in de behoefte te voorzien. Ook in de regio is er een vergelijkbaar tekort aan bedrijfsruimtes.
De ruimte voor bedrijven die het voorliggende plan mogelijk maakt, voorziet dan ook in een klein deel van deze grote behoefte. Dit zowel in kwantiteit: de behoefte aan ruimte is groter dan beschikbaar als in kwaliteit: de nieuwe bedrijfsruimtes worden onderdeel van een hoogwaardig en goed gelegen woon- en werkgebied. In de nieuwe situatie wordt er in het gebied werk toegevoegd, maar dit is ruimte voor een ander type werk dan voorheen in het gebied aanwezig was.
Het tekort aan bedrijfsruimte is zodanig dat al regelmatig niet meer kan worden voorzien in de huisvestingsvraag van circulaire en overige MKB-bedrijven. Daarbij is er ook nog sprake van kwalitatieve mismatch. De locaties die wel op de markt komen passen qua omvang, voorwaarden en prijs niet allemaal goed bij de ruimtevraag van bedrijven die moeten verplaatsen. Daarnaast vindt er veel verdringing en prijsopdrijving plaats door de enorme vraag van logistieke bedrijven. De boodschap is dat er voor MKB, starters, circulaire bedrijven, duurzame energiebedrijven en verzorgende bedrijven vaak geen plek meer gevonden wordt in onze stad en regio.
De bovengenoemde Marktverkenning voor deelgebied 6 (Sweco 2023), geeft aan dat er in de gemeente Utrecht een behoefte tot 2040 aan zowel bedrijfsruimte op bedrijventerreinen als aan bedrijfsruimte op informele werklocaties is. In deze actualisatie is er nog geen vervangingsvraag meegenomen voor bedrijfsruimte op informele locaties, aangezien hier geen cijfers over beschikbaar zijn. We verwachten dat de druk op informele bedrijfsruimte (als gevolg van transformatie naar wonen) fors is.
Kwalitatieve behoefte bedrijfsruimte Utrecht
De meeste transacties, kijkend naar het verhuurde aantal vierkante meters, in de afgelopen 5 jaar zijn bedrijfspanden in de grootheidsklasses van 1.000 tot 5.000 m2. Slechts 14% van de verhuurde oppervlakte was in panden van meer dan 5.000 m2. Wel moet hierbij worden vermeld dat er ook maar beperkt aanbod was in deze klasse. 13% van de opnames vond plaats in kleinschalige bedrijfsruimte, een totaal van circa 27.000 m2.
Binnen de gemeente Utrecht is een behoefte van 20.500 tot 40.000 m2 aan bedrijfs- en kantoorruimte op informele werklocaties, oftewel in gemengde woongebieden. De RSU gaat zelfs uit van 24.000 banen in woonwijken (waarvan een deel aan huis gebonden is dus geen nieuw vastgoed nodig heeft voor huisvesting). In de RSU wordt de aanname gedaan dat circa 1.000 van deze 24.000 banen in bedrijfspanden zijn gevestigd. Omgerekend naar vierkante meters, uitgaande van een gemiddeld ruimte gebruik van 58 m2 bvo, is dit een behoefte van 58.000 m2. De gemeente heeft de ambitie om het aantal banen in het gebied te behouden. Op dit moment zijn er aan de oostzijde van MWKZ6 circa 165 tot 250 banen in bedrijfsruimte. Bedrijfsruimte op informele locaties (uitgaande van meer kleinschalige bedrijfsruimte in gemengde gebieden, buiten formele bedrijventerreinen) hebben doorgaans een lager ruimtegebruik per werknemer dan traditionele bedrijfsruimte. Om 165 tot 250 banen te behouden is er een programma van 9.570 tot 14.400 m2 bvo bedrijfsruimte nodig.
De sectoren business (o.a. advies en (financiële) dienstverlening), creatief/ambachtelijk en media & ICT zijn kansrijk voor MWKZ6:
Handel en bouw zijn beperkt kansrijk. Deze sectoren hebben gemiddeld een hogere milieucategorie en zijn daardoor minder goed mengbaar. Maar, zij passen wel bij de identiteit van het gebied en bieden een ander type werkgelegenheid dan de bestaande kantoren. Daarmee zijn deze sectoren beperkt kansrijk.
Met bovenstaande analyse is de behoefte aan het woonprogramma en voorzieningenprogramma voor het TAM omgevingsplan voor deelgebied 6, fase 1 voldoende onderbouwd op basis van de Ladder. In de regels van het omgevingsplan is de clustering van commerciële voorzieningen geborgd.
In 2018 hebben de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Economische Zaken en Klimaat de Structuurvisie Ondergrond opgesteld.
De Structuurvisie Ondergrond gaat over de nationale belangen van de drinkwatervoorziening en de energievoorziening, en de weging van beide belangen ten opzichte van elkaar. Het gaat bijvoorbeeld over grondwaterwinning, gaswinning, geothermie en het opslaan van CO2. Deze Structuurvisie beoogt duidelijkheid te verschaffen over de mogelijke combinatie van grondwaterwinning en mijnbouwactiviteiten en tegelijkertijd beide belangen in voldoende mate te dienen. Dat betekent dat er steeds gezocht is naar de balans tussen enerzijds het beschermen van het grondwater voor de toekomstige drinkwatervoorziening en anderzijds het benutten van de ondergrond voor de - transitie naar een duurzame - energievoorziening. In de structuurvisie wordt aangegeven waar activiteiten in de ondergrond ruimtelijk uitgesloten of gecombineerd kunnen worden, nog voorafgaand aan een concreet initiatief.
Plangebied
De structuurvisie ondergrond werkt door in het provinciaal beleid. In paragraaf 5.10 Bodem en ondergrond wordt op de situatie van het plangebied ingegaan. Dit plan is in overeenstemming met de structuurvisie ondergrond.
Op 1 april 2021 is de Omgevingsvisie provincie Utrecht in werking getreden. In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich meebrengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.
Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:
Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.
Uitwerking beleid in 7 thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's.
Dit thema gaat over milieu, gezondheid, recreatie en toerisme. Provincie Utrecht wil graag voor de woon-, werk-, en leefgebieden bereiken dat deze gezond zijn en uitnodigen tot bewegen. In en rondom steden en dorpen moeten voldoende groene gebieden zijn om te recreëren.
Dit thema gaat over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem, een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving en een perspectief voor bodemdalingsgebieden. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er bescherming is tegen overstromingen, een tekort aan zoetwater of de gevolgen van extreem weer (wateroverlast en hitte).
Dit thema gaat over het stimuleren van energiebesparing en het opwekken van duurzame energie uit wind, zon, bodem en water.
Dit thema gaat over ruimte voor wonen en leven en ruimte voor werken en winkelen. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat nieuwe woningen en bedrijven vooral komen op plekken binnen de bebouwde kom. Ook is het belangrijk dat deze plekken goed bereikbaar zijn met trein, bus, tram en fiets. Prioritaire locaties voor grootschalige integrale ontwikkeling zijn onder meer Leidsche Rijn, Utrecht Centraal Station (Beurskwartier/Lombokplein en Merwedekanaalzone), Lunetten-Koningsweg en Utrecht Science Park/Rijnsweerd.
Dit thema gaat over een goed bereikbare provincie, ontwikkeling bij knooppunten en optimalisatie van netwerken, wegen, OV en fiets. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er nieuwe verbindingen voor openbaar vervoer en (snel)fietspaden komen tussen de woon-, werk-, en leefgebieden. Daarbij moet er beter gebruik gemaakt worden van bestaande wegen.
Dit thema gaat over aantrekkelijke landschappen en een toegankelijke cultuur en waardevol erfgoed. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat veel mensen kunnen genieten van de landschappen, waterlinies, forten, kastelen en buitenplaatsen. Ook is belangrijk dat het cultuuraanbod (zoals festivals en musea) meegroeit met het aantal inwoners.
Dit thema gaat over een robuuste natuur met hoge biodiversiteit en een duurzame landbouw. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat de natuur wordt beschermd en nieuwe natuurgebieden worden aangelegd die elkaar verbinden. Verder worden boeren geholpen om een omslag te maken naar kringlooplandbouw.
Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.
Op 1 januari 2024 is de omgevingsverordening van de Provincie Utrecht in werking getreden. De omgevingsverordening bevat onder andere instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Op 1 maart is de eerste wijziging van deze omgevingsverordening vastgesteld.
De opbouw van de Omgevingsverordening ziet er als volgt uit:
Uitvoering
In drie regio's werkt Provincie Utrecht het beleid verder uit. De samenhang tussen de thematische ambities krijgt hier aandacht. Voor Utrecht is de regio U16 van belang. In deze uitwerking gaat het over de verstedelijkingsstrategie. De verwachting is dat er tot 2040 in de regio ongeveer 99.000 tot 125.000 extra woningen nodig zijn. Na 2040 tot 2050 is er verdere ruimte voor woningbouw onder meer over ontwikkelingen langs de A12 tussen knooppunten Lunetten en Oudenrijn en het benutten van bestaande OV-knooppunten in de regio.
Plangebied
De instructieregels die gelden in heel de provincie Utrecht, zoals externe veiligheid, grondwater bescherming en regels voor energie worden in Hoofdstuk 5 nader toegelicht. Daarnaast gelden er in het plangebied vier specifieke regels die van belang zijn:
Het regionaal fietsnetwerk wordt niet belemmerd met voorliggend plan. In Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de bereikbaarheid van het plangebied.
Deze cultuurhistorische waarden worden beschermd in voorliggend plan.
Het plan voorziet niet in de realisatie van glastuinbouw.
Het plangebied bevindt zich binnen stedelijk gebied.
De ontwikkeling van het oostelijke deel van Merwedekanaalzone deelgebied 6 voldoet aan de behoeft aan nieuwe woningbouw en is in overeenstemming met de provinciale omgevingsvisie en omgevingsverordening. In het kader van de provinciale Energietoets wordt de impact van de nieuwbouw op het elektriciteitsnet in kaart gebracht.
Het doel van de energietoets is om vroeg in het planproces te sturen op keuzes over het energiebeheer van nieuwe functies in het plan om de impact op de elektriciteitsinfrastructuur te inventariseren en waar mogelijk te beperken. Dit draagt bij aan tijdige, efficiënte realisatie en gebruik van deze infrastructuur.
De impact op de elektriciteitsinfrastructuur is in de basis afhankelijk van twee factoren:
Om de impact op de infrastructuur te inventariseren en waar mogelijk te beperken is het daarom van belang antwoord te krijgen op de volgende vragen:
Gemeente Utrecht werkt aan de uitvoering van acties uit het Uitvoeringsprogramma elektriciteits-infrastructuur en netcongestie 2023-2026. Eén van de onderdelen daarvan is de programmalijn 'netbewuste stad' waarin lokale oplossingen worden ontwikkeld en de toepassing en opschaling ervan wordt gefaciliteerd. Merwedekanaalzone, deelgebied 6 fase 1 is een van de (grote) nieuwbouwlocaties. De te verwachten netimpact en piekbelasting worden inzichtelijk gemaakt. Verwezen wordt naar Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5 van deze toelichting.
De provincie Utrecht wil het economische beleid de komende jaren focussen op een duurzame en vitale economie. Met het beleid wil de provincie de economie robuuster maken voor economische schokken en klaar maken voor toekomstige veranderingen. De economische visie is gericht op alle partijen in het economisch systeem: ondernemers, werknemers, kennisinstellingen, gemeenten, belangenorganisaties etc.
De missie van de economische visie is: "Economische ontwikkeling moet bijdragen aan het bereiken van maatschappelijke doelen en daarmee aan de brede welvaart. Specifiek gericht op economie werkt de provincie Utrecht aan een sterke competitieve duurzame economische structuur met aantrekkelijke en toekomstbestendige voorzieningen voor bedrijven en werknemers en maakt innovatieve ontwikkelingen op het gebied van gezond stedelijk leven en circulaire economie mogelijk". Om deze missie te kunnen realiseren werkt de provincie aan de volgende beleidsdoelen:
In de economische visie zijn aan bovengenoemde beleidsdoelen meerjarendoelen en hoofdactiviteiten gekoppeld.
Plangebied
De ontwikkeling van fase 1 van Merwedekanaalzone deelgebied 6 past binnen de doelstellingen van de provinciale Economische Visie. Het plangebied biedt onder andere nieuwe woningbouw, bedrijven, maatschappelijke en commerciële voorzieningen. Dit zorgt voor een mix aan functies en draagt bij aan de toekomst voor het bedrijfsleven en de werknemers.
In het cultuur- en erfgoedprogramma geeft de provincie haar rol op het gebied van cultuur vorm en inhoud. Het cultuur- en erfgoedprogramma is op 3 juni 2020 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. Het hoofddoel van het cultuur- en erfgoedbeleid van de provincie Utrecht is: bijdragen aan de toegankelijkheid van cultuur en de instandhouding van waardevol erfgoed, zodat bewoners en bezoekers van de provincie Utrecht hiervan kunnen leren en genieten.
Het cultuur- en erfgoedprogramma bevat twee beleidsdoelen:
A: Versterken van de culturele infrastructuur
B: Behouden, benutten en beleven van cultureel erfgoed
Plangebied
Binnen het plangebied komt een mix van woningbouw, bedrijven, maatschappelijke en commerciële voorzieningen. De aanwezige archeologische waarden in het plangebied zijn zorgvuldig onderzocht en gedocumenteerd, te zien in paragraaf 5.14. Door de beschermende regeling in het omgevingsplan is er voldoende aandacht voor eventuele archeologische waarden. In het plangebied bevinden zich geen monumenten.
De essentie van de Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht 2015-2030 is verdichting en kwaliteitsverbetering.
Dit houdt in het vinden van een oplossing voor de spanning tussen de behoefte aan ruimte om te wonen en te werken voor het groeiend aantal huishoudens en de behoefte aan bescherming van natuur en landschap en de duurzaamheid in de ruimtelijke- en economische ontwikkeling.
Woningbouw
Het woningbouwprogramma voor de periode 2015-2030 bedraagt in totaal 68.700 woningen, waarvan 15.000 in Almere zijn gepland. De Ontwikkelingsvisie concentreert de nieuwe woningbouw sterk in bestaand bebouwd gebied: 35.800 woningen zal in bebouwd gebied worden gerealiseerd en 32.900 woningen buiten bebouwd gebied. Nieuwbouw in bestaand gebied is mogelijk door verdichting in stadsdelen en herstructurering van verouderde locaties. De A12-zone en stationsgebied Amersfoort zijn projecten waar in de periode 2015-2030 door transformatie kan worden bijgedragen aan verdichting en kwaliteitsverbetering. De Noordvleugel Utrecht ziet goede mogelijkheden om de complexe binnenstedelijke opgave, waaronder de A12-zone en het stationsgebied van Amersfoort, als nieuw sleutelproject te definiëren.
Werklocaties
Voor bedrijventerreinen heeft de Noordvleugel Utrecht de uitbreidingsbehoefte voor de periode 2015-2030 berekend op 410 ha bruto. De regio heeft, in overleg met het Rijk, zich de ambitie gesteld om bestaande en nieuwe bedrijventerreinen tien procent intensiever te gebruiken dan nu het geval is. De intensivering zal vorm krijgen door toepassing van de SER-ladder. Daardoor is de planningsopgave tien procent lager: 410 in plaats van 455 ha. De realisatiemogelijkheden zijn echter beperkt: slechts voor 179 ha kan op eigen grondgebied worden ingevuld. Op korte termijn wordt bekeken hoe de vraagzijde zich ontwikkelt en welke mogelijkheden aan de aanbodzijde kunnen worden gevonden voor het ruimtetekort. Het beleid van de regionale overheden om de ontwikkeling van kantoren te concentreren op toplocaties die goed bereikbaar zijn, zal in hoofdlijnen worden voortgezet.
Voorwaarden
De woningbouw en de ontwikkeling van werklocaties dienen te voldoen aan de volgende randvoorwaarden voor het behoud van de kwaliteit van het gebied en voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling als geheel:
Plangebied
Binnen het plangebied zal een mix van woningbouw, bedrijven, maatschappelijke en commerciële voorzieningen komen. Dit plan ligt in lijn met de ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden aan bescherming tegen onder andere overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem, het waterkwaliteitsniveau, het bevorderen van biodiversiteit en het zuiveren van afvalwater.
Het waterschap heeft haar ambities en visies over schoon en gezond water, duurzaamheid en een waterveilig en klimaatbestendig gebied vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027: Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam. Elk zes jaar wordt dit document herzien. De vorige versie betrof de Waterkoers: 2016-2021.
Het waterschap wil transparant, doelmatig en effectief bijdragen aan gezond leven in een toekomstbestendig gebied. Klimaatadaptatie, de energietransitie, circulariteit, bodemdaling, droogte en biodiversiteit hebben allemaal een watercomponent. In de koers wordt gekozen om extra in te spannen om water een sturende rol te laten hebben in de ruimtelijke inrichting. Het waterschap wil die sturende rol invullen door aan te sluiten bij gebiedsallianties en andere regionale samenwerkingen waar ruimtelijke opgaven samenkomen en er gebiedsgerichte ontwikkeling plaatsvindt. Daarnaast wordt gericht op het zuiver en duurzaam voor de toekomst werken door onder andere extra inspanning te leveren op zuiveringen voor gezond oppervlaktewater en het sluiten van regionale water- en grondstofkringlopen.
Plangebied
De kaders en het beleid uit het waterbeheerprogramma van het waterschap is in een vroeg stadium meegenomen in de omgevingsvisie Merwedekanaalzone en vervolgens bij de ontwikkeling en planvorming voor het oostelijk deel van Merwedekanaalzone deelgebied 6. Deze kaders en dit beleid zijn dan ook meegenomen bij de uitgevoerde weging van het waterbelang voor de ontwikkeling van Merwedekanaalzone deelgebied 6, fase 1; zie paragraaf 5.13. Het voorliggende plan past binnen het waterbeheerprogramma van het waterschap.
Op 1 juni 2022 is het coalitieakkoord gepresenteerd. In het coalitieakkoord staat aan welke onderwerpen de coalitiepartijen GroenLinks, D66, PvdA, Student & Starter en ChristenUnie de komende jaren in Utrecht willen werken. In Utrecht wordt gebouwd, gewerkt en geleefd. Het gaat goed met veel inwoners. Maar er zijn ook Utrechters die moeite hebben mee te komen in de maatschappij. De coalitiepartijen willen werken aan gelijke kansen, betaalbare woningen en het klimaat:
De groeiende ongelijkheid in de stad
De coalitiepartijen zetten een stap extra voor Utrechters die steun in de rug nodig hebben. De aandacht gaat vooral uit naar Utrechters bij wie het niet vanzelf goed gaat. Voor de doelen en maatregelen in het coalitieakkoord geldt het principe 'ongelijk investeren voor gelijke kansen'. Sociale en ruimtelijke vraagstukken gaan hier hand in hand: een prettige en veilige leefomgeving met voldoende voorzieningen, goed onderwijs, een stage of baan en (mentale) gezondheid zijn hierbij allemaal belangrijk.
De grote woningnood
Met een sociaal volkshuisvestingsbeleid willen de coalitiepartijen ervoor zorgen dat mensen in onze stad kunnen blijven wonen of kunnen komen wonen. De coalitiepartijen vinden het belangrijk dat Utrecht een leefbare, betaalbare, duurzame en gezonde stad is en blijft. Groei is geen doel op zich, het moet duurzaam in balans zijn. Dat betekent dat er ruimte moet zijn voor zowel rust als reuring. Het houdt ook in dat woningen duurzaam, betaalbaar en van goede kwaliteit zijn. En het betekent ook dat er genoeg voorzieningen in de wijken zijn. Het grote tekort aan betaalbare woningen vergroot de ongelijkheid tussen mensen. Daarom grijpen de coalitiepartijen in bij grote ongelijkheid op de woningmarkt. Ook hier is extra aandacht voor groepen die niet automatisch de ruimte krijgen, zoals mensen met lage inkomens, studenten, daklozen, starters en ouderen.
De klimaatcrisis
De coalitiepartijen kiezen voor stevige maatregelen om een bijdrage te leveren aan het aanpakken van de klimaatcrisis. De coalitiepartijen benutten alle mogelijkheden voor duurzame energieproductie binnen de Utrechtse gemeentegrenzen en gaan met bewoners en ondernemers ambitieus aan de slag met energiebesparing. Nieuwbouw is energiezuinig en klimaatadaptief en de coalitiepartijen gaan actief aan de slag met geothermie en aquathermie. De coalitiepartijen blijven investeren in lopen, fietsen, openbaar vervoer en elektrisch rijden om de brandstofmotor uit de stad te laten verdwijnen en om een bijdrage te leveren aan de wereldwijde klimaataanpak. De coalitiepartijen geven groen in de stad een flinke impuls en maken de openbare ruimte zoveel mogelijk publiek toegankelijk. Rond de stad creëren de coalitiepartijen natuur en landschap van groter formaat met een combinatie van natuur, recreatie en energieproductie.
Naast deze 3 grote opdrachten zien de coalitiepartijen ook veel kansen voor Utrecht. Utrecht is een (veer)krachtige stad. Kennisinstituten, bedrijven en maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met gezondheid voegen zich samen in onze stad en regio. Dit past heel goed bij het doel dat de gemeente Utrecht al jaren heeft: gezond stedelijk leven voor iedereen mogelijk maken. Samenwerking met (maatschappelijke) partners op het thema gezondheid is één van de manieren om de grote uitdagingen van onze tijd aan te pakken.
In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 455.000 inwoners in 2040. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.
De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: https://omgevingsvisie.utrecht.nl/
Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders toegelicht.
Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie 2040 'Utrecht dichtbij: de tien-minutenstad' (hierna: RSU 2040). De RSU 2040 is één van de koersdocumenten van de Omgevingsvisie Utrecht. Daarmee maakt de RSU 2040 deel uit van één van de instrumenten van de Omgevingswet, die op 1 juli 2024 in werking is getreden. Dat betekent dat de ambities uit de RSU 2040 doorwerken in de regels die vanaf 1 januari 2024 in het omgevingsplan worden vastgelegd. De RSU 2040 is op 15 juli 2021 vastgesteld en bevat uitgangspunten voor een gezonde groei en ontwikkeling van de stad tot 2040. In de strategie verbinden we belangrijke thema's met elkaar, zoals mobiliteit, economie, voorzieningen, wonen, energie, groen, sport en ontspanning en werk. Ook is beschreven hoe Utrecht zich kan ontwikkelen tot tien-minutenstad. Daarmee zorgt de gemeente ervoor dat de groei van het aantal inwoners en woningen in balans blijft met een toename van groen in de stad, met een groei van banen en voorzieningen, met een passende infrastructuur voor verkeer en vervoer en met de ambities op basis van de energietransitie.
Om bij de groei de specifieke kwaliteiten van de stad te behouden, kiezen we ervoor een stad te zijn waarin alle belangrijke functies voor dagelijks gebruik dichtbij de woon- en werkomgeving te vinden zijn: Utrecht, de tien-minutenstad. Daarbij zijn twee hoofdstructuren leidend voor het ordenen van de nieuwe plekken in de stad, namelijk de groenstructuur en de mobiliteitsstructuur. Groen, landschap en water in en rond de stad zijn een voorwaarde voor gezonde stedelijke ontwikkeling, voor groenbeleving en recreatie, maar ook voor bijvoorbeeld klimaatadaptatie en biodiversiteit. Daarmee wordt de bestaande stad ook versterkt. Er worden functies toegevoegd en de kwaliteit van de stad wordt verbeterd.
We maken de keuze om de groei van de stad op een aantal plekken in de stad te concentreren, waar hoge bouwvolumes worden gerealiseerd. Daarmee verandert Utrecht van een stad met één centrum naar een stad met meerdere centra. Op deze nieuwe knooppunten komen veel verschillende stedelijke functies samen: een mix van wonen, werken, voorzieningen en groen. Hierdoor beperkt de gemeente ook de groei van het aantal vervoersbewegingen.
De Merwedekanaalzone, het Jaarbeursterrein en Leidsche Rijn zijn gebieden waar komende jaren veel gebouwd wordt. Maar er wordt ook gebouwd op kleinere plekken, zoals bij de 2e Daalsedijk en het Kruisvaartterrein. Ook in de binnenstad, het stationsgebied, het Utrecht Science Park, Leidsche Rijn Centrum en Papendorp is ruimte voor extra woningen, winkels en bedrijven. En voor cultuur en maatschappelijke instellingen.
Omdat er met de met de ambities van de RSU 2040 veel geld gemoeid gaat, is in de RSU 2040 ook een investeringsstrategie opgenomen. Daarnaast is een uitvoeringsstrategie opgesteld, waarin staat welke ontwikkelingen als eerste plaatsvinden en in welke tijdsvolgorde de stad zich tot 2040 ontwikkelt. Ook heeft de gemeenteraad op 12 maart 2020 het koersdocument Leefbare stad en maatschappelijke voorzieningen vastgesteld. Hierin staan de ontwikkelopgaven voor scholen, sportplekken en andere maatschappelijke voorzieningen. Het document Gezondheid voor iedereen, volksgezondheidbeleid 2019-2023 is ook onderdeel van de koers. Zie hiervoor paragraaf 2.3.2.2.7.
Plangebied
In het huidige coalitieakkoord komt Merwedekanaalzone een aantal malen aan bod, hierin wordt aangegeven dat dit gebied de hoogste prioriteit heeft voor transformatie. Ook uit de Omgevingsvisie blijkt dat Merwedekanaalzone een belangrijk gebied is om de groei van de economie en de groei van het aantal inwoners op een gezonde en duurzame manier mogelijk wil maken.
De ontwikkeling van het oostelijk deel van Merwedekanaalzone deelgebied 6 past binnen het coalitieakkoord en de omgevingsvisie.
Woonvisie Utrecht beter in balans
De woonvisie Utrecht beter in balans is op 18 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die we volgen en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:
We benutten de groei van onze stad om onze partners te stimuleren de bouwproductie hoog te houden om aan te sluiten op de gezamenlijke ambities. Daarmee werken we naar streefpercentages voor de lange termijn.
De Utrechtse wijken krijgen meer een mix van woonsegmenten waar sociale huur tot duurdere koopwoningen zijn te vinden.
Gemengde projecten, verhuisketens en toename van kwalitatief goede woningen in de middencategorie zorgen voor een betere doorstroming.
We streven naar een passend woningaanbod binnen een redelijke termijn voor alles (toekomstige) inwoners van Utrecht, ook voor de mensen die daar (tijdelijk) zelf niet in kunnen voorzien.
We bouwen aan een duurzamere woningvoorraad en richten ons op thema's als energieneutraliteit en terugdringing gasaansluitingen.
Begin 2025 is de Beleidsnota Wonen: Van Woningmarkt naar volkshuisvesting in voorbereiding. De gemeente Utrecht wil meer betaalbare woningen realiseren, zorgen voor een betere verdeling van woonruimte - met extra aandacht voor inwoners in een kwetsbare positie - en bouwen aan gemeenschapsvorming.
Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, onttrekken, samenvoegen, woningvormen en kadastraal splitsen van woningen is per 1 juli 2023 gewijzigd met de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingsverordening gemeente Utrecht en de uitwerking hiervan in de Beleidsregel Huisvestingsverordening gemeente Utrecht en de 'Nadere regel Huisvestingsverordening gemeente Utrecht'. Omdat er in Utrecht schaarste is in alle segmenten van de woningvoorraad en daarnaast de leefbaarheid in alle wijken onder druk staat, is in de Huisvestingsverordening de gehele woningvoorraad als vergunningplichtig aangewezen.
Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, is in het omgevingsplan een regeling opgenomen voor omzetting (kamerverhuur) en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Besluit bouwwerken leefomgeving, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn en op de regels in hoofdstuk 3 van de Huisvestingsverordening gemeente Utrecht die gaan over het beheer van een goede samenstelling van de woningvoorraad.
De 'Nadere regel Huisvestingsverordening gemeente Utrecht' ziet onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat. Hierin zijn onder andere eisen opgenomen over de minimale omvang van woningen en is de verplichting opgenomen om de gevolgen van extra woningen of bewoners voor de bestaande situatie in beeld te brengen. De toedeling van functies aan locaties op grond van het omgevingsplan kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woningvorming is neergelegd in deze nadere regel.
Vitale stadswijken, functiemenging in woonwijken (2013)
In de notitie 'Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken' is uitgewerkt hoe binnen de woonwijken met functiemenging om zal worden gaan. Het doel van de notitie is de beleidsrichting aan te geven en randvoorwaarden te scheppen voor het faciliteren van meer functiemenging in woonwijken en het bieden van een toetsingskader voor initiatieven in afwijking van het omgevingsplan.
Toeristische verhuur en bed-and-breakfast
Toeristische verhuur
Op 8 maart 2018 heeft de gemeenteraad voor het tijdelijk verhuren van een woning aan toeristen het beleidskader Particuliere Vakantieverhuur vastgesteld, dat onderdeel uitmaakt van de omgevingsvisie. Het faciliteren van de groeiende behoefte aan tijdelijk verblijf van toeristen en andere doelgroepen in Utrecht is goed voor de Utrechtse economie en werkgelegenheid en past binnen de visie die we in de Ruimtelijke Strategie Utrecht hebben vastgelegd. Wel is het belangrijk dat hier grenzen aan worden gesteld om te voorkomen dat door de toename van de vraag naar en het aanbod van tijdelijk verblijf in Utrecht andere belangen onder druk komen te staan. Ten behoeve van de kleinschaligheid, veiligheid, gelijk speelveld en het voorkomen van klachten wordt de verhuur van een woning aan toeristen alleen onder voorwaarden toegestaan.
Sinds 1 januari 2021 zijn particuliere vakantieverhuur en bed-and-breakfast wettelijk als vorm van toeristische verhuur geregeld in de Huisvestingswet. Toeristische verhuur is in de Huisvestingswet gedefinieerd als 'het in een woonruimte tegen betaling bieden van verblijf aan personen die niet als ingezetene zijn ingeschreven met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen'.
Het aanbieden van logies in de woning heeft effect op de woningvoorraad en op de leefomgeving. Het eerste aspect, het beheren van de woningvoorraad, valt onder de Huisvestingswet en is uitgewerkt in de gemeentelijke huisvestingsverordening en nadere regels. Het tweede aspect valt ook onder de Omgevingswet en daarom worden bed-and-breakfast en particuliere vakantieverhuur op dit punt ook geregeld in het omgevingsplan. Andere vormen van logies, zoals tijdelijk verblijf (short stay) zijn in de woning niet toegestaan. Dergelijke vormen van logies mogen alleen op een locatie die een logiesfunctie heeft of als de eigenaar een omgevingsvergunning voor logies heeft.
In de Huisvestingsverordening gemeente Utrecht is voor zowel particuliere vakantieverhuur als voor bed-and-breakfast een registratieplicht opgenomen. Daarnaast geldt voor particuliere vakantieverhuur ook een meldplicht per verhuring.
In het omgevingsplan zijn die regels opgenomen, die gaan over aspecten die invloed hebben op de leefomgeving, zoals het maximaal aantal nachten dat de woning verhuurd mag worden en het aantal personen per verhuring. Particuliere vakantieverhuur, bijvoorbeeld via Airbnb, is toegestaan zolang de woonfunctie in hoofdzaak behouden blijft.
Bed-and-breakfast
De regeling voor bed-and-breakfast die in Utrecht wordt gehanteerd, staat een bed-and-breakfast toe in woningen als deze wordt gedreven door de hoofdbewoner of een volwassene uit het huishouden van de hoofdbewoner, de woning voor minimaal 50% in gebruik blijft als woning en de hoofdbewoner of een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner die in de regel in de woning aanwezig is als er gasten zijn. Die laatste regel benadrukt het karakter van een bed-and-breakfast. Anders dan bijvoorbeeld bij particuliere vakantieverhuur is er in een bed-and-breakfast in de regel een gastheer of -vrouw aanwezig.
Bedrijventerreinen Strategie Utrecht 2012
Het bedrijventerreinenbeleid van de gemeente Utrecht is gericht op het bieden van toekomstgerichte bedrijfslocaties voor (zelfstandige) ondernemers en bedrijven in Utrecht. Voldoende en goede (niet louter monofunctionele) werklocaties zijn belangrijk voor het algemene vestigingsklimaat van de stad. Om de concurrentiekracht van en werkgelegenheid in onze stad op peil te houden, zijn goede werklocaties waaronder bedrijventerreinen onontbeerlijk.
De doelstelling van het bedrijventerreinenbeleid is om voldoende en toekomstbestendige werklocaties te bieden, die voldoen aan de wensen van hedendaagse en toekomstige ondernemers en daarmee een bijdrage te leveren aan de economische ontwikkeling van de stad.
Begin 2025 is de Beleidsnota Vestigingsklimaat in voorbereiding.
Plangebied
In het plangebied komt veel ruimte voor werken en ondernemen. Er is ruimte voor circa 17.000 m2 bedrijven, 7.800 m2 maatschappelijke voorzieningen en 2.250 m2 detailhandel in dagelijkse artikelen, dienstverlening en horecirca
Ontwikkelingskader detailhandel (2012)
In Utrecht streven we naar een fijnmazige structuur van de winkelvoorzieningen in de wijken. Uitgangspunt is concentratie van het detailhandelsaanbod in de winkelgebieden van de hoofdstructuur uit het ontwikkelingskader detailhandel en de RSU 2040. Deze winkelgebieden hebben een belangrijke rol voor de verzorging van de bewoners van de stad. De winkelgebieden moeten sterk en toekomstbestendig zijn om de verzorgingsstructuur en daarmee de leefbaarheid van de stad ook in de toekomst op orde te houden. Concentratie draagt hieraan bij. Bij concentratie ontstaat namelijk een meerwaarde voor de betreffende winkels: ze kunnen profiteren van elkaars nabijheid, aantrekkingskracht en gemeenschappelijke faciliteiten (waaronder bereikbaarheid, bevoorrading, (fiets)parkeren). De consument heeft het voordeel van gemak, overzichtelijkheid en veel keuzemogelijkheden bij elkaar. Aanvulling met andere publieksgerichte functies zoals horeca, cultuur, sport, maatschappelijke voorzieningen en wonen boven winkels ondersteunt de transformatie naar voorzieningenclusters met voldoende aantrekkingskracht van een breed publiek, waardoor de detailhandel en het voorzieningenniveau op peil blijft.
Voor de clusters van de retail hoofdstructuur die buiten de reguliere winkelgebieden liggen, wordt ingezet op een aantal clusters met een eigen karakter: 1) Woonboulevard Utrecht: Voor winkelaanbod gericht op wonen ligt vanwege het koopgedrag (dure aankopen, breed oriënteren, kijken en vergelijken) een sterke mate van thematische clustering voor de hand. Woonboulevard Utrecht is een no-nonsense sterke woonboulevard, met een breed assortiment op het gebied van wonen, eventueel aangevuld met grootschalig elektronica (bruin- en witgoed). 2) Bedrijventerrein Overvecht: Een tweede winkelgebied rondom het thema wonen en doe-het-zelf (bouwmarkt), welke door invulling en omvang qua verzorgingsfunctie ondergeschikt is aan Woonboulevard Utrecht. 3) The Wall: Gericht op grootschalig, doelgericht winkelbezoek. Een winkelunit dient een minimale omvang van 2.000 m2 te hebben. De branches warenhuis, mode en supermarkten zijn niet toegestaan.
Specifieke winkels die niet passend dan wel wenselijk zijn vanwege de aard of grootte van de producten of een negatieve invloed hebben op het functioneren dan wel uitstraling van het winkelgebied, kunnen zich bij uitzondering onder specifieke voorwaarden buiten de retail hoofdstructuur vestigen.
Internetwinkels in of bij woningen:
De vestiging van een webwinkel bij een woonhuis waar alleen een elektronische transactie tot stand komt en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling als winkel heeft, kan worden aangemerkt als de uitoefening van een bedrijf aan huis en past binnen de woonbestemming. Het betreft hier de administratieve handeling die de bewoner aan huis verricht. Er mag geen sprake zijn van een toonzaal of afhaalmogelijkheid. Dit soort internetwinkels dient zich te vestigen op een locatie met een detailhandelsbestemming.
Internetwinkels op bedrijventerreinen
Afhaalpunten voor internetwinkels zijn toegestaan op bedrijventerreinen, als zij opslag en distributie als primaire bedrijfsactiviteit hebben en zij zich niet ontwikkelen tot complete winkels met een uitgebreide etalagefunctie (showroom) en productadvisering.
Standplaatsen
Standplaatsen zijn toegestaan op gemeente- of particuliere grond en hebben een mobiel karakter. Dat betekent dat deze weggereden moeten kunnen worden, zo wordt na sluitingstijd de standplaatslocatie weer openbare ruimte voor andere doeleinden. Als sprake is van aansluitende verkoopdagen hoeft de wagen, kraam of tafel niet weggereden/weggehaald te worden. Voor standplaatsen geldt een brancheregeling die de mogelijkheid schept om te sturen op wat er verkocht mag worden op een standplaatslocatie. Er geldt voor heel Utrecht een maximumstelsel voor standplaatsen. In het TAM omgevingsplan Standplaatsen zijn alle standplaatsen opgenomen.
Plangebied
Het plan is gelegen in het binnenstedelijke transformatiegebied van de Merwedekanaalzone. Hier wordt een voormalig industriegebied getransformeerd naar een gemengd stedelijke woon- en werkgebied, waar gezond stedelijk leven centraal staat. In het plangebied komt een mix van woningbouw, bedrijven, maatschappelijke en commerciële voorzieningen. Er is beperkt ruimte voor detailhandel in (niet) dagelijkse goederen. Clustering van voorzieningen maakt de ontwikkeling het meest kansrijk. Van een standplaats is in het werkingsgebied geen sprake.
Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.
Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de Actualisatie Groenstructuurplan Utrecht 2017 - 2030. Hierin ligt de nadruk (nog) meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde en toekomstbestendige stad. Dit geactualiseerde plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.
De vijf hoofdopgaven van het Groenstructuurplan:
Klimaatadaptatie
Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 - 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.
De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.
De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve en/of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart 'stedelijke groenstructuur' behorende bij het Groenstructuurplan. Over ruimtelijke ingrepen in de stedelijke groenstructuur moet de gemeenteraad in principe beslissen. Voor ingrepen in deze hoofdgroenstructuur geldt een compensatieplicht. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente ook of deze in de stedelijke groenstructuur ligt.
Plangebied
De groene zone langs de zuidzijde van de Beneluxlaan is onderdeel van de stedelijke groenstructuur. Ook de gehele groene zone langs het Merwedekanaal maakt hiervan deel uit, als bestaande en wenselijke groenverbinding.
Bomenbeleid Utrecht (2009) aangevuld september 2018
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Hierop is een aanvulling gedaan op 27 september 2018 voor een herplantplicht (beleidsregel 'Herplant naar waarde'). Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is de samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en verder te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten, milieu en klimaat. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Plangebied
De Beneluxlaan is in de nota Bomenbeleid, op de Bomenstructuurkaart Utrecht aangemerkt als Stadslaan. In het plangebied is verder een doorgaande bomenstructuur langs het Merwedekanaal te vinden. Deze bomen blijven behouden en worden uitgebreid door middel van de aanleg van het Merwedepark. In paragraaf 5.12 van voorliggend plan wordt nader ingegaan op de uitgevoerde bomeninventarisatie.
