direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Treekerweg 5 - Landgoed Den Treek - Henschoten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0327.161-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Begin 2011 is een convenant gesloten tussen de Provincie Utrecht, de gemeente Leusden en Landgoed Den Treek – Henschoten NV. Doel van het convenant is het vastleggen van afspraken ten aanzien van natuurontwikkeling, recreatie, landschap, milieu, water, landbouw en economische dragers. In het convenant zijn afspraken gemaakt over het realiseren van overheidsdoelen ten aanzien van Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen EHS) inclusief het Groene Valleilint tussen de Heuvelrug en de Veluwe, landschap en milieukwaliteit op het grondgebied van landgoed Den Treek - Henschoten (zie afbeelding 1 voor de begrenzing van het landgoed). Het convenant maakt als Bijlage 1 deel uit van deze partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Leusden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0005.jpg"

Afbeelding 1: overzichtskaart landgoed Den Treek - Henschoten, het plangebied bevindt zich in het noordelijke deel van het landgoed

Bron: Rentmeesterskantoor 't Schoutenhuis BV, Woudenberg

Vanwege de oppervlakte aan voormalige bedrijfsgebouwen dat wordt gesloopt en de meerwaarde van de afspraken binnen het convenant ten aanzien van het realiseren van overheidsdoelen ten aanzien van het NNN, landschap en milieukwaliteit, zijn binnen het convenant afspraken gemaakt over het toepassen van saldering en maatwerk waarbij ruimte geboden wordt voor nieuwe economische dragers in de vorm van wonen (conform de ruimte voor ruimte regeling) op een ruimtelijk en ecologisch aanvaardbare schaal. Binnen de afspraken van het convenant komt het Landgoed in aanmerking voor een bouwrecht van totaal 2000m³.

Het bouwrecht is verdeeld over drie locaties:

1. De Hen naast Treekerweg 5 te Leusden

2. 't Waswater ten zuiden van de Waterlooweg te Leusden

3. Zeisterweg te Woudenberg.

Afbeelding 2 geeft een overzicht van de afgesproken maatregelen die in het kader van het convenant gelden en daarnaast ook de 3 nieuwbouwlocaties. Onderhavige herziening heeft betrekking op locatie 1 (locatie De Hen, Treekerweg 5 in Leusden).

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0006.jpg"

Afbeelding 2: Overzicht afspraken en maatregelen volgens convenant.

Bron: Den Treek - Henschoten / gemeente Leusden

De agrarische functie van de boerderij 'De Hen' is enkele jaren geleden reeds beëindigd. Met voorliggende herziening van het bestemmingsplan wordt de agrarische bestemming van het woonkavel aan de Treekerweg 5 omgezet in een woonbestemming. Daarnaast is als onderdeel van de afspraken in het convenant in ruil voor sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel zelf en op andere locaties binnen het landgoed, direct naast het voormalig agrarische bouwperceel de bouw van één nieuwe woning mogelijk gemaakt. Ook deze gronden krijgen de bestemming 'Wonen'. De inhoud van deze nieuwe woning bedraagt in overeenstemming met het convenant 700m³. De overige gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

Alle niet karakteristieke voormalige bedrijfsbebouwing op het perceel is inmiddels gesloopt. Daarnaast is het erf opgeschoond waarbij een deel van de verharding (kuilplaten) en een bassin werden verwijderd. Ook is een deel van de agrarische gronden ingericht door onder meer de aanplant van houtwallen. De boerderij (gemeentelijk monument) en twee bijgebouwen blijven in de nieuwe situatie behouden, mede als verwijzing naar de oorspronkelijke functie en agrarische karakter van het perceel.

Met voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 worden de beoogde functieverandering en de bouw van een nieuwe woning planologisch verankerd. Daarbij wordt het voormalige bouwvlak verkleind, waarbij de gronden waar de nieuwe woning is voorzien een woonbestemming krijgen. De overige gronden houden de agrarische bestemming. Het agrarisch bouwvlak vervalt. De oppervlakte van het bestemmingsvlak voor de nieuwe woning bedraagt 800m².

Hoewel vigerend bestemmingsplan Buitengebied 2009 voorziet in de mogelijkheid om, in ruil voor sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, de bouw van een nieuwe woning toe te staan en daarbij de bestemming van het perceel te wijzigen naar 'Wonen', kan hier voor onderhavig plan geen gebruik van worden gemaakt. De in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 opgenomen wijzigingsbevoegdheid (art. 31 lid 3 sub l, m en n) stelt namelijk als voorwaarde dat binnen het betreffende bouwperceel de extra woning dient te worden ingepast. Gezien de monumentale waarden van de boerderij is besloten de nieuwe woning net buiten het voormalige agrarische bouwvlak te plaatsen. In het convenant is overeengekomen maatwerkafspraken, en daarmee de onderhavige ontwikkeling, via een partiële herziening van het bestemmingsplan planologisch te borgen.

Het bestemmingsplan is opgesteld op grond van artikel 3.1 Wro en zal als ontwerp ter inzage worden gelegd. Tegelijkertijd worden betrokken instanties om advies gevraagd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Deze partiële herziening heeft betrekking op de gronden behorende bij en ten noorden van Treekerweg 5 aan de westrand van het landgoed op de grens met de bebouwde kom van Leusden-Zuid, gemeente Leusden. Op het perceel is een langhuisboerderij met twee bijgebouwen, waaronder een voormalige veeschuur aanwezig (zie afbeelding 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0007.jpg"

Afbeelding 3: Luchtfoto van planlocatie nabij Treekerweg 5

Bron: maps.google.nl

1.3 Inhoud van het bestemmingsplan

Met deze partiële herziening worden twee percelen met de bestemming 'Wonen' aangewezen. Het plangebied omvat zowel het perceel van de bestaande langhuisboerderij met bijgebouwen, als een nieuw woonperceel (800m²) voor de nieuw te bouwen woning. Het agrarisch bouwperceel vervalt en de vrijkomende gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

De regels van dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 waarop deze partiële herziening betrekking heeft. De toelichting is niet juridisch bindend maar vormt wel een belangrijk onderdeel omdat hierin de achtergronden en overwegingen waaraan de partiële herziening ten grondslag ligt worden omschreven.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is opgebouwd uit een toelichting, regels en een digitale verbeelding (plankaart). Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de IMRO standaarden en de SVBP 2012. Ook voldoet het plan aan de eisen uit de Wro inzake digitale raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen.

Na deze algemene inleiding wordt in Hoofdstuk 2 Planbeschrijving aandacht besteed aan de bestaande situatie en de beoogde ontwikkelingen. Het beleidskader wordt beschreven in Hoofdstuk 3 Beleidskader. De diverse omgevingsaspecten zijn beschreven in Hoofdstuk 4 Cultuurhistorie en archeologie; Hoofdstuk 5 Ecologie; Hoofdstuk 6 Milieu en Hoofdstuk 7 Water. De wijze waarop de beoogde ontwikkelingen zijn vertaald naar de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan is opgenomen in Hoofdstuk 8 Juridische planbeschrijving. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn beschreven in Hoofdstuk 9 Economische uitvoerbaarheid en Hoofdstuk 10 Maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Landgoed Den Treek - Henschoten

Het plangebied omvat de locatie Treekerweg 5, gelegen in landgoed Den Treek – Henschoten (zie afbeelding 3). Het landgoed ligt in de gemeenten Leusden, Woudenberg, Utrechtse Heuvelrug en Zeist. Het landgoed dankt zijn naam aan het samengaan van twee landgoederen: Den Treek en Henschoten. Landgoed Den Treek is ontstaan rond 1807 toen Willem Hendrik de Beaufort I de buitenplaats Den Treek kocht met bijbehorende terreinen en opstallen. Door een huwelijk tussen Cornelia Maria van Asch van Wijk en Johannes Bernardus de Beaufort I uit een andere tak van de familie kwam het Landgoed Henschoten in de familie. Om versnippering van de bezittingen te voorkomen werd in 1908 de NV Woudenbergse Bosch- en Landexploitatiemaatschappij opgericht. In 1919 werd ook het landgoed Den Treek een NV en kwamen de landgoederen onder gezamenlijk beheer.

Het landgoed ligt op de overgang van de Utrechtse Heuvelrug naar de Gelderse Vallei en omvat tegenwoordig bijna 2200ha. Het landgoed bestaat voornamelijk uit bos met aan de oostelijke rand weilanden en akkers. Verspreid in het bos liggen ook nog enkele (voormalige) landbouwgronden die inmiddels een natuurfunctie hebben gekregen: Langeveen, 't Waschwater (droogmakerij) maar ook heidevelden, zandverstuivingen en vennen. Ook de recreatieplas het Henschotermeer en de Pyramide van Austerlitz maken deel uit van het landgoed. Het grondgebruik binnen het landgoed bestaat voornamelijk uit grondgebonden landbouw, natuurontwikkeling en bosbouw. Het landgoed wordt doorsneden door de N224 en de N227. Met de komst van de A28 werd de noordwestelijke punt van het landgoed geïsoleerd van de rest van het landgoed. Sinds 2013 behoort ook bos- en natuurgebied 't Heihuis in de gemeente Utrechtse Heuvelrug tot het landgoed.

2.2 Landschap

Het plangebied ligt op de oostflank van de Utrechtse Heuvelrug. De bodem bestaat uit gestuwde afzettingen (keileem) en dekzanden overgaand naar meer moerige gronden (beekeerdgronden) (zie afbeelding 4 en 5). Kwelwater vanuit de heuvelrug treedt uit in de lager gelegen veengebieden en voedt hier de beken, zoals hier de Heiligenbergerbeek. Historisch was bij Bavoort een doorwaadbare plaats. Later was hier een brug en kruiste op dit punt de Rijksweg (Arnhem - Amersfoort) de beek. Bij dit punt stonden een korenmolen en een tolhuis. Hier omheen ontstond een kleine buurtschap met landelijke bebouwing (Bavoort). Vanaf Bavoort voert de Treekerweg naar huize Den Treek. De Treekerweg dient tevens als ontsluitingsweg voor verscheidene boerderijen die zich hier, op de flank van de Heuvelrug, hebben gevestigd. Een belangrijke kwaliteit van het gebied is de beleefbaarheid van het open beekdal van de Heiligenbergerbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0008.jpg"

Afbeelding 4: uitsnede bodemkaart.

Bron: Stiboka

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0009.jpg"

Afbeelding 5: uitsnede geomorfologische kaart.

Bron: Stiboka

2.3 Ontwikkeling plangebied

Het plangebied maakt deel uit van het Buurtschap Bavoort bij de overgang over de Heiligenbergerbeek (vroeger Lunterse beek) en ligt aan één van de centrale toegangswegen die leiden naar de kern van het landgoed: de Treekerweg. Op de kadastrale kaart uit 1832 en op het veldwerk voor de MTK 1850 is op de locatie het erf 'De Hen' zichtbaar in een evenwijdig aan de beek lopende verkaveling (zie afbeelding 6 en 7). Tegenover dit erf liggen de korenmolen en een ander boerenerf. Net voorbij het buurtschapje splitst de Treekerweg zich. De afsplitsing (Buurtweg) loopt in de richting van de Leusder Hei.

Op de topografische kaart van 1875 is het erf 'De Hen' (Treekerweg 5) verdwenen en verschijnt een nieuw erf direct ten zuiden van het agrarische erf. Tot 1912 is er slechts een zeer geringe toename van bebouwing in het gebied. Aan de westzijde van Bavoort wordt in die periode vooral heide ontgonnen en bos aangeplant. Na 1912 is de Rijksweg vernieuwd waarbij het tracé is verlegd en de brug naar het noorden is verplaatst. De nieuwe brug over de beek maakte de oude brug overbodig en deze is dan ook uit het kaartbeeld verdwenen.

Vanaf 1930 wordt de buurtschap uitgebreid met enkele landhuizen en kleine villa's. Deze ontwikkeling met bewoning, het verdwijnen van de molen en het vestigen van een uitspanning, restaurant Bavoort, veranderde het karakter van de buurtschap tot villa-nederzetting buiten de stad (Amersfoort). Tot 2000 wordt het plangebied gedeeltelijk als weiland gebruikt. Er zijn daarbij verschillende stallen of schuren opgericht (op de kaart aangeduid als zwarte blokjes). In 1962 is ten noorden van het perceel een woning gebouwd.

Als gevolg van de ontwikkelingen in dit gebied is de oorspronkelijke structuur van het gebied genivelleerd. Het plangebied kan tot het diffuus slagen / kampenlandschap worden gerekend. De bebouwing ligt verspreid en bestaat uit een mengeling van oude boerderijen (sommige met nieuwe elementen), woonhuizen (deels behorende bij het landgoed) en een uitspanning (restaurant Bavoort). Ook de aanwezigheid van de beek en het beekdal met de bijbehorende openheid zijn belangrijke elementen in de landschappelijke structuur. Overigens is de beleving van het beekdal als zodanig beperkt, doordat het zicht op de beek en het beekdal -zowel vanaf de Arnhemseweg als vanaf de Treekerweg- beperkt is door aanwezige bebouwing en (deels hoge) haagbeplanting. Op sommige plekken zijn openingen waardoor men het beekdal als het ware door een venster beleeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0010.jpg"

Afbeelding 6: diverse kadastrale en topkaarten vanaf 1830 tot 1912.

Bron: www.watwaswaar.nl / www.topotijdreis.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0011.jpg" Afbeelding 7: diverse kadastrale en topkaarten vanaf 1930.

Bron: www.watwaswaar.nl / www.topotijdreis.nl

2.4 Uitwerking ruimtelijke inpassing

2.4.1 Uitgangspunten

De locatie ten noorden van 'De Hen' is in het convenant tussen de Provincie Utrecht, de gemeente Leusden, Waterschap Vallei en Eem en landgoed Den Treek – Henschoten aangewezen als zoeklocatie voor een nieuw bouwperceel. In het convenant is overeengekomen dat voor het saneren van bedrijfsgebouwen op meerdere locaties gebruik wordt gemaakt van de ruimte voor ruimte regeling waarbij de agrarische bestemming wordt omgevormd naar een woonbestemming. Gezien de grote oppervlakte die gesloopt wordt en de meerwaarde van het convenant, hebben de provincie Utrecht en de gemeente Leusden aanleiding gezien om maatwerk toe te passen. Het landgoed komt daarom in aanmerking voor een bouwrecht van 2000m3, te verdelen over de volgende 3 bouwplaatsen:

  • 1. De Hen, naast Treekerweg 5 te Leusden (700m³)
  • 2. 't Waschwater ten zuiden van de Waterlooweg te Leusden (660m³)
  • 3. Zeisterweg te Woudenberg (700m³)

De ontwikkelingen op de locaties 't Waschwater' en 'Zeisterweg' zijn recent al planologisch verankerd.

2.4.2 Locatiekeuze

In 2012 is een eerste inpassingsvoorstel door het landgoed voorgelegd aan de gemeente Leusden in de vorm van een nieuw te bouwen huis aan de beek (zie afbeelding 8). De gemeente heeft in reactie op dat plan laten weten dat de beoogde bouwlocatie (net) buiten het voormalige agrarische bouwvlak van boerderij 'De Hen' ligt en daarom niet past binnen de kaders van het bestemmingsplan. Vanwege de afspraken in het kader van het convenant is de gemeente bereid om van deze kaders af te wijken, mits de woning op een goede manier zou worden ingepast in het landschap, overeenkomend met de ambities uit het Landschapsontwikkelingsplan en de Kwaliteitsgids Utrechts Landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0012.png"

Afbeelding 8: Voorstel voor ontwikkeling van woning nabij de beek.

