direct naar inhoud van Regels
Plan: Treekerweg 5 - Landgoed Den Treek - Henschoten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0327.161-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Treekerweg 5 - Landgoed Den Treek - Henschoten met identificatienummer NL.IMRO.0327.161-0401 van de gemeente Leusden.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 ander-werk

een werk, geen bouwwerk zijnde, of ee werkzaamheid.

1.6 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het gebouw te komen.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw.

1.9 bed and breakfast

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, toeristische verblijfsvoorziening voor kortdurend verblijf (maximaal 21 nachten aaneengesloten) voor uitsluitend logies en ontbijt voor maximaal 8 personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigd in een bestaand bijgebouw en wordt gerund door de eigenaren / gebruikers van de betreffende woning. Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoengebonden werkzaamheden en / of arbeid.

1.10 bestaand:
  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bodemingreep:

grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:

  • a. het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het verwijderen van bestaande funderingen en het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het verlagen van het waterpeil;
  • c. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • d. het uitvoeren van hei- en / of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • e. het bouwen van een fundering;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • h. het aanleggen van nieuwe en / of het vervangen en / of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel of bebouwingsvlak:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.17 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.20 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak, alsmede een gebouw bij een woning voor de huisvesting van een persoon die mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

1.21 bijgebouw

een bij een woning behorend gebouw, zoals een garage, berging of hobbyruimte, dat indien het vrijstaat van de woning, niet voor bewoning is bestemd.

1.22 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

1.23 ensemble:

een groep van gebouwen en/of elementen met een architectonische en stedenbouwkundige samenhang.

1.24 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 grens van een bouwperceel of bebouwingsgrens:

een als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, tenzij dat krachtens deze regels is toegestaan.

1.27 hoofdgebouw:

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.28 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

1.29 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens sociale omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.30 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.31 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.32 omgevingsvergunning ten behoeve van sloop:

vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder b van de Wet ruimtelijke ordening.

1.33 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.34 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.35 paardenbak:

een niet overdekt terrein ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport.

1.36 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.37 peil:
  • a. de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk toegankelijk is, dan wel
  • b. de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld, indien deze hoogte meer dan 1m boven of meer dan 1m onder de onder a bedoelde hoogte is gelegen.
1.38 seksinrichting

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel.

1.39 slopen:

het geheel of gedeeltelijk afbreken van gebouwen en andere bouwwerken.

1.40 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.41 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van die gevels.

1.42 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.

1.43 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.44 Wro:

Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de binnenwerkse gevelvlakken, harten van scheidsmuren en binnenwerkse dakvlakken, met uitzondering van erkers en dakkapellen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

de horizontale projectie van alle delen van het bouwwerk binnen de omtrekslijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijvigheid, met dien verstande dat intensieve veehouderij niet is toegestaan;
  • b. instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, waaronder zijn begrepen geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en cultuurhistorische, landschapsecologische en biologische waarden;
  • c. extensieve openluchtrecreatie, met daarbij behorende voorzieningen, zoals fiets- en voetpaden, ruiterpaden en picknickplaatsen.
3.1.2 uitzonderingen

Van agrarische bedrijvigheid als bedoeld in lid 3.1.1 onder a, zijn uitgezonderd fokkerijen en mesterijen van eenden, ganzen en kalkoenen in de open lucht en van pelsdieren, alsmede vis-, wormen- en madenkwekerijen, behoudens agrarische bedrijven, waar zodanige agrarische bedrijvigheid wordt uitgeoefend op het tijdstip van het onherroepelijk worden van het plan.

3.2 Bouwregels
  • a. op de gronden als bedoeld in lid 3.1, mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd, zoals delen van aangrenzende bruggen, niet zijnde bouwwerken voor mestopslag, kuilvoeropslag, andere silo's of windturbines;
  • b. voor het bouwen van andere bouwwerken als hier bedoeld, geldt dat de hoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   maximale goothoogte   maximale bouwhoogte  
erf- of perceelsafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn van een bedrijfswoning   -   1m  
overige erf- of perceelafscheidingen   -   2m  
bouwwerken geen gebouwen zijnde als bedoeld in 3.2 onder a   -   2m  
overige andere bouwwerken   -   10m  
3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval ook het gebruik van gronden buiten bouwpercelen voor - niet als bouwwerk aan te merken:

