direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Passiebloemweg, Vleuterweide
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Vleuterweide is grotendeels in de periode van 2005 tot en met 2012 gerealiseerd. Het aantal inwoners in Vleuterweide zal de komende jaren niet veel meer groeien. Vergeleken met het gemiddelde van Utrecht wonen in Vleuterweide veel kinderen. Hiervoor zijn al diverse scholen gebouwd. Op dit moment tonen de leerling prognoses aan dat het leerlingenaantal op de basisscholen de komende jaren terugloopt. In Vleuterweide vindt daarom een herschikking van de scholen plaats. De aanleiding hiervoor is de renovatie van de Weide Wereld, waarin o.a. OBS Vleuterweide en Jenaplanschool De Zonnewereld waren gehuisvest en het in 2022 aflopende huurcontract van de school De Twaalfruiter aan de Doyennéperenlaan.

Op de huidige schoollocatie Passiebloemweg staan nu drie tijdelijke schoolgebouwen (in het middelste gebouw was een kinderdagverblijf/buitenschoolse opvang gevestigd). Door de tijdelijke schoolgebouwen te slopen en twee nieuwbouw scholen mogelijk te maken, kunnen de betrokken basisscholen in Vleuterweide passend en kwalitatief goed worden gehuisvest.

1.2 Doelstelling

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de nieuwe ontwikkeling van twee scholen planologisch-juridisch mogelijk maken. 

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0001.png"
Luchtfoto met plangrens

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in Vleuterweide-west te Vleuten. Het plangebied is aan de noord- en oostzijde begrensd door de Passiebloemweg. Aan de zuidzijde ligt de Landschapsbaan en aan de westzijde de Rivierkom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0002.png"
Begrenzing plangebied

1.4 Geldende plannen

Dit bestemmingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied het volgende bestemmingsplan.

Bestemmingsplan   Vastgesteld door Raad   Onherroepelijk  
Vleuterweide, Vleuten   10 april 2014   12 juni 2014  

Op basis van bestemmingsplan 'Vleuterweide, Vleuten' heeft het overgrote deel van de percelen Passiebloemweg 1, 3, 5 en 7 de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming zijn onder andere scholen toegestaan. Daarnaast heeft een deel van de percelen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Voor het zuidelijk deel van de percelen geldt ook de 'Waarde-Archeologie'. De bouwvlakken zijn om de huidige gebouwen getrokken. Voor de oostelijk (nummer 1) en westelijk gelegen (nummer 7) bouwvlakken geldt een maximale bouwhoogte van 7 meter. Het bouwvlak in het midden (nummers 3 en 5) van de percelen heeft een maximale toegestane bouwhoogte van 4 meter.

Omdat de nieuwbouw van de scholen niet past binnen de omvang van de huidige bouwvlakken en maximaal toegestane hoogtes, is een nieuw bestemmingsplan voor de percelen nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0003.png" Uitsnede geldende verbeelding bestemmingsplan 'Vleuterweide, Vleuten'

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.

De gemeente Utrecht kan vooral aan de volgende nationale belangen een bijdrage leveren:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 4. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 5. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 6. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 7. Beperken van klimaatverandering.
  • 8. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 9. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 10. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 11. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 12. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 13. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.

De NOVI benoemt vier prioriteiten: 
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten.

  • 1. Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel bevorderen.
  • 3. Zorgen voor sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Omgevingsinclusieve benadering
Centraal in de te maken belangenafwegingen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting van het begrip fysieke leefomgeving uit de Omgevingswet en wordt de noodzaak van een integrale afweging benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is het spanningsveld tussen beschermen en ontwikkelen.


Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in, dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.

Afwegingsprincipes
Beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal samen (en zijn soms onverenigbaar), maar ze kunnen elkaar ook versterken. Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • Kenmerken & identiteit van een gebied staan centraal. De optimale balans tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Het kabinet heeft in de Structuurvisie (SVIR) (en dit is voortgezet met de NOVI) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, vastgesteld op 30 december 2011) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (hierna ook: EHS) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Een deel van het Barro is gebaseerd op eerdere PKB's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:

  • 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. kustfundament;
  • 3. grote rivieren;
  • 4. Waddenzee en waddengebied;
  • 5. defensie, en
  • 6. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Plangebied
De NOVI en het Barro staan het mogelijk maken van twee nieuwbouw schoolgebouwen op de locatie niet in de weg.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede en derde lid) (2017)

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.

Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.

De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.

Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.

Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord of kaartbeeld vastgelegd, waaronder de provincie Utrecht.

Plangebied
Bij de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld in hoeverre het plan in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging en welk ruimtegebruik het plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan. In bestemmingsplan 'Vleuterweide, Vleuten' hadden de percelen al de bestemming 'Maatschappelijk'. Dit betekent dat de gebruiksmogelijkheden van bestemmingsplan 'Passiebloemweg, Vleuterweide' geen aanleiding geven om een nieuwe stedelijke ontwikkeling aan te nemen.

Met betrekking tot de bouwmogelijkheden is van belang dat bestemmingsplan 'Vleuterweide, Vleuten' op de percelen de volgende bouwmogelijkheden bood:

  • het westelijke bouwvlak had een oppervlakte van 716,64 m2 en een maximale bouwhoogte van 7 meter;
  • het bouwvlak in het midden had een oppervlakte van 745,92 m2 en een maximale bouwhoogte van 4 meter;
  • het oostelijke bouwvlak had een oppervlakte van 716,64 m2 en een maximale bouwhoogte van 7 meter.

Dit bestemmingsplan heeft 2 bouwvlakken:

  • het westelijk gelegen bouwvlak met een oppervlakte van 1.313 m2 en een maximale bouwhoogte van 12 meter;
  • een oostelijk bouwvlak met een oppervlakte van 1.201 m2 en een maximale bouwhoogte van 8 en 12 meter.

Dit betekent dat de bebouwingsoppervlakte, de 'footprint,' ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan met 334,8 m2 (15%) toeneemt. De bebouwingsoppervlakte neemt met 334,8 m2 toe en blijft dan ook ruim onder de 500 m2. Een stedelijke voorziening met minder dan 500 m2 aan ruimtebeslag wordt in principe niet als een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling gezien. De bouwhoogte van het westelijke- en oostelijke bouwvlak neemt met 5 meter toe. Vanwege de geringe toename van de footprint (+15%) en het extra ruimtebeslag dat met 334,8 m2 ruim onder de 500 m2 blijft, is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waarvoor de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden.

Behoefte
Een bestemmingsplan bevat in het kader van een goede ruimtelijke ordening en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan een onderbouwing van de behoefte aan de scholen.

Tot de zomer van 2020 waren OBS Vleuterweide en Jenaplanschool De Zonnewereld gehuisvest in De Weide Wereld (Teunisbloemlaan). Deze locatie wordt gerenoveerd. Na de renovatie komt de school De Twaalfruiter, die nu aan de Doyennéperenlaan is gehuisvest, op de locatie aan de Teunisbloemlaan. De school De Twaalfruiter vertrekt uit de locatie aan de Doyennéperenlaan, omdat in 2022 het huurcontract voor deze locatie afloopt. De gebouwen waarin de school De Twaalfruiter op dit moment is gevestigd hebben op basis van bestemmingsplan 'Vleuterweide, Vleuten' de bestemming 'Gemengd-1'. Naast maatschappelijke doeleinden is wonen binnen deze bestemming toegestaan. Onnodige leegstand na vertrek van de school De Twaalfruiter op deze locatie is daardoor niet aan de orde.

In de bestaande situatie heeft het westelijk gebouw (Passiebloemweg nummer 1) 12 lokalen, het oostelijke gebouw (Passiebloemweg 7) 12 lokalen en het middelste gebouw (Passiebloemweg 3 en 5) 7 lokalen. De schoollocatie aan de Passiebloemweg komt beschikbaar voor de scholen OBS Vleuterweide en Jenaplanschool De Zonnewereld.

Voor het bestemmingsplan is uitgegaan van de leerlingaantallen prognoses in 2022. Hierbij wordt het leerlingenaantal van OBS Vleuterweide berekend op 341 leerlingen (14 groepen/leslokalen) en de Jenaplanschool De Zonnewereld 459 leerlingen (19 groepen/leslokalen).

Schoolgebouwen (bvo's)   OBS Vleuterweide   Jenaplan Zonnewereld  
Onderwijshuisvesting (wettelijke norm)   2.370 m²   2.255 m²  
10 – 14 jarigen onderwijs (te bekostigen door schoolbestuur)   0 m³   670 m²  
Ruimtereservering bestemmingsplan   2.370 m²   2.925 m²  

Er is dus behoefte aan de nieuwbouwscholen met de bijbehorende grootte die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Daarnaast is er behoefte aan gezonde en toekomstbestendige schoolgebouwen. Ten op zichte van de huidige bebouwing is er sprake van verdichting en efficiënter grondgebruik. Hierdoor blijft er meer ruimte over voor andere functies (wonen) op andere locaties in Vleuterweide. Ook is het wenselijk om voor de toekomst te beschikken over uitbreidingsmogelijkheden, zodat als dat nodig is niet opnieuw een bestemmingsplanprocedure doorlopen hoeft te worden. De hogere toegestane bouwhoogte is nodig vanwege efficiënt grondgebruik en wenselijk voor de zichtbaarheid en herkenbaarheid van de scholen.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening (2021)

Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vorm gegeven worden. De Omgevingsverordening zal rond de zomer van 2021 ter inzage liggen en eind 2021 vastgesteld worden.

In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich mee brengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.

Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:

  • 1. Extra woningen die gebouwd moeten worden;
  • 2. Toename van werkgelegenheid;
  • 3. Toename van verkeer;
  • 4. Energietransitie;
  • 5. Klimaatverandering;
  • 6. Verandering in de landbouw;
  • 7. Versterking van natuur en recreatief groen.

Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.

Uitwerking beleid in 7 thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's:

  • 1. Stad en land gezond
    Dit thema gaat over milieu, gezondheid, recreatie en toerisme. Provincie Utrecht wil graag voor de woon-, werk-, en leefgebieden bereiken dat deze gezond zijn en uitnodigen tot bewegen. In en rondom steden en dorpen moeten voldoende groene gebieden zijn om te recreëren.

  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust
    Dit thema gaat over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem, een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving en een perspectief voor bodemdalingsgebieden. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er bescherming is tegen overstromingen, een tekort aan zoetwater of de gevolgen van extreem weer (wateroverlast en hitte).

  • 3. Duurzame energie
    Dit thema gaat over het stimuleren van energiebesparing en het opwekken van duurzame energie uit wind, zon, bodem en water.

  • 4. Vitale steden en dorpen
    Dit thema gaat over ruimte voor wonen en leven en ruimte voor werken en winkelen. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat nieuwe woningen en bedrijven vooral komen op plekken binnen de bebouwde kom. Ook is het belangrijk dat deze plekken goed bereikbaar zijn met trein, bus, tram en fiets. Prioritaire locaties voor grootschalige integrale ontwikkeling zijn onder meer Leidsche Rijn, Utrecht Centraal Station (Beurskwartier / Lombokplein en Merwedekanaalzone), Lunetten-Koningsweg en Utrecht Science Park / Rijnsweerd.

  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar
    Dit thema gaat over een goed bereikbare provincie, ontwikkeling bij knooppunten en optimalisatie van netwerken, wegen, OV en fiets. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er nieuwe verbindingen voor openbaar vervoer en (snel)fietspaden komen tussen de woon-, werk-, en leefgebieden. Daarbij moet er beter gebruik gemaakt worden van bestaande wegen.

  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur
    Dit thema gaat over aantrekkelijke landschappen en een toegankelijke cultuur en waardevol erfgoed. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat veel mensen kunnen genieten van de landschappen, waterlinies, forten, kastelen en buitenplaatsen. Ook is belangrijk dat het cultuuraanbod (zoals festivals en musea) meegroeit met het aantal inwoners.

  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw
    Dit thema gaat over een robuuste natuur met hoge biodiversiteit en een duurzame landbouw. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat de natuur wordt beschermd en nieuwe natuurgebieden worden aangelegd die elkaar verbinden. Verder worden boeren geholpen om een omslag te maken naar kringlooplandbouw.

Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.

Uitvoering
In drie regio's werkt Provincie Utrecht het beleid verder uit. De samenhang tussen de thematische ambities krijgt hier aandacht. Voor Utrecht is de regio U16 van belang. In deze uitwerking gaat het over de verstedelijkingsstrategie. De verwachting is dat er tot 2040 in de regio ongeveer 99.000 tot 125.000 extra woningen nodig zijn. Na 2040 tot 2050 is er verdere ruimte voor woningbouw onder meer over ontwikkelingen langs de A12 tussen knooppunten Lunetten en Oudenrijn en het benutten van bestaande OV-knooppunten in de regio.


Plangebied
De nieuwbouw van de twee schoolgebouwen vindt plaats in binnenstedelijk gebied (Vleuterweide in Vleuten). De afgelopen jaren zijn hier veel woningen gebouwd. Woningen brengen een vraag naar voorzieningen met zich mee, waaronder onderwijsvoorzieningen. De binnenstedelijke herontwikkeling, waarmee een onderwijsvoorziening blijft bestaan en kwalitatief verbetert past binnen het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Coalitieakkoord 'Utrecht ruimte voor iedereen'

Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:

•        Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.

•        Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.

•        De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.

Om te komen tot gezonde groei voor iedereen worden onder andere de volgende maatregelen genomen:

  • samen met marktpartijen maken we vanaf het begin van deze collegeperiode afspraken over het verhogen van het tempo in gebiedsontwikkelingen in alle woningcategorieën;
  • we streven ernaar dat in 2040 in Utrecht 35% van de woningvoorraad behoort tot de sociale voorraad en 25% tot de middencategorie;
  • bij nieuwe ontwikkelingen zijn groen, een hoogwaardige en toegankelijke openbare ruimte en circulaire bouw belangrijk. We bevorderen klimaatadaptatie bijvoorbeeld via verticale bossen (hoogbouw), groene gevels en het voorkomen van verstening;
  • één van de manieren om ruimte te maken voor een goede openbare ruimte is meer focussen op hoogbouw;
  • dierenwelzijn heeft onze zorg. Bij bouwen houden we rekening met stadsvogels en vleermuizen. Daarnaast hebben we oog voor het beschermen van inheems soorten.

Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Hierbij is het belangrijk om de groei van de stad en de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan de energietransitie en daarvoor worden onder meer de volgende stappen genomen:

  • in 2025 ligt op 20% van de Utrechtse daken zonnepanelen;
  • alle nieuwbouwwoningen zijn aardgasvrij en minimaal energieneutraal. We nemen duidelijke duurzaamheidseisen op in tenders voor gebiedsontwikkelingen en stimuleren circulaire bouw;
  • (kleinschalige) initiatieven op het gebied van warmte-koudeopslag worden aangemoedigd.

Plangebied
In het coalitieakkoord wordt aangegeven dat Utrecht dé onderwijsstad is van Nederland. Van basis- tot middelbaar en beroepsonderwijs en universiteit; je kunt op alle niveaus terecht in Utrecht om je talenten te ontwikkelen. Voldoende capaciteit en kwalitatief goede en duurzame huisvesting voor het basisonderwijs is dan ook in lijn met het coalitieakkoord.

