direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Cuneraweg 400, Rhenen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.Cuneraweg400-VA01

Toelichting

COLOFON:    
Betrokken ambtenaar:   Dhr. Martijn van Dee  
Projectleider Buro SRO:   Dhr. Pim de Groot | www.buro-sro.nl  

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan de Cuneraweg 400 in Rhenen ligt een perceel met een bedrijfsbestemming. De initiatiefnemer wil de bedrijfsactiviteiten op deze locatie beëindigen en op dit perceel een nieuwe woning realiseren. De gemeente Rhenen heeft op 22 juni 2016 in een principebesluit besloten medewerking te verlenen aan het initiatief, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden ten aanzien van de ligging van de nieuwe woning, sloop van bestaande erfbebouwing en beëindiging van de bedrijfsactiviteiten.

Realisatie van het initiatief is op basis van het geldende bestemmingsplan met recht of via een wijzigingsbevoegdheid niet mogelijk. Om op deze locatie een nieuwe woning te kunnen realiseren is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Hierin is gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied waar de nieuwe woning wordt gerealiseerd bevindt zich aan de Cuneraweg, tegen de bebouwde kom van Veenendaal. Het perceel is gelegen in de gemeente Rhenen.

Onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Cuneraweg400-VA01_0002.png"

Met de blauwe markering is het plangebied weergegeven (Bron: ruimtelijkeplannen)

De Cuneraweg is het verlengde van de provinciale weg N233 van Rhenen naar Veenendaal en is een voorbeeld van een historische bebouwingslint. In de loop der tijd heeft verdichting langs dit lint plaatsgevonden. De langs deze weg gelegen geschakelde, halfvrijstaande of vrijstaande woningen worden afgewisseld met bedrijfsbebouwing en agrarische percelen. Het perceel ligt aan de ventweg die de Cuneraweg en de Kerkewijk met elkaar verbindt en bevindt zich achter het restaurant De Drie Zussen.

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en relevante wetgeving. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

De ventweg ter hoogte van het plangebied kan getypeerd worden als een rustige straat. Aan dit gedeelte van de Cuneraweg staan enkele vrijstaande woningen alsmede een bedrijf, kantoor en een horecabedrijf. Aan de noordzijde van het plangebied is de wijk Petenbos gelegen. Deze wijk in Veenendaal kent planmatige woningbouw, woonstraten en stedelijke groenvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Cuneraweg400-VA01_0003.jpg"

Met rode belijning is het plangebied weergegeven (Bron: ruimtelijkeplannen)

Op het perceel zelf staat één bedrijfswoning. Daarnaast bevat het perceel meerdere bijgebouwen. In de bijgebouwen zijn (schilders)bedrijfsactiviteiten gevestigd. Aan de zuidzijde van de woning ligt een paardenweide. Westelijk, ter plaatse van Cuneraweg 400a is een kantoor gevestigd (linker gebouw op navolgende afbeelding). Een aanzicht van het plangebied in de huidige situatie is op navolgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Cuneraweg400-VA01_0004.png"

Zicht op het plangebied vanaf de Cuneraweg (Bron Google street view)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfsactiviteiten te verplaatsen naar een bedrijventerrein en op het perceel aan de Cuneraweg 400 een tweede woning te realiseren. Het is de bedoeling om de nieuwe woning ter plaatse van de paardenweide te situeren. Voor het plangebied is nog geen concreet bouwplan aanwezig. De gemeente heeft in het principebesluit een aantal voorwaarden voor medewerking gegeven. Deze voorwaarden zijn:

  • De bedrijfsvoering op het perceel moet beëindigd worden;
  • Er moet voldaan worden aan de eisen gesteld in het stedenbouwkundig advies;
  • Er moet voldaan worden aan de eisen gesteld in het advies van de welstandcommissie MooiSticht;
  • Er moet voldaan worden aan de parkeernorm van twee parkeerplaatsen per woning;
  • Tijdens de uitwerking van het plan moet rekening gehouden worden met een verkeersveilige oplossing voor de ontsluiting van de nieuwe woning.

