direct naar inhoud van Toelichting
Plan: KRW Modderbeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0327.152-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Waterschap Vallei en Veluwe werkt samen met provincies Utrecht en Gelderland aan de bescherming en waar nodig verbetering van de ecologische kwaliteit en natuurwaarden in en langs de beken van de Gelderse Vallei. Hiermee wordt invulling gegeven aan de water- en natuurdoelen uit het Reconstructieplan en de Kaderrichtlijn Water (KRW). In het bijzonder gaat het er om dat de beken een leefgebied en waar gewenst een verbindende schakel (ecologische verbindingszone) vormen voor planten en dieren en dat de verdroging van natuurgebieden in het stroomgebied wordt bestreden.

Eén van de projecten binnen deze doelstelling is het beekherstelproject Modderbeek. Doel van het project is de Modderbeek aan de ecologische doelstellingen en aan de KRW-eisen te laten voldoen door onder andere de beek te laten stromen, de natuurlijke beekprocessen weer op gang te brengen (zoals meandering) en tegelijk de natuurlijke omstandigheden langs de beek te verbeteren. Het project is in nauw overleg met de omgeving tot stand gekomen.

In het vigerend bestemmingsplan is voor deze voorziene ontwikkeling een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Aangezien een deel van de toekomstige loop van deze beek buiten deze wijzigingsbevoegdheid valt, kan niet volstaan worden met een wijzigingsplan. Dit heeft met name te maken dat natuurontwikkeling is voorzien binnen een agrarische bestemming. Onderliggend bestemmingsplan moet deze ontwikkeling mogelijk maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van de kern Leusden (Valleikanaal) en loopt door aan de zuidzijde van de kern Achterveld tot aan de gemeentegrens/provinciegrens (Helweg).

Het betreft agrarische gronden die even ten noorden of ten zuiden van de huidige Modderbeek lopen. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 22,8 hectare. Op de hierna volgende afbeeldingen is de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.152-0401_0001.jpg"

Afbeelding - Globale ligging plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.152-0401_0002.jpg"

Afbeelding - Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden het bestemmingsplan Bestemmingsplan "Buitengebied 2009", zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 2 april 2009.

De gronden van het plangebied hebben grotendeels in dit bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden". Een beperkt deel heeft de bestemming "Agrarisch gebied". Over een deel van het plangebied ligt een aanduiding 'gebied met archeologische verwachtingswaarde'.

Naast de plankaart bevat het bestemmingsplan ook een ontwikkelingskaart. Ter plaatse van het plangebied liggen de volgende aanduidingen: 'zoekgebied nieuwe natuur', 'ecologische verbindingszone', 'nieuwe natuurgebied' en 'groene contour'. Deze aanduidingen maken het mogelijk dat de agrarische bestemming via een wijzigingsbevoegdheid omgezet kan worden naar de bestemming 'natuur'. Aangezien een deel van de nieuwe Modderbeek buiten deze aanduidingen ligt, dient in plaats van een wijzigingsplan een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden die de voorziene ontwikkeling mogelijk maakt.

Voor een beperkte deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Groot Agteveld – Woongebied'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 11 april 2013 door de gemeenteraad. Hierin hebben de gronden van dit plangebied met name een agrarische bestemming gekregen.

1.4 Leeswijzer

Het plan is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande situatie van het plangebied;
  • in hoofdstuk 3 wordt de toekomstige situatie van het plangebied uiteengezet;
  • hoofdstuk 4 beschrijft het ruimtelijk relevante beleid van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de planologische en milieutechnische randvoorwaarden;
  • hoofdstuk 6 bevat de juridische planopzet;
  • in hoofdstuk 7 wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Ten behoeve van de hermeandering heeft Eelerwoude in opdracht van het waterschap Vallei en Eem (nu: Vallei en Veluwe) het schetsontwerp "EVZ Modderbeek-West" en de Inrichtingsvisie Modderbeek (oostelijk deel) opgesteld. In dit schetsontwerp zijn de huidige en de toekomstige situatie van de Modderbeek beschreven. De inhoud van dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk is gebaseerd op de teksten en afbeeldingen van het schetsontwerp en de inrichtingsvisie.