Bron: 't Schoutenhuis

Op 10 september 2014 heeft Adviesbureau Haver Droeze daaropvolgend een landschappelijk inpassingsplan gemaakt waarin het plan met de woning aan de beek aan de hand van de ambities opgenomen in het LOP en nota 'Bouwen aan het landschap op de tussenschaal' verder is vormgegeven.

Het inpassingsplan is op 29 april 2015 voorgelegd aan direct omwonenden. Vanuit de omwonenden is tijdens die bijeenkomst een aantal alternatieve locaties aangedragen met de vraag deze alternatieven nader te onderzoeken (zie afbeelding 9). De aangedragen locaties zijn vervolgens beoordeeld op basis van de aansluiting bij de historische structuur, de impact op de ruimtelijke beleving, de visuele en / of fysieke impact op het woongenot van de aangrenzende buurpercelen en de verkeerskundige aspecten waaronder de ontsluiting. De resultaten daarvan zijn verder uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0013.jpg"

Afbeelding 9: vier locaties bij locatieafweging nieuwe woning.

Bron: Adviesbureau Haver Droeze

Het landschappelijke inpassingplan is aangevuld met de uitkomsten uit de locatieafweging. Opnieuw wordt geconcludeerd dat de voorgestelde locatie aan de beek, zowel vanuit het landschap, als vanuit de ruimtelijke context en verkeer de voorkeur geniet boven de andere voorgestelde locaties. De locatieafweging is voorgelegd aan het Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit waarbij de commissie positief heeft geadviseerd op de locatie bij de beek.

Het locatievoorstel is vervolgens voorgelegd aan provincie Utrecht. De provincie heeft daarop negatief geadviseerd, waardoor verder gezocht is naar een passende locatie. In overleg met gemeente en provincie is de definitieve locatie gevonden direct ten noordoosten van het voormalig agrarische bouwvlak (zie afbeeldingen 10 en 17). De uiteindelijke locatie speelt in op de landschappelijke structuur van het gebied doordat het de doorzichten naar het open beekdal vrij houdt en bouwt voort op de principes van de compacte erfgedachte, zoals ook verwoord in het gemeentelijk beleid (Bouwen op de Tussenschaal en het Landschapsontwikkelingsplan).

Bij de landschappelijke inpassing is aansluiting gezocht bij de stedenbouwkundige en landschappelijke structuur in het gebied rondom het villabuurtschap Bavoort, de boerderij en de overgang naar het half-open beekdal. De nieuwe woning ligt op enige afstand van de weg en ligt vanaf de Treekerweg gezien schuin achter de huidige boerderij. De recent gerestaureerde, monumentale boerderij 'De Hen' blijft daardoor 'blikvanger'.

2.4.3 Kavelinrichting

Bij de inpassing van het nieuwe kavel speelt de aansluiting bij boerderij 'De Hen' en het zicht van het open beeklandschap een centrale rol. In de bestaande situatie is de beleving van de openheid beperkt door de bebouwing die zich met name langs de Arnhemseweg en Treekerweg heeft uitgewaaierd. Door de nieuwe woning direct aan de noordzijde aan te laten sluiten op 'De Hen' blijft de openheid behouden. De nieuwe locatie sluit daardoor ook aan bij de bestaande bebouwing langs de Treekerweg en daarmee de aanwezige (historische) stedenbouwkundige structuur (zie afbeelding 10). Anderzijds sluit dit aan bij het streven uit het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) om nieuwbouw in het kader van functieverandering zoveel mogelijk te clusteren.

Bij het kiezen van de locatie en de positionering van de woning is zoveel mogelijk rekening gehouden met het uitzicht en de privacy van de nabijgelegen woonhuizen. De nieuwe woning komt ten noordoosten van boerderij 'De Hen' en sluit direct aan, slechts gescheiden door een haag. Aan de voorzijde van de woning wordt, net als aan ten zuidwesten van boerderij De Hen, een boomgaard met een haag ingeplant waardoor de eenheid wordt versterkt. Voor de ontsluiting van het nieuwe perceel wordt gebruik gemaakt van het bestaande onderhoudspad en de bestaande inrit, die daartoe zal worden verbreed. De omringende weidegronden blijven als weidegrond in gebruik, waarmee ondanks de gewijzigde functie van 'De Hen' het agrarisch karakter van het gebied behouden blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0014.jpg"

Afbeelding 10: inrichtingsvoorstel Schuurwoning

Bron: 't Schoutenhuis BV, Woudenberg

Met de gekozen locatie blijft de openheid in het gebied optimaal gewaarborgd en kan de nieuwe bouwkavel voor de nieuwe woning op een goede wijze worden ingepast in het landschap en bestaande stedenbouwkundige structuren. Met het toevoegen van kleine landschappelijke elementen zoals een boomgaard en hagen wordt de landschappelijke structuur hersteld en versterkt. Het inpassingsvoorstel voldoet daarmee aan de (beleids)uitgangspunten zoals die gelden voor ontwikkelingen in het landelijk gebied. Het aangepaste inpassingsvoorstel is voorgelegd aan de Provincie Utrecht, die heeft laten weten in te kunnen stemmen met het aangepaste voorstel.

2.4.4 Beeldkwaliteit nieuwbouw

Het oppervlak van de nieuwe woonkavel bedraagt 800m². De gronden rondom boerderij De Hen krijgen eveneens een woonbestemming; de begrenzing van het perceel is zodanig gekozen dat de bestaande bijgebouwen, de boerderij en de tuin binnen de woonbestemming vallen. De nieuwe woning is in de directe nabijheid van de bestaande bebouwing op het erf van De Hen geprojecteerd. Als verwijzing naar de oorspronkelijke agrarische functie van het perceel, is voor het architectuurbeeld voor de nieuwbouw een schuur als referentie gekozen.

Het hoofdvolume is opgebouwd uit een bouwlaag met een zadeldak. Teneinde de koper enerzijds zoveel mogelijk vrijheid te geven om de kavel en het bouwplan naar eigen inzicht en wensen in te vullen, maar tevens richting te geven aan het beoogde architectuurbeeld zijn in dit plan enkele referentiebeelden opgenomen (zie afbeelding 11). Het uiteindelijke plan zal (tevens) worden getoetst aan het Welstandsbeleid van de gemeente.

De uitgangspunten voor de beoogde nieuwbouw zijn op verzoek van de gemeente uitgewerkt in een kavelpaspoort voor de nieuwbouw. Het plan en het uitgewerkte kavelpaspoort zijn voor advies voorgelegd aan het Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit (ARK). In reactie op het kavelpaspoort is door het ARK gevraagd de principes van de nieuwbouw waar mogelijk te vertalen naar het bestemmingsplan. Hiertoe is in de planregels een regeling voor de dakhelling opgenomen. Tevens zijn met het oog op de beleefbaarheid landschappelijke kwaliteiten van het beekdal nadere regels gesteld aan de mogelijkheden en positionering van (vergunningvrije) bijbehorende bouwwerken. Het kavelpaspoort maakt als Bijlage 2 deel uit van dit plan. Het advies van het ARK op het plan voor de nieuwe locatie maakt eveneens deel uit van het plan als bijlage Bijlage 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0015.jpg"

Afbeelding 11: referentiebeelden nieuwbouw schuurwoning

2.5 Mobiliteitsscan

Op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening dient een mobiliteitstoets te worden uitgevoerd om de verkeerseffecten van de beoogde plannen inzichtelijk te maken. Doel van het onderzoek is vast te stellen of de bestaande wegenstructuur van Leusden is toegerust om het extra verkeer van de nieuwe woningen op een goede en veilige wijze af te wikkelen. Het plangebied wordt ontsloten via de Treekerweg, die via het buurtschap Bavoort aansluit op de Arnhemseweg. De nieuwe woning wordt ontsloten via de bestaande, te verbreden, inrit bij boerderij De Hen. De toename van het verkeer dat gebruik maakt van deze toegangsweg is beperkt omdat het slechts één nieuwe woning betreft.

Voor de beoogde functie zijn kentallen gebaseerd op de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". Voor wonen wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende woningtypen en woonmilieus. In onderhavige situatie is voor alle plangebieden uitgegaan van vrijstaande koopwoningen in weinig stedelijk gebied - buitengebied. Op basis van de in de publicatie opgenomen normen betekent dat een verkeersgeneratie van 7,8 tot 8,6 verkeersbewegingen per woning per dag. Bovendien is het agrarische werkverkeer van het voormalig agrarisch bedrijf 'De Hen' vervallen.

Relevant om te vermelden is verder dat de provincie recent een nieuwe ontsluiting heeft aangelegd voor de woningen aan de Oude Rijksweg en de Arnhemseweg. Het verkeer wordt met een ventweg langs de Arnhemseweg geleid en via de Oude Rijksweg met een brug over de Heiligenbergerbeek naar de Treekerweg. Het verkeer kan vervolgens via de bestaande aansluiting op de Arnhemseweg komen. Als aanvullende maatregel is de snelheid op de Arnhemseweg teruggebracht van 70km/u naar 50 km/u. Hiermee is de verkeersveiligheid op de Arnhemseweg sterk verbeterd.

Gelet op de functie van de Arnhemseweg kan worden gesteld dat de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de beoogde functiewijziging niet zal leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling of een verslechtering van de verkeersveiligheid.

2.6 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Sinds oktober 2012 geldt op grond van de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 Barro de zogenaamde 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Gezien de constante stroom van jurisprudentie over dit onderwerp, heeft het Rijk de ladder onlangs (juli 2017) gewijzigd vastgesteld. In artikel 3.1.6 lid 2 is bepaald dat de toelichting bij een ruimtelijke onderbouwing die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De plannen voor nieuwbouw vinden plaats in het kader van maatwerkafspraken in de geest van de ruimte voor ruimte regeling. Uit de Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking blijkt dat in geval van nieuwbouw in ruil voor sloop, waarbij de bebouwing wordt gereduceerd zoals ook in onderhavig plan het geval is, de ladder niet hoeft te worden toegepast.

Daar komt bij dat uit recente jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) heeft bepaald dat de ontwikkeling van een beperkt aantal woningen, in de betreffende uitspraak een aantal van 11 woningen, niet als verstedelijking hoeft te worden aangemerkt. Onderhavig plan heeft betrekking op toevoeging van 1 nieuwe woning. Ook om die reden behoeft de ladder geen nadere uitwerking.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in het PKB Structuurschema Militaire Terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

De nationale belangen die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in de AMvB Ruimte. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren en verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur, krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Het Rijk formuleert 3 hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In dat kader zijn door het Rijk de volgende Nationaal Ruimtelijke Belangen geformuleerd die betrekking hebben op het energie netwerk, mobiliteit en bereikbaarheid, milieukwaliteit, water, natuur, ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

De drie hoofddoelen zijn regionaal uitgewerkt. Voor de regio Utrecht zijn de volgende opgaven van nationaal belang geformuleerd:

  • 1. Het goed laten draaien van de draaischijf van Nederland (weg, spoor en vaarweg);
  • 2. Realiseren van de waterveiligheidsopgave langs de Lek en Nederrijn en zoetwatervoorziening via het hoofdwatersysteem;
  • 3. Het tot stand brengen van de (herijkte) EHS (nu Natuurnetwerk Nederland; NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden;
  • 4. Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk en het accommoderen van de inzet van de regio op geothermie en warmte-koudeopslag;
  • 5. Op lange termijn stimuleren van regionale ontwikkeling van de A12-zone.

Bij gebiedsontwikkeling wordt de daadwerkelijke vraag vanuit de markt leidend. Nieuwe ontwikkelingen worden benaderd vanuit de ladder van duurzame stedelijke ontwikkeling: inventarisatie van de vraag naar een nieuwe voorziening, kan het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing daarvoor worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan dient sprake te zijn van een optimale inpassing en bereikbaarheid.

De regio Utrecht kent een grote ruimtedruk vanwege de grote behoefte aan woningen in combinatie met de beperkte ruimte daarvoor. Daarnaast kent de regio Utrecht een hoge kwaliteit van het omliggende landschap en de aanwezige cultuurhistorische waarden. De economie en het aantal huishoudens zal in Utrecht naar verwachting tot 2040 blijven groeien. Tot 2040 is er in de regio Utrecht vraag naar ruim 100.000 woningen en bovendien vragen circa 20.000 woningen om vervanging. Vanwege de complexiteit en omvang van de binnenstedelijke opgave en de relatie van deze opgave met het functioneren van de draaischijf Utrecht, maken Rijk en regio hierover afspraken.

3.1.2 AMvB Ruimte

De AMvB Ruimte heeft directe gevolgen voor de ruimtelijke besluitvorming van andere overheden. Het omvat alle ruimtelijke rijkskaders uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken in provinciale verordeningen en bestemmingsplannen en geeft aan wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke kaders vorm kunnen geven. Het gaat om de kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, de nationale landschappen, het Natuurnetwerk Nederland, de kust, de grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Bundeling verstedelijking en landelijk gebied

Zoals aangegeven in de AMvB Ruimte en de beleidsuitgangspunten uit de Nota Ruimte zo beleidsneutraal mogelijk omgezet. Ten aanzien van de verstedelijking gaat het Rijk nog altijd uit van het bundelen van verstedelijking, zodat steden eenvoudiger kunnen worden ontsloten en infrastructuur en voorzieningen optimaal kunnen worden benut. Concentratie van nieuwe bebouwing beperkt ook de noodzaak om de open ruimte te gebruiken voor bebouwing, waardoor de variatie in de stad en land behouden blijft. De provincie moet op grond van het ontwerpbesluit in een verordening regels maken die ervoor zorgen dat nieuwe bebouwing binnen het bestaande bebouwde gebied komt, of aansluitend daarop, of in nieuwe clusters daarbuiten. Verspreide bebouwing kan worden toegestaan als die bebouwing qua functie gebonden is aan het buitengebied of als die bebouwing past binnen specifieke regels van de Provincie gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, zoals een 'rood voor groen regeling' en een 'ruimte voor ruimte regeling'. Daarbij moeten eisen worden gesteld aan de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing buiten het bestaande bebouwde gebied, zodat langdurige leegstand en verpaupering worden tegengegaan.

In de SVIR is de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Barro opgenomen (artikelen 1.1.1. en 3.1.6). De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Doel is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van het optimaal benutten van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder moet in beginsel worden toegepast bij verbindende plannen die voorzien in 'stedelijke ontwikkelingen'. De laddertoets is nader toegelicht in paragraaf 2.6.