Bij het principebesluit zijn de navolgende stedenbouwkundige randvoorwaarden meegegeven. Het betreft onder andere:

  • Beëindiging van de bedrijfsactiviteiten en het wijzigen van de functie naar 'Wonen'.
  • Aantal m2 bijgebouwen terugbrengen naar aantal m2 bijgebouwen binnen bestemming 'Wonen'.
  • Bekeken moet worden of het (bij)gebouw bestaande uit 1 laag met kap en de lange muur naar Veenmos (Veenendaal) verwijderd kunnen worden. De muur vanwege het bevorderen van de openheid van het gebied en het gebouw met kap vanwege de forse maat (oogt als hoofdgebouw).
  • Terugbrengen van het aantal m2 verharding.
  • Maten van de woning aansluiten op de grote van de overige bebouwing in het cluster. Hierdoor is maximaal een bouwvlak van 8 meter breed bij 10 meter diep acceptabel. Goot- en nokhoogte zijn respectievelijk 3,5 meter en 8 meter.
  • De woning dient een landelijke uitstraling te hebben en te passen binnen het beeldkwaliteitsplan van het Veeneind.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Cuneraweg400-VA01_0005.jpg"

Global inrichtingsvoorstel

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Cuneraweg400-VA01_0006.jpg" foto van de huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Cuneraweg400-VA01_0007.jpg"

fotomontage van de gewenste situatie

Samen met Cuneraweg 400 en 400a (kantoor) ontstaat hierdoor een cluster van bebouwing. waarmee het concept van het Veeneind wordt voortgezet. Het perceel biedt genoeg ruimte om te voorzien in parkeren op eigen grond. In de verkeersparagraaf 4.10 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

Sloop

De initiatiefnemer is voornemens om, conform de randvoorwaarden van de gemeente, diverse bijgebouwen op het erf te slopen. De te slopen bijgebouwen betreffen het tuinhuisje van ca. 11m2, de stal van ca. 28m2 , de bebouwing tussen het vogelhok en de werkplaats (ca. 60m2 ) en 2 van de 4 garages (45m2). In totaal wordt er ca.144m2 aan bijgebouwen gesloopt waarmee het aantal bijgebouwen terug gebracht wordt tot ca. 150m2. Tevens wordt met de sloop de wand naar het aangrenzende perceel op diverse plaatsen doorbroken waardoor er meer ruimte ontstaat voor doorzicht en een groene erfscheiding.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking. De treden zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden waarover de SVIR een specifieke uitspraak doet.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op stedelijke ontwikkeling waarbij een regionaal belang van toepassing is. Er is sprake van kleinschalige woningbouw waardoor het initiatief niet valt onder een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.

Het plan is vanuit nationaal ruimtelijk beleid goed inpasbaar.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) van de provincie Utrecht is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. Dit ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.

In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd:

Duurzame leefomgeving

  • Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.
  • Behoud van strategische watervoorraden.
  • Ruimte voor duurzame energiebronnen.
  • Anticiperen op de langetermijn gevolgen van klimaatverandering.
  • Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap.
  • Behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.

Vitale dorpen en steden

  • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnen-stedelijke ontwikkeling.
  • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
  • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer

Landelijk gebied met kwaliteit

  • Uitnodigende stadlandzones die stad en land verbinden en bijdragen aan de kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu.
  • Behouden en ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.
  • Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.
  • Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme).
  • Behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren.

In de provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013-2028 (PRS) is per regio en per gemeente een programma voor wonen opgenomen. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar inbreiding (binnen de rode contour) en uitbreiding (buiten de rode contour).

Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013

Algemeen

De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV zijn de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit de AMvB Ruimte, zoals voor de bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur. De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De verordening stelt in het kader tot het landschap Utrechtse Heuvelrug regels voor ontgrondingen en waterberging en -kwaliteit.

Op respectievelijk 10 maart 2014 en 3 november 2014 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht een eerste en tweede partiële herziening PRV 2013 vastgesteld. De partiële herzieningen betreft onder andere de volgende onderwerpen:

  • PRV-bepalingen voor archeologie (cultureel erfgoed);
  • wijzigen rode contour van de gemeente Rhenen ten behoeve van de kern Achterberg;
  • wijzigen PRV-regels voor de EHS en begrenzing van de EHS;
  • de verplichting van een mobiliteitstoets;
  • kleine reparaties in PRS en PRV.

Ontwerp PRS en PRV (Herijking 2016)

Op 24 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (Herijking 2016), en de Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (Herijking 2016) vastgesteld. Op bepaalde onderdelen worden de PRS en PRV t.o.v. de vigerende plannen gewijzgd. De wijzigingen, t.a.v. stedelijk gebied, hebben voornamelijk betrekking op de beschrijving van duurzaamheid. Om kleinschalige binnenstedelijke ontwikkelingen niet onnodig te belasten met regelgeving is in de herijking het artikel gericht op uitleglocaties en transformaties. Deze wijziging heeft echter geen directe gevolgen voor het initiatief.