Op basis van de verworven gronden, blijft alleen de inrichting van de beekzone over (40 m). De overige elementen uit het schetsontwerp, zoals nieuwe natuur en poelen, zijn komen te vervallen.

Landschap

Het plangebied ligt ten oosten van Leusden. Het landschap van Leusden is al duizenden jaren bewoond en in gebruik door mensen. Het landschap bij Leusden is te onderscheiden in drie typen. De westzijde van de gemeente ligt op de flank van de Utrechtse Heuvelrug. Ten oosten van Leusden ligt het lager gelegen veenweidegebied.

De Modderbeek stroomt door dit lager gelegen landschap. Vroeger waren hier ven- en broekbossen te vinden. In de middeleeuwen werden de moerassen ontgonnen en met parallelsloten het water afgevoerd (slagenlandschap). Verder naar het oosten wordt de grond geleidelijk hoger en verdwijnen de afwateringssloten. De boerderijen liggen daar niet langs de wegen, maar verspreid in het landschap: het oude hoeven/ kampenlandschap.

Kenmerken slagenlandschap

Langgerekte verkavelingsstructuur met veel sloten. Ter hoogte van de Modderbeek gaat het landschap over in het kampenlandschap. Het gebied is veelal open en wordt hier en daar gesloten door stukken elzenbos. De elzensingels zijn verwijderd en beken zijn rechtgetrokken. Ven- en broekbossen zijn bijna niet meer aanwezig.

Kenmerken oude hoeven/ kampenlandschap

Mozaïekverkaveling met veel houtwallen en houtsingels. De verkaveling is tegenwoordig grootschalig (vroeger kleinschalig). Het bekensysteem is niet meer herkenbaar in het landschap en heidevelden hebben plaatsgemaakt voor bos.

Grebbelinie

Een deel van het plangebied grenst aan de Grebbelinie. De Grebbelinie is een zestig kilometer lange waterlinie, gelegen in de Gelderse Vallei tussen de voormalige Zuiderzee en de Nederrijn. De linie is vanaf het midden van de achttiende eeuw aangelegd om de vijand uit het oosten te weren. De Grebbelinie is een samenhangend verdedigingsstelsel van liniedijk, keerkaden, aarden verdedigingswerken, sluizen, waterlopen, inundatie- en schootsvelden. In 1939/40 is de linie versterkt met loopgraven, tankgrachten en kazematten om een Duitse aanval uit het oosten tegen te houden. De hoofdweerstandslijn, gevormd door het Valleikanaal met liniedijk en de Eem boven Amersfoort, werd toen uitgebreid met een voorpostenlijn en een stoplijn als achterste begrenzing. In 1944/45 is door de Duitse bezetter de ‘Pantherstellung’ deels op de Grebbelinie aangelegd. De verdediging in de breedte is uniek aan deze linie. De forten markeren de plaats van de linie in het landschap, zij liggen op strategische plekken, gebouwd ter verdediging van een acces, zoals (spoor)wegen en stroomruggen. De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie. De Grebbelinie is nog grotendeels ongeschonden aanwezig en manifesteert zich als een groen lint door het landschap.

De nieuwe Modderbeek sluit aan de westzijde aan op het Valleikanaal/ de Grebbelinie. Ter plaatse wijzigt de situatie echter niet zodat er geen sprake is van een negatieve invloed op de cultuurhistorische waarden.

Oorsprong en kenmerk Modderbeek

De Modderbeek stroomt door de Gelderse Vallei en is een laaglandbeek. Laaglandbeken kenmerken zich door een lage stroomsnelheid met wijde dalen. De Modderbeek ontstaat bij Brielaart onder Barneveld en stroomde vroeger via Achterveld in de Barneveldse beek. Tegenwoordig komt de Modderbeek uit in het Valleikanaal. Op de historische foto’s is te zien dat de Modderbeek vroeger een smaller profiel had met verspreide beplanting direct langs de beek.
Tot in de jaren ‘60 was de Modderbeek een meanderende beek. Rond 1970 is de beek gekanaliseerd en heeft nu een normprofiel. De beek staat in open verbinding met het Valleikanaal en hierdoor wordt het peil in de benedenloop bepaald. De lengte van de Modderbeek is nu ongeveer 5 km, gemeten binnen begrenzing plangebied. De beek is tamelijk voedselrijk en heeft een goede visstand. De Modderbeek heeft in dit traject een drietal stuwen.