NNN

Om de biodiversiteit in Nederland te beschermen, in stand te houden en verder te ontwikkelen heeft het Rijk Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen EHS) aangewezen. De Provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing en begrenzing in een verordening van de gebieden die NNN vormen. Deze begrenzing kan alleen worden gewijzigd om ecologische redenen (als het het NNN ten goede komt) als ruimtelijke ontwikkelingen compensatie door grenswijzigingen nodig maken of als toepassing van de saldobenadering tot grenswijziging leidt. Voor NNN geldt het "nee, tenzij" principe: alle nieuwe activiteiten die de wezenlijke waarden en kenmerken van NNN significant aantasten, zijn verboden tenzij sprake is van groot openbaar belang, er geen andere mogelijkheden voor realisatie zijn en de negatieve gevolgen worden beperkt en gecompenseerd. Alleen de Heiligenbergerbeek nabij het plangebied maakt onderdeel uit van NNN. Het plangebied zelf maakt geen deel uit van NNN en ligt op ruim 70m van de beek. Het aspect NNN wordt nader toegelicht in paragraaf 5.3.

Nationale Landschappen

De 20 Nationale Landschappen zijn gebieden met zeldzame en kenmerkende landschapskwaliteiten. De provincies moeten in een verordening het planologisch regime voor de nationale landschappen opnemen volgens het "ja, mits" regime. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, zolang de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt en nieuwe bebouwing wordt gebundeld. De verordening moet binnen het nationaal landschap ruimte geven voor nieuwbouw van woningen, maar hooguit voor de eigen bevolkingsgroei, waarbij de Provincie het maximaal aantal woningen vaststelt (inclusief de woningen die door herstructurering en intensivering beschikbaar komen). Bij bevolkingskrimp kan van deze regel worden afgeweken.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2025 (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn vastgesteld op 23 februari 2013 en sindsdien tweemaal (partieel) herzien: 10 maart 2014 en 3 november 2014. Op 13 december 2016 is een 'herijkte' versie van beide beleidsdocumenten vastgesteld.

De PRS en PRV beschrijven het ruimtelijk beleid van de Provincie Utrecht. De PRS is een Structuurvisie als bedoeld in de Wro. Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking voor de provincie. De PRS gaat daarom vergezeld van een Provinciale Ruimtelijke Verordening die bindend is voor gemeenten. De PRV beperkt zich tot de onderwerpen die in de PRS zijn aangemerkt als provinciaal belang. Echter, niet alles wat van provinciaal belang is, is zonder meer vastgelegd in de PRV. In de PRS is telkens aangegeven welke onderdelen daarvan via de PRV doorwerken naar gemeenten.

De ambities van de provincie zijn gericht op het aantrekkelijk houden van de provincie om te wonen, te werken en te recreëren. Het ruimtelijk beleid van de provincie is gebaseerd op de volgende vier pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • beschermen van kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.

De pijlers 'duurzame leefomgeving' en 'beschermen kwaliteiten' leggen de basis waarbinnen ontwikkelingen volgens de pijlers 'vitale dorpen en steden' en 'dynamisch landelijk gebied' kunnen plaatsvinden. Afbeelding 12 geeft de algemene visie weer van het ruimtelijk beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0016.jpg"

Afbeelding 12: uitsnede uit de (algemene) visiekaart bij de Provinciale Structuurvisie

Bron: Provincie Utrecht

Voor onderhavig plan is met name het beleid van de pijler 'Dynamisch landelijk gebied' relevant. De ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied is gewenst omdat deze bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De behoefte aan een aantrekkelijk landelijk gebied wordt versterkt door de vraag naar een tegenhanger voor de grote binnenstedelijke opgave. Om die reden zijn ruimtelijke ontwikkelingen voor vrije tijdsbesteding gewenst. De ontwikkeling van herkenbare en beleefbare cultuurhistorie draagt ook bij aan het voorzien in de recreatiebehoefte, evenals de mogelijkheid tot het ervaren van rust en stilte.

De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in grote mate bepaald door de kernkwaliteiten, die vaak aansluiten op de cultuurhistorie van het landschap. Het beleid is gericht op het behouden en beleefbaar maken van de cultuurhistorische kwaliteit van de landgoederen en buitenplaatsen, het militair erfgoed en het agrarisch cultuurlandschap. Om die reden wordt ook ruimte geboden om bij bedrijfsbeëindiging de bebouwing te vervangen door woningen. Sanering van leegstaande voormalige bedrijfsbebouwing heeft immers een belangrijke rol bij het behouden / verbeteren van de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

Onderhavig plan ligt in het landschap de Gelderse Vallei op de grens met de Utrechtse Heuvelrug. De Gelderse Vallei kenmerkt zich door de afwisseling van bebouwing, bosjes, lanen, agrarische percelen met houtwallen en -singels. Delen zijn opgenomen binnen Natuurnetwerk Nederland (NNN), zoals de Heiligenbergerbeek. Het plangebied zelf ligt niet in NNN en ook niet in de Groene Contour. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten is opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op artikel 4.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van deze bepaling mogen PS regels stellen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat algemene regels over de inhoud van bestemmingsplannen, projectbesluiten, beheersverordeningen, inpassingsplannen en uitwerkings- of wijzigingsplannen als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De onderwerpen en verordeningen volgen uit de Provinciale Structuurvisie en het ontwerp-besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte). De verordening richt zich op de inhoud van bestemmingsplannen. Het gaat hierbij niet alleen om de inhoud van een bestemmingsplan in strikt juridische zin (verbeelding en regels). Er kunnen ook eisen worden gesteld aan de toelichting bij een bestemmingsplan. In de herijkte Verordening is onderscheid gemaakt tussen regels die voor de gehele provincie gelden, regels die specifiek voor het landelijk of het stedelijk gebied gelden en de relevante uitzonderingen voor die gebieden.

Voor onderhavige plannen is met name het onderdeel 'Landelijk gebied, verstedelijkingsverbod en uitzonderingen' relevant. Daarnaast gelden voor het gebied de bepalingen als opgenomen in de mobiliteitstoets, cultuurhistorische hoofdstructuur, het landschap en overstroombaar gebied.

Landelijk gebied, verstedelijkingsverbod en uitzonderingen (artikel 3)

Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden, moet een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke functies voorkomen worden. Binnen deze context zijn nieuwe vormen van verstedelijking niet toelaatbaar. Op dit verbod zijn in de verordening uitzonderingen opgenomen, zoals artikel 3.11. Artikel 3.11 'Functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ("ruimte voor ruimte")' heeft betrekking op agrarische bouwpercelen waar het agrarisch gebruik is gestopt, maar agrarische bedrijfsgebouwing nog aanwezig is. Doel van dit artikel is om sloop en zinvol hergebruik te bevorderen bij bedrijfsgebouwen die hun agrarische gebruiksfunctie hebben verloren. Voor toepassing van het artikel is het niet relevant of ten tijde van het opstellen van een ruimtelijk plan dat herbestemming beoogt, het perceel nog een agrarische bestemming heeft, of dat het perceel eerder al een woonbestemming heeft gekregen nadat het agrarisch gebruik is gestaakt, terwijl de bedrijfsbebouwing nog aanwezig is.

Daarbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw;
  • alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud.
    • 1. bij sloop van 1000 m² tot 2500 m² mag 1 extra woning worden gebouwd;
    • 2. bij sloop van 2500 m² tot 4000 m² mogen 2 extra woningen worden gebouwd;
    • 3. bij sloop van meer dan 4000m² mogen 3 extra woningen worden gebouwd;
  • afwijking van deze maatvoering en van de verplichting om het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
  • de nieuwe woning wordt gesitueerd binnen de voormalige bouwkavel in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
  • de betrokken bouwpercelen worden evenredig verkleind en de woningen worden landschappelijk goed ingepast;
  • de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Voor onderhavig plan is gekozen om het betrokken bouwperceel net buiten het voormalige bouwkavel te plaatsen, zodat het monumentale karakter van de gemeentelijk monumentale boerderij zijn prominente plaats op het erf behoud en toch een compact erf ontstaat. In paragraaf 2.4 wordt nader ingegaan op de ruimtelijke inpassing. Voor onderhavig plan is tevens relevant dat in het bestemmingsplan een maximale inhoudsmaat (artikel 3.4) voor de woning moet zijn opgenomen. De maximale inhoudsmaat moet landschappelijk goed inpasbaar zijn; een maat van 600 tot 800m³ wordt over het algemeen door de provincie aanvaardbaar geacht. In lijn met de afspraken die in het convenant zijn gemaakt inzake het te realiseren bouwvolume gaat onderhavig plan uit van een inhoudsmaat van maximaal 700m³.

Mobiliteitstoets

Voor de hele provincie geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen op adequate wijze ontsloten dienen te zijn (artikel 1.6). De bepalingen ten aanzien van verkeer en vervoer zijn daarmee wel van toepassing. Bij ruimtelijke plannen dient door middel van een mobiliteitsscan inzicht te worden verkregen in het aantal verplaatsingen als gevolg van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot bekende ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied. Doel is om te bepalen in hoeverre het aantal verplaatsingen leidt tot knelpunten in het ontsluitende en omliggende verkeerksnetwerk. In dit bestemmingsplan is het aspect verkeer uitgewerkt in paragraaf 2.5.

Cultuurhistorische hoofdstructuur

De Cultuurhistorische hoofdstructuur (artikel 1.7) richt zich op het behouden en zo mogelijk versterken van de samenhangende cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen van bovenlokaal belang (zie afbeelding 13). De Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Limes en de Stelling van Amsterdam zijn door het Rijk aangemerkt als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde, in medebewind te beschermen door de provincies. Voor onderhavig plan is het aspect archeologie van belang waarbij geldt dat regels aantasting van archeologisch erfgoed dienen te voorkomen of tot het uiterste dienen te beperken. Het plangebied ligt net buiten de grenzen van de CHS - Archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0017.jpg"

Afbeelding 13: Cultuurhistorische hoofdstructuur, onderdeel archeologie

Bron: www.provincie-utrecht.nl

Landschap

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn verschillende landschappen onderscheiden. De plangebieden maken deel uit van het landschap van de "Gelderse Vallei" (zie afbeelding 14). Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied dient aansluiting te worden gevonden bij de kernkwaliteiten van het gebied. In de bijlage Kernkwaliteiten landschap is per landschap beschreven welke kwaliteiten beschermd en versterkt moeten worden. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming en versterking is omgegaan.

In onderhavig plan is dit aspect uitgewerkt in Planbeschrijving aan de hand van de beschrijving in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen zie paragraaf 3.2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0018.jpg"

Afbeelding 14: Het plangebied ligt in het landschap de Gelderse Vallei.

Bron: www.provincie-utrecht.nl

Overstroombaar gebied

Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Het plangebied ook. Het is belangrijk dat vitale en kwetsbare objecten, zoals elektriciteitscentrales en ziekenhuizen, woonwijken en bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen. Voor buitendijkse gebieden geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. De huidige planlocatie ligt op ruim 70 meter afstand van het beekdal, waardoor het overstromingsrisico gering is.

3.2.3 Kwaliteitsgids Utrechts Landschap

Op 15 december 2009 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht het ontwerp van de partiële herziening van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Nationale Landschappen vastgesteld voor alle Nationale Landschappen. Hiermee heeft het beleid uit de Streekplanuitwerking de status van Structuurvisie gekregen. De Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen (7 februari 2011) bevat de provinciale invulling van het begrip 'landschapskwaliteit'. Per gebied is een beschrijving gegeven van de kernkwaliteiten die bepalend zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in een gebied. Gemeenten wordt gevraagd de ambities uit de Kwaliteitsgids in hun beleid op te nemen en deze in bestemmingsplannen juridisch vast te leggen.

Voor de Gelderse Vallei zijn de kernkwaliteiten als volgt geformuleerd (zie afbeelding 15):

  • 1. Rijk gevarieerde kleinschaligheid.
  • 2. Stelsel van beken, griften en kanalen.
  • 3. Grebbelinie.
  • 4. Overgang van stuwwal naar vallei (luwe flank).

Het landschap van de Gelderse Vallei vraagt om het waarborgen, versterken en ontwikkelen van de contrasten in de drie deelgebieden: Mozaïek, Stroken en het Binnenveld. De verborgen structuren moeten behouden blijven en bijzondere aandacht krijgen door ze plaatselijk te accentueren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0019.jpg"

Afbeelding 15: ambitiekaart Utrechtse Heuvelrug

Bron: Kwaliteitsgids Utrechts Landschap - www.provincie-utrecht.nl

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is in 2004 opgesteld en in 2017 herzien vastgesteld in opdracht van de gemeenten Amerongen, Barneveld, Leersum, Leusden, Utrechtse Heuvelrug (voorheen: gemeente Maarn), Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg. Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling in het buitengebied. Daarbij staan het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en de groenblauwe structuur voorop. Het LOP vormt daarbij het toetsingskader.

In het LOP zijn de buitengebieden van de verschillende Gelderse Vallei gemeenten ingedeeld in gebieden op basis van gebiedskenmerken:

  • 1. het Rivierengebied
  • 2. de Utrechtse Heuvelrug
  • 3. de Vallei
  • 4. de Veluwe

Onderhavig plangebied bevindt zich op de overgang tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Vallei. De flanken van de Utrechtse Heuvelrug zijn in het LOP aangewezen als gebieden waar een evenwichtige verweving van landbouw, natuur, recreatie en wonen wordt nagestreefd. Voor de Vallei geldt het versterken van het landschappelijk raamwerk, door middel van het aanvullen van beplantingen langs wegen, het versterken van bosgebieden en het verder ontwikkelen van het bekensysteem als belangrijkste uitgangspunt.

Per landschapstype worden in het LOP nadere handreikingen gedaan voor:

  • de erfinrichting en kleine landschapselementen;
  • spelregels voor nieuwe landgoederen;
  • inrichting van beken;
  • soortenbeleid.

Voor onderhavige plannen is van belang dat, als gevolg van de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden, het landschap sterk is veranderd. Het huidige landschap biedt te weinig houvast om alle nieuwe ontwikkelingen kwalitatief goed op te vangen. Daarom wordt ingezet op het versterken van het landschappelijke raamwerk door het aanvullen van beplantingen langs wegen, het versterken van bosgebieden en het ontwikkelen van beeksystemen. Ook wordt bijzondere aandacht besteed aan het behoud van het agrarische karakter en de versterking van streekeigen landschapselementen en kleinschalige natuurontwikkeling. Ook het ontwikkelen van exclusief landelijk wonen en extensieve (verblijfs)recreatie behoort tot de doelstellingen.

Vanuit het beleid voor de Utrechtse Heuvelrug is relevant te vermelden, dat het beleid is gericht op het vitaal houden van het boslandschap, waarbij natuur, landschap(sbeeld) en economie (recreatie / landgoederen) de belangrijkste grootheden zijn. Ook hier is het beleid gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van karakteristieke cultuurhistorische, landschappelijke en (kleinere) natuurelementen, zoals kavelgrensbeplantingen.

Ruimtelijk ligt er een opgave om randvoorwaarden te bepalen vanuit de gewenste landschappelijke structuur en bijbehorende beeldkwaliteit voor functieveranderingen en vrijkomende agrarische bebouwing in de randzones. Ook wordt er ruimte geboden aan maatregelen die bijdragen aan de instandhouding van landgoederen.