Nota Utrechtse soortenlijst (2018)
Op 7 juni 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Utrechtse soortenlijst vastgesteld, ter bescherming en stimulering van de voor Utrecht belangrijke plant- en diersoorten en daarmee ter bevordering van de biodiversiteit in de stad. Het betreft soorten die voorheen onder de Flora- en Faunawet beschermd waren, maar in de Wet natuurbescherming niet meer als beschermd werden opgenomen. Onder de bescherming vallen 5 vogelsoorten, 3 vissoorten, 6 soorten wilde bijen, 40 plantensoorten en 10 paddenstoelsoorten. De Utrechtse soortenlijst is onderdeel van de Omgevingsvisie Utrecht.
De Utrechtse soortenlijst wordt meegewogen bij de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Bij een gebiedsontwikkeling waarbij de gemeente Utrecht initiatiefnemer is moet naar de aanwezigheid van deze Utrechtse soorten onderzoek worden gedaan. Bij gebiedsontwikkelingen van derden wordt dringend geadviseerd om de Utrechtse soortenlijst bij de onderzoeken te betrekken.
Plangebied
In 2024 is een quickscan uitgevoerd naar beschermde soorten, waarbij de Utrechtse Soortenlijst is meegenomen. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Hoofdstuk 5 van deze toelichting.
Hoogbouwvisie 'Waar wel en waar niet hoog bouwen in Utrecht' (2005)
De doelstelling van de hoogbouwvisie is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouwplannen, door ten eerste na te gaan wat de mogelijke bijdrage is die hoogbouw kan leveren aan de ontwikkeling van Utrecht, en ten tweede door het geven van een visie op de meest (on)wenselijke locaties voor hoogbouw.
Voor de hoogbouwvisie is gewerkt met de volgende vaststaande uitgangspunten:
In het Wensbeeld 2030 is de stad opgedeeld in een drietal categorieën:
Plangebied
Het plangebied is in het Wensbeeld 2030 gekenmerkt als 'Centrale zone'. Men dient de Centrale Zone als volgt te "lezen": de basismaat bedraagt 15 of 30 meter. Er zijn (al dan niet gegroepeerde) accenten tot (in principe) het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte mogelijk. En in een beperkt zoekgebied, op de kaart specifiek aangegeven, kunnen incidentele accenten van 60 tot 80 meter worden geplaatst. Deze visie is vertaald in de reeds vastgestelde omgevingsvisie Merwedekanaalzone, deel 2 en de Nota van Uitgangspunten deelgebied 6.
Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.
De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:
Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:
Plangebied
Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'open'. Verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld is beide mogelijk, zowel naar structuur als architectuur maar met behoud van landschappelijke waarden. Dit betekent:
De zone aan het Merwedekanaal is aangemerkt als stimulansgebied waarmee extra aandacht wordt gevraagd voor ontwikkelingen binnen deze zone. Hierbij staan de kwaliteiten van de locatie centraal. Dit plan voorziet langs het Merwedekanaal alleen in de mogelijkheid om een park aan te leggen. Voor het plangebied deelgebied 6, fase 1 wordt separaat een Beeldkwaliteitsplan (BKP) opgesteld. Dit BKP wordt het toetsingskader voor de kwaliteit van gebouwen.
Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen algemene regels opgenomen in het Omgevingsplan. In deze regels is opgenomen dat een omgevingsvergunning nodig is voor grondwerk dat archeologische resten kan verstoren. In het Omgevingsplan is op basis van de archeologische waardenkaart bepaald vanaf welke oppervlakte en diepte de vergunningplicht geldt. Ook de uitzonderingen staan benoemd in het Omgevingsplan.
Plangebied
In het Omgevingsplan gemeente Utrecht (verder Omgevingsplan) zijn in afdeling 7.3 regels opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. In paragraaf 5.14 van dit plan wordt verder ingegaan op de archeologie in het plangebied.
Mobiliteitsplan 2040 (2021)
Het Mobiliteitsplan Utrecht 2040 (vastgesteld op 15 juli 2021) vervangt het mobiliteitsplan Slimme Routes, Slim Regelen, Slim Bestemmen (uit 2016). Met het Mobiliteitsplan blijven we prioriteit geven aan duurzame vormen van vervoer: lopen, fietsen, openbaar vervoer en deelmobiliteit om de groei van het autoverkeer in de stad te voorkomen, en met als belangrijkste uitgangspunten:
Plangebied
Bij de planvorming zijn al vanaf de start aspecten als bereikbaarheid, verkeer en mobiliteit meegenomen. Er wordt ook specifiek voor deze ontwikkeling een mobiliteitsplan gemaakt passend bij de kenmerken en het gebruik van deze locatie en het gemeentelijk parkeerbeleid. Hiermee is het mogelijk de duurzame bereikbaarheid van deze locatie voor alle vormen van vervoer te waarborgen. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar Hoofdstuk 4 van de motivering.
Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht (2021)
De gemeenteraad heeft op 25 november 2021 de Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht vastgesteld. Met de beleidsregels parkeernormen fiets en parkeernormen auto, die 1 februari 2022 in werking zijn getreden, bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren.
In de parkeervisie wordt een viertal doelen gesteld, ten behoeve van een gezonde, leefbare en bereikbare stad, die daarnaast ook verkeersveilig is en waar een goede luchtkwaliteit is.
Deze doelen zijn:
De gemeente zet in op groei binnen de bestaande stad. Daardoor groeit ook de mobiliteit in de stad. Om leefbaarheid en bereikbaarheid te waarborgen, wil de gemeente het fietsgebruik stimuleren en het autogebruik niet verder laten toenemen. Om dit te kunnen bereiken is een gebiedsoverstijgende aanpak en een stadsbrede sturing nodig en moet gekeken worden naar een (her)verdeling en verspreiding van de bestaande parkeercapaciteit over de gehele stad. Dit is nieuw in de gemeentelijke aanpak, omdat tot nu toe met name buurtgericht, wijkgericht of ontwikkelingsgericht werd gekeken.
De nieuwe parkeervisie gaat in op de maatregelen die nodig zijn in de verschillende buurten in Utrecht en geeft aan wat nodig is om de stad bereikbaar te houden, fietsen te stimuleren en het autoverkeer, ondanks de groei van de stad, niet verder te laten toenemen. In het beleid wordt gestuurd op het aanwenden van andere mobiliteit (anders dan de auto), onder andere door het beperken van de mogelijkheid tot aanleg van reguliere particuliere parkeerplaatsen in betaald parkeergebied.
In zes modules, behorende bij de parkeervisie, is de uitvoering van de parkeervisie verder uitgewerkt. Het betreft de modules: 'Parkeernorm', 'Aanpak betaald parkeren', 'Parkeerhubs', 'Fietsparkeren', 'Aanpak parkeren openbare ruimte' en 'Parkeren en toegankelijkheid'. De beleidsregel parkeernormen fiets en beleidsregel parkeernormen auto zijn een uitwerking van de module 'parkeernormen'.
Utrecht wordt in de parkeervisie opgedeeld in verschillende parkeerzones. De parkeerzones verschillen van elkaar in bijvoorbeeld de hoogte van parkeernormen voor fiets en auto, de gehanteerde tarieven bij betaald parkeren of voorwaarden voor de uitgifte van parkeervergunningen. De gebiedsindeling wordt per zone (A, B of C) met de daarbij behorende normen op een kaart aangegeven.
In de module 'parkeernormen' wordt aangegeven hoe omgegaan moet worden met fiets- en autoparkeerplaatsen bij bouwontwikkelingen. Hierbij wordt ingegaan op:
Daarnaast wordt aangegeven hoe ervoor gezorgd wordt dat de parkeervoorzieningen worden gebruikt zoals ze zijn bedoeld.
Plangebied
Binnen het plangebied wordt autoluw ontwikkeld, zodat de planontwikkeling niet zorgt voor een verslechtering van de verkeersafwikkeling en bereikbaarheid van het gebied en haar omgeving.
Het gebied is goed bereikbaar met het openbaar vervoer en voor langzaam verkeer. Het beleid en ook het plan is erop gericht om het aantal verkeersbewegingen voor autoverkeer te beperken en om duurzame vormen van vervoer te stimuleren. In paragraaf 4.2 van de toelichting is dit onderdeel nader uitgewerkt.
Kwaliteitsnet goederenvervoer (2007)
Het Kwaliteitsnet goederenvervoer is in 2007 vastgesteld. Bij de ontwikkeling of herinrichting van stedelijke gebieden is er vanaf het begin van de planvorming concrete aandacht voor de bevoorrading. Het Kwaliteitsnet Goederenvervoer biedt een afwegingskader voor gemeentelijke verkeers- en vervoerplannen en de daarmee samenhangende investeringsplannen. Daarnaast vormt het kwaliteitsnet een leidraad voor locatiekeuzes en is daarmee van invloed op ruimtelijke ordeningsvraagstukken en economische afwegingen.
Winkelgebieden, grote solitaire bedrijven en bedrijventerreinen liggen bij voorkeur aan het regionale Kwaliteitsnet Goederenvervoer, of er wordt gezorgd voor een kwalitatief voldoende verbinding met het Kwaliteitsnet. Bij een nieuw bedrijventerrein, solitair bedrijf of winkelgebied van regionaal economisch belang wordt de verbindingsschakel een schakel in het Kwaliteitsnet, met bijbehorende inrichtings- en omgevingseisen. In het winkelgebied of op het bedrijfsterrein zelf wordt ook gezorgd voor een heldere, goede routering voor het bevoorradingsverkeer.
Om het goederenvervoer zo efficiënt mogelijk te laten verlopen, worden, als dit technisch mogelijk is, op bevoorradingsroutes voertuigbeperkingen voorkomen.
Voor laad- en losmogelijkheden gelden de volgende beleidsuitgangspunten:
Bij de ontwikkeling van winkelgebieden en -centra, voorzieningengebieden of bedrijventerreinen en de opzet van het (hoofd)wegennet wordt het vervoerende, verladende en ontvangende bedrijfsleven betrokken.
Bevoorrading van winkels en andere logistieke stromen stimuleren we meer gebruik te maken van vervoer over water, meer te bundelen, data-gedreven toegang tot (bepaalde delen en tijden van) de stad en indien mogelijk gebruik te maken van kleinere en schonere voertuigen. Vanwege de ontwikkeling van Utrecht vergen bouwstromen speciale aandacht. Via bouwlogistieke centra kunnen bouwers hun goederen- en personeelsstromen beter organiseren. Gebundeld, in elkaar gezet en op afroep kunnen goederen naar de bouwplaats just-in-time en met minder hinder voor de omgeving. Ook kunnen op het bouwlogistieke centrum goederen tijdelijk worden opgeslagen, vaak goedkoper en met minder overlast dan bij de bouwplaats zelf.
Plangebied
Het plangebied is voor goederenvervoer goed bereikbaar door de ligging nabij een aantal snelwegen en ontsluitingswegen. Het plangebied en daarmee de nieuwe bedrijven in dit gebied is voor alle vormen van verkeer goed ontsloten en goed bereikbaar.
Uitvoeringsprogramma goederenvervoer 2023-2026
De doelstelling van het actieplan is om samen met het bedrijfsleven te werken aan duurzaam vervoer van goederen, met zo min mogelijk overlast, zoals schadelijke stoffen, geluid en trillingen en daarnaast aan slimmer vervoer van, naar en door de stad. Zo houden we Utrecht aantrekkelijk. Het uitvoeringsprogramma richt zich specifiek op het werken aan nieuwe oplossingen voor laden en lossen in de openbare ruimte, het regelen van de toegang van soorten vervoer op bepaalde tijden en plekken in de stad, het werken aan schonere en stillere manieren van vervoer, slim vervoer (centrale plekken voor goederen ophalen) en slimmer organiseren van goederenvervoer in de stad.
Alleen via samenwerking gaan we de systeemverandering realiseren en ruimte voor logistiek creëren.
Plangebied
De ontwikkeling van Merwedekanaalzone deelgebied 6 oostelijk deel past binnen de kaders van dit uitvoeringsprogramma en draagt hiermee bij aan een aantrekkelijke en bereikbare stad.
Samen gezondheidsverschillen verkleinen - nota gezondheidsbeleid Utrecht 2024-2027
De ambitie van de nota is dat in 2040 de gezondheidsverschillen in Utrecht tussen de laagste en hoogste sociaaleconomische groepen met 30% zijn afgenomen. Dit doen we door onder andere een gezonde leefomgeving een gezonde basis te bieden, in te grijpen waar de ongelijkheid groeit en maatwerk te bieden waar dat nodig en passend is. Gezonde leefomgeving is één van de 6 thema's waarop wordt ingezet om dit te bereiken. Een gezonde leefomgeving van Utrechters is zo ingericht dat Utrechters beschermd zijn tegen negatieve milieufactoren, de fysieke leefomgeving gezonde leefgewoonten ondersteunt en de fysieke leefomgeving sociale kracht versterkt.
Utrechters zijn beschermd tegen negatieve milieufactoren
Inwoners ademen schonere lucht in en ondervinden minimale geluidshinder. We streven naar het zo snel mogelijk behalen van de WHO-advieswaarden 2021. De lokale ambitiewaarden voor geluid is 63 dB voor nieuwe situaties langs wegen en spoorwegen. Ook worden stille plekken beschermd. We passen de ambitiewaarden, grenswaarden en regels uit de beleidsnota Geluid en trillingen toe om de effecten van geluid op de gezondheid te beperken.
Groepen die gevoelig zijn voor luchtverontreiniging of groepen met (een risico op) gezondheidsachterstanden beschermen we extra: bij de bouw van basis- en middelbare scholen, kinderopvanglocaties, verpleeg- en verzorgingstehuizen, en andere plekken waar groepen met (risico) op gezondheidsachterstanden langdurig verblijven, zorgen we voor voldoende afstand tot drukke wegen. We handhaven de norm van tenminste 300 meter tot snelwegen en 50 meter tot drukke binnenstedelijke wegen (meer dan 10.000 voertuigen per etmaal). Voor woningen is de ambitie om binnen 100 meter van een snelweg geen nieuwe woningen te bouwen. Dit geldt met name voor sociale huurwoningen. We gebruiken hiervoor de uitgangspunten 'bouwen binnen 100 meter van een snelweg', zoals beschreven in de nota. Het gaat om nieuwe projecten, dit zijn projecten waarvoor geen intentiedocument, omgevingsvisie of grondexploitatie is vastgesteld op het moment van vaststellen van deze nota. Ook is de ambitie dat de verschillende typen woningen binnen een bouwplan dezelfde lucht- en geluidskwaliteit hebben.
We voorkomen zoveel mogelijk gezondheidsschade als gevolg van hittestress en zon. We maken belangrijke loop- en fietsroutes groener en schaduwrijker en zorgen binnen 200 meter van iedere woning voor een koele en groene verblijfsplek in de buitenruimte van minimaal 200 m2. Waar mogelijk geven we voorrang aan groenarme wijken en wijken met veel inwoners met (een risico op) gezondheidsachterstanden.
Meer sociale huurwoningen, scholen en kinderopvanglocaties hebben een gezond binnenmilieu. Bij nieuwe scholen handhaven we klasse B van het Programma van Eisen Frisse Scholen (2021). Daarnaast investeren we in de verbetering van het binnenklimaat van bestaande schoolgebouwen. Voor het verbeteren van het binnenmilieu starten we met sociale huurwoningen. Dit doen we met de woningbouwcorporaties.
De fysieke leefomgeving ondersteunt gezonde leefgewoonten
Utrechters komen in de openbare en publiek toegankelijke ruimten minder in aanraking met ongezonde verleidingen door het weren van het aanbod van en reclame voor ongezonde verleidingen. We focussen op plekken waar kinderen komen of mensen met (een risico op) gezondheidsachterstanden.
We zorgen voor meer (passende) mogelijkheden voor sport, spelen en bewegen in de openbare ruimte door samen met de verenigingen in de stad te werken aan een vitale sportomgeving. Tegelijk zetten we ons in voor voldoende inclusieve en kwalitatief hoogwaardige speelvoorzieningen. We focussen op plekken waar de sport- en bewegingsdeelname laag is, er weinig (privé)ruimte is om te sporten en spelen, en in buurten waar veel mensen wonen met (een risico op) gezondheidsachterstanden.
We werken ook aan een openbare ruimte die actief en zelfstandig vervoer stimuleert en toegankelijk en inclusief is. Daarmee wordt de openbare ruimte dus ook geschikter voor ouderen en mindervaliden. We starten bij herinrichtingsprojecten. We versterken de positie van de voetganger.
Een hogere gebruikswaarde van groen bereiken we door met de inwoners te werken aan groene ruimten die uitnodigen tot ontmoeting, rust, ontspannen en bewegen. Daarnaast stimuleren we initiatieven zoals buurttuinen en geveltuintjes.
De fysieke leefomgeving versterkt sociale kracht
Samen met bewoners, organisaties en onze partners in de stad verbeteren we de sociale veiligheid. Op zogenaamde hotspots werken we met gerichte integrale veiligheidsaanpakken. In buurten en wijken met verschillende sociale-, leefbaarheid- én veiligheidsproblemen, werken we met een buurtagenda of wijkaanpak.
We werken aan meer en betere plekken voor ontmoeting en voldoende hoogwaardige maatschappelijke voorzieningen op het gebied van zorg, welzijn, cultuur, sport en onderwijs.
Daar waar veel nieuwe woningen komen, zorgen we voor voorzieningen die meegroeien, betaalbaar blijven en bijdragen aan sterkere buurten. Ook in bestaande wijken zijn goed bereikbare voorzieningen zoals gezondheidscentra belangrijk. Hierbij faciliteren we zo nodig als gemeente. We verkennen of er buurten zijn met onvoldoende ontmoetingsplekken en werken samen met bijvoorbeeld corporaties, zorginstellingen en burgerinitiatieven aan oplossingen. Bij (her)inrichting van straten, groenstroken en parken verbeteren we de verblijfskwaliteit en maken we ruimte voor ontmoeting. We beheren deze plekken zodat mensen de ruimte goed kunnen gebruiken.
Plangebied
In paragraaf 5.17 gaan we in op gezondheid. In paragraaf 5.4 gaan we in op de geluidssituatie en in paragraaf 5.9 gaan we in op de luchtkwaliteit in het plangebied.
Beleidsnota Geluid en Trillingen (2024)
Gezond stedelijk leven betekent dat onze inwoners recht hebben op een fijne en gezonde woonomgeving. Onze kinderen moeten kunnen opgroeien in een leefbare stad, levendig maar zonder té veel lawaai of trillingen. Mensen en dieren kunnen last hebben van geluid of trillingen en te veel geluid is slecht voor de gezondheid. Bij (gebieds)ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De Omgevingswet bevat hiervoor regels voor geluid en trillingen waar gemeenten zich aan moeten houden. Er is ook vrijheid voor een eigen, lokale invulling. In het coalitieakkoord 2022-2026 Investeren in Utrecht staat dat we in Utrecht bij nieuwe ontwikkelingen strengere geluidsnormen gebruiken dan de landelijke wettelijke waarden.
In de Beleidsnota Geluid en Trillingen staat hoe we om willen gaan met geluid en trillingen. Zowel voor de bestaande stad als bij de nieuwe ontwikkelingen én hoe we invulling geven aan strenger dan de wet. De nota is onderdeel van de omgevingsvisie Utrecht. De nota passen we toe bij het toestaan van bijvoorbeeld nieuwe woningen en de aanleg of wijziging van wegen. Ook kijken we naar de (ontwikkeling van) de bestaande stad en de invloed van geluid en trillingen op de kwaliteit van leven. Waar nodig eisen we bij ruimtelijke ontwikkelingen daarom extra maatregelen.
Geluid
Verkeer is een belangrijke veroorzaker van geluidshinder. Daarom nemen we in Utrecht maatregelen om de hinder van verkeer te verminderen. We verlagen de snelheid waar mogelijk of leggen stiller asfalt aan. Op plekken waar al veel geluid is en we toch nieuwe woningen willen bouwen, stellen we extra voorwaarden aan het ontwerp van de gebouwen. Het is bijvoorbeeld verplicht een geluidluwe gevel en een rustige buitenruimte te hebben. Een goede indeling van de woning zorgt ervoor dat er binnenshuis altijd een rustige plek is. Deze voorwaarden staan niet alleen in de Beleidsnota maar ook in de regels van het omgevingsplan.
In Utrecht moeten bedrijven in stillere gebieden aan 5 dB lagere geluidnormen voldoen dan in drukkere gebieden. Enkele keren per jaar mag door bedrijven of sportclubs meer geluid worden gemaakt. Bijvoorbeeld als er een festiviteit is.
Voor stemgeluid bestaan geen wettelijke normen. Op het moment dat we ergens een terras, schoolplein of sportveld willen toestaan, controleren we eenmalig dat dit niet tot te veel overlast leidt. Voor onversterkte muziek, zoals van carillons, stellen we geen eisen. Godsdienstvrijheid is een reden om bepaalde geluiden, zoals klokgelui, uit te zonderen.
We koesteren plekken waar het stil of rustig is. Utrecht heeft veel locaties in de stad die veel stiller zijn dan langs de drukke wegen. We proberen bestaande rustige gebieden te behouden, uit te breiden en nieuwe rustige gebieden te creëren. We streven ernaar dat iedereen binnen 10 minuten loopafstand van huis een stil gebied zoals een park of hofje kan vinden. Zo zorgen we er ook voor dat er voor dieren (rustige) schuil- en rustplaatsen zijn.
Trillingen
Voor trillingen van bedrijven of bij bouw en sloop controleert Utrecht op de wettelijke normen. Bij bouwen in de avond en nacht heeft Utrecht eigen strengere grenzen. Rijdende treinen en trams kunnen trillingen veroorzaken. Hier zijn geen wettelijke grenzen voor. Handhaving is daarom niet mogelijk. We stellen bij nieuwe woningbouwplannen wel grenzen aan die trillingen. We voorkomen daarmee dat toekomstige bewoners te veel hinder ondervinden. Bij bouwplannen naast het spoor of de trambaan moeten meestal eerst de trillingen in de bodem worden gemeten. Daarmee wordt duidelijk welk type woningen of scholen hier geschikt zijn. Mogelijk moeten er aanpassingen worden gedaan aan het ontwerp van het gebouw en/of maatregelen worden getroffen in de bodem.
Plangebied
In paragraaf 5.9 wordt ingegaan op het thema geluid. Effecten van trillingen kunnen op voorhand worden uitgesloten (zie paragraaf 5.5).
Nota Omgevingsveiligheid Utrecht (2024)
In de 'Beleidsnota Omgevingsveiligheid Utrecht' staat hoe we als gemeente Utrecht omgaan met de risico's van het vervoeren van gevaarlijke stoffen en het werken met gevaarlijke stoffen binnen de gemeente. Dagelijks worden grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd, opslagen en verwerkt. Dit kan een gevaar vormen voor mensen die wonen of werken in de omgeving daarvan. Mogelijke gevaren voor de omgeving zijn een brand, een explosie of een wolk met giftige stoffen. Er kan schade aan gebouwen optreden, mensen kunnen gewond raken of zelfs overlijden. Met ons beleid voor omgevingsveiligheid richten we ons op beheersing van die gevaren.
Plangebied
In paragraaf 5.7 van de toelichting is op de omgevingsveiligheid ingegaan.
Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017) en Aanvulling Nota Bodembeheerplan 2017-2027 beleid PFAS (2020)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012-2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven kan de vraag naar bouwgrond periodiek groot zijn. We willen voorkomen dat deze bouwgrond van elders (vaak over lange afstand) wordt aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 - 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie. In 2020 is de Nota uitgebreid met een aanvullende nota over PFAS-stoffen.
Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.
De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebied specifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.
Het gebied specifieke beleid bestaat uit:
Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:
Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebied specifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.
Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer en visie op duurzaam gebruik van de ondergrond (2016)
Het gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer beschrijft de invulling voor het verbeteren en beschermen van de grondwaterkwaliteit en het zorgvuldig benutten van de ondergrond voor bijvoorbeeld bodemenergie. Een groot gedeelte van de stad, met omvangrijke verontreinigingen in het grondwater, is aangewezen als grondwaterbeheergebied. In het beheergebied hoeft niet voor alle werkzaamheden waarbij grondwater onttrokken wordt een apart saneringsplan te worden gemaakt. Er kan worden deelgenomen aan het gebiedsplan, met een gebruikersbijdrage of een afkoopsom. Door te werken met het gebiedsplan kan de gemeente het grondwater in het omliggende schone gebied beter beschermen, want dat water wordt gebruikt voor drinkwater.
Plangebied
Het plangebied bevindt zich in de dynamische zone. In dit gebied bevindt zich een hoge concentratie aan vermengde grondwaterverontreinigingen in de ondergrond. Daarnaast bestaat het beheergebied uit een bufferzone. Dit is een overgangszone, waarin zich enkele verontreinigingsbronnen en pluimen bevinden, die elkaar bij ingrepen in de ondergrond beïnvloeden.
Visie Water en Riolering en visie Klimaatadaptatie (2022)
De gemeenteraad heeft in februari 2022 de Visie Water en Riolering en de Visie Klimaatadaptatie vastgesteld.
De visie Water en Riolering bevat het gemeentelijke beleidskader voor de invulling van de wettelijke zorgplicht op het gebied van water en riolering en is onderdeel van de gemeentelijke omgevingsvisie.
De Visie Klimaatadaptatie sluit aan op de visie Water en Riolering en geeft aan wat nodig is om Utrecht voor te bereiden op de gevolgen van klimaatverandering. Utrecht zal in de toekomst steeds vaker te maken krijgen met de gevolgen van het veranderende klimaat en is gevoelig voor het vaker voorkomen van extreme regenbuien, wateroverlast en langere perioden van hitte en droogte. Het is dan ook van belang om hier bij nieuwe bouwontwikkelingen rekening mee te houden en de bebouwde omgeving zo goed mogelijk aan te passen aan het veranderende klimaat.
Als Utrecht klimaatrobuust wil zijn zal de sponswerking van de stad vergroot moeten worden. We willen hemelwater niet langer afvoeren via het riool naar de rioolwaterzuivering, maar het regenwater zoveel mogelijk vasthouden op de plek waar het valt. Zowel op eigen terrein, in de openbare ruimte, in de bodem of in het oppervlaktewater. Hiervoor moet zo veel mogelijk oppervlak onverhard blijven en vergroend worden, zodat het riolerings- en afwateringssysteem wordt ontlast en zodat er water beschikbaar is in perioden van droogte. Een voorwaarde voor deze vergroening en voor het toevoegen van meer bomen, is dat de bovengrond en ondergrond op elkaar worden afgestemd en dat er ruimte wordt gemaakt voor het planten van groen en bomen.
Het beleid voor klimaatadaptatie is ook vastgelegd in de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, waarin voorstellen zijn opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor.
De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel dat de bebouwde omgeving in 2050 nog steeds aantrekkelijk is om te leven en dat ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig zijn opgebouwd en getoetst. Gemeente Utrecht heeft samen met andere overheden deze deltabeslissing onderschreven en werkt samen in de Coalitie Regio Utrecht aan de opgaven.
Plangebied
Het aspect water is in dit plan verder uitgewerkt in paragraaf 5.13 van de toelichting.
Transitievisie Warmte (2021)
De gemeente Utrecht heeft in 2021 een tweedelige Transitievisie Warmte (TVW) vastgesteld. Deel 1 van de TVW bevat de strategie en visie over hoe de bestaande huizen en gebouwen in Utrecht geleidelijk, buurt-voor-buurt, over kunnen gaan naar nieuwe vormen van verwarmen en koken. Hierin is ook vastgelegd dat de schaarse capaciteit van het hoge-temperatuur stadswarmtenet niet voor nieuwbouw ingezet mag worden.
Deel II van de Transitievisie Warmte geeft aan wanneer en in welke buurten we aan de slag gaan met de voorbereidingen om aardgasvrij te worden.
Programma zon op dak en netinpassingen 2022-2026
Doelstelling is om in 2030 168 GWh op te wekken met zonnepanelen op grote daken en 120 GWh op te wekken met zonnepanelen op kleine daken. Bij zon op grote daken speelt een grote structurele belemmering: de beperkte netcapaciteit en de huidige netbeperking voor terug levering als gevolg hiervan. Eigenaren van grote daken die zonnepanelen willen plaatsen kunnen niet meer uitgaan van netlevering (opwekken zonder terug te leveren is nog wel mogelijk). Het behalen van de doelstelling voor grote daken is grotendeels afhankelijk van de genoemde netverzwaringen door TenneT. Andere belangrijke oplossingen voor netcongestie zijn het toepassen van congestiemanagement door de netbeheerders en het toepassen van lokale alternatieve oplossingen.
Uitvoeringsprogramma elektriciteitsinfrastructuur en netcongestie 2023-2026
Voor de groei en verduurzaming van de stad is stroom nodig. Met het Uitvoeringsprogramma elektriciteitsinfrastructuur en netcongestie draagt de Gemeente Utrecht structureel bij aan het oplossen van knelpunten op het elektriciteitsnet, en aan spitsmijding door de gebruikers van dat net.
Plangebied
Voor de uitwerking van transitievisie, het programma zon op dak en uitvoeringsprogramma elektriciteitsinfrastructuur wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 van de motivering, waar het volledige kader voor energie is opgenomen.
Visie Utrecht circulair 2050
In februari 2024 is de visie Utrecht circulair 2050 vastgesteld door de gemeenteraad en is onderdeel van de thematische omgevingsvisie. In 2050 wil Utrecht volledig circulair zijn en in 2030 willen we al op de helft zijn, dus 50% minder gebruik van primaire, abiotische grondstoffen (mineralen, metalen en fossiel). Bij het werken aan een circulaire stad zijn de prioriteiten:
Plangebied
Het aspect circulaire economie is in dit omgevingsplan verder uitgewerkt in Hoofdstuk 5.
A room with a view, Beleidsnota hotels Utrecht 2010-2020 (2010) en bijstelling hotels (2019)
Het hotelbeleid is weergegeven in de nota A room with a view, Beleidsnota hotels Utrecht 2010-2020 (2010). De komende 10 jaar wordt een gemiddelde groei van de toeristische sector van 3%-5% per jaar voorzien. Gezien de groei van de stad, de ambities op toeristisch en cultureel vlak en het huidige tekort aan kamers op piekmomenten, gaat Utrecht uit van 5% groei. Dat betekent dat er tot 2020 marktruimte is om 1000 kamers toe te voegen aan het huidige bestand van 1400 kamers. Die groei wil de gemeente faciliteren.
Op 19 december 2019 is de beleidsnota hotels Utrecht 2010-2020 bijgesteld. In de periode 2019-2021 worden naar verwachting 1.500-1.800 nieuwe hotelkamers gerealiseerd bovenop het bestaande aantal van ongeveer 2.000 hotelkamers. Voor Utrecht betekent dit een inhaalslag in kwantiteit en kwaliteit van hotelconcepten. Vanwege deze relatief grote toevoeging in een korte tijd is het nodig om tijdelijk een pas op de plaats te maken en eerst het effect van deze toename af te wachten voordat er eventueel meer nieuwe hotels toegevoegd worden. Voor aanvullende bijzondere concepthotels met maximaal 50 kamers of bijzondere doelgroephotels kan onder voorwaarden (over locatie, kwaliteit initiatiefnemers, segmentatie en duurzaamheid) een uitzondering worden gemaakt. Uitbreidingen van bestaande hotels met een kwaliteitsdoel blijven ook beperkt mogelijk.
Plangebied
Dit plan voorziet niet in de realisatie van een hotel. De beleidsnota hotels Utrecht 2010-2020 staat het omgevingsplan niet in de weg.
Beleid tijdelijk verblijf (short stay)
Op 19 december 2019 is het beleid tijdelijk verblijf (short stay) door de gemeenteraad vastgesteld. Aanleiding hiervoor was dat het aantal short stay-accommodaties in Utrecht was gegroeid. Een toenemende mobiliteit van werknemers en internationale studenten zorgde voor een stijgende vraag naar deze accommodaties. De huisvesting van tijdelijke (internationale) werknemers of studenten mag echter niet ten koste gaan van de leefbaarheid en van de beschikbaarheid van voldoende permanente woonruimte voor verschillende doelgroepen in de stad. Om deze belangen op een goede manier te kunnen wegen is het beleid voor tijdelijk verblijf (short stay) opgesteld. Onder tijdelijk verblijf of short stay wordt verstaan: het bedrijfsmatig (met het oogmerk om winst te behalen) verstrekken van logies met een minimumperiode van twee weken tot 6 maanden met uitloop tot maximaal 12 maanden. Dit gebruik valt onder het aanbieden van logies. Dit gebruik is niet toegestaan. De regels voor het verlenen van vergunningen voor tijdelijk verblijf zijn vastgelegd in de Beleidsregels tijdelijk verblijf (short stay). In het beleid voor tijdelijk verblijf is een maximum gesteld aan het aantal toegestane eenheden tijdelijk verblijf.
Plangebied
Voorliggend plan voorziet niet in de realisatie van short stay-accommodaties. Het beleid tijdelijk verblijf (short stay) staat het voorliggende plan niet in de weg.
Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018
Horeca levert een belangrijke bijdrage aan de werkgelegenheid, de identiteit en levendigheid van de stad. De sector biedt een sociale functie en zorgt voor een prettige buurtbeleving en gevoel van saamhorigheid. Uit het oogpunt van een goede toedeling van functies aan locaties kan, in verband met de hinder die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, onderscheid gemaakt worden in categorieën van horecabedrijven in het omgevingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk. Deze categorieën zijn vastgelegd in het op 12 april 2018 in werking getreden en door de raad vastgestelde Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 en overgenomen in de Lijst van Horeca-activiteiten in het omgevingsplan. In de Lijst van Horeca-activiteiten is een functionele differentiatie in 'lichte' tot 'zware' typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling heeft tot doel de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. De Lijst van Horeca-activiteiten kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de hinder die horecabedrijven voor de omgeving kunnen meebrengen. In geval van meerdere soorten activiteiten in één horecabedrijf telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van het horecabedrijf.
Plangebied
Voorliggend plan maakt horeca mogelijk, uitsluitend in de categorie D1, D2 en D3 van de Lijst van Horeca-activiteiten. Daarbij zijn terrassen bij horecagelegenheden toegestaan als wordt voldaan aan het maximale geluidsniveau uit de bijbehorende regels.
Sportnota 2017-2020 'Utrecht Sportief en gezond' (2016)
De sportnota 'Utrecht Sportief en gezond' is in 2016 vastgesteld. Met een optimaal sport- en beweegklimaat in de stad wil de gemeente Utrecht bijdragen aan een gezonde leefstijl en daarmee aan een gezonde toekomst voor al haar bewoners. De Sportnota bevat zestien ambities, op het gebied van sportstimulering, sportaccommodaties, topsport en talentontwikkeling en sportevenementen.
Sportstimulering: Door sportstimulering wordt ervoor gezorgd dat nog meer mensen in de stad gaan sporten en bewegen. Het accent wordt gelegd op de buurten met de grootste achterstand in de gezondheid en in sportdeelname. De gemeente werkt hieraan door onder andere de samenwerking tussen sport en andere sectoren zoals gezondheid, welzijn, jeugd, onderwijs en werk en inkomen te versterken.
Sportaccommodaties: Een goede sportinfrastructuur vormt de basis voor een goed sportklimaat. Het aantal sportaccommodaties zal mee moeten groeien met de groei van de stad en het aantal inwoners. Hierbij wordt gestreefd naar een efficiënter gebruik van de accommodaties.
Topsport en talentonwikkeling: Utrecht ambieert een goed topsportklimaat, met aandacht voor ondersteuning van topsportverenigingen en talentontwikkeling. Hiervoor werkt de gemeente samen met sportverenigingen, sportorganisaties, onderwijs en het bedrijfsleven.
Sportevenementen: Topsport- en breedtesportevenementen wordt als middel gebruikt om zoveel mogelijk Utrechters kennis te laten maken met sporten en bewegen. Evenementen bieden een podium waarop talenten zich kunnen meten met de (inter)nationale top.
Plangebied
Binnen het plangebied zijn sportvoorzieningen niet goed inpasbaar vanwege het ruimtegebruik en mogelijke overlast. Er is wel sprake van tijdelijke sportfuncties in het plangebied.
Nota evenementen en festivals in Utrecht, 't Bruis an alle kant', beleid en actieplan 2009-2014 en de evaluatie van de evenementennota van 2013
Evenementen en festivals geven plezier, maken de gemeente economisch aantrekkelijker, zorgen voor werkgelegenheid en zijn goed voor de winkels en de horecirca Evenementen zijn het visitekaartje van de stad en dragen bij aan de sociale binding in een buurt. Utrecht heeft verschillende evenementen die nationaal en soms internationaal bekend zijn. Evenementen zijn niet voor iedereen plezierig. Omwonenden kunnen last hebben van lawaai of van verkeer. Dit soort overlast willen we beperken. Dit betekent dat we kieskeuriger worden bij het toelaten van evenementen. We willen dat de evenementen passen bij Utrecht, een economische en sociale waarde hebben voor de stad en dat ze de mensen in de buurten weten te verbinden.
Het beleid en actieplan 2009-2014 'Evenementen en festivals in Utrecht' is in 2009 vastgesteld en bevat het beleid ter behoud en uitbouw van evenementen en festivals in Utrecht.
De doelen voor deze vijf jaar betreffen:
Utrecht staat al enkele jaren in de top drie van evenementensteden van Nederland. De gemeente wil het niveau van festivals en evenementen dat Utrecht inmiddels heeft bereikt graag uitbouwen. Om de drie doelen van de evenementennota te verwezenlijken en de genoemde uitdagingen het hoofd te bieden kiest de gemeente voor professionalisering op alle fronten. De nota volgt hierbij twee hoofdlijnen. De eerste lijn geeft inzicht in het gehele proces van de organisatie rond evenementen. Deze basis moet goed op orde zijn. Professionalisering in kennis en dienstverlening staan centraal. De gemeente zal meer dan tot nu toe gebeurt oplossingen zoeken voor zaken rond evenementen die overlast veroorzaken. Zoals een betere spreiding van evenementen door de gehele stad, waardoor de druk op de binnenstad niet verder toeneemt. De tweede lijn van de nota gaat in op de ambities van Utrecht op het gebied van festivals en evenementen. Hoe kunnen deze beter worden ingezet voor de versterking van het merk Utrecht? Professionalisering in marketing, communicatie en promotie en samenwerking met partners in de stad spelen hierbij een belangrijke rol.
Samen met partijen in de stad is de nota in 2013 geëvalueerd. De gemeenteraad heeft de evaluatie van de evenementennota van 2013 vastgesteld in februari 2014. Toen is besloten dat de nota nog een goede basis vormt. Op een aantal punten wordt de uitvoering aangescherpt:
Plangebied
Evenementen moeten op grond van recente jurisprudentie specifiek in een omgevingsplan zijn toegestaan als er sprake is van grootschalige, periodieke meerdaagse evenementen op dezelfde locatie. In dit plan zijn geen evenementen toegestaan die aan deze voorwaarden voldoen. Voor overige kleinere evenementen is een 'vergunning openbare ruimte' nodig op grond van de APV (Algemene Plaatselijke Verordening).