2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht

In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:

  • 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
    Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 410.000 inwoners in 2030. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
  • 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
    Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
  • 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
    In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.

Plangebied
Deelgebied Vleuten-De Meern vormt een onderdeel van de omgevingsvisie. Utrecht groeit hard en gaat richting de 410.000 inwoners in 2030. Dit heeft ook gevolgen voor Vleuten – De Meern. De groei van de stad brengt kansen met zich mee, maar de ontwikkeling moet wel passen bij de wijk en bij de wensen en waarden van inwoners. Vleuten – De Meern voelt als een dorp in een stad. Dit is een belangrijke en unieke waarde voor de wijk. De koers in Vleuten – De Meern is dan ook ontwikkelen met een dorps karakter. De huidige leefomgeving is al goed. Bewoners hebben input gegeven aan de gemeente over wat zij belangrijk vinden. Daaruit kwamen de volgende thema's naar voren:

  • voldoende groen;
  • elkaar makkelijk ontmoeten;
  • fijne woon- en werkomgeving;
  • prettig kunnen verplaatsen.


Nieuwe ontwikkelingen en trends, bijvoorbeeld de groei van de stad, kunnen bijdragen aan het goed houden, verbeteren van deze thema's. Het mogelijk maken van nieuwe scholen draagt bij aan het versterken van voorgaande thema's.

2.3.2.1 De koers

Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie Utrecht (hierna: RSU). De RSU is in 2016 vastgesteld. In de RSU zijn de contouren voor de ontwikkelopgaven van de economische ontwikkelingsgebieden, verdichtingsgebieden en aandachtsgebieden in beeld gebracht. Utrecht groeit en we willen die groei vooral faciliteren door inbreiding. Belangrijke nieuwe woningbouwlocaties in de stad die daar - naast Leidsche Rijn - aan moeten bijdragen zijn het Beurskwartier en de Merwedekanaalzone. De Binnenstad, het Stationsgebied, het Utrecht Science Park en Leidsche Rijn (Centrum) worden beschouwd als economische hotspots waar we kansen willen creëren en benutten. Tevens willen we de openbare ruimte beter benutten en grotere betekenis geven als de plek waar de stad zich presenteert. Gezonde verstedelijking is in alle gevallen het uitgangspunt. Dat betekent focussen op bewegen, welbevinden, perspectief op wonen, werk en opleiding, duurzaamheid.

De RSU bevat tevens een Investeringsstrategie, waarmee een verbinding wordt gelegd tussen de ruimtelijke ambities van de stad met betrekking tot gezonde verstedelijking en de investeringsopgave die daarmee samenhangt.

Plangebied
Omdat er in Vleuterweide relatief veel kinderen wonen zijn hiervoor al diverse scholen gebouwd. Op dit moment tonen de leerling prognoses aan dat het leerling aantal op de basisscholen de komende jaren gaat teruglopen. De renovatie van de Weide Wereld, waarin o.a. OBS Vleuterweide en Jenaplanschool De Zonnewereld zijn gehuisvest en het in 2022 aflopende huurcontract van de school De Twaalfruiter aan de Doyennéperenlaan, zijn aanleiding om de scholen in Vleuterweide te herschikken. De RSU bevestigt dat in Leidsche Rijn/Vleuten De Meern de groei van de klaslokalen al is afgestemd op de bevolkingsgroei.

2.3.2.2 Thematisch beleid
2.3.2.2.1 Natuur

Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.

Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.

In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:

  • meer groen om de stad
  • sneller naar buiten
  • beter groen in de stad


Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.

De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.

De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0005.png"

Plangebied zoals weergegeven in het groenstructuurplan en bijbehorende legenda

Plangebied
In de visie op de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030 is het plangebied weergegeven als (deels) uitbreiding op de groenstructuur van 2007 inclusief (deels) een (wenselijke) verbinding 2007. In paragraaf 5.8 wordt hier nader op ingegaan.

Nota Utrechtse soortenlijst (2018)
Op 7 juni 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Utrechtse soortenlijst vastgesteld, ter bescherming en stimulering van de voor Utrecht belangrijke plant- en diersoorten en daarmee ter bevordering van de biodiversiteit in de stad. Onder de bescherming vallen 5 vogelsoorten, 3 vissoorten, 6 soorten wilde bijen, 40 plantensoorten en 10 paddenstoelsoorten. De Utrechtse soortenlijst wordt meegewogen bij de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Bij een gebiedsontwikkeling waarbij de gemeente Utrecht initiatiefnemer is moet naar de aanwezigheid van deze Utrechtse soorten onderzoek worden gedaan. Bij gebiedsontwikkelingen van derden wordt dringend geadviseerd om de Utrechtse soortenlijst bij de onderzoeken te betrekken.

Plangebied
Binnen het plangebied groeit de plant veldlathyrus. Deze plant staat op de Utrechtse soortenlijst. In paragraaf 5.8 wordt aangegeven hoe deze plant moet worden beschermd.

Bomenbeleid Utrecht (2009)
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:

  • Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen de structuur weer aanvullen;
  • De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.


Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.

Plangebied
Binnen het plangebied staan 107 bomen. Het uitgangspunt is om zoveel mogelijk bomen te behouden. In paragraaf 5.9 wordt de bomeninventarisatie nader besproken.

2.3.2.2.2 Bouwen

Hoogbouwvisie 'Waar wel en waar niet hoog bouwen in Utrecht' (2005)
De doelstelling van de hoogbouwvisie is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouwplannen, door ten eerste na te gaan wat de mogelijke bijdrage is die hoogbouw kan leveren aan de ontwikkeling van Utrecht, en ten tweede door het geven van een visie op de meest (on)wenselijke locaties voor hoogbouw.

Voor de hoogbouwvisie is gewerkt met de volgende vaststaande uitgangspunten:

  • hoogbouw wordt altijd in verhouding gezien met de omgeving;
  • behoud van het kleinschalige karakter van stadswijken;
  • de zichtlijnen op de Dom moeten behouden blijven;
  • hoogbouw als middel om de stad beter zichtbaar en herkenbaar te maken. Utrecht wordt één stad met twee centra: het huidige centrum met stationsgebied en het toekomstige Centrum Leidsche Rijn. De kloof tussen de twee stadsdelen wordt in de toekomst gedicht door de zogeheten Centrale Zone, die ruwweg parallel loopt aan de A2 en het Amsterdam-Rijnkanaal.

In het Wensbeeld 2030 is de stad opgedeeld in een drietal categorieën:

  • a. De Binnentuinen: deze categorie bevat een subcategorie “laag” met een basis van 9 meter en een subcategorie “hoog” met een basis van 15 meter, beiden met de mogelijkheid tot incidentele accenten tot (in principe) het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte;
  • b. De Centrale Zone: de basismaat bedraagt in dit gebied 15 of 30 meter. Er zijn accenten tot in het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte mogelijk. In een beperkt zoekgebied, kunnen incidentele accenten van 60 tot 80 meter worden geplaatst;
  • c. De Brandpunten: de maximale bouwhoogte bedraagt 90 meter, respectievelijk een niet gemaximaliseerde hoogte (Stationsgebied respectievelijk centrum Leidsche Rijn).


Plangebied
Het plangebied valt in het gebied 'de binnentuinen'. De maximale toegestane hoogte past binnen de hoogbouwvisie en de hoogte betreft een accent (tot twee maal de hoogte van de omringende bebouwing) binnen de binnentuin, maar blijft onder de 30 meter én is niet hoger dan 1,5 maal de gemiddelde omliggende bebouwing.

Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.

De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:

  • het plaatsen van de welstandsbeoordeling binnen een inhoudelijk, objectief kader waarmee de rechtszekerheid voor de initiatiefnemer wordt gediend;
  • het verhogen van de kwaliteit van de welstandsadvisering;
  • het vastleggen van efficiënte en transparante procedures voor de welstandszorg;
  • het bieden van meer samenhang in het beleid dat zich richt op het uiterlijk van de stad.

Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:

  • op basis van een gebiedsgerichte analyse per buurt of wijk worden in hoofdlijnen een ruimtelijke karakteristiek gegeven;
  • ambities worden vertaald in beleidsniveaus per gebied; deze beleidsniveaus zijn: behoud, respect en open; de drie niveaus onderscheiden zich onderling in mate van vrijheid in omgaan met de bestaande structuur en architectuur;
  • algemeen geldende beoordelingscriteria verschillen alleen per beleidsniveau en niet per gebied.

Plangebied
Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'respect'. Beleidsniveau 'respect' houdt in dat essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristieken worden gerespecteerd. Dit betekent:

  • samenhang en structuur van het stedelijke (en landelijke) beeld staat voorop;
  • respect voor het kenmerkende bebouwingsbeeld met zijn architectonische verschijningsvorm;
  • nieuwe interpretaties, veranderingen en transformaties zijn mogelijk.
2.3.2.2.3 Verkeer en mobiliteit

Nota Stallen en Parkeren (2013) en Addendum Nota parkeernormen fiets en auto (2019)
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.

Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad het addendum Nota parkeernormen fiets en auto vastgesteld. Het addendum bevat een aantal algemene wijzigingen en wijzigingen voor bepaalde gebieden, de maatwerklocaties. De algemene wijzigingen hebben betrekking op de parkeernorm voor sociale- en middenhuurwoningen en juridische en technische wijzigingen.

Het addendum geeft alle locaties aan waar maatwerk voor geldt en geeft een nadere invulling aan mogelijke maatwerkoplossingen. Bij verschillende ontwikkelingen is het noodzakelijk om uit te gaan van een kleiner aantal parkeerplaatsen in het gebied dan op grond van de bijlage Nota Parkeernormen fiets en auto van de Nota Stallen en Parkeren mogelijk is. Op de lange termijn zal de Nota Parkeernormen hierop aangepast worden. Voor de korte termijn is het addendum op de Nota parkeernormen fiets en auto vastgesteld. De locaties voor maatwerk zijn het centrumgebied (binnenstad en stationsgebied) en de grote werkgebieden buiten de binnenstad, te weten Papendorp, Oudenrijn, Rijnsweerd, Leidsche Rijn Centrum en de Uithof. Daarnaast zijn er acht binnenstedelijke ontwikkelgebieden aangewezen als maatwerklocatie: belastingkantoor, Kruisvaartkwartier, Merwedekanaalzone, Rotsoord, Tweede Daalsedijk, Veemarkt, Cartesiusdriehoek en Werkspoorkwartier.

Plangebied
Het plangebied is geen maatwerkgebied zoals bedoeld in het parkeerbeleid. In de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen over parkeren. In paragraaf 4.2.3 wordt verder ingegaan op het parkeren in het plangebied.

2.3.2.2.4 Gezond stedelijk leven

Nota Gezondheid voor iedereen – Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2022
Op 17 oktober 2019 heeft de gemeenteraad de Nota Gezondheid voor iedereen-Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2022 vastgesteld. De ambitie van de nota is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. De speerpunten voor de beleidsperiode die extra gezondheidswinst helpen te realiseren zijn: gezonde leefomgeving, gezond en veilig opgroeien, gezond gedrag, gezond rondkomen en gezond werkgeverschap.

Binnenstedelijke verdichting brengt gezonde kwaliteiten met zich mee zoals het behoud van groen om de stad en autoluwe wijken die actieve mobiliteit en ontmoeting stimuleren en daarmee bijdragen aan gezondheid. Daarnaast biedt het mogelijkheden voor gemengd wonen en het vergroten van het aandeel sociale en midden huur in de stad. Er ontstaat, met name rond drukke wegen, echter ook een dilemma tussen gezonde lucht en minimale geluidsbelasting enerzijds en verdichting anderzijds.

Er wordt gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Tevens wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (> 10.000 voertuigen per etmaal), waarover nog geen bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit. Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 mvt/etm) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, al dan niet met een bestemmingsplanwijziging, wordt in goed overleg met de vertegenwoordigers van de voorziening onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Ook wordt onderzocht of er reguliere maatregelen te treffen zijn om het binnenmilieu te verbeteren. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen. Als dit niet mogelijk is, wordt naar een zo kort mogelijke overbruggingsperiode gestreefd. In een verdichtende stad zijn stille plekken schaars, wij beschermen daarom deze plekken. Ook staan we geen horecavoorzieningen toe in stille hofjes en rustige woonstraten om zo geluidsoverlast te beperken.

Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben.

Daarnaast worden er passende maatregelen genomen om de gevolgen van klimaatverandering zoals hittestress te beperken door bijvoorbeeld groene daken en gevels  te realiseren en door bij de ruimtelijke inrichting voor meer plekken voor verkoeling te zorgen. Wij hanteren hierbij voor de openbare ruimte het principe 'groen tenzij'. Daarnaast is er ook ruimte voor biodiversiteit, dit versterkt de natuurbeleving en daarmee indirect de gezondheid.

Plangebied
De Landschapsbaan en de Rivierkom zijn drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 voertuigen per etmaal). Dit betekent dat er bij scholen in principe een minimale afstand van 50 meter aangehouden moet worden tot deze wegen. In de nota staat daarnaast dat voor bestaande voorzieningen die vervangende nieuwbouw nodig hebben, zoals de scholen aan de Passiebloemweg, in goed overleg wordt onderzocht of een alternatieve locatie binnen de financiële kaders mogelijk is. Ook wordt onderzocht of er reguliere maatregelen genomen kunnen worden waarmee het binnenmilieu verbetert. In de nabijheid is geen geschikte alternatieve locatie voor de scholen. De scholen worden zoveel mogelijk aan de noordzijde en daarmee zo ver mogelijk van de Landschapsbaan af mogelijk gemaakt. Het bouwvlak van de westelijk gelegen school ligt op een afstand van circa 32 meter vanaf de Landschapsbaan. Tot aan de Rivierkom wordt wel voldoende afstand gehouden. Het oostelijk gelegen bouwvlak ligt op meer dan 50 meter vanaf de Landschapsbaan. Een nadere beschrijving over het thema gezondheid is te vinden in paragraaf 5.14.

Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. De nota heeft een uitloopmogelijkheid van 2 jaar, om zo aan te kunnen sluiten bij de in voorbereiding zijnde Omgevingswet. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.

De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.

De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:

  • nieuw te bestemmen woningen beschikken over een geluidsluwe gevel, een rustige buitenruimte en een akoestisch goede woningindeling;
  • behoud van goed akoestisch woon- en leefklimaat in rustige woonwijken bij bestemmen van nieuwe woningen en bedrijven in elkaars nabijheid.


Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.

Plangebied
Voor het bestemmingsplan is een hogere waarden besluit nodig vanwege de geluidsbelasting van de Landschapsbaan – Rivierkom. In paragraaf 5.4 wordt het aspect geluid nader behandeld.

Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting of het transport bevinden.

De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.

Plangebied
Het plangebied is in overeenstemming met de Nota externe veiligheid. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

Actieplan luchtkwaliteit Utrecht 'Lucht voor ambitie'
Op 3 december 2009 heeft de gemeenteraad het Actieplan Luchtkwaliteit 2009 vastgesteld. Schone lucht, een bereikbare stad en duurzame groei. Dat zijn de doelstellingen van het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht (ALU). Het ALU bevat een samenhangend pakket maatregelen om de luchtkwaliteitsknelpunten op te lossen, bewoners, werkenden en bezoekers te stimuleren meer met het openbaar vervoer en de fiets te reizen en knelpunten in het autoverkeer op te lossen.