Hoofdstuk 3 Toekomstige situatie

3.1 Schetsontwerp en inrichtingsvisie

Algemeen

Het toekomstige beeld van de Modderbeek is weergegeven in een schetsontwerp en een inrichtingsvisie. De nieuwe inrichting heeft als doel de ecologische waarde te vergroten en voldoende capaciteit te bieden voor de toekomst als meanderende beek. De huidige loop van de Modderbeek wordt grotendeels gedempt en een nieuwe loop wordt gegraven. De Modderbeek krijgt een meanderende loop in een gemiddeld 40 m brede zone (beekzone) die deels het oude tracé (1969) volgt en deels de natuurlijke hoogtelijnen van het plangebied.

De beek kan in de zone vrij meanderen. De beek krijgt een natuurlijk profiel. In de buitenbocht krijgt de Modderbeek een steile oever en in de binnenbocht een flauwe oever. De flauwe oever biedt bij hoge afvoer extra capaciteit. Extra waterberging wordt gerealiseerd door pleksgewijs ongeveer 30 cm af te graven (vlakberging). De dynamiek van de beek zorgt voor een diversiteit aan flora en fauna. De nieuwe lengte van de beek is ongeveer 5,7 km. De Modderbeek wordt begeleid door opgaande beplanting. De beplanting geeft schaduw en zorgt ervoor dat de beek in de buitenbocht niet verder erodeert. Delen van de beek die niet bij het plangebied betrokken zijn, zullen deels worden gedempt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.152-0401_0003.jpg"

Principeschets profiel C-C

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.152-0401_0004.jpg"

Principeschets profiel D-D (zonder beplanting noordoever)

Nieuwe natuur

De 40 m-zone langs de beek wordt aan de zuidzijde grotendeels beplant. De beekeerdgrond (en vlakvaaggrond) is een ideale grondsoort voor de zwarte els (Alnus glutinosa), grauwe wilg (Salix) en ratelpopulier (Populus). Op de hogere delen langs de beek kan (hazelaar, zomereik, meidoorn, lijsterbes, ruwe en zachte berk, vuilboom en vogelkers) worden geplant.

Landschap

De herinrichting van de Modderbeek biedt kansen voor het versterken van de landschappelijke structuur. Bestaande groenstructuren in het landschap blijven indien mogelijk behouden en worden aangevuld.

Recreatie

Een deel van de onderhoudsroute (in beekzone) wordt door het waterschap opengesteld voor wandelaars. Honden zijn toegestaan, mits aangelijnd. Dit is in overeenstemming met aanliggende eigenaren. Zie onderstaand kaartje voor beoogd klompenpad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.152-0401_0005.jpg"

Route beoogd klompenpad

Beheer

Na aanleg van de nieuwe loop is het noodzakelijk om een onderhoudsroute te hebben langs de beek. De onderhoudsroute wordt aan één zijde (noordzijde) van de beek aangelegd en is een obstakelvrije zone van 5.00 m breed.

De graslanden moeten open blijven en niet dichtgroeien met boomvormers. Het beheer van de graslanden is goed mogelijk met begrazing door schapen (of runderen). Maaien is dan niet nodig. De beekbegeleidende beplanting zal na enkele jaren voldoende beschaduwing geven op de Modderbeek (en houdt zich zelf in stand).

Eigendom

De beekzone (40 m zone) komt in eigendom en beheer van het Waterschap Vallei en Veluwe, uitgezonderd het perceel bij de monding in het Valleikanaal. Dit perceel blijft in eigendom van de huidige eigenaar, maar wordt wel beschikbaar gesteld voor herinrichting. Dit alles volgens de overeenkomst met gemeente/provincie.