In gebiedsbeleid maakt de gemeente de koers en het thematische beleid passend binnen een specifiek gebied.
Omgevingsvisie deelgebied Merwedekanaalzone
Voor de Merwedekanaalzone (deelgebied 4, 5 en 6) is een omgevingsvisie vastgesteld. In de omgevingsvisie zijn de gemeentelijke ambities van gezonde verstedelijking opgenomen en is een robuust ruimtelijk raamwerk uitgewerkt dat ruimtelijke en sociale verbindingen legt tussen het gebied, de omliggende wijken en de stad.
Het raamwerk bestaat uit de volgende delen: historische kwaliteiten, Merwedepark, Europalaan, stedelijke langzaam verkeersverbindingen en voorzieningen.
Het plangebied ligt in de Merwedekanaalzone. Het beleid voor deze zone is er al sinds 2005 op gericht om een stedelijke transformatie tot stand te brengen, omdat het terrein zijn betekenis als watergebonden industrie grotendeels verloren is en door de ontwikkeling van Leidsche Rijn midden in de stad is komen te liggen.
De Merwedekanaalzone is naast het Stationsgebied, Leidsche Rijn (centrum) en het Sciencepark één van de vier prioritaire gebiedsontwikkelingen in de stad die deze duurzame groei mogelijk maakt. Het Nieuwe Centrum en de Merwedekanaalzone transformeren daarbij naar hoogwaardige, aantrekkelijke, gezonde en duurzame gemengde stedelijke gebieden, waar gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt. In de Merwedekanaalzone wordt een groot aantal nieuwe woningen (zie omgevingsvisie MWKZ) gerealiseerd, naast de reeds gerealiseerde complexen, zoals Max en Twogether. Daarmee gaan een kleine 20.000 nieuwe bewoners en gebruikers dit stuk stad een nieuwe betekenis geven. Om de hoofdambitie van gezonde verstedelijking goed tot zijn recht te laten komen zoekt de gemeente Utrecht actief naar samenwerking met de stad, marktpartijen en andere overheden bij het invullen van deze opgave.
Nieuw stedelijk leven
De Merwedekanaalzone wordt een karaktervolle Utrechtse stadswijk voor alle typen huishoudens, bedrijven en andere organisaties en individuen die bewust kiezen om op een vernieuwende stedelijke manier te leven en waar kwaliteit van leven voorop staat. Het biedt een leefmilieu voor jong en oud met verschillende portemonnees. De Merwedekanaalzone zal ook van betekenis zijn voor de bestaande omliggende wijken, doordat er nieuwe voorzieningen en routes voor langzaam verkeer gerealiseerd zullen worden. Hierdoor draagt het gebied bij aan het verbinden van de stad en haar inwoners op grotere schaal.
De ontwikkeling van nieuw stedelijk leven in de Merwedekanaalzone wordt uitgewerkt langs vier sporen:
Er wordt op een toekomstgerichte wijze omgegaan met beweging en mobiliteit.
Er is een verrassende mix aan oude en nieuwe gebouwen, woningtypen en allerlei bijzondere functies.
Energieneutraliteit en klimaatadaptatie gaan hand in hand met het aantrekkelijk maken van groen en water.
De grote omvang van het gebied en fasering in ontwikkeling vragen om een robuust en flexibel raamwerk dat in alle tijdsperioden aantrekkelijk en bruikbaar is.
Plangebied
In de omgevingsvisie Merwedekanaalzone is aangegeven dat deelgebied 6 een prioritaire transformatie locatie is. De herstructurering van het gebied draagt bij aan een gezonde verstedelijking. Het gebied wordt een karaktervolle Utrechtse stadswijk voor alle typen huishoudens. De visie is voor deelgebied 6, fase 1, uitgewerkt in de Nota van uitgangspunten en de daarop volgende optimalisatie.
Nota van uitgangspunten Merwedekanaalzone deelgebied 6 en optimalisatie
Voor de Merwedekanaalzone deelgebied 6 is op 6 juni 2024 een Nota van uitgangspunten vastgesteld. In de nota worden de ontwikkelmogelijkheden voor de 1e fase van deelgebied 6 beschreven met een doorkijk naar de ontwikkeling van fase 2. De fasen zijn als volgt verdeeld:
De uitgangspunten voor de ontwikkeling van de 1e fase van deelgebied 6 sluiten grotendeels aan bij de Omgevingsvisie Merwedekanaalzone - deel 2. De Omgevingsvisie laat zien welke kwaliteiten deze nieuwe stadswijk toevoegt aan de stad. In de Merwedekanaalzone wordt de komende jaren een duurzaam, gezond en aantrekkelijk hoogstedelijk woon- en werkgebied gerealiseerd, waar volop ruimte is voor lopen, fietsen, verblijven en ontmoeten. In de Merwedekanaalzone wordt in hoge dichtheid gebouwd waardoor een grotendeels autovrije en groene openbare ruimte van groot belang is (zie ook paragraaf 4.2 van de toelichting).
Uitkomsten van de optimalisatie voor het Plangebied
Zoals hiervoor al aangegeven is op verzoek van de gemeenteraad een optimalisatie van de ontwikkeling van fase 1 opgesteld en door de gemeenteraad in december 2024 als kader meegegeven voor het omgevingsplan. Dit omgevingsplan betreft fase 1: het oostelijk deel van Merwedekanaalzone deelgebied 6. Er worden binnen het plangebied maximaal 2.050 woningen mogelijk gemaakt, alsmede maximaal 17.000 m2 bedrijven, 7.800 m2 maatschappelijke voorzieningen en 2.250 m2 detailhandel in dagelijkse artikelen, dienstverlening en horecirca Daarnaast richt de planvorming zich op de realisatie van groen en ecologie door middel van de aanleg van het Merwedepark (oeverzone langs het Merwedekanaal). Voor een verdere planbeschrijving wordt verwezen naar Hoofdstuk 4 van deze motivering.
De ontwikkeling van het oostelijk deel van Merwedekanaalzone deelgebied 6 past binnen het relevante Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
In de Merwedekanaalzone is de historische kavelstructuur nog in verschillende deelgebieden te herkennen. In deelgebied 4 is deze verkaveling de basis geweest voor het stedenbouwkundig plan en in deelgebied 5 is de 'diagonaal' nog een relict van deze verkaveling.
Ook In deelgebied 6 is de historische kavelstructuur in het zuidelijke deel van het plangebied nog te herkennen. De Winthontlaan en de Overijssellaan liggen op de plek van voormalige poldersloten. In het verlengde van de Overijssellaan lag aan de oostzijde van de Vaartsche Rijn (later het Merwedekanaal genaamd) een doorgaande route, de Liesbossche weg. Op deze plek is in het huidige Liesbospark ook een voormalige steenfabriek nog aanwezig.
Aan de westzijde van de Vaartsche Rijn lag de Jutfaseweg, die Utrecht verbond met Jutfaas. In deelgebied 6 is dit nu de Zeehaenkade. Met de aanleg van het Merwedekanaal in 1892 is in het noordelijke deel van deelgebied 6 (in het verlengde van de Vliegend Hertlaan) een draaibrug aangelegd om de verbinding Utrecht-Jutfaas te behouden. Dit is hetzelfde type brug geweest als de huidige brug bij de Munt. Deze draaibrug is in de jaren '60 afgebroken na de opening van de Socratesbrug.
Met het graven van het Merwedekanaal is (parallel aan het Merwedekanaal) ook de Vleutense Wetering gegraven en een nieuwe weg met bomenrij aangelegd. De poldersloten konden afwateren op de wetering. De wetering is niet meer te herkennen in het gebied. Wel is er over de gehele lengte nog een karakteristieke bomenrij aanwezig en zijn er nog enkele bolders aanwezig.
In het plangebied zijn geen (rijks)monumenten aanwezig. Wel zijn er andere gebouwen en structuren te benoemen die waardevol zijn. Binnen het plangebied gaat het om het parkje aan de Eendrachtlaan (nr. 25 op de afbeelding). Aan het Merwedekanaal is groen met cultuurhistorische waarde en met identiteitsbepalende verschijningsvormen te vinden. Daarnaast zijn (sporen van) bolders te vinden langs het Merwedekanaal.
De aanwezige bebouwing in het plangebied bestaat voornamelijk uit grote gebouwen met kantoren en bedrijven. Er zijn nauwelijks kleine hoofdgebouwen aanwezig. Het plangebied wordt gekenmerkt door de van oudsher aanwezige verkeers- en waterstructuur. Het gaat om de Zeehaenkade, de slingerende Eendrachtlaan, de Europalaan, de Beneluxlaan, Vliegend Hertlaan en het Merwedekanaal. Langs de Zeehaenkade is een fietspad voor de fietsverbinding Utrecht - Nieuwegein aanwezig.
Hoogteaccenten in de vorm van kantoren zijn voornamelijk langs de hoofdwegen, Europalaan en Beneluxlaan, aanwezig. Het terrein achter deze twee wegen richting het Merwedekanaal kent een lagere bebouwing van 2 á 5 bouwlagen.
Langs de Zeehaenkade is een groenstructuur aanwezig in de vorm van een bomenrij. Verder is incidenteel groen op individuele kavels aanwezig.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de bestaande functionele structuur, het toegestane gebruik en bebouwing van het plangebied. In dit plangebied zijn de volgende functies aanwezig: Bedrijventerrein, kantoor, verkeer - verblijfsgebied , groen en water.
Bedrijventerrein en kantoren
Vliegend Hertlaan 4 t/m 8
Ter plaatse van de Vliegend Hertlaan 4 t/m 8 zijn kantoren aanwezig (kadastraal bekend als UTT00-R-771). Aan de Vliegend Hertlaan ligt ook een gebouwde parkeervoorziening.
Eendrachtlaan 80 t/m 82, 98, 100 t/m 260, 280 en 300
Ter plaatse van de Eendrachtlaan 80 t/m 82, 98, 100 t/m 260, 280 en 300 zijn een aantal garage- en autoverhuurbedrijven, opslagbedrijf maar ook enkele kantoren, een microbrouwerij en een bakkerij aanwezig. Daarnaast is hier een tijdelijke sportvoorziening (padelbanen) gevestigd.
Zeehaenkade 50
Op deze locatie wordt een vergunning afgegeven voor tijdelijke opvang en wordt het bestaande parkeerterrein door de gemeente verhuurd. De percelen hebben één gezamenlijk parkeerterrein dat tussen beide hoofdgebouwen in is gelegen. Het parkeerterrein is zowel vanuit de Zeehaenkade als vanaf de Eendrachtlaan toegankelijk. De ingang vanuit de Zeehaenkade gezien vormt de hoofdingang. Het L-vormige gebouw bestaat uit twee bouwlagen.
Zeehaenkade 60
Aan de Zeehaenkade 60 is op dit moment verfwinkel Sigma gevestigd. Het gebouw bestaat uit twee bouwlagen. Het betreft het kadastrale perceel UTT00-R-667.
Zeehaenkade 62 t/m 70
Het betreft een braakliggend en onbebouwd terrein (kadastraal bekend als UTT00-R-666).
Winthontlaan 171 t/m 189
Het hoofdgebouw aan de Winthontlaan 171 t/m 189 (kadastraal bekend als UTT00-R-815) is parallel aan de Winthontlaan gelegen. Het gebouw dient als kantoor en heeft 4 bouwlagen. Daarnaast bevindt zich een bovengrondse, overdekte parkeergarage op het terrein. De inrit van de parkeergarage ligt aan de Winthontlaan, de uitrit aan de Overijssellaan. De parkeergarage bedient zowel het kantoor ernaast als de kantoorlocatie aan de Eendrachtlaan 301 t/m 315 en Winthontlaan 1 t/m 151.
Voor een meer gedetailleerd overzicht van gevestigde bedrijven wordt verwezen naar paragraaf 5.3 van de toelichting.
In deelgebied 6 is sprake van een duidelijke opbouw in bouwhoogte. De hogere bebouwing staat aan de westelijke randen van het plangebied, aan de grote infrastructurele dragers als de A12, Europalaan en Beneluxlaan. Voorbeelden zijn het bijna 75 meter hoge Van der Valk Hotel aan de A12, de hogere kantoorgebouwen van 60 en ruim 85 meter aan de Europalaan en het 50 meter hoge woongebouw 'Concorde' aan de Beneluxlaan (adres: Eendrachtlaan 10). De wat lagere bebouwing, over het algemeen bedrijvigheid, staat aan de oostelijke zijde gesitueerd aan de Eendrachtlaan of het Merwedekanaal. Dit zijn gebouwen die, op een enkeling na, niet boven de 15 meter uitkomen.
Eigendom
Het gebied is in eigendom van uiteenlopende partijen. Naast private partijen heeft de gemeente ook grond in eigendom. Het grootste deel daarvan is uitgegeven in erfpacht.
Op verschillende percelen aan de oostelijke zijde van het middengebied (Vliegend Hertlaan, Zeehaenkade, Winthontlaan en de Eendrachtlaan) is in september 2022 een Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) gevestigd. In 2023 heeft de gemeente Utrecht als gevolg daarvan de Terberg-locatie, gelegen in het middengebied, verworven. Eind 2024 is ook een deel van de Propertize-locatie verworven, dit betreft het gebouw met adres Winthontlaan 171 t/m 189 inclusief het terrein tussen de hierboven beschreven parkeergarage en de Eendrachtlaan.
Openbare ruimte
Deelgebied 6 wordt omsloten door grote infrastructuur als de A12, Europalaan en de Beneluxlaan. De verblijfskwaliteit zit in de potentie aan de oostelijke zijde langs het Merwedekanaal. In de bestaande situatie wordt deze potentie nog niet benut. De openbare ruimte in deelgebied 6, fase 1 is in de bestaande situatie vrijwel geheel verhard en ingericht als verkeersruimte onder andere met parkeren. Van verblijfsruimte is vrijwel geen sprake. Langs het Merwedekanaal ligt de hoofdgroenstructuur, deze wordt gemarkeerd door een sterke boomstructuur die het kanaal volgt. Daarnaast zijn er enkele boomgroepen en bomen langs de Eendrachtlaan in het plangebied. Verder is er in deelgebied 6 in de openbare ruimte relatief weinig groen terug te vinden. Langs de Vliegend Hertlaan en de Winthontlaan staat (gedeeltelijk) een bomenrij. Langs de Eendrachtlaan staat her en der een kleine boom. In de directe omgeving, aan de overzijde van het Merwedekanaal in Hoograven, ligt het Hamerplantsoen en de Liesboswetering
Verkeer - verblijfsgebied
Auto
Het plangebied wordt ontsloten door de Winthontlaan - Mauritiuslaan in het zuiden en de Vliegend Hertlaan in het noorden. Parallel aan de Europalaan loopt van noord naar zuid de Eendrachtlaan, de centrale as van deelgebied 6. Gemotoriseerd verkeer kan komend vanuit het zuiden vanaf de Europalaan het gebied direct betreden via de Winthontlaan of de Vliegend Hertlaan. Vanuit het noorden kan dat vanaf de Europalaan enkel via de Winthontlaan of via de Beneluxlaan naar de Eendrachtlaan. Het gebied verlaten kan naar het noorden via de Winthontlaan of de Vliegend Hertlaan richting het Europaplein. Naar het zuiden is het mogelijk om eerst naar het Europaplein te gaan en daar te keren of direct via de Winthontlaan, onder de A12 door en via de Mauritiuslaan naar de Europalaan te gaan. De bereikbaarheid van de bebouwing in het middengebied in deelgebied 6 is voornamelijk georganiseerd via de Eendrachtlaan. De meeste bebouwing en/of toegang tot de kavels gaat via deze weg. Een aantal kavels hebben zowel toegangen aan de Eendrachtlaan als de Zeehaenkade, slechts een enkeling heeft enkel een toegang aan de Zeehaenkade. De bereikbaarheid van de bebouwing in de noordelijke strook gaat voornamelijk via de Vliegend Hertlaan en/of de Eendrachtlaan en de bebouwing in de zuidelijke strook is ontsloten via de Winthontlaan
De maximale snelheid voor voertuigen bedraagt op dit moment (anno 2025) in het gehele plangebied (Vliegend Hertlaan, Eendrachtlaan, Zeehaenkade, Overijssellaan en Winthontlaan) nog 50 km/uur.
Langzaam verkeer
Door het groot aantal rijstroken voor de auto, met aan de oostzijde een vrije busbaan en aan de westzijde een trambaan, is de Europalaan niet makkelijk over te steken. De maat van de Europalaan Zuid en de hoeveelheid verkeer maakt het een echte barrière. Fietsers en voetgangers kunnen de Europalaan Zuid op drie locaties oversteken (van oost naar west en vice versa): op het Europaplein, ter hoogte van
de Australiëlaan en ter hoogte van de Hollantlaan. Daarnaast ligt er in het midden van het gebied nog een aparte voetgangersbrug die het gebied verbindt met de tramhalte, bushalte in zuidelijke richting en de parallelweg aan de westzijde.
Deelgebied 6 wordt voor de fiets ontsloten via vrijliggende fietspaden aan de zijde van het Merwedekanaal op de Zeehaenkade, aan de westzijde via de Europalaan Zuid en aan de noordzijde via de Beneluxlaan. Fietsers richting het Centrum kunnen gebruik maken van de Socratesbrug, (in de toekomst) de nieuwe bruggen ter hoogte van deelgebied 5 en verder noordelijk de Balijebrug. Er loopt ook een fietsoversteek langs de A12 over het Merwedekanaal, maar deze is niet aantrekkelijk vanwege de steile klim omhoog en omlaag en smalle strook direct naast de parallelbaan van de A12. De enige plek waar je met de fiets en te voet van en naar Westraven en Nieuwegein kan, is op dit moment alleen langs het Merwedekanaal onder de A12 door via de Winthontlaan.
Openbaar vervoer
Ten westen van deelgebied 6 ligt op de Europalaan een halte van de sneltram Utrecht - Nieuwegein/IJsselstein (SUNIJ-lijn). Deze lijn loopt via Kanaleneiland naar Utrecht Centraal en verder door naar het Utrecht Science Park. Ook ligt op de Europalaan-zuid een bushalte waar buslijnen 34 (naar Zeist, via Science Park en Westraven), 65 (naar Utrecht CS en Nieuwegein), 74 (naar Zeist via Utrecht CS en Vianen via Jutphaas), 77 (naar Bilthoven, via Utrecht CS en Nieuwegein via Galecop) en 85 (naar Utrecht CS en Leerdam) halteren. Aan de noordzijde op de Beneluxlaan halteren de buslijnen 10 (naar Lunetten en Leidsche Rijn via Papendorp) en buslijn 34 (naar Westraven en Zeist via Science Park).
Parkeren
Deelgebied 6 kent een groot parkeerareaal. In totaal zijn er in deelgebied 6 bijna 4.000 parkeerplaatsen verspreid door het gebied. Een groot deel van de parkeerplaatsen zit in gebouwde parkeervoorzieningen. Van der Valk en Holland Casino hebben samen bijna 1.000 parkeerplaatsen in de zuidelijke strook. Tegenover Holland Casino aan de andere zijde van de Winthontlaan staat langs het water een parkeergebouw met bijna 750 parkeerplaatsen behorend bij de naastgelegen kantoren. Op de grote kavel aan de Europalaan in het middengebied met de vier 'stervormige' gebouwen is ruimte voor zo'n 800 auto's. In de noordelijke strook staat nog een parkeergebouw met 550 parkeerplaatsen ten behoeve van het naastgelegen kantoorprogramma. Voor de openbare parkeerplaatsen geldt gereguleerd parkeren.
Groen en water
Binnen het plangebied is een beperkt aantal groenvoorzieningen te vinden in de vorm van enkele bomenrijen (voornamelijk populieren), wegbegeleidend groen, bermen en enig groen op bedrijventerreinen.
Het Merwedekanaal is de enige watergang die voorkomt nabij het plangebied. Deze watergang vormt de oostelijke rand van het plangebied.
Het plangebied ligt in de Merwedekanaalzone. Op dit moment heeft het terrein nog een bedrijfsfunctie, maar deze wordt getransformeerd naar een hoogstedelijk woongebied met voorzieningen. In de Planbeschrijving (Hoofdstuk 4) wordt toegelicht hoe het transformatieproces van bestaand naar de nieuwe omvang van de totale bedrijvigheid en voorzieningen is voorzien.
Kenmerkend voor het plangebied is de levendige bedrijvigheid en mix aan tijdelijke functies. Om van de huidige situatie tot het eindbeeld te komen is een zogenaamde organische gebiedsontwikkeling voorzien. Er is geen harde deadline of in jargon een 'tijdvak'. Wel is er een helder idee bij het eindbeeld. Het eindbeeld is met bepaalde uitgangspunten vastgelegd, zoals het totaal aantal woningen, woningbouwcategorieën en gewenste (maatschappelijke) voorzieningen. Realistisch is dat de ontwikkeling in stappen of gefaseerd verloopt, waarbij bepalend welke partijen nu danwel later energie en inspiratie hebben in combinatie met de juiste marktomstandigheden.
De eerste fase in het oostelijk deel van deelgebied 6 bestaat overwegend uit een mix van kantoren, bedrijfsruimtes en minder goed functionerend en leegstaand vastgoed. De gemeente heeft een kleine 30% eigendom en het overige eigendom is versnipperd over circa 10 private grond- en vastgoedeigenaren waarvan een beperkt aantal professioneel gebieds- of projectontwikkelaar is.
Het instrument onder de Omgevingswet dat hierbij past is een omgevingsplan zonder tijdvak. Een omgevingsplan zonder tijdvak kent meerdere activiteiten op 1 locatie. De huidige activiteit en de gewenste (toekomstige) activiteit. Dat betekent dat de huidige activiteiten door kunnen blijven gaan, maar dat bedrijven niet kunnen uitbreiden. Functies die niet mengbaar zijn met wonen zijn sowieso niet toegestaan. Door het voeren van een actief grondbeleid door het gevestigde Wet voorkeursrecht gemeenten stimuleert de gemeente de transitie naar de gewenste functies. In een omgevingsplan zonder tijdvak is er geen fasering vastgelegd, dat betekent flexibel zijn en kansen kunnen pakken. Al lijkt het logisch om te ontwikkelen van noord naar zuid; dus vanuit deelgebied 5 verder werken naar deelgebied 6.
De gemeente heeft het plan om het oostelijk deel van Merwedekanaalzone deelgebied 6, te herstructureren tot een hoogstedelijk woon- en werkgebied op organische wijze. In deze wijk komt een mix van woningbouw, bedrijven, maatschappelijke en commerciële voorzieningen. Binnen het plangebied worden maximaal 2.050 woningen gerealiseerd, en is er ruimte voor maximaal 17.000 m2 bedrijfsvloeroppervlak, 7.800 m2 maatschappelijke voorzieningen en 2.250 m2 detailhandel in (niet) dagelijkse artikelen, dienstverlening en horecirca Daarnaast richt het omgevingsplan zich op de realisatie van groen en ecologie door middel van de aanleg van onder andere het Merwedepark en een pocketpark, en langzaam verkeersverbindingen in een inrichting waarbij de auto zo veel als mogelijk uit het straatbeeld verdwijnt. De openbare ruimte is optimaal ingericht voor voetganger en fietser, met ruimte voor ontmoeting en verblijf.
Optimalisatie programma
In de Nota van Uitgangspunten (NvU) wordt uitgegaan van het realiseren van circa 1500 - 1700 woningen voor fase 1. Op basis van deze uitgangspunten is er circa 158.500 - 175.000 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) aan ontwikkelruimte. Met bovengenoemde differentiatie betekent dit maximaal 1700 woningen en 20.000 m2 aan werkprogramma en voorzieningen. Dit programma zou een aanzienlijk financieel tekort opleveren. In de periode na vaststelling van de NvU is een aantal ateliersessies gehouden waarin wij door ontwerpend onderzoek naar optimalisaties zochten. De doelen en kaders uit de Omgevingsvisie Merwedekanaalzone zijn daarbij leidend. Tegelijk vraagt deelgebied 6 om een eigen benadering: het is een organische ontwikkeling waarbij, anders dan in de deelgebieden 4 en 5, altijd gewerkt wordt in bestaand gebied. We hebben tijdens de ateliersessies onderzocht welk stedenbouwkundig principe het best past bij deelgebied 6, fase 1. Om te komen tot een verkeersneutrale ontwikkeling is gezocht naar een gebalanceerde programmamix inclusief extra woonprogramma dat past binnen de verkeerskundige kaders van de PlanMER Omgevingsvisie MWKZ. Dit betekent dat de extra woningen een lagere parkeernorm moeten hebben. De grens van een lagere parkeernorm ligt bij circa 55 m2. Dit sluit aan op de keuze voor woningen van het middensegment (zowel huur als koop) met een gemiddelde grootte circa 50 - 55 m2 groot. Dit geldt ook voor studentenwoningen. Deze typologieën woningen sluiten goed aan bij uw ambities voor deelgebied 6 en het zorgt ook voor een goede mix van de verschillende doelgroepen in het gebied. Ook lukt het op deze wijze om meer woningen te realiseren, waarbij de verkeersgeneratie niet toeneemt.
Door een gewijzigde stedenbouwkundige opzet is het goed mogelijk om programma toe te voegen. Door het vergroten van de ontwikkelvelden, kan bij gelijke dichtheid meer programma worden gerealiseerd.
Het pand aan de Eendrachtlaan 100 - 260 (Urban Flex) en directe omgeving vormt het hart van de ontwikkeling. Dit kan gemarkeerd worden met een bijzonder gebouw. Op, over of aan het bestaande pand.
De zuidzijde van deelgebied 6 (westzijde Winthontlaan en directe omgeving) ligt in de kern van de A12-zone. Het is hier stedenbouwkundig goed mogelijk om te verdichten en om incidenteel hoger te bouwen (maximaal 70 meter) dan de Omgevingsvisie MWKZ toelaat. Een voorbehoud is wel dat bouwen in deze zone complex en kostenverhogend is. Geluid is namelijk een bepalende factor voor het type woningen dat hier gebouwd wordt.
stedenbouwkundige structuur op hoofdlijnen
Het Merwedepark, dat onderdeel uitmaakt van 'Rondje Stadseiland' wordt vanuit deelgebied 5 doorgetrokken naar deelgebied 6. Het park kent een wisselende breedte langs het kanaal, minimaal 29 meter, grotendeels 35 meter en soms meer dan 50 meter. Dit 'Oeverpark', met een totale lengte van circa 12 kilometer, heeft een betekenis op de schaal van heel Utrecht Zuidwest. Onderdeel van het Merwedepark is een zogenaamd 'pocketpark' van minimaal 1,3 hectare, centraal gelegen in het plan. Het pocketpark is de centrale plek in deelgebied 6, fase 1, hier is ruimte voor ontmoeting, sport en spel in een groene omgeving.
Rondom het toekomstige pocketpark komt een concentratie van functies, zowel maatschappelijk als bedrijfsmatig (publieksgericht). Ook horeca is goed denkbaar aan het pocketpark. Aan de noordzijde van het pocketpark ligt het gebouw van Urban Flex. Intentie is dit gebouw te behouden en te laten samensmelten met een nieuw gebouw tot een markant gebouw op een markante plek.
De nieuw te realiseren gebouwen variëren in hoogtes. Aan de zijde van het Merwedekanaal zijn gebouwen tot 8 bouwlagen mogelijk, met accenten tot 10 bouwlagen. In het gebied hierachter zijn gebouwen mogelijk tot 10 bouwlagen, met accenten tot 14 bouwlagen. Op de Propertizelocatie, achter het bestaande parkeergebouw zijn gebouwen mogelijk tot 13 bouwlagen, met accenten tot 18 bouwlagen. Op het zuidelijk deel van deze locatie is een zogenaamd 'stedelijk accent ' tot 70 meter hoog mogelijk. Rondom het pocketpark is de bebouwing relatief laag, om een goede bezonning van het park en een interessant gelaagd stadsbeeld te waarborgen.
In het gebied wordt in een hoge dichtheid gebouwd. Een goede bezonning van zowel openbare ruimte (pleinen, parken, tuinen) als van woningen, is van groot belang. Straatbreedtes en de hoogte en bijbehorende breedte van aangrenzende gebouwen zijn daarin een essentiële factor. Door straten te realiseren die een gemiddelde hoogte-breedteverhouding hebben van 1 op 1 worden ongewenste donkere straten voorkomen. Eisen aan de minimale bezonning voor openbare ruimte en woningen, zorgen voor voldoende direct zonlicht.
De bebouwing in deelgebied 6 kan worden gelezen als een 'verzameling van gebouwen' van verschillende omvang en hoogte, in aansluiting op de reeds aanwezige bebouwing in deelgebied 6. Hierin onderscheid het zich van Merwede (deelgebied 5) waarin het halfgesloten bouwblok als uitgangspunt is gekozen, met blokken die bestaan uit een aaneenschakeling van 'panden'.
Het hart van het gebied wordt gevormd door het pocketpark en de hieraan gelegen bebouwing. Hier bevindt zich een belangrijk deel van het maatschappelijk programma en van het publiekgerichte bedrijfsprogramma. Bedrijfsprogramma met een meer stadsverzorgende taak is gelegen aan de zogenaamde 'inprikkers': de Winthontlaan en de Vliegend Hertlaan. Op de plekken waar de Eendrachtlaan de twee langzaam verkeerroutes kruist, wordt ruimte gezocht om niet-woonprogramma te realiseren. De Eendrachtlaan wordt zo een levendige straat, waar de auto zo veel als mogelijk uit het straatbeeld verdwijnt.
De ruimtes tussen de nieuwe en bestaande gebouwen die niet openbaar zijn, geven bewoners een gevoel van geborgenheid en gezamenlijkheid. Ook deze plekken zijn toegankelijk, maar de bezoeker voelt zich te gast.
In de Nota van uitgangspunten en de vervolgens vastgestelde optimalisatie wordt uitgegaan van een gezonde mix aan doelgroepen en bewoners.
Hierbij wordt binnen het plangebied uitgegaan van gemiddeld 34% sociale huur, 30% middensegment en 36% vrije sector. 65% worden 1-2 persoonshuishoudens (starters, ouderen, studenten (zelfstandig), huishoudens zonder kinderen), 30% meerpersoonshuishoudens (gezinnen) en 5% overige huishoudens (CPO, woongroepen, friendswoningen en onzelfstandige studenteneenheden).
In de uitwerking wordt bijzondere aandacht besteed aan het stimuleren van de gemeenschapszin, het bevorderen van ontmoeting en het realiseren van een beweegvriendelijke omgeving.
Om een levendige mix te creëren in het oostelijk deel van Merwedekanaalzone deelgebied 6 wordt hier naast woningen 17.000 m2 bedrijvigheid gerealiseerd en 2.250 m2 aan commerciële voorzieningen ((niet) dagelijkse detailhandel, horeca, dienstverlening e.d.). Daarnaast worden er in het plangebied een basisschool, kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, gezondheidscentrum en een buurtcentrum gerealiseerd.
Een nadere uiteenzetting van de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan voorliggend plan zijn te vinden in de Nota van uitgangspunten deelgebied 6, fase 1 en de documenten behorend bij de optimalisatie.
De transformatie van deelgebied 6 fase 1 wordt autoluw ontwikkeld. Deelgebied 6 is in de toekomstige visie met uitzondering van de inprikkers Vliegend Hertlaan en Winthontlaan zo veel als mogelijk autovrij ingericht. Toegang tot de rest van het gebied is strikt gereguleerd door middel van ontheffingen. De inprikkers vormen de toegangswegen vanaf de Europalaan naar de collectieve parkeervoorzieningen. Voor fase 1 blijft de huidige ontsluitingsstructuur en verkeerscirculatie nog gehandhaafd. Uitzondering hierop is de Zeehaenkade, die bij de realisatie van het oeverpark de doorgaande functie voor het autoverkeer verliest. Deze paragraaf gaat in op de effecten van de ontwikkeling van het plangebied op de bereikbaarheid. Daarbij komen de diverse vervoerswijzen aan de orde: voetgangers, fietsers, openbaar vervoer en autoverkeer.
Utrecht kiest voor duurzame en ruimte-efficiënte mobiliteit. Mobiliteit die de in onze stad beschikbare verkeersruimte efficiënt benut: lopen, fietsen, gedeeld gebruik van vervoersmiddelen en gebruik van het openbaar vervoer. We stimuleren Utrechters, maar ook de mensen die onze stad bezoeken of hier werken om waar mogelijk voor duurzame mobiliteit te kiezen. Lopen, fietsen of reizen met het OV moet daarom voor iedereen eenvoudig, snel en comfortabel zijn. Alleen als het nodig is gebruik je de auto. Juist bij grotere verdichtingslocaties is het belangrijk dat hier de auto niet domineert over de ruimtelijke kwaliteit (ruimte voor groen en verblijven, oversteekbaarheid, geluidskwaliteit, verkeersveiligheid). Dit betekent dat een verhoudingsgewijs laag autogebruik nodig is en dat de infrastructuur voor autoverkeer een goede inpassing krijgt.
Eén van de uitgangspunten in de Omgevingsvisie deel 2 en de Nota van Uitgangspunten deelgebied 6 is om de verkeersgeneratie van en naar deelgebied 6 te beperken, om zodoende binnen de beschikbare verkeersruimte te blijven wat een goede bereikbaarheid waarborgt: autoluw ontwikkelen van fase 1 van deelgebied 6.
Voor de Merwedekanaalzone is een nieuwe mobiliteitsstrategie ontwikkeld, die aansluit bij de principes van het gemeentelijk Mobiliteitsplan 2040. Deze aanpak maakt het goed mogelijk om in de Merwedekanaalzone te wonen zonder een eigen auto voor de deur. De mogelijkheden om te lopen, fietsen of het OV te gebruiken zijn hier goed en de dagelijkse voorzieningen zijn nabij. Deze omslag in mobiliteit is nodig om onze snelgroeiende stad gezond en bereikbaar te houden en om ruimte te maken voor duurzame en gezonde binnenstedelijke herontwikkeling. Het plan voor de ontwikkeling van de 1e fase van deelgebied 6 sluit aan op de hogere doelen van de gemeentelijke mobiliteitsmaatregelen:
Dit alles moet gebeuren met effectieve en efficiënte inzet van financiële middelen en leiden tot een goede doorstroming van het openbaar vervoer en het zo optimaal mogelijk benutten van infrastructuur (dubbelgebruik van parkeervoorzieningen, efficiënt benutten van capaciteit van kruispunten).
Uitgangspunt in de Mobiliteitsstrategie van de Merwedekanaalzone is het STOMP-principe, oftewel Stappen, Trappen, Openbaar Vervoer, Mobility as a Service (MaaS) en Deelmobiliteit en tot slot de Privéauto, in die volgorde van prioriteit. Het is essentieel dat het mobiliteitsbeleid leidt tot minder doorgaand autoverkeer langs de Merwedekanaalzone en dat de Merwedekanaalzone minder autoverkeer veroorzaakt dan bij regulier mobiliteitsbeleid. Dit vergt onder andere een modal shift naar lopen, fietsen en openbaar vervoer en het benutten van de kansen van deelmobiliteit.
De hoofdprincipes voor de ambitieuze mobiliteitsstrategie voor de Merwedekanaalzone komen overeen met de visie en ambitie in het gemeentelijk Mobiliteitsplan 2040. Die zijn gebaseerd op het bewuste en onbewuste besluitvormingsproces van reizigers. Op elke trede van het besluitvormingsproces moet mobiliteitsbeleid de reiziger helpen bij de gewenste keuzes:
In de vraag naar mobiliteit wordt voorzien door een innovatief mobiliteitsconcept dat bestaat uit:
De voetganger staat centraal. Het plangebied wordt autoluw door alleen bestemmingsverkeer toe te staan, zoals deelauto's en bevoorrading. Het aantal parkeerplaatsen in het gebied wordt beperkt en in centrale parkeervoorzieningen, direct aan de inprikkers Vliegend Hertlaan en Winthontlaan gelegen, voorzien. De rest van het gebied wordt zoveel mogelijk autovrij. Zo is het mogelijk om binnen het plangebied meer ruimte te creëren voor voetgangers en fietsers. Er komen twee nieuwe fietsverbindingen in oost-west richting door het gebied. De routes worden begeleid door groen en bomen (die tevens een ecologische verbinding vormen) en hebben een herkenbaar en continue profiel waar de bebouwing grotendeels in de rooilijn staat. Ze verbinden deelgebied 6 met de omgeving: de Europalaan Zuid en het oeverpark langs het Merwedekanaal maar ook de aangrenzende wijken Kanaleneiland en Woonboulevard.
De maat van de Europalaan Zuid en de hoeveelheid verkeer maakt het een barrière. Fietsers en voetgangers kunnen de Europalaan Zuid op drie locaties oversteken (van oost naar west en vice versa) op een met verkeerslichten geregelde oversteekvoorziening: op het Europaplein, ter hoogte van de Australiëlaan en ter hoogte van de Hollantlaan. Daarnaast ligt er in het midden van het gebied nog een aparte voetgangersbrug die het gebied verbindt met de tramhalte, bushalte in zuidelijke richting en de parallelweg aan de westzijde.
Deelgebied 6 wordt voor de fiets ontsloten via vrijliggende fietspaden aan de zijde van het Merwedekanaal, de Europalaan Zuid en de Beneluxlaan. Fietsers richting het Centrum kunnen gebruik maken van de Socratesbrug, (in de toekomst) de nieuwe bruggen ter hoogte van deelgebied 5 en verder noordelijk de Balijebrug. Er loopt ook een fietsoversteek langs de A12 over het Merwedekanaal, maar deze is niet aantrekkelijk vanwege de steile klim omhoog en omlaag en smalle strook direct naast de parallelbaan van de A12. De enige plek waar je met de fiets en te voet van en naar Westraven en Nieuwegein kan, is op dit moment langs het Merwedekanaal onder de A12 door via de Winthontlaan. De inpandige fietsenstalling worden logisch gepositioneerd en zijn gemakkelijk te bereiken.
Ten westen van deelgebied 6 ligt op de Europalaan Zuid een halte van de sneltram Utrecht - Nieuwegein/IJsselstein (SUNIJ-lijn). Deze lijn loopt via Kanaleneiland naar Utrecht Centraal en verder door naar het Utrecht Science Park.
Ook ligt op de Europlaan-zuid een bushalte waar buslijnen 34 (naar Zeist, via Science Park en Westraven), 65 (naar Utrecht CS en Nieuwegein), 74 (naar Zeist via Utrecht CS en Vianen via Jutphaas), 77 (naar Bilthoven, via Utrecht CS en Nieuwegein via Galecop) en 85 (naar Utrecht CS en Leerdam) halteren. Aan de noordzijde op de Beneluxlaan halteren de buslijnen 10 (naar Lunetten en Leidsche Rijn via Papendorp) en buslijn 34 (naar Westraven en Zeist via Science Park).