Plangebied
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen. Dit aspect wordt in paragraaf 5.6 nader besproken.

2.3.2.2.5 Bodem, ondergrond en water

Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017) en Aanvulling Nota Bodembeheerplan 2017-2027 beleid PFAS (2020)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven kan de vraag naar bouwgrond periodiek groot zijn. We willen voorkomen dat deze bouwgrond van elders (vaak over lange afstand) wordt aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie. In 2020 is de Nota uitgebreid met een aanvullende nota over PFAS-stoffen.

Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.

De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.

Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:

  • een uitbreiding van het beheergebied en acceptatie van bodemkwaliteitskaarten uit omringende gemeenten;
  • lokale maximale waarden op gebiedsniveau om zo gebruik te maken van de toegestane kwaliteit die past bij de bodemfunctie. Het betreft enkele wijken van Leidsche Rijn en de gemeentelijke hoofdwegen aan de oostzijde van de stad. Met deze lokale maximale waarden sluiten we aan bij de (toekomstige) woonfunctie van de wijken of industriefunctie van de hoofdwegen;
  • lokale maximale waarden voor de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB's) en organochloor bestrijdingsmiddelen (OCB's) binnen bepaalde gebieden. Bij beide stofgroepen is met de lokale maximale waarden aangesloten bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • lokale maximale waarden voor het Noorderpark. Aangesloten is bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • een strengere eis met betrekking tot het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond;
  • lokale maximale waarden voor de stofgroep PFAS, waarbij de gehele gemeente als één zone wordt beschouwd. Deze waarden gelden voor de bovenste meter.

Plangebied
De huidige grondwal binnen het plangebied blijft behouden. Wel wordt de grondwal deels aangepast en doorbroken voor de in- en uitrit van een nieuw aan te leggen parkeerterrein van en naar de Landschapsbaan. Grond die hierbij vrijkomt zal gebruikt worden om de grondwal in het zuidoostelijk deel te verlengen. In paragraaf 5.7.1 wordt nader ingegaan op het onderdeel bodem.

2.3.2.2.6 Energie

Utrecht: energiek middelpunt van het land, Energieplan Utrecht en duiding van het college bij het Energieplan (2016) en de Utrechtse Energieagenda's 2016 - 2019
De gemeenteraad heeft op 14 januari 2016 het Energieplan besproken en het document Duiding van het College bij het Energieplan vastgesteld. Deze documenten geven samen richting aan het energiebeleid in Utrecht voor de komende jaren. Het Energieplan is door 165 Utrechters opgesteld en hierbij stond de volgende vraag centraal: realiseer een klimaatneutraal Utrecht. Aan de hand van de onderwerpen wonen, werken, vervoer en centrale energievoorziening in Utrecht zijn, om dit te bereiken, te nemen maatregelen geformuleerd. Bewustwording via het verbeteren van informatievoorziening is hierbij belangrijk en de gemeente heeft een grote en proactieve rol bij de overgang naar duurzame energie.

In het najaar van 2015 zijn de Utrechtse Energieagenda's verschenen, welke een vervolg zijn op het Energieplan en de duiding daarop van het college. Hierin worden de concrete gemeentelijke werkzaamheden gepresenteerd en de inzet van middelen welke leiden tot een klimaatneutraal Utrecht richting 2030. Om deze ambitie te bereiken zijn de volgende ambitieuze doelstellingen voor 2020 geformuleerd:

  • 20% CO2-reductie ten opzichte van 2010;
  • 20% van het totale energieverbruik wordt duurzaam opgewekt;
  • 10% van de daken zijn voorzien van zonnepanelen.

Met het coalitieakkoord 'Utrecht: Ruimte voor iedereen' (2018) zijn voorgaande doelstellingen vervangen. Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn en om hiertoe te komen worden de volgende stappen genomen:

  • de gemeentelijke energie-inkoop is in 2020 volledig verduurzaamd;
  • in 2025 ligt op 20% van de Utrechtse daken zonnepanelen;
  • in 2030 is het Utrechtse systeem van stadsverwarming verduurzaamd;
  • in 2030 zijn minimaal 40.000 bestaande woningen van het gas af;
  • het gemeentelijke vastgoed is in 2040 volledig verduurzaamd.

Plangebied
Met de bouw van nieuwe schoolgebouwen, waarvoor de nieuwe duurzaamheidsregels gelden wordt bijgedragen aan het verduurzamen van het gemeentelijk vastgoed.

Visie op de warmtevoorziening (2017)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. De CO2-uitstoot in onze stad wordt voor een derde veroorzaakt door het verwarmen van huizen en gebouwen met aardgas (inclusief de stadsverwarming). Ook gebruiken gebouwen op dit moment relatief veel warmte door een lage isolatiegraad en installaties met een laag rendement. Om de doelstelling te behalen om als Utrecht in 2030 klimaatneutraal te zijn, is een omschakeling naar een duurzame warmte- en koudevoorziening nodig. Met het nieuwe coalitieakkoord is de doelstelling opgenomen om zo snel mogelijk klimaatneutraal te zijn en 40.000 bestaande woningen van het gas af te halen. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Dit vraagt om ingrijpende aanpassingen in gebouwen, de energieinfrastructuur en door nog meer gebruik te maken van duurzame warmtebronnen. Natuurlijke momenten, op zowel gebouw- als gebiedsniveau, moeten worden benut om de warmtetransitie te versnellen. Een klimaatneutrale warmtevoorziening moet aan de voorwaarden duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar voldoen.

In het door het VNG ondertekende Klimaatakkoord is een nieuwe regierol voor de gemeente vastgelegd. Gemeenten moeten voor eind 2021 een Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) opstellen. In de Transitievisie Warmte staat hoe de gemeente een aardgasvrije stad gaat maken en welke planning daarvoor wordt gehanteerd. In de TVW staat wanneer we in welke buurt starten met het aardgasvrij maken van gebouwen en het aanpassen van de energie-infrastructuur. In de RES staat hoe Utrecht en haar regiogemeenten invulling gaan geven aan de landelijke energiedoelstellingen in het Klimaatakkoord voor het verduurzamen van de energiebronnen. In de RES staat hoeveel en waar duurzame elektriciteit (wind en zon) in 2030 wordt opgewekt. Ook staat er in de RES welke duurzame warmtebronnen te gebruiken zijn zodat buurten van het aardgas af kunnen. Beide documenten worden in de Omgevingsvisie verankerd. De landelijke wet- en regelgeving wordt hiervoor de komende tijd aangepast.

Plangebied
Alle partijen moeten een relevante bijlage leveren om in 2030 klimaatneutraal te zijn. Voor bouwprojecten betekent dit energieneutraal of beter te bouwen. Gebruik van aardgas wordt niet toegestaan. In hoofdstuk 5 wordt het aspect energie uitgebreider besproken.

2.3.2.3 Bouwenvelop

Op 26 januari 2021 heeft het college de bouwenvelop Schoollocatie Passiebloemweg vastgesteld. De bouwenvelop beschrijft onder andere de uitgangspunten van de ontwikkeling, het beleidskader en de haalbaarheid van het plan en vormt de basis voor het bestemmingsplan.

2.4 Conclusie

Voor het plangebied kan de conclusie worden getrokken dat de ontwikkeling past binnen de beschreven beleidskaders.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert de wijk/gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0006.png" Luchtfoto van plangebied en omgeving

3.2 Beschrijving van het plangebied

3.2.1 Historische ontwikkeling

Het plangebied ligt in Vleuterweide. Vleuterweide is als onderdeel van de Vinex-locatie Leidsche Rijn grotendeels in de periode van 2005 tot en met 2012 gerealiseerd. Het gebied van de wijk Vleuterweide was voorheen de polder Vleuterweide met in hoofdzaak een agrarisch gebruik.

De structuur van het landschap en de bodemgesteldheid van heel Vleuterweide wordt bepaald door de oude loop van de rivier de Oude Rijn. Deze rivier heeft in het verleden zijn bedding herhaaldelijk verlegd. Daarbij is een min of meer vervlochten stelsel van stroomruggen en komgronden ontstaan. Op de hoger gelegen stroomruggen liggen, als gevolg van afzettingen van grovere delen (zand met enige leen), zavelgronden. De kernen Vleuten en De Meern zijn beide gelegen op een dergelijke stroomrug. In lagere delen verder weg van de rivier zijn de komgronden ontstaan. De komgronden bestaan uit zware klei, klei of klei op veen. Ze liggen lager dan de stroomruggronden, zijn natter en herkenbaar aan de naam 'weide', bijvoorbeeld Vleuterweide. De komgronden waren open gebieden, zonder bebouwing. De overgang van stroomrug naar komgronden was niet abrupt, maar geleidelijk. De bodem in het gebied dat nu de wijk Vleuterweide is kent daardoor gradiënten van meer zandig naar meer kleiig en van droger naar natter.

De stroomruggen en komgronden zijn in de ruimtelijke structuur van het huidige (verstedelijkte)landschap nog steeds duidelijk herkenbaar. Door de ligging van de stroomruggen, wegen en weteringen kent het gebied een opvallende oost-westoriëntatie.

De Leidsche Rijn is een door een stroomrug heen gegraven waterloop. Vandaar dat aan beide zijden van de Leidsche Rijn de hoger gelegen stroomruggronden te vinden zijn. De Leidsche Rijn vormde de eerste ontginningswetering ten zuiden van de Oude Rijn. Vanaf de Leidsche Rijn werden eerst de gronden ten noorden (Vleuterweide) en later die ten zuiden van de Leidsche Rijn ontgonnen.

Vleuterweide kende als polder een regelmatige, langgerekte verkaveling. Die verkaveling begon bij de Leidsche Rijn en liep, onder een hoek van circa 75 graden, door tot de spoorlijn en de Europaweg. De verkaveling is daarom noord-zuid. De Middelwetering speelde een belangrijke rol bij de ontwatering van de polder en lag in het lagere, natte deel van de polder.

Het grootste deel van de gronden in de polder Vleuterweide was in gebruik als grasland. In het gebied waren ook boomgaarden gelegen. De bebouwing bevond zich aan de noordzijde van de polder aan de Dorpeldijk en als lintbebouwing aan de zuidzijde langs de Leidsche Rijn.

Het plangebied van dit bestemmingsplan bevond zich voor de ontwikkeling van de wijk Vleuterweide in het midden van de polder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0007.jpg" 1990 afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0008.jpg" 2020

Ligging plangebied voor en na de ontwikkeling van dit deel van Vleuterweide

3.2.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen elementen aanwezig die stammen uit de tijd van vóór de ontwikkeling van Leidsche Rijn.

3.2.3 Structuurbepalende elementen

De wijk Vleuterweide is ontworpen in de polder Vleuterweide. De drie in het landschap zichtbare ontginningseenheden: de stroomrug met Vleuten aan de Vleutense Wetering, de stroomrug met De Meern aan de Leidsche Rijn en de kom met de Middelwetering, vormden het uitgangspunt voor het ontwerp van Vleuterweide. Het centrum van Vleuterweide wordt opgevat als een nieuwe occupatiekern met een eigen identiteit in het lage gebied. Op de stroomruggen wordt aangesloten op de identiteiten van Vleuten en van De Meern. Zodoende zijn er vier gebieden te onderscheiden. Het eerste gebied is het centrumgebied, op een uitgelezen plek in het landschap: de overgang van de stroomrug naar de kom en aan het begin van de Middelwetering. Het tweede gebied is het woongebied op Stroomruggronden van de Vleutense Wetering. Dit gebied sluit aan op Vleuten. Het derde gebied is het komgebied ten westen van het centrumgebied. Dit gebied heeft net als het centrumgebied een eigen identiteit: met veel en brede watergangen in de richting van de oorspronkelijke poldersloten. Het vierde gebied ligt aan de zuidzijde van het komgebied. Dit is het woongebied op de stroomrug van de Leidsche Rijn dat aansluit op De Meern. Het plangebied ligt aan de noordzijde van dit zuidelijke deelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0009.png"

De vier gebieden (bron: Masterplan Vleuterweide)

Voor de opbouw van het plan is gebruik gemaakt van de aanwezige natuurlijke en cultuurlijke elementen die de landschapsstructuur bepalen. Eén daarvan is de overgang tussen de hogere delen en de lagere delen die in de wijk zichtbaar zijn gemaakt als zones met een andere inrichting en (bebouwings)structuur. Aan de zuidzijde heeft dit de vorm gekregen van een 'Balkon' dat als een vloeiende lijn om de ontsluitingsweg, de Landschapsbaan, heen slingert. Aan de oostzijde, ter hoogte van het plangebied is het vormgegeven als een grondlichaam waardoor aan de ontsluitingsweg de hoogte wordt gemarkeerd, aan de westzijde ligt juist de bebouwing hoger en markeert de groenzone juist de laagte.

In de oorspronkelijk stedenbouwkundige opzet was het Balkon als een onbebouwde zone bedacht. Later zijn woningen toegevoegd die zich manifesteren als compacte clusters in een doorgaande groene omgeving. Door de clusters uit te graven in het grondlichaam bleef het hoogteverschil ervaarbaar en de groene rand continu. De woningen werden aan de noordzijde ontsloten door middel van een eenvoudige smalle weg die langs het water loopt. In het groen liggen twee ruim opgezette speelplekken die min of meer organisch in de ruimte geplaatst zijn. De bomen volgen dit organische model. Aan de oostzijde van de Passiebloemweg bevinden zich drie woonclusters. Aan de westzijde zijn achter een groene wal drie (tijdelijke) schoolgebouwen gesitueerd. Ondanks deze veranderingen ten opzichte van het oorspronkelijke plan levert de groene rand van het 'Balkon' een belangrijke bijdrage aan het leesbaar maken van de onderliggende landschappelijke structuur. De bomenstructuur benadrukt de groene randen van het plangebied: zij benadrukken het gekromde verloop van de watergang en de lange lijnen van de fietsroute (Passiebloemweg) en de Landschapsbaan. De ruimte tussen de gebouwen/plein en grondwal maakt onderdeel uit van de groene inrichting van het Balkon.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0010.png" Het Balkon met aan de westzijde de scholenlocatie en aan de oostzijde de woningen

3.3 Beschrijving van de bestaande functies in het plangebied

Op het meest westelijk deel van het Balkon, waar eerder twee woonclusters bedacht waren, zijn uiteindelijk drie tijdelijke schoolgebouwen geplaatst plus een parkeerterrein. Deze gebouwen staan min of meer in een groot cluster rond een gedeelde buitenruimte gegroepeerd. Twee van de drie gebouwen volgen de richting van het onderliggende slagenlandschap en bestaan uit twee lagen. Beide schoolgebouwen bieden elk ruimte aan 12 klaslokalen. Eén gebouw volgt de richting van het water (grens rivierkom en stroomrug) en bestaat uit één laag met 7 klaslokalen.

Aan de Passiebloemweg is een parkeerterrein gekomen met een inrit aan de Passiebloemweg en een uitrit direct op de Landschapsbaan. Tussen het gebouwencluster en de Landschapsbaan ligt een grondwal als restant van het oorspronkelijke concept van het Balkon, die ter plekke van het parkeerterrein is ingekort waardoor het beeld minder sterk is. De grens tussen schoolterrein en openbaar gebied wordt vormgegeven door middel van een halfhoog donker hekwerk. Binnen dit hekwerk liggen aan de kant van het fietspad twee fietsparkeerterreinen.