Kwaliteitsgids voor Utrechtse Landschappen

De kwaliteitsgids is onderdeel van het Ruimtelijk Actieprogramma. De Gelderse Vallei heeft een voornamelijk agrarisch landschap met grote afwisseling van bebouwing, bosjes, lanen en agrarische percelen met houtwallen en -singels. De open ruimten verschillen van maat en schaal. Het gebied biedt goede kansen aan landbouw, wonen, werken, natuur en recreatie. Dit leidt tot veel dynamiek, waardoor sommige functies zich niet meer goed tot elkaar verhouden en het ruimtelijk beeld vertroebelt. Om dit probleem aan te pakken is in 2005 het Reconstructieplan Gelderse Vallei in werking getreden. De Gelderse Vallei is onderverdeeld in drie deelgebieden met elk een eigen identiteit:

  • mozaïek
  • stroken
  • binnenveld

Kernkwaliteiten

Voor het landschap Gelderse Vallei wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  • rijk gevarieerde kleinschaligheid
  • stelsel van beken, griften en kanalen
  • Grebbelinie
  • overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank)

Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten is opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Gemeenten en initiatiefnemers dienen bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.

Ambities

De provinciale ambitie voor de Gelderse Vallei is het versterken van de meest onderscheidende kenmerken van het gebied ten opzichte van andere Utrechtse landschappen. Dit betekent:

  • het versterken van de gebiedsidentiteiten in de drie deelgebieden
  • het behouden van de verborgen structuren
  • bijzondere aandacht voor de drie gebieden

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Cuneraweg400-VA01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Cuneraweg400-VA01_0009.png"

Uitsnede ambitiekaart Gelderse Vallei

Planspecifiek

Als gevolg van het provinciale beleid kan gesteld worden dat enkel vanuit de Provinciale Ruimtelijke Verordening rechtstreeks regels gelden voor het plangebied. Deze regels zijn echter alleen voor ontgrondingen en waterberging. Voor dit plan spelen ontgrondingen en waterberging geen rol.

Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied, zoals aangewezen door de provincie (zie navolgende afbeelding). Inbreiding met één woning is binnen dit gebied mogelijk.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Cuneraweg400-VA01_0010.png"

Uitsnede kaart wonen en werken (ruimtelijke plannen)

Met betrekking tot de kwaliteitsgids worden vooral wensen beschreven over de verschijning van de Gelderse Vallei, met name ten aanzien van landschappelijke uitstraling en behoud van bestaande waarden zoals landschappelijke structuren en behoud kleinschaligheid. Door de toevoeging van één woning welke past binnen de strokenverkaveling wordt zowel invulling gegeven aan het behoud van kleinschaligheid als het behoud van de landschappelijke structuur. Hiermee wordt gesteld dat het plan past binnen de kaders van het door de provincie vastgestelde ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Geldend bestemmingsplan

Het perceel Cuneraweg 400 maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2010". Dit bestemmingsplan is op 20 september 2011 door de gemeenteraad van Rhenen vastgesteld. Op basis van het geldend bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf'. Over het gehele plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' alsmede de gebiedsaanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde'.

Het bestemmingsplan biedt niet de mogelijkheid om een extra woning te realiseren binnen deze bedrijfsbestemming. Om deze reden is voorliggende herziening opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Cuneraweg400-VA01_0011.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan

Stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen

Op 23 september 2008 heeft de raad van de gemeente Rhenen een stedenbouwkundige structuurvisie vastgesteld, die ten aanzien van woningbouw een perspectief biedt op langere termijn. Belangrijk kenmerk is dat het eindresultaat een ontwikkelingsvisie is die richting geeft van de gewenste bouwinitiatieven, passend bij de schaal en het karakter van de drie kernen Elst, Achterberg en Rhenen. De woningbouwopgave van de gemeente Rhenen, 650 tot 750 woningen in de periode tot 2020, moet op basis van de Stedenbouwkundige structuurvisie gerealiseerd kunnen worden. De visie is een toetsingsinstrument voor individuele bouwaanvragen en een basis voor het opstellen van gebiedsvisies met beeldkwaliteitplannen en (herzieningen van) bestemmingsplannen. Op de locatie Veeneind gaat de stedenbouwkundige structuurvisie niet specifiek in.

