direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Actualisering diverse gebieden 2019
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPACTUALDIVGEB2019-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doelstelling

De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor bestemmingsplannen elke tien jaar te actualiseren. Op grond van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet van 28 oktober 2016 geldt deze verplichting voor de gemeente Utrecht niet langer. Toch is deze actualisering nodig.

Dit bestemmingsplan repareert op enkele locaties binnen de gemeente de juridisch-planologische regeling, omdat deze niet in overeenstemming is met de bestaande situatie. Het is een actualiseringsplan dat een actueel juridisch planologisch kader biedt, waarbij aansluiting is gezocht bij de geldende regelgeving van de directe omgeving.

Dit plan geldt voor de erin genoemde deelgebieden. Op de hieronder staande afbeelding 1 is te zien dat de locaties verspreid liggen over de gehele stad.

Dit bestemmingsplan sluit aan op recent tot stand gekomen bestemmingsplannen en voldoet aan een eenduidige en samenhangende juridisch-planologische regeling voor de gehele gemeente. In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft diverse gebieden in de stad Utrecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPACTUALDIVGEB2019-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: overzichtskaart met daarop globaal aangegeven de deelgebieden A tot en met J

A Achter Croeselaan 15 B Biltsestraatweg 88 C Nachtegaalstraat 1-29 D Nachtegaalstraat 60 E Biltstraat 45, 47, 51 en 83 F Biltstraat 63 en 69 G Buiten-Wittevrouwen
H Sportpark Zuilenselaan I rondom Nicolaas Beetsstraat en J nabij Proostwetering 111

1.3 Geldende plannen

Voor de in dit bestemmingsplan opgenomen locaties gelden onderstaande juridisch planologische regelingen.

A Stationsgebied  locatie achter Croeselaan 15 (onderdeel perceel 8726 G)

Bestemmingsplan   Vaststelling gemeenteraad   Onherroepelijk  
Actualisering Stationsomgeving   31-10-2013   16-01-2014  

B Voorveldsepolder locatie Biltsestraatweg 88

Bestemmingsplan   Vaststelling gemeenteraad   Onherroepelijk  
Hotel en manege Voordorp   24-11-2011   19-01-2012  

C Wittevrouwen locatie Nachtegaalstraat 1-29

Bestemmingsplan   Vaststelling gemeenteraad   Onherroepelijk  
Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen   04-02-2016   13-04-2016  

D Wittevrouwen locatie Nachtegaalstraat 60

Bestemmingsplan   Vaststelling gemeenteraad   Onherroepelijk  
Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen   04-02-2016   13-04-2016  

E Wittevrouwen locatie Biltstraat 45, 47, 51 en 83

Bestemmingsplan   Vaststelling gemeenteraad   Onherroepelijk  
Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen   04-02-2016   13-04-2016  

F   Wittevrouwen locatie Biltstraat 63 en 69

Bestemmingsplan   Vaststelling gemeenteraad   Onherroepelijk  
Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen   04-02-2016   13-04-2016  

G  Wittevrouwen regelaanpassing artikel 9

Bestemmingsplan   Vaststelling gemeenteraad   Onherroepelijk  
Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen   04-02-2016   13-04-2016  

H Zuilen locatie Sportpark Zuilenselaan

Bestemmingsplan   Vaststelling gemeenteraad   Onherroepelijk  
Sportpark Zuilenselaan   08-04-2010   26-09-2010  

 I Stationsgebied en Dichterswijk locatie rondom Nicolaas Beetsstraat

Bestemmingsplan   Vaststelling gemeenteraad   Onherroepelijk  
Stadskantoor en OV-terminal   29-06-2010   15-03-2011  
Catharijnesingel   03-06-2010   09-11-2011  
2e Asselijnstraat, Dichterswijk   08-03-2012   13-03-2013  
Busbaan Kruisvaart, Dichterswijk   25-04-2013   04-07-2013  
Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark   17-07-2014   22-10-2014  

J De Wetering nabij Proostwetering 111

Bestemmingsplan   Vaststelling gemeenteraad   Onherroepelijk  
De Wetering   30-01-2014   04-02-2016  

1.4 Bestemmingsplanmethodiek

1.4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan richt zich op de actualisering van het ruimtelijk beleid van de gemeente Utrecht. De bestaande ruimtelijk-functionele structuur vormt de basis. Er worden op maat gesneden regelingen geformuleerd.

1.4.2 Het plan

Bij het bestemmen van de verschillende deelgebieden van dit actualiseringsplan geldt - vanuit het principe van het respecteren van bestaande rechten - dat de inhoud van het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan wordt 'overgenomen', tenzij dit op grond van geldend beleid niet gewenst is.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is het relevante beleid beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beknopte conclusie. Hoofdstuk 3 bevat per deelgebied een korte beschrijving van de bestaande situaties en de aanpassingen van de regelgeving. De milieuaspecten en andere benodigde onderzoekaspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod. In de hoofdstukken 5 en 6 zijn respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en de juridische plantoelichting opgenomen.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

Dit actualiseringsplan legt voor de deelgebieden de bestaande situatie vast. Het gaat om een actualisering in de vorm van herstel van omissies in de geldende bestemmingsplannen.
Het Rijks- en Provinciaal beleid is te globaal voor deze specifieke aanpassingen. Ditzelfde geldt voor het waterbeheer. In dit hoofdstuk wordt daarom alleen de ladder voor duurzame verstedelijking, de aanwijzing Beschermd stadsgezicht-Oost en het relevante gemeentelijk beleid genoemd.

2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het Bro bepaalt in artikel 3.1.6 lid 2 dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard moeten motiveren. Dit actualiseringsplan biedt geen mogelijkheden tot nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het plan richt zich op het beheer van de bestaande situatie en het juridisch planologisch vastleggen van de huidige functionele en ruimtelijke structuur.
Dit houdt in dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

2.1.2 Beschermd stadsgezicht Utrecht-Oost

Op 4 december 2013 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Infrastructuur en Milieu het gebied Utrecht Oost (zoals aangegeven op de bij het besluit behorende begrenzingskaart met kenmerk MSP/20/01) aangewezen als beschermd stadsgezicht (zie Bijlage 5 Aanwijzingsbesluit Beschermd stadsgezicht Utrecht-Oost en voor de begrenzing zie Bijlage 6 Begrenzingskaart Beschermd stadsgezicht Utrecht-Oost bij deze toelichting).

Het gebied Utrecht-Oost is van algemeen belang geacht om zijn historisch-ruimtelijke karakter en omdat het historisch-ruimtelijke karakter nog voldoende gaaf en herkenbaar is.
In hoofdstuk 3 is aangegeven hoe dit beschermd stadsgezicht in de regels is geborgd.
De deelgebieden C en D vallen binnen de begrenzing van het Beschermd stadsgezicht Utrecht-Oost.

2.2 Gemeentelijk beleid

2.2.1 Collegeakkoord 'Utrecht ruimte voor iedereen'

Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:

•        Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.

•        Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen voor wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.

•        De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.

2.2.2 Omgevingsvisie Utrecht

In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:

  • 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
    Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 410.000 inwoners in 2030. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
  • 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
    Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
  • 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
    In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.


De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.

Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.

2.2.2.1 De koers

Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie Utrecht (hierna: RSU). De RSU is in 2016 vastgesteld. In de RSU zijn de contouren voor de ontwikkelopgaven van de economische ontwikkelingsgebieden, verdichtingsgebieden en aandachtsgebieden in beeld gebracht. Utrecht groeit en we willen die groei vooral faciliteren door inbreiding. Belangrijke nieuwe woningbouwlocaties in de stad die daar - naast Leidsche Rijn - aan moeten bijdragen zijn het Beurskwartier en de Merwedekanaalzone. De Binnenstad, het Stationsgebied, het Utrecht Science Park en Leidsche Rijn (Centrum) worden beschouwd als economische hotspots waar we kansen willen creëren en benutten. Tevens willen we de openbare ruimte beter benutten en grotere betekenis geven als de plek waar de stad zich presenteert. Gezonde verstedelijking is in alle gevallen het uitgangspunt. Dat betekent focussen op bewegen, welbevinden, perspectief op wonen, werk en opleiding, duurzaamheid.

De RSU bevat tevens een Investeringsstrategie, waarmee een verbinding wordt gelegd tussen de ruimtelijke ambities van de stad met betrekking tot gezonde verstedelijking en de investeringsopgave die daarmee samenhangt.

2.2.2.2 Thematisch beleid
2.2.2.2.1 Wonen

Woonvisie Wonen in een sterke stad
In de actualisatie van 2015 van de Woonvisie Wonen in een sterke stad 2009-2019 zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt: 'Bouwen aan een gezonde toekomst', 'Werken aan werk' en 'Samen maken we de stad'. De visie schetst de kaders van het woonbeleid van de gemeente Utrecht voor de komende 10 jaar. Utrecht is een aantrekkelijke stad om te wonen en te werken, daarom is de druk op de woningmarkt groot. Deze druk zal de komende jaren blijven. Het voornemen is om door nieuwbouw, aanpassing van de bestaande woningvoorraad en een betere verdeling van de woningen over de verschillende groepen de grootste knelpunten op te lossen. De gemeente streeft naar een stad waar iedereen passend, betaalbaar, gezond en toekomstbestendig kan wonen. De speerpunten zijn:

  • betaalbaarheid;
  • aanbod sociale huurwoningen dat past bij de vraag;
  • voldoende aanbod middeldure huur;
  • duurzame woningvoorraad;
  • energiezuinige, kwalitatief goede woningen met lage woonlasten.

Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, vormen en kadastraal splitsen van woningen is in het najaar van 2015 gewijzigd met de vaststelling van de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten. Daarbij is ook de Huisvestingsverordening aangepast, waarbij een vergunningstelsel is ingevoerd voor het zodanig veranderen van een woning dat meer woningen ontstaan, verder woningvorming genoemd. Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, is besloten om in alle bestemmingsplannen een regeling te treffen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden daarom regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn, en op de Huisvestingsverordening 2015 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad. In tegenstelling tot deze verordening gelden de regels van het bestemmingsplan voor alle woningen, ongeacht de WOZ-waarde van de woning of de huurprijs.

De beleidsregels uit de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woonvorming is neergelegd in die beleidsregels.

2.2.2.2.2 Natuur

Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.

Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.

In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:

  • meer groen om de stad
  • sneller naar buiten
  • beter groen in de stad


Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.

De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.

De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve en/of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.

Bomenbeleid Utrecht (2009)
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:

  • waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen de structuur weer aanvullen;
  • de bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.


Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.

2.2.2.2.3 Bouwen

Afsprakenkader kantoorontwikkelingen en Kantorenstrategie
Het karakter van de kantorenmarkt is in de laatste jaren sterk veranderd van een groeimarkt naar een verplaatsingsmarkt. Op sterke locaties in de stad is nog steeds vraag naar nieuwbouw. Maar op minder goede locaties is het aanbod groter dan de vraag. De stad Utrecht voert al vele jaren een restrictief kantorenbeleid en staat in hoofdzaak alleen nieuwbouw toe op drie sterke locaties: Papendorp, Leidsche Rijn Centrum en het Stationsgebied. Buiten die drie locaties gaat de gemeente traditioneel zeer terughoudend om met nieuwbouw en uitbreiding.

Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.

2.2.2.2.4 Erfgoed en cultuurhistorie

De Utrechtse Erfgoedagenda (2013)
De Utrechtse Erfgoedagenda is in 2013 vastgesteld. Utrecht heeft veel erfgoed. Van bewoningssporen uit de bronstijd tot naoorlogse bouwkunst in wijken als Kanaleneiland en Overvecht. Utrecht is een van de oudste steden van Nederland en dat is overal terug te vinden. Utrecht is in de afgelopen decennia zo zorgvuldig mogelijk met het erfgoed omgegaan. En zal dit blijven doen.

De Utrechtse Erfgoedagenda beschrijft het beleid, de projecten en de aandachtsgebieden met betrekking tot monumenten, archeologie en architectuur- en bouwhistorie en de mate waarin deze objecten toegankelijk zijn voor publiek.

Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

2.2.2.2.5 Verkeer en mobiliteit

Nota Stallen en Parkeren (2013)
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad, zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.

Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen (2016)
De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 dit mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan bestaat uit 3 delen:

  • 1. Slimme Routes gaan over het handiger inrichten van de verbindingen voor voetganger, fiets, bus, tram, trein en auto. Bijvoorbeeld met doorfietsroutes, het kwaliteitsnet goederenvervoer en knooppunten;
  • 2. Slim Regelen gaat over het slimmer organiseren van de stromen voetgangers, fietsers, openbaar vervoer en auto's. Bijvoorbeeld door verkeerslichten met elkaar te laten 'praten', persoonlijke reisinformatie en informatie over vrije parkeerplaatsen voor auto's en fiets;
  • 3. Slim Bestemmen zorgt dat nieuwe woningen, kantoren en bezoekersfuncties op de juiste plekken komen en dat deze goed worden ontworpen. Dit draagt bij aan slimmer vervoer en bijvoorbeeld goede bevoorradingsmogelijkheden.
2.2.2.2.6 Gezond stedelijk leven

Volksgezondheid 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018' (2015)
De nota 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018 is in 2015 vastgesteld. In deze nota wordt de verbinding gelegd tussen fysieke, sociale en economische vraagstukken, die kansen bieden om bij te dragen aan gezonder wonen, werken en leven in Utrecht. De stad wordt uitgenodigd om initiatief te nemen en samenwerking te zoeken en samen bij te dragen aan een gezonde stad. Er wordt gewerkt aan het bevorderen van gezondheid via gezond duurzaam lokaal voedsel, gezonde leefstijl en gezond gedrag.

Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.

De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.

De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:

  • nieuw te bestemmen woningen beschikken over een geluidsluwe gevel, een rustige buitenruimte en een akoestisch goede woningindeling;
  • behoud van goed akoestisch woon- en leefklimaat in rustige woonwijken bij bestemmen van nieuwe woningen en bedrijven in elkaars nabijheid.


Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip 'een goede ruimtelijke ordening' vallen, worden in de Geluidnota beschreven.

Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting en/of het transport bevinden.

De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.
Het aspect externe veiligheid is nader beschreven in paragraaf 4.5 Externe veiligheid.

Actieplan luchtkwaliteit Utrecht 'Lucht voor ambitie'
Op 3 december 2009 heeft de gemeenteraad het Actieplan Luchtkwaliteit 2009 vastgesteld. Schone lucht, een bereikbare stad en duurzame groei. Dat zijn de doelstellingen van het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht (ALU). Het ALU bevat een samenhangend pakket maatregelen om de luchtkwaliteitsknelpunten op te lossen, bewoners, werkenden en bezoekers te stimuleren meer met het openbaar vervoer en de fiets te reizen en knelpunten in het autoverkeer op te lossen.

2.2.2.2.7 Ondergrond - bodem en water

Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven is de vraag naar bouwgrond in Utrecht groot. Deze bouwgrond wordt momenteel van elders (vaak over lange afstand) aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie.

Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.

De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.

Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:

  • een uitbreiding van het beheergebied en acceptatie van bodemkwaliteitskaarten uit omringende gemeenten;
  • lokale maximale waarden op gebiedsniveau om zo gebruik te maken van de toegestane kwaliteit die past bij de bodemfunctie. Het betreft enkele wijken van Leidsche Rijn en de gemeentelijke hoofdwegen aan de oostzijde van de stad. Met deze lokale maximale waarden sluiten we aan bij de (toekomstige) woonfunctie van de wijken of industriefunctie van de hoofdwegen;
  • lokale maximale waarden voor de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB's) en organochloor bestrijdingsmiddelen (OCB's) binnen bepaalde gebieden. Bij beide stofgroepen is met de lokale maximale waarden aangesloten bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • lokale maximale waarden voor het Noorderpark. Aangesloten is bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • een strengere eis met betrekking tot het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond.

Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:

  • strengere onderzoekeisen bij bodemonderzoek en hergebruik van arseenhoudende veenlagen afkomstig van bodemlagen dieper dan 2 meter;
  • een strengere eis met betrekking tot het volumepercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond;
  • regels voor het toepassen van grond met zichtbare asbestdeeltjes (dit is geen verplichting, maar een advies. De gemeente heeft hierin een voorbeeldfunctie en verplicht zichzelf wel);
  • regels voor het toepassen van grond vanuit diepere bodemlagen;
  • tijdelijke uitname van grond bij kabels- en leidingen cunetten (uitgravingen).
  • Verminderde onderzoeksinspanning voor gebieden met een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen.


Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.

Plan Gemeentelijke Watertaken 2016-2019
Het Plan Gemeentelijke Watertaken beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van oppervlaktewater wordt beschreven. Op basis van de zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:

  • 1. een veilige inzameling en transport van afvalwater, zonder risico's voor de volksgezondheid en het milieu;
  • 2. het inzamelen en verwerken van hemelwater zonder dat er wateroverlast optreedt;
  • 3. het voorkomen en verminderen van structurele grondwateroverlast;
  • 4. het samen met de waterschappen realiseren van veilig, gezond en aantrekkelijk oppervlaktewater waarlangs het goed wonen, werken en recreëren is.
2.2.2.2.8 Toerisme, recreatie en sport

A room with a view, Beleidsnota hotels Utrecht 2010-2020 (2010)
Het hotelbeleid is weergegeven in de nota A room with a view, Beleidsnota hotels Utrecht 2010-2020 (2010). De komende 10 jaar wordt een gemiddelde groei van de toeristische sector van 3%-5% per jaar voorzien. Gezien de groei van de stad, de ambities op toeristisch en cultureel vlak en het huidige tekort aan kamers op piekmomenten, gaat Utrecht uit van 5% groei. Dat betekent dat er tot 2020 marktruimte is om 1000 kamers toe te voegen aan het huidige bestand van 1400 kamers. Die groei wil de gemeente faciliteren.

Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, onderscheid gemaakt worden in categorieën van horecabedrijven in een bestemmingsplan of een beheersverordening bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk. Deze categorieën zijn vastgelegd in het op 12 april 2018 in werking getreden en door de raad vastgestelde Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 en overgenomen in de bijlage bij de regels, de Lijst van Horeca-activiteiten. In de Lijst van Horeca-activiteiten is een functionele differentiatie in 'zachte' tot 'harde' typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling heeft tot doel de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. De Lijst van Horeca-activiteiten kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van de inrichting.

Sportnota 2017-2020 'Utrecht Sportief en gezond' (2016)
De sportnota 'Utrecht Sportief en gezond' is in 2016 vastgesteld. Met een optimaal sport- en beweegklimaat in de stad wil de gemeente Utrecht bijdragen aan een gezonde leefstijl en daarmee aan een gezonde toekomst voor al haar bewoners. De Sportnota bevat zestien ambities, op het gebied van sportstimulering, sportaccommodaties, topsport en talentontwikkeling en sportevenementen.

Sportstimulering: Door sportstimulering wordt ervoor gezorgd dat nog meer mensen in de stad gaan sporten en bewegen. Het accent wordt gelegd op de buurten met de grootste achterstand in de gezondheid en in sportdeelname. De gemeente werkt hieraan door onder andere de samenwerking tussen sport en andere sectoren zoals gezondheid, welzijn, jeugd, onderwijs en werk en inkomen te versterken.

Sportaccommodaties: Een goede sportinfrastructuur vormt de basis voor een goed sportklimaat. Het aantal sportaccommodaties zal mee moeten groeien met de groei van de stad en het aantal inwoners. Hierbij wordt gestreefd naar een efficiënter gebruik van de accommodaties.

Topsport en talentonwikkeling: Utrecht ambieert een goed topsportklimaat, met aandacht voor ondersteuning van topsportverenigingen en talentontwikkeling. Hiervoor werkt de gemeente samen met sportverenigingen, sportorganisaties, onderwijs en het bedrijfsleven.

Sportevenementen: Topsport- en breedtesportevenementen wordt als middel gebruikt om zoveel mogelijk Utrechters kennis te laten maken met sporten en bewegen. Evenementen bieden een podium waarop talenten zich kunnen meten met de (inter)nationale top.

2.2.2.3 Gebiedsbeleid

Masterplan Stationsgebied
Het Masterplan Stationsgebied is vastgesteld in 2003 en biedt het kader voor de ontwikkelingen in het stationsgebied voor een periode tot circa 2020. Het masterplan is een vertaling van Visie A 'Stadshart verruimd' waarvoor een meerderheid van de Utrechtse kiezers in een raadplegend referendum in 2002 heeft gekozen. Eigenschappen van die visie zijn met name twee hoofdroutes van oost naar west, een verbouwd Muziekcentrum aan het Vredenburg, een ondertunneld Westplein en een rustige Catharijnesingel.

De doelstelling is een sterk logistiek knooppunt, hoogwaardige openbare ruimte, architectuur van hoge kwaliteit en intensief ruimtegebruik te ontwikkelen die hun bijdrage leveren aan het nieuwe centrum van Utrecht, dat bewoners, reizigers, winkelend publiek en werkenden beleven als prettig, schoon en veilig.

Structuurplan Stationsgebied
Het structuurplan Stationsgebied is de juridische vertaalslag van het Masterplan voor het Stationsgebied uit 2003, inclusief de bijbehorende actualisatie uit 2004. De aanpak van het stationsgebied is gericht op de ontwikkeling van een hoogwaardig, multimodaal openbaar vervoersknooppunt in combinatie met een toplocatie voor werken, wonen en voorzieningen.