Treekerweg 5 wordt in het LOP als slagenlandschap gezien, de omgeving van het plangebied heeft echter meer kenmerken van een kampenlandschap (zie afbeelding 16). De aanbevelingen als opgenomen in het LOP zijn overgenomen bij het uitwerken van de inrichtingsvoorstellen en zijn gebaseerd op het kampenlandschap. Zo is binnen het LOP het streefbeeld voor het kampenlandschap gericht op de versterking van het fijnmazige patroon van forse landschapselementen, te weten houtwallen en houtsingels, bomenrijen bestaande uit eiken langs percelen, singels (deels ook geknot) op de lagere gronden langs sloten en in de omgeving van beken en de versterking van eikenbossages of eikengaardes. In het inrichtingsplan zijn op diverse plaatsen houtwallen en singels opgenomen waardoor de kenmerkende fijnmazige structuur van het landschap wordt versterkt.

De erven in een kampenlandschap zijn daarbij relatief ruim opgezet en onregelmatig. Van oudsher vormen erven compacte clusters van bebouwing, ingebed in het kleinschalige landschap met een onderscheiding van de voor- en achterzijde. De boerderijen stonden oorspronkelijk vaak met de achterzijde of zijkant aan de weg. Bij de uitbreiding van het erf is relevant dat in het LOP gestreefd wordt naar compactheid en samenhang tussen de diverse gebouwen. Eventuele nieuwe bebouwing (schuren) moet worden ingepast met landschappelijke beplanting als onderdeel van het voormalige, huidige of nieuwe houtwallenpatroon in de omgeving. Woningen met een tuin of erf dienen daarbij hun tuininrichting aan te laten sluiten bij de erven in het buitengebied en de kenmerken van het landschap.

Het inrichtingsplan met bijbehorende beeldkwaliteitsuitgangspunten (zie paragraaf 2.4) verankeren de wensen vanuit het LOP: het omringende landschap wordt verder ingericht volgens een fijnmazig patroon met houtsingels, -wallen en bossages. De woning vormt samen met de bestaande boerderij met te behouden schuren één ruim opgezette bebouwingscluster. De opgenomen uitgangspunten voor beeldkwaliteit zorgen voor een eenheid op het erf overeenkomend met de wensen vanuit het LOP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0020.jpg"

Afbeelding 16: uitsnede kaart Landschapsontwikkelings Plan Gelderse Vallei,

Bron: Gemeente Leusden

3.3.2 Bouwen aan het landschap op tussenschaal

In de nota “Bouwen aan het landschap op de tussenschaal” (2013) is voor de Gelderse Vallei een streefbeeld beschreven en worden richtlijnen gegeven ter inspiratie bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doel is de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied te verbeteren. Uitgangspunt daarbij vormt de oorspronkelijke landschappelijke structuur van het gebied. Door nieuwe ontwikkelingen letterlijk voort te laten bouwen op de landschappelijke structuren, wordt de kwaliteit van het landschap hersteld en verbeterd. Door ook bij de inrichting van de kavel en de positionering van nieuwe bebouwing aandacht te schenken aan de situering op het erf kan de kwaliteit verder worden versterkt.

Voor onderhavig plan is relevant te vermelden dat het plangebied wordt gerekend tot het ‘kampenlandschap’. Dit landschap wordt gekenmerkt door een kleinschalige kamerstructuur met dichte houtwallen en houtsingels en bospercelen, afgewisseld met natte hooilanden en droge eenmansakkers. Deze liggen op smalle hoge dekzandruggen die doorsneden zijn door beken. De bebouwing is grotendeels verscholen, de wegen zijn over het algemeen zwaar beplant.

Met name door de ontwikkelingen in de landbouw is veel kleinschaligheid verloren gegaan. Er is een toename van (grote) bebouwing en het aantal verharde wegen is toegenomen. Ook het onderscheid tussen kampen, beekdalen en heidevelden is verdwenen. Veel houtwallen en bosjes zijn verloren gegaan. Overeenkomstig de doelstellingen uit het LOP is het de wens om deze streekeigen kenmerken te herstellen. De nota "Bouwen aan het landschap op de tussenschaal" biedt daarbij handvatten voor keuzes ten aanzien erf- en kavelinrichting, zoals het ontwikkelen van een nieuwe kamerstructuur door nieuwe aanplant. Voor beken is het beleid gericht op het versterken van het natuurlijke karakter en het verbeteren van de zichtbaarheid in het landschap. Hieraan is reeds invulling gegeven met de herinrichting van de oevers van de Heiligenbergerbeek. Het inrichtingsplan verankert de wensen uit de nota "Bouwen aan het landschap op tussenschaal" (zie paragraaf 2.4).

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Bestemmingsplan Buitengebied 2009

Het plangebied valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied 2009. Het bestemmingsplan is op 25 februari 2010 in werking getreden en op 2 december 2010 onherroepelijk geworden. De gronden binnen het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch gebied met Landschaps- en natuurwaarden' (artikel 6). (zie afbeelding 17). Op de gronden is agrarische bedrijvigheid toegestaan, met dien verstande dat intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan binnen een bouwperceel met op de plankaart de aanduiding 'intensieve veehouderij(tak)'. Ter plaatse van het plangebied komt deze aanduiding niet voor.

Instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, landschapsvisuele, cultuurhistorische, landschapsecologische en biologische waarden en extensieve openluchtrecreatie, met daarbij behorende voorzieningen, zoals fiets- en voetpaden, ruiterpaden en picknickplaatsen. Bebouwing is alleen toegestaan in de vorm van (agrarische) bedrijfsbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0021.jpg"

Afbeelding 17: uitsnede Plankaart Bestemmingsplan Buitengebied.

Bron: gemeente Leusden

Tevens hebben de gronden de dubbelbestemming 'Landgoed / Buitenplaats' (artikel 20). Deze dubbelbestemming bepaalt dat de betreffende gronden (mede) zijn bestemd voor de instandhouding van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische en landschapsarchitectonische waarden, bestaande uit de paden, lanen en groenstructuren, cultuurhistorische landschappelijk en architectonisch waardevolle gebouwen, waterpartijen en landschappelijke elementen. De voorschriften bevatten een regeling die voorzien in een afwijkingsbevoegdheid voor het bouwen van – niet voor bewoning bestemde – gebouwen bij een landgoed behorende bebouwing (koetshuis, prieel of oranjerie) en of bebouwing die ten dienste staat van het beheer van het landgoed of de buitenplaats.

In artikel 31 is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarin het beleid van vrijgekomen Agrarische bebouwing (VAB-beleid) is uitgewerkt. Het plan voorziet in de mogelijkheid om binnen het voormalig agrarisch bouwperceel de bestemming 'Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden' te wijzigen in 'Wonen' en daarbij in ruil voor sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing de bouw van 1 extra woning toe te staan.

Hoewel in het verleden ook bebouwing in de vorm van een stal / schuur op de locatie van de nieuwe woning heeft gestaan, staat het bestemmingsplan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid buiten het bouwvlak niet toe. Gelet op de afspraken in het convenant, is ervoor gekozen om voor de uitvoering van de in het convenant opgenomen maatwerkafspraken het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied (partieel) te herzien. Daarbij vervalt het agrarische bouwvlak van het voormalige agrarische bedrijf en worden twee percelen met de bestemming 'Wonen' opgenomen. De overige gronden worden voorzien van de bestemming 'Agrarisch gebied met Landschapswaarden'.

3.4.2 Woonvisie

Het woonbeleid van de gemeente is neergelegd in de Woonvisie "Wonen met karakter", de herijking van de Woonvisie 2012 - 2020 "Leusden: dorps, ruim en groen". Uit de herijkte Woonvisie komt naar voren dat Leusden dat tussen 2015 - 2025 er tussen de 800 en 1200 nieuwe woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Uit een analyse van de bevolkingsontwikkeling blijkt dat mede door de toename van het aandeel eenpersoonshuishoudens de gemiddelde woningbezetting is gedaald, hetgeen zich vertaalt naar een toename van de vraag naar woningen (circa 1000).

Voorliggende plan biedt mogelijkheden om als uitwerking van de afspraken tussen landgoed Den Treek - Henschoten, de gemeente Leusden en Provincie Utrecht enkele nieuwe woningen te realiseren en een ruimtelijke kwaliteitsslag te maken. De plannen zijn passend binnen het gemeentelijk woonprogramma.

3.4.3 Welstandsnota 2017

De Welstandsnota uit 2017 vervangt de nota uit 2014 en beschrijft het beleid van de gemeente Leusden ten aanzien van de wijze waarop bouwplannen (architectonisch) in hun omgeving passen. De Welstandsnota dient als toetsingskader voor het verlenen van (bouw)vergunningen. De toetsingscriteria zijn in belangrijke mate ontleend aan de stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke context, maar zijn zelf bouwkundig van aard en gericht op de feitelijke situatie.

In de Welstandsnota 2017 blijft de gemeente de indeling in 17 verschillende gebiedstypen houden, waarbij Treekerweg 5 is ingedeeld in het slagenlandschap (zie afbeelding 18). Aangezien Treekerweg 5 dicht aansluit bij het kampenlandschap (zie LOP en nota 'Bouwen aan het landschap op tussenschaal'; paragraaf 3.3) zijn beide welstandscriteria nageslagen.

In beide gebieden zijn dezelfde criteria van toepassing:

Algemeen

  • de bouwwerken passen in de omgevingskarakteristiek (bebouwing) en houden rekening met de bestaande organisatie op het perceel en gerelateerd aan de landschappelijke inrichting;
  • bouwaanvragen die betrekking hebben op panden die voorkomen op de Monumenten Inventarisatielijst (bijlage A) worden voorgelegd aan de ARK ten aanzien van het aspect welstand. De beschrijving uit het Monumenten Inventarisatieproject (MIP) is uitgangspunt van de beoordeling.

Massa en vorm bebouwing

  • de bebouwing wordt terughoudend vormgegeven;
  • panden hebben een individuele uitstraling;
  • de gevelindeling wordt gekenmerkt door een evenwichtige opbouw.

Detaillering, kleur en materiaalgebruik

  • de hoofdkleuren zijn terughoudende naturel of gedempte (aard-)kleuren en afgestemd op de omgeving.

Aangezien dwarshuisboerderij 'De Hen' is aangewezen als gemeentelijk monument, zal bij aanvraag van de omgevingsvergunning voor de nieuw te bouwen woning het ontwerp van de nieuwbouwwoning getoetst worden aan de Welstandsnota en worden voorgelegd aan het Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0022.png"

Afbeelding 18: Welstandsnota 2017

Bron: Gemeente Leusden / BügelHajema

3.5 Omgevingsvisie Landelijk Gebied

Op 1 februari 2018 heeft de gemeenteraad van Leusden de Omgevingsvisie voor het Landelijk Gebied vastgesteld. Deze visie biedt een kader voor het opstellen van omgevingsplannen en bevat een uitwerking van het beleid op deelterreinen. De Omgevingsvisie Landelijk Gebied vervangt alle geldende structuurvisies in de gemeente Leusden.

Kwaliteit van het landschap is een belangrijk uitgangspunt in de Omgevingsvisie voor het Landelijk Gebied. De strategische keuzes uit het LOP (zie paragraaf 3.3.1) zijn daarom overgenomen in de Omgevingsvisie. De belangrijkste kwaliteiten ten aanzien van de landschappelijk te onderscheiden deelgebieden vormen de omgevingswaarden voor het landschap en zijn sturen op nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied. Naast landschappelijke omgevingswaarden zijn er ook andere omgevingswaarden, zoals rust, water, milieu en veiligheid.

Voor onderhavig plan is relevant dat het plangebied zich in de landgoederenzone met Centraal Buitengebied bevindt. De omgevingswaarden bestaan uit:

  • het afwisselende karakter met grotendeels bos afgewisseld met open plekken;
  • de historisch waardevolle bossen met afwisselende beplanting;
  • de ligging van de landgoederen in samenhang met en ten opzichte van de Heiligenbergerbeek;
  • de herkenbaarheid van de landgoederen als geheel met daarbinnen allerlei karakteristieke kenmerken zoals lanen, bossen, uitzichtpunten, zichtassen, beplanting, gebouwen, waterelementen;
  • de monumentale en historische erven van de pachtboerderijen;
  • grafheuvels.

Als 'kwetsbaarheden' wordt het blokkeren van de open plekken en daarmee het aantasten van het afwisselende karakter van het gebied benoemd, evenals het verwijderen van historische beplanting.

Bij functieverandering en hergebruik van voormalige agrarische erven is ruimtelijke kwaliteit het uitgangspunt. Omdat de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit per locatie verschilt, kiest de gemeente nadrukkelijk voor 'maatwerk'. Om daarbij de kwaliteit van de omgevingswaarden te borgen stelt de gemeente de volgende voorwaarden:

  • bij nieuwbouw of herbouw dient te worden aangetoond dat historische boerderijtypen en erfinrichtingen zijn meegenomen in het nieuwe plan;
  • functies die een negatief effect hebben op rust en stilte in een gebied zijn niet toegestaan, functies die vrachtverkeer aantrekken zijn niet toegestaan;
  • bij hergebruik van boerderijen wordt uitgegaan van de sloopeis voor oude stallen, waarbij 1 woning per 1000m² als uitgangspunt geldt. Alleen voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing geldt geen sloopeis. Bij hergebruik dient de historisch niet waardevolle bebouwing te worden gesloopt of dusdanig te worden aangepast dat deze 'natuurlijk' opgaat in het historische erf.

Daarnaast gelden de volgende (algemene) uitgangspunten:

  • bestaande bedrijven mogen geen hinder ondervinden van nieuwe functies;
  • voor bedrijfsactiviteiten geldt als uitgangspunt dat deze qua milieueffecten passen in de categorie 1 of 2 (VNG bedrijven en milieuzonering);
  • detailhandel is alleen toegestaan als dit een relatie heeft met het buitengebied.

In onderhavig plan is rekening gehouden met deze uitgangspunten doordat in het inrichtingsplan nadrukkelijk rekening is gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van het plangebied. Tevens is voldaan aan de sloopeis; de (maatwerk)afspraken hierover zijn vastgelegd in het convenant Den Treek - Henschoten. Het plan is daarmee in overeenstemming met de uitgangspunten die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie voor het Landelijk Gebied van Leusden.

3.6 Conclusie

De ontwikkelingen die met voorliggende herziening mogelijk worden gemaakt, zijn in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van (hogere) overheden dat uitgaat van een duurzame leefomgeving en een dynamisch platteland. In dat kader zijn tussen het landgoed Den Treek - Henschoten, de Provincie Utrecht, de Gemeente Leusden, Waterschap Vallei en Veluwe afspraken gemaakt over natuurontwikkeling en het beëindigen van de (intensieve) landbouw binnen het landgoed.

Vanwege de ecologische en ruimtelijke kwaliteitswinst die dat oplevert, zijn in het convenant tevens afspraken gemaakt over een nadere invulling waarbij met gebruik van de ruimte voor ruimte regeling in ruil voor sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op een aantal locaties de bouw van enkele woningen binnen het landgoed wordt toegestaan. De gevolgen van het plan in relatie de uitzonderingsmogelijkheden op het verstedelijkingsverbod voor het landelijk gebied, de CHS en Landschap zijn uitgewerkt in de toelichting en/of planregels van dit plan.

De ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit zijn als leidraad gebruikt voor de uitwerking van het plan op kavelniveau. De Welstandsnota geldt als toetsingskader voor bouwaanvragen, waarbij aandacht dient te worden besteed aan de monumentale status (gemeentelijk) van de boerderij 'De Hen'. Hiermee zal rekening worden gehouden bij de verdere uitwerking van de plannen tot een concreet bouwplan.