3.4 Conclusie

Op dit moment staan op de locatie drie tijdelijke schoolgebouwen. Deze tijdelijke gebouwen worden gesloopt en vervangen door twee nieuwbouw scholen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

4.1.1 Programma

Met dit plan worden twee scholen mogelijk gemaakt. De westelijke school mag maximaal 12 meter hoog worden (3 bouwlagen) en de oostelijke school deels 12 meter en deels 8 meter hoog. Het westelijk gelegen bouwvlak heeft een oppervlakte van 1.313 m2 en het oostelijk gelegen bouwvlak een oppervlakte van 1.201 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0011.png" Impressie van de nieuwbouw scholen

4.1.2 Stedenbouwkundig plan

Op de locatie komen twee schoolgebouwen, met bijbehorende pleinruimte, fietsparkeren en autoparkeren (voor leerkrachten en het halen en brengen van kinderen). Het programma is ingepast in het stedenbouwkundig concept van het Balkon, waarbij het programma wordt omringd door een continue groene wal.

Beide scholen worden op afstand van de Landschapslaan gesitueerd. Daarnaast liggen de scholen uit elkaar. Zo zijn zij goed als zelfstandige scholen herkenbaar en zichtbaar gelegen aan de omliggende wegen Landschapsbaan, Passiebloemweg en Rivierkom. Beide gebouwen zijn bouwmassa's van maximaal 12 meter en 3 bouwlagen hoog, waarbij er sprake is van een hoogte accent of architectonisch accent aan de zijde van de Landschapsbaan, wat bijdraagt aan de herkenbaarheid en zichtbaarheid van beide scholen. De scholen zijn qua bouwmassa familie van elkaar, met platte daken en een strakke opzet en hebben een alzijdige oriëntatie en vriendelijke uitstraling zowel aan de zijde van het plein als aan de zijde van de singel. De bebouwing is afwijkend van de bebouwing in omliggende woongebieden om het bijzondere karakter van bouwen op het Balkon te benadrukken.

In het middengebied liggen de schoolpleinen van beide scholen en de parkeervoorziening. Beide scholen hebben hun entree aan dit middengebied, goed bereikbaar vanaf zowel het parkeerterrein als de hoofd langzaamverkeersroute. De scholen hebben via het plein en de inrichting daarvan een relatie met de groene wal die de locatie aan de Landschapsbaan zijde omsluit. Dit kan letterlijk zijn doordat het plein deels op de wal ligt of door een groene inrichting van het plein, aansluitend aan de wal. Rondom het cluster van scholen, pleinen en parkeren is ruimte voor groen.

4.2 Verkeer en openbare ruimte

4.2.1 Verkeer

Kader
Het is van belang dat de bestaande wegen de extra verkeersgeneratie die de nieuwe ontwikkeling met zich meebrengt zonder problemen kunnen afwikkelen.

Plangebied
Op basis van de CROW-rekentool is voor de locatie Passiebloemweg theoretisch de huidige en toekomstige verkeersgeneratie bij nieuwbouw berekend. In maart 2020 genereerden de (les)lokalen op de locatie Passiebloemweg van peutercentrum Speelleertuin, De Twaalfruiter en OBS Vleuterweide samen circa 520 motorvoertuigen per etmaal (260 motorvoertuigen (mvt) in en 260 mvt uit) aan verkeersbewegingen. In de nieuwe situatie (hiervoor is gerekend met de leerlingenaantallen van 1 oktober 2022) genereren Jenaplanschool Zonnewereld en OBS Vleuterweide samen op deze locatie circa 562 motorvoertuigen per etmaal aan verkeersbewegingen. Een toename van 46 mvt/etmaal kan goed opgevangen worden op de Landschapsbaan en aansluitende wegen.

Verkeersgeneratie, kortparkeren
Zie hieronder de tabel van de verkeersgeneratie voor kortparkeren. Dit zullen voornamelijk ouders zijn. Die geven per dag dan 4 (2x heen en terug) verkeersbewegingen.

Aantal leerlingen per 1 oktober 2022   Verkeersgeneratie  
De Zonnewereld groep 1 t/m 3: 184 x 30% (laagste % leerlingen met de auto) x 4   221 motorvoertuigen per etmaal  
OBS Vleuterweide groep 1 t/m 3: 183 x 30% (laagste % leerlingen met de auto) x 4   220 motorvoertuigen per etmaal  
Totaal groep 1 t/m 3   441 motorvoertuigen per etmaal  
De Zonnewereld groep 4 t/m 8: 275 x 5% (laagste % leerlingen met de auto) x 4   55 motorvoertuigen per etmaal  
OBS Vleuterweide groep 4 t/m 8: 158 x 5% (laagste % leerlingen met de auto) x 4   32 motorvoertuigen per etmaal  
Totaal groep 4 t/m 8   87 motorvoertuigen per etmaal  
Totaal verkeersgeneratie van ouders van beide scholen groep 1 t/m 8 (afgerond)   528 motorvoertuigen per etmaal  

Tabel verkeersgeneratie kortparkeren

Verkeersgeneratie, langparkeren
Wanneer er wordt gerekend met de minimale parkeernorm is de parkeernorm voor langparkeren voor beide scholen 17 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen worden voornamelijk gebruikt door leraren en overige medewerkers. Voor deze groep is de verkeersgeneratie dan 2x de parkeernorm (17 x 2 = 34 motorvoertuigen).

De totale verkeersgeneratie (kortparkeren en langparkeren) van beide scholen groep 1 t/m 8 (afgerond) is 34 + 528 = 562 motorvoertuigen per etmaal.

Ontsluiting
De huidige schoollocatie wordt voor fietsers en voetgangers ontsloten via een route parallel aan de Middelwetering. Zowel de fietsers als de voetgangers hebben een vrijliggend fiets- of voetpad. Dit verandert niet in de nieuwe situatie. Daarnaast ligt er nog een fiets- en voetpad langs de Passiebloemweg naar de Landschapsbaan. Doordat de huidige inrit naar het parkeerterrein ter hoogte van de Passiebloemweg verdwijnt, hoeven de auto's niet meer het fiets- en voetpad evenwijdig aan de Passiebloemweg over te steken. Er komt een nieuwe in- en uitrit vanuit de Landschapsbaan. Vanuit verkeerskundig oogpunt is het gewenst om de in- en uitgang van de parkeerplaats op de Landschapsbaan te situeren. Hierdoor worden conflicten tussen gemotoriseerd- en langzaam verkeer en opstoppingen op de Passiebloemweg voorkomen. In de huidige situatie is al sprake van een uitrit van het parkeerterrein op de Landschapsbaan. Het combineren met een inrit vanaf de Landschapsbaan gaat niet of slechts beperkt ten koste van de doorstroming op de Landschapsbaan, uitgaande van het principe 'rechtsaf in / rechtsaf uit'. Immers het rechtsafslaande verkeer vanaf de Landschapsbaan kan vrij inrijden zonder conflicten met overige verkeersstromen of -deelnemers. In de ochtendspits voegt het uitgaand verkeer rechtsaf in op de minst drukke rijrichting op de Landschapsbaan. In de middagperiode gaan de scholen uit vóór de avondspits en is sprake van een minder druk verkeersbeeld op de Landschapsbaan.

Autoverkeer op de Landschapsbaan komend vanaf de rotonde Rivierkom moet bij een volledige ontsluiting via de Landschapsbaan een u-beweging maken op het kruispunt met de Passiebloemweg om het parkeerterrein van de scholencluster te bereiken. Hierdoor wordt op dit kruispunt de fiets-/voetgangersoversteek over de Landschapsbaan twee keer gekruist door dit verkeer en is het ook geen logische verkeersbeweging voor het overige verkeer op dit kruispunt. Daarom is het gewenst om ten westen van het kruispunt met de Passiebloemweg een doorsteek in de middenberm van de Landschapsbaan te maken voor autoverkeer uit westelijke richting naar het parkeerterrein van de scholencluster (zie hiervoor ook bijlage 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0012.png" Voorstel ontsluiting scholen Passiebloemweg (Bron: rapport SWECO van 18 maart 2020)

Conclusie
Vanuit verkeersoogpunt bestaan er voor de ontwikkeling geen belemmeringen.

4.2.2 Openbare ruimte en groen

Aan de noordzijde loopt het plangebied tot aan de Middelwetering. De Middelwetering wordt begeleid door een bomenrij met daarnaast een vrij liggend voetpad en een vrij liggend fietspad. Het voetpad en het fietspad worden van elkaar gescheiden door een grasberm. Deze situatie blijft zo behouden. Aan de oostzijde loopt het plangebied tot aan de Passiebloemweg. Aan de zuidzijde loopt het plangebied tot aan de Landschapsbaan en aan de westzijde tot aan de Rivierkom. Het groen van het grondlichaam dat samen met het groen aan de oostzijde van de Passiebloemweg het Balkon vormt, is een belangrijk landschappelijk element dat behouden wordt en deels versterkt. Het parkeerterrein wordt vanaf de Landschapsbaan ontsloten door een opening in de wal, die zo smal mogelijk gehouden wordt. Aan de zijde van de Passiebloemweg wordt de wal zo ver mogelijk tot aan het fietspad doorgezet en liever nog de hoek omgezet. De binnenkant van de wal loopt door tot op of over het plein. Het groen in de directe omgeving van het plangebied bestaat uit stadsbomen als onderdeel van de verschillende hoofd (fiets-) routes. Met de inrichting van de openbare omgeving wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het groene karakter van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0013.png" Het plangebied inclusief de openbare ruimte

4.2.3 Parkeren

Kader
Elke bouwontwikkeling kent een bepaalde parkeerbehoefte die berekend moet worden. Daarbij is de Nota Stallen en Parkeren, vastgesteld op 22 maart 2013 door de gemeenteraad, inclusief het addendum Nota parkeernota fiets en auto dat door de gemeenteraad op 28 maart 2019 is vastgesteld leidend.

In de nota staan normen om het aantal auto- en fietsparkeerplaatsen te bepalen per gebruiksfunctie in een bepaalde zone. De locatie ligt in zone C1 (suburbaan). Binnen dit gebied gelden voor de functie basisonderwijs de volgende parkeernormen voor auto's:

  • minimale parkeernorm: 0,5 parkeerplek per leslokaal;
  • maximale parkeernorm: 1,0 parkeerplek per leslokaal.

Het aandeel van bezoek is 0%, exclusief Kiss & Ride.

Voor fietsparkeren geldt op basis van de Nota Stallen en Parkeren voor basisschool medewerkers een fietsparkeernorm van 0,6 per 10 leerlingen. Voor bezoekers van de basisschool geldt een fietsparkeernorm van 6,5 fietsparkeerplekken per 10 leerlingen.

De gemeente Utrecht hanteert een beleid om het lopen en gebruik van de fiets te stimuleren en de automobiliteit terug te dringen. Eén van de instrumenten hiervoor is het hanteren van minimale parkeernormen. In lijn met het gemeentelijk beleid past voor het lang parkeren het hanteren van de minimale parkeernorm van 0,5 parkeerplaatsen per leslokaal. Hierbij wordt opgemerkt dat op basis van de parkeertellingen op de huidige schoollocatie Passiebloemweg de parkeernorm voor langparkeerders (schoolpersoneel) dichterbij de maximumnorm van 1,0 parkeerplaats per leslokaal ligt dan bij de minimumnorm van 0,5 parkeerplaats per leslokaal. Met behulp van de CROW-publicatie 182 is voor beide scholen de parkeerbehoefte van het kort parkeren berekend.

Plangebied

Autoparkeren, lang parkeren
De Nota Stallen en Parkeren gaat voor het langparkeren uit van een parkeernorm per leslokaal. Uitgangspunt van het berekenen van het langparkeren is de prognose van het leerlingenaantal van wanneer de nieuwbouwscholen open gaan (dit is waarschijnlijk 2022/2023). Op basis hiervan heeft OBS Vleuterweide recht op 14 groepen/leslokalen en Jenaplanschool De Zonnewereld recht op 19 groepen/leslokalen. Wanneer er wordt gerekend met de minimale parkeernorm is de parkeernorm voor langparkeren voor beide scholen 17 parkeerplaatsen.

Aantal leslokalen   Parkeernorm  
De Zonnewereld: 19   9,5  
OBS Vleuterweide: 14   7  
Totaal (afgerond):   17  

Overzicht langparkeren

Autoparkeren, kort parkeren
De theoretische parkeerbehoefte (zie ook bijlage 1) van de beide scholen voor het kort parkeren (brengen/ halen kinderen) is berekend met behulp van de methodiek van CROW-publicatie 182 op basis van de prognoses van de leerlingaantallen in het uitgangsjaar 2022. Omdat bij basisscholen ouders/verzorgers de kinderen meestal naar binnen brengen, wordt er geen Kiss & Ride strook gemaakt, maar worden dit parkeerplaatsen voor kort parkeren.

Aantal leerlingen per 1 oktober 2022   Parkeerboefte CROW-publicatie 182  
De Zonnewereld groep 1 t/m 3: 184 x 30% (laagste % leerlingen met de auto) x 0,5 x 0,75   20,70  
OBS Vleuterweide groep 1 t/m 3: 183 x 30% (laagste % leerlingen met de auto) x 0,5 x 0,75   20,59  
Totaal groep 1 t/m 3   41,29  
De Zonnewereld groep 4 t/m 8: 275 x 5%
(laagste % leerlingen met de auto) x 0,25 x 0,85  
2,92  
OBS Vleuterweide groep 4 t/m 8: 158 x 5% (laagste % leerlingen met de auto) x 0,25 x 0,85   1,67  
Totaal groep 4 t/m 8   4,59  
Totaal kort parkeren beide scholen groep 1 t/m 8 (afgerond)   46 parkeerplaatsen  

Overzicht kortparkeren

Op basis van bovenstaande wordt er voor kort parkeren uitgegaan van een totaal van 46 parkeerplaatsen (uitgaande van de minimale parkeernorm). Als we rekening houden met de verschillende aanvangstijden van de scholen komen we op een andere parkeerbehoefte uit. Jenaplanschool De Zonnewereld kent een aanvangstijd van 8.15 uur en O.B.S. Vleuterweide een aanvangstijd van 8.30 uur. Er vanuit gaande dat ouders maximaal 15 minuten de school bezoeken is de parkeerbehoefte van de school met de hoogste parkeerbehoefte maatgevend. Daarmee is de parkeerbehoefte van de Zonnewereld maatgevend. Dat betekent dat voor kort parkeren 20,70 + 2,92 = 24 parkeerplaatsen nodig zijn.

Op basis van bovenstaande wordt er uitgegaan (uitgangsjaar 2022) van een totaal van 41 parkeerplaatsen (dit is lang- en kort parkeren, gebaseerd op de minimale normen).

Het aantal benodigde parkeerplaatsen van 41 is hiermee lager dan het aantal parkeerplaatsen in de huidige situatie (102 parkeerplaatsen) op het parkeerterrein van de locatie Passiebloemweg. De 41 parkeerplaatsen zijn niet voldoende om in de huidige getelde gezamenlijke parkeerbehoefte van de beide scholen te voorzien. Het is daarom noodzakelijk dat de scholen verschillende aanvangstijden blijven hanteren en scholen inzetten op het verminderen van het autogebruik voor het brengen en halen van de schoolkinderen. De scholen zullen bij de verhuizing naar deze locatie dan ook actief beleid moeten gaan voeren om ouders/verzorgers en eigen personeel te verleiden om lopend of met de fiets naar school te komen om zo het aantal parkeerders te beperken. Hierbij helpt ook dat sprake is van een dalende trend van de leerlingaantallen op beide scholen.