2.3 Conclusie

Dit actualiseringsplan herstelt de juridisch planologische regeling voor enkele locaties en beantwoordt aan het hierboven opgenomen beleid. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk, zodat de Ladder voor duurzame verstedelijking buiten toepassing blijft. Het gaat in dit bestemmingsplan om kleine aanpassingen die niet in strijd zijn met het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie en de aanpassing per deelgebied

3.1 Inleiding


Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in de diverse deelgebieden A t/m J, gevolgd door de juridisch-planologische aanpassingen aan de bestaande situatie.

3.2 Aanpassingen

De aanpassingen zorgen ervoor dat deze aansluiten bij de bestaande situatie en beleidsmatige en stedenbouwkundige inzichten. Er is daarbij gezocht naar aansluiting bij de geldende regels van de directe omgeving van de deelgebieden.

De onderstaande paragrafen 3.3 tot en met 3.14 geven achtereenvolgens de huidige situatie en de aanpassing aan de bestaande situatie van de opgenomen deelgebieden A t/m J weer.

3.3 Deelgebied A

Stationsgebied locatie achter Croeselaan 15 (onderdeel perceel 8726 G)

3.3.1 Huidige situatie

Een deel van de Hojelgarage achter Croeselaan 15 (onderdeel perceel 8726 G) is op de verbeelding van het bestemmingsplan Actualisering Stationsomgeving in het vlak van de bestemming Jaarbeurs beland. De locatie staat aangeduid als bestemming Jaarbeursdoeleinden zonder bouwvlak. De gronden behoren echter niet toe aan de Jaarbeurs en zijn in de bestaande situatie in gebruik als gebouwde parkeervoorziening behorende bij de bestaande kantoorfunctie binnen het verordeningsgebied van de beheersverordening Lombok-Oost, kantorengebied Smakkelaarsveld e.o.

Op de locatie ligt de dubbelbestemming Archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPACTUALDIVGEB2019-VA01_0002.png"
Afbeelding 2: uitsnede verbeelding Actualisering Stationsomgeving (blad 4)
met globale begrenzing van deelgebied A

3.3.2 Aanpassing regelgeving aan bestaande situatie

De bestemming is met dit actualiseringsplan in overeenstemming gebracht met de huidige bebouwing en het daarbij behorende gebruik.

De regelgeving voor deze locatie is opgenomen in Artikel 9 Kantoor - 1 met de aanduiding parkeergarage (pg). De regelgeving is gelijk aan de bestemming Kantoor uit het bestemmingsplan Actualisering Stationsomgeving. Daarnaast geldt op deze locatie de dubbelbestemming Archeologie die is terug te vinden in Artikel 21 Waarde - Archeologie. Op de verbeelding is een bouwvlak en de maximale bouwhoogte opgenomen conform de bestaande situatie.

3.4 Deelgebied B

Horeca

Voorveldsepolder locatie Biltsestraatweg 88

3.4.1 Huidige situatie

Op de verbeelding van het bestemmingsplan Hotel en Manege, Voordorp is op deze locatie de aanduiding 'horeca-1' niet opgenomen. Op de locatie geldt naast de bestemming Gemengd onder artikel 4 ook de dubbelbestemming Waarde-Archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPACTUALDIVGEB2019-VA01_0003.png"
Afbeelding 3: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Hotel en Manege Voordorp
met globale begrenzing deelgebied B

3.4.2 Aanpassing regelgeving aan bestaande situatie

Met deze actualisering is, in overeenstemming met de bestaande situatie, de aanduiding 'specifieke vorm van horeca-1' op de verbeelding aangebracht. Op deze locatie geldt de bestemming Gemengd (GD) onder Artikel 3 Gemengd - 1 en voor een deel de dubbelbestemming Archeologie die is terug te vinden onder Artikel 21 Waarde - Archeologie. Op de verbeelding zijn alle aanduidingen die op deze locatie gelden vanuit het voorheen geldende bestemmingsplan Hotel en Manege, Voordorp overgenomen. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar dat bestemmingsplan.

3.5 Deelgebied C

Horeca

Wittevrouwen locatie Nachtegaalstraat 1-29, uitgezonderd 29a en 29b

3.5.1 Huidige situatie

Op de verbeelding van het bestemmingsplan Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen staat op deze adressen met de nummers 1-19 per abuis de aanduiding specifieke vorm van gemengd- horeca 2 (sgd-h2). De adressen hebben de bestemming Gemengd - 1 en de dubbelbestemmingen Archeologie en Beschermd stadsgezicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPACTUALDIVGEB2019-VA01_0004.png"
Afbeelding 4: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen
met een globale begrenzing van deelgebied C

3.5.2 Aanpassing regelgeving aan bestaande situatie

Op de verbeelding van dit actualiseringsplan wordt de horeca-aanduiding specifieke vorm van gemengd- horeca 2 (sgd-h2) op de locaties Nachtegaalstraat 1-29 verwijderd.
Nota bene: de locaties Nachtegaalstraat 29a en 29b behouden de aanduiding specifieke vorm van gemengd- horeca 2(sgd-h2).

De regelgeving op deze locatie is in Artikel 4 Gemengd - 2 opgenomen. Daarnaast kent de locatie de dubbelbestemmingen Archeologie onder Artikel 21 Waarde - Archeologie en die van Beschermd stadsgezicht - Oost onder Artikel 22 Waarde - Beschermd stadsgezicht. Op de verbeelding zijn alle aanduidingen die op deze locatie gelden vanuit het voorheen geldende bestemmingsplan overgenomen.

De panden Nachtegaalstraat 27 en 29 staan op de Lijst van beeldbepalende gebouwen Utrecht-Oost, die gevoegd was bij het bestemmingsplan Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen, zie Bijlage 3 Lijst beeldbepalende gebouwen Utrecht-Oost bij de toelichting.

Op de adressen liggen daarnaast de dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie en Beschermd stadsgezicht Oost. Zie Bijlage 5 Aanwijzingsbesluit Beschermd stadsgezicht Utrecht-Oost en
Bijlage 6 Begrenzingskaart Beschermd stadsgezicht Utrecht-Oost.

3.6 Deelgebied D

Horeca

Wittevrouwen locatie Nachtegaalstraat 60

3.6.1 Huidige situatie

Op de verbeelding van het bestemmingsplan Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen staat op deze locatie per abuis een horeca aanduiding.
Op de locatie ligt de bestemming Gemengd - 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPACTUALDIVGEB2019-VA01_0005.png"
Afbeelding 5: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen
met daarop een globale begrenzing van het deelgebied D

Op de adressen liggen daarnaast de dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie en Beschermd stadsgezicht Oost.

3.6.2 Aanpassing regelgeving aan bestaande situatie

Dit actualiseringsplan brengt de verbeelding in overeenstemming met de bestaande situatie. Op dit adres geldt niet de aanduiding specifieke vorm van gemengd-horeca-1.

De regelgeving op deze locatie is in Artikel 4 Gemengd - 2 opgenomen. Daarnaast kent de locatie de dubbelbestemmingen Archeologie onder Artikel 21 Waarde - Archeologie en die van Beschermd stadsgezicht - Oost onder Artikel 22 Waarde - Beschermd stadsgezicht. Zie Bijlage 5 Aanwijzingsbesluit Beschermd stadsgezicht Utrecht-Oost en Bijlage 6 Begrenzingskaart Beschermd stadsgezicht Utrecht-Oost. Op de verbeelding zijn alle aanduidingen die op deze locatie gelden vanuit het voorheen geldende bestemmingsplan overgenomen.

3.7 Deelgebied E

Horeca

Wittevrouwen locatie Biltstraat 45, 47, 51 en 83

3.7.1 Huidige situatie

Op de verbeelding van het bestemmingsplan Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen missen de genoemde locaties de horeca-aanduiding sgd-h1 (specifieke vorm van gemengd - horeca - 1).

De locaties liggen binnen de bestemming Gemengd-1. Op de adressen ligt eveneens een dubbelbestemming Waarde Archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPACTUALDIVGEB2019-VA01_0006.png"
Afbeelding 6: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen
waarop globaal het deelgebied E is aangegeven

3.7.2 Aanpassing regelgeving aan bestaande situatie

Dit actualiseringsplan brengt verbeelding en regels in overeenstemming met de bestaande situatie. Met dit actualiseringsplan krijgen deze adressen de aanduiding specifieke vorm van gemengd - horeca-1 (sgd-h1).

De regelgeving op deze locatie is in Artikel 4 Gemengd - 2 opgenomen. Daarnaast kent de locatie de dubbelbestemming Archeologie onder Artikel 21 Waarde - Archeologie. Op de verbeelding zijn alle aanduidingen die op deze locatie gelden vanuit het voorheen geldende bestemmingsplan overgenomen.

3.8 Deelgebied F

Horeca

Wittevrouwen locatie Biltstraat 63 en 69

3.8.1 Huidige situatie

Op de verbeelding van het bestemmingsplan Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen missen de genoemde locaties de horeca-aanduiding sgd-h2 (specifieke vorm van gemengd - horeca - 2).
afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPACTUALDIVGEB2019-VA01_0007.png"
Afbeelding 7: uitsnede verbeelding Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen
met de globale begrenzing van deelgebied F

De gemeente kent een monumentenlijst waarop alle Rijks- en gemeentelijk monumenten staan. Ook is er een lijst met ongeveer 500 'beeldbepalende' gebouwen. Dit zijn gebouwen die horen bij een 'beschermd stads- of dorpsgezicht'. Een gebouw kan zowel beeldbepalend zijn als een monument. Op de lijst beeldbepalende gebouwen staan alleen de gebouwen die bijzonder of kenmerkend in het beschermde stadsgezicht zijn, maar die geen monument zijn.

Voor het pand Biltstraat 63 gelden beschermende regels van gemeentelijke monumenten.

3.8.2 Aanpassing regelgeving aan bestaande situatie

Dit actualiseringsplan brengt verbeelding en regels in overeenstemming met de bestaande situatie. Met dit actualiseringsplan krijgen deze adressen de aanduiding specifieke vorm van gemengd - horeca-2 (sgd-h2).

De regelgeving op deze locatie is in Artikel 4 Gemengd - 2 opgenomen. Daarnaast kent de locatie de dubbelbestemming Archeologie onder Artikel 21 Waarde - Archeologie. Op de verbeelding zijn alle aanduidingen die op deze locatie gelden vanuit het voorheen geldende bestemmingsplan overgenomen.

Biltstraat 63 staat als gemeentelijk monument op de Lijst van beschermde Rijks- en gemeentelijke monumenten. In Bijlage 2 bij de toelichting is de relevante pagina uit de lijst opgenomen.

3.9 Deelgebied G

Horeca

Bestemmingsplan Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen aanpassing regel artikel 9

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPACTUALDIVGEB2019-VA01_0008.png"
Afbeelding 8: uitsnede verbeelding Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen blad 1

3.9.1 Huidige regelgeving

In de regels van het bestemmingsplan bestemmingsplan Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen is onder de bestemmingsomschrijving van artikel 9 Gemengd-3 geen regel opgenomen voor de aanduiding specifieke vorm gemengd -horeca-2 (sgd-h2) op de verbeelding.