  • a. boogkassen, en
  • b. mestbassins en silo's.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • c. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties en apparatuur,
  • e. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  • f. werken en werkzaamheden, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten, die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben;
  • g. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden.
3.4.2 uitzonderingen vergunningplicht

Het in lid 3.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
  • c. werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwpercelen zijn begrepen;
  • d. het aanleggen van kavelpaden en verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • e. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  • f. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 onder d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is vereist;
  • g. werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.4.1 onder e, voor zover de Kapverordening daarop van toepassing is;
  • h. het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen.
3.4.3 toetsingsgronden
  • a. Werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. burgemeester en wethouders toetsen een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4.1 in voorkomen geval aan het bepaalde in het Landschaps Ontwikkelingsplan, aangepaste versie 2017, indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van het Landschaps Ontwikkelingsplan wordt vastgesteld, wordt bij toetsing deze nieuwe versie in acht genomen.
3.4.4 advies

Burgemeester en wethouders kunnen indien zij dat nodig achten, advies inwinnen bij een door hen aan te wijzen terzake kundige, alvorens omgevingsvergunning te verlenen.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende voorzieningen zoals water en voorzieningen voor de waterhuishouding
  • c. ter plaatse van de functieaanduiding 'landschapswaarden' voor de instandhouding van de daar voorkomende danwel daaraan eigen landschapswaarden, waaronder begrepen geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en cultuurhistorische waarden, bestaande onder meer uit openheid van het beekdal en kleinschalige landschapselementen zoals hagen en houtwallen.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van erfscheidingen niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 2 m.

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met bijbehorende tuinen, erven en toegangswegen;
  • b. het op eigen terrein aanleggen en instandhouden van ten minste 2 parkeerplaatsen per woning;
  • c. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'gemeentelijk monument' voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' voor de bescherming van cultuurhistorische waarden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in 5.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. grondgebonden woningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. hobbykassen, hondenkennels, volières en soortgelijke gebouwen,

en

  • d. bij woningen en tuinen behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
5.2.2 Bouwen

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen dienen binnen het bestemmingsvlak te worden gebouwd;
  • b. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 woning worden gebouwd;
  • c. de afstand van een woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder dan 3 meter bedragen;
  • d. de inhoud van een woning mag niet meer dan 700m³ bedragen, met dien verstande dat de inhoud van bestaande woningen, zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaan, dan wel rechtens mogen bestaan, mag worden gehandhaafd ;
  • e. de goothoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 3meter, met dien verstande dat de goothoogte van bestaande woningen, zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaan, dan wel rechtens mogen bestaan, mogen worden gehandhaafd en met ten hoogste 1m mogen worden vermeerderd;
  • f. de dakhelling van een woning mag maximaal 48º bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bestaande woningen, zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaan, dan wel rechtens mogen bestaan, mogen worden gehandhaafd en met ten hoogste 1m mogen worden vermeerderd
  • g. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op het achtererf worden gebouwd;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde woning behorende bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, onverminderd het bepaalde onder k;
  • i. naast het bepaalde onder h, mogen bij elke woning ten hoogste twee bouwwerken als bedoeld in lid 5.2.1 onder c worden gebouwd met een inhoud van 30m³, onverminderd het bepaalde onder k;
  • j. de oppervlakte van een overkapping met een open constructie mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  • k. van de bij een woning behorende gronden als bedoeld in lid 5.1, mag ten hoogste 20% worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken, waaronder begrepen de gebouwen als bedoeld in lid 5.2.1, onder c;
  • l. in geval de bestaande oppervlakte van bijgebouwen, bouwwerken als bedoeld in lid 5.2.1, onder c, en overkappingen meer bedraagt dan is bepaald onder respectievelijk h, i en j, dan is die bestaande oppervlakte als maximum toegestaan, zo nodig in afwijking van het bepaalde onder k;
  • m. de goothoogte en hoogte van gebouwen, niet zijnde woningen, en de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
Bouwwerken   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bijbehorende bouwwerken   3 m   5m  
gebouwen als bedoeld in 5.2.1 onder c   -   2,5m  
pergola's, en overkappingen met een open constructie   -   3m  
erf- of perceelscheidingen vóór de voorgevel van een woning   -   1m  
overige erf- of perceelscheidingen en bouwwerken, geen gebouw of vlaggenmast zijnde   -   2m  
windturbines   -   6m  
5.2.3 voorwaardelijke verplichting bij het bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van een woning mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van een woning een inrichtingsplan voor het erf en de tuin bij de woning wordt overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing, dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders, die daarover advies kunnen inwinnen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de inrichting van het perceel en de plaatsing van de woning ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 5.2.2 onder e en toestaan dat de goothoogte en bouwhoogte wordt vergroot tot respectievelijk 6 en 10 meter;
  • b. artikel 5.2.2 onder h ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijke oppervlakte van:
    • 1. een oppervlakte van maximaal 80m², onverminderd het bepaalde onder k en l en mits daardoor de aanwezige landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. maximaal 100 m², indien de gezamenlijke oppervlakte van de bij de betreffende woning behorende gronden 1 ha of meer bedraagt;
    • 3. maximaal 150 m², indien de gezamenlijke oppervlakte van de bij de betreffende woning behorende gronden 2 ha of meer bedraagt.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Verbodsbepaling