Hoofdstuk 4 Cultuurhistorie en archeologie

4.1 Algemeen

Sinds 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt zes wetten, waaronder de Monumentenwet 1988. Onder de Monumentenwet viel tevens de Wet archeologische monumentenzorg (Wamz); ook deze wet is overgenomen in de Erfgoedwet. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode.

4.2 Archeologie

Het Verdrag van Malta (ook wel het verdrag van Valletta genoemd) regelt de omgang met Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en sinds 2007 is het verdrag omgezet in Nederlandse regelgeving: de Wet archeologische monumentenzorg (Wamz). Belangrijkste doel van de wet is het borgen van een zorgvuldige omgang met archeologische waarden door het archeologisch belang van meet af aan te laten meewegen in de besluitvorming. Deze uitgangspunten staan ook centraal in de nieuwe Erfgoedwet.

Uitgangspunt van het verdrag is het zoveel mogelijk ter plekke (in situ) bewaren van het archeologisch erfgoed en het nemen van beheersmaatregelen om dit te bewerkstelligen. Daar waar behoud in situ niet mogelijk is, dienen de bodemverstoorders archeologisch onderzoek te laten verrichten. De kosten daarvan komen voor rekening van de initiatiefnemer.

4.2.1 Gemeentelijk archeologie beleid - archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart

De verantwoordelijkheid voor het behoud en het beheer van het archeologisch erfgoed rust bij gemeenten. De gemeenteraad is op grond van de Erfgoedwet en het Besluit ruimtelijke ordening verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden en de cultuurhistorie van een gebied. De archeologische waarden zijn vastgelegd op een gemeentelijke archeologische beleidskaart en de Erfgoedverordening 2018 die op 12 december 2017 door de gemeenteraad (herzien) zijn vastgesteld.

De Treekerweg ligt in een reeks van oude historische locaties van Hohorst tot Den Treek. Vanwege de vruchtbare grond ontstonden hier al vroeg een aantal rijke huizen en boerderijen. De weg dateert al uit de 14e eeuw of ouder, toen het landgoed Den Treek nog een 'hofstede' was.

Waarden en verwachtingen

De Archeologische Beleidskaart geeft aan welke bekende archeologische waarden er binnen het plangebied reeds vastgesteld zijn of wat de verwachting is op het aantreffen van archeologische resten. Binnen het plangebied liggen geen bekende archeologische vindplaatsen. Blijkens de archeologische verwachtingskaart geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachting (zie afbeelding 19).

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0023.jpg"

Afbeelding 19: uitsnede uit de Archeologische Beleidskaart ter plaatse van Treekerweg 5.

Bron: Gemeente Leusden

Beleidsregels

De zone met een archeologische verwachting brengt aanvullende regels met zich mee wat betreft de voorschriften in de omgevingsvergunning. De lage archeologische verwachting is op de Archeologische Beleidskaart aangegeven met de kleur groen. Voor deze zones geldt een archeologische onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 10.000m2 waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30cm onder maaiveld plaatsvinden.

Aangezien binnen het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde geldt en het plangebied kleiner is dan 10.000m2 hoeft in het kader van het bestemmingsplan geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Archeologie staat uitvoering van het plan niet in de weg.

4.3 Cultuurhistorie

4.3.1 Cultuurhistorische atlas

De Cultuurhistorische Atlas (2005) vormt een aanvulling op het cultuurbeleid zoals dat door de Provincie in de nota “Niet van Gisteren” in 2003 werd vastgelegd en een uitwerking en beleidskader heeft gekregen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. In de Cultuurhistorische atlas is het beleid geactualiseerd en zijn de uitgangspunten geformuleerd voor het erfgoed beleid. Daarnaast geeft de atlas per gebied aanbevelingen die bedoeld zijn om richting te geven aan nieuwe ontwikkelingen. Het plangebied valt in de Cultuurhistorische atlas in deelgebied Gelderse Vallei. Het plangebied karakteriseert zich door de aanwezige strookverkaveling en de aanwezigheid van het speerpunt archeologie (zie afbeelding 20).

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0024.jpg"

Afbeelding 20: uitsnede Cultuurhistorische kaart.

Bron: Provincie Utrecht https://webkaart.provincie-utrecht.nl/viewer/app/Webkaart?bookmark=127bd9cbc5d14069b6fc7eb5f62f fd38

Als belangrijkste opgave vanuit cultuurhistorisch oogpunt noemt de Provincie het leveren van een cultuurhistorische inbreng bij de Reconstructie (verstedelijking, agrarische ontwikkelingen, verbreding A12 en spoorlijn, natuurontwikkeling, met name langs het valleikanaal). Specifieke opgave daarbij is het verduidelijken en herkenbaar maken van oude structuren als de Slaperdijk, de Grebbelinie en de griften nabij de kruisingen met de A12 en de spoorlijn.

In de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen (zie paragraaf 3.2.3) en het Landschapsontwikkelingsplan (zie paragraaf 3.3.1) is een uitgebreide beschrijving opgenomen van de historische en bestaande structuren en worden handreikingen gedaan over de wijze waarop hiermee rekening kan worden gehouden bij nieuwe ontwikkelingen. Bij de uitwerking van onderhavige plannen is aansluiting gezocht bij die uitgangspunten.

4.3.2 Monumentenregister

Ook de monumentenzorg valt sinds 1 juli 2016 onder de Erfgoedwet. Gemeentes mogen hun eigen erfgoed aanwijzen en kunnen een Erfgoedverordening opstellen. De gemeente Leusden heeft in 2018 een Erfgoedverordening vastgesteld. Binnen deze verordening is opgenomen dat het niet is toegestaan een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.

De Erfgoedverordening is van toepassing vanwege het feit dat boerderij De Hen aan de Treekerweg 5 in 2015 is aangewezen als gemeentelijk monument.

Gemeentelijk monument

In 2013-2014 is een waardestelling opgesteld met daarin de waarde van 'De Hen' (ook genaamd 'De Zwarte Hen'). 'De Hen' vormt een zeer karakteristiek voorbeeld van een zorgvuldig vormgegeven dwarshuisboerderij met veeschuur in de landgoederenzone. Het oude erf maakt onderdeel uit van landgoed Den Treek - Henschoten en daarmee van de lange landgoederengeschiedenis van Leusden. De boerderij is gebouwd volgens de traditionele typologie van de dwarshuisboerderij met zorgvuldig gekozen materialisering, gevelindeling en detaillering. Uit de voorname uitstraling blijkt de relatie met de landgoedarchitectuur. De locatie is een karakteristieke en beeldbepalende plek langs de oude Treekerweg (14e eeuw) te midden van een open land tegenover een bosperceel en een kruising van wegen (Treekerweg / Buurtweg).

Sinds 2015 is 'De Hen' aangewezen als gemeentelijk monument. De monumentale essentie van 'De Hen' is het volume van boerderij met dwarshuis met de karakteristieke afwolvingen. Doordat overal kleurafwerking is toegepast wordt de samenhang versterkt en vormt het nu een historisch palet. Per gevel is er een groot verschil in de elementen die de gemeente monumentwaardig acht, en daarom onder een vergunningplicht laat vallen. De veeschuur links naast de dwarshuisboerderij bezit daarbij cultuurhistorische waarde als relict van het boerenerf.

Aangezien de definitieve locatie nabij het erf van 'De Hen' ligt en daarmee nabij een gemeentelijke monument, dienen de plannen voor de nieuw te bouwen woning te worden voorgelegd aan het Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit, dat positief heeft geadviseerd over het inpassingsplan.

4.4 Conclusie

In het kader van de invulling van haar verantwoordelijkheid voor het behoud en het beheer van het archeologisch erfgoed heeft de gemeente Leusden een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op deze kaart is te zien dat het plangebied aan de Treekerweg zich bevindt in een gebied waarvoor een lage verwachting geldt. Op grond van het gemeentelijk beleid geldt een onderzoeksverplichting bij ingrepen die dieper gaan dan 0,3m onder het maaiveld en een grotere oppervlakte beslaan dan de in het beleid genoemde drempelwaarden van 10.000m2. Er is daarom geen aanvullend onderzoek uitgevoerd.

Vanuit cultuurhistorie geldt met name het verduidelijken en herkenbaar maken van oude structuren als belangrijkste opgave. Bij de uitwerking van onderhavige plannen is rekening gehouden met de uitgangspunten en aanbevelingen die zijn opgenomen in het Landschapsontwikkelingsplan, de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen en de Cultuurhistorische Atlas van de Provincie Utrecht, waarin de structuren beschreven zijn.

In verband met de aanwezigheid van de gemeentelijk monumentale boerderij 'De Hen' is de gekozen planlocatie voorgelegd aan het Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit. Ook de omgevingsvergunning in het kader van de bouw zal worden voorgelegd aan het Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit.

De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen daarmee geen belemmering voor uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Ecologie

5.1 Wet Natuurbescherming

De bescherming van bijzondere flora- en faunasoorten, bossen en houtopstanden en de aangewezen natuurgebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wn). De Wn maakt onderscheid tussen soorten die bescherming genieten op grond van de Vogelrichtlijn en soorten, die bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Beide categorieën vallen onder een strikt beschermingsregime. Daarnaast voorziet de wet in een algemener beschermingsregime voor andere (nationale) soorten (bijlage A van de Wet natuurbescherming). Daarnaast kunnen provincies een eigen lijst aanleggen van beschermde soorten. Ieder beschermingsregime kent een eigen afwegingskader waarmee wordt bepaald of een activiteit vergunningplichtig is. De Provincie is bevoegd gezag als het gaat om vergunningverlening en ontheffingen.

De zorgplicht zoals die gold op grond van de Flora- en faunawet blijft inhoudelijk ongewijzigd. Deze is opgenomen in artikel 1.11 Wn dat voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000 gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten in hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt van de zorgplicht is dat burgers, ondernemers en overheden alle handelingen die een nadelig effect zouden kunnen hebben op dieren en planten achterwege laten. Degene die een bepaalde handeling wil verrichten moet zich daarom vooraf op de hoogte stellen van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvan voor zijn handelen. De zorgplicht dient (mede) als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wn geen specifiek verbod geldt.

Net als de Flora en Faunawet bevat de Wn verbodsbepalingen. Deze zijn neergelegd in artikel 2.7 (Natura 2000), artikel 3.1 (Vogelrichtlijn), artikel 3.5 (Habitatrichtlijn) en 3.10 (nationale soorten) Wn. In de wet is ook bepaald in welke gevallen GS ontheffing of vrijstelling kunnen verlenen. Voor soorten die bescherming genieten op grond van de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn zijn in de wet de wet de toetsingsgronden overgenomen uit die richtlijnen. Voor die soorten kan ontheffing of vrijstelling uitsluitend worden verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

  • er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
  • de ontheffing is nodig in het kader van een groot maatschappelijk belang, waarbij voor soorten uit de Habitatrichtlijn ook ontheffing mogelijk is vanwege redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijk gunstige effecten. Voor soorten die bescherming genieten op grond van de Vogelrichtlijn is dat niet mogelijk;
  • er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven van de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

5.2 Natura 2000

Met de voormalige Natuurbeschermingswet zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie omgezet in nationale regelgeving. Dit heeft geresulteerd in de aanwijzing van 126 Europees beschermde natuurgebieden, de zogeheten Natura 2000-gebieden. Op grond van deze wetgeving is het in en in de nabijheid van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten verboden om zonder vergunning activiteiten of handelingen uit te voeren in een speciale beschermingszone als deze, gelet op de instandhoudingdoelstellingen van het gebied, die de kwaliteit van de habitats zouden kunnen doen verslechteren of een verstorend effect zouden kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit verbod is niet gewijzigd ten opzichte van vigerende regelgeving. In en in de nabijheid van Natura 2000 beschermingszones / gebieden is verboden om zonder vergunning activiteiten of handelingen uit te voeren in een speciale beschermingszone als deze, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, de kwaliteit van de habitats zouden kunnen doen verslechteren of een verstorend effect zouden kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Het plangebied ligt niet in of in de directe nabijheid van een speciale beschermingszone (Natura 2000 gebied) uit de Habitat- of de Vogelrichtlijn. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is "Arkemheen" en dit gebied ligt op ruime afstand (>10km). De invloed van de bouw en het gebruik van 1 nieuwe woning ter vervanging van agrarische bedrijfsbebouwing is, mede gelet op de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied, verwaarloosbaar. Er is ook geen sprake van de zogenaamde 'externe werking' van deze gebieden. De in dat kader verplichte 'passende beoordeling' is hier dan ook niet aan de orde.

5.3 NNN

Zoals eerder aangegeven, heeft de Provincie Utrecht in haar de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening uitwerking gegeven aan Natuur Netwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur of EHS). Nieuwe projecten, plannen of handelingen in NNN zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke waarden en / of kenmerken van NNN aantasten, tot oppervlakte verlies van NNN leiden of de robuuste samenhang wezenlijk (negatief) beïnvloeden, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Dit principe wordt het 'nee, tenzij beginsel' genoemd. Raadpleging van de interactieve kaart van Natuurnetwerk Nederland (NNN) van de Provincie Utrecht (zie afbeelding 21) laat zien dat het plangebied niet in NNN ligt. Het 'nee, tenzij – beginsel' is daarom niet van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0025.jpg"

Afbeelding 21: NNN en Groene Contour

Bron: www.provincie-utrecht.nl

5.4 Flora en fauna

In het kader van de zorgplicht in is in 2013 een ecologisch onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten op de oorspronkelijk beoogde locatie langs de beek; de uiteindelijke locatie is echter eveneens in het onderzoek meegenomen. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat enkele beschermde soorten in het plangebied voorkomen. Dit zijn: gewone dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis. Alle soorten gebruiken het gebied als jachtgebied. Het betreft hier echter geen essentiële jachtgebieden; in de directe en de ruimere omgeving van de planlocatie zijn alternatieve jachtgebieden ruim voor handen en hier wordt ook frequent door de betreffende soorten gejaagd.

Hoewel het onderzoek in 2013 is uitgevoerd en daarmee in beginsel verouderd is, geven de uitkomsten nog altijd een goed beeld van de natuurwaarden die in het plangebied aanwezig zijn en in hoeverre hiermee rekening moet worden gehouden bij de realisatie van plannen. Er hebben zich de afgelopen periode in het plangebied slechts enkele ontwikkelingen voorgedaan (realisatie natuurvriendelijke oevers langs de beek en aanplant van enkele houtwallen). Het beheer en het gebruik van het gebied zijn echter niet gewijzigd. De beschermde soorten die in 2013 zijn waargenomen, zijn ook onder de Wet natuurbescherming beschermd. Er zijn geen soorten aangetroffen die onder de Flora- en faunawet niet en onder de Wet natuurbescherming wèl bescherming genieten. Gelet op het feit dat het gebruik en beheer gelijk zijn gebleven, is het niet aannemelijk dat zich nieuwe beschermde soorten in het gebied gevestigd hebben.