3.9.2 Aanpassing regelgeving aan bestaande situatie

Dit actualiseringsplan brengt de regel in overeenstemming met de bestaande situatie. Binnen de bestemming Gemengd-3 (GD-3) met een aanduiding op de verbeelding horeca-2, die met deze actualisering ook is terug te vinden in de regels onder de regel 5.1 onder f van
Artikel 5 Gemengd - 3. Zie de aangepaste tekst van het artikel Bijlage 1 bij deze toelichting
met een voetnoot bij de aanpassing.
Het gaat om een aanvulling van de bestemmingsomschrijving in de regels.
De verbeelding blijft ongewijzigd.

3.10 Deelgebied H

Geluidzone Industrielawaai en Waterstaat - Waterkering

Zuilen locatie Sportpark Zuilenselaan

3.10.1 Huidige situatie

Op de verbeelding van het bestemmingsplan Sportpark Zuilenselaan staat geen geluidzone industrie en het plan mist de regel dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPACTUALDIVGEB2019-VA01_0009.png" en afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPACTUALDIVGEB2019-VA01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPACTUALDIVGEB2019-VA01_0011.png"

Afbeeldingen 9 en 10: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Sportpark Zuilenselaan,
tevens plangebied van dit actualiseringsplan en Geluidscontouren en nieuwe zonegrenzen (rode lijnen) 2013 de EU geluidskartering Utrecht 2016 Industrielawaai

3.10.2 Aanpassing regelgeving aan bestaande situatie

De verbeelding van dit actualiseringsplan volgt de begrenzing van het plan Sportpark Zuilenselaan (zwarte bolletjes) geheel. In het actualiseringplan worden de geluidzone en de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen met de daaronder liggende bestemmingen. Voor de toelichting wordt verwezen naar het bestemmingsplan Sportpark Zuilenselaan.

In de regel 28.1 van dit plan is de geluidzone - industrie opgenomen, die rondom het industrieterrein Lage Weide moet worden aangehouden.

Ook de aanduidingen zijn op de verbeelding van dit actualiseringsplan één op één overgenomen vanuit het bestemmingsplan Sportpark Zuilenselaan; de bestaande regels zijn terug te vinden in dit actualiseringsplan onder Artikel 14 Sport en Artikel 11 Leiding - Gas 1 en Artikel 24 Waterstaat - Waterkering.

3.11 Deelgebied I

Geluidzone Industrielawaai en vrijwaringszone - straalpad

Stationsgebied/Dichterswijk locatie zone rondom Hulpwarmtecentrale Nicolaas Beets

3.11.1 Huidige situatie

In vijf recente bestemmingsplannen in het Stationsgebied en Dichterswijk is de geluidzone-industrie voor de Hulpwarmte Centrale niet opgenomen. De Centrale is gevestigd aan de Nicolaas Beetsstraat in de Binnenstad, zie de paarse ster op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPACTUALDIVGEB2019-VA01_0012.png"
Afbeelding 11: luchtfoto Stationsgebied met globale begrenzing deelgebied J
in rood, demeest ruime omlijning is de zone rondom de Hulpwarmte Centrale

De letters op bovenstaande afbeelding geven de vijf bestemmingsplannen aan:
A Stadskantoor en OV-terminal, B Catharijnesingel, C 2e Asselijnstraat, Dichterswijk,
D Busbaan Kruisvaart, Dichterswijk en E Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark.

Op de locaties gelden verschillende bestemmingen, samen met de dubbelbestemming Archeologie.

3.11.2 Aanpassing regelgeving aan bestaande situatie

De Hulpwarmte Centrale is een bedrijf dat als 'grote lawaaimaker' valt onder onderdeel D van
Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Conform de regels van de Wet geluidhinder is er daarom rondom dit terrein een zone vastgelegd, zie Bijlage 7 bij de toelichting. Bij vergunningverlening aan deze bedrijven wordt steeds getoetst aan bepaalde grenswaarden buiten de zone en bij de binnen de zone gelegen bestaande en nieuwe woningen. Hierdoor wordt voorkomen dat de geluidbelasting (Letmaal) buiten de zone hoger wordt dan 50 dB(A). De zone fungeert verder als aandachtsgebied voor ontwikkelingen met betrekking tot geluidsgevoelige bestemmingen. Deze moeten steeds worden getoetst aan de regels van de Wet geluidhinder.

In dit actualiseringplan is de geluidzone opgenomen met de daaronder liggende bestemmingen. Deze onderliggende bestaande bestemmingen zijn één op één vanuit de onder A t/m E opgesomde bestemmingsplannen overgenomen. Ook is voor deelgebied D een vrijwaringszone - straalpad opgenomen. Voor het overige wordt verwezen naar de betreffende bestemmingsplannen.

Het plangebied van deelgebied J:

In de regel 28.1 van dit actualiseringsplan is op dit deelgebied de geluidzone - industrie opgenomen, die rondom de Hulpwarmte Central moet worden aangehouden. Voor deelgebied D geldt een vrijwaringszone - straalpad, zie de regel onder 28.2.

Op de verbeelding zijn alle aanduidingen die op deze locaties gelden vanuit de voorheen geldende bestemmingsplannen overgenomen.

3.12 Deelgebied J

Belemmeringenstrook gasleiding

De Wetering locatie nabij Proostwetering 111

3.12.1 Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPACTUALDIVGEB2019-VA01_0013.png"
Afbeelding 12: uitsnede verbeelding De Wetering (blad 1) met globaal de rode ster op
uitbreiding van de belemmeringenstrook

Aan de zuidzijde van de A2 nabij winkelcentrum 'The Wall', bevindt zich een hogedruk aardgastransportleiding met een afsluiterstation (S-6227) dat is vervangen. Op dit schema of station kan de doorgaande gasstroom worden onderbroken of kunnen verbindingen tussen twee leidingen worden gelegd of verbroken (zie de nadere toelichting onder paragraaf 4.5 Externe veiligheid).
Het nieuwe afsluiterstation ligt buiten de huidige belemmeringenstrook, waardoor de bestaande belemmeringenstrook niet meer voldoet.
Op locatie ligt de bestemming Groen.

3.12.2 Aanpassing verbeelding

Er is onderzoek gedaan naar Externe Veiligheid met betrekking tot dit afsluiterstation (S-6227) door Royal Haskoning, Kwantitatieve Risicoanalyse, referentie I&BBE1754-122-1-4R001F01, versie 01/Finale versie, 26 juli 2017, zie Bijlage 6 bij de regels. De conclusie is dat er slechts sprake is van een lichte toename van het groepsrisico. Met deze aanpassing is de belemmeringenstrook in overeenstemming met de bestaande situatie. Bij de aanpassing van de regeling is rekening gehouden met het advies van RUDUtrecht van 20-9-2018, zie Bijlage 8 bij deze toelichting.

Voor de geplande verleggingen is een omgevingsvergunning verleend. Dit actualiseringsplan past de verbeelding aan op de bestaande situatie van het afsluiterstation.

Op de locatie van dit afsluiterstation geldt de bestemming Artikel 8 Groen - 3 en de dubbelbestemmingen Artikel 12 Leiding - Gas 2 en Artikel 13 Leiding - Riool. Op de verbeelding zijn alle aanduidingen die op deze locatie gelden vanuit het voorheen geldende bestemmingsplan overgenomen.

Hoofdstuk 4 Onderzoek en randvoorwaarden

4.1 Inleiding

In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

4.2 Milieu-effectrapportage

Het doel van een milieu effectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Initiatieven die in de D-lijst worden genoemd maar niet voldoen aan de drempelwaarde (Kolom 2) van het Besluit m.e.r. moeten, op grond van artikel 2 lid 5 sub b van het Besluit mer alsnog worden beoordeeld op mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen (vormvrije m.e.r.-beoordeling).

Plangebied en conclusie
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe – niet reeds (eerder) bestemde – ontwikkelingen of activiteiten mogelijk gemaakt die in de C-lijst of D-lijst van het Besluit mer zijn opgenomen. Omdat geen sprake is van een activiteit of plan als genoemd in het Besluit mer hoeft er voor dit bestemmingsplan geen MER of mer-beoordeling plaats te vinden als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet milieubeheer.

4.3 Geluidhinder

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven.

De regels van de Wet geluidhinder, ter bescherming van geluidsgevoelige bestemmingen (wonen, onderwijs en zorg) zijn van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De Wet geluidhinder ziet alleen toe op zaken die nieuw zijn of veranderen, zoals:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen of gezoneerde industrieterreinen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe wegen (niet bij wegen waarvoor een maximum snelheid van minder dan 50 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen of wijzigen van gezoneerde industrieterreinen.

Plangebied en conclusie
Het actualiseringsplan omvat de deelgebieden A t/m J en regelt de bestaande situatie voor deze deelgebieden.

4.4 Geur

Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van het bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkeling van gevoelige bebouwing (met name wonen).

Plangebied en conclusie
De deelgebieden A t/m G, I en J - of in de directe omgeving ervan - zijn geen bedrijven toegestaan die (industriële) geurhinder veroorzaken. Deelgebied H ligt naast het industriegebied Lage Weide, waar de geur vanuit de bedrijven bij regels is beperkt.
Binnen het plangebied vormt het aspect geur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid

In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kan ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen en beheersverordeningen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. 

Plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan wordt een aantal kleine deelgebieden de bestaande situatie bestemd. Alle deelgebieden zijn beoordeeld op de aard van het deelgebied, de aard van de daarin voorkomende objecten en de afstanden tot risicobronnen. Te onderscheiden zijn:

  • Deelgebieden waar uitsluitend aanpassingen plaatsvinden wat betreft aanduidingen op de verbeelding en/of waar uitsluitend aanpassingen plaatsvinden aan de planregels (deelgebieden A t/m G). Deze aanpassingen hebben in het geheel geen consequenties voor de externe veiligheidssituatie. Nadere beschouwing is niet aan de orde.
  • Deelgebieden waar op de verbeeldingen van vigerende plannen ten onrechte geen geluidzones industrie waren opgenomen (deelgebieden H en I). Deze aanpassingen hebben in het geheel geen consequenties voor de externe veiligheidssituatie. Nadere beschouwing is niet aan de orde.
  • Deelgebied waar aanpassingen zijn gedaan aan een afsluiterstation van de Gasunie
    (deelgebied J). Deze aanpassing is relevant voor wat betreft de externe veiligheid, maar de consequenties zijn zeer gering. Hierna wordt één en ander kort toegelicht.


Hieronder volgt een nadere toelichting op de aanpassing aan het afsluiterstation S-6227 van de Gasunie.