Woonvisie 2013

In 2013 heeft de gemeente Rhenen haar Woonvisie geactualiseerd. Eén van de veranderingen t.o.v. het voorgaande beleid is dat de gemeente Rhenen zich een andere rol wil aanmeten dan in het verleden. Zij gaat meer uit van de zelfredzaamheid van de maatschappij. Alleen op thema's waarin de gemeente het algemeen belang of het lange termijn belang bewaakt, wil de gemeente regisseren, op andere thema's gaat de gemeente vooral faciliteren en stimulerenen meer aan de markt en maatschappij overlaten.

Dit houdt onder meer in dat de gemeente gezinnen meer mogelijkheden wil geven voor zelfbouw / particulier opdrachtgeverschap, door zelf grond daarvoor beschikbaar te stellen en ontwikkelaars hiertoe te stimuleren.

Stedenbouwkundig plan Veeneind

Voor de locatie Veeneind in Rhenen is een stedenbouwkundig plan gemaakt. Het plangebied beslaat een 1.200 meter lange strook tussen de Cuneraweg en de Veenendaalse wijk Petenbos en tussen de Kerkewijk en de Rondweg Oost (N233).

In de visie wordt benadrukt dat het plangebied nog behoort tot het veengebied, waarop ook de wijk Petenbos is gebouwd, maar dat het ook één van de beide lintstroken aan weerszijden van de Cuneraweg vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Cuneraweg400-VA01_0012.png"

Uitsnede stedenbouwkundig plan Veeneind

Planspecifiek

Het initiatief bestaat uit het mogelijk maken van woningbouw op een locatie die in de structuurvisie van de gemeente Rhenen niet specifiek is benoemd. Wel kan gesteld worden dat voorliggende ontwikkeling passend is bij de uitgangspunten uit de stedenbouwkundige structuurvisie van de gemeente. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied en onderdeel van de potentiële woningbouwlocatie Veeneind.

Ook past het initiatief binnen de uitgangspunten van de Woonvisie. Met name het stimuleren van zelfbouw en eigen initiatief is een aspect wat voor onderliggend plan aan de orde is.

Het stedenbouwkundig plan Veeneind maakt een verdichting van het reeds bestaande lint mogelijk ter hoogte van het plangebied.

Om voorgenoemde redenen wordt gesteld dat het plan past binnen de kaders van het door de gemeente vastgestelde ruimtelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Luchtkwaliteit

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zal afgewogen moeten worden of het wenselijk is om een project op een bepaalde locatie te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging een rol. In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten twee aspecten in beeld gebracht worden met betrekking tot 'lucht'. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Sinds juni 2008 is de luchtkwaliteitsrichtlijn 2008/50/EG van de Europese Unie (EU) van kracht. Deze richtlijn bevat normen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens en de natuur. De normen bedragen 40 µg/m3 (grenswaarde) voor zowel PM10 als NO2.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (paragraaf 5.2). De Wet introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse bekeken door middel van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden kan gekeken worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 36009

(aan de Kerkewijk ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2013 (µg/m3)   21,3 µg/m3   22,1 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

Voorliggend plan maakt de realisatie van één nieuwe woning mogelijk en draagt hiermee niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het plan is ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.2 Bodem

Bodemkwaliteit

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Voor het initiatief is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek is opgenomen als Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek. Onderstaand worden de conclusies uit het rapport genoemd. Voor aanvullende of gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het 'Verkennend bodemonderzoek'.

Resultaten

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede de bestemmingsplanwijziging.

Conclusie

Het plan is ten aanzien van het aspect bodem uitvoerbaar.

4.3 Water

Waterbeleid  

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterplan Rhenen

Het Waterplan "een berg mooi water" is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 april 2005 en heeft ten doel effectief en efficiënt om te gaan met water in de gemeente. De watervisie beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water tot 2025. Het waterplan gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de waterketen. Bij de streefbeelden voor het bebouwd gebied ligt de nadruk op het saneren van riooloverstorten en het afkoppelen van verhard oppervlak.

Voor onderhavig plan zijn de volgende relevante streefbeelden voor 2025 te noemen:

  • Grondwateroverlast komt niet voor.
  • Alle in- en uitbreidingen (vanaf 2005) zijn waterneutraal.
  • Bij nieuwbouw (vanaf 2005) worden geen uitlogende materialen toegepast, zoals zink, koper en lood.
  • Vanaf 2005 wordt in in- en uitbreidingen het regenwater van schone oppervlakken niet op de riolering geloosd.
  • In Elst, Rhenen en Achterberg is circa 30 % van het verharde oppervlak van de riolering afgekoppeld (ten opzichte van 1998, onder voorbehoud van voldoende financiële middelen).