In het natuuronderzoek uit 2013 is een goede inschatting gemaakt van de uitvoerbaarheid van het toenmalige plan. Gelet op het feit dat inmiddels een periode van 5 jaar is verstreken en de planlocatie is aangepast, is in 2018 een aanvullend memo opgesteld. Centrale vraag in het memo is in hoeverre de resultaten van het onderzoek uit 2013 nog bruikbaar zijn tegen de achtergrond van de gewijzigde wetgeving en de gewijzigde planlocatie. De conclusie luidt dat geen nieuw ecologisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd omdat zich in het plangebied geen wezenlijke veranderingen in inrichting, gebruik en beheer hebben voorgedaan. Het is daardoor niet aannemelijk dat de natuurwaarden in het plangebied grote veranderingen ondergaan hebben.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in het aanvullende memo nog een tweetal opmerkingen wordt gemaakt met betrekking tot de ligging van de ontsluitingsweg en (in het verlengde daarvan) verlichting. Deze opmerkingen waren gebaseerd op een eerder inrichtingsvoorstel waarbij de ontsluitingsweg in noordelijke richting door het weiland liep. In het thans voorliggende inrichtingsvoorstel is de ontsluiting via een andere, kortere en landschappelijk minder ingrijpende route voorzien, zodat de opmerkingen met betrekking tot de ontsluiting en de bijbehorende verlichting zijn achterhaald.

Realisatie van het plan zal ook op de nieuwe locatie niet leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb; er hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Ecologie staat daarmee uitvoering van het plan niet in de weg. De resultaten van het onderzoek uit 2013 en het aanvullende memo maken deel uit van dit bestemmingsplan en zijn te vinden in bijlagen 4 en 5.

5.5 Strategische Milieubeoordeling / Plan-mer

Sinds juli 2001 is ook de Europese richtlijn Strategische Milieubeoordeling (21-7-2001) van toepassing. De omzetting naar Nederlands recht (Wet milieubeheer) heeft plaatsgevonden in de Natuurbeschermingswet (Nbw). Een Strategische Milieu Beoordeling (SMB) of Plan-m.e.r. is verplicht bij wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plannen die mogelijk belangrijke gevolgen voor het milieu hebben (aanzienlijke effecten). Daarbij moet worden gedacht aan structuurvisies, bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen.

Als een dergelijk plan aan de orde is, dient te worden onderzocht of het een plan is dat het kader vormt voor toekomstige m.e.r.-plichtige activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit MER, zo ja dan dient er een Plan-m.e.r. te worden gemaakt. Voorliggend bouwplan komt niet voor in de genoemde bijlagen en zijn ook niet van een zodanige omvang of impact dat de (milieu)gevolgen inzichtelijk zouden moeten worden gemaakt in een planmer. Dat betekent dat in beginsel geen milieurapport hoeft te worden gemaakt, tenzij op grond van de Habitatrichtlijn of de Vogelrichtlijn een passende beoordeling zou moeten worden gemaakt. Gelet op het gestelde in de voorgaande paragraaf is ook dat niet aan de orde.

5.5.1 M.e.r. - beoordeling

In het kader van voorliggende plannen is een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteiten waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. (2011/92/EU) aangegeven bij welke activiteiten zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn overgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten geldt direct een m.e.r.-plicht.

Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvan het niet zeker is of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen; deze zijn vermeld in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Als activiteiten uit onderdeel D mogelijk worden gemaakt in een zogenaamd 'kaderstellend plan', zoals een bestemmingsplan, geldt altijd en direct een (plan)m.e.r.-plicht. Hiervoor dient per geval een m.e.r. beoordeling te worden uitgevoerd.

Sinds 7 juli 2017 is een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r. dat ook in het geval de drempelwaarden niet worden bereikt, moet worden gemotiveerd waarom geen m.e.r. (beoordeling) hoeft te worden uitgevoerd. Voor deze toets is een 'vormvrije m.e.r-beoordeling' uitgevoerd.

In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. staat onder D11.2 vermeld in kolom 1: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In kolom 2 staat als drempelwaarde vermeld:

  • 1. een oppervlakte van 100ha of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000m² of meer.

Onderhavige plannen hebben betrekking op nieuwbouw in ruil van sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied, het wijzigen van de agrarische bestemming op een perceel in een woonbestemming en het toestaan van woningbouw op dat perceel. De genoemde drempelwaarden worden door dit plan niet overschreden of zelfs maar benaderd. Daarnaast zijn in Hoofdstuk 6 de milieuaspecten, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht en beschreven. In dit hoofdstuk zijn de gevolgen van de plannen voor de flora en fauna beschreven en in Hoofdstuk 7 zijn de effecten op de waterhuishouding beschreven. Hieruit blijkt dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Daarom hoeft geen (plan)m.e.r. te worden opgesteld.

5.6 Conclusie

Het gebied ligt niet in of in de nabijheid van een speciale beschermingszone (Natura 2000). De voorgenomen activiteiten komen niet voor op de lijst met activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit MER en blijft ruim onder de drempelwaarden voor een (plan)MER. Een strategische milieubeoordeling en ook een plan-m.e.r. zijn om die reden achterwege gelaten.

Gelet op de afstand tot Natura 2000 gebieden, de omvang en de te verwachten effecten van het plan in vergelijking tot de bestaande (planologische) situatie kunnen significant negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. De relevante milieueffecten zijn wel beschreven, onder meer in Hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Het plangebied ligt buiten de grenzen van het NNN. Het 'nee, tenzij beginsel' is daarom niet van toepassing. In het kader van de zorgplicht is in 2013 een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Aangezien het onderzoek betrekking heeft op zowel de eerste als de definitieve locatie én het niet aannemelijk is dat zich nieuwe soorten in het plangebied hebben gevestigd, zijn de onderzoeksresultaten van het onderzoek nog bruikbaar om een uitspraak te kunnen doen over de uitvoerbaarheid van dit plan.

Uit het onderzoek blijkt dat de gewone dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis het gebied gebruiken als jachtgebied. Dit betreft geen essentieel jachtgebied. In het kader van de zorgplicht zal voorafgaand aan de bouwingrepen nog een verkenning worden uitgevoerd door een ecoloog.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie niet in de weg zal staan aan de uitvoering van dit plan.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Geluid

6.1.1 Wegverkeerslawaai

Voor zover de plannen voorzien in de bouw ten behoeve van een nieuwe geluidgevoelige functie (wonen) is een akoestisch onderzoek noodzakelijk. Langs elke weg waar men harder mag rijden dan 30km/uur bevindt zich een geluidzone waarbinnen een wettelijke verplichting bestaat om onderzoek te doen naar de geluidbelasting op gevels van geluidgevoelige functies. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging ten opzichte van het (binnen)stedelijk gebied zoals weergegeven in onderstaande tabel.

Weg in stedelijk gebied  
1-2 rijstroken   200m  
3 of meer rijstroken   350m  
Web in buitenstedelijk gebied  
1-2 rijstroken   250m  
3-4 rijstroken   400m  
5 of meer rijstroken   600m  

In de Nota Geluidbeleid (februari 2009) van de gemeente Leusden heeft de gemeente haar beleid met betrekking tot geluid vastgelegd. Doel van het geluidbeleid is om de goede geluidskwaliteit te behouden en kansen benutten om de geluidskwaliteit te verbeteren. De gemeente hanteert als uitgangspunt dat voorafgaand aan alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd zodat de gevolgen van het verkeer voor de geluidskwaliteit in een vroeg stadium in beeld worden gebracht. Indien niet aan de voorkeurgrenswaarde van 48dB kan worden voldaan, is het beleid voor het vaststellen van hogere grenswaarden van toepassing.

Het plangebied ligt in een buitenstedelijk gebied. Voor geluidgevoelige bestemmingen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48dB. Indien de geluidbelasting op de gevel van de nieuwe woning boven deze waarde uitkomt, kan op grond van het gemeentelijk geluidbeleid onder voorwaarden ontheffing worden verleend van de voorkeurgrenswaarde tot een maximale waarde van 58dB.

In de omgeving van de planlocatie zijn diverse van wegen aanwezig. Gezien het karakter van het gebied kan uit worden gegaan van een buitenstedelijk gebied waardoor bij wegen bestaande uit 1-2 rijstroken een geluidszone van 250m dient te worden aangehouden. Afbeelding 22 laat zien welke wegen op minder dan 250m afstand tot de planlocatie liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0026.jpg"

Afbeelding 22: zone vanaf Treekerweg 5 naar de dichtstbijzijnde wegen in een straal van 250m

Bron: naar Google Maps

Buurtweg en Molenhoekje

De Buurtweg en Molenhoekje zijn geasfalteerde eenbaanswegen binnen de bebouwde kom. Hier mag 50 km/u worden gereden.

Treekerweg

Op de Treekerweg mag buiten de bebouwde kom 60 km/u worden gereden. Dit is een eenbaans geasfalteerde weg. Daarna, van de Buurtweg tot aan de Arnhemseweg, ligt deze geasfalteerde weg binnen de bebouwde kom en geldt een snelheidslimiet van 50 km/u. Vanaf de kruising met de Buurtweg is de weg een geasfalteerde smalle tweebaansweg. De grens bebouwde kom ligt ter hoogte van de inrit naar De Hen (Treekerweg 5).

Arnhemseweg

Op de Arnhemseweg (N226) geldt sinds kort een maximum snelheid van 50 km/u. De weg bestaat uit een geasfalteerde tweebaansweg. Dit stuk van de Arnhemseweg maakt onderdeel uit van de grootschalige reconstructie van de N226 die recent is uitgevoerd. Bij deze reconstructie is de maximale snelheid teruggebracht van 70 naar 50 km/u. Ook is (onder meer) ter hoogte van het plangebied geluidsreducerend asfalt aangebracht op de Arnhemseweg. De aansluiting richting de Maanweg is afgesloten voor autoverkeer. De reconstructieplannen van Provincie Utrecht zijn weergegeven in afbeelding 23.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0027.jpg"

Afbeelding 23: reconstructie N266 in Leusden

Bron: Provincie Utrecht

Maanweg

De Maanweg is een tweebaans geasfalteerde 30 km/u weg. De weg is inmiddels afgesloten voor autoverkeer vanaf de Arnhemseweg en alleen nog bereikbaar via de Groene Zoom.

6.1.2 Akoestisch onderzoek

Gelet op het feit dat 'wonen' in de Wet geluidhinder is aangemerkt als een geluidgevoelige functie, is met het oog op de nieuwe woning onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op de gevel van de nieuwe woning vanwege het wegverkeer. Dit onderzoek is uitgevoerd door Groenewold, adviesbureau voor Milieu & Natuur. De resultaten van dit onderzoek maken als Bijlage 6 deel uit van dit plan.

In het onderzoek is de geluidbelasting berekend die optreed vanwege het wegverkeer over de Arnhemseweg en de Treekerweg; daarbij is onderscheid gemaakt tussen Treekerweg noord en zuid vanwege de verschillende snelheidsregimes die hier gelden. Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai op alle meetpunten lager is dan de voorkeurgrenswaarde van 48dB(A). Er hoeft zodoende geen hogere waarde procedure doorlopen te worden.

Geluid is zodoende geen belemmering die uitvoering van het plan in de weg staat.

6.2 Luchtkwaliteit

In Nederland gelden regels voor luchtkwaliteit; deze zijn opgenomen in de Wet Luchtkwaliteit 2007 die op 15 november 2007 in werking is getreden en als titel 5.2 deel uitmaakt van de Wet milieubeheer (Wmb). Hiermee is het Besluit Luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen ter bescherming van het milieu en de leefkwaliteit. In 'artikel 5.16' is geregeld op welke wijze het aspect luchtkwaliteit in acht dient te worden genomen bij planvorming. Indien één of meerdere grenswaarden niet worden overschreden na realisatie van het plan, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor realisatie van het plan, zelfs niet als het plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Indien één of meerdere grenswaarden reeds worden overschreden voor realisatie van het plan, moet worden onderzocht in hoeverre het voorgenomen plan "in betekenende mate bijdraagt" aan de concentraties van de stof waarvoor de grenswaarden worden overschreden.

De Uitvoeringsregels voor het bepalen van de luchtkwaliteit en de bijdrage van een plan daarin zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur "Niet in Betekenende Mate Bijdragen" en de Ministeriële regelingen: "Beoordeling Luchtkwaliteit 2007" en "Projectsaldering luchtkwaliteit 2007". Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het NSL is de definitie van "niet in betekenende mate" verschoven van 1% naar 3%.

Indien een voorgenomen plan "niet in betekenende mate bijdraagt" kan het plan alsnog doorgang vinden. Indien het plan wel "in betekenende mate bijdraagt" kan het plan alleen doorgang vinden, indien de positieve effecten van dat plan -en/of de met het plan samenhangende maatregelen- zodanig verbeteren dat per saldo geen verslechtering optreedt. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit project kan zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De bijdrage van NIBM-projecten aan de luchtverontreiniging wordt binnen het NSL gecompenseerd met algemene maatregelen.

Bij woningbouw geldt dat een bouwplan met minder dan 1500 woningen, gelegen aan één ontsluitingsweg, niet in betekenende mate bijdraagt. Deze gevallen kunnen als gezegd zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Onderhavig plan gaat uit van de bouw van 1 extra woning, waarbij sloop plaats heeft gevonden van de voormalig agrarische bebouwing. Er kan worden gesteld dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt en dat nader onderzoek achterwege kan blijven. Aangezien woningen niet zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming' in de zin van het Besluit Gevoelige Bestemmingen, hoeft in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet te worden gekeken in hoeverre de provinciale weg (N) een belemmering vormt voor uitvoering van de plannen.

6.3 Bodem

Het is wettelijk geregeld in de Bouwverordening dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwbouw activiteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Voor de locatie nabij Treekerweg 5 geldt dat het nieuwe bouwvlak is gelokaliseerd buiten het voormalige agrarische bouwperceel. Aangezien het plangebied een andere bestemming heeft dan wonen, is in het kader van het bestemmingsplan bodemonderzoek noodzakelijk.

 

Doel van het onderzoek is het verzamelen van informatie met betrekking tot het voormalige gebruik van de locatie om een hypothese te stellen omtrent de aard van de verontreinigende stoffen en de te verwachten milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Het historisch onderzoek wordt opgesteld volgens de NEN 5725 Bodem. De onderzoeksresultaten mogen in beginsel niet ouder zijn dan 5 jaar en moet een vastgestelde informatie kwaliteit bieden (NEN5740). Als aan die voorwaarden niet wordt voldaan is aanvullend onderzoek vereist. Wanneer blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem geschikt te maken of dient de bouwaanvraag te worden geweigerd. In het kader van dit bestemmingsplan is daarom bodemonderzoek uitgevoerd door Grondvitaal BV.

Doel van het onderzoek was het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem met het oog op de aanwezigheid van eventuele bodemverontreiniging in de grond en het freatisch grondwater. Het historisch onderzoek is uitgevoerd conform NEN 5725. Op grond van het uitgevoerde historisch onderzoek geldt voor het plangebied de hypothese 'onverdachte locatie'. Het nader onderzoek heeft plaatsgevonden conform NEN 5740. Verdeeld over de onderzoekslocatie zijn 11 boringen uitgevoerd. Tijdens de monsternames zijn geen bodemvreemde materialen of afwijkingen met betrekking tot geur, kleur en/of asbestverdachtmateriaal aangetroffen.