Omdat er in de directe omgeving van de locatie geen uitwijkmogelijkheid is (bijvoorbeeld naar een omliggende wijk) om te parkeren is het belangrijk om wel voldoende parkeergelegenheid binnen het plangebied te hebben.

Fietsparkeren
Voor het uitgangsjaar 2022 heeft OBS Vleuterweide 341 leerlingen. Dit betekent dat er voor de medewerkers van de basisschool 20 fietsparkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn en voor de bezoekers (leerlingen en ouders/verzorgers) van de basisschool 222 fietsparkeerplaatsen.

Jenaplanschool De Zonnewereld heeft in 2022 459 leerlingen. Er moeten voor medewerkers van de basisschool 28 fietsparkeerplaatsen worden gerealiseerd en voor de bezoekers 298 fietsparkeerplaatsen. De fietsparkeerplaatsen moeten op eigen terrein worden neergezet en 5% van de benodigde fietsparkeerplekken moet gebruikt kunnen worden voor grotere en zwaardere tweewielers die niet in een normaal rek passen. Daarnaast worden voorzieningen voor elektrische fietsen aangebracht.

Aantal leerlingen   Aantal fietsparkeerplaatsen medewerkers   Aantal fietsparkeerplaatsen leerlingen  
OBS Vleuterweide: 341   (341/10) x 0,6 = 20,46   (341/10) x 6,5 = 221,65  
De Zonnewereld: 459   (459/10) x 0,6 = 27,54   (459/10) x 6,5 = 298,35  
Totaal (afgerond)   48   520  

Conclusie
De parkeerbehoefte van de ontwikkeling voor zowel auto's als fietsen kan binnen het plangebied worden opgelost.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

5.2 Milieueffectrapportage

Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in lijst D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een m.e.r. moet worden opgesteld.

Plangebied
De in het plan opgenomen activiteiten vallen onder categorie D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) zoals deze is opgenomen in onderdeel D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit is in het Besluit m.e.r. een drempelwaarde opgenomen van een projectgebied van 100 hectare. Het plan blijft onder deze drempelwaarde en overschrijdt deze niet. Op grond van artikel 2, lid 5, sub b, van het Besluit m.e.r. moet echter ook in 'overige gevallen' bekeken worden of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen (de vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling neemt de gemeente een besluit om voor het project wel of geen mer-procedure te volgen voor het project voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie) opgesteld. In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is de conclusie dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er daarom geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De gemeente heeft dan ook op 6 oktober 2020 besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen.

De aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 3. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 4.

Conclusie
De ontwikkeling veroorzaakt geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Kader
Vanwege een goede ruimtelijke ordening wordt gekeken naar de milieu-invloed van bedrijven en andere functies op het plangebied. Daarbij gaat het om geur, geluid, stofhinder of gevaar. Daarnaast wordt bekeken welke invloed scholen op de omgeving hebben. Of een beoordeling nodig is hangt af van de afstand tot gevoelige functies zoals woningen. Voor deze 'richtafstanden' wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.


Plansituatie
Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt voor dit plangebied uitgegaan van de typering 'rustige woonomgeving'. Het plangebied ligt niet in de nabijheid of invloedssfeer van een bedrijf met hinder in de vorm van geur, geluid, stofhinder of geluid.

Van belang voor dit plan zijn de situering van de speelpleinen bij de basisscholen ten opzichte van de omliggende woningen. Vanuit de VNG-systematiek van Bedrijven en Milieuzonering geldt een aan te houden afstand van een school(plein) tot aan woningen van 30 meter. Hieraan wordt in dit plan voldaan. Dit betekent dat hier sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie
Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen beperkingen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.4 Geluidhinder

Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die van belang zijn voor de ruimtelijke ordening zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de Wet geluidhinder "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.

De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen;
  • gezoneerde industrieterreinen.

De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A). In de geluidnota Utrecht is echter aangegeven dat voor de uitleggebieden, zoals Leidsche Rijn, voor wegverkeer een maximale waarde geldt van 58 dB.

De gemeente Utrecht zet zich in voor een leefbare woonsituatie, juist op locaties met een hogere geluidsbelasting. Deze leefbaarheid wordt bewerkstelligd door voorwaarden te verbinden aan het verlenen van hogere waarden. De voorwaarden leggen de initiatiefnemer of de beheerder een inspanning op voor een leefbare woonomgeving als compensatie voor het bouwen in een lawaaiige situatie. Dit wordt planologisch verankerd via de hogere waarde beschikking en de planregels in het bestemmingsplan.

In de Geluidnota Utrecht zijn enkel randvoorwaarden opgenomen voor het bestemmen van nieuwe woningen. De Geluidnota Utrecht stelt geen voorwaarden aan scholen. Hierdoor is er bij deze specifieke  situatie, nu het gaat om scholen, geen gemeentelijk geluidsbeleid van toepassing.

Wegen met een snelheid van 30 km/uur worden in het kader van de Wet geluidhinder niet meegenomen. Maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden akoestisch relevante wegen wel onderzocht. Dit geldt in dit geval voor de Passiebloemweg. Bij de afweging of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening wordt aangesloten bij de kader- en normstelling uit de Wet geluidhinder.

Plangebied
Het plangebied ligt alleen binnen de invloedssfeer (wettelijke zones) van de Landschapsbaan-Rivierkom en de Veldhuizerweg. De geluidbelasting door de Landschapsbaan-Rivierkom overschrijdt de voorkeursgrenswaarde en bedraagt maximaal 54 dB (zie bijlage 5 voor het akoestisch onderzoek). Een hogere waardenbesluit is nodig. Door de Veldhuizerweg wordt de voorkeurswaarde van 48 dB niet overschreden. Dit komt mede door de aanwezigheid van stil wegdek op deze weg, afscherming door een grondlichaam en de afstand. Dit past binnen de afwegingskaders van de Wet geluidhinder (Wgh).

Ook de geluidbelasting door de Passiebloemweg is met 55 dB (zonder aftrek artikel 110g Wgh) betrekkelijk laag. De gecumuleerde geluidbelasting is daarbij maximaal 59 dB welke lager is dan de maximale ontheffingswaarde voor binnenstedelijk wegverkeer in uitleggebieden van 63 dB (komt overeen met 58 zonder aftrek artikel 110g Wgh) en kan vanuit gezondheidsperspectief als acceptabel worden beschouwd. Omdat dit een 30 km/u weg is hoeft hiervoor geen hogere waarden besluit te worden verleend.

Conclusie
Het plangebied van het onderzochte project ligt binnen de vanuit de Wet geluidhinder relevante geluidszones van de Landschapsbaan – Rivierkom en de Veldhuizerweg. Uit het geluidsonderzoek volgt dat de geluidsbelasting door de Landschapsbaan – Rivierkom de voorkeursgrenswaarde overschrijdt. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 54 dB. De gecumuleerde geluidsbelasting blijft binnen de maximaal te ontheffen waarde voor binnenstedelijk wegverkeer. Ook vanuit gezondheidsperspectief is deze geluidsbelasting acceptabel.

Voor dit plan moet, parallel aan de ruimtelijke procedure, een hogere waarde procedure voor de Landschapsbaan – Rivierkom worden doorlopen.

5.5 Externe veiligheid

Kader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.

De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; voor transport over wegen, spoorwegen en vaarwegen). Het Bevt geeft antwoord op vragen hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes. In het Bevt staan twee soorten risico's beschreven waarop normen en richtlijnen van toepassing zijn. Het betreft het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Naast risiconormeringen kent het Bevt tevens een extra afstandsbepaling, het zogenaamde plasbrandaandachtsgebied. Voor bebouwing binnen deze zone gelden extra bouwkundige eisen.

Plangebied
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Het plangebied ligt op circa 330 meter afstand van enkele hogedruk aardgastransportleidingen (zie rode onderbroken strepen in onderstaand kaartje, ontleend aan de Nederlandse Risicokaart. Vanwege de grote afstand zijn de leidingen niet van invloed op de planlocatie. Ook overige risicobronnen (zoals de A12 en risicobedrijven) liggen allen op te grote afstand (circa 1 km of meer) om van invloed te zijn op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0014.png"
In rood hogedruk aardgastransportleidingen (Bron: Risicokaart)

Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plangebied, waarmee voor dit aspect voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening.

5.6 Luchtkwaliteit

Kader
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate van invloed op de luchtkwaliteit. In november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wetswijziging staat bekend als de "Wet luchtkwaliteit". Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van deze wet, opgenomen in artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer, moet bij de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening houden met de effecten op de luchtkwaliteit.

Plangebied
Dit bestemmingsplan maakt het bouwen van twee scholen voor primair onderwijs mogelijk. In de afweging voor het kiezen van deze locatie spelen verschillende belangen, zoals de verkeersveiligheid, faseerbaarheid en gezondheid.

Om tot een integrale afweging te komen is o.a. onderzoek gedaan vanuit die diverse belangen. Het onderzoek naar de luchtkwaliteit is volgens de voorschriften die hiervoor gelden in wet- en regelgeving uitgevoerd. Dat komt neer op onderzoek naar het al dan niet overschrijden van de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Deze grenswaarden worden niet overschreden.

Vanuit de nota Volksgezondheid 'Gezondheid voor iedereen' wordt o.a. als uitgangspunt voor een goede luchtkwaliteit de afstand tot drukke wegen gehanteerd (in dit geval 50 meter). Aanvankelijk bleek de ontwikkeling voor een deel te dicht op de Landschapsbaan te liggen en daarmee was de locatie, vanuit de nota Volksgezondheid in principe niet geschikt voor primair basisonderwijs.

Aangezien de nota Volksgezondheid een uitzondering maakt voor bestaande functies en er geen alternatieve locatie beschikbaar is, is gezocht naar een optimalere invulling van het plangebied met een aantal aanvullende maatregelen. In dit plan wordt één school buiten de 50 meter grens en één school gedeeltelijk binnen de 50 meter mogelijk gemaakt. De volgende maatregelen moeten worden getroffen:

  • Zoveel mogelijk de niet primaire functies zoals docentenkamer, bergingen en speellokaal binnen de 50 meter zone van de Landschapsbaan situeren.
  • Filters toepassen en de inlaat van de lucht aanzuiging aan de schone zijde van het gebouw positioneren.
  • Het schoolbestuur moet er op toezien dat de filters goed worden onderhouden en tijdig vervangen.
  • Het beperken van te openen ramen binnen de 50 meter zone van de Landschapsbaan.

Conclusie
Daarmee zijn er geen belemmeringen meer vanuit luchtkwaliteit en volksgezondheid om het bestemmingsplan vast te stellen.

5.7 Bodem

5.7.1 Bodemkwaliteit

Kader
Bij het bestemmingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan, is een 'nieuw' geval. Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt.
  • Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er ook sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt ten minste functiegericht en kosteneffectief.
  • Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen, via een melding of een vergunning.
  • Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.


Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet gekeken worden of nabij gelegen grondwaterverontreinigingen hierdoor kunnen verplaatsen, waarbij een saneringsvergunning aangevraagd of melding (eventueel op grond van gebiedsgerichte aanpak Utrecht) gedaan moet worden.

Plangebied
In het verleden heeft het gebied een agrarische bestemming gehad, waarbij in de omgeving kassen aanwezig waren. Verdachte activiteiten die geleid kunnen hebben tot bodemverontreiniging zijn niet bekend. In en rond het plangebied zijn geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend.

Ter plaatse van het plangebied is, na het bouwrijp maken van de VINEX locatie, in 2007 een verkennend bodemonderzoek verricht (Grontmij, 13/99076336, 29-3-2007, zie bijlage 7). De resultaten van dat onderzoek vormden indertijd geen belemmering voor de bouw van (tijdelijke) scholen. Waarschijnlijk is de kwaliteit van de bodem niet veranderd. Toch moet er voorafgaand aan de bouw en na de sloop, een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Het uitvoeren van een bodemonderzoek zal een randvoorwaarde zijn voor het verlenen van een omgevingsvergunning.

Het terrein bevindt zich in de schone zone van het Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer en buiten de boringsvrije zones van drinkwaterwinningen De Meern en Leidsche Rijn. Dit betekent dat er, voor zover bekend, geen sprake is van omvangrijke grondwaterverontreinigingen, die eventuele grondwateronttrekkingen of bemalingen beïnvloeden. Voor bodemenergie of boringen geldt geen dieptebeperking. Bij hergebruik van grond gelden de (toepassings)eisen uit de Nota bodembeheer 2017-2027 en voor het plangebied is dit kwaliteit landbouw/natuur.

Voor het gebied geldt geen archeologische verwachting (wit). Het gebied is grotendeels zeer gevoelig voor zettingen (rood). Alleen de zuidoostelijk hoek is minder gevoelig (groen).

Conclusie
De bodemkwaliteit levert geen belemmeringen om dit bestemmingsplan vast te stellen. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning zal nog wel een bodemonderzoek worden geëist. Dit onderzoek kan na de sloop van de gebouwen worden uitgevoerd.

5.8 Natuurbescherming

Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening.

Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:

  • 1. of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
  • 2. of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
  • 3. of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.


Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.

Nota Utrechtse soortenlijst
In de voormalige Flora- en faunawet werden soorten beschermd die niet meer beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming, die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Hieronder vallen diverse kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn. Deze soorten zijn in de Utrechtse soortenlijst genoemd.

De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.

Bij ruimtelijke plannen van derden beveelt de gemeente nadrukkelijk aan om de Utrechtse soortenlijst mee te nemen in onderzoek en ontwikkelingen. Wanneer de Utrechtse soortenlijst niet wordt meegenomen in het plan of project, dan wordt dit gemotiveerd.

De Utrechtse Soortenlijst en overige informatie is te vinden op de gemeentelijke website onder Groenbeleid. https://www.utrecht.nl/fileadmin/uploads/documenten/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevin gsvisie /gro e n/2018-Nota-Utrechtse-Soortenlijst.pdf

Beschermde gebieden

Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).

Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast. Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (artikel 7.2a Wet milieubeheer (Wm)).

Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).

Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Interim Omgevingsverordening zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Plangebied
Beschermde dier- en plantsoorten
Er zijn bij de gemeente bekende gegevens geraadpleegd, waaronder de Nationale databank flora en fauna (NDFF) dd. 28-01-2020 (binnen de plangrenzen), de gemeentelijke verblijfplaatsendatabase en de Natuurwaardenkaart van de gemeente Utrecht. Er heeft geen veldbezoek plaats gevonden. Gezien de aard van de tijdelijke bebouwing en het open terrein is door foto’s voldoende beeld verkregen voor een inschatting van potentiele natuurwaarden.