In het waterplan is eveneens vermeld op welke plannen de watertoets van toepassing is op basis van de richtlijnen in de "Handreiking Watertoets 2". Het benodigd overleg is afhankelijk van het soort plan en de mogelijke gevolgen voor het watersysteem. Het hiernavolgend wateradvies gaat hier nader op in.

vGRP+ 2015-2019

In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan, ofwel vGRP+, staat het beleid van Gemeente Rhenen voor stedelijk afvalwater, regenwater en grondwater voor de periode 2015-2019. Een belangrijk onderdeel van de Rhenense strategie is het afkoppelen, waardoor schoon regenwater niet in de vuilwaterriolen terecht komt. Waar mogelijk moeten bewoners en bedrijven zelf voor het regenwater zorgen:

  • in het buitengebied. Regenwater mag niet op de (druk)riolering worden geloosd.
  • woonwijken en bedrijfsterreinen zonder gemeenschappelijke regenwatervoorzieningen voor de percelen. Deze wijken of bedrijfsterreinen zijn dan ontworpen voor infiltratie van regenwater op de percelen of afvoer naar nabijgelegen oppervlaktewater
  • bedrijfspercelen groter dan 5.000 m2 hectare.

In de volgende situaties moeten bewoners en bedrijven zorgen voor berging en infiltratie op het perceel. Hierbij mag alleen bij grote regenbuien het teveel aan regenwater op de perceelgrens worden aangeboden:

  • recente en nieuwe woonwijken die zijn ontworpen voor infiltratie van een deel van het regenwater op de percelen.
  • recente en nieuwe bedrijfsterreinen

Verder geldt het principe van Hydrologisch neutraal bouwen (afkoppelen van regenwater door middel van infiltratie met behulp van infiltratiekratten) en tevens geldt dat bij het bouwen de riolering op de percelen moet voldoen aan het Bouwbesluit uit 2012.

Watertoets  

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling is de digitale watertoets uitgevoerd (d.d. 21-12-2016) op de website www.dewatertoets.nl (zie bijlage 4 Watertoets). Onderstaand worden het advies uit het rapport genoemd. Voor aanvullende of gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de bijlage.

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Planspecifiek

Voor de toetsing van ruimtelijke plannen hanteert het waterschap als beleidsuitgangspunt "hydrologisch neutraal ontwikkelen". In de huidige situatie zijn op het perceel diverse bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak van ca. 295m2 aanwezig. Om het initiatief mogelijk te maken zal hiervan 145m2 worden gesloopt. Het grondoppervlak van de nieuwe woning bedraagt circa 80 m2. Uitgaande van een extra erfverharding t.b.v. terras en oprit van ca. 50m2 zal het verhard oppervlak als gevolg van het initiatief ca. 130m2 bedragen. Dit resulteert in een afname van het aantal vierkante meters verhard oppervlak in vergelijking met de huidige situatie. Hierdoor mag verwacht worden dat er geen wateroverlast op eigen terrein of bij derden ontstaat.

De nieuwe woning zal worden aangesloten op het bestaande gemeentelijk rioolstelsel. Het huidige stelsel kan deze toename één extra woning zonder problemen verwerken. Het beleid van de gemeente Rhenen is er op gericht om daar waar mogelijk geen regenwater in te nemen, maar dit volledig te infiltreren binnen het plangebied.

Voor de nieuw aan te brengen dakoppervlakken wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare materialen. Dit in overeenstemming met het gestelde in het Bouwbesluit.

In een later stadium, bij de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt op basis van de bouwverordening getoetst hoe een en ander feitelijk gerealiseerd wordt. Op deze wijze is ook juridisch geborgd dat het aspect 'water' goed uitgevoerd wordt.

Conclusie

Het plan is ten aanzien van het aspect water uitvoerbaar.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is het NatuurNetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Ten zuiden van het plangebied is een bosgebied aanwezig, dat onderdeel uitmaakt van het NatuurNetwerk Nederland (zie navolgende afbeelding). Gezien de aard van de ontwikkeling (realisatie van 1 burgerwoning) en de afstand tot het bosgebied (circa 100 m met daartussen diverse woningen) wordt er vanuit gegaan dat er geen aantasting van de aldaar aanwezige natuurwaarden plaatsvindt. Het beschermde gebied heeft geen externe werking op de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Cuneraweg400-VA01_0013.png"

Uitsnede kaart Natuurgebieden in Nederland met in groen het NatuurNetwerk Nederland. (plangebied bij blauwe markering)

Soortenbescherming

Voor het initiatief is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 Ecologisch onderzoek Flora en Fauna. Onderstaand worden de conclusies uit het rapport genoemd. Voor aanvullende of gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het 'Ecologisch onderzoek Flora en Fauna'.