Op regelmatige afstanden in het netwerk van gastransportleidingen bevinden zich afsluiterstations. Dat zijn ondergrondse clusters van afsluiters. Op deze stations kan de doorgaande gasstroom worden onderbroken wanneer dat nodig is of kunnen verbindingen tussen twee leidingen worden gelegd of verbroken.
In verband met een renovatieproject worden op enkele locaties bestaande afsluiterstations vervangen. Op één locatie (deelgebied J) lukt het omwille van veranderde veiligheidseisen niet om het bestaande afsluiterstation één op één te vervangen. Hierdoor zal het leidingverloop gewijzigd worden en zal ook de belemmeringenstrook anders komen te liggen. Een belemmeringenstrook bevindt zich aan weerszijden van een leiding en is wettelijk aangewezen ten behoeve van onder andere onderhoud. De aanpassingen zijn weliswaar gering, maar bij aanleg van nieuwe leidingen moet de regelgeving van het Besluit externe veiligheid buisleidingen in acht worden genomen.

Dit heeft de volgende consequenties:

  • omdat zowel de ligging van de leiding als de belemmeringenstrook op de verbeelding van het bestemmingsplan moeten worden opgenomen is een aanpassing van de verbeelding nodig.
  • er moet een toetsing plaatsvinden aan het plaatsgebonden risico.
  • er moet een berekening plaatsvinden van het groepsrisico.
  • het groepsrisico moet worden verantwoord. Wanneer geen volledige verantwoording plaatsvindt moet dit worden toegelicht.

Voor wat betreft de locatie deelgebied J is de afwijking zeer beperkt. In het rapport 'QRA Modificaties Afsluiterstations S-6227 en S-6265' (RoyalHaskoningDHV, 26 juli 2017) is een kwantitatieve risicoanalyse beschreven. Hieruit blijkt dat de consequenties voor externe veiligheid zeer gering zijn en dat wordt voldaan aan de normering van het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Om die reden is afgezien van een nadere toelichting, evenals van een verantwoording van het groepsrisico, mede gelet op de inhoud van de rapportage van RoyalHaskoningDHV. Dit bestemmingsplan past de belemmeringenstrook van het afsluiterstation S-6227 (deelgebied J) aan. Het afsluiterstation S-6265 is geplaatst ruim binnen de bestaande belemmeringenstrook en hoeft niet te worden aangepast.

De rapportage is als Bijlage 6 bij regels van dit bestemmingsplan gevoegd. Het advies van RUDUtrecht van 20 september 2018 is als Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie
Gelet op de aard van het deelgebied, de aard van de daarin voorkomende objecten en de afstanden tot risicobronnen is een gedetailleerde toelichting over de externe veiligheidsregelgeving niet nodig. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate van invloed op de luchtkwaliteit. In november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wetswijziging staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van deze wet, opgenomen in artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer, moet het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening houden met de effecten op de luchtkwaliteit.

Voor het bestemmingsplan geldt dat hierin nauwelijks nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Het betreft een actualiseringplan, gericht op het vastleggen van de bestaande situatie.

Plangebied en conclusie
Gelet op het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zijn er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.7 Bodem

4.7.1 Bodemkwaliteit

Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten:

  • Bodembescherming
    Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en wanneer er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Dit speelt met name bij bedrijfsmatige activiteiten en/of calamiteiten.
  • Bodemsanering
    Ernstig verontreinigde locaties moeten worden gesaneerd wanneer er tevens sprake is van milieuhygiënische risico's. Bij immobiele verontreiniging in de bovengrond die zich niet kan verspreiden (zoals zware metalen en PAK) wordt uitgegaan van een zogenoemde functiegerichte benadering. Dit houdt in dat de kwaliteitseisen die aan de bodem worden gesteld afhankelijk zijn van de (toekomstige) bestemming van de locatie. Bij mobiele verontreiniging die zich via het grondwater kan verspreiden, wordt mede afhankelijk van de kosteneffectiviteit, zoveel mogelijk verwijdering van de verontreiniging nagestreefd. Een ander uitgangspunt is dat bij nieuw in te richten gebieden of terreinen hogere eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit dan bij milieuhygiënisch onvermijdbare saneringen in gebieden waar geen nieuwe inrichting plaats vindt. Bij nieuwe situaties ligt het criterium voor saneren bij ernstige verontreiniging.
  • Bodembeheer
    Bij hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond wordt uitgegaan van het principe 'wat schoon is moet schoon blijven' en 'wat vies is mag niet viezer worden'. Waar mogelijk wordt een verbetering van de kwaliteit nagestreefd, zodat de bodem duurzaam geschikt wordt voor elk gewenst gebruik.

Plangebied en conclusie
Gelet op het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zijn er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.8 Natuurbescherming

Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht en de Provinciale Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017.

Plangebied
Dit plan genereert geen directe initiatieven die gevolgen kunnen hebben voor de aanwezige beschermde flora en fauna. Uitvoeren van een onderzoek is in het kader van onderhavig bestemmingsplan – mede gelet op de beschikbare informatie - gezien vorenstaande niet noodzakelijk. Bij aanvragen van omgevingsvergunningen zal getoetst moeten worden aan de voorwaarden van de Wet natuurbescherming, de provinciale verordening Natuur en landschap (Provincie Utrecht 2017) en de gemeentelijke soortenlijst. Het plangebied grenst niet aan een Natura 2000-gebied en ligt niet in de nabijheid van een Beschermd Natuurmonument.

Conclusie
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Bomen en groen

Dit actualiseringsplan heeft geen effect op het aantal bomen binnen de deelgebieden omdat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
De locaties zijn geen onderdeel van de hoofdgroenstructuur.

4.10 Water

Met de watertoets wordt beoogd de waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken waardoor het water een evenwichtige plaats krijgt in ruimtelijke plannen. Een evenwichtige plaats houdt in dat in elk plan de negatieve effecten voor de waterhuishouding ten gevolge van ruimtelijke ontwikkelingen -waar mogelijk- moeten worden voorkomen.

Bij het opstellen van het advies ‘toetst’ het waterschap of het plan aan de criteria voor de waterhuis-houding voldoet. Als algemeen criterium voor ruimtelijke plannen geldt dat minimaal het stand-still moet worden gehanteerd, hetgeen inhoudt dat de waterhuishouding niet mag verslechteren.

Plangebied en conclusie
In dit geval gaat het om een conserverend bestemmingsplan, waarbij aan dat uitgangspunt wordt voldaan. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de waterhuishouding.

4.11 Duurzaamheid in gebouwde omgeving

De gemeente heeft in haar beleid vergaande duurzaamheidsdoelen voor People en Planet vastgelegd. Dat zijn onder andere de Milleniumdoelen, Duurzaam Inkopen, Utrechtse energie 'Utrecht CO2-neutraal in 2030', Waterplan en FSC Convenant. Ook in het huidige collegeprogramma 2018-2022: 'Utrecht wil koploper zijn als het gaat om de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie'.

De gemeente heeft ambities vastgesteld voor duurzaam bouwen, energie materiaalgebruik enzovoort. In projecten en bouwinitiatieven moeten deze ambities worden uitgewerkt. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. Energieneutraal is daarbij te vertalen 'met een EPC = 0'; dat wil zeggen 'Het gebouw-gebonden energieverbruik is op jaarbasis gemiddeld NUL'

De milieubelasting door bouwen, wonen en werken is te groot. De overheid streeft er naar deze milieubelasting in 2030 met 95% te verminderen ten opzichte van 1990 en moedigt andere partijen aan hieraan bij te dragen.

De gemeente Utrecht streeft naar een duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging van comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.

Duurzaamheid is belangrijk voor de stad en haar inwoners en elk bouwinitiatief moet daaraan een bijdrage leveren.

Plangebied en conclusie
Het bestemmingsplan voorziet niet in het realiseren van bouwprojecten.
Het aspect duurzaamheid en energie is in dit geval niet relevant.
In geval van sloop, verbouw of nieuwbouw moet het bovenstaande in acht worden genomen.

4.12 Archeologie

In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd.
Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard moeten blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium moet plaatsvinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek moeten worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

Wanneer bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen moet hiervan, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht, 030-2860023, 030-2860016, 030-2860011 of 030-2862765 en via archeologie@utrecht.nl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPACTUALDIVGEB2019-VA01_0014.png" Afbeelding 13: Archeologische Waardenkaart Gemeente Utrecht

Plangebied
Voor het plangebied geldt op sommige locaties een archeologische verwachtingswaarde. Bovenstaande afbeelding geeft de overzichtskaart die opgenomen is in Bijlage 4 Archeologische Waardenkaart. Voor deze locaties geldt een onderzoekplicht en een aanlegvergunningsstelsel en gelden in beginsel bouwregels bij elke ontwikkeling.

De gebieden met een hoge archeologische waarden bevatten aangetoonde archeologisch sporen waarbij geldt dat bij verstoring van deze waarden een archeologievergunning moet worden aangevraagd.

Conclusie
De gebieden met archeologische verwachtingen en -waarde in het plangebied worden beschermd via het vergunningenstelsel in de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg en de specifieke gebruiksregel in het bestemmingsplan via een dubbelbestemming.

Indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, moet conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de gemeente Utrecht, team Erfgoed, 030-2863990 worden gedaan.

4.13 Cultuurhistorie

Beschermde stadsgezichten
Binnen het plangebied ligt een gemeentelijk monument Biltstraat 63 (deelgebied F) en het door het Rijk aangewezen Beschermd stadsgezicht Utrecht Oost (deelgebieden C en D).

Rijksbeschermde stadsgezichten
Voor rijksbeschermde gezichten gelden enkele afwijkingen van de normale bouwregelgeving. Bouwvergunningvrij bouwen geldt bijvoorbeeld maar beperkt in deze gebieden. Burgemeester en Wethouders kunnen bij een sloopaanvraag de eis stellen dat eerst een Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet zijn verleend, voordat de Omgevingsvergunning/slopen wordt afgegeven. Deze bepaling is onder andere in de wetgeving opgenomen om 'gaten' in straatwanden te voorkomen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPACTUALDIVGEB2019-VA01_0015.png"
Afbeelding 14: Beschermde stadsgezichten

Ook op andere beleidsterreinen gelden soms afwijkingen ten opzichte van 'normale' gebieden. Zo kunnen hogere huurprijzen worden gehanteerd voor historische panden in rijksbeschermde gezichten.

Voor bijzonderheden met betrekking tot het beschermd stadsgezicht Utrecht-Oost naar Bijlage 5 Aanwijzingsbesluit Beschermd stadsgezicht Utrecht-Oost met de begrenzing naar Bijlage 6 Begrenzingskaart Beschermd stadsgezicht Utrecht-Oost van de toelichting.

Plangebied en conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Dit plan gaat uit van de bescherming van de culthistorische waarden.

4.14 Kabels en leidingen

De leidingen van planologische belang in het plangebied (deelgebied J) zijn voorzien van een regeling. De belemmeringenstrook is juridisch planologisch verankerd.

4.15 Kwaliteit van de leefomgeving

Dit plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
Met deze actualisering is slechts sprake van aanpassing van de regelgeving aan de bestaande situatie.