Planten 
Er zijn geen groeiplaatsen van wettelijk beschermde planten bekend uit het plangebied. Wel is het voorkomen van een plantensoort van de Utrechtse soortenlijst in het plangebied bekend. Het betreft een groeiplaats van de veldlathyrus (bron: NDFF 2018). Hiervoor geldt dat inzichtelijk gemaakt moet worden dat er na de herinrichting voldoende leefgebied wordt gecreëerd waar deze plant zich weer kan vestigen. Voor de start van de werkzaamheden kan deze worden verplant naar een geschikte plek in de directe omgeving (bijvoorbeeld berm Landschapsbaan). De vindplaats bevindt zich direct ten zuiden van het meest oostelijke gebouw).

 afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0015.png"
Vindplaats verdlathyrus (bron: NDFF)

Vogels 
Er zijn geen verblijfplaatsen aanwezig van vogels waarvan het nest jaarrond beschermd is. Voor gebouwbewonende soorten als de gierzwaluw en de huismus wordt het gebouw ongeschikt geacht als nestlocatie. In de directe omgeving van het plangebied (de wijk ten zuiden van de Landschapsbaan) zijn verblijfplaatsen van de huismus bekend (Natuurwaardenkaart). Mogelijk zijn er in het plangebied wel (nesten van) algemene broedvogels aanwezig. Hier moet in opgaande beplanting en bomen rekening mee worden gehouden. Dit kan door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of na een controle op nesten van algemene broedvogels of voorafgaand aan het broedseizoen de (sloop-) werkzaamheden uit te voeren en de opgaande beplanting te verwijderen

Vleermuizen 
Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen bekend uit het plangebied. Boven de watergang grenzend aan de noordzijde van het plangebied zijn waarnemingen bekend van foeragerende gewone dwergvleermuizen (NDFF). Effecten op foeragerende vleermuizen kunnen worden voorkomen door de watergang en de beplanting langs de oevers te behouden en deze elementen te ontzien van kunstmatige verlichting tijdens en na de bouwwerkzaamheden. In de directe omgeving zijn verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis bekend (Natuurwaardenkaart).

De tijdelijke panden lijken geen potentieel geschikte plekken voor verblijfplaatsen van vleermuizen te herbergen. Echter, aangezien het voorliggend advies niet voldoet aan het daarvoor vastgestelde Vleermuisprotocol 2017, kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen binnen het plangebied niet met zekerheid worden uitgesloten.

Grondgebonden zoogdieren 
Er zijn geen waarnemingen van beschermde grondgebonden zoogdieren bekend uit het plangebied. De ruigte en opgaande beplanting binnen het plangebied is geschikt als (onderdeel van het) leefgebied voor grondgebonden zoogdieren als egels en diverse muizensoorten. Voor algemene grondgebonden zoogdieren geldt dat er tijdens de uitvoering van de werkzaamheden maatregelen genomen moeten worden om het doden van de dieren zo veel mogelijk te voorkomen (zorgplicht). Een voorbeeld hiervan is het hanteren van één vaste werkrichting bij het verwijderen van de vegetatie, waardoor de dieren de kans krijgen voor de werkzaamheden uit te vluchten.

Van de overige soortgroepen zijn geen waarnemingen van (wettelijk of beleidsmatig) beschermde soorten (Wnb en Utrechtse soortenlijst) bekend uit het plangebied en deze worden gezien de aanwezige biotoop en bebouwing niet verwacht.

Gebiedsgerichte ontheffing
Aangezien het uitgevoerde onderzoek niet voldoet aan het daarvoor vastgestelde Vleermuizenprotocol 2017 kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen niet met zekerheid worden uitgesloten. Voor de sloop van de bestaande schoolgebouwen wordt daarom aangesloten bij de gebiedsgerichte ontheffing diervriendelijk bouwen. Om gebruik te maken van de gebiedsgerichte ontheffing Diervriendelijk Bouwen (RVO-besluit d.d. 21 april 2017 met kenmerk FF/75C/2016/0400.toek.zh), dienen in het ontwerp van de nieuwbouw per schoolgebouw de volgende maatregelen te worden opgenomen:

  • minimaal 2 ingebouwde groepsvleermuisverblijfsplaatsen;
  • minimaal 6 ingebouwde en geschakelde paarverblijfsplaatsen voor vleermuizen;
  • minimaal 10 ingebouwde huismusnestkasten, in combinatie met een haag, wintergroene struiken of een groene gevel.

Dit zijn minimale aantallen. Het toepassen van meer verblijfsplaatsen heeft de voorkeur. Afstemming en detaillering van de locatie en type verblijfplaatsen moet in overleg met een ecoloog van de gemeente worden bepaald. Via een ‘formulier diervriendelijk bouwen’ worden de afspraken over de definitieve maatregelen vastgelegd.

Om te kunnen werken onder de gebiedsgerichte ontheffing Diervriendelijk Bouwen (RVO-besluit d.d. 21 april 2017 met kenmerk FF/75C/2016/0400.toek.zh) moeten de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens het protocol Diervriendelijk verbouwen en slopen, zoals aangeduid in het Soortmanagementplan Diervriendelijk bouwen. Dit houdt in dat bij verschillende stappen van de sloop gecontroleerd wordt of er geen dieren in het gebouw aanwezig zijn. Als er gierzwaluwen, huismussen of vleermuizen gevonden worden bij de sloop is het noodzakelijk om direct een ecoloog te benaderen om verstoring van dieren te voorkomen en het vervolg te bepalen. Dit moet voor de uitvoering bij zowel de opdrachtgever al de aannemer bekend te zijn en te worden gehanteerd.

Hieronder zijn een aantal veel voorkomende aandachtpunten benoemd:

Bouwconstructie:   Letten op:  
Boeiborden/delen/plaatmateriaal tegen de gevel   Hierachter kunnen zich vleermuizen verschuilen. De planken of platen in delen verwijderen en controleren of er geen vleermuizen verscholen zitten. Als er een vleermuis zit of wegvliegt, de werkzaamheden staken en een ecoloog raadplegen over het vervolg.  
Spouwmuren met open stootvoegen   In de spouwmuur kunnen zich vleermuizen verschuilen. Het buitenspouwblad in delen verwijderen en controleren of er geen vleermuizen verscholen zitten. Als er een vleermuis zit of wegvliegt, de werkzaamheden staken en een ecoloog raadplegen over het vervolg.  
Ruimtes met een verlaagd plafond (zowel binnen als buiten)   Als er een verbinding met buiten is (hoeft maar een opening van 1 cm breed/hoog te zijn) dan zouden zich vleermuizen kunnen verschuilen. Het plafond of de zijmuur/koof in delen verwijderen en controleren of er geen vleermuizen verscholen zitten. Als er een vleermuis zit of wegvliegt de werkzaamheden staken en een ecoloog raadplegen over het vervolg.  
Dakrand, dakgoot   In kieren en holtes onder de dakrand, en onder de dakgoot kunnen huismussen of gierzwaluwen broeden. Vliegen er gierzwaluwen laag (en gierend) in de directe omgeving van het gebouw wees dan alert op nestplaatsen. Wees alert op nesten onder de dakgoot wanneer er een huismus in de directe omgeving van de werkzaamheden wordt gesignaleerd. Kruipt er een gierzwaluw of huismus uit een opening van het te slopen gebouw kruipen of worden er eieren gevonden (maakt niet uit van welke vogel, behalve de kip), dan moeten de werkzaamheden worden gestaakt en een ecoloog worden geraadpleegd over het vervolg.  

Beschermde gebieden
Er is getoetst in hoeverre de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen beschermde gebieden beïnvloedt of daar negatieve effecten op heeft.

Natura 2000
Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is Oostelijke Vechtplassen, dat op ongeveer 7,5 kilometer afstand van het plangebied ligt. Uit een berekening met de AERIUS tool blijkt dat de stikstofbijdrage 0,0 mol/hectare is (zie bijlage 8), zowel in de gebruiksfase als in de bouwfase. Dit betekent dat er geen vervolgonderzoek nodig is. Het advies is om bij de selectie van de aannemer voor de te bouwen scholen de verplichting op te nemen om minimaal Stage IV mobiele werktuigen te gebruiken om de emissie naar de directe omgeving te beperken.

Natuur Netwerk Nederland (NNN)
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Directe effecten of het NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing.

Groenstructuur
Het plangebied maakt onderdeel uit van de stedelijke groenstructuur. Hiervoor geldt dat bestaande elementen van de stedelijke groenstructuur en de hoofdbomenstructuur worden beschermd. Vermengen van het stedelijk groen met andere stedelijke functies is in principe mogelijk. Voorwaarde hiervoor is dat het groene karakter, de kwaliteiten en het gebruik van het groen worden behouden of verbeterd.

Voor groen is van belang dat bepaalde groenelementen in het plangebied, zoals de bomenrij langs de wetering en de grondwal langs de Landschapsbaan, onderdeel uitmaken van de stedelijke groenstructuur. Dat betekent dat deze groenstructuur gehandhaafd moet blijven of gecompenseerd en als dit mogelijk is versterkt moet worden. Daarnaast wordt verwezen naar de bomenparagraaf in 5.9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0016.png"
Globale aanduiding plangebied in rood in de stedelijke groenstructuur

Conclusie
Natuurbescherming vormt geen belemmering om dit bestemmingsplan vast te stellen. Er wordt gebruik gemaakt van de gebiedsgerichte ontheffing Diervriendelijk Bouwen. Om hier gebruik van te kunnen maken moeten in het ontwerp van de nieuwbouw per schoolgebouw minimaal de volgende maatregelen opgenomen worden:

  • minimaal 2 ingebouwde groepsvleermuisverblijfsplaatsen;
  • minimaal 6 ingebouwde en geschakelde paarverblijfsplaatsen voor vleermuizen;
  • minimaal 10 ingebouwde huismusnestkasten, in combinatie met een haag, wintergroene struiken of een groene gevel.

Dit wordt via een voorwaardelijke verplichting afgedwongen. Daarnaast moeten de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens het protocol Diervriendelijk verbouwen en slopen, zoals aangeduid in het Soortmanagementplan Diervriendelijk bouwen.

Van belang is dat de groenstructuur gecompenseerd en indien mogelijk versterkt wordt. Binnen het plangebied bevindt zich een groeiplaats van de veldlathyrus, die onderdeel uitmaakt van de Utrechtse soortenlijst. Deze plant wordt voor de start van de werkzaamheden in de buurt verplant.

5.9 Bomen

Kader
Op grond van de gemeentelijke Nota bomenbeleid moeten bestemmingsplannen voorzien zijn van een bomenparagraaf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0017.png" Plangebied met blauwe pijlen om bomenrijen aan te wijzen

Plangebied
Voor het plangebied is een bomeninventarisatie uitgevoerd (zie bijlagen 9 en 10). Hieruit blijkt dat er 107 bomen in het plangebied staan. Het gaat om de volgende bomensoorten: Noorse esdoorn, es, Hollandse iep, grauwe of zwarte els en kleinbladige linde. De conditie van 3 bomen is voldoende en die van de overige bomen goed. Het uitgangspunt van de ontwikkeling is dat zoveel mogelijk bomen behouden blijven. Toch kunnen niet alle bomen blijven staan.

In de huidige situatie staan er 10 bomen (met boomnummers 1869040, 1964342, 1875384, 1892122, 1996210, 1892763, 1971756, 2013875, 1857014 en 2011554) tussen het parkeerterrein en de oostelijk gelegen school (zie de aanduiding van de rij met de blauwe pijlen).
Bomen onmisbaar zijn voor biodiversiteit, luchtkwaliteit en gezondheid. Het leren in een groene omgeving draagt bij aan de gezondheid van kinderen. De ambitie is daarom om groene schoolpleinen te realiseren. Inpassing van bestaande gewortelde bomen is een verrijking voor een groen schoolplein. Er zullen geen bomen worden gekapt enkel voor het inrichten van het schoolplein. Daarnaast bevinden zich twee bomen (met boomnummers 1892122 en 1996210) voor de beoogde ingang, waardoor deze niet behouden kunnen blijven. De 10 bomen zijn niet verplantbaar, vanwege de boomsoort specifieke beperkingen. De bomen die gekapt moeten worden, zullen binnen het plangebied gecompenseerd worden.

Enkele bomen moeten plaats maken voor de in- en uitrit die van en naar de Landschapsbaan wordt gemaakt. Voor deze bomen geldt ook dat deze niet verplant kunnen worden, vanwege boomsoort specifieke beperkingen. Ook deze bomen zullen binnen het plangebied worden gecompenseerd. De wens voor een ontsluiting voor auto's direct van en naar de Landschapsbaan was groot bij een aantal omwonenden. Dit kwam naar voren tijdens de inloopavond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0018.png"

Kaart behorende bij de bomeninventarisatie met de locatie van de bomen binnen het plangebied

Conclusie
Niet alle bomen kunnen binnen het plangebied behouden blijven, maar het merendeel kan blijven staan. De te kappen bomen zijn niet verplantbaar. Bomen die voor de nieuwbouw en/of de in- en uitrit gekapt moeten worden, zullen -ook als dit niet omgevingsvergunningplichtige bomen zijn- worden gecompenseerd binnen het plangebied. Hier is binnen het plangebied ruimte voor.

5.10 Water

Kader
Door ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van water gerelateerd beleid en water gerelateerde beheeraspecten door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.

Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerders opgenomen.

Door afstemming met de waterbeheerder wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

Plangebied
Oppervlaktewater
Oppervlaktewateren zijn in eigendom van het HDSR. Zij zijn verantwoordelijk voor het functionele kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van deze watergangen. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Net buiten het plangebied, aan de noordzijde, ligt wel een primaire watergang, die ligt in een peilvak met een vast peil van NAP-1,05 m. Deze watergang is in bestemmingsplan 'Vleuterweide, Vleuten' als 'Water' bestemd. Het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast.

Grondwater
Het langjarige grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket (1e WVP). De gemeente Utrecht beschikt sinds 1962 over een peilbuizenmeetnet. Sinds 2002 worden de grondwaterstanden automatisch opgeslagen door dataloggers die tweemaal per dag het grondwaterpeil registreren.

De gemiddelde, langjarige stijghoogte van het 1e WVP zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de 'Grondwatercontourkaart gemeente Utrecht' (juli- 2019). Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied de volgende gemiddelde stijghoogten en seizoens-variatie verondersteld:

  • 1. droge periode, gemiddelde lage grondwaterstand (GLG) = NAP -1,0 m en NAP-0,9 m;
  • 2. gemiddeld periode, gemiddelde grondwaterstand (GGG) = NAP -0,8 m;
  • 3. natte periode, gemiddelde hoge grondwaterstand (GHG) = NAP -0,6 m en NAP-0,5 m.

De grondwaterstroming in het plangebied is van oost naar west en varieert in natte perioden.

De momentane, freatische grondwaterstand is afhankelijk van het neerslagverloop, de bodemopbouw en de aard en omvang van afwatering- en ontwateringsvoorzieningen. Slecht doorlatende lagen als klei en veen belemmeren de interactie met het 1WVP en kunnen een lokale schijngrondwaterstand creëren. Bodemonderzoek dient uit te wijzen wat de lokale bodemgesteldheid is en wat de consequenties hiervoor zijn voor de freatische grondwaterstand en de toepasbaarheid van IT-riolen en wadi's.

De drooglegging, het verschil tussen maaiveld en streefpeil, moet in lijn met de norm van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden minimaal 1,0 m zijn. De ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), moet conform de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 m bedragen. Het peil van het maaiveld is minimaal NAP+1,20 m (parkeerplaats) zodat de gemiddelde ontwateringsdiepte in het plangebied +1,20 m NAP – -0,50 m (GHG) = 1,7 m NAP is. Deze voldoet in de huidige situatie aan de gestelde norm.