Deelgebied 6 is voor autoverkeer toegankelijk vanaf de Europalaan Zuid via de twee inprikkers, de Winthontlaan en de Vliegend Hertlaan. De noord-zuidverbinding binnen het gebied, de Eendrachtlaan, wordt met enkele uitzonderingen in de verdere toekomst (als onderdeel van fase 2) omgezet tot een autovrije zone, rekening houdend met incidenteel verkeer t.b.v. expeditie, onderhoud en gehandicapten, vergelijkbaar met de toegang tot het binnengebied in deelgebied 5. Aangezien er nu nog parkeergarages aan de Eendrachtlaan liggen die het bestaande en te handhaven kantoorprogramma bedienen, kan de Eendrachtlaan nog niet autovrij worden gemaakt. Autoverkeer dat het gebied verlaat doet dat via de Vliegend Hertlaan richting de Europalaan Zuid aan de noordzijde en vanuit de Winthontlaan richting het zuiden, onder de A12 door en via de Mauritiuslaan richting de Europalaan Zuid.
Uitgangspunt voor de transformatie van de 1e fase van deelgebied 6 is dat het gebied op termijn transformeert naar een autoluwe, gemengde stadswijk. Het huidige gebied is echter ontwikkeld volgens een andere filosofie en opzet, en voor een groot deel gerealiseerd zonder dat daarbij maximale parkeernormen golden. Op dit moment geldt in deelgebied 6 parkeerregulering conform de B1-normering van het gemeentelijke parkeerbeleid. De ambitie is om dit nog verder aan te scherpen tot een A2-normering, waarbij ook nog verdere kortingen worden toegepast conform de mogelijkheden van de maatwerkregeling in het parkeerbeleid. Dat vraagt echter een transformatie van het gebied die verder gaat dan wat nu mogelijk is. Daarom wordt nu wel voorgesorteerd op de toekomst door binnen het gebied van de 1e fase alleen het aantal parkeerplaatsen beschikbaar te stellen aan nieuwe gebruikers conform de A2-normering maatwerk. Om de transitie te faciliteren wordt het verschil tussen deze strengere normering en de huidige vigerende B1-normering gefaciliteerd op afstand door middel van Parkeren op Afstand in de P+R Westraven en/of op termijn de Mobiliteitshub XL in Papendorp. Bij eventuele her of- doorontwikkeling kan de sprong naar het A regime gemaakt worden.
Het exacte aantal parkeerplaatsen dat in de wijk zelf beschikbaar wordt gesteld aan bewoners en gebruikers van de nieuw te ontwikkelen blokken wordt bepaald aan de hand van de A2-normering in het gemeentelijk parkeerbeleid, waarbij korting op de parkeereis worden toegepast op basis van de beschikbaarheid van deelmobiliteit en extra fietsparkeerplekken. Zolang deelgebied 6 nog niet volledig is getransformeerd, wordt het verschil tussen de parkeereis conform A2- en B1-normering beschikbaar gesteld op afstand door middel van Parkeren op Afstand in de P+R Westraven en/of Mobiliteitshub XL.
Ten opzichte van de reguliere A2-parkeereis geldt een korting van 40% op het aantal parkeerplaatsen voor langparkeren door de inzet van (op basis van het gehanteerde programma) 75 deelauto's en een korting van 25% op de parkeereis voor kort- en langparkeren door de realisatie van extra fietsparkeervoorzieningen voor vaste gebruikers en bezoekers. Met deze extra fietsparkeerplekken wordt ook geanticipeerd op een A2 regime waarbij voor het percentage boven het reguliere beleid wordt ingezet op extra plaatsen voor elektrische fietsen, bakfietsen die in een A gebied vaak nodig zijn omdat men niet beschikt over een auto.
Er is momenteel - anders dan in deelgebied 5 van de Merwedekanaalzone - nog geen korting op de parkeereis toegepast voor de inzet van Parkeren op Afstand, behalve dan het verschil tussen de parkeereis conform een A2-regime die we in het gebied willen faciliteren en de (huidige) B1-normering die geldt in het gebied. Dat verschil wordt op afstand in Westraven en/of Mobiliteitshub XL gefaciliteerd zolang deelgebied 6 nog niet volledig is getransformeerd.
Op basis van het gehanteerde programma zoals beschreven in de bijlage, bedraagt de totale parkeereis voor de transformatie van fase 1 van deelgebied 6 455 parkeerplekken, waarvan 75 voor deelauto's. Hierbij is rekening gehouden met dubbelgebruik tussen functies en tussen vaste gebruikers en bezoekers. Dit is op basis van een A2-normering en met toepassing van het beschreven maatwerk. Conform B1 normering zou de parkeereis in totaal 747 plekken bedragen, waarvan 75 deelauto's. Dat betekent dat maximaal 292 plekken beschikbaar moeten zijn voor Parkeren op Afstand (POA). Er is voldoende capaciteit beschikbaar op de maatgevende momenten (een gemiddelde donderdag) om POA-parkeren van zowel fase 1 van deelgebied 5 als van 1e fase van deelgebied 6 te accommoderen, uitgaande van een gemiddelde bezetting door die gebruikers op werkdagen van tussen de 60 en 70%. Dit is hoger dan de kentallen van het CROW aangeven.
Voor het parkeren voor de nieuwe ontwikkelingen wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande parkeergebouwen van kantoren en andere functies die al in het gebied aanwezig zijn. Dat kan alleen wanneer de bestaande (veelal kantoor) gebruikers de voor hen beschikbare parkeerplekken gaan delen met de nieuwe gebruikers (veelal bewoners). Daar zijn de volgende parkeervoorzieningen die meervoudig, voor verschillende doelgroepen benut kunnen worden:
In de avonden en weekenden zijn de garages van Le Mirage en DPC Vermeer ook voor bezoekers bruikbaar. De parkeerdruk in bovengenoemde parkeergarages ligt op werkdagen doordeweeks zelden boven de 75 procent. Dit is geconstateerd op basis van gesprekken met de eigenaren en door middel van locatiebezoek. De garage van Holland Casino is op werkdagen overdag (behoudens de vrijdagmiddag) nauwelijks in gebruik, geeft de eigenaar aan. Tijdens avonden en weekenden is de parkeerdruk die in de garages van Le Mirage en DPC Vermeer op die momenten nihil. Dan is er dus ruim voldoende capaciteit.
Op basis van CROW kencijfers is de verwachting is dat de maximale vraag vanuit bewoners op werkdagen niet hoger dan 50-60% van de piekbehoefte van 455 ligt doordat bewoners die een auto bezitten deze naar verwachting veel zullen gebruiken om zelf naar werk te gaan. Dan is er dus voldoende capaciteit beschikbaar in het gebied. Er worden momenteel gesprekken gevoerd over de voorwaarden waaronder de plekken van bestaande partijen in het gebied beschikbaar zullen worden gesteld aan toekomstige bewoners, gebruikers en bezoekers van de wijk.
Er is ook een mogelijkheid om bepaalde parkeerbehoeften op straat langs de beide inprikkers te faciliteren. De doelstelling is om die alleen in te zetten voor specifieke doelen en doelgroepen, zoals laden en lossen t.b.v. het gebied, deelmobiliteit en gehandicaptenparkeren.
De parkeervoorzieningen die aan het middendeel van het gebied langs de Eendrachtlaan liggen zullen op termijn zoveel mogelijk verdwijnen wanneer fase 2, het gebied ten westen van de Eendrachtlaan, wordt herontwikkeld. Gebruikers van die delen van het gebied gebruiken dan ook de parkeergebouwen langs de beide 'inprikkers'. Zo wordt op termijn de ruimte gecreëerd om de Eendrachtlaan autovrij te maken en kan het gebied verder hoogwaardig ingericht kan worden. Tot die tijd blijft de inrichting in beginsel gehandhaafd.
De totale parkeereis voor de transformatie van deelgebied 6, fase 1 bedraagt 455 parkeerplaatsen. Deze zal voor het grootste deel worden opgelost in bestaande parkeergebouwen in het gebied, die daardoor zowel door bestaande (kantoor)gebruikers als door nieuwe inwoners en gebruikers van de wijk gebruikt zullen worden. Daarnaast is op straat langs de beide inprikkers beperkt ruimte voor het parkeren voor specifieke doelgroepen en -stellingen. Daarnaast worden er maximaal 292 Parkeren op Afstand abonnementen beschikbaar gesteld aan inwoners en medewerkers van de nieuwe bedrijvigheid van de 1e fase van deelgebied 6.
Fietsparkeren door bewoners gebeurt per blok, in gecombineerde fietsenstallingen (geen eigen berging per woning maar stallingen voor alle bewoners van een blok). Deze stallingen zijn afsluitbaar voor derden, om de (sociale) veiligheid te garanderen. Bij het bepalen van de fietsparkeereis wordt gebruik gemaakt van de vigerende fietsparkeernormen van de gemeente Utrecht, uit de Beleidsregels parkeernormen fiets 2021 gemeente Utrecht. Daarbij wordt per blok extra fietsparkeercapaciteit voor bewoners gerealiseerd ter compensatie van de lagere autoparkeereis. Waar het toegepaste percentage afwijkt van de beleidsregel wordt extra ingezet op fietsparkeerplekken voor bakfietsen en elektrische fietsen. Op basis van het doorgerekende programma bedraagt dit in totaal 419 extra fietsparkeerplekken op 2.050 woningen en andere functies.
Evenals in deelgebied 5 ligt er in deelgebied 6 een opgave om tenminste een deel van het bezoekersfietsparkeren inpandig te organiseren en zodoende de openbare ruimte niet teveel te belasten. Het is vanuit het gebruik onwenselijk om bezoekers en bewoners te combineren in dezelfde stallingen. Op basis van het uiteindelijke voorzieningenprogramma, de bezoekersfietsparkeereis per woning zoals vastgelegd in de Beleidsregels parkeernormen fiets 2021 Gemeente Utrecht wordt de fietsparkeereis voor bezoekers bepaald. Daarbij wordt ook voor bezoekers rekening gehouden met extra fietsparkeerplekken door korting op de parkeereis voor auto's. Op basis van het ontwerp voor de openbare ruimte en blokken wordt bepaald welk deel inpandig en welk deel in de openbare ruimte kan landen. Voor de exacte fietsparkeereis voor bewoners en bezoekers geldt, dat deze pas definitief kan worden vastgesteld als het exacte programma dat wordt gerealiseerd helder is. Aangezien dit niet tot aanvullende (verkeers)knelpunten leidt, wordt ervoor gekozen om in dit Omgevingsplan geen absoluut aantal vast te leggen.
De Aanvulling op de Plan MER Merwedekanaalzone uit 2021 beschrijft welke scenario's en randvoorwaarden in het verleden zijn onderzocht voor wat betreft het garanderen van de bereikbaarheid van de Merwedekanaalzone bij het realiseren van de ambities zoals die zijn omschreven in de Omgevingsvisie deel 2. Een van de conclusies uit de Aanvulling op de Plan MER is dat de ontwikkeling van fase 1 van deelgebied 5 kan zonder negatieve bereikbaarheidseffecten, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden zoals die staan omschreven in de Omgevingsvisie als onderdeel van het mobiliteitsconcept. Om daar bovenop nog extra woningen kunnen toe te kunnen voegen (dus ook de ontwikkeling van fase 1 van deelgebied 6), zijn vooralsnog maatregelen nodig die buiten de reikwijdte van het mobiliteitsconcept vallen. De Aanvulling op de Plan MER omschrijft er op pagina 66 twee:
Met betrekking tot de eerste voorwaarde wordt momenteel toegewerkt naar een voorkeursvariant voor de realisatie van de Merwedelijn. Die is vooralsnog echter onvoldoende zeker op het moment van het opstellen van dit Omgevingsplan. Daarom is de opgave om de 1e fase van deelgebied 6 van de Merwedekanaalzone verkeersneutraal te ontwikkelen zodat de transformatie er niet toe leidt dat de belasting op de maatgevende knelpunten in het netwerk verslechtert.
De verkeersstudie is uitgevoerd op basis van de uitgangspunten die voor de Omgevingsvisie Merwedekanaalzone deel 2 zijn bepaald. Naast de bouwplannen (woningen en voorzieningen) is in verkeerscijfers rekening gehouden met de voorgenomen mobiliteitsstrategie voor de Merwedekanaalzone, zoals hierboven omschreven. Uitgaande van het mobiliteitsconcept voor de Merwedekanaalzone is in het kader van de Omgevingsvisie deel 2 met behulp van een specifiek voor de Merwedekanaalzone opgezet projectmodel doorgerekend wat de effecten zijn op de doorstroming op de relevante hoofdwegen in de nabijheid (zie bijlage).
Met behulp van het gemeentelijk verkeersmodel, VRU 3.5, is het ruimtelijke scenario beoordeeld. Het onderzochte scenario is de ontwikkeling van deelgebied 6 fase 1 met 2.050 woningen en het beoogde voorzieningenprogramma, zoals dat in deze Omgevingsvisie is omschreven. Daarbij wordt verkeerskundig gerekend met een 'worst-case scenario', uitgaande van maximale automobiliteit om zodoende de mogelijke verkeerseffecten niet te onderschatten. Een nadere onderbouwing hiervan is beschreven in de Bijlage 4 Modelanalyse verkeer uitgangspunten en resultaten modelanalyse deelgebied 6.
Op basis van de modeluitgangspunten is op basis van bovengenoemd (worst-case) referentieprogramma een nadere detaillering voor het parkeren en de verkeersgeneratie van het ontwikkelgebied gemaakt. Hierbij zijn de beleidsregels autoverkeersbewegingen bij toepassen maatwerk toegepast zoals hierboven beschreven.
Het programma dat mogelijk wordt gemaakt door dit Omgevingsplan leidt tot bepaalde verkeersgeneratie. Om te kunnen toetsen of daarbij sprake is van verkeersneutrale ontwikkeling moet die worden vergeleken met de autonome situatie. In de autonome situatie zijn alle zekere ruimtelijke ontwikkelingen meegenomen. Voor deelgebied 5 is gerekend met de ontwikkeling van zowel fase 1 als 2, om de verkeerseffecten van deelgebied 6 volledig separaat te kunnen beoordelen. Voor het onderzoek is 2035 als planjaar aangehouden. Het huidige verkeersmodel VRU 3.5 hanteert 2035 als standaard planjaar. Het autoverkeer voor de nieuwe ontwikkeling is 50/50 verdeeld over de twee inprikkers (de Winthontlaan en de Vliegend Hertlaan). Verkeersbewegingen i.r.t. Parkeren op Afstand (bewoners en medewerkers van de nieuwe bedrijvigheid) zijn toegevoegd aan de autonome verkeersgeneratie van de P+R Westraven.
Voor de beoordeling van de verschillende scenario's is gebruik gemaakt van indicatoren afkomstig uit de verkeersmodellen. Dit geeft antwoord op de vraag of de resultaten leiden tot een acceptabele situatie of dat er knelpunten ontstaan en aanvullende maatregelen nodig zijn. De volgende indicatoren zijn daarbij onderzocht:
Onderstaande tabel geeft inzicht in de verkeersgeneratie van de 1e fase deelgebied 6 in de autonome situatie (dus zonder transformatie) en met de beoogde transformatie.
Etmaal in + uit |
Ochtend (2 uur) in |
uit |
Avond (2 uur) in |
uit |
|
Autonoom DG6 | 7661 | 1267 | 236 | 294 | 1176 |
DG6 conform omgevingsplan | 8823 | 1160 | 491 | 492 | 1119 |
Wat uit de tabel blijkt, is dat de totale verkeersgeneratie weliswaar toeneemt, maar dat deze op de drukst belaste richting ('s ochtends gebied in en 's avonds gebied uit) juist daalt als gevolg van de transformatie van werken naar wonen die plaatsvindt. Op basis hiervan constateren we dat de verkeersgeneratie van het programma dat dit omgevingsplan voor fase 1 mogelijk maakt, binnen de bandbreedte van het verkeersneutraal ontwikkelen blijft.
De hoeveelheid verkeersbewegingen van en naar de P+R Westraven zijn gebaseerd op het aantal parkeerplekken verschil tussen B1 en A2 regime (292), en dan gerekend met de gemiddelde verkeersproductie van een A2 parkeerplek. Omdat het parkeren op afstand zelf ook zorgt voor een afname van het aantal verplaatsingen door een betere concurrentiepositie van de andere modaliteiten, is de verwachting dat het gebruik lager ligt. Daarom is gerekend met de helft van dit aantal benodigde plekken. Op etmaalbasis leidt dit tot in totaal 1.155 verkeersbewegingen.
Onderstaande tabel geeft de verkeersintensiteit weer op de meest bepalende wegvakken, waar sprake is van effecten als gevolg van de beoogde transformatie van deelgebied 6. Voor een volledig overzicht, zie de Bijlage 4 Modelanalyse verkeer uitgangspunten en resultaten modelanalyse deelgebied 6.
Overzicht wegvakken
Onderstaande tabel geeft de verkeersintensiteit weer op de meest bepalende wegvakken gedurende de spitsperioden. Voor een volledig overzicht, zie de Bijlage 4 Modelanalyse verkeer uitgangspunten en resultaten modelanalyse deelgebied 6.
Zoals in de aanvulling Plan MER en onderliggende onderzoeken wordt beschreven, is het verkeersysteem in Utrecht Zuidwest nu al zwaar belast, en neemt die belasting zonder verdere maatregelen richting de toekomst verder toe. Dit blijkt uit de intensiteiten op de verschillende wegvakken (met name de Europalaan Zuid) en de verzadigingsgraad van bepalende kruisingen zoals het Europaplein en de op- en afritten van de A12.
Die druk op het verkeerssysteem is deels het gevolg van de ontwikkeling van de Merwedekanaalzone als geheel, maar grotendeels ook van verkeer dat het gebied passeert van en naar bestaande functies in de stad en andere gebiedsontwikkelingen in Zuidwest. Het toevoegen van extra programma is daarom precair, en vereist een strikte mobiliteitsaanpak die gericht is op een autoluwe ontwikkeling.
Uit de modelberekeningen blijkt dat de verkeersproductie en -attractie van het gebied op etmaalbasis weliswaar toeneemt, maar dat die op de bepalende richtingen tijdens de spits juist afneemt. Dit komt doordat een goed gebruikt werkgebied met bijkomend verkeer wordt getransformeerd tot met name woongebied, dat juist in de omgekeerde verkeersrichting voor autobewegingen zorgt. Het absolute aantal autoverkeersbewegingen wordt beperkt door het hanteren van een lage parkeernorm in het gebied zelf.
Ook de verzadigingsgraad op bepaalde kruisingen staat nu en in de autonome situatie al onder druk. Ook hier zijn het met name het Europaplein en de op- en afritten van de A12 waar knelpunten ontstaan. De verschillen in belasting als gevolg van de transformatie van de 1e fase van deelgebied 6 zijn echter marginaal. Voor het Europaplein treden er geen verandering op als gevolg van de transformatie in de spitsen. Het kruispunt wordt niet zwaarder belast in de ochtend- en avondspits. De kruispunten van de Europalaan met de A12 worden wel iets meer belast, maar dit is marginaal. Het kruispunt aan de noordzijde van de A12 wordt in de avondspits iets drukker, terwijl het kruispunt aan de zuidkant met name in de ochtendspits iets drukker wordt. Maar de toenames zijn zo klein, dat op deze kruispunten geen extra capaciteitsproblemen worden verwacht. Deze toenames zijn met de huidige infrastructuur op eenzelfde niveau af te wikkelen. De verkeersafwikkeling en bereikbaarheid van het plangebied en omgeving blijft daarmee binnen de kaders van de omgevingsvisie Merwedekanaalzone deel 2.
Het mogelijk maken van de beoogde verkeersneutrale transformatie van de 1e fase van deelgebied 6 van de Merwedekanaalzone kan alleen als bepaalde maatregelen uit het mobiliteitsconcept zoals beschreven in de Omgevingsvisie deel 2 ook worden toegepast in deelgebied 6:
Ook in de directe omgeving van deelgebied 6 op het niveau van Utrecht Zuidwest zijn maatregelen nodig om te sturen op een goed functionerend verkeerssysteem. De volgende maatregelen zijn daarbij van belang:
De mobiliteit in Merwedekanaalzone staat niet op zichzelf. Ten eerste is er het regionale niveau. Vraagstuk hier is hoe we het autoverkeer op de ring (de snelwegen rond de stad) kunnen beperken, ondanks de groei van de stad en de grote reconstructiewerken zoals de Noordelijke Randweg Utrecht (NRU), de voorgenomen verbreding van snelwegen en het onderhoud aan de Galecopperbrug.
Tweede niveau is het Utrecht Zuidwest, waar de Merwedekanaalzone onderdeel van is. Hier komen ongeveer 32.000 woningen bij (inclusief Nieuwegein) plus kantoren, bedrijven, winkels en maatschappelijke voorzieningen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het Lombokplein, Beurskwartier, maar ook de projecten in Kanaleneiland en Groenewoud in Papendorp. De gemeente heeft een integrale mobiliteitsstudie voor Utrecht Zuidwest uitgevoerd om te onderzoeken welk maatregelenpakket (op het gebied van fiets, openbaar vervoer en auto) nodig zijn om deze grote bouwopgave op een goede manier te regelen. Op basis hiervan is een maatregelenpakket samengesteld, dat onder meer voorziet in een verdere uitbreiding van het fietsnetwerk, een aanpassing van het autonetwerk (bij de op- en afrit van de A12 Papendorp en een schaalsprong OV. Deze mobiliteitsstudie Utrecht Zuidwest is een bijlage bij het Mobiliteitsplan 2040 (vastgesteld juli 2021).
Meest bepalende elementen die van invloed kunnen zijn op de (verdere door)ontwikkeling en transformatie van deelgebied 6 zijn enerzijds de Merwedelijn, waarvoor momenteel wordt toegewerkt naar een voorkeursalternatief in het kader van de lopende MIRT-verkenning OV & Wonen. Anderzijds is de MIRT-Onderzoek A12-zone & Riinenburg naar ontwikkelmogelijkheden en randvoorwaarden voor de A12-zone, potentieel van grote invloed op de verdere transformatie van deelgebied 6.
Tot slot maken we ook afspraken over slimme en schone mobiliteit op het niveau van Zuidwest en op regionaal niveau. Dit doen we in U Ned-verband. Hierin zitten het Rijk, Rijkswaterstaat en de provincie met de gemeente om tafel.
De raamwerkkaart laat de belangrijkste structuren in de openbare ruimte zien waaruit de contouren van de ontwikkelvelden volgen. De raamwerkkaart is specifiek gemaakt voor de gebiedskenmerken van deelgebied 6. Deelgebied 6 is opgebouwd uit onderstaande typologieën openbare ruimte:
Merwedepark en Rondje Stadseiland
Aan de zijde van het kanaal wordt het Merwedepark vanuit deelgebied 5 doorgetrokken naar deelgebied 6. Leidende principes en ontwerpuitgangspunten voor het park zijn vastgelegd in zowel de Omgevingsvisie als het Ontwikkelkader Rondje Stadseiland (vastgesteld 15 sept 2022) en Uitvoeringsprogramma Rondje Stadseiland (vastgesteld oktober 2024).
Het park is openbaar, vrij van autoverkeer en logistieke functies en biedt zicht op het water. De parkruimte kent een wisselende breedte langs het kanaal: minimaal 29 meter, grotendeels 35 meter en soms meer dan 50 meter. Wanneer de afstand meer dan 50 meter is, ontstaat naast de doorgaande recreatieve route een parkruimte of 'pocket park'. De maat voor de omvang van een pocket park is circa 1,3 hectare. In deze maat is het mogelijk om verschillende functies - bijvoorbeeld een speelvoorziening - een plek te geven in een groene omgeving. De fietsroute ligt in de parkruimte verder van het kanaal af zodat ruimte wordt gemaakt voor een ecologische oever en verblijf aan het water.
Stadslanen
De Europalaan en Beneluxlaan zijn onderdeel van de hoofdstructuur van Kanaleneiland. Dit verkeerssysteem is ontworpen als één van de identiteitsbepalende onderdelen van de wijk met een groen karakter en door groenstroken gescheiden verkeersstromen. De Beneluxlaan is ontworpen als stedelijke verbindingsweg en onderscheidt zich in functie en ruimtelijke opbouw van de Europalaan. De Europalaan vormt met de Overste Den Oudenlaan een lange lijn in het stedelijk netwerk waarvoor samenhang en herkenbaarheid bij herinrichting uitgangspunt zijn. Ontwerpprincipes hiervoor zijn vastgelegd in de Omgevingsvisie Merwedekanaalzone en het Definitief Ontwerp Europalaan Noord.
De Europalaan is de entree voor deelgebied 6 waar bebouwing overwegend in de rooilijn staat. Af en toe ligt de rooilijn terug en ontstaan 'stadsnissen' als het behoud van bestaande bebouwing die toelaat.
Verbinding voor fietsers en voetgangers
Twee nieuwe straten in oost-west richting bieden specifiek ruimte aan een goede verbinding voor voetgangers en fietsers. De routes worden begeleid door groen en bomen (die tevens een ecologische verbinding vormen) en hebben een herkenbaar en continue profiel waar de bebouwing grotendeels in de rooilijn staat. Ze verbinden deelgebied 6 met de omgeving: de Europalaan Zuid en het oeverpark langs het Merwedekanaal maar ook de aangrenzende wijken Kanaleneiland en Woonboulevard.
Inprikkers
Het gebied wordt ontsloten vanaf de Europalaan, via de zogenaamde 'inprikkers'. De inprikkers vallen niet samen met de routes voor langzaam verkeer maar liggen juist hiervan losgekoppeld. Op de inprikkers wordt ruimte gemaakt voor verkeer en logistieke functies zodat de rest van het gebied autovrij kan blijven. Langs de inprikkers liggen veelal logistieke functies (supermarkt, afval, pakketdiensten), en is ruimte voor een hub en/of parkeergarages. Ook hier is de openbare ruimte in een gebied met hoge dichtheid schaars door verkeersbewegingen bij in- en uitritten, keren en benodigde opstelruimte. Het is daarom van belang dat bij voorkeur nutsvoorzieningen inpandig worden geplaatst.
Informele noord-zuid route
De straat (Eendrachtlaan) die de route door het gebied in noord-zuid richting vormt, heeft een heldere rooilijn en goede aansluiting tussen plint(programma) en openbare ruimte. De straat heeft een verbindende functie tussen het centrale plein, de routes voor fietsers en voetgangers, inprikkers met hubs maar tegelijkertijd ook tussen de verschillende binnenterreinen van de ontwikkelvelden.
Centraal plein en verblijfsplekken
Het plein vormt een bruisende plek in het gebied. Er is ruimte voor bomen, om te spelen, maatschappelijke voorzieningen, voor horeca en tijdelijke, kleinschalige evenementen voor de buurt maar geen van de programma's maakt ander gebruik onmogelijk.
Enkele straten zijn smaller, vormen geen verbinding maar zijn alleen gericht op groen en verblijf. Het zijn straten waar voornamelijk aan wordt gewoond en waar, in het geval van het gebouw van Urban Industrial, een bijzondere functie aan staat. Hier is ruimte voor initiatief van bewoners en ondernemers die informele ontmoeting stimuleren.
30 km/uur
De gemeente Utrecht verlaagt in 2026 de maximumsnelheid op ongeveer 150 straten naar 30 kilometer per uur. Dit zijn alle straten zonder apart aangelegd fietspad. Door deze maatregel wordt het verkeer veiliger en neemt de geluidsoverlast en trilling in de stad af. De aanpassing wordt in één keer uitgevoerd met eenvoudige maatregelen zoals borden en markering op de weg.
Op dit moment geldt op ongeveer 70% van de Utrechtse straten al een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Vanaf 2026 wordt deze snelheid versneld ingevoerd op straten waar fietsers en auto's de rijbaan delen. Hier is een lagere snelheid noodzakelijke om de verkeersveiligheid te verbeteren.
In plaats van te wachten op gepland onderhoud, kiest de gemeente voor een snellere aanpak. Kleine aanpassingen, zoals nieuwe borden en wegmarkeringen, maken deze versnelde invoering mogelijk. De uitvoering start in februari 2026.
Op straten met aparte fietspaden blijft de snelheid voorlopig 50 kilometer per uur. Hier zijn ingrijpendere aanpassingen nodig zijn om de snelheid effectief te verlagen, zoals het versmallen van de rijbaan, andere verharding of drempels. Op deze straten wordt 30 kilometer per uur ingevoerd zodra er onderhoud aan de weg plaatsvindt.
De maximumsnelheid geldt voor álle voertuigen op de rijbaan, inclusief bromfietsen en speed pedelecs (beiden geel kenteken). Snorfietsen (blauw kenteken) en elektrische fietsen mogen maximaal 25 kilometer per uur rijden. Het komende jaar werkt de gemeente aan een uitvoeringsprogramma met alle benodigde maatregelen. Dit programma moet zorgen dat de nieuwe maximumsnelheid in februari 2026 van kracht kan gaan.
In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (mer) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die projecten mogelijk maken welke aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben.
In bijlage V van het Omgevingsbesluit wordt aangegeven welke projecten mer-(beoordelings)plichtig zijn. Wanneer projecten mer-beoordelingsplichtig zijn moet worden beoordeeld of het project aanzienlijke milieueffecten kan hebben. Uit deze mer-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.
Plansituatie
Het in het plan opgenomen project valt onder categorie J11 (Stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en de aanleg van parkeerterreinen) zoals deze is opgenomen in bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Omdat in dit plan de mer-beoordelingsplichtige projecten alleen worden toegestaan met een binnenplanse omgevingsplanactiviteit wordt die omgevingsvergunning het project-mer-beoordelingsplichtige besluit (dit volgt uit artikel 11.8 lid 3 van het Omgevingsbesluit). De wijziging van het omgevingsplan is dan kaderstellend en wordt daarmee plan-mer-plichtig. Omdat het een klein oppervlak van de gemeente Utrecht betreft, kan in dit geval volstaan worden met een plan-mer-beoordeling indien aanzienlijke milieueffecten kunnen worden uitgesloten.
Om te beoordelen of aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn is een aanmeldnotitie opgesteld (Planmerbeoordeling Merwedekanaalzone deelgebied 6, fase 1, TAUW 2025, zie bijlage). In deze notitie wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten en er derhalve geen aanleiding is om een milieueffectrapportage op te stellen.
De aanmeldnotitie is opgenomen in de bijlagen van de toelichting. De aanmeldnotitie is in juli 2024 in ter raadpleging in concept naar de wettelijke adviseurs (ministeries I&W, LNV en OCW) gestuurd. Ook is de aanmeldnotitie meegegaan in het vooroverleg met de relevante bestuursorganen en instanties.
Conclusie
Rekening houdend met de criteria van bijlage II van de Smb-richtlijn en de noodzakelijke mitigerende maatregelen zoals opgenomen in de aanmeldnotitie en het omgevingsplan, kan worden geconcludeerd geen aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn waarvoor een plan-milieueffectrapport opgesteld moet worden. Bij de verdere uitwerking in projecten die worden vergund met een binnenplanse omgevingsplanactiviteit zal rekening gehouden moeten worden met de project-mer-beoordelingsplicht die daarvoor geldt.
Kader
De gemeente Utrecht streeft naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook moet voorkomen worden dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving en andere gevoelige functies, of dat omgekeerd de milieubelastende activiteiten waaronder bedrijvigheid, wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen en andere gevoelige functies in de directe nabijheid. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies.
Plansituatie
Dit plan biedt de basis voor een transformatie naar een hoogstedelijk woongebied voor gezond, stedelijk leven, met een goede mix van woningen en centrumfuncties. Naast de bestaande bedrijven zijn woningen, creatieve bedrijven en activiteiten die bij een gemengd, stedelijk gebied horen toegestaan. Tot de laatstgenoemde activiteiten behoren maatschappelijke voorzieningen, detailhandel in dagelijkse voorzieningen, verlenen van diensten, en horeca in de categorieën A1 en A2. Voor de toelaatbaarheid van bedrijvigheid zijn bij het Omgevingsplan lijsten van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Aangezien er sprake is van een grote menging van functies kan worden getoetst aan de richtafstanden die horen bij het gebiedstype Gemengd gebied. Een nadere toelichting hierop is opgenomen in paragraaf 7.3.
In de notitie Bedrijven en milieuzonering (Bijlage 5 Onderzoek Bedrijven en Milieuzonering) is een overzicht van bestaande bedrijven opgenomen. Aan de hand van de VNG-systematiek Bedrijven en Milieuzonering zijn de verschillende bestemde bedrijfscategorieën en feitelijk aanwezige bedrijven in en rond het plangebied Merwedekanaalzone deelgebied 6 beschouwd. De meeste bedrijven hebben geen relevante milieu-invloed in het gebied en woningbouw is mogelijk tot op een korte afstand van 10 meter. Uit de inventarisatie is gebleken dat er enkele bedrijven (een groothandel en twee houtbewerkingsbedrijven) zijn die een dusdanig relevante milieu-invloed hebben (voornamelijk het aspect geluid) dat hier bij de planvorming rekening mee moet worden gehouden. Nader onderzoek en/of het treffen van maatregelen zijn hier noodzakelijk om te voorkomen dat er sprake is van onevenredige hinder of omgekeerd dat woningbouw een belemmering gaat vormen voor de uitvoering van bedrijfsmatige activiteiten, zie Bijlage 6 Akoestisch onderzoek houtbewerkingsbedrijven. In Artikel 2 van de regels zijn hier regels aan gekoppeld voor de locatie Vliegend Hertlaan 8. Voor de houtzagerijen geldt dat deze grenzen aan een groenfunctie waardoor deze geen belemmering zijn voor de transformatie.
Met het oog op de transformatie van deelgebied 6, fase 1 zijn uitsluitend lichte bedrijven toegestaan die goed zijn te mengen met woningen (categorie A en B). In de regels van dit omgevingsplan zijn normen opgenomen voor de maximale gevelbelasting en binnenwaarden vanwege geluid van bedrijven. Hiermee wordt voldaan aan het Besluit kwaliteit leefomgeving en de ambitie die in de omgevingsvisie deel 2 zijn opgenomen.
Conclusie
Met inachtneming van onderlinge afstanden en eventuele maatregelen kan de beoogde transformatie in gang worden gezet. De bedrijvigheid in en om het plangebied mag niet tot onevenredige hinder voor de nieuwe woningen en omgekeerd mag de ontwikkeling van woningbouw geen belemmering vormen voor de uitvoering van bedrijfsmatige activiteiten in de omgeving. Voor de toekomstige ontwikkeling is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat geborgd via de omgevingswaarden en vergunningplicht in de regels.
Kader
In het kader van het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (bijvoorbeeld nieuwe woningen toestaan) of het wijzigen van geluidsbronnen (bijvoorbeeld wegen, industrieterreinen) moet de aanvaardbaarheid beoordeeld worden. Hierbij spelen de regels en normen van het Bkl, het omgevingsplan en de Beleidsnota Geluid en Trillingen een cruciale rol. Deze regels zijn er om bij ruimtelijke ontwikkelingen een objectieve afweging te kunnen maken. Hiervoor is veelal gericht geluidsonderzoek nodig.
Het (wettelijk) kader wordt voornamelijk gevormd door het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), aangevuld met de Beleidsnota Geluid en Trillingen. In het Bkl is geregeld dat je bij het toedelen van functies aan locaties binnen aandachtsgebieden langs of om geluidsbronnen, zoals (spoor)wegen of industrie geluidsonderzoek moet doen en moet toetsen aan de geldende normen en regels. Dit stelsel is in de Beleidsnota Geluid en Trillingen voor Utrecht nader verfijnd. Hieronder is een samenvatting opgenomen van het (wettelijk kader) voor het toelaten van nieuwe geluidgevoelige functies.
Geluidaandachtsgebied
Het bevoegd gezag beoordeelt het geluid bij toelaten van een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied. Een geluidaandachtsgebied is het gebied langs een weg, spoorweg of rond een industrieterrein waar het geluid hoger kan zijn dan de standaardwaarde (artikel 3.20 Bkl). Het bevoegd gezag houdt bij het toelaten van een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied altijd rekening met het belang van het beschermen van de gezondheid en het milieu. Hiervoor bevat het Bkl een systematiek met waarden en eisen waarbinnen het bevoegd gezag de aanvaardbaarheid van geluid beoordeelt (artikel 5.78s Bkl).
De waarden
Het Bkl bevat standaardwaarden en grenswaarden voor geluid door een geluidbronsoort op een nieuw geluidgevoelig gebouw. Deze waarden zijn van toepassing op het geluid door alle geluidbronnen van een geluidbronsoort. De waarden die bij het toelaten van een geluidgevoelig gebouw voor vier geluidbronsoorten gelden, staan in de onderstaande tabel.
Geluidbronsoort | Standaardwaard (5.78t Bkl) | Grenswaarde (5.78u Bkl) |
Rijkswegen | 50 Lden | 60 Lden |
Gemeentewegen | 53 Lden | 70 Lden |
Hoofdspoorwegen | 55 Lden | 65 Lden |
Industrieterreinen | 50 Lden | 55 Lden |
De hoofdregel is het voldoen aan de standaardwaarde (artikel 5.78t Bkl). Als het geluid op een geluidgevoelig gebouw voldoet aan de standaardwaarde, is het geluid in ieder geval aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade klein. Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen. Bij geluid tussen de standaardwaarde en de grenswaarde vindt een bestuurlijke afweging plaats. Bij deze afweging geldt een aantal eisen. Geluid boven de grenswaarde is niet toegestaan, behoudens enkele specifieke uitzonderingen.
Het bevoegd gezag kan alleen geluid tot en met de grenswaarde op de gevel van een geluidgevoelig gebouw toestaan als:
De hierboven genoemde waarden worden uitgedrukt in Lden.
Dit is een gemiddelde van de geluidsniveaus in een etmaal, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillen in hinder in de te onderscheiden etmaalperioden. Het berekende geluidsniveau van de avondperiode wordt verhoogd met 5 dB; de nachtperiode met 10 dB. De geluidsbelasting wordt bepaald middels een wettelijk voorgeschreven rekenmethode voor een representatief maatgevend toekomstig jaar.
Gemeentelijk geluidbeleid
In de Beleidsnota Geluid en Trillingen wordt aan de landelijke standaard- en grenswaarde een ambitiewaarde en een Utrechtse-grenswaarde toegevoegd. De Utrechtse ambitiewaarde is de waarde die vanuit het oogpunt van gezondheid bij voorkeur niet wordt overschreden bij nieuwe ontwikkelingen. Bij het toedelen van functies aan locaties streven we ernaar om deze waarde niet te overschrijden.
De Utrechtse grenswaarde is een lokale aanscherping van de (landelijke) grenswaarde in het Bkl met het oog op de gezondheid. Daarnaast geeft deze aanscherping de nodige beweegruimte (tot aan de landelijke grenswaarde) voor het toevoegen of aanpassen van infrastructuur of opvangen van autonome groei.