Op basis van de resultaten van de analyse van de genomen monsters, kan de hypothese 'onverdacht niet worden gehandhaafd. Gezien de onderzoeksresultaten wordt het plangebied thans aangeduid als 'verdacht' met betrekking tot de aanwezigheid van PCB, Lood (beide op 1 monsterpunt geconstateerd) en Barium (grondwater). De aangetroffen gehaltes liggen hoger dan de achtergrondwaarden en er is sprake van tussenwaarden overschrijdingen. De interventiewaarden worden echter niet overschreden. De resultaten van het bodemonderzoek maken als Bijlage 7 deel uit van dit plan.

Het aspect bodem staat uitvoering van het plan niet in de weg.

6.4 Externe veiligheid en overige risico's

In het Besluit Externe Veiligheid (Bevi) zijn de risiconormen voor bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Het besluit heeft tot doel om zowel individuele burgers als groepen een minimumbeschermingsniveau te bieden tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Raadpleging van de risicokaart (zie afbeelding 25) leert dat in nabijheid van het plangebied op enige afstand een provinciale autoweg en een gasleiding aanwezig zijn. Ook is er in het plangebied een kleine kans op overstroming (beschermd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0028.png"

Afbeelding 25: uitsnede Risicokaart locatie nabij Treekerweg 5.

Bron: http://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html

De risicokaart toont alle gasleidingen vanaf een diameter van 50mm en druk van 16bar, alle buisleidingen voor brandbare vloeistoffen vanaf een diameter van 100mm en alle overige buisleidingen waarvan geldt dat er een overschrijding van de wettelijke norm is op 5m afstand van de buis. Het risico bestaat uit brand of explosie of beschadiging als gevolg van graafwerkzaamheden waardoor bijvoorbeeld giftige gassen kunnen ontsnappen. Voor de afstand tussen woonbebouwing en de buisleiding wordt daarom een risicocontour aangeduid. Binnen de risicocontour mag in principe niet gebouwd worden. Deze wettelijke norm is het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

De geldende regels zijn vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi) en in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op basis van het Bevb moeten gemeenten bij het vaststellen van een bestemmingsplan de grens- en richtwaarden van het plaatsgebonden risico in acht nemen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten en dient het groepsrisico te worden verantwoord. Het groepsrisico is de berekende kans per jaar per kilometer transportleiding dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportleiding dodelijk wordt getroffen als gevolg van een ongeval met die transportleiding. Voor het groepsrisico geldt geen wettelijke norm, maar een oriënterende waarde. Bij een berekend groepsrisico kleiner dan 10% van de oriënterende waarde, volstaat een beperkte afweging van het groepsrisico.

Van belang zijn dan de mogelijkheden voor de brandweer en de hulpverlening om de gevolg van een ongeval te bestrijden en voor personen in het invloedsgebied om zich in veiligheid te brengen. Indien de berekening van het groepsrisico van een nieuwe situatie ten opzichte van de bestaande situatie een toename van minder dan 10% laat zien, kan eveneens worden volstaan met een beperkte afweging.

Op een afstand van 300m (noordoost en noordwest) ligt een buisleiding van de Gasunie. In het onderzoek van RUD Utrecht van 29 juni 2015 (kenmerk: POLR/Z-ZH_AEV-2015-3211) dat is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan Leusden Zuid is het invloedsgebied van de betreffende buisleiding weergegeven. Het plangebied bevindt zich buiten het invloedsgebied (buiten de 1% lethaliteitsgrens) van de leiding (zie afbeelding 26). Nader onderzoek kan om die reden achterwege blijven. Het onderzoek van de RUD Utrecht maakt als Bijlage 8 deel uit van dit plan. Deze leiding heeft geen invloed op de verdere planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0029.jpg"

Afbeelding 26: invloedsgebied (gelegen binnen de zwarte lijnen) gasleiding W-520-06

Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Daarnaast blijkt uit de risicokaart (zie afbeelding 25) dat er een kans bestaat op een ongeval op de Provinciale weg en een kleine kans (beschermd) op overstromingen door de ligging in de Gelderse Vallei. Beide risico's staan uitvoering van het plan niet in de weg.

6.5 Bedrijven en milieuzonering

6.5.1 Beleidskader

Bestemmingsplannen moeten aantonen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen).

In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 1 Richtafstanden (in meters) tot omgevingstype  
categorie   rustige woonwijk   gemengd gebied  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  
6.5.2 Bedrijven en milieuzonering

In de directe omgeving van de locatie nabij Treekerweg 5 is een tweetal niet-agrarische bedrijven gevestigd.

Bavoort

Nabij Treekerweg 5 ligt horeca-onderneming Bavoort (zie afbeelding 27). Restaurants vallen binnen SBI-561 waarvoor een milieucategorie 1 geldt met een richtafstand van 10m. De afstand tussen het bedrijf en de planlocatie bedraagt meer dan 10m. Aangezien voldaan kan worden aan de afstandsnormen van de richtlijn van de VNG, staat vast dat sprake is van een goed woon -en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning. Tevens staat hiermee vast dat de nieuwe woning geen (extra) belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf, te meer daar andere (dichterbij gelegen) woningen maatgevend zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0030.jpg" Afbeelding 27: horecaonderneming Bavoort is in het paars aangegeven.

Bron: gemeente Leusden

Oude Rijksweg 6

Ter hoogte van Oude Rijksweg 6 is een bedrijfsbestemming opgenomen waarbinnen bedrijven tot en met categorie 2 zijn toegestaan (zie afbeelding 28). Op dit moment is er een bedrijf gevestigd dat zich richt op videofaciliteiten en -producties. Dit bedrijf kan worden gezien als een locatie voor een foto- en filmontwikkelingcentrale (SBI-74203) of als Studio voor film, tv, radio, geluid (SBI-591; 592; 601; 602). Beide vallen in categorie 2 en hebben daarmee een richtafstand van 30m. De afstand tussen planlocatie en bedrijf is ruim 100m. Het bedrijf aan Oude Rijksweg 6 vormt daarmee geen belemmering voor uitvoering van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.161-0401_0031.jpg"

Afbeelding 28: bedrijven binnen bestemmingsplan Leusden - Zuid

Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Nutsvoorziening Oude Rijksweg

Tenslotte is ter hoogte van de brug bij de Oude Rijksweg een bedrijfsbestemming opgenomen met daarbij de aanduiding 'nutsvoorziening'. Gezien de ruime afstand (125m) en de aanwezigheid van diverse woningen in de directe omgeving, kan geconcludeerd worden dat deze bedrijfsbestemming geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

6.5.3 Agrarische bedrijven

Voor een beoordeling van de milieuzonering van de in de omgeving van het plangebied aanwezige agrarische bedrijven geldt de Wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) als wettelijk kader. De wet maakt onderscheid tussen dieren met en zonder geuremissiefactor. De beoordeling of sprake is van geurhinder voor deze dieren bestaat bij geurgevoelige objecten (zoals woningen) voor dieren zonder geuremissiefactor uit een toetsing aan de voorgeschreven minimum afstanden (buiten de bebouwde kom 50m). Voor dieren zonder geuremissiefactor kan een berekening worden gemaakt.

Er zijn binnen een straal van 500m rondom het plangebied geen agrarische bedrijven (meer) gevestigd.

Zodoende is het aannemelijk dat in relatie tot het aspect geur ter plaatse van de nieuw te bouwen woning, sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Andersom kan de nieuwe woning die met dit plan mogelijk wordt gemaakt, niet leiden tot beperkingen in de bedrijfsvoering van omringende agrarische bedrijven.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan. Evenmin vormt het plan voor het bouwen van een nieuwe woning een belemmering voor agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in het verleden voor het agrarische bedrijf aan de Treekerweg 5 een vergunning is afgegeven voor het houden van dieren. Toen de bedrijfsactiviteiten werden beëindigd is Gewest Eemland een procedure gestart tot intrekking van de vergunning; deze procedure is destijds op verzoek van de rentmeester van het landgoed stopgezet. De vergunning is zodoende nooit ingetrokken en overgegaan in meldingsplicht op grond van het Activiteitenbesluit. Een melding kan, in tegenstelling tot een vergunning, niet worden ingetrokken. Met dit bestemmingsplan komt de agrarische bestemming die op het perceel rustte te vervallen en is het milieudossier formeel gesloten.

6.6 Buis- en transportleidingen

Raadpleging van de risicokaart (zie afbeelding 25) leert dat binnen een straal van 300m in het plangebied geen andere buis- en transportleiding aanwezig zijn dan de hiervoor genoemde gasleiding. Voorafgaand aan de bouw van de woning zal een KLIC-melding worden gedaan.

6.7 Duurzaamheid

Het wettelijke kader ten aanzien van het aspect duurzaamheid is vastgelegd in het Bouwbesluit. Toetsing hieraan vindt plaats bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen. De Rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie.

Ook de in de Provinciale Ruimtelijke Verordening is bepaald dat in de toelichting op een plan inzichtelijk dient te worden gemaakt op welke wijze rekening wordt gehouden met energiebesparing en de toepassing van duurzame energiebronnen. Het algemene kader voor het milieu- en duurzaamheidsbeleid van de gemeente is opgenomen in het Dynamische Duurzaamheidsprogramma Leusden 2016 - 2030. De ambities van de gemeente Leusden richten zich op het ontwikkelen van een goed en duurzaam leefklimaat.

6.7.1 Dynamische Duurzaamheidsagenda 2016 - 2030

De Dynamische Duurzaamheidsagenda komt voort uit de opdracht van de gemeenteraad om een Duurzaamheidsagenda op te stellen 'voor en door de samenleving'. Doel van de Duurzaamheidsagenda is om een context te scheppen waarbinnen duurzame initiatieven uit de samenleving kunnen slagen.

De Dynamische Duurzaamheidsagenda bestaat uit 3 onderdelen:

  • 1. de ambities;
  • 2. de activiteiten;
  • 3. de verdeling van middelen.

In de Duurzaamheidsagenda is de ambitie geformuleerd dat Leusden in 2040 energie-neutraal is, maar liever sneller. Algemeen uitgangspunt is dat gestreefd wordt naar een duurzaam Leusden waarbij gezondheid en de kwaliteit van de leefomgeving belangrijk zijn. Als gevolg van de energieambitie is door het college van B&W de volgende uitwerking vastgesteld: nieuwbouw projecten worden zo gerealiseerd dat er jaarrond netto geen energie van buiten nodig is. Dit betreft zowel het gebouwgebonden deel (voor verwarming, koeling, ventilatie e.d.) als het gebruiksgebonden deel. Omdat gebruik van aardgas voor de verwarming van gebouwen op termijn zal worden uitgefaseerd, wordt nieuwbouw zonder gasaansluiting gerealiseerd.

Om initiatiefnemers te stimuleren om duurzaamheidsmaatregelen te nemen, heeft de gemeente een fonds voor duurzaamheidsleningen. Ook landelijk zijn er regelingen voor investeringen in energiebesparing en duurzame energie voor bedrijven en particulieren. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor groene hypotheken en is er een toenemend aantal crowdfunding initiatieven gericht op duurzame energieprojecten.

De nieuwe woning zal door de koper / erfpachter worden gebouwd. Er worden vanuit de grondeigenaar geen specifieke aanvullende eisen met betrekking tot duurzaamheid opgelegd.

6.8 Conclusie

Voor onderhavig project zijn de volgende milieu aspecten (oriënterend) beschreven: geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering en buis- en transportleidingen. Vanuit al de onderzochte aspecten volgen geen belemmeringen die uitvoering van het plan in de weg staan.

Hoofdstuk 7 Water

7.1 Internationaal beleid - Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water heeft goed functionerende watersystemen en duurzaam watergebruik tot doel. In het algemeen is de Kaderrichtlijn gericht op de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van goede kwaliteit voor een duurzaam en evenwichtig gebruik. Daarbij staan stroomgebieden centraal. De doelstellingen voor oppervlaktewater en grondwater vormen de basis. Het accent ligt op de kwaliteit en het ecologisch functioneren van water. De Kaderrichtlijn bepaalt dat in 2015 een goede oppervlakte- en grondwater toestand moet zijn bereikt in alle Europese wateren. Dit beleid is op Rijksniveau verder uitgewerkt in de Vierde Nota Waterhuishouding.

De essentie van het Rijksbeleid, naar aanleiding van het advies "Waterbeleid voor de 21e eeuw" van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, is dat water meer ruimte moet krijgen en er geen afwenteling van waterproblemen plaatsvindt in ruimte en tijd. Dit is verwoord in de strategie: vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast geldt voor de waterkwaliteit het uitgangspunt van: schoonhouden, scheiden, schoonmaken.

7.2 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP) (december 2015) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2016 - 2021. Het NWP is tevens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Het Rijk speelt daarbij proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het Rijk sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma.

Met dit Nationaal Waterplan richt het Rijk zich op het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Dit doen ze door middel van integraal waterbeheer, het voorkomen van afwenteling door zich te richten op vasthouden-bergen-afvoeren en schoonhouden-scheiden-schoonmaken en door ruimte en water met elkaar te verbinden. Het Nationaal Waterplan wordt geïmplementeerd middels een adaptieve aanpak door gefaseerde besluitvorming, flexibele strategieën en een integrale benadering. Daarnaast wordt ingezet op samenwerking met overheden en stakeholders en het informeren-stimuleren van gebruikers en nemen van maatregelen op Rijksniveau.

7.3 Waterschap - Waterbeheerplan 2016-2021

Op 30 september 2015 is het Waterbeheerplan 2016 - 2021 vastgesteld door het bestuur van Waterschap Vallei en Veluwe. Het Waterschap geeft zijn taken ten aanzien van waterbeheer vorm in de drie programma's waterveiligheid, waterketen en watersysteem. Watersysteem is opgesplitst in landelijk gebied, stedelijk gebied en de Kaderrichtlijn water. Op deze manier kan er worden omgegaan met klimaatverandering, de groeiende aandacht voor een circulaire economie, het toenemend gebruik van complexe stoffen, de krimp en groei van de bevolking, de schaarser wordende technische kennis en de veranderende houding van de samenleving. De hoofdambities zijn het gebied beschermen tegen overstromingen, zorgen voor de juiste hoeveelheid water, zorgen voor goede oppervlaktewaterkwaliteit, schoon en vuil water zoveel mogelijk scheiden, de hoogst mogelijke waarde uit water halen en het beheren van de afvalwaterketen en watersysteem als één geheel.

Het programma waterveiligheid heeft betrekking op de bescherming tegen overstroming door waterkeringen te laten voldoen aan de veiligheidsnormen die er gelden. Dit wordt gedaan aan de hand van het meerlaagse veiligheidsprogramma van het Rijk. De eerste laag is gericht op het voorkomen van overstromingen. De tweede laag richt zich op het beperken van de gevolgen van een overstroming en de derde laag richt zich op gevolgbeperking door adequate hulpverlening en zelfredzaamheid. Hierdoor kan er per locatie en situatie worden besloten welke maatregelen er dienen te worden genomen.