4.16 Gezondheid

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
Er is geen sprake van een negatief effect op de gezondheid en de leefomgeving.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De bedoeling van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie te voorzien van een daarbij passende bestemmingsregeling.
De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente. Er is geen sprake van andere kosten voor de gemeente.

5.1.1 Planschade

Planschade is mogelijk wanneer er nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. Aangezien in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, wordt geen planschade niet verwacht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

De vooroverlegpartners hebben geen opmerkingen tegen het bestemmingsplan.

Het ontwerp van het bestemmingsplan is toegestuurd naar de provincie, het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) en de Gasunie.
De provincie ziet geen aanleiding om opmerkingen te plaatsen. De HDSR heeft geen opmerkingen gemaakt. De Gasunie is akkoord met de regeling voor en verbeelding van deelgebied J.

De regeling voor deelgebied J is, zoals het Besluit externe veiligheid buisleidingen voorschrijft, voorgelegd aan de VeiligheidsRegio Utrecht (VRU). De VRU ziet in het bestemmingsplan geen wijzigingen voor wat betreft de mogelijkheden van rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Deze zijn op dit moment ook voldoende en de VRU heeft daarover dan ook geen opmerkingen.

Hoofdstuk 6 Juridische plantoelichting

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen
(SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

6.2 Planvorm

Het bestemmingsplan Actualisering diverse gebieden 2018 kenmerkt zich door een gedetailleerde bestemmingsregeling, zowel op de verbeelding als in de voorschriften. Het bestemmingsplan maakt deel uit van de actualiseringreeks van de gemeente en heeft een conserverend karakter. Dit betekent dat binnen de deelgebieden de bebouwing en gebruik van de bestaande situatie is vastgelegd.

6.3 Opbouw regels

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen een aan-huis-verbonden bedrijf.
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
  • waar nodig: een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.
6.3.1 Nadere eisen

Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen en/of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen en/of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.

In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.

Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.

Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.

Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:

  • stedenbouwkundige aspecten;
  • landschappelijke en of ecologische aspecten;
  • milieukundige aspecten;
  • cultuurhistorische aspecten;
  • verkeersaspecten;
  • sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen/bouwwerken.


Sommige deelgebieden geven, gelet op de regelingen in de hiervoor geldende bestemmingsplannen, aanleiding voor het opnemen van nadere eisen.

Stedenbouwkundige aspecten
In het gebied is het creëren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast.

Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties en/of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw en/of vanuit hogere gebouwen.

Milieukundige aspecten
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de locatie van toegangen of vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen te waarborgen.

Sociale veiligheid
Vanuit sociale veiligheid kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de situering van de gebouwen zelf of de toegangen tot deze gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect sociale veiligheid geen sociaal onveilige situaties of plekken ontstaan en zo veel mogelijk een veilig gevoel ontstaat voor de gebruikers van deze gebouwen en omliggende terreinen.

Verkeersaspecten
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning, bedrijf, kantoor of voorziening van belang zijn als bijvoorbeeld extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn.

Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen en/of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de hoogte of aan de situering van erfbebouwing.

6.4 Regeling bijbehorende bouwwerken

In het Besluit omgevingsrecht Bijlage II artikel 2 staan de vergunningvrije bijbehorende bouwwerken opgesomd. Deze vergunningvrije bouwwerken zijn in 2014 aanzienlijk verruimd. De vergunningvrije bouwwerken komen overeen met de voorheen door de gemeente Utrecht gehanteerde standaard erfbebouwingsregeling bij woningen. Besloten is daarom om in het bestemmingsplan geen aparte regels meer op te nemen voor bijbehorende bouwwerken, maar om te verwijzen naar de vergunningvrije bijbehorende bouwwerkenregeling in het Besluit omgevingsrecht.

6.5 Systematiek van de bestemming Wonen

Aan-huis-verbonden bedrijf
Een belangrijk onderdeel van de bestemming Wonen is de regeling van de aan-huis-verbonden bedrijven als ondergeschikte functie bij het wonen. Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een aan-huis-verbonden bedrijf om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. De maximale oppervlakte die daarvoor is toegestaan is 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning (inclusief aanbouwen) en vrijstaande bijgebouwen met een maximum van 40 m² . Bij een aan-huis-verbonden bedrijf mag geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken of belhuizen.

In een beperkt aantal gevallen, wanneer de woonoppervlakte van een woning groter is dan 200m2, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de oppervlakte voor een aan-huis-verbonden bedrijf tot maximaal 60 m2.

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden bedrijf, onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.

Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het handhaven van parkeergelegenheid op eigen terrein. Door het toenemend autobezit en het toenemend aantal woninguitbreidingen 'tot het maximaal mogelijke' zou de situatie kunnen ontstaan, dat parkeergelegenheid op eigen terrein vervalt of onvoldoende wordt. In deze gevallen is het wenselijk te kunnen "sturen" en door middel van het stellen van nadere eisen parkeergelegenheid op eigen terrein te kunnen behouden in de bestemming Wonen. Ook kan het uit een oogpunt van de bebouwingskarakteristiek in de omgeving of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken nodig of gewenst zijn nadere eisen te stellen aan de situering van bebouwing ten opzichte van de zijdelingse perceelgrens.

6.6 Artikelsgewijze toelichting

6.6.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten

De regels voor de begrippen en de wijze van meten behoeven geen nadere toelichting.

6.6.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd - 1

Deze bestemming is gelegd op het hotel, de manege en de boerderij met bedrijfswoning alsmede met de additionele horeca. De woning moet gebouwd worden binnen het aangegeven bouwvlak en moet voldoen aan de maximale bouwhoogte. Het restaurant dan wel de zaalverhuurruimte in de boerderij inclusief het terras aan de zijkant is additioneel aan de functies hotel en manege.

De manege en het hotel zijn apart aangeduid. Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de voorzieningen gebouwd mogen worden en een maximale bouwhoogte. De beheerderswoning aan de voorkant van de boerderij (gezien vanaf de Biltsestraatweg) wordt als bedrijfswoning bij de manege beschouwd. Binnen de gehele bestemming Gemengd is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan.

Artikel 4 Gemengd - 2

Deze bestemming is in dit plangebied opgenomen voor de menging van diverse functies, waaronder met name wonen op de verdieping met detailhandel op de begane grond. Deze bestemming is van toepassing op met name de echte winkelstraten, zoals de Nachtegaalstraat, de Burgemeester Reigerstraat, een deel van de Biltstraat en een deel van de Adriaen van Ostadelaan en Jan van Scorelstraat.

Een groot aantal panden in deze straten wordt naast de woonfunctie op de verdieping, de begane grond voor diverse functies gebruikt waaronder zoals winkels, dienstverlening en horeca. Door een dergelijke menging van functies blijft het gemengde karakter van de straten behouden. In het bestemmingsplan hebben deze panden dan ook een bestemming gekregen die menging van functies mogelijk maakt. Op de verdiepingen mag uitsluitend worden gewoond. Op enkele plaatsen bevinden zich andere functies dan wonen op de verdieping. Voor deze gevallen is aangegeven dat die andere functie op de verdieping is toegestaan.

Binnen deze bestemming zijn detailhandelsvestigingen zonder meer toegestaan. Het beleid met betrekking tot detailhandel voorziet in een clustering van detailhandel langs met name de hierboven vermelde straten.

In het plangebied komen verschillende horecagelegenheden voor. Ook deze zijn in deze bestemming opgenomen. De betreffende panden zijn apart op de verbeelding aangeven, omdat wisselingen van horeca naar andere functies wel zijn toegelaten, maar functieveranderingen van winkel naar horeca niet. Binnen de bestemming is alleen de zogenoemde laagdrempelige ofwel zachte horeca toegelaten. Het gaat daarbij om snackbars, restaurants, lunchrooms en andere eetgelegenheden (horecacategorie tot en met C van de bij de regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten dat wil zeggen: toegestaan is categorie D2, D3, D1 en C. D3 is lichte horeca plus met een sluitingstijd van 23:00 uur). Het is niet de bedoeling om in het gebied nieuwe cafés en dergelijke toe te laten. Cafés en dergelijke zijn enkel toegestaan, daar waar ze nu gevestigd zijn. Deze zijn met een specifieke aanduiding met de bijbehorende horeca-categorie opgenomen (horeca-categorie tot en met B van de bij de regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten dat wil zeggen: toegestaan is categorie D2, D3, D1, C en B).

Deze horecacategoriën zijn opgesteld uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In het bestemmingsplan is een onderscheid gemaakt in vier categorieën horecabedrijven. De categorie-indeling is opgenomen in de 'Lijst van Horeca-activiteiten' en is tot stand gekomen aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard en omvang van het bedrijf en de parkeerdruk. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. Zie ook paragraaf 6.9 de toelichting op de Lijst van Horeca-activiteiten.

Artikel 5 Gemengd - 3

In het plangebied zijn enigszins verspreid diverse niet-woonfuncties op de begane grond aanwezig, zoals kantoren, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven en ateliers. Deze functies worden samen met de woonfunctie opgenomen in deze bestemming, waardoor uitwisseling van deze functies mogelijk wordt gemaakt. Ook zit er op een beperkt aantal plekken een hotel, met een specifieke aanduiding. Per aanduiding mag één hotelvestiging zitten.

In de regels is opgenomen dat uitsluitend het bestaande en/of feitelijke parkeren is toegestaan op de in de bijbehorende lijst opgenomen adressen, en dat wijziging en/of uitbreiding van deze functie niet is toegestaan. Uitgangspunt is dat de bestaande (achter)tuinen, ook als er in geparkeerd wordt, moeten worden behouden.

Artikel 6 Groen - 1

Deze bestemming is primair opgenomen ten dienste van de aanleg van groenvoorzieningen. Gezien de beperkte omvang van de groenbestemming in het plangebied ligt het in de lijn der verwachting dat de gronden grotendeels als plantsoen gebruikt en ingericht zullen worden. Dit laat onverlet dat binnen de bestemming ook speelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, water, waterbeheer, en waterberging zijn toegestaan. Daarnaast mogen er binnen deze bestemming ook voet- en fietspaden worden gerealiseerd.

Artikel 7 Groen - 2

Deze bestemming is toegekend aan het Moreelsepark en Park Nieuweroord en de overige groenvoorzieningen in het plangebied. De bestemming is gericht op de bescherming en het behoud van de groene kwaliteiten van deze gebieden. Binnen deze bestemming is mogelijk om wandel- en fietspaden aan te leggen, alsmede speelvoorzieningen. Tevens is het mogelijk hier kleine nutsvoorzieningen te realiseren. Tevens is het mogelijk binnen deze bestemming evenementen te organiseren zoals bijvoorbeeld manifestaties of kunst en theater festivals.

Artikel 8 Groen - 3

De verschillende soorten groenvoorzieningen (met uitzondering van het snippergroen) zijn opgenomen in één bestemming. Een groot deel van het groen heeft alleen een functie als groenstrook, plantsoen of als speelplek.