Resultaten

In het rapport wordt geconcludeerd dat, de sloop van de opstallen en de nieuwbouw van een woning aan de Cuneraweg 400 te Rhenen niet leidt tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient echter wel het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen in dit geval goed mogelijk is. Verder dient ten allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen

Met betrekking tot beschermde gebieden worden eveneens geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de beoogde planontwikkeling op de onderzoeklocatie en de wijziging van het bestemmingsplan.

Conclusie

Het plan is ten aanzien van het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Gemeentelijk archeologiebeleid

De gemeente Rhenen heeft ter bescherming van de archeologische waarden een Archeologische maatregelenkaart opgesteld. Deze kaart gaat uit van een achttal categorieën varierend van gebieden met 'geen archeologische verwachting' tot gebieden met een 'wettelijk beschermd terrein van archeologische waarde'. De kaart heeft ten doel om inzichtelijk te maken met welke archeologische verwachtingen men rekening moet houden en welke beperkingen gesteld worden ten aanzien van bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden op deze gronden.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig. Wel ligt het plangebied op de grens van de historische lintbebouwing. De lintbebouwing is van oudsher georiënteerd op de Cuneraweg en volgt daarbij het historische verkavelingspatroon. In de opzet van het initiatief is aansluiting gezocht bij de historische verkavelingsrichting door de positionering van het bouwvlak hierop te laten aansluiten.

Archeologie

In het vigerende bestemmingsplan is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van mogelijke archeologische waarden in de grond. Voor het plangebied is de dubbelbestemming ''Waarde-Archeologie" met een nadere aanduiding 'hoge verwachtingswaarde' van toepassing. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² moet een archeologisch onderzoeksrapport overlegd worden, waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld. Dit bouwplan blijft onder deze oppervlaktegrens, waardoor onderzoek achterwege kan blijven. Daarnaast zal ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische resten de betreffende dubbelbestemming opgenomen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Cuneraweg400-VA01_0014.jpg"

Archeologische maatregelenkaart, met in rood de ligging van het plangebied. Ter plaatse geldt een hoge verwachtingswaarde

Conclusie

Het plan is ten aanzien van de aspecten cultuurhistorie en archeologie uitvoerbaar.

4.6 Geluid

Geluidhinder

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Het initiatief omvat de realisatie van een nieuwe geluidsgevoelige functie. Het plangebied is niet gelegen in of in de nabijheid van een geluidszone industrielawaai of een geluidszone van een spoorweg of rijksweg. Wel is het plangebied gelegen nabij de Rondweg West/Cuneraweg en de Kerkewijk. Gezien de verkeersintensiteit van deze wegen is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek is opgenomen als Bijlage 3 Akoestisch onderzoek. Onderstaand worden de conclusies uit het rapport genoemd. Voor aanvullende of gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het 'Akoestisch onderzoek'.

Resultaten

In het rapport wordt geconcludeerd dat ten gevolge van de Cuneraweg - Rondweg West er overschrijdingen optreden van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De geluidsbelasting wordt met maximaal 5 dB overschreden op de zuidgevel. De maximaal te ontheffen waarde van 53 dB wordt niet overschreden. Ten gevolge van de Veenendaalsestraatweg wordt de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting met 2 dB overschreden. Ook hier vindt de hoogste overschrijding op de zuidgevel plaats. Ten gevolge van de Cuneraweg (ventweg) en de Kerkewijk, wordt de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting niet overschreden. Uit de maatregelenoverweging blijkt dat er geen maatregelen doelmatig of op gronden niet acceptabel zijn. Er dient ten gevolge van deze weg een hogere grenswaarde te worden aangevraagd. Om de binnenwaarde van de woning te kunnen garanderen dienen eisen te worden gesteld aan de karakteristieke geluidwering van de gevels. Indien hogere grenswaarden verleend zijn, zijn er verder geen belemmeringen voor het aspect weg-verkeerslawaai.