Het programma watersysteem kan worden verdeeld in drie onderdelen, landelijk gebied, stedelijk gebied en Kaderrichtlijn water. Het programma van landelijk gebied richt zich op voldoende en schoon oppervlaktewater. De inzet is gericht op de juiste hoeveelheid oppervlaktewater van de juiste chemische en ecologische kwaliteit, op de juiste plek en op het juiste moment. Op deze manier kunnen inwoners optimaal wonen, werken en recreëren. Dit wordt gedaan door de focus te leggen op de potentie van de haarvaten en de samenhang tussen stedelijk en landelijk gebied. Daarbij gaat naast de inrichting steeds meer aandacht uit naar beheer en onderhoud. Een goede harmonie met de ruimtelijke inrichting en grondgebruik is essentieel. In het stedelijk gebied ligt er ook nog een opgave voor klimaatadaptatie en piekbeheer. In beide gebieden dient er rekening te worden gehouden met de Europese kaderrichtlijnen.

Het derde programma is gericht op waterketen met water op landelijk, stedelijk en Europees niveau. Nieuwe ontwikkelingen, zoals een circulaire economie, bevolkingskrimp- en groei en klimaatverandering hebben invloed op de waterketen. Hierdoor is er extra aandacht voor communicatie en maatwerk noodzakelijk.

Voor onderhavig plan is de waterveiligheid van belang. In het plangebied is een kleine kans op overstroming aanwezig.

7.4 Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2018)

De raad van de Gemeente Leusden heeft op 11 november 2014 het gemeentelijk Rioleringsplan 2015 - 2018 vastgesteld. In het Rioleringsplan heeft de gemeente haar beleid verwoord voor de wijze waarop in Leusden wordt omgegaan met afval-, regen- en grondwater. Algemeen uitgangspunt is dat de gemeente op een duurzame, doelmatige en kosteneffectieve wijze zorg draagt voor de inzameling en het transport van al het stedelijk afvalwater dat vrijkomt binnen de grenzen van de gemeente.

In onderhavig plangebied is drukriolering aanwezig. Bij drukriolering wordt het afvalwater door middel van een pomp in een leiding geduwd waarna de leiding uiteindelijk op het vrij vervalstelsel loost. Het geheel van pompput, sturingskast en benodigde pompen wordt 'minigemaal' genoemd. De gemeente heeft 320 minigemalen in beheer. De ambitie van de gemeente is enerzijds gericht op het terugbrengen van het aantal storingen en anderzijds op het waar mogelijk voorkomen of minimaliseren van H2S vorming in drukrioleringsstelsels.

Voor onderhavig plan is relevant dat de gemeente bij nieuwe ontwikkeling verlangt dat het afvalwater gescheiden van het hemelwater wordt ingezameld en getransporteerd. Vermenging van regenwater met afvalwater wordt vermeden. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt per locatie gekeken op welke manier het hemelwater het beste kan worden verwerkt. Uitgangspunt is hydrologisch neutraal bouwen, hetgeen wil zeggen dat de waterhuishoudkundige situatie na de bouw niet anders is dan voor de bouw. Daarbij hanteert de gemeente de volgende voorkeurstrits: hergebruik van hemelwater, bergen en vertraagd afvoeren, rechtstreeks afvoeren naar oppervlaktewater. Als voorgaande 3 opties niet mogelijk zijn ,vindt afvoer plaats via de (vuilwater-)riolering. Bij nieuwbouw dient het afvalwater gescheiden van het hemelwater te worden ingezameld. Tevens schrijft de gemeente voor dat bij nieuwbouw uitlogende materialen (zoals lood, koper en zink) niet mogen worden toegepast.

Met betrekking tot grondwater(overlast) heeft de gemeente in beeld in welke gebieden sprake is van structurele grondwateroverlast. Het beleid is gericht op het zoveel mogelijk terugdringen van het aantal gevallen van grondwateroverlast. Bij grondwaterproblemen treedt de gemeente op als regisseur.

7.5 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Beoordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer wordt gevraagd de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op de website van het Waterschap.

De Watertoets is opgenomen als Bijlage 9.

7.6 Conclusie

Voor onderhavig project zijn de wateraspecten beschreven en is er een watertoets uitgevoerd. Vanuit al de onderzochte aspecten volgen geen belemmeringen, die uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staan. Nieuwbouw dient 'hydrologisch neutraal' te worden gerealiseerd. Dat wil zeggen dat de waterhuishoudkundige situatie na de bouw niet anders is dan voor de bouw. Daarbij hanteert de gemeente de volgende voorkeurstrits: hergebruik van hemelwater, bergen en vertraagd afvoeren, rechtstreeks afvoeren naar oppervlaktewater. Als voorgaande 3 opties niet mogelijk zijn, vindt afvoer plaats via de (vuilwater-)riolering. Bij nieuwbouw dient het afvalwater gescheiden van het hemelwater te worden ingezameld. Tevens schrijft de gemeente voor dat bij nieuwbouw uitlogende materialen (zoals lood, koper en zink) niet mogen worden toegepast.

Hoofdstuk 8 Juridische planbeschrijving

8.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen samen één geheel. Tevens vormen de regels met de daaraan gekoppelde verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Voor de gemeente is het bestemmingsplan het belangrijkste publiekrechtelijke instrument om doelstellingen te realiseren. In onderhavig plangebied legt het bestemmingsplan de basis voor nieuwe ontwikkelingen.

In het kader van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied voorzien van een bestemming waarin tevens regels zijn gesteld ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden op en de gebruiksmogelijkheden van die gronden. De toelichting heeft geen juridische bindingskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan omdat hierin de beweegredenen, onderzoeksresultaten en de (beleids)uitgangspunten zijn verwoord, die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarmee is de toelichting van wezenlijk belang voor de juiste interpretatie van het bestemmingsplan en de wijze waarop de daarin opgenomen bepalingen moeten worden toegepast.

8.2 Methodiek

Aangezien dit plan een partiële herziening betreft van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, is ervoor gekozen het bestemmingsplan inhoudelijk zoveel mogelijk te laten aansluiten op het bestemmingsplan Buitengebied 2009. Wel zijn de bestemmingen waar nodig aangepast aan de systematiek van de SVBP 2012. De begrenzing van het plangebied komt overeen met de begrenzing van het voormalige agrarische bouwperceel. Voor de nieuw te bouwen woning is conform het gemeentelijk beleid een nieuw bestemmingsvlak Wonen getekend met een oppervlakte van 800m².

In het plangebied komen de volgende enkelbestemmingen voor: 'Agrarisch met waarden' en 'Wonen'. Daarnaast komen de volgende dubbelbestemming voor: 'Waarde - Landgoed' en 'Waarde - Archeologie lage verwachting'. In verband met het feit dat dit bestemmingsplan is opgezet volgens de SVBP 2012 is de naamgeving van de bestemmingen anders dan de naamgeving die in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 wordt gebruikt. Inhoudelijk zijn de planregels echter vergelijkbaar.

Dit bestemmingsplan is opgezet volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) die het mogelijk maakt om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting omdat deze immers geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan.

De Wet ruimtelijke ordening kent drie planvormen:

  • gedetailleerd bestemmingsplan
  • globaal eindplan
  • globaal bestemmingsplan met uitwerkingsbevoegdheden

De eerste twee plansoorten bieden een directe basis voor vergunningverlening. Een globaal bestemmingsplan met uitwerkingsbevoegdheden moet eerst worden uitgewerkt in een uitwerkingsplan voordat (bouw)vergunning kan worden verleend. Dit plan is ontwikkelingsgericht en heeft de vorm van een globaal eindplan.

Het bestemmingsplan wordt digitaal vastgesteld en via digitaal (via internet) raadpleegbaar gepubliceerd. Daarnaast wordt het bestemmingsplan afgedrukt zodat het ook analoog kan worden geraadpleegd. Bij inhoudelijke verschillen tussen het digitale en het analoge bestemmingsplan, geldt het digitale bestemmingsplan.

8.3 Opzet regels

De opbouw van de planregels is als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

Artikel 1 Begrippen; hier zijn de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden toegepast. Waar mogelijk is gebruik gemaakt van de standaardbepalingen uit de SVBP 2012.

Artikel 2 Wijze van meten; hier is aangegeven op welke wijze maten, inhoud en oppervlakten van bouwwerken worden gemeten en berekend om zo tot een eenduidige toepassing van de bouwregelingen te komen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving zijn de functies benoemd die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwvoorschriften zijn gerelateerd aan deze omschrijving evenals het gebruik van de gronden en de daarop toegestane bebouwing. De bestemmingsvoorschriften hebben allemaal dezelfde opbouw met de volgende onderdelen:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Niet elke bestemmingsregel bevat deze elementen; dit is afhankelijk van de bestemming en de daarvoor relevante bepalingen. Voor de inhoud van de regels is de regeling zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 als uitgangspunt genomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels:

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels: in dit artikel wordt aangegeven in welke gevallen gebruik kan worden gemaakt van een algemene bevoegdheid om af te wijken van de regels in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:

Artikel 11 Overgangsrecht: samengevat is hier bepaald dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar dit strijdig zijn met dit plan, in dezelfde vorm mogen blijven bestaan. Wel blijft het mogelijk om op te treden tegen (eerder ontstaan) illegaal gebruik of bebouwing.

Artikel 12 Slotregel: hier is aangeven onder welke naam het plan kan worden aangehaald.

8.4 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart) is de bestemming van de betreffende percelen aangegeven. De verbeelding bestaat uit een verzameling van geografisch bepaalde objecten, die tezamen met de regels zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels.

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bebouwingsmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor. In het bestemmingsplan Buitengebied 2009 zijn aanduidingen in de vorm van een lijn weergegeven; met de overgang naar de SVBP 2012 worden dergelijke aanduidingen als 'vlak' weergegeven.

Verklaringen zijn de overige in de verbeelding van het bestemmingsplan voorkomende zaken. Verklaringen hebben geen juridische betekenis, maar zijn bedoeld om nadere informatie te verschaffen en de raadpleegbaarheid te verbeteren.

8.5 Bestemmingen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemmingsregeling. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan alle in het plan begrepen gronden bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van die gronden en ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden. Elke bestemming is geometrisch bepaald. In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemming opgenomen: 'Agrarisch met waarden', 'Tuin' en 'Wonen'. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie lage verwachting' en 'Waarde - Landgoed' opgenomen.

Ter plaatse van zowel de boerderij 'De Hen' als de nieuwbouwlocatie is een bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' opgenomen. Het bestemmingsvlak voor de bestaande boerderij omvat de bebouwing van de dwarshuisboerderij en twee bijgebouwen. De overige gronden die deel uitmaakten van het agrarisch bouwperceel hebben - overeenkomstig de vigerende regeling - de bestemming 'Agrarisch met waarden' gekregen. Het agrarisch bouwvlak is vervallen.

Het bestemmingsvlak voor de nieuwe woning heeft een oppervlakte van 800m². Per bestemmingsvlak is maximaal 1 woning toegestaan. De inhoud van de nieuwe woning is gemaximeerd tot 700m³. De regels voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen) zijn overgenomen in het bestemmingsplan. Overeenkomstig de wens van het ARK zijn, met het oog op de beleving openheid van het beekdal, zijn beperkingen gesteld ten aanzien van de mogelijkheden voor het bouwen van (vergunningvrij) bouwen. Daartoe is aan een tweetal stroken de bestemming 'Tuin' toegekend met een functieaanduiding 'landschapswaarden'. Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke waarden in het gebied, onder meer bestaande uit de openheid van het beekdal en de aanwezige kleinschalige landschapselementen in de vorm van hagen en houtwallen, worden deze gronden niet aangemerkt als erf in de zin van in van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.

Voor zover relevant zijn ook de flexibiliteitsbepalingen uit het bestemmingsplan Buitengebied 2009 hier overgenomen.

Hoofdstuk 9 Economische uitvoerbaarheid

9.1 Financiering

De gronden waarop de voorgenomen nieuwbouw is geprojecteerd, zijn eigendom van landgoed Den Treek - Henschoten NV. De bouw van de nieuwe woning vindt plaats voor rekening en risico van de nieuwe gebruikers van de woningen en kent derhalve geen financiële risico's voor de gemeente.

In het kader van het bepaalde in afdeling 6.4 Wro zijn tussen de gemeente en de initiatiefnemer afspraken gemaakt inzake kostenverhaal, eventuele planschade daaronder begrepen. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een overeenkomst. Hiermee is kostenverhaal anderszins verzekerd en kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 10 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

10.1 Inspraak

Op 29 april 2015 zijn de direct omwonenden tijdens een informatiebijeenkomst door de initiatiefnemer geïnformeerd over de plannen voor de ontwikkeling van een woning direct aan de beek. Een aantal omwonenden heeft tijdens deze bijeenkomst alternatieven aangedragen voor de beoogde nieuwbouwlocatie. Deze alternatieven zijn onderzocht en nader afgewogen. De omwonenden zijn op 17 november 2015 door initiatiefnemer schriftelijk geïnformeerd over de nadere verkenning van de aangedragen alternatieve locaties en het advies van het Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit. Naar aanleiding daarvan is van de bewoners van één van de naburige percelen reactie ontvangen dat zij niet in kunnen stemmen met de voorgestelde nieuwbouwlocatie aan de beek.

Vervolgens is ook door provincie en gemeente weerstand geboden tegen de locatie aan de beek. Na overleg met provincie, gemeente en bestuur is besloten om het nieuwe erf direct aan de woning van Treekerweg 5 te plaatsen.

10.2 Bestuurlijk vooroverleg

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening voor advies toegezonden aan de gebruikelijke vooroverlegpartners. Er zijn geen reacties ontvangen.

10.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 26 april 2019 tot en met 6 juni 2019 samen met de ontwerp omgevingsvergunning verbreden inrit Treekerweg 5 en het ontwerpverkeersbesluit verkeersmaatregelen buurtschap Bavoort voor een ieder ter inzage gelegen. Van de doorlopen procedure en de daaraan verbonden periode van terinzagelegging is openbare kennisgeving gedaan volgens de wettelijk voorgeschreven kennisbronnen, te weten: de gemeentelijke website, de Staatscourant en de website www.ruimtelijkeplannen.nl.

In de periode van terinzagelegging zijn geen zienswijzen tegen het bestemmingsplan ingediend. De gemeenteraad heeft op 27 september 2018 ingestemd met het toepassen van de coördinatieregeling ex artikel 3.30 Wro voor onderhavig plan. In verband daarmee is relevant dat gedurende de periode van terinzage legging (26 april 2019 tot en met 6 juni 2019) een zienswijze is ingediend tegen de ontwerpomgevingsvergunning voor de inrit van de nieuwe woning. Samengevat wordt in de zienswijze gevraagd om de nieuwe woning via een zelfstandige inrit te ontsluiten in plaats van de bestaande inrit (ter ontsluiting van het perceel Treekerweg 5) te verbreden.

Naar aanleiding van de zienswijze is besloten de omgevingsvergunning voor de ontsluiting van de nieuwe woning aan te passen. Daarbij is ervoor gekozen om de woning te ontsluiten via een eigen inrit circa 14m ten noorden van de bestaande inrit van het perceel Treekerweg 5. Deze aanpassing is vertaald naar het Kavelpaspoort dat als bijlage 2 deel uitmaakt van dit bestemmingsplan.

10.4 Wijzigingen

De wijzigingen betreffen ambtelijke wijzigingen op het ontwerpbestemmingsplan. De betreffende punten zijn in het bestemmingsplan verwerkt.