Ambitiewaarde
Grenswaarden
Voorwaarden en eisen geluidluwe gevel
De gemeente Utrecht zet zich in voor een leefbare woonsituatie, juist op locaties met een hogere geluidsbelasting. Dit doen we door voorwaarden te verbinden aan het realiseren van woningen zoals het hebben van een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte. De initiatiefnemer moet zich inspannen om hieraan te voldoen en een leefbare woonomgeving te creëren, als compensatie voor het bouwen in een lawaaiige situatie. Dit is planologisch verankerd in de regels in het omgevingsplan.
De volgende regels en voorwaarden met betrekking tot een geluidluwe gevel gelden in Utrecht:
Een buitenruimte kan, eventueel inclusief lokale afscherming, een instrument zijn om een luwe gevel te bewerkstelligen. Ten aanzien van een buitenruimte gelden de volgende eisen:
Andere typen geluid
De beoordeling van andere typen geluid dan het geluid van rijkswegen, gemeentewegen, hoofdspoorwegen of industrieterreinen dient in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties plaats te vinden. In een aantal gevallen is hierover in de Beleidsnota Geluid en Trillingen al een beoordelingswijze of een kader opgenomen.
Plansituatie
Wegverkeerslawaai
Voor de plansituatie is een akoestische verkenning uitgevoerd (Akoestische verkenning Merwedekanaalzone deelgebied 6 Fase 1, gemeente Utrecht 2025, Bijlage 7 Akoestisch onderzoek). Voor de nieuwe geluidgevoelige gebouwen heeft er onderzoek plaatsgevonden in het gebied waar planologisch nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt. Aangezien bij een globaal omgevingsplan nog niet vastligt hoe en waar de woningen exact zullen worden gebouwd, zijn de geluidsberekeningen als contouren uitgevoerd. Om een goed beeld te krijgen wat het effect van de geluidbelasting op verschillende hoogtes is, zijn de contouren bepaald op verschillende representatieve hoogtes: 5, 15, 25, 35, 45 en 65 meter. Er zijn voor de geluidbronsoorten gemeentelijk wegverkeer en Rijkswegen berekeningen uitgevoerd.
De berekeningsresultaten geven aan op welke locatie er op voorhand van mag worden uitgegaan dat de geluidbelasting onder de standaardwaarde (groen) dan wel boven de grenswaarde ligt (rood). In het eerste geval is de realisering van een geluidsgevoelig gebouw zonder meer mogelijk. In het tweede geval is de bouw van een geluidsgevoelig gebouw alleen mogelijk door toepassing van zogenaamde niet geluidgevoelige gevels (zowel "dove gevels" als gevels met bouwkundige voorzieningen) tenzij nog te bouwen aanvullende afscherming zorgt voor een voldoende lage geluidbelasting. Voor de gevallen waarbij de geluidbelasting boven de standaardwaarde ligt is woningbouw alleen mogelijk als aan de voorwaarden uit het omgevingsplan en de Beleidsnota Geluid en Trillingen wordt voldaan.
Resultaten gemeentelijke wegen
Onderstaande figuur laat voor de geluidbron gemeentelijke wegverkeer de geluidcontouren op 5 meter hoogte zien. De geluidbelasting op deze hoogte is worst-case voor deze geluidbron. De zwarte lijn geeft globaal de plangrens aan. Alleen de gemeentelijke wegen aanwezig in het verkeersmodel zijn meegenomen in de berekeningen. De overige (interne) wegen in het plangebied zijn als niet relevant beschouwd vanwege de beperkte hoeveelheid verkeer.
Geluidscontour 5 meter gemeentelijke wegverkeer
Te zien is dat nergens buiten de wegen zelf de ambitiewaarde en dus ook niet de (Utrechtse) grenswaarde van 68 dB wordt overschreden. Grote delen in het plangebied zijn geluidluw voor de bron gemeentelijk wegverkeer (groen). Dit komt voornamelijk door de relatief grote afstand van het gebied tot de akoestisch relevante wegen. De overschrijdingen van de standaardwaarde in het plangebied bevinden zich in een zone van zo'n 40 tot 50 meter aan weerszijde van de relevante wegen (Vliegend Hertlaan, Eendrachtlaan, Winthontlaan). Met een verstandige stedenbouwkundige inpassing (bijvoorbeeld met tweezijdig georiënteerde woningen aan de straatzijde) zou op de meeste locaties voldaan moeten kunnen worden aan de eis van een geluidluwe gevel volgens het beleid van de gemeente Utrecht. Als alternatieve maatregel bij een andere opzet valt te denk aan een akoestisch gesloten doorval beveiliging van een balkon of afscherming gecombineerd met absorptie aan de onderzijde van mogelijke balkons.
Resultaten Rijksweg A12
Onderstaande figuren laat voor de geluidbron Rijkswegen de geluidcontouren op de hoogtes 5, 15, 25, 35 45 en 65 meter zien, omdat de geluidbelasting varieert met de hoogte. De maximale bouwhoogten in het plangebied kunnen nog beperkt hoger zijn. Stedenbouw heeft aangegeven dat één hoogte accent tot 70 meter mogelijk is in zone 3. De geluidbelasting op 65 meter geeft hiervoor een voldoende representatief beeld. In het omgevingsplan wordt gebruikt gemaakt van 'doorgeschoven toetsing'. Dat betekent dat pas bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt getoetst aan de wettelijke grenswaarden en aanvullende eisen van de gemeente met de dan aanwezige situatie buiten. De mogelijke hogere gebouwen worden dan dus in hun geheel volledig getoetst. Hieronder volgen eerst de resultaten met de verkeersgegevens en maatregelen van het TB Ring Utrecht.
Uit de figuren valt op te maken dat op lagere hoogte vanwege de geluidschermen en afschermende bebouwing in grote delen van het plangebied voldaan wordt aan de standaardwaarde. Op 15 meter schuift deze grens van 50 dB op naar halverwege het plangebied. Mogelijke woningen op deze hoogte vereisen daardoor in dit gebied al extra aandacht in verband met de realisering van een geluidluwe gevel. De geluidbelasting neemt verder toe met de hoogte waarbij rond circa 35 meter vrijwel het gehele te bebouwen plangebied boven de standaardwaarde zit. Verder is te zien dat bij de contouren op 35 meter het zuidelijke deel van het plangebied in het rode (en paarse) gebied komt en daarmee boven de grenswaarde komt (> 60 dB). Dit gebied loopt op nog grotere hoogte tot 65 meter verder tot halverwege het plangebied. Bij een hoogte accent tot 70 meter in zone 3 meter zullen de geluidbelastingen op de mogelijke hoogbouw de grenswaarde (op hoogte) op meerdere zijden overschrijden. De geluidbelastingen op een mogelijke toren van 70 meter in het gebied zijn inzichtelijk gemaakt op de hoogtes 5, 15, 25, 35, 45 en 65 meter. Uit de rapportage blijkt dat de bouw van een geluidgevoelig gebouw alleen mogelijk is door meerzijdige toepassing van zogenaamde niet geluidgevoelige gevels (zowel "dove gevels" als gevels met bouwkundige voorzieningen) tenzij nog te bouwen aanvullende afscherming zorgt voor een voldoende lage geluidbelasting. Het advies is om op een (hoog) geluidbelaste locatie daarom ook altijd tweezijdig georiënteerde woningen te realiseren (de noordzijde van de toren heeft geluidbelastingen onder de standaardwaarde).
Tracébesluit Ring Utrecht
In principe is het uitgangspunt dat het Tracé Besluit (TB) Ring Utrecht gerealiseerd wordt. Deze gegevens zijn nu ook opgenomen in het wettelijke te hanteren geluidregister. Omdat er op dit moment echter nog een gerechtelijke procedure bij de Raad van State loopt tegen het TB Ring Utrecht, bestaat de kans dat het TB geen standhoudt en de maatregelen er daardoor niet komen (of mogelijk pas later dan de voorziene 5 tot 10 jaar waarin de nieuwbouw nu in het plangebied voorzien is). Omdat er, zoals hierboven al genoemd, sprake is van doorgeschoven toetsing in het omgevingsplan en er bij de aanvraag van de omgevingsvergunning getoetst moet worden aan de dan aanwezige situatie buiten bestaat er een risico wat betreft de bouw(on)mogelijkheden/uitdagingen. Als het TB niet doorgaat en dus de maatregelen (schermen en stiller asfalt) worden niet getroffen, kan de geluidbelasting afhankelijk van de locatie zo'n 5 tot 6 dB toenemen.
Gecumuleerd geluid
Het gecumuleerd geluid op de gevel is het geluid van verschillende geluidbronnen tezamen op die gevel. De berekening van het cumuleren van geluid houdt rekening met verschillen in hinderlijkheid tussen verschillende soorten geluid. De Omgevingsregeling regelt het hinderequivalent optellen van geluid. Aangezien (afhankelijk van de locatie) de standaardwaarde vanwege meer dan één bron (gemeentelijke wegverkeer en Rijkswegen) kan worden overschreden, is er aanleiding voor een verdere beschouwing van het gecumuleerde geluidsniveau. Het geluid van de gemeentelijke wegen is maximaal op de lagere hoogte, terwijl de het geluid van de Rijkswegen hoger wordt naar mate je hoger in het plangebied komt. Omdat het geluid van de Rijkswegen bij reguliere geluidgevoelige functies nooit meer kan zijn dan 60 dB en de maximale geluidbelasting van het gemeentelijke wegverkeer op locaties waar geluidgevoelige functies mogen komen ook circa 60 dB bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting in de praktijk nooit meer dan 63 dB. Hiermee wordt voldaan aan de ambitiewaarde en deze waarde kan mede daarom vanuit gezondheidsperspectief als acceptabel worden beschouwd. Het gecumuleerde geluidsniveau kan nader bepaald worden als er meer bekend is over de stedenbouwkundige invulling.
Gezamenlijk geluid
Het gezamenlijk geluid op de gevel is de geluidbelasting van de verschillende geluidbronnen tezamen op die gevel. Het geluid van de betrokken geluidbronnen wordt ongewogen bij elkaar opgeteld, zonder correcties voor verschillen in hinderlijkheid. Het gezamenlijk geluid op de gevel is nodig om de benodigde geluidwering van die gevel te kunnen bepalen. Dat gebeurt om de binnenwaarde van het geluidgevoelig gebouw te borgen. Het gezamenlijk geluid op de gevel geeft geen inzicht in de geluidskwaliteit bij die gevel. Het houdt immers geen rekening met de verschillen in hinderlijkheid van het geluid van de verschillende geluidbronnen. Bij het toelaten van een geluidgevoelig gebouw legt het bevoegd gezag de waarde van het gezamenlijk geluid op de gevel in de omgevingsvergunning vast. In combinatie met de binnenwaarde (33 dB) kan de benodigde geluidwering van de gevels bepaald worden. Het gezamenlijke geluid kan pas worden bepaald als het stedenbouwkundig (deels) bekend is. De interne afschermingen zullen dan immers voor een heel ander akoestisch plaatje kunnen zorgen.
Indirecte effecten plan op de omgeving
In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn de akoestische consequenties van het voornemen op de omgeving in beeld gebracht. Uit het onderzoek valt op te maken dat in het plangebied op de Vliegend Hertlaan en de Eendrachtlaan de toenames het grootst zijn vanwege de extra verkeersbewegingen. De toenames zijn maximaal 1.3 dB in de toekomstige situatie met plan in vergelijking met de autonome situatie. Op de wegen rondom het plangebied zijn de verschillen veelal niet significant (tussen de -0.5 dB afname tot 0.5 dB toename). Omdat de toename nergens meer dan de plandrempel van 1.5 dB bedraagt die van toepassing is bij indirecte effecten is er geen aanleiding voor nader onderzoek naar mitigerende maatregelen en kan er gesproken worden van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Mitigerende maatregelen
In het akoestisch onderzoek is er nog (worst-case) vanuit gegaan dat de snelheid op de wegen in het plangebied 50 km/u blijft. Naar alle waarschijnlijkheid zal de weg in de toekomst echter een snelheidsregime van 30 km/u krijgen. In de rapportage zijn de geluidcontouren op 5 meter weergegeven bij een maximumsnelheid van 30 km/u op de blauw gekleurde wegen. Het (rekenkundige) effect is zo'n 5 tot 6 dB.
Industrielawaai
Aan de zuidzijde van het plangebied ligt industrieterrein Liesbosch. De geluidsbelasting blijkt op 69 meter (zijnde op 2/3 van de verdiepingshoogte van de bovenste bouwlaag op het mogelijke hoogte accent) het hoogste uit te vallen en is daarmee dus de maatgevende hoogte voor de geluidscontouren. De contourberekeningen zijn dan ook voor het hele gebied op 69 meter gedaan. Uit de geluidberekeningen volgt dat het geluid afkomstig van industrieterrein Liesbosch in het hele plangebied met een hoogst berekende waarde van 48 dB(A) onder de standaardwaarde van 50 dB(A) blijft die geldt voor industrielawaai. Op een hoogte van 30 tot 50 meter ligt het maximum tussen de 45 en 47 dB(A). Voor wat betreft het geluid van dit industrieterrein is er sprake van een aanvaardbare situatie.
Situering plangebied in de geluidszone industrielawaai met overzicht gevelbelasting
Conclusie
In het kader van de nieuwe ruimtelijk procedure is een akoestisch onderzoek verricht naar de toekomstige geluidbelastingen vanwege het wegverkeer (gemeentelijke wegverkeer en Rijkswegen) in het plangebied en wordt er getoetst aan de regels en normen van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) van de Omgevingswet en de Beleidsnota Geluid en Trillingen. Vanwege de bron gemeentelijke wegen wordt de standaardwaarde overschreden in het plangebied. De overschrijdingen van de standaardwaarde in het plangebied bevinden zich in een zone van zo'n 40 tot 50 meter aan weerszijde van de relevante wegen (Vliegend Hertlaan, Eendrachtlaan, Winthontlaan). De ambitiewaarde van 63 dB en dus ook de (Utrechtse) grenswaarde van 68 dB wordt niet overschreden. Met een verstandige stedenbouwkundige inpassing (bijvoorbeeld met 2-zijdig georiënteerde woningen aan de straatzijde) zou op de meeste locaties voldaan moeten kunnen worden aan de eis van een geluidluwe gevel volgens het beleid van de gemeente Utrecht.
Naar alle waarschijnlijkheid zullen de wegen in het plangebied in de toekomst een snelheidsregime van 30 km/u krijgen. Het (rekenkundige) effect is zo'n 5 tot 6 dB. Met deze aanpassing kan er eenvoudiger aan de geluideisen worden voldaan.
De geluidbelasting van de Rijkswegen is middels geluidcontouren op de hoogtes 5, 15, 25, 35, 45 en 65 meter in beeld gebracht. Omdat er op dit moment een gerechtelijke procedure bij de Raad van State loopt tegen het TracéBesluit (TB) Ring Utrecht, zijn zowel de geluidbelastingen met de maatregelen uit het TB als zonder deze maatregelen bepaald. In de variant met maatregelen uit het TB kan op lagere hoogte vanwege de geluidschermen en afschermende bebouwing in grote delen van het plangebied voldaan wordt aan de standaardwaarde. Hoe hoger je wilt bouwen hoe verder deze grens van 50 dB richting noorden opschuift in het plangebied. Mogelijke woningen op hoogte vereisen daardoor extra aandacht bij de realisering van een geluidluwe gevel. Verder is te zien dat bij de contour vanaf 35 meter het zuidelijke deel van het plangebied boven de grenswaarde komt (> 60 dB). Bij een hoogte accent tot 70 meter in zone 3 meter zullen de geluidbelastingen op de mogelijke hoogbouw de grenswaarde (op hoogte) op meerdere zijden overschrijden. Als er woningen gerealiseerd zouden kunnen worden zullen dat tweezijdig georiënteerde woningen dienen te zijn met een luwe gevel aan de noordzijde. Als het TB niet doorgaat en de maatregelen worden niet getroffen, kan de geluidbelasting afhankelijk van de locatie zo'n 5 tot 6 dB toenemen. De resultaten laten zien dat dan op 5 meter hoogte al vrijwel het gehele plangebied boven de standaardwaarde zit.
Bij de toetsing van de 'indirecte effecten' van het plan is er een emissievergelijking op wegvakniveau gemaakt tussen de toekomstige situatie met plan en zonder plan (autonoom). De toenames zijn maximaal 1.3 dB rondom de wegen ín het plangebied. Op de wegen rondom het plangebied zijn de verschillen veelal niet significant (tussen de -0.5 dB afname tot 0.5 dB toename). Omdat de toename nergens meer dan de plandrempel van 1.5 dB bedraagt die van toepassing is bij indirecte effecten is er geen aanleiding voor nader onderzoek naar mitigerende maatregelen en kan er gesproken worden van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Voor industrielawaai geldt dat op een hoogte van 30 tot 50 meter het maximum van de geluidwaarde tussen de 45 en 47 dB(A) ligt. Voor wat betreft industrielawaai is er sprake van een aanvaardbare situatie.
Kader
In paragraaf 22.3.5 van de Bruidsschat is het onderdeel trillingen geregeld. Er worden regels gesteld aan trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trilling gevoelige ruimte van een trilling gevoelig gebouw, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 van de Bruidsschat en artikel 5.87 Bkl. De provinciale verordening geeft ook een kader. Voor het bouwen van nieuwe woningen wordt ook gekeken naar gebieden in de buurt van de huidige lokale spoorwegen. Bewoners of gebruikers van gebouwen langs die spoorwegen kunnen hinder ondervinden van de tram in de vorm van geluid, trillingen, elektromagnetische straling of emissies van koper- of ijzerslijpsel. De provincie wil ervoor zorgen dat deze hinder niet toeneemt. Hiervoor wordt een beperkingengebied aangegeven waarbinnen voorwaarden gelden voor functies die hinder kunnen ondervinden.
Het (wettelijk) kader wordt voornamelijk gevormd door de Bruidsschat en het Bkl, aangevuld met de Beleidsnota Geluid en Trillingen.
Plansituatie
Trillinghinder of verstoring door trillingen is niet te verwachten in de trillinggevoelige functies die dit omgevingsplan mogelijk maakt. Het dichtstbijzijnde treinspoor ligt hemelsbreed op meer dan 1,5 kilometer. Hierdoor is hinder of verstoring door het treinspoor op voorhand uitgesloten. Het dichtstbijzijnde tramspoor ligt op circa 200 meter. De rijksweg A12 ligt ten zuiden van het plangebied. De kortste afstand tot het plangebied is zo'n 125 meter. Trillinghinder van deze en overige omliggende wegen is niet te verwachten voor de nieuwe trilling gevoelige functies zoals woningen. Het plangebied ligt buiten het in de provinciale verordening opgenomen beperkingengebied.
Conclusie
Trillingshinder of verstoring door trillingen is gelet op de afstand tot relevante bronnen niet te verwachten voor en vanuit de functies die dit plan mogelijk maakt.
Kader
Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Uit artikel 5.92 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) volgt dat in het omgevingsplan rekening gehouden moet worden met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Voor een aantal activiteiten is de gemeente verplicht om geurregels op te nemen, namelijk voor rioolwaterzuiveringsinstallaties, het houden van landbouwdieren en andere agrarische activiteiten. Bij rekening houden met geur geldt dat:
Geurgevoelige gebouwen zijn alle gebouwen met woongebruik. Maar ook gevangenissen, hotels, asielzoekerscentra en recreatiewoningen kunnen door de gemeente aangewezen worden als geurgevoelig. Onder een geurgevoelig gebouw vallen ook ruimten met een nevengebruiksfunctie van de woonfunctie.
De geur van een activiteit moet op een geurgevoelig gebouw aanvaardbaar zijn (artikel 5.92 lid 2 Bkl). Dit betekent dat het bevoegd gezag moet beoordelen of waarden, afstanden of gebruiksregels in het omgevingsplan leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau. Het bevoegd gezag bepaalt zelf welke mate van geurhinder ze aanvaardbaar vindt.
Plansituatie
Binnen het plangebied wordt een sterke menging van functies toegestaan. De aanvaardbaarheid van bedrijfsactiviteiten wordt in de bestaande situatie beoordeeld op basis van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, en voor de nieuwe situatie op basis van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten voor de woonomgeving. Eén van de aspecten die bepaalt in welke categorie een bedrijf valt is geur. Het voorkomen van geurhinder is op deze wijze voldoende geborgd.
Conclusie
Binnen het plangebied is geen sprake van industriële of agrarische geurhinder. Met de sturing op toegelaten activiteiten zullen geen situaties ontstaat waarbij geuroverlast wordt ervaren.
Kader
Het werken met, de opslag van en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten.
De norm- en richtwaarden voor het risico van het transport van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Hierin staan twee soorten risico's beschreven waarop norm- en richtwaarden van toepassing zijn. Dit betreft:
Voor het plaatsgebonden risico geldt dat (beperkt) kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties niet binnen een bepaalde afstand mogen komen te liggen van aangewezen activiteiten met externe veiligheidsrisico's. Deze activiteiten en de daarbij behorende geldende afstanden zijn opgenomen in bijlage VII van het Bkl.
Het groepsrisico is relevant als er binnen een aandachtsgebied een ontwikkeling plaatsvindt. Aandachtsgebieden zijn gebieden die zichtbaar maken waar mensen die binnenshuis verblijven zonder aanvullende maatregelen, onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Er zijn aandachtsgebieden voor de scenario's voor brand, explosie en voor een gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstandenrekenkundig te bepalen. Voor het groepsrisico geldt geen norm, maar een verantwoordingsplicht met betrekking tot de thema's bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Wanneer in een omgevingsplan een locatie is gelegen in een brand- of explosie aandachtsgebied, wordt deze locatie aangewezen als een brand- of explosievoorschriftengebied. Binnen dit voorschriftengebied gelden vervolgens voor nieuwbouw de extra bouweisen die in het Bkl staan. Het aanwijzen van een voorschriftengebied is verplicht als er op de locatie zeer kwetsbare gebouwen zijn toegelaten of aanwezig zijn. Voor nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare gebouwen kan gemotiveerd afgeweken worden van het opnemen van een voorschriftengebied in het omgevingsplan.
Voor het verlenen van een omgevingsvergunning zijn de beoordelingsregels uit het Bkl van toepassing. Dit geldt ook voor het thema omgevingsveiligheid.
Naast deze beoordelingsregels heeft de gemeente Utrecht in 2024 de Beleidsnota Omgevingsveiligheid Utrecht vastgesteld. Daarin is het beleid opgenomen voor de beheersing van risico's als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen (opslag en productie)) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de activiteiten en/of het transport bevinden. De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. In dit beleid wordt extra aandacht gevraagd voor de bescherming van de meest kwetsbare inwoners en grotere groepen mensen waar mogelijk te scheiden van risicobronnen. Om de veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten te beheersen worden in ontwikkelingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.
Plansituatie
In en direct om het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risico veroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd:
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich de rijksweg A12 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De A12 is daarmee relevant voor het plangebied. Andere Basisnet-transportassen liggen allen op grote afstand. Nadere beschouwing is niet nodig.
Het risico bij transportassen wordt veroorzaakt door de mogelijkheid van beschadiging van een transportmiddel (b.v. tankwagen) als gevolg van een ongeval, bijvoorbeeld een botsing en/of door brand. Hierdoor kan een deel of de gehele lading vrijkomen. De meest relevante stoffen zijn vloeibare gassen (bijvoorbeeld LPG), brandbare vloeistoffen (bijvoorbeeld benzine) en giftige stoffen. Bij een ongeval met vloeibaar gas kan dat gas vrijkomen en ontbranden met het mogelijk ontploffen van een tankwagen tot gevolg. Een ongeval met brandbare vloeistof zal leiden tot een grote brand met veel hittestraling. Een ongeval met giftige stoffen zal vaak leiden tot de vorming van een giftige gaswolk. Het explosie aandachtsgebied bevindt zich tot 200 meter van de rijksweg A12 en ligt over het zuidelijke deel van het plangebied. Er is nog geen gifwolkaandachtsgebied vastgesteld (naar verwachting 300 meter). Een gifwolkaandachtsgebied is de locatie begrensd door de afstand, waar als gevolg van een ongeval dat leidt tot een gifwolk, personen in een gebouw overlijden door blootstelling aan ten hoogste de bij ministeriële regeling bepaalde vastgestelde concentratie van een gevaarlijke stof.
Het groepsrisico van de rijksweg A12 ligt onder de oriëntatiewaarde en zal door de plannen niet of nauwelijks toenemen doordat de plannen direct grenzend aan de A12 conserverend zijn. Voor besluiten in de omgeving van een transportroute die onderdeel uit maakt van het Basisnet kan een berekening achterwege blijven maar kan getoetst worden aan de veiligheidsafstanden die gelden voor deze basisnetroutes. Buiten deze veiligheidsafstanden blijft het plaatsgebonden risico (PR) kleiner dan 10-6 per jaar. In de regeling basisnet is een voor de A12 ter hoogte van het plangebied een veiligheidsafstand van 25 meter opgenomen. Binnen deze afstand worden geen (beperkt) kwetsbare gebouwen mogelijk gemaakt. Het PR legt geen beperkingen op voor de beoogde ontwikkelingen.
Explosie aandachtsgebieden (bron: Atlas Leefomgeving kaart Externe veiligheid)
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen.
Stationaire risicovolle milieubelastende activiteiten
Aan de Beneluxlaan bevindt zich op een afstand van meer dan 300 meter ten noorden van het plangebied een tankstation. De LPG installaties zijn inmiddels gesaneerd en de procedure voor het aanpassen van de vergunning loopt inmiddels. Benzine tankstations hebben geen aandachtsgebied en zijn daarom vanuit het oogpunt van omgevingsveiligheid niet relevant. In de omgeving bevinden zich geen andere risicovolle activiteiten die relevant zijn voor het plangebied. Aan de Europalaan bevindt zich een vulpunt voor LPG. Het plangebied ligt ruim buiten het explosieaandachtsgebied van deze bron.
(Beperkt) Kwetsbare gebouwen
We vragen aanvullende bescherming voor zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare gebouwen doorinvulling te geven aan 4.96 van het Bbl. In het beleid staat dat we daar vanaf kunnen wijken als de veiligheidssituatie daar aanleiding toe geeft. Dit kan door waardering van de al aanwezige bescherming in de omgeving, maar een initiatiefnemer zou ook een andere maatregel kunnen treffen of op andere manier kunnen beargumenteren/aantonen dat dit voldoende veilig is gelet op het beoogde beschermingsniveau als beoogd.
Zeer kwetsbare gebouwen
Nieuwbouw van zeer kwetsbare gebouwen binnen een brand- en/of explosieaandachtsgebied is niet toegestaan tenzij hiervoor zwaarwegende motieven (bijvoorbeeld maatschappelijke of economische) zijn.
Conclusie
Voor de bestaande bebouwing binnen het plangebied levert het aspect omgevingsveiligheid geen beperkingen op. Bij nieuwbouw dient te worden voldaan aan de regels die gelden binnen het explosievoorschriftengebied en te worden aangetoond dat personen voldoende beschermd zijn. In het werkingsgebied van het omgevingsplan worden kwetsbare en zeer kwetsbare functies mogelijk gemaakt. Om die reden zijn in regels van het omgevingsplan beoordelingsregels in het voorschriftengebied opgenomen voor deze functies. Deze regel maakt een koppeling met extra bouwkundige voorzieningen zoals opgenomen in het Bbl. Nieuwe zeer kwetsbare functies zijn in beginsel geheel uitgesloten. Op grond van gemeentelijk beleid kan hiervan worden afgeweken indien sprake is van zwaarwegende motieven (bijvoorbeeld economische of maatschappelijke belangen).
Kader
In het plangebied worden bodemroerende werkzaamheden uitgevoerd. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werkplek. Daarom moet een onderzoek naar de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten (OO) worden uitgevoerd.
Plansituatie en conclusie
De gemeente Utrecht heeft een bodembelastingskaart Ontplofbare Oorlogsresten (OO) in voorbereiding. Op de kaart zoals opgenomen in het concept-rapport Gemeentebreed onderzoek conflictperiode ontplofbare oorlogsresten gemeente Utrecht van 31 mei 2024 is het plangebied aangeduid als onverdacht voor OO.
Kader
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met fijnstof, door vooral verkeer, maar - naar mate het verkeer schoner wordt - ook door andere bronnen zoals houtstook. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Een groot deel van de luchtkwaliteit komt van buiten Utrecht. Wegverkeer, mobiele (bouw)werktuigen en houtstook zijn de belangrijkste lokale bronnen van luchtverontreiniging.
Omdat de gemeente Utrecht een aandachtsgebied is voor zowel stikstofdioxide (NO2) als fijnstof (PM10), moet de luchtkwaliteit getoetst en gemonitord worden. Als een plan in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties NO2 en/of PM10, moet de luchtkwaliteit worden beoordeeld. Dit volgt uit paragraaf 5.1.4.1 en artikel 9.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het beoordelen van de luchtkwaliteit betekent dat het bevoegd gezag motiveert dat:
Een project of activiteit draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 microgram/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Deze grenswaarde volgt uit artikel 5.53 en 5.54 van het Bkl. Aantonen dat een project of activiteit valt onder NIBM kan op twee manieren:
In artikel 5.54 Bkl is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in artikel 5.54 Bkl kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit moet kwalitatief of kwantitatief aangetoond worden.
Sinds 2017 wordt overal in Utrecht voldaan aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor gezonde lucht. Deze WHO-advieswaarden zijn bedoeld om de gezondheid te beschermen. Deze zijn voor fijnstof strenger dan de grenswaarden van de EU. De WHO stelt zelfs dat er géén veilige concentratie is aan te geven voor fijnstof; op grond van haalbaarheid heeft zij daarom een gezondheids-kundige advieswaarde vastgesteld voor PM10 en PM2,5.
Stof | Grenswaarde EU | WHO-advieswaarde-2021 | Toetsingsperiode |
NO2 (stikstofdioxide)_ | 40 µg/m³ | 10 µg/m³ | Jaargemiddelde |
PM10 (fijnstof) | 40 µg/m³ | 15 µg/m³ | Jaargemiddelde |
PM2,5 (fijnstof) | 25 µg/m³ | 5 µg/m³ | Jaargemiddelde |
WHO-advieswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5
In 2015 heeft de gemeente Utrecht een motie aangenomen waarin de gemeente zich als doel stelt om in de toekomst (2030) naast de wettelijke grenswaarden ook te voldoen aan de WHO-advieswaarden uit 2005 voor fijnstof. Deze advieswaarden (WHO 2005) zijn strenger dan de wettelijke grenswaarden voor PM10 (20 µg/m3) en voor PM2,5 (10 µg/m3). Deze motie is uitgewerkt in het raadsbesluit 'Utrecht kiest voor gezonde lucht - luchtkwaliteitsbeleid en uitvoeringsprogramma' van december 2020, waarin is vastgelegd om toe te werken naar de WHO-advieswaarden-2005, die expliciet zijn benoemd in de samenvatting bij het raadsbesluit.
Op 22 september 2021 heeft de WHO nieuwe advieswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide opgesteld, die (beduidend) lager liggen dan de WHO-advieswaarden uit 2005. In het coalitieakkoord van de gemeente Utrecht is opgenomen dat wij streven naar het behalen van de nieuwe aangescherpte WHO-advieswaarden. Daar is geen datum aan gekoppeld. Ook neemt de gemeente Utrecht deel aan het Schone Lucht Akkoord, waarin rijksoverheid, provincies en gemeenten samenwerken aan maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. De WHO2005 waarden behalen in 2030 is onderdeel van het ondertekenen van het Schone Lucht Akkoord. Er zit verschil tussen de WHO2005 waarden en WHO2021 waarden.
De gemeente heeft in de Omgevingsvisie Merwedekanaalzone opgenomen dat men streeft naar het behalen van de WHO waarden 2005 in 2030.
Plansituatie
Voor het onderwerp luchtkwaliteit is onderzoek verricht (Luchtkwaliteit, LBP SIGHT, 2025, Bijlage 8 Onderzoek luchtkwaliteit). In onderstaande tabel zijn de achtergrondconcentraties weergegeven in het plangebied voor de huidige situatie (2025) en voor de autonome situatie (de prognose van de toekomstige achtergrondconcentratie zonder de herontwikkeling van Deelgebied 6, fase 1). In de tabel zijn per parameter steeds de laagste en hoogste waarde in het plangebied opgenomen.
Uit de tabel blijkt dat in zowel de huidige als de autonome situatie aan alle Rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan, alsmede aan de toekomstige Europese normen die op termijn nog in het Besluit kwaliteit leefomgeving geïmplementeerd gaan worden. De WHO advieswaarden (2005) zijn in de huidige en autonome situatie nog niet haalbaar in de regio Utrecht.
In het onderzoek luchtkwaliteit zijn de contourkaarten opgenomen van de totale concentratie stikstofdioxide en (zeer) fijn stof. De totale concentratie is de achtergrondconcentratie plus de bijdrage door het plan en de bijdrage door de bestaande wegen in de omgeving. Uit de contouren blijkt dat nergens in het plangebied de waarden van de geldende Rijksomgevingswaarden worden overschreden. Zoals verwacht komen de hoogste concentraties voor in het zuidelijkste deel van het plangebied, vanwege de locatie dichterbij de A12. De contour van 32 g/m3 fijn stof (PM10), komt in zijn geheel niet voor, zodat de grenswaarde voor het aantal overschrijdingen van de etmaalnorm nergens wordt overschreden. Over het plangebied lopen de contouren van de totale concentratie uiteen van 16 tot 20 g/m3 voor stikstofdioxide. Voor fijn stof loopt dit uiteen van 15,2 tot 15,8 g/m3, en voor zeer fijn stof van 8,1 tot 8,5 g/m3.
In onderstaande tabel zijn de hoogst berekende totale concentraties weergegeven. De totale concentratie is de gemiddelde achtergrondconcentratie plus de bijdrage door het plan en de bijdrage door de bestaande wegen in de omgeving. Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied de bijdrage door het plan én het autonome verkeer op de omliggende wegen aan de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide ter hoogte van woonfuncties uiteenloopt van 1,8 tot 4,9 g/m3. Voor fijn stof loopt dit uiteen van 0,3 tot 0,9 g/m3, en voor zeer fijn stof van 0,11 tot 0,26 g/m3.
In bovenstaande tabel is de hoogste berekende totale jaargemiddelde concentratie weergegeven van alle rekenpunten ter hoogte van huidige en toekomstige mogelijk locaties voor woonfuncties. Uit de berekeningen blijkt duidelijk dat de normen voor luchtkwaliteit niet worden overschreden door het plan. Tevens wordt voldaan aan de toekomstige Europese normen die op termijn nog in het Besluit kwaliteit leefomgeving geïmplementeerd gaan worden.
Conclusie
Op basis van het luchtkwaliteitsonderzoek wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied Merwedekanaalzone fase 1 van Deelgebied 6 (en daarbuiten) wordt voldaan aan omgevingswaarden uit het Besluit kwaliteit leefomgeving, en aan de toekomstige EU normen voor luchtkwaliteit. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat de omgevingswaarden voor lucht van het Besluit kwaliteit leefomgeving geen belemmering vormt voor verdere besluitvorming. Omdat binnen het plangebied ruimschoots wordt voldaan aan de omgevingswaarden kan eveneens worden geconcludeerd dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Niet wordt voldaan aan de WHO waarden (2005), maar dat geldt ook al voor de bestaande achtergrondconcentratie.
Kader
Met de Aanvullingswet bodem Omgevingswet en het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet zijn de regels over bodem onderdeel gemaakt van de Omgevingswet. Het kader voor de regels in het Aanvullingsbesluit bestaat uit:
In het Aanvullingsbesluit zijn algemene regels toegevoegd aan het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) voor een aantal milieubelastende activiteiten. Het gaat om activiteiten zoals graven in bodem, saneren van de bodem, opslaan van grond- en baggerspecie, toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie en het aanbrengen van meststoffen. Ook staan hierin de regels voor voorafgaand bodemonderzoek.
In de Aanvullingswet Bodem moet voor historische verontreinigingen die onder de Wet bodembescherming vielen rekening gehouden worden met het overgangsrecht, en alsmede met verontreinigingen die zijn ontstaan voor inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hiervoor worden in artikelen 3.1 en 3.2 van de Aanvullingswet Bodem regels gesteld.
In paragraaf 5.1.4.5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staat dat er rekening gehouden moet worden bij de planvorming met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Onder bepaalde omstandigheden kan het oprichten van gebouwen pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om die reden moet bij veel nieuwbouwactiviteiten de bodemkwaliteit door middel van onderzoek worden vastgesteld. Bij wijzigingen van activiteiten geldt dat de bodem geschikt moet zijn voor het beoogde gebruik. Naast nieuwbouwactiviteiten kan ook aan andere activiteiten gedacht worden waarvoor de bodem geschikt moet zijn, zoals graven, saneren, grondwateronttrekkingen, het toepassen van verontreinigde grond en/of het uitvoeren van milieubelastende activiteiten.
De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens. Dit is opgenomen in bijlage VA van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde.
Het Rijk stelt verschillende instructieregels aan gemeenten voor het toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie. De gemeente moet:
Bij het plan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functie(s). Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de voormalige Wet bodembescherming (nu: Omgevingswet met daarbij de bijhorende regelgeving met betrekking tot het thema bodem):
Daarnaast gelden er verschillende bruidsschatregels waarmee ook rekening gehouden moet worden. Deze zijn terug te vinden in paragraaf 22.3.7 (Bodembeheer) van het omgevingsplan Utrecht:
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet gekeken worden of nabijgelegen grondwaterverontreinigingen hierdoor kunnen verplaatsen, waarbij een saneringsvergunning aangevraagd of melding (eventueel op grond van gebiedsgerichte aanpak Utrecht) gedaan moet worden.
Plansituatie
Bodem- en grondwaterkwaliteit wordt beoordeeld aan de hand van de aan- of afwezigheid van verontreinigingen. De gemeente heeft een Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer.
Als reeds bekende verontreinigingen tijdens de transformatie van de Merwedekanaalzone worden gesaneerd, leidt dit tot een betere bodemkwaliteit. Ontwikkelingen in het plangebied vormen bij juist gebruik van veiligheidsvoorschriften geen risico voor bodem en grondwaterkwaliteit, omdat de ontwikkeling van woningen en kantoren geen bodembedreigende activiteiten zijn. Echter er mag alleen gebouwd worden op schone grond of licht verontreinigde grond als deze geen risico vormt. Bij de transformatie dient voor het uitvoeren van de werkzaamheden (historisch)bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Hierbij worden nog (on)bekende verontreinigingen in beeld gebracht en wordt de benodigde saneringsnoodzaak vastgesteld.
Historische bodemonderzoek
Anteagroup heeft op 10 november 2022 (Bijlage 13 Historisch bodemonderzoek Eendrachtlaan e.o.) een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Het uitgevoerde onderzoek geeft aanwijzingen van de aanwezigheid van voormalige bodembedreigende activiteiten. Op basis van dit onderzoek zijn in onderstaande tabel de deellocaties onderscheiden. De voormalige tankstations aan de Europalaan hoek Overijssellaan en de Zeehaenkade 3 en de carosseriefabrieken die daar tussenin lagen (de 'spoedlocaties'), zijn reeds in de jaren '90 gesaneerd en worden derhalve niet als verdachte deellocatie beschouwd.