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied. Er gelden dan ook geen specifieke maatregelen voor de bescherming van drinkwater, behalve de voor iedereen geldende bijzondere zorgplicht (artikel 4 van de Provinciale Milieuverordening 2013).

Riolering
In de huidige situatie wordt het afvalwater vanuit de gebouwen geloosd op het vuilwaterstelsel in de Passiebloemweg. Het hemelwater van de gebouwen en verhard oppervlak wordt op het omliggend groen geloosd. Drains voeren het water af naar het oppervlaktewater. Uitzondering hierop is het parkeerterrein. Het water hiervan wordt naar het onderliggend IT-riool afgewaterd en stort over naar het hemelwaterstelsel in de Landschapsbaan.

In de toekomstige situatie blijft het afvalwater geloosd worden op het vuilwaterriool in de Passiebloemweg. Het hemelwater wordt ook in de plansituatie grotendeels op eigen terrein verwerkt zoals nu ook het geval is

Klimaatadaptatie
Naast buien van 80 mm in één uur zijn de toenemende droogte en hitte en mogelijke overstromingen vanuit de Lek potentiële gevolgen van klimaatverandering. De effecten zijn hier echter minder groot dan die op de bebouwde zones in Utrecht. Deels door het open karakter van het gebied en deels omdat het hoger ligt dan de omgeving. Juist omdat de effecten van klimaatverandering hier minder zijn zou dit gebied een deel van de oplossing kunnen zijn voor het aangelegen bebouwde gebied.

Compensatiemaatregelen
Vanwege de toename van verhard oppervlak in de nieuwe situatie zullen er compensatiemaatregelen uitgevoerd moeten worden. Bij het berekenen van de watercompensatie volgens de KEUR is de minimale ontwerp voorwaarde 45 mm berging per m2 toename verhard oppervlak. Als de compensatie uitgevoerd wordt in oppervlaktewater, dan gaat het om 15% van de toe te voegen verharding. De gemeente gaat daarnaast uit van minimaal 90% afvangen en infiltreren van de jaarlijkse neerslag voor de klimaatadaptatie, maar wel over het totaal afvoerend oppervlak in de huidige situatie. Een overzicht van de afvoerende oppervlakken in de huidige en toekomstige situatie wordt weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0019.png"
Oppervlak in bestaande en toekomstige situatie

Binnen het plangebied moet minimaal 174 m3 aan waterberging voor infiltratie worden gecreëerd. Dit kan bijvoorbeeld door in het plangebied een wadi aan te leggen. De intentie is daarnaast om 50% van de daken als groene sedum daken uit te voeren. De parkeerplaatsen worden voorzien van waterpasserende verharding. Dit zijn ook compensatiemaatregelen (zie voor een nadere onderbouwing bijlage 11).

Conclusie
De voorgenomen toekomstige ontwikkeling heeft geen negatief effect op de waterhuishouding, mits er vanwege de toename van verhard oppervlak compensatiemaatregelen uitgevoerd worden van minimaal 174 m3. Binnen het plangebied is ruimte om compensatiemaatregelen te treffen.

5.11 Archeologie

Kader

Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

Plangebied
Alleen de zuidrand van het plangebied, het deel tussen de Landschapsbaan en de grondwal, valt binnen de groene zone van de archeologische waardenkaart van de gemeente Utrecht. In de groene zone wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht. Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Dat betekent dat alleen bij bodemingrepen in de groene zone langs de Landschapsbaan met een omvang boven de 100 m² en dieper dan 50 cm een archeologievergunning nodig is. De rest van het plangebied, het deel waar de nieuwbouw gaat plaatsvinden, ligt in de witte zone. Voor de witte zone geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPASSIEBLOEMWEGVL-VA01_0021.png"

Uitsnede plangebied en legenda van archeologische waardenkaart

Conclusie
Archeologie vormt geen belemmering om dit bestemmingsplan vast te stellen, omdat er op de locatie waar de nieuwbouw komt geen archeologische verwachting is.

5.12 Kabels en leidingen

Kader
Aanwezige kabels en leidingen in het plangebied worden via een Klic-melding inzichtelijk gemaakt. Wanneer het inrichtingsplan wordt opgesteld, zullen deze gegevens hierbij betrokken moeten worden.

Plangebied
Op een kabeltracé van KPN na (7 kabels) is het hele plangebied vrij van doorgaande kabels en of leidingen. Binnen het plangebied ligt alleen een kabeltracé van KPN (7 kabels). Deze kabels vormen niet bij voorbaat een obstakel. De kabels kunnen worden verlegd of er kan voor worden gekozen om de kabeltracés vrij van bebouwing te houden.

De overige kabels en leidingen die aanwezig zijn binnen het plangebied hebben allemaal een relatie met de bestaande bebouwing.

Conclusie
Kabels en leidingen binnen het plangebied vormen geen beperking voor vaststelling van het bestemmingsplan. Er liggen geen hoofdkabels of leidingen in het gebied die moeten worden beschermd via een regeling in het bestemmingsplan.

5.13 Kwaliteit van de leefomgeving

Kader
In het kader van kwaliteit van de leefomgeving wordt door de gemeente in ruimtelijke plannen aandacht gevraagd voor de aspecten zon en schaduw en sociale veiligheid.

Plangebied

Sociale veiligheid
Tijdens de inloopavond van 4 juni 2019 vertelden omwonenden dat er nu al overlast wordt ervaren van de huidige parkeerplaats in de late avond en nacht. In het plan ligt de parkeerplaats in het midden en daarmee besloten, waardoor omwonenden verwachten dat de plek nog meer jongeren aantrekt. De wens bestond daarom om de parkeerplaats te verplaatsen en buiten de schooltijden te sluiten.

De parkeerplaats komt tussen de schoolgebouwen in. Bij de inrichting van het terrein wordt wel aandacht geschonken aan het sociale veiligheidsaspect. De toegang vanaf de Landschapsbaan naar het parkeerterrein zal bijvoorbeeld zo worden vormgegeven dat het, indien noodzakelijk vanwege de sociale veiligheid, in de avonduren en het weekend kan worden afgesloten.

Bezonning
De kwaliteit van woningen en (semi-)openbare ruimte kan nadelig worden beïnvloed door schaduw en het ontbreken van zon. Uitgangspunt voor de nieuw te bouwen scholen is dat schaduwwerking geen onevenredige aantasting van de woonomstandigheden voor de bestaande woningen en percelen oplevert. In dit kader is een bezonningsstudie (zie bijlage 12) uitgevoerd op basis van de maximale planologische ruimte: voor de westelijke school betekent dit drie bouwlagen met een maximale bouwhoogte van 12 meter en voor de oostelijke school deels een maximale bouwhoogte van 12 meter en deels een maximale bouwhoogte van 8 meter. De bezonningsstudie is gemaakt voor de volgende momenten en tijden:

  • 21 december om 11.00, 13.00, 15.00, 17.00 en 19.00 uur;
  • 21 maart om 11.00, 13.00, 15.00, 17.00 en 19.00 uur;
  • 21 juni om 11.00, 13.00, 15.00, 17.00, 19.00, 20.00 en 21.00 uur;
  • 21 september 11.00, 13.00, 15.00, 17.00 en 19.00 uur.

De bezonningsstudie laat zien dat een aantal woningen (gelegen aan de Paardenbloemsingel, Vlambloemlaan en Globebloemlaan) aan de overzijde van het water in de periode november - januari schaduw in de tuin en/of woning heeft als gevolg van de nieuwbouw.

Bij de woningen gelegen aan de Passiebloemweg treedt er op 21 juni vanaf circa 20.30 uur schaduwwerking op in de tuinen van nummers 4 t/m 14. Om 21.00 uur liggen de tuinen van de woningen Passiebloemweg 6 t/m 14 in de schaduw (en de tuin van nummer 4 deels in de schaduw). Vanaf dit moment hebben deze tuinen echter ook al schaduwwerking vanwege de verdiepte ligging van de tuinen in de wal. Om 22.00 uur liggen alle tuinen in de schaduw, omdat de zon dan bijna onder is.

Omdat de verslechtering voor de woningen aan de overkant van het water alleen optreden in de winterperiode, wordt de schaduwwerking die veroorzaakt wordt door de nieuwbouw aanvaardbaar geacht. De schaduwwerking voor de woningen aan de Passiebloemweg wordt ook aanvaardbaar geacht, gezien het latere moment op de avond dat de schaduwwerking optreedt en omdat de tuinen ook al schaduw krijgen vanwege de verdiepte ligging van de tuinen in de wal en de haag op de wal.

Conclusie
De aspecten sociale veiligheid en bezonning vormen geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

5.14 Gezondheid

Kader
In Utrecht wordt gewerkt aan gezond stedelijk leven voor iedereen. Gezonde bewoners zijn over het algemeen gelukkiger en hebben meer kansen om zichzelf te ontplooien. Een school is een plek waar veel kinderen vijf dagen in de week zijn. Een gezond binnenklimaat is daarom erg belangrijk. Een slecht binnenmilieu in scholen heeft een negatief effect op de gezondheid, leerprestaties en functioneren. Voor gezond stedelijk leven is het verder belangrijk om het schoolplein en de openbare ruimte groen in te richten met veel ruimte voor spelen en bewegen.

Op 17 oktober 2019 heeft de gemeenteraad unaniem de nota Volksgezondheid 'Gezondheid voor iedereen' aangenomen. Daarin is met betrekking tot nieuwbouw van scholen de volgende tekst opgenomen: We bestemmen geen nieuwbouw van voorzieningen langs drukke wegen voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid (luchtweg- of hart/vaataandoening of suikerziekte) en kinderen van 0-18 jaar). Het gaat in de praktijk om scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen. De grens die we daarbij hanteren is dat we nieuwbouw voor deze voorzieningen niet in de eerstelijnsbebouwing realiseren binnen 50 meter van een drukke binnenstedelijke weg (>10.000 motorvoertuigen/etmaal) of binnen 300 meter van een autosnelweg.

Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, al dan niet met een bestemmingsplanwijziging, onderzoeken we, in goed overleg met de vertegenwoordigers van de voorziening, of er een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Ook onderzoeken we of er reguliere maatregelen te treffen zijn om het binnenmilieu te verbeteren.

Plangebied
Een gedeelte van de westelijke schoollocatie ligt binnen 50 meter afstand van de Landschapsbaan (op circa 32 meter). Dit is een drukke weg met meer dan 10.000 motorvoertuigen/etmaal. Binnen dit deel van Vleuterweide is echter geen alternatieve locatie beschikbaar. De scholen worden daarom zo gunstig mogelijk op de beschikbare kavel gesitueerd (zo ver mogelijk van de Landschapsbaan af). Naast gezondheid zijn er echter nog andere belangen, zoals: verkeersveiligheid en faseerbaarheid die bepalen wat de beste plek voor de scholen op de locatie is. Dit heeft geleid tot een voorkeursmodel bestaande uit 2 vrijstaande schoolgebouwen met een gemeenschappelijk parkeerterrein in het midden. De school aan de oostzijde van de locatie kan dan volledig buiten de 50 meter zone van de Landschapsbaan worden gebouwd. De school aan de westzijde van de locatie ligt gedeeltelijk binnen de 50 meter zone van de Landschapsbaan. Hierbij is als eis meegegeven dat het binnenklimaat van het deel van de school, dat binnen de 50 meter zone ligt, dezelfde kwaliteit krijgt als het gedeelte dat buiten de 50 meter ligt. Hiervoor kunnen onder andere de volgende maatregelen worden genomen:

  • Zoveel mogelijk de niet primaire functies zoals docentenkamer, bergingen en speellokaal binnen de 50 meter zone van de Landschapsbaan situeren.
  • Filters toepassen en de inlaat van de lucht aanzuiging aan de schone zijde van het gebouw positioneren.
  • Het schoolbestuur moet erop toezien dat de filters goed worden onderhouden en tijdig vervangen.
  • Het beperken van te openen ramen binnen de 50 meter zone van de Landschapsbaan.

Voor een gezond binnenmilieu in beide schoolgebouwen is minimaal klasse B voor luchtkwaliteit en thermische comfort het uitgangspunt, conform het Programma van Eisen: Frisse Scholen 2015.

Het schoolplein wordt ingezet voor bewegen en spelen, ook wordt er gekeken of een gedeelte van het parkeerterrein, buiten haal- en brengtijden gebruikt kan worden om te spelen. De grondwal blijft groen en er zal in het plangebied ook meer (kwaliteits)groen worden toegevoegd.

Conclusie
Vanuit een gezondheidsperspectief is het belangrijk dat kinderen op een gezonde plek opgroeien en naar school gaan. Vandaar dat het binnenmilieu in scholen goed moet zijn.

Omdat er in het plangebied al scholen aanwezig waren en er geen alternatieve locatie beschikbaar is en het binnenklimaat van het deel van de school, dat binnen de 50 meter zone ligt, dezelfde kwaliteit krijgt als het deel dat er buiten ligt, kan ook de school die binnen 50 meter van de Landschapsbaan vanuit een gezondheidsperspectief mogelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang dat ook in dit deel van de school het binnenklimaat minimaal klasse B voor de luchtkwaliteit en het thermische comfort behaald.

5.15 Toegankelijkheid

Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. Alle Utrechters, met en zonder beperking, moeten alle openbare gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.

Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen.

Plangebied
Gebouwen
Iedereen, met of zonder beperking, kan de gebouwen binnen komen, in de gebouwen doen waarvoor ze zijn bestemd en gebruikmaken van de buitenruimte. Zo kan in een school iedereen de lokalen bereiken, bij de wc komen en bij de gymzaal komen. Kortom, de gebouwen zijn toegankelijk voor mensen met een beperking. Voor het bouwen of grootschalig verbouwen van gemeentelijke openbare gebouwen geldt de Utrecht Standaard Toegankelijk.

Openbare ruimte
Het ontwerp biedt mensen met een lichamelijke, verstandelijke of langdurig psychische beperking de mogelijkheid om veilig deel te nemen aan het verkeer. De openbare ruimte moet zo zijn ingericht dat iedereen, met of zonder beperking er uit de voeten kan. In de Kadernota openbare ruimte staan de uitgangspunten. Het Handboek Openbare Ruimte en de richtlijn Voetpaden voor iedereen kunnen helpen bij de uitwerking. Aandacht is nodig bij hoogte verschillen, en het overbruggen daarvan.

Conclusie
De scholen en het gebied er omheen zal voor iedereen toegankelijk gemaakt moeten worden. Inmiddels is het Handboek Openbare Ruimte (HOR) geactualiseerd en vormt dit handboek het toetsingskader voor de inrichting van het openbaar gebied rond het bouwplan. Daarmee wordt geborgd dat het VN-verdrag handicap van toepassing is op deze ontwikkeling.

5.16 Duurzaamheid

Kader
De gemeente stelt hoge duurzaamheidseisen aan de bebouwde omgeving met als doel een gezond stedelijk leven voor iedereen, nu en in de toekomst. Op het gebied van duurzaamheid heeft de gemeente Utrecht bij projectontwikkeling duurzaamheidsambities onderverdeeld op de volgende onderdelen: energie, GPR gebouw, circulair bouwen en klimaatadaptatie. Naast deze specifiek benoemde duurzaamheidsthema's moet rekening gehouden te worden met het thematische beleid zoals opgenomen op https://omgevingsvisie.utrecht.nl.