Conclusie

Uitgaande van het verlenen van hogere grenswaarden (en een gegarandeerde binnenwaarde) is het initiatief uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.7 Milieuhinder

Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.


Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Het plangebied kan worden geschaard onder 'gemengd gebied' vanwege de menging aan functies; wonen, horeca en kleine bedrijven in de directe omgeving en de ligging in de directe nabijheid van de rondweg-west. Dit betekent dat een correctie van één afstandsstap ten opzichte van de richtafstanden uit de VNG-brochure lager mogelijk is.

In de (directe) omgeving van de nieuwe woning zijn geen (agrarische) bedrijven gelegen. Naast de Cuneraweg 400 is wel een klein kantoorpand aanwezig. Qua uitstraling en insteek kan dit kantoor worden geschaard onder 'persoonlijke dienstverlening' met een richtafstand binnen 'gemengd gebied' van 0m.

Tevens is in de directe omgeving een horecagelegenheid aanwezig. Het betreft het Restaurant 'De 3 Zussen'. Voor een horecagelegenheid geldt een richtafstand van 10 meter. De afstand tot de horecagelegenheid is groter dan 10 meter.

Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat van de nieuwe woning. De realisatie van de woning levert geen extra beperking in de bedrijfsvoering voor dit kantoor op.

Conclusie

Het plan is ten aanzien van het aspect milieuhinder uitvoerbaar.

4.8 Externe veiligheid

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de normen van externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Deze normen zijn uitgedrukt in een groepsrisico (GR) en een plaatsgebonden risico (PR). Afstand dient gecreëerd te worden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven.

De risiconormen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Bevi. In dit besluit zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De bij het besluit behorende ministeriële regeling "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi) werkt de afstanden, de referentiepunten en de wijze van berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico verder uit ter uitvoering van het Bevi. Daarnaast zijn de Handreiking Verantwoording Groepsrisico van het voormalige ministerie van VROM en de Handleiding externe veiligheid inrichtingen hulpmiddelen voor de wijze waarop volgens het Bevi met het externe veiligheidsrisico's moet worden omgegaan.

Het Bevi verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een uitsnede van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Cuneraweg400-VA01_0015.jpg"

Uitsnede Risicokaart; het plangebied is zwart omcirkeld; (bron: risicokaart.nl) 

De Cuneraweg is opgenomen als route voor gevaarlijke stoffen van de gemeente Rhenen. De risicobenadering externe veiligheid kent zoals gezegd twee begrippen om het risiconiveau voor activiteiten met gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Het betreft het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Langs de Cuneraweg is geen PR-contour aanwezig is voor de grenswaarde 1.0 10-6/jr. Het plaatsgebonden risico belemmert hierdoor het realiseren van de nieuwe woning langs de weg niet. De nieuwe woning ligt wel binnen het invloedsgebied van de Cuneraweg. Omdat het initiatief de ontwikkeling van één woning betreft, kan worden gesteld dat voor het groepsrisico sprake is van een nauwelijks berekenbare toename. Er is geen overlap met invloedsgebieden van risicobronnen.

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de Cuneraweg, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. De Veiligheidsregio Utrecht heeft op 4 mei 2017 in het kader van vooroverleg een advies gegeven, dat in het vervolg van deze paragraaf is verwerkt.

Bestrijdbaarheid

Er zijn geen aanvullende voorzieningen nodig om een inzet van de hulpdiensten tijdens een calamiteit op het desbetreffende gedeelte van de Cuneraweg te faciliteren. Dit weggedeelte is vanuit meerdere richtingen goed te bereiken. In de directe omgeving ligt een toereikende openbare bluswatervoorziening.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

De bereikbaarheid van het plangebied is goed en de aanwezige bluswatervoorziening is voldoende. Daarnaast zijn er voldoende mogelijkheden voor de personen in het plangebied om zichzelf in veiligheid te brengen (schuilen dan wel vluchten).

Conclusie

Het plan is ten aanzien van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.9 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen van dusdanige aard aanwezig, dat deze nadere bescherming behoeven.

Conclusie

Het plan is ten aanzien van het aspect kabels en leidingen uitvoerbaar.

4.10 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur (o.a. ontsluiting, wegenstructuur, parkeren etc.).

Planspecifiek

Het plangebied zal worden ontsloten via de ventweg van de Cuneraweg. Ter plaatse van de nieuw voorgestelde woning is nog geen inrit aanwezig. Ten behoeve van de realisatie van de nieuwe inrit moet rekening worden gehouden met een verkeersveilige oplossing voor de ontsluiting van de nieuwe woning aan de Cuneraweg.