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

5.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in 5.5.1 wordt nadrukkelijk verstaan:

  • a. het gebruik als of ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van onbebouwde gronden als:
    • 1. stand- of ligplaats van kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en dranken, en andere onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 3. voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
    • 4. voor militaire oefeningen met rups- en andere zware voertuigen;
    • 5. paardenbak voor zover deze gronden zijn gelegen buiten het bouwvlak.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:

  • a. 5.1 ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, mits:
    • 1. het betreft bedrijfsmatige activiteiten die niet-milieuvergunningplichtig zijn en die voor wat betreft hun milieugevolgen passend kunnen worden geacht in of in de directe nabijheid van woningen;
    • 2. het geen horeca betreft;
    • 3. eventuele detailhandel uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit van het ter plaatse gevestigde bedrijf plaats vindt;
    • 4. de vloeroppervlakte van de bedrijfsmatige activiteiten niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning bedraagt en in ieder geval niet meer dan 60 m²;
    • 5. in de voortuin geen buitenopslag ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt, en
    • 6. in de omgeving van het betreffende bedrijf geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
      • het parkeren ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteiten zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden, en
      • behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond het bedrijf mogen plaatsvinden;
  • b. 5.1 ten behoeve van verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van "bed and breakfast"-appartementen, vakantie-appartementen of pension, in een woning en daaraan aangebouwde bijbehorende bouwwerken mits:
    • 1. de vloeroppervlakte van de verblijfsrecreatieve voorzieningen niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning bedraagt en in ieder geval niet meer dan 60 m²,
    • 2. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat het parkeren ten behoeve van de verblijfsrecreatieve voorzieningen zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden.
5.6.2 Paardenbakken

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 5.5.2 sub b, onder 5 ten behoeve van het gebruiken van gronden behorende bij woningen, als paardenbak en het aldaar bouwen van andere bouwwerken ten dienste daarvan, mits:

  • a. het ten hoogste één paardenbak betreft bij eenzelfde woning,
  • b. de paardenbak in de nabijheid van de betreffende woning respectievelijk de hoofdbebouwing van het betreffende bedrijf op het achtererf wordt gesitueerd,
  • c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer dan 2 m bedraagt, behoudens lichtmasten waarvan de hoogte niet meer dan 6 m mag bedragen, en
  • d. de ter plaatse voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.
5.6.3 Parkeerplaatsen

Woningen mogen uitsluitend worden gebruikt als uit de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen blijkt dat op eigen terrein voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd en in stand gehouden. Als 'voldoende' wordt in ieder geval aangemerkt: ten minste 2 parkeerplaatsen per woning.