Binnen de bestemming Groen is ook waterbeheer, waterberging en sierwater toegestaan. De kleinere watergangen zijn dan ook niet apart bestemd. Daarnaast mogen er binnen deze bestemming ook voet- en fietspaden worden gerealiseerd.

Artikel 9 Kantoor - 1

In het plangebied zijn langs de Croeselaan verschillende kantoorgebouwen aanwezig. Deze hebben een passende kantoorbestemming gekregen. Een nadere eisenregeling is hierbij opgenomen in verband met parkeren op eigen terrein. Parkeren moet, waar daartoe de ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn, geschieden op eigen terrein.
De bestaande bouwmassa's zijn in grote lijnen door middel van bebouwingspercentages en hoogtescheidingslijnen op de verbeelding vastgelegd. Beperkte uitbreidingen zijn in de meeste gevallen wel mogelijk.

Artikel 10 Kantoor - 2

Deze bestemming is toegekend aan de bestaande kantoorgebouwen in en om het Moreelse Park. De bestemming beoogt de veelal monumentale bebouwing naar zijn huidige verschijningsvorm en functioneel gebruik te bestemmen.

Artikel 11 Leiding - Gas 1

In het plangebied bevindt zich een ondergrondse aardgastransportleiding. Ter bescherming van de belangen van de leiding is een dubbelbestemming opgenomen met een aanlegvergunningenstelsel. Bij verzoeken om een aanlegvergunning moet vooraf overleg worden gepleegd met de leidingbeheerder.
Binnen deze bestemming zijn verschillende instellingen en voorzieningen ondergebracht. Het gaat daarbij om dagopvang, een centrum voor gezondheidszorg, medische, sociaal-culturele voorzieningen, religieuze en educatieve instellingen en dergelijke. Daarbij is een zekere uitwisseling van functies mogelijk gemaakt. De bestaande bouwmassa's zijn in grote lijnen door middel van bebouwingspercentages en hoogtescheidingslijnen op de plankaart vastgelegd. Beperkte uitbreidingen zijn in de meeste gevallen wel mogelijk.

Artikel 12 Leiding - Gas 2

Dit artikel beschermt het afsluiterstation met een belemmeringstrook nabij de Proostwetering en bepaalt onder andere dat de diameter en druk van de leiding S-6227 zoals bedoeld in de rapportage 'QRA Modificaties Afsluiterstations S-6227 en S-6265' niet mag worden veranderd. Op de verbeelding staat het afsluiterstation van de hogedruk aardgasleiding inclusief belemmeringenstrook. De belemmeringenstrook voor de leiding (afsluiterstation S-6227) bedragen 4 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding.

Artikel 14 Sport

In regel 14.1 staat aangegeven welke vormen van gebruik tot de bestemming gerekend worden. Er mogen dus parkeerplaatsen onder de sporthal worden aangelegd of op onbebouwde plaatsen van het bouwvlak. Enkele ondergeschikte vormen van gebruik van de sportbestemming zijn ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca. Deze functies passen bij de hoofdfunctie en verdragen zich ook daarmee. Bij ondergeschikte detailhandel moet worden gedacht aan kleine verkoop van sportartikelen in de sporthal. Ondergeschikte horeca is mogelijk in de vorm van sportkantines of een koffiecorner. Deze functies zijn alleen mogelijk als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca of detailhandel, waarbij de additionele horeca- of detailhandelsactiviteiten qua uitstraling moeten passen bij de hoofdfunctie en dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie. Deze additionele horeca-activiteiten mogen daarbij niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.

In regel 14.2 staan de bouwregels. Deze regels bieden, in samenhang met de verbeelding van het plan, de mogelijkheid om een sporthal te bouwen en om bij de sportactiviteiten horende gebouwen te bouwen, zoals kleedruimtes, dug-outs en om bouwwerken te plaatsen, zoals hekken, doelen en lichtmasten. Er zijn ook regels die het bouwen beperken, zowel in plaats (de sporthal moet binnen het bouwvlak worden gebouwd) als in omvang (beperking bouwhoogte van de gebouwen en andere bouwwerken). Vanwege een veiligheidszone langs het Amsterdam-Rijnkanaal mogen tot 25 m uit de oever van het kanaal geen gebouwen worden gebouwd.

Artikel 15 Verkeer - 1

Deze bestemming is van toepassing op de wegen waar de nadruk ligt op de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Gezien de aard van het gebied als openbaarvervoerknoopunt vallen in deze bestemming tevens HOV banen, bovengrondse en ondergrondse gebouwde kruisingen met railverkeer en railverkeer zelf. Er zijn tevens gebouwen toegestaan bijvoorbeeld voor het realiseren van parkeervoorzieningen en fietsenstallingen en wachtlokalen.

Artikel 16 Verkeer - 2

Deze bestemming is bedoeld voor de aanleg van het wegvak. Het vlak mag worden gebruikt voor de aanleg van de hoofdweg, de fietsroute, (midden)berm en afwatering. Bebouwing is slechts in beperkte mate toegelaten. Middels de functieaanduiding 'water' is aangegeven dat de gronden tevens bestemd zijn voor water of kruisingen met water.

De essentie van het geluidrapport van het bestemmingsplan 2e Asselijnstraat is in de gebruiksregels van de bestemming Verkeer verankerd. In het geval dat de 2e Asselijnstraat gebruikt wordt voor de tijdelijke ontsluiting van het busstation moet overeenkomstig de eisen uit het akoestisch onderzoek (dat als Bijlage 7 is toegevoegd aan de regels) een geluidsscherm worden opgericht. Overtreding van die gebruiksregels wordt aangemerkt als een met het bestemmingsplan strijdig gebruik.

Het gebruiksverbod in artikel 4.3 ziet alleen op het gebruik van de bestemming Verkeer door bussen. Deze bepaling is opgenomen om te borgen dat er geen bussen gebruik maken van de 2e Asselijnstraat. Alle overige vormen van verkeer blijven, na het van kracht worden van het gebruiksverbod, onverminderd van toepassing.

Artikel 17 Verkeer - 3

Deze bestemming is toegekend aan de in het plangebied aanwezige wegverkeersbestemmingen en de daarbij behorende voorzieningen, alsmede aan de langzaamverkeersbrug.

Artikel 18 Verkeer - Openbaar vervoer

Met deze bestemming wordt de geplande busbaan mogelijk gemaakt. Naast het gebruik door bussen is het ook toegestaan dat calamiteitenverkeer, zoals politie, ambulance en brandweer gebruik maken van de baan. Binnen de bestemming is een kunstwerk zoals een brug mogelijk. Binnen de bestemming zijn ook kleine gebouwtjes toegestaan, bijvoorbeeld voor het realiseren van fietsenstallingen en bushokjes en bouwwerken zoals geluidschermen. Ten behoeve van de naast het plangebied in uitvoering zijnde spooruitbreiding zijn, conform het Tracébesluit 'Sporen in Utrecht', werkterreinen toegestaan.

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de vorm van een specifieke gebruiksbepaling. Daarin is geregeld dat gebruik van de busbaan uitsluitend is toegestaan als er geluidsafschermende voorzieningen zijn getroffen overeenkomstig het akoestisch onderzoek. Dit onderzoek is terug te vinden als Bijlage 8 bij de regels.

Artikel 19 Verkeer - Railverkeer

Deze bestemming is toegekend aan de in het plangebied aanwezige spoorweginfrastructuur en de daar bij behorende (stations)voorzieningen.

De spoorlijn heeft de bestemming 'Verkeer-railverkeer'. In deze bestemming zijn de spoorbaan en de daarbij behorende voorzieningen toegestaan en ook geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

Artikel 20 Verkeer - Verblijfsgebied

Dit artikel bevat de regels voor de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze is van toepassing op straten en kades langs de te herstellen Catharijnesingel. Voor het overige zijn de gronden bestemd voor verkeer- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd en langzaam verkeer. Ook nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen zijn toegestaan. Ondergronds zijn gebouwde parkeervoorzieningen en de toegangen daartoe ook toegestaan. De gronden mogen slechts in beperkte mate bebouwd worden.

Artikel 21 Waarde - Archeologie

Voor verschillende locaties geldt een dubbelbestemming Waarde-Archeologie voor de bescherming van mogelijke archeologische vondsten.

Artikel 22 Waarde - Beschermd stadsgezicht

Door middel van deze bestemming worden de betreffende gronden in het plangebied bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de met het beschermd stadsgezicht verbonden cultuurhistorische waarden. Voor de gronden die in een beschermd stadsgezicht vallen zijn extra regels opgenomen die waarborgen dat de karakteristiek van het straat- en stadsbeeld niet in onevenredige mate wordt aangetast en aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied geen afbreuk wordt gedaan.

Deze regels hebben onder andere betrekking op de nokrichting, zie voor een toelichting hierop paragraaf 3.4.4 van het bestemmingsplan Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen, voor een toelichting op de regeling voor opbouwen, zie paragraaf 3.4.6, dakterrassen, zie paragraaf 3.4.7 van dit laatst genoemde bestemmingsplan en een aanlegvergunningenregeling.

In deze bestemming is eveneens opgenomen dat voor het slopen van hoofdgebouwen, voor zover zij zijn gelegen binnen het beschermd stadsgezicht, een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Op basis van recente jurisprudentie is het mogelijk om een dergelijk sloopverbod op te nemen in een bestemmingsplan.

Artikel 23 Water

Deze bestemming is gelegd op de ten zuiden van het wegvak gelegen watergang die onderdeel uitmaakt van het watersysteem van Leidsche Rijn.

Artikel 24 Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming heeft tevens een waterkerende functie. Hiervoor is daarom een dubbelbestemming opgenomen, waarin is geregeld dat bouwen alleen plaats mag vinden indien dit de waterkerende functie niet schaadt.

6.6.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 25 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 26 Algemene bouwregels

Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.

Het artikel neemt de functie over van de vervallen stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening over parkeren.

Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan 'KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.'.
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 26.3 lid 1 van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013). 

Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.

Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat artikel 26.3 lid 2 een bepaling die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.

Artikel 27 Algemene gebruiksregels

De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Wanneer voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Artikel 28 Algemene aanduidingsregels

28.1 Geluidszone-industrie 

Voor enkele locaties is een geluidzone opgenomen. Deze moet in acht genomen worden.

28.2 Vrijwaringszone-straalpad

Voor een locatie een straalpadzone opgenomen, die in acht genomen moet worden.

Artikel 29 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande twee bepalingen.

Artikel 30 Algemene wijzigingsregels
Deze wijzigingsbevoegdheid bevat de mogelijkheid om de grenzen tussen bestemmingen en grenzen van aanduidingen te verschuiven ten behoeve van technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken. Met deze wijzigingsmogelijkheid kan het plan ook in de toekomst op een goed controleerbare en doseerbare wijze flexibel worden gehouden.