De deellocaties in bovenstaande tabel moeten nader onderzocht worden door middel van de genoemde onderzoeksstrategieën uit de NEN 5740. Daarnaast moet bij het aantreffen van bijmengingen met puin e.d. een verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5707 worden uitgevoerd.
Bij het uitvoeren van grondwateronttrekkingen geldt conform het Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer dat de initiatiefnemer een onderzoek moet uitvoeren waaruit blijkt dat de werkzaamheden het belang van bescherming van de bodem niet schaadt. Vanwege de lange termijn aanpak van het gebiedsplan worden op zowel korte als lange termijn effecten benoemd. Binnen het gebiedsplan dient hierbij te worden getoetst, of de activiteit zich verdraagt met deze aanpak. Hiermee wordt eveneens invulling gegeven aan het voorzorgsbeginsel voor beheersbare risico's (monitoring en aanvullende maatregelen).
Conclusie
De bodemkwaliteit is nog niet volledig in beeld. De spoedlocaties zijn in de jaren '90 gesaneerd. Bij een initiatief dient door middel van onderzoek te worden aangetoond of het terrein geschikt is voor het toekomstig gebruik en of er saneringsmaatregelen nodig zijn.
Kader
Op grond van de Omgevingswet moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van een wijziging van het omgevingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de regels uit de Omgevingswet en hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast kunnen regels gelden op grond van de omgevingsverordening provincie Utrecht.
Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een wijziging van het omgevingsplan moet worden onderzocht:
Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.
Utrechtse soortenlijst
Naast de beschermde soorten onder de Omgevingswet geldt binnen de gemeente de Utrechtse soortenlijst. Hierin zijn kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn opgenomen. De Utrechtse Soortenlijst is onderdeel van de Omgevingsvisie.
De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.
Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen
De gemeente heeft de ambitie om natuurinclusief te bouwen en ontwikkelen. Bij bouwactiviteiten wordt geadviseerd om bij alle soorten bouwwerken rekening te houden met de biodiversiteit door nestkasten in te bouwen, inbouwstenen toe te passen, vleermuiskasten te plaatsen, verblijfplaatsen voor bijen te creëren, en meer.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen gaat het om gezonde groene en groen-blauwe structuren, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van inheemse (70%) en/of ecologische waardevolle bomen en beplantingen. Dit komt de biodiversiteit ten goede. Over het algemeen trekken inheemse plantensoorten meer insecten aan dan exoten. Dit heeft een positieve werking op het voedselaanbod voor vogels, vleermuizen, amfibieën en grondgebonden zoogdieren. Naast de algemene positieve werking op insecten trekken bloemrijke kruiden bestuivers aan zoals bijen, worden de bessen en de zaden gegeten door verschillende diersoorten en dienen deze planten als schuil- of nestlocatie.
Obstakels in verbindingszones kunnen worden geslecht door de aanleg van faunapassages: denk aan ecoducten, paddentunnels, loopplanken of buizen langs of onder bruggen, en meer.
Door dit soort maatregelen te treffen kan de achteruitgang van de biodiversiteit in Nederland worden tegengegaan en ontstaat daarnaast een groene leefomgeving, wat een positieve bijdrage levert aan het welzijn van mens en dier.
Methodiek
Om in te schatten of er binnen het plangebied beschermde planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de natuurbescherming onder de Omgevingswet een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd door Econsultancy (2024). Hierbij is de provinciale verordening in acht genomen (hazen. Konijnen en marterachtige).Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, houtopstanden die middels de Omgevingswet zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
In Nederland zijn ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen, gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie.
Bij een wijziging van het omgevingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt of de beoogde ontwikkeling effecten heeft op de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Als een activiteit leidt tot extra stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden en er niet kan worden uitgesloten dat dit leidt tot significante effecten op deze gebieden, wordt de activiteit aangemerkt als een Natura 2000-activiteit volgens de Omgevingswet en is deze vergunningsplichtig.
Nationaal Natuur Netwerk en Groene Contour
In de omgevingsverordening Provincie Utrecht (artikel 6.1 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen van) een wijziging van het omgevingsplan aan moeten voldoen.
Algemene zorgplicht
Ten slotte gelden voor Natura 2000-activiteiten en Flora- en Fauna-activiteiten de specifieke zorgplichten van de artikelen 11.6 en 11.27 uit het Besluit activiteiten leefomgeving. Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van natuurbescherming is verplicht om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen. Als de gevolgen niet kunnen worden voorkomen moet zorg gedragen worden voor het zo veel mogelijk beperken of het ongedaan maken van die gevolgen. Als de gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt moet worden bezien of de activiteit achterwege gelaten kan worden, voor zover dit redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd. Daarom moet iemand die een bepaalde activiteit wil verrichten zich vooraf op de hoogte stellen van de aanwezige flora en fauna, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van zijn handelen.
Om een juiste invulling te kunnen geven aan de zorgplicht is de Leidraad werken met beschermde flora en fauna van de gemeente Utrecht van toepassing. Voor aanvang van de werkzaamheden moet een ecologisch werkprotocol worden opgesteld door een deskundige.
Plansituatie
Door Econsultancy is in 2024 een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. De rapportage daarvan is opgenomen als Bijlage 9 Quickscan natuurwaarden. Uit deze quickscan blijkt het volgende.
Beschermde dier- en plantensoorten
Als er binnen het plangebied nestplaatsen van de grote gele kwikstaart aanwezig zijn, wat op basis van de huidige informatie niet is uit te sluiten, zal de voorgenomen ingreep kunnen leiden tot overtreding van de Omgevingswet. Om vast te stellen of er broedgevallen van de grote gele kwikstaart binnen het plangebied aanwezig zijn is een nader onderzoek nodig tijdens het broedseizoen van de soort.
Voor de algemene broedvogelsoorten die binnen het plangebied zijn te verwachten geldt dat, als er buiten het broedseizoen wordt gewerkt, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. De nesten mogen echter alleen worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. In de Omgevingswet wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot eind augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Als er toch binnen het broedseizoen gewerkt wordt, zal voorafgaand hieraan door een deskundig ecoloog geïnspecteerd moeten worden of er broedgevallen binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Met betrekking tot het verwijderen van de aanwezige beplanting buiten het broedseizoen wordt geadviseerd om ook het snoeiafval buiten het broedseizoen te verwijderen.
Verschillende panden binnen het plangebied zijn in principe geschikt als zomer-/kraam-/paar- en massawinterverblijfplaats voor vleermuizen. De sloop van de bebouwing zou in geval van aanwezigheid van een verblijfsfunctie van vleermuizen kunnen leiden tot schadelijke handelingen die leiden tot een vergunningsplichtig geval. De vleermuissoorten die nader onderzocht dienen te worden zijn de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis en meervleermuis. Tevens is onderzoek benodigd naar vliegroutes van vleermuizen en massawinterverblijven van de gewone dwergvleermuis.
Tijdens en na de werkzaamheden moet rekening gehouden worden met vliegroutes en foerageergebieden binnen het plangebied en in de directe omgeving. Hierbij wordt geadviseerd geen gebruik te maken van bouwverlichting tussen zonsondergang en zonsopkomst. Door verder gebruik te maken van amberkleurig licht, weggericht van de omgeving, laaggeplaatste verlichtingsarmaturen en verlichtingsarmaturen die naar beneden schijnen wordt zo min mogelijk strooilicht veroorzaakt.
De konijn en de haas komen volgens de verspreidingsgegevens voor in de omgeving. Konijnen en hazen leven op vlaktes en geven de voorkeur aan droge grond. De holen van konijnen en hazen worden gegraven in zandondergrond. Doordat de onderzoekslocatie zich midden in de stad bevindt, is het uit de sluiten dat de konijn en de haas voorkomen op deze locatie. De konijn en haas zijn niet aangetroffen tijdens het veldbezoek. Een geschiktere omgeving vinden de konijn en de haas in de nabijgelegen (natuur)gebieden en weilanden. Nader onderzoek naar deze twee soorten is daarom niet benodigd.
Utrechtse soorten
Bij sloop van één of meerdere gebouwen geschikt voor de zwarte roodstaart moeten nestlocaties teruggebracht worden. Daarvoor zal een kastenplan opgesteld moeten worden door een bevoegd ecoloog.
De zone die is aangeduid als "Natuurrijke grasland" langs de oever van het Merwedekanaal moet behouden blijven of teruggebracht in de nieuwe situatie. Ook moeten er groeiplaatsen worden aangebracht voor de kartuizer anjer en de franjeamaniet.
Als groen binnen het plangebied verwijderd wordt zijn er maatregelen nodig ter bescherming van nesten van de merel en de tjiftjaf. Ook moet er in een nieuwe situatie groen van dezelfde of betere kwaliteit en kwantiteit terug worden gebracht om voldoende nestgelegenheid te bieden aan deze twee soorten.
Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortengroepen en te nemen vervolgstappen
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen, stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, de Oostelijke Vechtplassen, bevindt zich op circa 8,5 kilometer afstand ten noorden van het plangebied.
Als er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid als door de voorgenomen plannen op het plangebied zijn, gezien de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn op voorhand niet uit te sluiten. Afhankelijk van de ingreep wordt vervolgonderzoek in het kader van de vergunningplicht 'Natura 2000-activiteit' ten aanzien van stikstof noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt om per locatie of type ingreep een AERIUS-berekening uit te laten voeren.
Stikstofdepositie
Met behulp van een AERIUS-berekening is onderzocht of sprake is van een relevante toename van stikstofdepositie als gevolg van het TAM omgevingsplan (Bijlage 10 Onderzoek stikstofdepositie). Uit de berekening blijkt dat:
Nationaal Natuur Netwerk en Groene contour
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk en ligt ook niet in de nabijheid van een gebied, behorend tot het nationaal Natuurnetwerk. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 2,3 kilometer afstand ten oosten van het plangebied. Gezien deze afstand is van significante aantasting van de natuur in het NNN geen sprake.
Conclusie
Voor een aantal soorten is nader onderzoek nodig, en is de verstoring afhankelijk van de ingreep. Als voor de ingrepen een vergunning aan de orde is, kan deze redelijkerwijs worden verkregen. Voor broedvogels geldt dat het verwijderen van nestgelegenheden buiten het broedseizoen moeten worden uitgevoerd, of broedvogelinspectie worden uitgevoerd. Voor foerageergebied voor vleermuizen geldt dat er voldoende alternatief in de omgeving beschikbaar is, rekening moet worden gehouden met verlichting. Voor amfibieën geldt aandacht voor de zorgplicht.
Externe effecten op Natura 2000-gebied als gevolg van licht, trilling en geluid zijn op voorhand uit te sluiten. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat noch in de aanlegfase noch in de gebruiksfase sprake is van een depositie van boven de 0,00 mol. Hiermee zijn significante negatieve effecten op voorhand uitgesloten.
Kader
Volgens de nota 'Bomenbeleid Utrecht 2018' is bij ruimtelijke plannen een bomenparagraaf vereist. Hierin moet onderbouwd worden op welke wijze rekening wordt gehouden met het belang van de bomen.
Sinds 21 november 2018 geldt de herplantplicht bij kapvergunningen. In de Beleidsregel Herplant naar Waarde (vastgesteld 1 oktober 2023) is aangegeven op welke wijze gecompenseerd moet worden, afhankelijk van de boomgrootte van de oorspronkelijke boom. Ook wordt in de beleidsregel aangegeven welke voorwaarden er gelden voor de te herplanten soort.
In het Omgevingsplan zijn in afdeling 8.1 de regels over het aantasten van bomen of andere houtopstanden opgenomen. In paragraaf 8.1.1 is een verbod opgenomen om zonder omgevingsvergunning een houtopstand te vellen, zoals het kappen van één of meer bomen en in paragraaf 8.1.2 zijn de regels over de 'herplantplicht' geborgd. Per initiatief zal aan de hand van de bomeninventarisatie worden bepaald wat de mogelijkheden zijn voor behoud of herplant.
Plansituatie
De bestaande bomen binnen het plangebied zijn in kaart gebracht met een uitgebreide bomeninventarisatie. Deze bomeninventarisatie is visueel verwerkt in een kaart van het plangebied, zie Bijlage 11 Bomen inventarisatie. In het plangebied staan in totaal 477 bomen. Hiervan zijn 241 bomen verplantbaar en 236 bomen zijn niet verplantbaar. Op basis van een proefverkaveling is een eerste inschatting gemaakt van bomen die niet behouden kunnen worden (zie bijlage 12 bomen in relatie tot ontwikkelvelden).
Bij een concreet initiatief moet de vraag worden beantwoord of de boom, in het perspectief van de voorgenomen werkzaamheden en de toekomstige situatie, in zijn huidige verschijningsvorm en op deze standplaats, duurzaam behouden kan blijven. Om die vraag te kunnen beantwoorden is per op de kaart aangeduide boom in een tabel aangegeven wat de conditie, kwaliteit, groeiplaats, diameter en toekomstverwachting is. Bij twijfel over de effecten van een ingreep (zoals graafwerkzaamheden onder de kroonprojecties) moet een BEA (Bomen Effect Analyse) worden uitgevoerd om duidelijkheid te verschaffen.
Wanneer duidelijk is om welke bomen het bij herontwikkeling van de locatie daadwerkelijk gaat moet er ten eerste voor alle te verwijderen bomen een verplantbaarheidsonderzoek worden uitgevoerd (H17 Handboek Bomen).
Bomen die verplantbaar zijn en in voldoende conditie, moeten elders een plek krijgen. Vooral voor de inheemse en/of ecologisch waardevolle bomen is dat van belang, dus extra aandacht voor de volgende soorten: Noorse esdoorn, ruwe berk, gewone beuk, gladde iep, gewone haagbeuk en gewone esdoorn.
Wanneer bomenkap onvermijdelijk is, wordt bij compensatie de volgorde aangehouden: 1e keus herplant op locatie, 2e keus herplant dichtbij locatie, 3e keus herplant elders.
In het plangebied zijn er bij de transformatie van het gebied eventueel mogelijkheden in de zone langs het Merwedekanaal en verder in het aan te leggen park, om bomen te verplanten en/of nieuwe bomen aan te planten.
Conclusie
Uit de uitgevoerde inventarisatie blijkt dat de meeste bomen in voldoende conditie zijn. Nu een concreet plan voor het gebied nog ontbreekt en nu nog niet bekend is of en wanneer er op een locatie de transformatie wordt ingezet wordt per concrete ontwikkeling bezien moeten welke bomen gehandhaafd en/of verplaatst kunnen worden. In het omgevingsplan Utrecht is een vergunningplicht opgenomen voor het kappen van bomen en is een herplantplicht geborgd.
Door de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem worden beïnvloed en onder druk komen te staan. In een waterparagraaf wordt een ruimtelijke motivering gegeven van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie, de 'watertoets'. Door in een vroeg stadium de weging van het waterbelang mee te nemen in de planontwikkeling en af te stemmen met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend.
Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd. Met ingang van de Omgevingswet per 1 januari 2024 vervangt het begrip 'weging van het waterbelang' de term watertoets.
De waterparagraaf is opgesteld ter verantwoording en afsluiting van de weging van het waterbelang voor de herinrichting van het gebied in de gemeente Utrecht.
Kader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR en het waterschap AGV (Waternet) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden, bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
In deze paragraaf zijn het beleid, de richtlijnen en de eisen uit bovengenoemde beleidsdocumenten verder uitgewerkt en toegepast op het plangebied.
De ambitie van de gemeente Utrecht is het gezond houden, robuust maken en toekomstbestendig maken van het water- en rioleringssysteem, voor iedereen. Daarbij wordt bijgedragen aan de volgende opgaven voor de stad:
Oppervlaktewaterkwaliteit
De gemeente streeft in overeenstemming met het beleid van de Europese Kaderrichtlijn Water samen met de waterbeheerder naar een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Dit betekent dat de waterkwaliteit veerkrachtig is, ook bij extreem weer en lange termijn klimaateffecten. Dit sluit aan bij de ambitie vastgesteld door de Gemeente Utrecht in regionaal (Winnet) verband (regionaal afvalwaterketen beleid, 2014). Deze zegt dat de waterkwaliteit van bestaand en nieuw te realiseren open water dient te voldoen aan het streefbeeld zichtbaar.
Afvalwater
Het ontstaan van afvalwater wordt zoveel mogelijk voorkomen of beperkt. Als afvalwater toch ontstaat, wordt het zo min mogelijk verontreinigd. Afvalwaterstromen worden daarom gescheiden gehouden, behalve als door het samenvoegen van de stromen de verwerking geen problemen ondervindt.
Binnen de bebouwde kom moet huishoudelijk afvalwater op de riolering worden geloosd. Ook bedrijfsafvalwater wordt op deze manier ingezameld, tenzij dit ten koste gaat van het doelmatig functioneren van de riolering of de rioolwaterzuivering. In dat geval moet de eigenaar zelf de behandeling van het afvalwater verzorgen.
Buiten de bebouwde kom geldt hetzelfde, tenzij de capaciteit van het openbare vuilwaterriool niet toereikend is of een decentrale zuiveringstechniek een beter resultaat geeft dan de centrale zuivering van het waterschap.
Hemelwater
Een combinatie van groen, water, slimme kavelinrichting en ontwerp van ontwerp van de toekomstige gebouwen kan ingezet worden om wateroverlast en calamiteiten in de toekomst te voorkomen. Het gebied moet zo ingericht worden dat zelfs bij een zeer extreme regenbui er geen schade optreedt. Het Rijk, waterschap en de gemeente stellen hier eisen aan.
Klimaatdoelen Wet milieubeheer
Om de klimaatdoelen te behalen, is in de Wet milieubeheer in artikel 10.29a ingegaan op de voorkeursvolgorde hoe met hemelwater om te gaan. In de weging van het waterbelang is dit op het projectgebied toegepast en geconcretiseerd. De voorkeursvolgorde is:
Waterschapsbeleid
In het waterhuishoudingsplan moet worden aangegeven of al het regenwater in het plangebied geborgen kan worden of dat een overloopvoorziening richting oppervlaktewater of hemelwaterstelsel zal worden aangebracht. Vanaf stap 4 van de voorkeursvolgorde moet onderbouwd worden waarom de stappen met meer voorkeur niet haalbaar zijn. Dit zijn namelijk vormen van het afwentelen van de wateropgave op de omgeving.
Rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingsplichtig in het kader van de Omgevingswet. Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, is het niet toegestaan om uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) zonder KOMO-keurmerk toe te passen voor dak, dakgoot en regenpijp als het hemelwater vanaf deze oppervlakken direct afvoert naar het oppervlaktewater.
Uitgangspunten in de Visie Water en Riolering
Grondwater
Bij nieuwbouw mag de bestaande geohydrologische situatie niet wijzigen. De grondwaterstanden mogen niet negatief worden beïnvloed (geen grondwaterstandverlaging).
Verhoging van de grondwaterstand is wel toegestaan voor zover dit aan de grond gegeven bestemming waar de grondwaterstand wordt verhoogd deze niet wordt belemmerd.
Het is de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar dat een hoge of een lage grondwaterstand geen problemen veroorzaakt op het perceel. Uitgangspunt hiervoor zijn de Representatieve Hoge en Lage Grondwaterstand (RHG/RLG).
Minimaal 90% van de jaarlijkse neerslag infiltreert in de bodem (zie paragraaf Hemelwater). Het doel is enerzijds het in stand houden van de huidige geohydrologische situatie, anderzijds het voorkomen van verdroging door klimaatverandering.
Onttrekking en lozing van grondwater
Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningplichtig en onder voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater. Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren.
Voor alle onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen moet een vergunning worden aangevraagd via het omgevingsloket. Als de grondwateronttrekking bij deze criteria onder de grenswaarden blijft, kan volstaan worden met een melding. Een (tijdelijke) lozing van grondwater op de openbare riolering is niet toegestaan, tenzij bij Algemene maatregel van bestuur (lozingsbesluiten) of bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in de Wet milieubeheer anders is bepaald.
Werkzaamheden in of aan watergangen, waterkeringen en beschermingszones
Voor het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers, bouwen in en langs water en uitvoeren van HDD boringen onder watergangen, waterkeringen, kunstwerken en peilscheidingen door, is een watervergunning van de beheerder(s) (HDSR/AGV/Rijkswaterstaat) noodzakelijk. Alle wateraspecten worden in de watervergunning geregeld.
Hittestress
Hittestress wordt vooral bepaald door de gevoelstemperatuur. Dit is, naast luchttemperatuur, gebaseerd op factoren zoals luchtvochtigheid, de aanwezigheid van wind en de straling van de zon en omliggende gebouwen. Om hittestress tegen te gaan kan worden ingezet op de volgende maatregelen:
Plansituatie
Huidige situatie
Grondwater
Op basis van het meetnet van het 1e watervoerend pakket blijkt dat representatieve hoge grondwaterstand van het 1e watervoerende pakket verloopt van circa +0,10m NAP in het zuidwesten tot circa +0,35m+NAP in het noordoosten van het plangebied.
In het gebiedsplan water is een inschatting gemaakt van de representatieve hoge grondwaterstand van het freatisch grondwater in dit deelgebied, deze is ingeschat op circa +0,40 m NAP.
Bodem en maaiveldhoogten
In onderstaand figuur is de verwachte grondsoort van de omgeving Eendrachtlaan rood omrand weergegeven. Het gebied is circa 1,5 meter tot 2,0 meter integraal opgehoogd (antropogene ophooglaag). Uit het model blijkt dat de bodemopbouw in de omgeving Eendrachtlaan hoofdzakelijk uit zandige grondsoorten met klei en veenlagen bestaat.
Uit analyse blijkt dat slecht op een beperkt aantal plekken binnen het plangebied de kleilaag doorsneden is door de aanleg van riolering. Dit betekent dat er sprake kan zijn van een freatische grondwaterstand die hoger is dan de grondwaterstanden van het eerste watervoerende pakket. Het freatisch grondwater is daarmee maatgevend.
Infiltratiekansen
De indicatieve freatische RHG in het projectgebied bedraagt circa NAP +0,4 m (circa 1,4 m-mv). Het maaiveld heeft een hoogte van circa NAP +1,8 m. De dikte van de ophooglaag is 1,5 tot 2 meter. In dit deelgebied is het kansrijk om het hemelwater in de freatische zone te laten infiltreren.
Oppervlaktewater
Het plangebied is aan de oostzijde begrensd door het Merwedekanaal. Dit is een KRW-waterlichaam. Aan de zuidzijde, parallel aan de A12, liggen enkele tertiaire watergangen.
Riolering
In een deel van het plangebied wordt het hemelwater al gescheiden ingezameld van het vuilwater, hier ligt een verbeterd gescheiden stelsel (VGS). Deze verpompt een deel van het hemelwater (first flush) naar het gemengd stelsel, het overige deel stroom uit op het Merwedekanaal ter hoogte van de Vliegend Hertlaan. In het overige deel van het plangebied ligt nog een gemengd stelsel. Er zijn twee gemengde overstorten aanwezig nabij het plangebied, één nabij de Winthontlaan en één met randvoorziening (bergbezinkbak) nabij de Beneluxlaan/Socratesbrug. Binnen het plangebied is voor de korte termijn (t/m 2040) geen rioolvervanging gepland.
Verhard oppervlak
Met behulp van een GIS-analyse is het verhard oppervlak van het plangebied in bestaande situatie bepaald. Hierbij is zowel het openbaar gebied als het particulier terrein beschouwd. Hieruit blijkt dat het verhard oppervlak in de bestaande situatie cirica 10,6 ha bedraagt. Slechts circa 1,26 ha is in de huidige situatie onverhard (zie onderstaande GIS analyse).
Wateroverlast
Met behulp van een fictieve bui van 80 mm neerslag in één uur (T=100) is gemodelleerd waar er water op straat voorkomt en waar we water tegen de gevels van bebouwing verwachten. In bijna het gehele plangebied berekenen we in beperkte mate water op straat, op enkel plaatsen ook water tegen de gevels van bebouwing.
Toekomstige situatie
Verhard oppervlak en groen
In de eindsituatie wordt het plangebied vergroend, en zal verhard oppervlak plaatsmaken voor groen. Voor zowel het openbaar gebied als voor particulier terrein geldt dat er sprake van een grote afname van verharding ten gunste van groen zal zijn. Op basis van de eerste ontwerpschets is ingeschat dat dit in de toekomstige situatie leidt tot een verhard oppervlak van circa 7,5 ha en circa 4,3 ha groen. Onderstaande tabel bevat de voorlopige berekende
oppervlakken op basis van de eerste ontwerpschets.
Waterberging
Waterbergingsopgave
Op basis van het ingeschatte verhard oppervlak van de eindsituatie is de waterbergingsopgave berekend. Deze volgt uit de ambitie vanuit de visie Water en Riolering om minimaal 90% van het water dat jaarrond valt te infiltreren voor de niet te ontwikkelen verharde oppervlakken. Dit betekent gemiddeld genomen dat een infiltratievoorziening met een waterbergend vermogen van 15 mm benodigd is. Bij een hogere infiltratiecapaciteit kan hiervan afgeweken worden.
Vanuit het oogpunt van klimaatrobuustheid is 45 mm berging bij herontwikkeling het uitgangspunt (Beleidsregels uitvoering programma Merwede, gemeente Utrecht) mits hier redelijkerwijs op een doelmatige wijze invulling aan gegeven kan worden. Dit draagt ook bij aan de doelstelling om wateroverlast bij extreme neerslag (80 mm in één uur) te voorkomen.
In het oostelijk deel van het plangebied is in verhouding meer groen aanwezig in de nieuwe situatie, hier zien we voldoende mogelijkheden om 45 mm waterberging in te passen.
In de overige delen van het plangebied blijft de openbare ruimte met de ondergrondse waterinfrastructuur waarschijnlijk grotendeels gehandhaafd. Daar waar mogelijk en doelmatig wordt 45 mm waterberging in het groen gerealiseerd. In de onderstaande tabel is onderscheid gemaakt (op basis van het schetsontwerp) tussen de gebieden die niet heringericht gaan worden en waar dus 15 mm het uitgangspunt is en waar wel heringericht gaat worden en dus 45 mm berging het uitgangspunt is.
Invulling waterberging
Op basis van de analyse van de bodem en het grondwater blijkt dat het plangebied kansrijk is voor infiltratie. Deze infiltratievoorzieningen dienen conform de richtlijnen van de gemeente Utrecht wel boven de representatieve hoge grondwaterstand liggen.
Voor de wijze van invulling van de watergingsopgave doorlopen we de voorkeursvolgorde:
Voorbeeld invulling:
Om aan te tonen dat de uitgangspunten voor waterberging passen in de planontwikkeling is, zijn debergingseisen conform de uitgangspunten uitgewerkt in onderstaande berekening. De volumes zijn vertaald in vierkante meters en vergeleken met de aanwezige ruimte in het groen.
Uitgaande van de benodigde berekende berging van 2692 m3 is dit volume verdeeld over:
bouwvelden
Het overige volume wordt gecompenseerd buiten de bouwvelden:
Bovenstaande beschreven verdeling is in de onderstaande figuur verbeeld.
Bovenstaande berekening en verbeelding laten zien dat de uitgangspunten voor waterberging in te passen is binnen het plangebied.
Riolering
Voor het plangebied is op korte termijn geen vervanging van riolering gepland. Uitgangspunt is dat er geen nieuwe riolering (hoofdriool) wordt aangelegd in het openbare gebied.
Wateroverlast
Vanuit het beleid uit de visie water en riolering spannen we ons in om te voorkomen dat hemelwater vanuit het openbare gebied rechtstreeks gebouwen in kan lopen. Gezien het feit dat we in de huidige situatie water op straat berekenen, betekent dit dat we ons inspannen voor ruimte voor waterberging in voorzieningen en water op straat.
Door grootschalig infiltreren kan de (hoge) grondwaterstand stijgen. Dit effect is onderzocht in het Gebiedsplan Water. Door het grootschalig infiltreren stijgt de freatische RHG in de Eendrachtlaan met circa 0,14 m naar circa +0,54 m NAP (1,26 m-mv). Dit betekent dat de grondwaterstand in de winter laag genoeg is om te infiltreren in de ophooglaag. De Eendrachtlaan is zowel in de huidige als toekomstige situatie kansrijk voor freatische infiltratie.
In het worstcasescenario wordt in de Winthontlaan niet voldaan aan de ontwateringseis van 0,7 m-mv. Deze straat is dan niet kansrijk om freatische te infiltreren in de winter. Hier zijn mogelijk aanvullende maatregelen nodig om te voorkomen dat de grondwaterstand tijdelijk te hoog wordt.
Waterkwaliteit
Gezien het verhard oppervlak afneemt en er meer water in het gebied wordt vastgehouden en geïnfiltreerd heeft dit een positief effect op de frequentie van de riooloverstorten. Dit draagt bij aan de verbetering van de waterkwaliteit van het Merwedekanaal.
Hittestress
In de Omgevingsvisie MWKZ deel 2 (maart 2021) is het volgende kader opgenomen:
Op een hete zomerse dag is de gemiddelde gevoelstemperatuur in de buitenruimte maximaal 5 graden warmer dan de referentiesituatie van de stresstest in 2018. Dit kan met maatregelen als schaduw creëren met grote bomen, laag groen en seizoensgebonden groen. Ook is verkoeling mogelijk met het niet toepassen van donkerkleurige verharding en realiseren van groene daken en groene gevels.
We willen dat de temperatuur in de stad niet meer dan 5 graden warmer aanvoelt dan buiten de stad.
Deze kaart geeft de gevoelstemperatuur weer op een hete dag met een luchttemperatuur van 32 graden. De temperatuur voelt in de stad meer dan 7 graden warmer dan aan de rand van de stad. Dit is ook zo in het plangebied. Dat komt doordat er niet veel bomen zijn en er weinig schaduw is. Ook is er veel verharding, zoals straten en stoepen. Die houden warmte vast. Ook in de nacht gaat de temperatuur niet goed omlaag.
Initiatiefnemers geven in hun bouwplan de ambities aan op het gebied van klimaat-hittestress volgens de Visie Klimaatadaptatie en het Convenant Toekomstbestendig Bouwen. Uitgangspunten hierbij zijn het percentage dakbenutting (principe geen dak onbenut), de substraatdikte van de dakbenutting met groen, het percentage groen in het horizontale vlak (groen tenzij), de afstand tot een koele plek en de hoeveelheid schaduw op belangrijke loop en fietsroutes, ontwerpen met meenemen van bezonning en windhinder. Er moet ook voldaan worden aan de wettelijke eis TO-juli (TemperatuurOverschrijding juli), met koele gevels, een goede ventilatie in de gebouwen en beperken van directe zoninval in de zomer.
Conclusie
De ambitie voor waterberging (15 mm voor bestaande verharding en 45mm voor te ontwikkelen verharding) is in te passen binnen het plangebied. Het verhard oppervlak neemt af wat leidt tot een verbetering van de waterkwaliteit van het Merwedekanaal. Op basis van de analyse van de bodem en het grondwater blijkt dat het plangebied kansrijk is voor infiltratie. In de Winthontlaan zijn mogelijk aanvullende maatregelen nodig om te voorkomen dat de grondwaterstand tijdelijk te hoog wordt.
Het gemeentelijke uitgangspunt is een klimaatbestendige wijk. Bij de nieuwbouw van woningen is het noodzakelijk om voldoende maatregelen te treffen om hittestress en droogte te voorkomen. Dit kan door het toepassen van groen op maaiveld, op daken en aan gevels, en door het beperken van directe zoninval in de zomer. Verder zijn ontwerpmaatregelen van de gebouwen nodig om een goede bezonning en beperking van windhinder te realiseren in de openbare ruimte.
Kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaard moeten blijven. Alleen als dat niet kan, is behoud door middel van opgraven en bewaren in depot een optie. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium moet plaatsvinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek moeten worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
Het omgevingsplan van de gemeente Utrecht
In het omgevingsplan zijn regels voor de bescherming van archeologie opgenomen in het hoofdstuk grondwerk. Met grondwerk worden de activiteiten die de bodem verstoren bedoeld. Op basis van onderzoek heeft de gemeente vastgesteld hoe groot de kans is dat op een locatie archeologische resten gevonden kunnen worden. Op basis van de trefkans is aan locaties een verwachtingswaarde toegekend. Een locatie met een grote trefkans heeft verwachtingswaarde WA1, een locatie met de laagste trefkans heeft verwachtingswaarde WA6. Op een locaties waar de trefkans zeer klein is of waar bekend is dat er geen archeologisch resten zijn, is geen verwachtingswaarde opgenomen en gelden dus ook geen regels. De locaties met de diverse archeologische verwachtingswaarde zijn zo in het omgevingsplan opgenomen, dat bij een klik op de kaart zichtbaar is of er een waarde geldt, welke waarde dat dan is en welke regel van toepassing is.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
Op de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht is aangegeven op welke plekken de kans bestaat dat er archeologische resten in de grond zitten en of die kans groot of klein is. De kaart ligt ten grondslag aan de regels van het omgevingsplan.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.
Gebieden van zeer hoge archeologische waarde (WA2) zijn gebieden waarvan bekend is dat er belangwekkende archeologische waarden zijn, maar die (nog) niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.
Gebieden van hoge archeologische waarde (WA3) zijn gebieden waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar waarvan de begrenzing nog niet vastgesteld is. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 30 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van hoge archeologische verwachting (WA4) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan groot is vanwege historisch-topografische bronnen en landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van middelhoge archeologische verwachting (WA5) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan middelgroot is. Dit is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van lage archeologische verwachting (WA6) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan klein is. Dit is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 5000 m2 en dieper dan 50 cm.
Plansituatie
Binnen het plangebied zijn geen archeologische rijksmonumenten aanwezig. Volgens de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht gelden voor het plangebied drie beschermingsregimes: WA3, WA5 en WA6. Per initiatief wordt getoetst aan de vrijstellingsgrenzen (oppervlakte en diepte) en wordt bepaald of deze vergunningsplichtig is.
Uitsnede archeologische waardenkaart
Conclusie
In het Omgevingsplan Utrecht zijn de gebieden met de diverse archeologische verwachtingswaarde opgenomen. Bij een klik op de kaart is zichtbaar of er een waarde geldt, welke waarde dat dan is en welke regel van toepassing is. In afdeling 7.3 zijn de regels (oppervlakte en diepte) opgenomen. Hiermee wordt voldoende bescherming geboden aan eventuele archeologische waarden.
Kader
Bepaalde leidingen moeten vanuit regelgeving of rijksbeleid in het omgevingsplan worden opgenomen. Dit is het geval bij bovengrondse hoogspanningslijnen en buisleidingen. Bij andere leidingen bepaalt het bevoegd gezag of dit wenselijk is. Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming/regeling in het omgevingsplan. Deze leidingen (riool(pers)leidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) vervullen uitsluitend een functie voor de aanwezige functies in het gebied (kavelaansluitingen) en kunnen ook zonder planologische regeling worden aangelegd. Deze leidingen zijn aangelegd langs en/of in combinatie met aanwezige infrastructuur.
Voor het werkingsgebied is een KLIC melding gedaan. Hiermee is er een compleet beeld van relevante kabels en leidingen. Met de verschillende beheerders, waaronder Stedin, wordt ingeval van noodzakelijke werkzaamheden tijdig contact gelegd en worden de benodigde werkzaamheden afgestemd.
Plansituatie
Er zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied.
Naast geluid, lucht, veiligheid en groen wordt de kwaliteit van de leef- en woonomgeving nog door een aantal andere ruimtelijke aspecten bepaald zoals wind en zon. Wanneer lager wordt gebouwd dan 30 meter, moet een afweging plaats vinden of er een windhinderonderzoek nodig is. Dit is het geval bij beschut gelegen gebouwen met een hoogte van 15 tot 30 meter of bij onbeschut gelegen gebouwen tot 30 meter. Bij gebouwen boven de 30 meter is een windhinderonderzoek nodig. Uit het onderzoek moet blijken of er windhinder of windgevaar ontstaat en welke maatregelen hiertegen genomen kunnen worden.
Bij een bezonningsstudie wordt de bestaande (maximaal toegestane planologische situatie) vergeleken met de nieuwe situatie (maximaal toegestane planologische situatie). Er wordt dan nagegaan of de bebouwing effect heeft op de bezonning van de bestaande bouw en of er bij de nieuwbouw sprake is van voldoende zon om te kunnen spreken van een aanvaardbare fysieke leefomgeving. Hiervoor zijn de volgende dagen van de vier seizoenen van belang:
De volgende tijden moeten in ieder geval in de bezonningsstudie terugkomen: 9.00 uur, 12.00 uur, 15.00 uur, 18.00 uur (behalve op 21 december) en 20.00 uur (alleen voor 21 juni).
Hoogbouw, windklimaat en bezonning
Wind en zon zijn elementen die bij hoogbouw van belang zijn. Woningen en openbare ruimten als pleinen en terrassen moeten voldoende licht- en zoninval krijgen willen ze een prettige verblijfskwaliteit hebben. Rond hoogbouw moet vooral voor langzaam verkeer worden voorkomen dat de wind er hinder of gevaar veroorzaakt. Met de bezonningsstudie en windklimaatstudie is nagegaan of de bebouwing effect heeft op de bezonning van de bestaande bouw in de omgeving en of er bij de nieuwbouw sprake is van voldoende zon om te kunnen spreken van een aanvaardbare fysieke leefomgeving.
Op basis van de Omgevingsvisie deel 2 Merwedekanaalzone en de Nota van Uitgangspunten deelgebied 6 geldt onder andere als uitgangspunt dat gebouwen en openbare verblijfsruimten tenminste 2 uur zon per dag ontvangen. Hiervoor wordt de lichte TNO norm gehanteerd. Voor windhinder geldt tenminste dat windgevaar dient te worden voorkomen.
Plangebied
Voor het werkingsgebied is een windklimaatonderzoek uitgevoerd (Windklimaatonderzoek Merwedekanaalzone deelgebied 6, fase 1, Peutz 2025, zie Bijlage 14 Windklimaat onderzoek). Met behulp van Computational Fluid Dynamics (CFD) is een onderzoek verricht naar de te verwachten windklimaatsituatie rondom de voorbeeldverkaveling van Merwedekanaalzone, deelgebied 6, fase 1 te Utrecht. Het doel van het onderzoek was het vaststellen en beoordelen van het te verwachten windklimaat in de directe omgeving van de geplande bebouwing.
Voor de opzet van het onderzoek en de beoordeling van het windklimaat is uitgegaan van de Nederlandse norm NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving.
Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
In de onderzochte situatie met de voorbeeldverkaveling is in het plangebied overwegend sprake van een goed windklimaat voor de activiteit doorlopen. Dit komt overeen met kwaliteitsklassen A t/m C. Op een aantal locaties is lokaal een matig windklimaat, kwaliteitsklasse D, vastgesteld. Op de kruising van de Winthontlaan en de Eendrachtlaan, bij de 70 meter hoge toren, is een beperkt risico op windgevaar vastgesteld.