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7.1 verbodsbepaling

Ter plaatse van de aanduidingen 'karakteristiek' en de specifieke bouwaanduiding 'gemeentelijk monument' is het verboden om zonder schriftelijke vergunning van van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. een bouwwerk (deels) te slopen;
  • b. een bouwwerk (deels) te verbouwen en/of uit te breiden.
5.7.2 Vergunningverlening

De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 5.7.1 genoemde werken en werkzaamheden:

  • a. onoverkomelijk zijn vanuit (bouw)veiligheid;
  • b. de (gedeeltelijke) sloop, verbouw en / of uitbreiding niet zorgt voor wezenlijke aantasting van de waarde als beschreven in Bijlage 1 Waardestelling Treekerweg 5' als opgenomen bij deze regels dan wel redelijk is gelet op het, met de sloop gepaard gaande, belang voor de aanvrager.
5.7.3 Onderbouwing van de aanvraag

Om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het (gedeeltelijk) slopen van een bouwwerk goed te kunnen beoordelen, is een motivatie nodig waarom de sloop, c.q. verbouwing en/of uitbreiding gewenst is en waarom dit verantwoord is ten opzichte van de cultuurhistorische waarden welke verloren gaan.

5.7.4 Verbinden van voorwaarden

Aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de bescherming van cultuurhistorische waarden.

5.7.5 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 5.7.1 is niet van toepassing op normaal onderhoudswerk.

5.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de gebieden waar de aanduidingen als genoemd in artikel 5.1 onder c betrekking op hebben te veranderen en / of te verwijderen of gebieden toe te voegen indien dat op basis van nader verkregen cultuurhistorische kennis wenselijk is;
  • b. de motivering als opgenomen in bijlage 1 Beschrijving cultuurhistorisch waardevolle panden' te veranderen indien dat op basis van nader verkregen cultuurhistorische kennis wenselijk is.

Artikel 6 Waarde - Archeologie lage verwachting

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie lage verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 archeologisch onderzoeksrapport

Op en in de gronden als bedoeld in lid 6.1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

6.2.2 uitzondering

Het bepaalde onder 6.2.1 met betrekking tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30cm en de oppervlakte niet meer dan 10.000m² bedraagt;
  • c. indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
6.2.3 verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de onder 6.2.1 bedoelde vergunning indien naar hun oordeel uit het daar genoemde rapport genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden worden geschaad, of
  • b. schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
6.2.4 voorwaarden verlening vergunning

De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.2.5 weigering

De onder 6.2.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30cm, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 30cm;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30cm;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 30cm bedraagt;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 30cm;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting;
  • g. het omzetten van gras naar bouwland;
  • h. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 30cm.
6.3.2 archeologisch onderzoeksrapport
  • a. De aanvrager van de vergunning als bedoeld in 6.3.1 legt een archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. de in lid 6.3.2 onder a beschreven verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport geldt niet indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
6.3.3 verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 6.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden worden geschaad, of
  • b. schade door de met de werken en/of werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
6.3.4 voorwaarden verlening vergunning

De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.3.5 weigering

De onder 6.3.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

6.3.6 uitzondering

Het in 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10.000m².

Artikel 7 Waarde - Landgoed

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landgoed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. instandhouding van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden en van landschappelijke en architectonische waarden, welke met name bestaan uit:
    • 1. de paden-, lanen-, en groenstructuur;
    • 2. cultuurhistorisch, landschappelijk en architectonische waardevolle gebouwen, zoals landhuizen en bijbehorende gebouwen, zoals koetshuizen;
    • 3. waterpartijen, en;
    • 4. bijzondere landschappelijke elementen;
  • b. bij een en ander behorende parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het overigens in deze voorschriften bepaalde met betrekking tot het bouwen, mogen op en in de gronden als bedoeld in lid 7.1 tevens andere bouwwerken worden gebouwd, zoals informatie- en aanwijsborden;
  • b. voor het bouwen van bouwwerken geldt dat de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 6m mag bedragen.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 onder a ten behoeve van:

  • a. het op een landgoed met een landhuis bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken, die behoren bij een landgoed, zoals een koetshuis, een prieeltje of een oranjerie tot een gezamenlijke oppervlakte van 500 m2, een goothoogte van maximaal 3m en een bouwhoogte van maximaal 6m en mits door middel van een bedrijfs- of beheerplan of daarmee vergelijkbare onderbouwing wordt aangetoond dat de bedoelde bouwwerken passen binnen de waarden van het landgoed of de buitenplaats als bedoeld in lid 7.1;
  • b. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het beheer van het landgoed of de buitenplaats, zoals schuilgelegenheden en bergingen met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een goothoogte van maximaal 3m en voorts mits de noodzaak ervan wordt aangetoond en de in 7.1 bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan zodanig wijzigen dat het landhuis en de overige gebouwen op het landgoed als bedoeld in 7.1 kunnen worden gebruikt voor maatschappelijke voorzieningen, als kantoor, vormen van recreatie, zoals een bed and breakfast, horeca in de vorm van een theehuis of kleinschalige conferentie accommodatie, mits:

    • 1. door middel van een bedrijfsplan of daarmee vergelijkbare onderbouwing wordt aangetoond dat de functie waarvoor wijziging wordt gevraagd, in wezenlijke mate bijdraagt aan de instandhouding van het landgoed of de buitenplaats en daardoor de waarden als bedoeld in 7.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
    • 2. daardoor in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht geen blijvend ongunstiger gevolgen ontstaan voor de omgeving, in vergelijking met de gevolgen van de oorspronkelijke functie van het betreffende gebouw;
    • 3. geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van de oorspronkelijke functie van het betreffende gebouw en in vergelijking met het agrarisch gebruik in de omgeving, en;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, waarbij zal worden getoetst aan het op het moment van aanvragen geldende parkeerbeleid van de gemeente.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van deze regels:

  • a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 30 m³ mag bedragen;
  • b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen, paden en waterlopen, en ligging van bestemmings-, bebouwings- en aanduidingsgrenzen en grenzen van bouwpercelen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten, behoudens de inhoud van woningen, en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  • d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een hoogte van 20 m;
  • e. ten behoeve van het bouwen van antennemasten voor telecommunicatie al dan niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken op een minimale afstand van 50m tot woningen, tot een hoogte van 40m, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat:
    • 1. gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de beoogde locatie, en
    • 2. rekening wordt gehouden met het voorkomen van onevenredige hinder voor omwonenden en schade aan het landschap, cultuurhistorie en ecologie.
9.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van deze regels omtrent het toegestane aantal woningen en de toegestane inhoud van woningen ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte ten behoeve van mantelzorg in een bedrijfs-, dienst- of andere woning of in een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht c.q. bijgebouw indien daarvoor naar het oordeel van het College dringende sociale verzorgingsredenen zijn.

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de inhoud, inclusief een eventuele kelder, van de extra woonruimte mag niet meer bedragen dan 250m³;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte van de extra woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning waarin of waaraan de extra woongelegenheid wordt gerealiseerd of, ingeval van een vrijstaande extra woongelegenheid, niet meer dan de volgens de regels van dit bestemmingsplan toegestane goot- en bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken c.q. bijgebouwen;
  • c. in het geval de extra woonruimte in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk c.q. bijgebouw wordt gerealiseerd mag de afstand van dat bijbehorende bouwwerk of bijgebouw tot de hoofdwoning op hetzelfde perceel niet meer dan 20m bedragen. De extra woongelegenheid mag niet voor de voorgevel van de hoofdwoning op hetzelfde perceel komen, met dien verstande dat die woongelegenheid binnen het betreffende bouwperceel of bestemmingsvlak moet blijven;
  • d. op geen van de gevels van de extra woonruimte mag, bij voltooiing, de geluidbelasting de ter plaatse toegestane grenswaarde op grond van de Wet Geluidhinder overschrijden;
  • e. de extra woonruimte mag niet via een eigen nieuw aan te leggen uitrit worden ontsloten;
  • f. het bouwen dient op een zodanige wijze te geschieden dat de extra woonruimte bij beëindiging van de verzorgingsreden voor tijdelijke huisvesting en/of bij intrekking van de omgevingsvergunning ongedaan kan worden gemaakt;
  • g. de extra zelfstandige woonruimte mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van nabij gelegen agrarische bedrijven.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voor zover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van grenzen van bestemmings- en bebouwingsvlakken en aanduidingen te wijzigen zodanig wijzigen, dat:

  • a. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en
  • b. geen van de grenzen met meer dan 10 m wordt verschoven,

mits de wijziging geen significante nadelige gevolgen heeft voor aanwezige natuurwaarden, voor zover deze in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 op de ontwikkelingskaart zijn aangegeven met een "groene contour".

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in lid 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.

11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Treekerweg 5 - Landgoed Den Treek - Henschoten.