Energie
De gemeente Utrecht wil zo spoedig mogelijk klimaatneutraal zijn, waaraan alle partijen een relevante bijdrage moeten leveren. Voor bouwprojecten betekent dit energieneutraal of beter te bouwen. Gebruik van aardgas wordt niet toegestaan. Concrete invulling van energieneutraal bouwen wordt uitgelegd in het Utrechts Energieprotocol. Samenvattend komt het neer op het volgende:

Warmte- en koudevraag
De energiebehoefte (BENG 1) wordt zo laag mogelijk gemaakt. Uitgangspunt is daarnaast dat het plan / gebied zelfvoorzienend is in de warmte- en koudevraag van de bebouwing. Dit betekent dat er zo min mogelijk aanspraak wordt gedaan op externe bronnen zoals stadsverwarming. Wanneer het mogelijk is worden warmte- of koudeoverschotten van het gebied ter beschikking gesteld aan derden door de systemen te koppelen. Verder is het van belang dat de eindgebruiker comfort ervaart en geen hoge energielasten heeft.

Gebruiksfunctie   BENG 1 (kWh/m².jaar energiebehoefte)   BENG 2
(KWh/m².jaar fossiele energie)  
BENG 3
(% hernieuwbare opwekking)  
Onderwijsgebouwen   Als/Ag = 1,8 » BENG 1 = 190
Als/Ag > 1,8 » BENG 1 = 190
+ 30 * (Als/Ag -1,8)  
= 70   = 40  

BENG eisen onderwijsgebouwen

Elektriciteitsvraag
Uitgangspunt is dat de bebouwing jaarlijks evenveel hernieuwbare elektriciteit opwekt om te voorzien in de jaarlijkse energievraag. Dit is de gebouwgebonden energievraag, de gebruikersgebonden energievraag en de openbare ruimte in het gebied. Als het niet mogelijk is om binnen het plangebied voldoende hernieuwbare elektriciteit op te wekken dan mag er buiten het gebied gezocht worden naar opweklocaties om alsnog te voldoen.

Laadpunten elektrische voertuigen
Vanuit de Europese richtlijn voor energieprestatie voor gebouwen is in maart 2020 een gewijzigd Bouwbesluit van kracht geworden. Wordt een gebouw ingrijpend verbouwd of wordt er nieuw gebouwd met meer dan 10 parkeerplaatsen, dan moet er minimaal één oplaadpunt gemaakt worden. Daarnaast moeten er lege mantelbuizen gelegd worden voor minimaal één op de vijf parkeerplaatsen. De gemeente geeft de ontwikkelaar in overweging mee om bij nieuwbouw of grootschalige verbouw voor alle parkeerplekken lege mantelbuizen en/of laadpunten aan te leggen, gezien de huidige snelle ontwikkelingen op het gebied van elektrisch vervoer. Dit door de vaak (relatief) hoge kosten die gemoeid zijn met installatie achteraf. Via deze mantelbuizen kunnen later nog meer oplaadpunten aangesloten worden.

Integrale duurzaamheid
Het middel GPR Gebouw wordt gebruikt om de duurzaamheid van een ontwerp integraal te toetsen. Dit wordt uitgedrukt via een rapportcijfer op de onderdelen Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Door van deze vijf onderdelen het gemiddelde te nemen wordt het eindcijfer bepaald. Hiervoor moet GPR Gebouw 4.3 worden gebruikt.

Circulair bouwen
In Utrecht is circulair bouwen de norm, zoals gesteld in motie 252 te 2016. Binnen de gemeente Utrecht vullen we circulair bouwen in door op de onderstaande drie fases van de bebouwing te sturen. Op alle drie onderdelen vragen we invulling.

Ingaande materialenstroom
De ingaande materialenstroom wordt getoetst op milieueffecten door deze met een Milieu Prestatie Gebouw (MPG) berekening te berekenen. De MPG maakt een levenscyclusanalyse van de toegepaste materialen en installaties en drukt dat uit in een schaduwprijs per m² bruto vloeroppervlak per jaar. De schaduwprijs is een fictieve prijs die de kosten aangeeft om de milieuschade ongedaan te maken en is gestoeld op wetenschappelijk onderzoek. Hoe lager de schaduwprijs, hoe beter dus.

Binnen de gemeente Utrecht willen we een schaduwprijs van ten hoogste €0,70/m²bvo.jr en hebben de ambitie deze zo snel mogelijk naar €0,50/m²bvo.jr te brengen. Dit kan o.a. bereikt worden door milieuvriendelijker materialen toe te passen, minder materialen toe te passen of hergebruikte materialen toe te passen.

Volgens het Bouwbesluit hoeft alleen datgene ingevoerd te worden om aan de Bouwbesluiteisen te voldoen (bijv. EPC 0,40). Ook is volgens het Bouwbesluit alleen bij woningen en kantoorgebouwen een MPG berekening vereist. Wij vragen echter een MPG berekening die conform het ontwerp is ingevoerd, ongeacht de gebruiksfunctie.

Aanpasbaarheid in de gebruiksfase
Door zo te ontwerpen dat het gebouw makkelijk aangepast kan worden, wordt de milieubelasting van de aanpassingen verlaagd en de levensduur van het gebouw verlengd. Dit kan bijvoorbeeld door ruimtelijke indeelbaarheid te vergroten of overmaats te ontwerpen. Makkelijk bereikbare installaties zijn belangrijk. Denk ook aan hoe het gebouw in een andere gebruiksfunctie zou functioneren. Indien van toepassing, zou bijvoorbeeld een kantoor gemakkelijk getransformeerd kunnen worden naar woningen.

Herbruikbaarheid na gebruiksfase
Aan het einde van de gebruiksfase wordt een gebouw normaliter gesloopt. Een circulair gebouw wordt gedemonteerd en de vrijgekomen materialen / constructies worden ter beschikking gesteld voor een nieuw bouwproject. Om dit te bewerkstelligen is het ten eerste van belang dat het gebouw zo demontabel mogelijk wordt ontworpen. Ten tweede moeten de vrijkomende materialen herbruikbaar zijn, dus giftige of anderzijds eenmalig bruikbare materialen moeten vermeden worden. Ten derde is het van belang dat de materialen in het gebouw opgeslagen zijn in een paspoort. Dat laatste is van belang omdat zonder kennis van de opgeslagen materialen in het gebouw de waarde ervan verloren gaat.

Klimaatadaptatie en dakenvisie
De klimaatwetenschappen tonen aan dat de aarde opwarmt, dat klimaatpatronen verschuiven en extremen in weer toenemen. Voor Nederland betekent dit dat in de toekomst langere periodes met hoge temperaturen worden verwacht, onderbroken door intensievere regenbuien in vergelijking met hedendaags. Binnen stedelijk gebied leidt dit met name tot uitdagingen op het gebied van voldoende waterberging en het beperken van hittestress in gebouwen en de openbare ruimte.

In het plan wordt een onderbouwing gevraagd op hoe het plan bijdraagt aan voldoende waterberging op eigen terrein en het beperken van hittestress, maar ook het borgen van leefbaarheid voor flora en fauna binnen de gebouwen en in de openbare ruimte. Denk hier bijvoorbeeld aan een groene daken of gevels t.b.v. waterbuffering en beschaduwing en inbouwnestelkasten, maar ook andere ingrepen zijn mogelijk. Richtlijn bij bouwblokken is het realiseren van een buffercapaciteit van 45 mm ten opzichte van het verharde oppervlak, tenzij met een maatwerkberekening wordt aangetoond dat met een afwijkende buffercapaciteit kan worden volstaan. Een extreme bui van 80 mm in één uur moet verwerkt kunnen worden zonder dat er schade optreedt in gebouwen en vitale infrastructuur, zoals nutsvoorzieningen, door instromend regenwater.

Plangebied
Gasloos bouwen met onderwijsgebouwen is in Utrecht een reeds bewezen vorm voor energievoorziening. De omvang van het project leent zich uitstekend voor slimme energieoplossingen. Daarnaast is vanwege het uitgebreide programma (onderwijslokalen) een kans om circulair te bouwen, waardoor ruimten eenvoudig kunnen worden aangepast aan de behoeften van enig moment.

Conclusie
Het project kan voldoen aan de duurzaamheidsambities van Utrecht.

5.17 Conclusies

Uit dit hoofdstuk volgt dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Inleiding
Dit bestemmingsplan faciliteert de ontwikkeling van twee scholen in het plangebied Passiebloemweg, Vleuterweide.

Economische uitvoerbaarheid
De Utrechtse vastgoedorganisatie onderwijshuisvesting (UVO) stelt de middelen voor de realisatie van de beide scholen beschikbaar op basis van de voorwaarden uit de beschikking. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid veiliggesteld.

Kostenverhaal
De kosten voor het maken van het bestemmingsplan worden door UVO gedekt. De gemeentelijke kosten voor de begeleiding en toetsing van aanvragen voor vergunningen, worden uit de daarvoor bestemde leges gedekt. De door de gemeente gemaakte kosten die niet worden gedekt uit de reguliere leges worden door UVO gedekt. Hiermee worden alle door de gemeente voor dit initiatief gemaakte kosten verhaald.

Planschade
Naast de kosten voor het maken van het bestemmingsplan moet een inschatting worden gemaakt van het risico van planschade. De gemeente heeft daarom een planschaderisico-inventarisatie laten opstellen. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van UVO.

Exploitatieplan
Het kostenverhaal is anderszins verzekerd. Daarnaast is er geen noodzaak tot het stellen van eisen aan de fasering dan wel aan de uitvoering. Er zal bij dit bestemmingsplan dan ook géén exploitatieplan worden vastgesteld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is aan een aantal instanties (Provincie Utrecht en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden) toegezonden voor een reactie als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De Provincie Utrecht heeft per brief van 28 oktober 2020 aangegeven dat zij geen opmerkingen heeft. Het HDSR heeft op 12 november 2020 aangegeven dat het plan al uitgebreid met het waterschap is afgestemd en de opmerkingen zijn verwerkt in de definitieve waterparagraaf. Daarnaast biedt het HDSR kennis aan met betrekking tot klimaatadaptatie om het inrichtingsplan te optimaliseren.

Hoofdstuk 7 Juridische plantoelichting

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Opbouw regels

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen een aan-huis-verbonden bedrijf.
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels.
7.2.1 Het gebruik van het woord of

Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.

7.3 Nadere toelichting begripsomschrijvingen

Een aantal begripsomschrijvingen vraagt om nadere toelichting.

7.4 Artikelsgewijze toelichting

Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels


Artikel 3 Groen
De verschillende soorten groenvoorzieningen (met uitzondering van het snippergroen) zijn opgenomen in één bestemming. Een groot deel van het groen heeft alleen een functie als plantsoen of als speelplek. Binnen de bestemming Groen is ook waterbeheer, waterberging en sierwater toegestaan. De kleinere watergangen zijn dan ook niet apart bestemd. Daarnaast mogen er binnen deze bestemming ook voet- en fietspaden worden gerealiseerd.

Binnen het plangebied ligt een grondwal, die is aangelegd vanwege de landschappelijke structuur en tevens een positief effect heeft op het geluidsniveau binnen de bouwvlakken en het omliggende terrein. Daarom is een regel opgenomen dat de grondwal, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - grondwal' wat de hoogte betreft in stand gehouden moet blijven om een goede ruimtelijke ordening te kunnen blijven waarborgen. Zolang de hoogte van de grondwal in stand blijft, is het wel toegestaan om bijvoorbeeld de grondwal (deels) smaller te maken. Een uitzondering op deze regel vormt de locatie met de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting en parkeren'. Ter plaatse van deze aanduiding mag de grondwal doorbroken worden voor een in- en uitrit van en naar de Landschapsbaan. Daarnaast mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - grondwal uitbreiding' de grondwal in het zuidoosten worden doorgetrokken. Zo kan de grond die vrijkomt bij het maken van de in- en uitrit binnen het plangebied worden gebruikt. Ook kan hierdoor de grondwal worden afgemaakt. De taluds van de grondwal mogen gebruikt worden om te spelen en voor het aanbrengen van speeltoestellen (zoals glijbanen).

Artikel 4 Maatschappelijk
Naast (basis)scholen zijn ook andere instellingen en voorzieningen binnen deze bestemming toegestaan, zoals kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, medische voorzieningen en religieuze instellingen. Wanneer een geluidsgevoelige bestemming binnen deze bestemming wordt veranderd of gerealiseerd moet getoetst worden aan artikel 11.

Een deel van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - grondwal uitbreiding' ligt binnen de bestemming Maatschappelijk, zodat hier een toegang (zoals een trap) in of op de grondwal kan worden gebouwd om het gebouw te kunnen betreden.

Vanwege ecologie is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat een minimaal aantal verblijfsplaatsen en groen gerealiseerd moet worden. Met deze voorwaardelijke verplichting wordt gewaarborgd dat gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsgerichte ontheffing Diervriendelijk Bouwen. De aanvraag die 15 augustus 2016 door de gemeente Utrecht is ingediend, is gebaseerd op de "gebiedsgerichte aanpak", een destijds nieuwe denk- en werkwijze waarbij soortbescherming en ruimtelijke ontwikkeling hand in hand gaan. Hierbij wordt o.a. geprobeerd om de situatie te verbeteren voor lokale populaties, door verbindingen tussen geïsoleerde gebieden te realiseren, waardoor uitwisseling tussen gebieden van de soorten op termijn mogelijk wordt. Doordat er in overmaat nesten, voortplantings- of rustplaatsen worden aangeboden voor de aangevraagde soorten en daarbij ook de groenstructuur van de stad geoptimaliseerd wordt, is het aannemelijk dat de aangevraagde soorten daarvan zullen profiteren en dit kan leiden tot het groeien van de populaties. In de voorwaardelijke verplichting worden minimale aantallen genoemd. Het toepassen van meer verblijfsplaatsen heeft de voorkeur. Afstemming en detaillering van de locatie en type verblijfplaatsen moet in overleg met een ecoloog van de gemeente worden bepaald.

Naast dat de bouwvlakken mogen worden volgebouwd is buiten de bouwvlakken twee keer een gebouw van maximaal 60 m2 van ondergeschikte aard toegestaan, zoals een fietsenstalling of buitenberging. Het is niet toegestaan om één groot gebouw van 120 m2 buiten de bouwvlakken te realiseren.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De inham in de bestemming Groen ter hoogte van de ondergrondse containers heeft de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied' gekregen. Ook het huidige voet- en fietspad, evenwijdig aan de Passiebloemweg, heeft deze bestemming gekregen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is opgenomen ter veiligstelling en bescherming van de archeologische waarde en verwachtingen. Door de daarin opgenomen specifieke gebruiksbepaling waarin wordt verwezen naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg is een handelen in strijd met het bestemmingsplan een strafbaar feit.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 8 Algemene bouwregels
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven, een voorwaardelijke verplichting over parkeren en regels voor woningvorming en omzetting.

Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 8.3 lid 1 van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013). 

Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.

Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat artikel 8.3 lid 2 een regel die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst en het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Geluidgevoelige bestemming
Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.

Artikel 12 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 13 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

7.5 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een ondergeschikt gebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - ondergeschikte gebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.