Op de Vliegend Hertlaan is een matig windklimaat, windklasse D, vastgesteld. Deze hogere hinderkansen zijn het gevolg van de bestaande bebouwing met een hoogte van 85 meter. Bij de noordhoek van de 44 meter hoge toren aan de Eendrachtlaan is lokaal windklasse D is vastgesteld.
Op de Winthontlaan is een matig windklimaat vastgesteld. Ook is hier lokaal sprake van beperkt risico op windgevaar. Dit wordt deels veroorzaakt door de bestaande 85 meter hoge toren ten zuiden van het plangebied, en deels veroorzaakt door de 70 meter hoge geplande toren. De omstromende wind geeft hier met name bij de gebouwhoeken hogere hinder- en gevaarkansen. Geadviseerd wordt hier rekening mee te houden in de verder stedenbouwkundige uitwerking. Het windklimaat kan op deze locaties verbeteren door de hoogbouw meer te koppelen aan laagbouw, zeker aan de zuidzijde van de bebouwing.
Ook ten noorden van de 70 meter hoge toren, in de doorgang tussen de 56 meter hoge toren en de 69 meter hoge toren, is windklasse D vastgesteld. Ook hier wordt geadviseerd hier rekening mee te houden in de verder stedenbouwkundige uitwerking. Het windklimaat kan op deze locatie verbeteren door de laagbouw tussen de twee bouwdelen aan elkaar te koppelen, waardoor de wind niet meer vrij tussen de bouwdelen kan stromen. Voor windgevoelige functies, zoals gebouwentrees en verblijfsgebieden, wordt geadviseerd te streven naar een beoordeling goed voor de activiteit slenteren. Dit komt overeen met de windklassen A en B, en wordt in de rapportage weergegeven met de kleuren blauw en groen.
Bij de meeste gevels in het plangebied sprake van een goed windklimaat voor de activiteit slenteren. Geadviseerd wordt windgevoelige functies te plaatsen op een locatie met een gunstig windklimaat. Mocht er toch een windgevoelige functie gepland worden op een locatie met een minder gunstig windklimaat, kan het windklimaat lokaal verbeteren door windafschermende maatregelen te treffen. Bijvoorbeeld door entrees in een nis te plaatsen, of door schermen of hagen dwars op de gevel te plaatsen.
Conclusie
Er is overwegend sprake van een goed windklimaat. Er is een aantal aandachtspunten vastgesteld. Deze verdienen aandacht bij de verdere uitwerking van concrete plannen. Bij concrete aanvragen omgevingsvergunning moet een windklimaat onderzoek worden overlegd waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de in de beoordelingsregels opgenomen criteria. Plaatselijk kan windhinder bijvoorbeeld worden beperkt door entrees in een nis te plaatsen of door het plaatsen van een windscherm en luifels of het strategisch aanplanten van bomen op plekken waar windhinder naar verwachting een probleem is. Voor bezonning van onder andere gevels en openbare ruimte is een beoordelingskader opgenomen in de regels van het TAM omgevingsplan.
Kader
In paragraaf 2.3.2.2.7 is het gemeentelijke beleid voor een gezond stedelijk leven uiteengezet. In Utrecht streven wij naar gezond stedelijk leven voor iedereen (Ruimtelijke Strategie Utrecht). Vanuit gezondheidsperspectief is de hoofdambitie om gezondheidsverschillen binnen Utrecht te verkleinen (Nota Samen gezondheidsverschillen verkleinen 2024 - 2027).
Een gezonde leefomgeving van Utrechters is zo ingericht dat Utrechters beschermd zijn tegen negatieve milieufactoren, de fysieke leefomgeving gezonde leefgewoonten ondersteunt en de fysieke leefomgeving sociale kracht versterkt. Hieronder wordt aangegeven op welke manier hier invulling aan is gegeven.
Plansituatie
Leefomgeving ondersteunt gezonde leefgewoontes
Het plangebied wordt in de eindfase autoluw. Dit biedt veel ruimte voor groen, bewegen en ontmoeten. Er komen door het plangebied heen groene ommetjes om een wandeling te maken en die worden ook onderdeel van een groter wandel- en fietsnetwerk. De doorfietsroute naar Nieuwegein ligt langs het Merwedekanaal en maakt het voor toekomstige bewoners en bezoekers erg makkelijk om snel met de fiets richting Nieuwegein te gaan of richting het centrum van de stad. Hierdoor wordt gezonde mobiliteit gestimuleerd. Ook ontmoeting wordt gefaciliteerd zowel in de openbare ruimte als in de bouwblokken met gemeenschappelijke ruimtes en maatschappelijke voorzieningen. Voor sport en spelen worden formele speelplekken ingericht conform het speelbeleid en de speelnorm.
De druk op de gezondheid zo laag mogelijk is
Het plangebied ligt ingeklemd tussen drukke binnenstedelijke wegen (Beneluxlaan & Europalaan), de snelweg; de A12 (loopt aan de zuidkant langs het plangebied) en het Merwedekanaal. Hierdoor zijn de omgevingsfactoren voor de gezondheid matig. De luchtkwaliteit is slecht en de geluidsbelasting is hoog langs deze drukke wegen. Hierdoor wil je zoveel mogelijk afstand tussen deze wegen en de woningen. Andere functies zijn in deze zone meer gewenst en passend langs de drukke wegen zoals nu in het gebied al aanwezig zijn, denk aan verschillende kantoren en Holland Casino. In de planvorming is het belangrijk deze indeling zoveel mogelijk aan te houden, deze functies kunnen dan een buffer vormen en zo de negatieve effecten van de omgevingsfactoren van deze wegen voor het achtergelegen gebied beperken. Voor woningen is het belangrijk dat elke woning een geluidsluwe zijde heeft en dat woningen, zeker op de hoger belaste plandelen, dus een dubbelzijdige oriëntatie hebben zodat er altijd een rustige zijde is waar mensen prettig een raam kunnen open zetten.
Mensen voelen zich prettig
Langs het Merwedekanaal wordt de openbare ruimte als park ingericht, dit is een plek om tot rust te komen en op warme dagen de verkoeling van het Merwedekanaal op te zoeken. Het toevoegen van woningen in het gebied zorgt voor meer levendigheid in het gebied en voor sociale veiligheid. Naast dat er woningen worden toegevoegd komen er ook voorzieningen in het gebied, die passend zijn bij een woonbuurt. Deze voorzieningen dragen ook bij aan de levendigheid.
Conclusie
De conclusie is dat concrete maatregelen worden getroffen waarmee invulling wordt gegeven aan de missie van de gezonde stad. De ontwikkeling is in overeenstemming met het volksgezondheidsbeleid.
Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. We willen dat alle inwoners en bezoekers, met en zonder beperking, alle (openbare) gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken. Daarbij is niet alleen de toegankelijkheid belangrijk maar ook de uitgankelijkheid.
Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. Het uitgangspunt van het VN-verdrag handicap is 'niets over ons zonder ons'. Samenwerking met de belangenorganisaties voor inwoners met een beperking in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkeling is daarmee noodzakelijk. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen. Daarnaast moeten gebouwen en woningen voldoen aan het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Plansituatie
Gebouwen
Iedereen, met of zonder beperking, kan vanaf de openbare weg de gebouwen binnen komen, in de gebouwen doen waarvoor ze zijn bestemd en gebruik maken van de buitenruimte zoals een balkon of tuin. Zo kan in een hotel iedereen de kamers bereiken, bij het bed komen, in de badkamer, bij de wc, en kan iedereen in de foyer, ontbijtzaal of het restaurant eten en drinken. In een kantoor kan iedereen bij de receptie, in de vergaderkamers, in de werkruimtes, in de wc en de kantine. Kortom, de gebouwen zijn toegankelijk voor mensen met een beperking. Voor het bouwen of grootschalig verbouwen van gemeentelijke openbare gebouwen geldt de Utrecht Standaard Toegankelijk.
Bij gebouwen die niet van de gemeente zijn, zoals in dit geval, willen wij graag dat Utrecht Standaard Toegankelijk wordt gebruikt. De Utrecht Standaard Toegankelijk beschrijft een ontwerpmethode waarbij het uitgangspunt is dat letterlijk alles toegankelijk is voor iedereen, behalve wanneer er goede redenen zijn om hier bij bepaalde onderdelen van het gebouw van af te wijken. Hiermee zorgen we ervoor dat in de gebouwen in Utrecht iedereen kan doen wat hij of zij volgens de functie komt doen (in een bioscoop kom je een film kijken en een kopje koffie drinken, een kaartje kopen en ga je naar de wc, etc.).
Woningen
Utrecht wil graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen. Wij willen dat iedereen, ook als hij of zij gebruik maakt van een rolstoel, alle nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. Volgens het Besluit bouwwerken leefomgeving moet iedereen vanaf de openbare weg alle ingangen van de woning kunnen betreden. In Utrecht willen we dat iedereen in de woonkamer en bij het toilet kan komen en gebruik kan maken van de buitenruimte zoals een balkon of tuin. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er geen trappetjes of opstapjes zijn, binnen of buiten de woning. Dit is een woning die bezoekbaar is. We willen dat mensen in een rolstoel in alle nieuwe of verbouwde nultredenwoningen (woningen waarbij de entree, woonkamer/eetkamer, keuken, badkamer, toilet en ten minste één slaapkamer zonder trap bereikbaar zijn) kunnen wonen. Of het is gemakkelijk om daarvoor te zorgen. De ambitie van Utrecht gaat hiermee verder dan het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Het is mogelijk dat bestaande bouwwerken bijvoorbeeld van oudsher niet aan de toegankelijkheidsambities voldoen. Bestaande bouwwerken mogen door het verbouwen daarvan in ieder geval niet minder toegankelijk worden. Woningen die in privébezit zijn en door de eigenaar bewoond worden zijn hiervan uitgezonderd.
Openbare ruimte
De openbare ruimte moet zo zijn ingericht dat iedereen, met of zonder beperking zich goed kan verplaatsen. In de Kadernota Kwaliteit Openbare Ruimte staan de uitgangspunten. Het Handboek Openbare Ruimte kan helpen bij de uitwerking.
Conclusie
Bij de uitwerking van bouwinitiatieven geldt bereikbaarheid als voorwaarde. Ook is in de regels opgenomen dat rekening moet worden gehouden met het Handboek Openbare Ruimte bij de inrichting.
Kader
Utrecht wil in 2050 een circulaire stad zijn. De Visie Utrecht Circulair 2050 (vastgesteld 2024) maakt onderdeel uit van de Omgevingsvisie en is een eerste stap op weg naar 2050. De visie heeft een focus op 4 prioriteiten, 11 ambities en 3 kansrijke en urgente sectoren (bouw, voedsel en zorg). De ambities, zoals in de visie opgenomen voor 2050, worden vertaald in meetbare circulaire beleidsdoelen.
De circulaire economie gaat niet alleen om het nuttig gebruik van grondstoffen, componenten en producten die hun levenseinde hebben bereikt. Een belangrijk onderdeel is ook de manier waarop deze producten worden ontworpen, vervaardigd en toegepast met het oog op makkelijk (her)gebruik aan het einde van hun leven. Dit gebeurt met aandacht voor zowel het grondstoffengebruik als de benodigde energie en de milieu impact. We richten ons binnen de prioriteit circulaire gebiedsontwikkeling en voor circulair bouwen op drie ambities richting 2050:
De eerste ambitie richt zich op stimulering van circulaire bouw van woningen en utiliteitsgebouwen. De belangrijkste instrumenten die we daarvoor kunnen toepassen, zijn gronduitgifte en prestatieafspraken, waaronder met de corporaties. Andere manieren, waarop we invloed kunnen uitoefenen, zijn de ruimtelijke ordening en het beleid rond vergunningverlening. Door in het omgevingsplan strenger te reguleren op slopen, kunnen wij voorkomen dat bouwwerken onnodig worden gesloopt. Ook kunnen we door toetsbare kaders op te stellen voor circulaire bedrijven de vergunningstoets van dergelijke projecten laagdrempeliger maken. Op deze manier krijgt de circulaire bouw een duidelijke procedure voor vergunningsaanvragen.
Om de openbare ruimte circulair in te richten, zetten we in op hergebruik van vrijkomende materialen, toekomstige herbruikbaarheid van materialen, lage milieukosten en minder energieverbruik. Hierbij maken we keuzes die bijdragen aan een gezonde leefomgeving, waarin bewegen en ontmoeten worden gestimuleerd. Circulaire eisen en criteria zijn steeds vaker onderdeel van de uitvragen naar de markt, als onderdeel van de aanpak Duurzame Grond-, Weg-, en Waterbouw (GWW). Met betrekking tot circulair beheer en onderhoud van de openbare ruimte, liggen kansen in de vervangingsopgave, waaronder in de naoorlogse wijken, en het uitvoeren van (groot) onderhoud.
We werken daarom in samenhang met de verduurzaming via energiemaatregelen en de meest effectieve en efficiënte methode om CO2-uitstoot over de gehele levensduur van het gebouw te minimaliseren. Zo werken we integraal aan het klimaat. Doordat gemeenten gebonden zijn aan aanbestedingsregels, zijn mogelijkheden om te pionieren op dit moment beperkt. We zoeken daarom naar creatieve oplossingen om de meest innovatieve en circulaire oplossingen te kunnen realiseren. Ook kunnen we trends initiëren en stimuleren zolang er al meerdere commerciële partijen zijn die dit kunnen leveren, bijvoorbeeld de toepassing van hout.
Uitvoeringsprogramma Maatschappelijk Verantwoord Opdrachtgeven en Inkopen (MVOI)
In maart 2024 heeft het College het uitvoeringsprogramma MVOI vastgesteld. Dit betekent dat al eerder dan bij de aanbesteding van projecten kansen voor MVOI in beeld worden gebracht. De vijf beleidsthema's klimaat, circulaire economie, gezonde leefomgeving, sociale & gezonde stad en ketenverantwoordelijkheid zijn verder uitgewerkt op basis van beleid en ambities van de gemeente. Bij het opdrachtgeven, in het inkoopproces en bij contractmanagement worden de thema's met impact meegenomen. Hiernaast wordt ingezet op monitoring, communicatie en kennisontwikkeling.
Proces
We schrijven niet exact voor hoe een circulair ontwerp gemaakt moet worden, of hoe circulair gebouwd moet worden. We hebben wel een hoge circulaire ambitie en belonen inzet daarop.
De markt wordt uitgedaagd en krijgt de ruimte om zelf te komen met creatieve, innovatie circulaire voorstellen met zo hoog mogelijke ambities. Het doel is om het vroegtijdig bespreken van de duurzaamheidsambities en het in beeld brengen van kansen, (duurzaamheidsvisie) de aanpak van duurzame bouw vast te leggen (duurzaamheidsplan) en het vastleggen hoe tijdens ontwerp en bouw wordt getoetst. Voor het thema circulariteit wordt ingezet op richtlijnen van het Convenant Toekomstbestendig Bouwen, waaraan Gemeente Utrecht zich committeert en waarbij we streven naar niveau goud en de ondergrens ligt bij niveau brons. Voor circulaire bouw zetten we ook in op Het Nieuwe Normaal.
Plansituatie
In de Omgevingsvisie MWKZ deel 2 (maart 2021) zijn kaders aangegeven voor nieuwbouw in een energieneutrale wijk, voor het thema circulair bouwen:
Een andere eis is dat er geen uitloging plaats vindt door uitloging van bouwmetalen koper, zink of lood.
Initiatiefnemers geven in hun bouwplan een visie op het thema circulair (ver)bouwen en slopen. Uitgangspunten hierbij zijn de ambitie op MGP (MilieuPrestatie Gebouwen), het percentage biobased materiaal, de hoeveelheid materiaalgebonden CO2 uitstoot, de losmaakbaarheidsindex, het betrekken van Building Balance, het houtkeurmerk en het adaptief vermogen van kantoren.
Conclusie
Er wordt ingezet op een hogere ambitie dan wettelijke eisen voor het thema circulariteit, rekening houdend met de (landelijke) ontwikkelingen in de markt. Het gemeentelijke uitgangspunt is voor de helft circulair in 2030 en volledig circulair in 2050.
Kader
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Klimaatneutraliteit houdt onder andere in dat er op jaarbasis net zoveel energie in het gebied wordt opgewekt als gebruikt. Dit geldt voor:
Het is daarbij de ambitie de energievraag zo laag mogelijk te houden en de benodigde energie op te wekken met duurzame energiebronnen. Alle nieuwbouw wordt zonder aardgasaansluiting gebouwd. Utrecht wil alle nieuwbouw automatisch geschikt maken voor lage temperatuur systemen en zet bij grote projecten in op seizoensopslag in de bodem. Door de uitdagingen op het Utrechtse elektriciteitsnet sturen wij ook op netbewuste gebouwen die zo laag mogelijke piekvraag hebben.
In onderstaande tabel staan bondig de belangrijkste energiedoelstellingen van de gemeente Utrecht die relevant zijn voor Merwedekanaalzone.
Utrechts Energie Protocol (UEP)
Utrecht wil dat gebouwen en gebieden die nu in ontwikkeling zijn, zoveel mogelijk bijdragen aan een klimaatneutrale stad. Daarom biedt de Gemeente Utrecht het Utrechts Energie Protocol (UEP) aan als handreiking aan projectontwikkelaars en andere organisaties die starten met een nieuwbouwproject in Utrecht. Het Utrechts Energie Protocol is een stappenplan voor duurzame invulling van de energievoorziening. De volgorde in dit stappenplan is om eerst te kijken naar de mogelijkheden tot energiebesparing en verduurzaming op gebouw- of perceelniveau. Vervolgens naar de duurzame mogelijkheden binnen het plangebied of in de directe omgeving en ten slotte (verder) buiten het plangebied voor mogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie.
Dit betekent dat wij voor nieuwbouw inzetten op hoogwaardige isolatie, optimaal gebruik van het dak (en gevels) voor duurzame energie-opwek, hergebruik van reststromen en het maximaal gebruik van warmte en koude in de directe omgeving.
Sinds 1 januari 2021 zijn de BENG-eisen (Bijna Energie Neutraal Gebouw) en TOjuli wettelijk verplicht voor alle nieuwbouw die per die datum wordt ontwikkeld en gebouwd. De BENG indicatoren zijn de nieuwe toetsingscriteria om nieuwbouw gebouwen te beoordelen. De indicatoren zijn opgesplitst in drie onderdelen: deze kennen we als de BENG 1, 2 en 3.
Voor het thema energie wordt ingezet op richtlijnen van het Convenant Toekomstbestendig Bouwen, waaraan Gemeente Utrecht zich committeert en waarbij we streven naar niveau goud en de ondergrens ligt bij niveau brons. Dit betekent voor nieuwbouw dat we alleen gebouwen willen die energieneutraal of beter zijn. Dit betekent een minimale energievraag gecombineerd met een maximale energieopwekking. Dit is te vertalen in een BENG 2 norm van minimaal 0 en een BENG 3 norm van ?100%. Dat wil zeggen dat voor gebouwgebonden energieverbruik geen fossiele energie wordt toegepast.
Netcongestie in Utrecht
Op 12 oktober 2021 kondigde TenneT netcongestie af voor het terugleveren (het invoeden van) duurzaam opgewekte elektriciteit op het netwerk in de provincies Utrecht, Flevoland en Gelderland. Op 17 november 2022 kwam TenneT naar buiten met een nieuwe vooraankondiging van congestie voor dit gebied; het elektriciteitsnet heeft zijn maximale capaciteit bereikt ook voor het afnemen van elektriciteit. Dit betekent dat het stroomnetwerk hier op piekmomenten vol is in twee richtingen. Naast de knelpunten op het hoogspanningsnet zijn er ook knelpunten op het net van Stedin. Dit betekent concreet dat nieuwe grootverbruikers met een aansluitcapaciteit vanaf 3x80 Ampère niet in hun elektriciteitsbehoefte kunnen worden voorzien totdat het elektriciteitsnet is uitgebreid. Bovendien geven de netbeheerders aan dat in Provincie Utrecht de groei van kleinverbruik vanaf 2026 de daarvoor gereserveerde ruimte op het net kan overschrijden en dit noopt tot (extra) maatregelen. Voor het eerst kunnen daardoor ook kleinverbruikers, zoals huishoudens en het MKB, door netcongestie worden geraakt.
Transitievisie Warmte (2021)
Om te kunnen voldoen aan de verplichting uit het Klimaatakkoord dat door de VNG is ondertekend, heeft de gemeente Utrecht in 2021 een tweedelige Transitievisie Warmte (TVW) vastgesteld. Deel 1 van de TVW bevat de strategie en visie over hoe de bestaande huizen en gebouwen in Utrecht geleidelijk, buurt-voor-buurt, over kunnen gaan naar nieuwe vormen van verwarmen en koken. Hierin is ook vastgelegd dat de schaarse capaciteit van het hoge temperatuur stadswarmtenet niet voor nieuwbouw ingezet mag worden. Het uitgangspunt is om de schaarse hoge temperatuur warmtebronnen, zoals biomassaverbranding en diepe geothermie, alleen in te zetten voor bestaande bouw en niet voor nieuwbouw. Bestaande bouw is vaak moeilijker te isoleren. Nieuwbouw is goed te isoleren en is daardoor uitermate geschikt voor verwarming op lage temperatuur (LT).
Deel II van de Transitievisie Warmte geeft aan wanneer en in welke buurten we aan de slag gaan met de voorbereidingen om aardgasvrij te worden.
Programma zon op dak en netinpassingen 2022-2026
Doelstelling is om in 2030 168 GWh op te wekken met zonnepanelen op grote daken en 120 GWh op te wekken met zonnepanelen op kleine daken. Bij zon op grote daken speelt een grote structurele belemmering: de beperkte netcapaciteit en de huidige netbeperking voor teruglevering als gevolg hiervan. Eigenaren van grote daken die zonnepanelen willen plaatsen kunnen niet meer uitgaan van netlevering (opwekken zonder terug te leveren is nog wel mogelijk). Het behalen van de doelstelling voor grote daken is grotendeels afhankelijk van de genoemde netverzwaringen door TenneT. Andere belangrijke oplossingen voor netcongestie zijn het toepassen van congestiemanagement door de netbeheerders en het toepassen van lokale alternatieve oplossingen.
Uitvoeringsprogramma elektriciteitsinfrastructuur en netcongestie 2023-2026
Voor de groei en verduurzaming van de stad is stroom nodig. Met het Uitvoeringsprogramma elektriciteitsinfrastructuur en netcongestie draagt de Gemeente Utrecht structureel bij aan het oplossen van knelpunten op het elektriciteitsnet, en aan spitsmijding door de gebruikers van dat net.
Er zijn een paar 'knoppen om aan te draaien' die bijdragen om de knelpunten op het elektriciteitsnet op te lossen:
A. Versnellen van netuitbreidingen om de schaarste aan transportcapaciteit structureel te verhelpen en betere benutting van de bestaande netcapaciteit;
B. Het verlagen van de piekvraag naar elektriciteit ('spitsmijden') en toevoegen van flexibiliteit. Hieronder vallen maatregelen als
C. Tijdelijk prioriteren van ontwikkelingen en omgaan met schaarste;
D. Langetermijn planning/ programmeren van de elektriciteitsinfrastructuur om knelpunten na 2030 zo veel mogelijk te voorkomen.
Een belangrijk spoor voor nieuwbouw (onderdeel van knop B) is netbewust ontwerpen en bouwen. Als Utrecht wil blijven groeien in balans, dan is balans op het elektriciteitsnetwerk een voorwaarde. Dit betekent dat piekbelasting vermeden moet worden, zowel bij de invoeding van stroom als bij de afname. De vanzelfsprekendheid van netgebruik wanneer je wil en hoeveel je wil is voorbij. De toekomst is aan de netbewuste stad, waarin de netbelasting via een combinatie van organisatorische en technische maatregelen gelijkmatiger verspreid wordt over de dag.
Energie ondergrond
Het wordt steeds drukker in de Utrechtse bodem. Door de toenemende vraag naar duurzame energie in Utrecht stijgt ook de vraag naar bodemenergie. Hierdoor is er meer sturing nodig op de verdeling in de ondergrond. Als warmte en koude niet goed verdeeld zijn, dan kunnen minder huizen en woningen gebruik maken van bodemenergie. Daarom heeft de gemeente een verordening interferentiegebieden bodemenergiesystemen vastgesteld, die per 1 november 2018 van kracht is.
Door de verordening regelt de gemeente de verdeling van bodemenergie. Vraag en aanbod in de bodem worden op elkaar afgestemd. Voor een goede diepere grondwaterkwaliteit is er een verbod op het doorboren van de waterscheidende laag tussen 1e en 2e watervoerende pakket (circa 50 meter dieptebeperking). In de bodemverordening staan nadere regels. De posities van nieuwe bronnen moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden door de provincie in het Bodem-, Water- en Milieuplan (https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/bodemenergie/beleid-bodemenergie). De provincie geeft een vergunning af ten aanzien van bronpositie en gebruik (onttrekking), op basis van onder andere verwachte koude- en warmtevraag van een bepaald gebied of bouwplan. De vergunning is dus een manier om een claim op de ondergrond te borgen.
Plansituatie
Nieuwbouw en stadswarmte
Midden in het plangebied is momenteel een hoge temperatuur warmteleiding (stadsverwarming) aanwezig met vertakkingen en aansluitingen van gebouwen aan met name de westzijde. Ook enkele gebouwen aan de oostzijde zijn aangestoten op dit warmtenet. Bij (sloop en) nieuwbouw van woningen, bedrijven en kantoren kan geen gebruik worden gemaakt van stadswarmte. Bij sloop worden alle bestaande gas- en warmteleidingen op het perceel verwijderd. De nieuwbouw moet in alle gevallen geschikt zijn om aan te sluiten op lage temperatuurbronnen. Bij renovatie mag er niet meer capaciteit van het stadswarmtenet worden afgenomen dan bij de bestaande bouwaansluiting voorziet.
Ambities voor nieuwbouw
Initiatiefnemers maken een energieplan volgens de stappen van het UEP en in termen van het Convenant Toekomstbestendig Bouwen. In de Omgevingsvisie MWKZ deel 2 (maart 2021) zijn kaders aangegeven voor nieuwbouw in een energieneutrale wijk:
Collectief warmte-koude systeem
Energietoets
In het kader van netcongestie zetten we in op een netbewust energiesysteem. Initiatiefnemers nemen maatregelen om het gevraagde vermogen op piekmomenten zoveel mogelijk te beperken. Denk aan thermische buffers, slim laden en batterijen. Onderdeel hiervan is ook gebruik maken van (collectieve) WKO systemen. Initiatiefnemers voeren een haalbaarheidsstudie uit voor het warmtesysteem en de ontwikkeling als geheel.
Netimpact (kW) | ||
Aantal woningen | 2.050 | |
Bedrijven | 17.000 m2 | |
Maatschappelijke voorzieningen | 7.800 m2 | |
Commerciële voorzieningen | 2.250 m2 | |
Totaal |
Conclusie
Vanuit energie en duurzaamheid gelden ambities voor nieuwbouw. Een energieplan op basis van het Utrechtse Energie Protocol is daarbij een belangrijk instrument. Het initiatief hiervoor ligt bij de initiatiefnemers. Bij een initiatief met meer dan 150 woning equivalenten sluiten we aan op een WKO die past binnen het Bodemenergieplan en onder voorbehoud van netcongestie. Een belangrijk spoor voor nieuwbouw is netbewust ontwerpen en bouwen. Als Utrecht wil blijven groeien in balans, dan is balans op het elektriciteitsnetwerk een voorwaarde.
In de regels van het omgevingsplan is geborgd dat nieuwbouw een bijdrage levert aan de gemeentelijke ambities op het gebied van energie en duurzaamheid. Uitwerking van deze ambitie vindt plaats in beleidsregels op basis van het geldende beleid en ambities. Aanpassing van de beleidsregels in de toekomst kan aan de orde zijn indien inzichten/ambities wijzigen.
Economische uitvoerbaarheid bij organische gebiedsontwikkeling
Deze wijzing van het omgevingsplan ziet op de gebiedsontwikkeling van het plangebied deelgebied 6, fase 1 Merwedekanaalzone. De wijziging van het omgevingsplan maakt de ontwikkeling van het plangebied mogelijk naar woningen en bijbehorende (commerciële) voorzieningen, en een groene omgeving waaronder een oeverpark langs het Merwedekanaal. In het kader van de economische uitvoerbaarheid moet aannemelijk worden gemaakt dat de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt binnen de levensduur van het plan gerealiseerd kunnen worden. Aangezien voorliggend plan geen traditioneel omgevingsplan is met gesloten tijdvak, maar een globaal omgevingsplan zonder tijdvak (een organische gebiedsontwikkeling), is het niet mogelijk op een dergelijke wijze de uitvoerbaarheid op voorhand aan te tonen. Bij organische ontwikkeling wordt dan ook gesproken over een plan dat niet evident onuitvoerbaar mag zijn.
Dit komt doordat het omgevingsplan geen gedetailleerd eindbeeld, fasering of einddatum voor de ontwikkeling definieert. Het gaat om plannen met globale functieaanduidingen die op verschillende manieren kunnen worden uitgewerkt. De gemeente faciliteert de eigenaren in het gebied in het realiseren van hun ambities voor zover deze passen binnen de gegeven kaders van dit plan. Marktpartijen worden uitgenodigd zelf invulling te geven aan de ontwikkelmogelijkheden die de kaders in dit omgevingsplan biedt. Het voordeel is dat gemeente en marktpartijen samen kunnen onderzoeken hoe tot een optimale ontwikkeling van het gebied te komen met ruimte voor nieuwe kennis en inzichten gaande weg de ontwikkeling. Zo kunnen programma en investering per locatie binnen de kaders voor het totale gebied tot op zekere hoogte variëren om tot beter passende initiatieven te komen. Dit leidt tot een integrale afweging in aanloop naar een omgevingsvergunning.
De organische wijze van ontwikkeling is mede ingestoken door de verscheidenheid aan eigenaren in het plangebied Merwedekanaalzone deelgebied 6 fase 1. Bij een deel is er sprake van lopende bedrijven zonder dat er al sprake is van een ontwikkelgericht perspectief. Het eigendom is gekoppeld aan de huidige bedrijfsvoering. Andere eigenaren zijn wel gericht op een toekomstige herontwikkeling. Ook de gemeente heeft de afgelopen jaren enkele percelen in het gebied verworven. Daarnaast is de gemeente eigenaar van de openbare ruimte en is een deel van de gronden in het verleden in erfpacht uitgegeven.
Wettelijk kostenverhaal
Om de transformatie mogelijk te maken moet er geïnvesteerd worden in de gewenste ruimtelijke kwaliteit en publieke voorzieningen. Deze kosten komen voor een groot deel bij de gemeente te liggen. Denk aan investeringen in de openbare ruimte en infrastructuur. Overheden zijn verplicht om deze kosten te verhalen op grondeigenaren vanuit de achtergrond dat ook de grondeigenaren profijt hebben en daarom moeten bijdragen aan investeringen ten behoeve van het plan. Dat kan via anterieure overeenkomsten (privaatrechtelijk) of via kostenverhaalsregels in het omgevingsplan (publiekrechtelijk). Binnen het plangebied zijn nog geen anterieure overeenkomsten gesloten met (een van de) grondeigenaren.
Om die reden is het nodig om het verplichte kostenverhaal op te nemen in de regels in het omgevingsplan. De uitwerking van de open normen in het omgevingsplan vindt plaats via beleidsregels en een beeldkwaliteitsplan. Op basis van concrete initiatieven wordt bij voorkeur een posterieure overeenkomsten met initiatiefnemers gesloten op basis van de regels uit zowel het omgevingsplan, de flexibiliteitsbepalingen daaruit en het beeldkwaliteitsplan en de beleidsregels. In de overeenkomst neemt de eigenaar/initiatiefnemer te zijner tijd de plicht op zich om de nieuwe functies, de bouwplannen én de openbare ruimte in het plangebied voor eigen rekening en risico te realiseren, in onderlinge samenhang en volgens een afgesproken planning.
De kosten die de gemeente verhaalt, zijn gebaseerd op de zogenoemde kostensoortenlijst. Het gaat kosten voor werken, werkzaamheden een maatregelen, zoals het opstellen van onder andere het planologisch kader, het aanleggen van openbare voorzieningen, zoals rioleringen en het inrichten van de openbare ruimte en bovenwijkse voorzieningen.
Een belangrijk uitgangspunt van kostenverhaal is dat ontwikkelende partijen niet méér hoeven bij te dragen dan de opbrengsten van hun gronden. Met andere woorden, er moet sprake zijn van een waardevermeerdering door de herontwikkeling. De waardevermeerdering van de individuele bouwinitiatieven is van invloed op het gemeentelijke kostenverhaal. De gemeente verhaalt de kosten van voorziene werken, werkzaamheden en maatregelen op grondeigenaren.
De laatste jaren heeft de financiële haalbaarheid van (binnenstedelijke) gebiedsontwikkelingen onder druk gestaan. Er was sprake van 'economische tegenwind' door sterk gestegen bouwkosten, gestegen rentes, stagnerende en/of dalende opbrengsten. Momenteel zit de markt weer in een periode van stabilisatie, zoals stijgende opbrengsten op de woningmarkt (in ieder geval voor de bestaande bouw) en bouwkosten die weliswaar hoog, maar redelijk stabiel beginnen te worden.
Naast marktomstandigheden wordt de financiële haalbaarheid ook bepaald door de inbrengwaarde van de grond. Een hoge inbrengwaarde ten opzichte van de herontwikkelingswaarde zorgt voor druk op de waardevermeerdering en daarmee op de haalbaarheid van een herontwikkeling.
Deze context is ook van toepassing op deelgebied 6 fase 1. Om zicht te krijgen op de financiële haalbaarheid van de herontwikkeling van deelgebied 6 zijn indicatieve berekeningen uitgevoerd op basis waarvan gesteld kan worden dat er geen sprake is van een evident onuitvoerbaar plan. Tegelijkertijd heeft de markt zich nog niet volledig hersteld, waardoor het financiële effect van de ambities uit het omgevingsplan op individuele bouwinitiatieven moeilijk voorspelbaar is.
Gezien het organische karakter heeft de financiële analyse en de daarin opgenomen kosten en opbrengsten een indicatief karakter. Dat wil zeggen dat de kosten en opbrengsten gedurende de looptijd onderhevig zijn aan voortschrijdende inzichten.
Kostenverhaal Merwedekanaalzone deelgebied 6 fase 1
Met de in het omgevingsplan opgenomen financiële regels voor kostenverhaal is het wettelijk kostenverhaal verzekerd conform artikel 13.15 Omgevingswet. Deze regels vormen ook het kader voor posterieure overeenkomsten. De gemeente gaat bij dit omgevingsplan uit van uitnodigingsplanologie en kostenverhaal zonder tijdvak, wat betekent dat ze initiatiefnemers medewerking verleent aan plannen die voldoen aan de regels van het Omgevingsplan en ze op basis van het te realiseren programma (de zg. activiteiten) de kostenverhaalsbijdrage bepaalt. De kostenverhaalsbijdrage wordt bepaald voor het kostenverhaalsgebied dat bestaat uit het werkingsgebied van het TAM IMRO plan. De kosten die worden toegerekend zijn alle kosten voor aanleg van publieke voorzieningen in het gebied zelf (zoals inrichting en verwervingskosten openbare ruimte) alsook de bovenwijkse kosten conform de Nota Kostenverhaal Bovenwijkse Voorzieningen (2023).
De gemeente Utrecht verhaalt haar kosten voor aanleg van publieke voorzieningen in de vorm van een kostenverhaalsbijdrage, die wordt bepaald op basis van een activiteit (functie) en een daarbij behorende omslagfactor. Er wordt een omslagfactor vastgesteld dat als een percentage van de grondwaarde per functie wordt gehanteerd om de kostenverhaalsbijdrage per activiteit vast te stellen. Het totaal aan activiteiten van een ontwikkelinitiatief bepaald daarmee de totale kostenverhaalsbijdrage.
De gemeente gaat uit van een zgn. representatief ontwikkelscenario waarin circa 2050 woningen en circa 27.000 m2 bruto vloeroppervlakte (bvo) voorzieningen gerealiseerd kunnen worden. Op basis van dit scenario is het kostenplafond voor de kosten voor publieke voorzieningen bepaald op € 105.141.189 Euro.
De kosten die een initiatiefnemer maakt voor bouw- en woonrijp maken van de eigen kavel worden als kavelkosten opgenomen bij de waardevermeerderingstoets. Met deze toets wordt bepaald of de waardesprong als gevolg van het nieuwe programma voor de initiatiefnemer voldoende is om de kostenverhaalsbijdrage voor publieke voorzieningen (plus eigen kosten zoals kavelkosten en inbrengwaarde) te kunnen bekostigen.
Het te realiseren woon-, werk- en voorzieningenprogramma is opgedeeld in categorieën activiteiten in onderstaande tabel. Daarbij is per eenheid bepaald wat de maximale draagkracht per functie is. De kostenverhaalsbijdrage per activiteit is gemaximeerd op deze bedragen, maar wordt steeds per initiatief bepaald. Voor het woonprogramma is dit een maximale bijdrage per type woning; voor het overige programma een bijdrage per m2 bvo.
De verdeling van kosten over de diverse activiteiten vindt plaats op basis van een verdeelsleutel. De verdeelsleutel is voor alle activiteiten gelijk en wordt bepaald door
(a) het totaal aan verhaalbare kosten ten tijde van het ontwikkelinitiatief (bij een kostenverhaalsbeschikking) te delen door;
(b) het totaal aan verwachte grondopbrengsten ten tijde van een ontwikkelinitiatief.
De verdeelsleutel wordt gebruikt om bij een programma van een initiatiefnemer de kostenverhaalsbijdrage per activiteit en voor het totaal vast te stellen. De vaststelling vindt plaats bij het afgeven van de kostenverhaalsbeschikking. Dit betreft een voorlopige bijdrage die bij de eindafrekening wordt omgezet naar een definitieve bijdrage. Er vindt vanuit rechtszekerheid voor de initiatiefnemer altijd een eindafrekening plaats. In ieder geval na het uitvoeren van de in het kostenverhaalsgebied voorziene werken, werkzaamheden en maatregelen. Of eerder op verzoek van de initiatiefnemer. Deze bijdrage mag nooit de maximale draagkracht per functie zoals bepaald in het omgevingsplan overschrijden.
Kostenverhaal bij gemeentelijk eigendom inclusief bestaande erfpachtpercelen
De gemeente is naast publieke overheid ook privaatrechtelijk betrokken bij de gebiedsontwikkeling. Enerzijds als volledig grondeigenaar en anderzijds als erfverpachter (bloot eigendom). Wat betreft het kostenverhaal geldt voor deze gronden dat het kostenverhaal anderszins is verzekerd via respectievelijk gemeentelijke gronduitgifte en het bloot eigendom in combinatie met de voorwaarden in de erfpachtovereenkomsten.
Het kostenverhaal bij de uitgifte van gemeentelijke eigendommen geschiedt door middel van de uitgifte van de grond tegen een marktconforme prijs. Hierin is de bijdrage aan de kosten die gemaakt moet worden in het kader van het omgevingsplan verdisconteerd. Dit gebeurt vanuit de grondexploitatie die te zijner tijd zal worden vastgesteld.