6.6.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel

Artikel 31 Overgangsrecht

In het Besluit ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Wanneer de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 32 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan-huis-verbonden bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ter bescherming van het beschermd en het waardevol stadsgezicht is een vergunningenstelsel opgenomen. Bij de bestemmingsomschrijving van verschillende bestemmingen is aangegeven dat de gronden die de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' of 'waardevol stadsgezicht' hebben, tevens bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van de het beschermd respectievelijk waardevol stadsgezicht. Het is verboden bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren zonder een omgevingsvergunning. Het betreft werken en werkzaamheden zoals: het wijzigen van het gevelaanzicht, het ophogen, verlagen of afgraven van de gronden, het aanleggen van verhardingen, het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen en dergelijke. Op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, noodzakelijk zijn voor het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond of reeds vergunde werken of werkzaamheden is het verbod niet van toepassing. De omgevingsvergunning wordt afgegeven als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, herstel en ontwikkeling van het beschermd of waardevol stadsgezicht.

Ook zijn vergunningplichten opgenomen in de regeling van de bestemming Groen met de nadere aanduidingen ecologische verbindingszone en ecologische kerngebied. Ook in deze gevallen is er een omgevingsvergunning noodzakelijk ter bescherming van de aanwezige waarden, omdat de genoemde werkzaamheden deze waarden onherstelbaar kunnen aantasten. Het is daarom van belang om die werkzaamheden aan een vergunningsvereiste te koppelen zodat een afweging kan worden gemaakt voordat zij worden uitgevoerd.

6.8 Lijst van bedrijfsactiviteiten

6.8.1 Algemeen

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is de Lijst van Bedrijfsactiviteiten opgenomen.

Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).


In specifieke situaties kan daarnaast de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.

6.8.2 Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2006).

De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Conform de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied.

Omgevingstype rustige woonwijk
In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied.

Omgevingstype gemengd gebied
In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied.

Bedrijfswoningen
Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.

6.8.3 Te hanteren richtafstanden

De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan.

milieucategorie   Richtafstand rustige woonwijk
(in meters)  
Richtafstand gemengd gebied  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  
5.2   700   500  
5.3   1.000   700  
6   1.500   1.000  
6.8.4 Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen

Bepaalde bedrijven vallen onder een specifieke wettelijke regeling. Het betreft:

  • bedrijven die "in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken" zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (zogenoemde grote lawaaimakers); deze bedrijven zijn alleen toegestaan op industrieterreinen die in het kader van deze wet gezoneerd zijn;
  • bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) kunnen vallen (nu of in de toekomst); het betreft risicovolle bedrijven waar gebruik, opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) normen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico;
  • bedrijven die onder het Vuurwerkbesluit vallen; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) afstandsnormen.
6.8.5 De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten

De Staat van Bedrijfsactiviteiten is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie. Op een punt is een andere werkwijze toegepast:

In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Staat. In de SvB "functiemenging" zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan.

De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de digitale verbeelding (plankaart) van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Staat van Horeca-activiteiten).

6.8.6 Flexibiliteit

De Staat van bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van de regels en een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de SvB niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de planregels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een afwijkingsbevoegdheid. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

In de SvB is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de SvB aangegeven met een 'C' in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde afwijkingsbevoegdheid een categorie lager in te delen.

6.9 Lijst van horeca-activiteiten

Een horecabedrijf heeft door het komen en gaan van bezoekers invloed op de beleving van zijn omgeving. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan het nodig zijn de omgeving te beschermen tegen geluids- en verkeersoverlast als gevolg van horecabedrijven. In hoofdstuk 5 van het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 is een lijst opgenomen, waarin horeca-activiteiten aan de hand van ruimtelijk relevante criteria zoals de omvang, de ruimtelijke uitstraling en de parkeerdruk naar zwaarte in categorieën zijn ingedeeld. Met 'zwaarte' wordt het normaal te verwachten effect op het woon- en leefklimaat van de omgeving bedoeld. Bij de zwaarste categorie, discotheek, is het effect het grootst door de grote aantallen bezoekers en de harde muziek en bij de lichtste categorie, lunchroom, is het effect het kleinst, vanwege het kleinschalige karakter en omdat deze vorm van horeca alleen open is, als de winkels open mogen zijn. Het beleid over hotels is niet in het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 opgenomen. De uitleg hieronder gaat alleen over horecabedrijven die geen hotel zijn.

In de regels van het bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Lijst van Horeca-activiteiten die inhoudelijk gelijk is aan de lijst in hoofdstuk 5 van het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018. Bij het opstellen van de lijst is uitgegaan van de volgende begripsomschrijving van een horecabedrijf:

een horecabedrijf is een bedrijf of instelling waar:

  • bedrijfsmatig drank en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt of
  • bedrijfsmatig een zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd.

De activiteit 'hotel' valt niet onder deze definitie en een coffeeshop of een shishalounge ook niet. Deze activiteiten zijn dus niet in de lijst opgenomen en zijn op grond van de regels van dit bestemmingsplan niet toegestaan. De lijst bevat de volgende categorieën, van 'licht' naar 'zwaar': D3 (lichte horeca plus), (lichte horeca), D1 (middelzware horeca), C (snelle horeca), B (zware horeca), A2 (grootschalige zware horeca) en A1 (grootschalige zware horeca).

Onderscheid tussen de categorieën A2 , A1 en B
Bij de activiteit A2 ligt het accent op zaalverhuur voor grootschalige, besloten feesten, zoals bruiloften, al dan niet met muziek, verstrekking van dranken en etenswaren. Bij de activiteit A1, disco, ligt het accent op het gelegenheid geven tot dansen op muziek, als wezenlijk onderdeel van de inrichting. In een café is het schenken van dranken voor consumptie ter plaatse de belangrijkste activiteit.

Onderscheid tussen de categorieën C en D
Een cafetaria of snackbar (categorie C) is een laagdrempelige inrichting met veel in- en uitgaande bewegingen, die vaak laat open is. Bij deze categorie ligt het accent op het snel verstrekken van etenswaren en alcoholvrije dranken voor consumptie ter plaatse. Bij dit soort gelegenheden nemen bezoekers de gekochte waren ook vaak mee, in plaats van ze ter plaatse te nuttigen. De aantasting van het woon- en leefklimaat wordt vooral veroorzaakt door geluidsoverlast van bezoekers die komen en gaan, of door bezoekers die buiten de inrichting eten en door stankoverlast.
In restaurants of lunchrooms worden de maaltijden rustig in het pand gegeten. De lichtere variant, categorie D2, richt zich op het winkelende publiek en is gebonden aan de sluitingstijden zoals die gelden voor detailhandel. De lichte horeca plus, categorie D3, is dag- en avondhoreca voor consumptie ter plaatse met een sluitingstijd om 23.00 uur.

Coffeeshop, shishalounge
In de APV is de regulering van coffeeshops opgenomen die voorziet in een maximaal aantal gedoogde vestigingen. De vestigingsvereisten zijn vastgelegd in het Cannabisbeleid. Een coffeeshop is veelal een horecavestiging in de categorie D en past dan alleen in panden met die bestemming.
Een shishalounge is een bedrijf dat zich vooral richt op het aanbieden van een ruimte waar een waterpijp gerookt kan worden. Daarbij wordt ook wel een drankje en een hapje aangeboden, waarmee zo'n bedrijf horeca-achtig wordt. Dergelijke bedrijven hebben niet de naam een positieve bijdrage te leveren aan het verbeteren van de leefkwaliteit van een straat. Daar komt bij dat shishalounges zich vaak niet aan winkeltijden houden en zich niet richten op winkelend publiek. In een rustige woonwijk en in een wijkwinkelcentrum zijn dergelijke bedrijven daarom niet gewenst.

Horeca-achtige activiteiten
Afhaalzaak
Een afhaalzaak is een bijzondere vorm van detailhandel. In een afhaalzaak worden etenswaren bereid die niet ter plaatse genuttigd worden. Het horeca-aspect, het bereiden van het voedsel, is een ondergeschikt deel. In bestemmingsplannen worden afhaalzaken apart bestemd, omdat de planologische uitstraling vaak lijkt op een cafetaria, door de openingstijden, de geur, de brommers van de bezorgservice, het komen en gaan van bezoekers en het voor de deur opeten van het voedsel.

Ondersteunende horeca
In de detailhandelsbranche is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca. Dit is horeca die een relatie heeft met en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Dat moet blijken uit de aard van de hoofdfunctie en uit de omvang van de horecafunctie.

Het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 geeft hiervoor de volgende randvoorwaarden:

  • het horecadeel mag niet direct vanaf de straatzijde zichtbaar zijn en het pand moet het aanzicht behouden van een winkel;
  • het vloeroppervlak van de horecafunctie bedraagt voor vestigingen met een bruto vloeroppervlak tot 1.000 m2 maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak van de vestiging en voor vestigingen met een bruto vloeroppervlak dat groter is dan 1.000 m2 maximaal 20% van het bruto vloeroppervlak van de vestiging;
  • in vestigingen met een bruto vloeroppervlak tot 1.000 m2 moet er een directe relatie zijn met de producten die in de winkel verkocht worden;
  • de vestiging moet zich houden aan de algemeen gehanteerde winkeltijden.


Additionele horeca
Additionele horeca is een horeca-activiteit die als vanzelfsprekend hoort bij de hoofdfunctie. Deze activiteit wordt gezien als normale activiteit bij de hoofdfunctie. Voorbeelden van additionele horeca zijn de kantines bij buurthuizen, scholen, sportfaciliteiten, kantoren, bedrijven, theaters, bioscopen en musea. De bestemming is in deze voorbeelden 'maatschappelijk', 'sport', 'kantoor', 'bedrijf' en 'cultuur en ontspanning'. Uit de jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:4039) volgt dat duidelijk moet zijn waar de additionele horeca-activiteiten mogen plaatsvinden. Daarom is additionele horeca alleen in een bovengenoemde bestemmingen toegestaan, als additionele horeca in de bestemmingsomschrijving van die bestemmingen is opgenomen.

Kenmerken van additionele horeca zijn:

  • de horeca-activiteit hoort bij de hoofdfunctie en is alleen open tijdens de openingstijden van de hoofdfunctie;
  • de ruimte voor de horeca-activiteit wordt niet los van de hoofdfunctie gebruikt; de ruimte wordt dus niet verhuurd of anderszins in gebruik gegeven aan derden, bijvoorbeeld ten behoeve van feesten en partijen;
  • de horeca-activiteit completeert of vergroot de kwaliteit van de hoofdfunctie;
  • de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdfunctie, wat blijkt uit het feit dat de horecafunctie een beperkt vloeroppervlak gebruikt, waarbij een percentage van 30% van de bebouwde vloeroppervlakte van de hoofdfunctie doorgaans als maximum geldt.

6.10 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering wanneer een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

6.10.1 Doel handhavend optreden

Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, wanneer er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

6.10.2 Wijze van handhaven

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, wanneer er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Wanneer er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.