Met het initiatief wordt een vrijstaande woning gerealiseerd. Hierbij is sprake van een verkeerstoename van 2,6 motorvoertuigen per dag (CROW parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317). De Cuneraweg kan deze extra verkeersbewegingen zonder problemen verwerken.

In het meest recente parkeerbeleidsplan van de gemeente Rhenen (Parkeren, nu en in de toekomst, 18-11-2008) is een parkeernorm voor dit type woningen van minimaal 2 parkeerplaatsen opgenomen. Het perceel waarop de nieuwe woning komt biedt genoeg ruimte om op eigen erf ten minste 2 parkeerplaatsen te realiseren. Dat is voldoende om aan de parkeerbehoefte van te voldoen.

Conclusie

Het plan is ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de

bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

5.3 Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.

5.4 Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. De planregels van dit bestemmingsplan zijn in overeenstemming met de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied", omdat het plangebied in het buitengebied is gelegen. Daarnaast omvatten de regels de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt Hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.5 Wijze van bestemmen

Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. De gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor "Wonen". Voorts is voor het plangebied de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" opgenomen, evenals een functieaanduiding, waarnaar in de regels wordt verwezen.

Wonen

De bestemming 'Wonen' betreft de nieuwe woning ter plaatse van de Cuneraweg 400. De regeling en bijbehorende bouwmogelijkheden zijn gebaseerd op de bestemming 'Wonen', zoals opgenomen in de bestemmingsplannen t.b.v. de kernen van de gemeente Rhenen. Binnen het bestemmingsvlak wonen is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de nieuwe woning gerealiseerd moet worden. De grootte van het bouwvlak komt voort uit de stedenbouwkundige randvoorwaarden die door de gemeente gesteld zijn. Ook de hoeveelheid vierkante meters bijgebouwen is teruggebracht conform het bestemmingplan 'Buitengebied Rhenen'. Door middel van een aanduidingsvlak is aangegeven binnen welk gebied de bijgebouwen opgericht mogen worden.

Voor het oprichten van een extra woning is een voorwaardelijke verplichting opgesteld waarmee voldaan moet worden aan de eisen zoals gesteld in het principe besluit. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het aspect parkeren. Hiermee is geregeld dat de realisatie van nieuwe parkeerplaatsen op het terrein in voldoende mate gekoppeld is aan het meest recente parkeerbeleidsplan van de gemeente. Daarnaast is een voorwaardelijke verlichting opgenomen voor de realisatie van een verkeersveilige ontsluiting van de woning. Ten slotte is een voorwaardelijke verlichting opgenomen voor het slopen van het aantal vierkante meters aan bijgebouwen conform het gemeentelijk beleid.

Waarde archeologie

Over het gehele plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Hiermee is geregeld dat archeologisch onderzoek en een omgevingsvergunning noodzakelijk zijn voor bouwwerkzaamheden die groter zijn dan 100 m² of bouwaanvragen betreffen waarbinnen de bodem tot maximaal 30 cm onder maaiveld wordt geroerd.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Door een wijziging van de planologische situatie kan sprake zijn van planschade als deze is aan te merken als planologisch nadeliger in vergelijking met het direct daaraan voorafgaande planologische regime. Belanghebbenden kunnen in dat geval een verzoek om vergoeding van planschade bij de gemeente indienen.

Voor het initiatief is in de anterieure overeenkomst een passage opgenomen waarin de planschade wordt geregeld. In deze passage zijn onder meer afspraken gemaakt over het afdekken van de kosten door de initiatiefnemer bij eventuele planschade.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

6.2 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.3 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg toegezonden aan het waterschap Vallei en Veluwe, Vitens, Gasunie en de provincie Utrecht, gemeente Veenendaal en de Veiligheidsregio Utrecht. Drie van de 6 partijen hebben gereageerd. Door de provincie Utrecht is op 25 april 2017 aangegeven dat er geen opmerkingen zijn in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013. Door de Gasunie is op 11 april 2017 aangegeven het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtstbij gelegen aardgastransportleiding van de Gasunie valt en dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

De Veiligheidsregio Utrecht heeft op 4 mei 2017 een reactie gestuurd, waarin een veiligheidsadvies is uitgebracht. Dit advies is verwerkt in paragraaf 4.8.

6.4 Verslag zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van donderdag 3 augustus 2017 tot en met woensdag 13 september 2017. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.