Daarnaast zijn in het verleden door de gemeente percelen in erfpacht uitgegeven. In fase 1 betreft dit alleen percelen waarvan de canon eeuwigdurend is afgekocht. Ook deze percelen moeten, net als alle initiatiefnemers bijdragen in het kostenverhaal. De bijdrage aan het kostenverhaal loopt niet via een kostenverhaalsbeschikking, maar is onderdeel van de berekening van de economische meerwaarde. De economische meerwaarde is in feite de waardesprong als gevolg van de herontwikkeling. Ook hierbij geldt dat bijdrage aan het kostenverhaal niet hoger kan zijn de economische meerwaarde.
Kostenbeheersing
Het kostenverhaal is afhankelijk van bouwinitiatieven en onzeker is of en in welk tempo deze zullen worden gerealiseerd. Gezien de onzekere looptijd kan ook niet op voorhand met zekerheid worden aangegeven welke investering op welk moment gedaan moet worden en of deze hoger of lager is dan nu op basis van de indicatieve ramingen is aangenomen.
De financiële analyse ten tijde van de vaststelling van dit omgevingsplan wijst uit dat geen sprake is van een evident onuitvoerbaar plan. Binnen de kaders van het omgevingsplan en de beleidsregels die zullen worden vastgesteld, kan waar dat nodig is worden bijgestuurd. De daadwerkelijke financiële uitvoerbaarheid blijkt uit waardevermeerderingstoets die wordt uitgevoerd nadat de kostenverhaalsbeschikking is aangevraagd. Dan kan op basis van de programmering, de inbrengwaarde en dan geldende marktinzichten bepaald worden of en in hoeverre een eigenaar kan bijdragen in het kostenverhaal.
Bij de voorbereiding en uitvoering van werken, werkzaamheden en maatregelen (zoals de investeringen in de openbare ruimte) worden de volgende maatregelen ingezet om de kosten te beheersen:
Daarnaast zal, gezien de lange looptijd, de financiële haalbaarheid in de loop van de tijd fluctueren. Het moment van bepaling van de waardevermeerdering en dus de voorlopige kostenverhaalsbijdrage ligt bij of na het moment van vergunningsafgifte. De marktomstandigheden van dat moment zijn bepalend voor de kostenverhaalsbijdrage. Later vindt nog een eindafrekening plaats, waarbij de dan geldende marktomstandigheden mee worden genomen. Mogelijk is dan nog verrekening aan de orde.
Bij de jaarlijkse actualisatie in het kader van de P&C-cyclus gekoppeld aan de MPR, wordt de (financiële) voortgang in beeld gebracht. Wanneer er aanleiding is tot aanpassing van financiële kaders, zoals opgenomen in de planregels, wordt dit daar waar nodig ter besluitvorming voorgelegd aan de gemeenteraad.
Nadeelcompensatie
Eventuele nadeelcompensatie aan derden is onderdeel van het publiekrechtelijke kostenverhaal. Ook deze kosten worden verhaald op de initiatiefnemer/eigenaar. Op basis van een risicoanalyse is een inschatting gemaakt van deze kosten. Deze zijn onderdeel van het kostenplafond en de kostenverhaalsbijdrage.
Het TAM omgevingsplan en de planmerbeoordeling is aan een aantal organisaties toegezonden voor reactie als bedoeld in artikel 2.2 en 16.36 lid 5a Omgevingswet.
Van de instanties genoemd onder 1, 4, 7, 8, 9, 10, 11 en 13 is geen reactie ontvangen.
Hieronder is een samenvatting opgenomen van de ingekomen reacties, met de gemeentelijke reactie daarop. Daar waar de reactie aanleiding heeft gegeven tot aanpassing van het omgevingsplan is dat aangegeven.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR)
Samenvatting:
Vanuit Weging van het Waterbelang heeft HDSR geen opmerkingen op het omgevingsplan.
Reactie:
Wij nemen kennis van de reactie. Wij betrekken HDSR bij de verdere planuitwerking.
VeiligheidsRegio Utrecht (VRU)
Samenvatting:
Ten aanzien van het onderwerp externe veiligheid staan in de mer-beoordeling van TAUW de volgende conclusies die de VRU kan onderschrijven:
Enkele conclusies uit het rapport die van belang zijn voor het vervolg van de ontwikkeling zijn.
Reactie:
In de regels van het omgevingsplan is in artikel 2 inderdaad een bepaling opgenomen die voor nieuwbouw (kwetsbare functies) een koppeling maakt met het Bbl. Zeer kwetsbare functies zijn binnen het explosie aandachtsgebied in beginsel geheel uitgesloten in de regels.
De VRU blijft bij de planuitwerking en op bouwplanniveau betrokken.
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW/RWS)
Samenvatting:
De reactie ziet op een aantal onderwerpen, de reactie wordt hieronder per onderwerp behandeld.
Merbeoordeling
Het minister van Infrastructuur en Waterstaat gaat in haar advies in op de procedurele vereisten van de toepassing van de planmerbeoordeling. Het advies bevat geen inhoudelijk advies over de planmerbeoordeling.
Procedurele vereisten
Aangegeven wordt dat voldaan wordt aan de procedurele vereisten voor de uitgevoerde planmerbeoordeling.
Geen inhoudelijk advies
De minister van IenW geeft geen inhoudelijk advies voor onderdelen waarvoor het bevoegd gezag een beoordelingsmarge heeft. Concreet gaat het advies niet in op:
Reactie:
Van de reactie wordt kennisgenomen. Ten aanzien van de genoemde drie inhoudelijke punten merken wij op dat de motivering hiervoor is opgenomen in de planmerbeoordeling.
Mobiliteit
Verzocht wordt om Inzicht te geven in verkeerskundige effecten van het totale plan in paragraaf 4.2 (dit is nu alleen op fase 1 gericht).
Daarnaast wordt opgemerkt dat zoals wordt aangegeven in paragraaf 4.2.4.2 de verkeerskundige effecten inzichtelijk zijn gemaakt voor het zichtjaar 2035. Aangegeven wordt dat daartoe het zichtjaar 2030 in het verkeersmodel met een algemeen groeicijfer van 0,5% per jaar is opgehoogd. Een gedegen onderbouwing van dit algemene groeicijfer ontbreekt. Wat de gemeente Utrecht ook had kunnen doen is het interpoleren tussen de modeljaren 2040 (waar meer ruimtelijk programma in zit) en 2030. Zeer goed mogelijk zou dan op een hoger groeicijfer uitgekomen zijn. Onduidelijk blijft dus of er nu daadwerkelijk met een worst case scenario is gerekend. Verzocht wordt dit punt nader te beschouwen zodat wel degelijk met een worst case scenario rekening kan worden gehouden.
In reactie op de plannen voor andere deelgebieden van de Merwedekanaalzone heeft Rijkswaterstaat al diverse malen haar zorg uitgesproken over de verkeersafwikkeling richting het hoofdwegennet. Ook is toen gevraagd om de ontwikkelingen boven- en buitenplans te monitoren (komen alternatieven op orde, gedragen toekomstige gebruikers zich zoals voorspeld, wat zijn effecten van alle ontwikkelingen in de stad of Utrecht Zuidwest bij elkaar opgeteld e.d.). Het is daarom m.i. terecht dat in paragraaf 4.2.4 van de toelichting wordt gesteld dat monitoring van de verkeersintensiteit en doorstroming ook voor deze ontwikkeling nodig blijft. Aandachtspunt hierbij is wel dat deze monitoring tot op heden moeizaam op gang komt. Vanuit de gemeente is aangegeven dat er inmiddels wordt gewerkt aan een plan van aanpak, maar hiervan hebben we tot op heden nog niets op papier gezien. Verzocht wordt dit actief op te pakken en hierbij ook expliciet aandacht te schenken aan mogelijk te treffen maatregelen (binnen en buiten het plangebied) mocht de verkeersafwikkeling toch tot problemen leiden en e.e.a. af te stemmen met Rijkswaterstaat en hier nadere (bestuurlijke) afspraken over te maken. Resultaten van deze monitoring moeten alle betrokken partijen vanuit hun respectievelijke verantwoordelijkheden in staat stellen om indien nodig bij te sturen
Reactie:
Dit omgevingsplan gaat over alleen fase 1 van de ontwikkeling. Daarom zijn de verkeerskundige effecten voor fase 1 in beeld gebracht. Voor fase 2 is op dit moment nog onvoldoende duidelijkheid over de invulling en ligt naar verwachting ook verder in toekomst. Zodra een fase 2 concreter in beeld komt wordt ook daarvoor de verkeerskundige effecten in beeld gebracht binnen de context van dat moment.
In de definitieve modelberekeningen van het voorliggende omgevingsplan is nu gewerkt met VRU3.5, waarin het jaar 2035 een prognosejaar is. Dat maakt het toepassen van een groeifactor overbodig.
Op dit moment wordt het monitoringsplan voor het gebied Groot Merwede, waar deelgebied 6 van de Merwedekanaalzone onderdeel van is, opgesteld. Rijkswaterstaat Midden Nederland is betrokken bij het opstellen van het monitoringsplan en onze intentie is dat deze betrokkenheid geborgd blijft in het vervolgproces tijdens de uitvoering daarvan de komende jaren. De 0-meting is in 2025 voorzien, voordat de eerste woningen in Merwede deelgebied 5 worden opgeleverd. In de monitoring Groot Merwede worden nadere afspraken gemaakt op welke wijze de monitoring wordt uitgevoerd en hoe partijen betrokken blijven.
Luchtkwaliteit:
Opgemerkt wordt dat de gemeente een motie heeft aangenomen waarin het doel wordt gesteld om te voldoen aan de WHO-advieswaarden. Deze doelstelling wordt in de toelichting niet meegenomen. Geadviseerd wordt om dit wel te doen.
Over het onderzoek luchtkwaliteit worden de volgende punten aangehaald:
Reactie
De gemeente heeft in het coalitie akkoord benoemd dat de WHO2021 waarden worden nagestreefd. Daaraan zit geen datum gekoppeld. De WHO2005 waarden behalen in 2030 is onderdeel van het ondertekenen van het Schone Lucht Akkoord. Er zit verschil tussen de WHO2005 waarden en WHO2021 waarden. De gemeente heeft in de Omgevingsvisie Merwedekanaalzone opgenomen dat men streeft naar het behalen van de WHO waarden 2005 in 2030. De toelichting van het omgevingsplan wordt op dit punt verduidelijkt.
Een kaartje van het plangebied, met de beoogde locatie voor woningbouw wordt aan de rapportage toegevoegd.
Inzicht in de huidige en toekomstige concentraties zijn wenselijk daar toetsing op luchtkwaliteit niet gebeurd op bijdrage (zoals stikstof) maar onder andere op basis van totale concentraties (incl achtergrond) ofwel op basis van (N)IBM. De rapportage luchtkwaliteit wordt op dit punt aangevuld.
Ten aanzien van de WHO waarden wordt verwezen naar de passage hierboven. De aanscherping van EU waarden zijn 14 oktober 2024 definitief goedgekeurd. Deze zullen binnen 2 jaar geïmplementeerd dienen te worden. Hoewel toetsing hieraan nog niet mogelijk is (daarvoor moet landelijke wetgeving immers eerst nog worden bijgewerkt) is het zeker zinvol om een doorkijk te geven naar 2030.
Ten aanzien van het advies om de PM 10 grenswaarde de 24-uursgemiddelde aan te geven geldt dat tenzij de activiteit als NIBM geldt, toetsing aan de jaargemiddelde grenswaarde én aantal dagen overschrijding 24-uursgemiddelde concentratie nodig is De rapportage wordt hierop aangevuld.
Ten aanzien van de opmerking over de discrepantie tussen het rekenjaar in het rapport en de bijlage geldt dat wij dit hebben gecorrigeerd zodat dit nu consistent is.
In tabel 4.1 zijn de hoogst berekende concentraties weergegeven. Verduidelijkt is om welke locaties het hier gaat en of het gaat om hoogste concentraties of hoogste berekende bijdrage.
Aan het verzoek om ook tabellen voor PM2,5 op te nemen wordt tegemoetgekomen.
Geluid:
Verzocht wordt om de genoemde voorwaarden en uitgangspunten van het uitgevoerde geluidsonderzoek te borgen in de planregels. Daarnaast verzoekt RWS om tijdig te worden betrokken op het moment dat de aanvraag er ligt.
Reactie
De standaard regels van de 1e wijziging van het Omgevingsplan Utrecht (november 2024) bevatten de voorwaarden die voortvloeien uit het lokale geluidbeleid. Dat wil zeggen dat voor een nieuwe woning (zie artikel 4.14) a) een luwe gevel heeft b) 30% van de verblijfsruimten aan de luwe gevel ligt (50% bij een niet geluidgevoelige gevel) en c) het geluidsniveau in een buitenruimte niet meer is dan 5 dB boven de standaardwaarde.
Deze voorwaarden in de regels van de 1e wijziging van het Omgevingsplan Utrecht zijn eerder van kracht dan de locatie specifieke wijziging omgevingsplan voor deelgebied 6, fase 1. Hierdoor wordt automatisch aan dit verzoek van RWS voldaan. Dit is door een volgordelijkheid in relatie tot de wijziging van het Omgevingsplan mogelijk nog niet zichtbaar geweest ten tijde van de vooroverleg fase.
Daarnaast merken wij op dat de planregels niet zijn bedoeld om uitgangspunten vast te leggen. Daarbij komt dat voor rijkswegen het bij wet vast ligt welke gegevens ten behoeve van de wijziging van het Omgevingsplan dienen te worden gehanteerd bij het doen van onderzoek voor deze wijziging. De betreffende informatie maakt onderdeel uit van het geluidsonderzoek.
RWS wordt via de reguliere overlegmomenten blijvend geïnformeerd over de voortgang van de planuitwerking.
Externe veiligheid:
Over de paragraaf omgevingsveiligheid worden de volgende punten aangehaald:
Vervolgens merkt RWS op dat in de conclusie van paragraaf 5.7 van de toelichting wordt aangegeven dat "in het werkingsgebied van het omgevingsplan kwetsbare en zeer kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Om die reden is in regels van het omgevingsplan met een gebruiksverbod een (explosie)voorschriftengebied opgenomen. Deze regel maakt een koppeling met extra bouwkundige voorzieningen zoals opgenomen in het Bbl."
Ten aanzien van bovenstaande geeft RWS de volgende aandachtspunten mee:
Reactie
De motivering met betrekking tot de PR contour wordt toegelicht met de veiligheidsafstand uit de regeling basisnet. Ten aanzien van het nog aan te wijzen gifwolkaandachtsgebied merken wij op dat dit zal worden opgenomen in de toelichting, aanvullende regels voor dit gebied zijn niet nodig.
De adviezen van de VRU kunnen worden gedeeld met RWS via regulier overleg indien beschikbaar.
Ten aanzien van het groepsrisico merken wij op dat onder de omgevingswet er geen oriëntatiewaarde meer is die gebruikt kan worden als richtwaarde voor het groepsrisico. Ook in het beleid van de gemeente staan we groepsrisico boven de (oude) oriëntatiewaarde toe. Een berekening heeft hiermee dus geen meerwaarde.
Ten aanzien van paragraaf 5.7 merken wij op dat de planregels op dit punt helder zijn. De tekst wordt op dit punt verduidelijkt.
In artikel 2 van de regels is conform beleid (en het Bbl); maatregelen zijn alleen voor nieuwbouw voorgeschreven.
Een andere ligging van de rijksweg A12 kan de ligging van het aandachtsgebied inderdaad beïnvloeden. De te hanteren aandachtsgebieden zijn nu gebaseerd de huidige vastgestelde ligging van de aandachtsgebieden.
Natuur:
RWS merkt op dat het Merwedekanaal onderdeel is van een vliegroute voor onder andere de watervleermuis. In de plannen voor de Ring Utrecht wordt rekening gehouden met de functie voor deze soort. De planregels voor groen (artikel 3) langs het kanaal zijn weinig specifiek waardoor het onduidelijk is of in de toekomstige situatie het Merwedekanaal geschikt blijft als vliegroute. Verzocht wordt om hier in het omgevingsplan nader op in te gaan.
Reactie
Het is voor de vleermuizen belangrijk dat deze groene zone gehandhaafd blijft, inclusief de bomenrijen (zie daarvoor ook de bevindingen uit de quickscan natuurwaarden van Econsultancy). De groene zone langs het Merwedekanaal is onderdeel van de stedelijke hoofdgroenstructuur, wat extra gewicht geeft, en tevens van het oeverpark Rondje Stadseiland.
De groenzone blijft gehandhaafd en waar mogelijk ecologisch verantwoord en biodivers ingericht; bestaande gezonde bomen worden niet gekapt. De motivering (bomenparagraaf) wordt hierop aangevuld.
Overdracht Merwedekanaal:
Voor het Utrechtse deel van het Merwedekanaal zijn het Rijk, gemeente Utrecht en HDSR in gesprek om te komen tot een overdracht van het Rijk aan de regiopartijen. Het streven van partijen is om tijdens het BO MIRT in november 2024 nadere bestuurlijke afspraken met elkaar te maken over de overdracht. Deze afspraken zouden vervolgens verder uitgewerkt moeten worden in een gezamenlijke Bestuursovereenkomst. Het plangebied Merwedekanaalzone 6 ligt binnen de scope van de beoogde overdracht, waardoor er een potentieel raakvlak kan ontstaan tussen het Omgevingsplan en de inhoud van eventuele bestuurlijke afspraken. Verzoek is hier in het omgevingsplan waar nodig rekening mee te houden.
Reactie
Sinds de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal hebben delen van de Vaartsche Rijn, het Merwedekanaal, en de Catharijnesingel alleen nog maar een regionale en lokale recreatieve en waterhuishoudkundige functie. Zodoende zou het doelmatiger zijn als het Rijk het eigendom, onderhoud en beheer overdraagt aan de gemeente Utrecht en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Rijk en regio hebben daarom afgesproken om te streven naar een overdracht in het voorjaar van 2027. Het Rijk stelt voor de overdracht een budget van ten hoogste € 125 mln. beschikbaar en zal deze afspraak opnemen in de financiële programmering van RWS. De budgettaire verwerking volgt bij de voorjaarsnota 2025.
Momenteel ligt het beheer voor groen en wegen al bij de gemeente Utrecht. Bij de overdracht van het beheer wordt rekening gehouden met huidig aanwezige functies in het gebied. Tot 2026 neemt men de tijd om een conceptovereenkomst uit te werken met daarin afspraken over onder andere de assets, het beheer en de onderhoudstaken, de exacte overdrachtsdatum, de definitieve overdrachtsvergoeding en de eventuele resterende risicoverdeling. Mocht het budget van 125 miljoen euro voor de overdracht ontoereikend blijken, dan gaan partijen opnieuw in gesprek. Deze overeenkomst wordt ter goedkeuring aangeboden aan de gemeenteraad, het algemeen bestuur van HDSR en het Rijk. Het college komt hier bij de raad op terug in de loop van 2025. De overdracht zelf heeft geen impact op het omgevingsplan. De kwaliteit en eisen aan de openbare ruimte blijven gelijk.
Overige punten:
Reactie:
Aan artikel 5 wordt de activiteit scheepvaart toegevoegd. Aan artikel 6 wordt een advies van de water(kering)beheerder toegevoegd.
KPN W&O N&S
Samenvatting:
KPN geeft aan graag in gesprek te blijven met de gemeente, vanwege de aanwezigheid van kabels van KPN in het plangebied.
Reactie:
De gemeente houdt contact met KPN via het reguliere overleg dat de gemeente heeft met de KPN.
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Samenvatting:
Daaruit volgt dat wij als LVVN in deze zaak geen bevoegd gezag zijn en zij geen oordeel gaan vormen over de door u aangeboden stukken. Vervolgens is ook een reactie ingekomen van 'natuurvergunningen@minlnv.nl'.
Aangegeven wordt dat om te bepalen of er wel/geen een Omgevingswetvergunning nodig is de gemeente zelf een voortoets (quickscan) kan doen. Het is altijd de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer zelf om zorg te dragen voor de juiste benodigde informatie en onderbouwing. Het inschakelen van een ecologisch bureau is geen wettelijke verplichting.
Bij een projectlocatie binnen Natura 2000-gebied zal in ieder geval voor alle instandhoudingsdoelen nagegaan moeten worden of er (negatieve) effecten mogelijk zijn. Bij projecten buiten Natura 2000-gebied zal het alleen gaan om zogenaamde externe effecten (indirect), zoals stikstof, verontreinigingen, het verstoren van migratieroutes en eventuele beïnvloeding van essentieel leefgebied van soorten die in Natura 2000-gebied een instandhoudingsdoel hebben.
Ondanks dat LNV mogelijk voor het project de rol vervult als wettelijk adviseur, kunnen we niet op korte termijn de vraag van de gemeente beoordelen of beantwoorden. LNV behoudt zich uiteraard het recht voor om op een later moment advies te geven.
Als de gemeente een voortoets of passende beoordeling gereed heeft kan weer contact met het ministerie worden opgenomen om het verdere proces af te stemmen.
Reactie:
Wij nemen kennis van de reactie. Bij het opstellen van het omgevingsplan is een toets uitgevoerd met betrekking tot stikstofdepositie. Hieruit blijkt dat effecten op Natura 2000 op voorhand kunnen worden uitgesloten. Er is geen sprake van een depositie groter dan 0,00 mol. Hetzelfde geldt voor directe effecten door bijvoorbeeld geluid, licht en trillingen. Gelet op de grote afstand tot Natura 2000 gebied(en) kunnen ook hier negatieve effecten worden uitgesloten.
De gemeente heeft het initiatief genomen voor de uitwerking van de plannen voor de eerste fase van deelgebied 6, waar deze nota de eerste stap in is. Omdat het grondeigendom in deze eerste fase van deelgebied 6 over veel verschillende grondeigenaren is verdeeld en een succesvolle herontwikkeling van deelgebied 6 daarmee staat of valt bij goede samenwerking met deze partijen, heeft de gemeente Utrecht in de totstandkoming van de nota van uitgangspunten diverse gesprekken gevoerd met grondeigenaren. Zowel in collectief verband (het grondeigenarenoverleg), als in gesprekken met kleinere groepen en individuele gesprekken. Met vrijwel alle grondeigenaren in fase 1 van deelgebied 6 zijn door de gemeente Utrecht gesprekken gevoerd na vestiging van het voorkeursrecht, om te duiden wat aanleiding is geweest voor het voorkeursrecht, wat de ambities zijn van de gemeente voor de herontwikkeling, om te horen wat de ambities van de grondeigenaren zijn en hoe die zo goed mogelijk kunnen samenvallen. De diverse gesprekken hebben geholpen bij het vormgeven van de Nota van Uitgangspunten. De frequentie van de gesprekken wisselt: met sommige partijen is geregeld contact en wordt gekeken of samen kan worden opgetrokken in planvorming, terwijl andere partijen eens in de zoveel tijd vooral worden bijgepraat over de stand van zaken. Deze wijze van samenwerking is passend bij het organische karakter van de herontwikkeling van deelgebied 6. De gemeente heeft hierin voor de transformatie van fase 1 - waar tevens het voorkeursrecht is gevestigd - een actievere rol in de planvorming.
De gemeente zet voor fase 1 niet in op onteigening, maar wordt actief wanneer partijen hun vastgoed willen verkopen zoals dat bij de Terberg-locatie en een deel van de Propertize-locatie is gebeurd. Daarnaast is de gemeente actief in planontwikkeling en samenwerking met initiatiefnemers.
Er heeft ten behoeve van de Omgevingsvisie Merwedekanaalzone - deel 2 een uitgebreid participatieproces plaatsgevonden. Met de Nota van Uitgangspunten voor deelgebied 6 is verder invulling gegeven aan de kaders die daarin zijn meegegeven. Ten tijde van de Omgevingsvisie werd duidelijk dat aangaande de toekomst van deelgebied 6 de aandacht bij omwonenden vooral uitging naar de beoogde fiets- en voetgangersbruggen. Er was weerstand tegen die bruggen. In de totstandkoming van de Nota is daarom overleg geweest met het Gebruikersoverleg Merwedekanaal en met de bewonersgroep Hamerplantsoen (waar de aanlanding van één van de bruggen destijds was voorzien) over nut en noodzaak van de fiets- en voetgangersbruggen. Beide partijen vinden het prettig dat de bruggen voor de realisatie van fase 1 niet nodig zijn. Nu het TAM omgevingsplan een uitwerking is van de Omgevingsvisie en de NvU, wordt aangesloten op de participatie die daar heeft plaatsgevonden. In het kader van de optimalisatie van de Nota van Uitgangspunten deelgebied 6 heeft een inloopavond plaatsgevonden. Daarnaast worden regulier gesprekken gevoerd met belanghebbenden. Een adviesgroep wordt gevormd om de planvorming van de grondeigenaren te kunnen bespreken met belanghebbenden in de directe omgeving van het plangebied.
Doel handhavend optreden
Toezicht en handhaving van de regels in het omgevingsplan draagt bij aan een veilige, gezonde, duurzame, bereikbare en leefbare fysieke leefomgeving. Handhaving bestaat uit controle (toezicht en opsporing) en uit het opleggen van bestuursrechtelijke sancties.
De gemeente handhaaft de regels van het omgevingsplan, zoals de regels over het bouwen, over het gebruik van gebouwen en milieuregels. Voor sommige activiteiten is er een vergunningplicht opgenomen in het omgevingsplan. Controle op de regels vindt dan vooraf plaats, via het beoordelen van een aanvraag voor een vergunningplichtige activiteit, bijvoorbeeld voor het kappen van bomen. Er zijn daarnaast ook activiteiten waarvoor geen vergunningplicht geldt, maar waarvoor algemene regels zijn opgenomen in het omgevingsplan. De gemeente houdt toezicht op de naleving van deze algemene regels en treedt handhavend op tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld bij het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans of bij het gebruik van een winkel als café.
De gemeente houdt ook toezicht op bedrijven. In het omgevingsplan kunnen toelatingsregels opgenomen worden voor nieuwe bedrijven. Deze regels richten zich op het evenwichtig toedelen van functies aan locaties en zorgen ervoor dat het bedrijf geen onaanvaardbare hinder veroorzaakt voor de omgeving. Bijvoorbeeld door geluid, externe veiligheid of geur. Door te handhaven op de regels in het omgevingsplan, zorgt de gemeente ervoor dat de regels nageleefd worden en de leefomgeving veilig, gezond, duurzaam, bereikbaar en leefbaar blijft.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan het college de regels van het omgevingsplan op verschillende manieren handhaven: via bestuursdwang, met een dwangsom of met een bestuurlijke boete. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het illegale bouwwerk of de illegale activiteit) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dat kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer op de overtreder worden verhaald. Bij het opleggen van een last onder dwangsom moet het illegale gebruik worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. De dwangsom is bedoeld om de overtreder te stimuleren om de overtreding te stoppen. Een dwangsom kan bijvoorbeeld opgelegd worden aan een horecaonderneming die geurhinder veroorzaakt omdat er geen ontgeuringsinstallatie is.
Een bestuurlijke boete is een straf die de overheid kan opleggen als iemand de wet overtreedt, waarbij de overtreder een geldboete moet betalen. Het is dus een zogenaamde 'bestraffende sanctie', bedoeld om pijn te doen ('leed toe te voegen'). Het opleggen van een bestuurlijke boete is bijvoorbeeld mogelijk bij overtreding van regels in een omgevingsplan over het gebruik of de staat van open erven of terreinen of het gebruik van gebouwen, of over het tegengaan van hinder.
Het opleggen van sancties helpt ook om overtredingen te voorkomen: doordat de overtreder de kosten van de bestuursdwang, de dwangsom of de bestuurlijke boete moet betalen, kan daarvan een afschrikwekkende werking uitgaan. Dat zal voor een aantal burgers en bedrijven voldoende reden zijn de gedraging niet meer te verrichten.
De gemeente werkt bij het toezicht en handhaving (inclusief sanctionering) volgens de Algemene Handhavingsstrategie Openbare ruimte en Bebouwde omgeving gemeente Utrecht. Deze Algemene Handhavingstrategie is de Utrechtse aanvulling op de Landelijke Handhavingstrategie Omgevingsrecht (LHSO). Samen vormen ze de basis voor de manier waarop de gemeente Utrecht het toezicht en de handhaving in de stad Utrecht uitvoert.
Dit plan is een onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Utrecht. Het omgevingsplan bestaat uit een definitief deel en een tijdelijk deel. Met het definitieve deel wordt het omgevingsplan bedoeld dat inhoudelijk en digitaal is opgebouwd op de manier die de Omgevingswet voorschrijft. Definitief betekent dus niet dat de regels niet gaan veranderen. Het tijdelijke deel van het omgevingsplan bestaat uit de nog geldende bestemmingsplannen die zijn vastgesteld op grond van de Wet ruimtelijke ordening of de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De regels van voorliggend plan vullen de regels van het definitieve deel van het omgevingsplan aan. De regels van het definitieve omgevingsplan zijn dus ook van toepassing op het plangebied van dit plan. In het omgevingsplan staat bijvoorbeeld dat je niet mag bouwen zonder omgevingsvergunning (artikel 4.5 van het omgevingsplan). Die vergunningplicht geldt dan ook voor dit plangebied. Als in de regels staat dat een gebouw niet hoger mag zijn dan 10 meter, dan is dat een aanvulling op het omgevingsplan en zal een vergunningaanvraag voor het bouwen getoetst worden aan de regel over de bouwhoogte (artikel 4.16, vijfde lid, van het omgevingsplan).
De samenhang met het tijdelijke omgevingsplan is anders. Op de locatie waar dit plan geldt, vervallen alle regels van het tijdelijke deel op die locatie.
In Hoofdstuk 1 van de regels van het TAM omgevingsplan staat beschreven hoe de regels samenhangen met het omgevingsplan (zie de volgende paragraaf).
In Hoofdstuk 2 staan de regels die aangeven welke activiteiten binnen het plangebied zijn toegestaan en welke voorwaarden aan die activiteiten gesteld worden.
Het gebruik van het woord 'of' in de regels
Wanneer in de regels van het Omgevingsplan of dit plan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.
Artikel 1
In artikel 1 zijn de regels opgenomen die laten zien hoe de samenhang van dit plan met het omgevingsplan van Utrecht is. In lid 1.1 is het plangebied beschreven. Het werkingsgebied van de regels valt, uitzondering daargelaten, samen met het plangebied. Onderdeel 1 van lid 1.2 maakt duidelijk dat dit plan het Omgevingsplan wijzigt. Over het algemeen zijn de regels een aanvulling op het Omgevingsplan, maar soms treden ze in de plaats van regels van het omgevingsplan. Dat laatste gebeurt alleen als een regel dat expliciet aangeeft of als de regel in strijd is met een regel van het omgevingsplan.
In onderdeel 2 is verwoord wat in paragraaf 1 al is uitgelegd: de regels treden in plaats van regels in het tijdelijke deel.
Functieregels zijn regels die in Hoofdstuk 2 van dit plan staan. De functieregels geven aan waar een locatie voor bedoeld is. Op grond van lid 1.3 zijn de regels van dit plan van toepassing voor het plangebied van dit plan. In lid 1.4 zijn de begrippen opgenomen die wel in dit plan maar niet in het definitieve omgevingsplan voorkomen.
De standaardregels van bestemmingsplannen, zoals de wijze van meten, zijn niet in dit plan opgenomen, omdat die al in het definitieve omgevingsplan staan. Dat geldt ook voor het overgangsrecht.
De regels van het omgevingsplan kennen twee lagen: de bestaande situatie en de toekomstige situatie gericht op de gewenste transformatie van het plangebied naar een hoogstedelijk gebied met woningen en voorzieningen.
Voor de bestaande situatie geldt dat bestaande activiteiten kunnen worden voortgezet. Ook gebouwen kunnen in bestaande omvang gehandhaafd blijven. Dit kan aan de orde zijn als een eigenaar niet transformeert.
Voor zover de bestaande gebouwen in de zone van het oeverpark lans het Merwedekanaal liggen, geldt dat de bestaande situatie voort kan bestaan tot het moment van transformatie van dat gebouw. Nieuwbouw is dan niet zonder meer mogelijk, maar dient getoetst te worden aan de beoordelingsregels voor de functie Transformatiegebied.
Bestaande infrastructuur is onder regulier overgangsrecht gebracht voorzover het niet gaat om de auto ontsluiting in de eindsituatie (inprikkers). De gemeente heeft het in haar macht om het gebruik voorzover strijdig met de toekomstige transformatie te beëindigen.
Voor de transformatie zijn verschillende algemene gebruiks- en bouwbepalingen opgenomen. Deze zien op de toegestane activiteiten (woningen en voorzieningen) en bebouwing. De bouwregels geven het maximale bouwvolume en bebouwingsgrens. Daarnaast is de maximale bouwhoogte vastgelegd, ook voor hoogteaccenten. De mogelijkheden nemen toe naarmate de afstand tot het Merwedekanaal groter is.
Naast gebruiks- en bouwregels zijn ook beoordelingsregels opgenomen voor verschillende thema's. Alle activiteiten in het plangebied zijn vergunningplichtig. Bij een aanvraag vormen de beoordelingsregels naast de algemene gebruiks- en bouwregels, ook het toetsingskader. Voorzover deze regels open normen bevatten, zal uitwerking plaatsvinden in beleidsregels. Voor het borgen van de ruimtelijke kwaliteit worden stedenbouwkundige spelregels opgesteld in beleidsregels en een Beeldkwaliteitsplan. Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend moeten deze beleidsregels en het Beeldkwaliteitsplan zijn vastgesteld. Van belang is dat er sprake is van een goede stedenbouwkundige kwaliteit doordat sprake is van een goed doordachte opbouw en positionering van gebouwen, van een goede afwisseling in gebouwomvang en gebouwgrootte en -hoogte, van een goede gebouworiëntatie, van een goede invulling van en hoogtemaatvoering van plinten, van een goede oplossing van inpandige fietsenstallingen en techniek, van een goede maatvoering en goed gebruik van de open ruimte tussen de gebouwen, van een goede doorwaadbaarheid van het ontwikkelveld. Er is sprake van een goed doordachte afwisseling tussen open en gesloten, van voldoende variatie in positie van rooilijnen. Er is sprake van een goede overgang tussen privé en openbaar, tussen binnen en buiten.
Het beschikbare ontwikkelprogramma wordt in de uitwerking verder toebedeeld aan verschillende te onderscheiden ontwikkellocaties/ontwikkelvelden, rekening houdend met verschillende stedelijke dichtheden. Daarbij worden eigenaren gestimuleerd om voor te onderscheiden ontwikkelvelden gezamenlijk tot een goede, integrale ontwikkeling te komen.
Voor een aantal niet-woonfuncties is een zone aangegeven waar deze functies moeten landen in de uitwerking. Omdat het van belang is dat de voorzieningen er ook komen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om dit te borgen.
De regels bevatten ook een monitoringsopgave, zodat de ontwikkeling van het gebied goed kan worden bijgehouden en waar nodig bijsturing mogelijk is. Specifiek voor verkeer geldt dat bij een aanvraag voor vergunning inzicht moet bestaan in de verkeersafwikkeling van relevante wegen. Indien sprake is van een onaanvaardbare verslechtering kan dit een grond zijn om de vergunningsaanvraag te weigeren.
De regels leggen de twee bestaande parkeergebouwen vast op de huidige locatie. De bestaande parkeerplaatsen dienen hier in stand te worden gehouden. Parkeren in de parkeergebouwen is voorbehouden aan gebruikers van deelgebied 6.
Het omgevingsplan maakt nieuwe bruggen over het Merwedekanaal niet mogelijk.
Het oeverpark langs het Merwedekanaal is opgenomen in een functie Groen. Deze zone heeft een minimale breedte van 29 meter. In de functie Transformatiegebied is een zone van 6 meter opgenomen die slechts incidenteel mag worden bebouwd, zodat de parkzone zo breed mogelijk is.
In het hart van het werkingsgebied is een functie Groen opgenomen om ruimte te waarborgen voor het realiseren van het pocketpark.
Algemeen
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit plan vast te leggen is gebruik gemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Een Lijst van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, naarmate de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. De Lijst van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen in het Omgevingsplan (als bijlage I). Onderstaande toelichting is (nog) geen onderdeel van het Omgevingsplan en om die reden hierna opgenomen.
Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van Bedrijfsactiviteiten omvat de bedrijfstypen met codering volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. Mocht een bedrijf meerdere SBI codes kennen dan moet voor elk aspect de grootste afstand worden genomen.
De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Volgens de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied.
Omgevingstype rustige woonwijk
In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied.
Omgevingstype gemengd gebied
In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied.
Bedrijfswoningen
Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.
Te hanteren richtafstanden
De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het Omgevingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan.
Milieucategorie | Richtafstand rustige woonwijk (in meters) | Richtafstand in gemengd gebied (in meters) |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1.000 | 700 |
6 | 1.500 | 1.000 |
Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen
Bepaalde bedrijven vallen onder een specifieke wettelijke regeling. Het betreft:
Lijst van Bedrijfsactiviteiten
De Lijst van Bedrijfsactiviteiten is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-publicatie. In dit plan wordt de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de regels van dit plan is bepaald welke activiteiten uit de Lijst bij de functie passen. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels van dit plan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten).
Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In het omgevingsplan is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders in afwijking van de regels een dergelijk bedrijf met een omgevingsvergunning kunnen toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past (artikel 6.19 onder 1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in het omgevingsplan (artikel 6.19 onder 2) ook hiervoor opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
In de Lijst van Bedrijfsactiviteiten is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten aangegeven met een "C" in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde afwijkingsbevoegdheid een categorie lager in te delen.
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Staat Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen' en de 'Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
Dit plan biedt de basis voor een transformatie naar een hoogstedelijk woongebied voor gezond, stedelijk leven, met een goede mix van woningen en centrumfuncties. Ingevolge artikel 6.18 van het Omgevingsplan is bij woningen bedrijf-aan-huis toegestaan. De aanpak van milieuzonering en de in het Omgevingsplan gebruikte Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is gebaseerd op de Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen of andere gevoelige functies. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving) bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria. De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is opgenomen in het Omgevingsplan (als bijlage II). Onderstaande toelichting is (nog) geen onderdeel van het Omgevingsplan en om die reden hierna opgenomen.
Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving
In de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.
Categorie C
Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.
Flexibiliteit
De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf met een omgevingsvergunning kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf geen of een beperkte invloed op de omgeving heeft, vergelijkbaar met activiteiten die vallen onder de categorie A of B1.
Om de toelaatbaarheid van horeca-activiteiten in dit plan vast te leggen is gebruik gemaakt van een categorie-indeling. In het Omgevingsplan is daarvoor een Lijst van horeca-activiteiten (als bijlage III) opgenomen, inclusief een toelichting daarop.
De categorie-indeling van horeca-activiteiten is overgenomen uit de beleidsnota Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. In die nota zijn de indeling en de achterliggende keuzes toegelicht, zie: het horecabeleid in de Omgevingsvisie.