Vervolgstappen

De exacte maatvoering van de waterberging is afhankelijk van het definitief ontwerp van de nieuwe Modderbeek. De capaciteit is in deze fase nog niet berekend en zal in de volgende stap (voorlopig ontwerp) berekend moeten worden. Deze locaties zijn waarschijnlijk kansrijk om schralere (kwel)natuur te ontwikkelen, omdat de hydrologische situatie (kwel, grondwater en relatief lage ligging) gunstig is. Enig voorbehoud is wel op zijn plaats, omdat niet bekend is hoe voedselrijk de gronden nu zijn.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:

  • Efficiënt gebruik van de ondergrond
    In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en buisleidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's
    Het rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
    De natuur in de Ecologische hoofdstructuur (EHS) blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind;
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
    Het rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

De voorgenoemde nationale belangen vinden een doorvertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 (Randvoorwaarden) is aangegeven hoe met de nationale belangen is omgegaan.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen en vormt de normstelling vanuit het rijk. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Per 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met regels ten aanzien van de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Eveneens is een regeling opgenomen met betrekking tot duurzame verstedelijking.

In onderhavig plangebied is het enige nationale belang de EHS. De Modderbeek is namelijk aangewezen als ecologische verbindingszone. Hoewel de huidige beek zelf deels buiten het plangebied valt, zal in de toekomstige situatie sprake zijn van nieuwe EHS. Het Barro geeft voor de EHS enkel aan dat de provincie verantwoordelijk is voor het opnemen van de bescherming door middel van de provinciale ruimtelijke verordeningen (zie 4.2.2). Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met het Barro.

4.1.3 Nationaal Waterplan (2009)

Het Nationaal Waterplan is op 12 december 2009 vastgesteld en is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het huidige plan geldt voor de periode 2009-2015. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het plan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie.

Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het kabinet kiest voor een strategie die bestaat uit "meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken", adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 5.2. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (2013)

Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) vastgesteld. Een van de peilers voor ruimtelijke ontwikkeling die van belang is voor het plangebied is een landelijk gebied met kwaliteit. Het beleid, zoals weergegeven in de PRS, is vertaald in regelgeving en opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV, zie 4.2.2). Op 10 maart 2014 is de structuurvisie partieel herzien.

Het provinciale beleid uit de Structuurvisie is vertaald naar themakaarten. In onderstaande wordt ingegaan op de verschillende thema's die van toepassing zijn op het project KRW Modderbeek. Op de kaarten is de globale ligging van het plangebied weergegeven. Binnen dit gebied kunnen verschillende beleidsuitgangspunten gelden. In de legenda's bij de kaartjes is weergegeven welke beleid van toepassing is.

Cultuurhistorie
De provincie Utrecht kent een grote cultuurhistorische variatie. Dit is mede het gevolg van de diversiteit in de bodemgesteldheid, in combinatie met een lange bewoningsgeschiedenis. De verschillende landschapstypen zijn daarvan het resultaat. De CHS bestaat uit samenhangende, historisch waardevolle structuren van bovenlokaal belang. Het zijn ruimtelijk herkenbare, dan wel in de ondergrond aanwezige structuren die kenmerkend zijn voor een bepaalde periode of ontwikkeling. De CHS is opgedeeld in de volgende prioritaire thema's:

  • CHS - historische buitenplaatszone;
  • CHS - militair erfgoed;
  • CHS - agrarisch cultuurlandschap;
  • CHS - archeologie.

Met het ruimtelijk erfgoedbeleid wil de provincie bijdragen aan het behouden, versterken en beleefbaar maken van cultuurhistorie in de provincie Utrecht. Dit resulteert in een strategie van enerzijds het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en anderzijds het sturen van ruimtelijke ontwikkelingen vanuit de samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten ter plaatse. Daarbij is ‘behoud door ontwikkeling’ het uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.152-0401_0006.jpg"

Uitsnede kaart 'Cultuurhistorie'

Het thema cultuurhistorie is voor dit plangebied relevant aangezien het westelijk deel binnen de aanduiding 'CHS - militair erfgoed' ligt (Grebbelinie). Het accent ligt op het versterken van de linie in het landschap.

Landbouw
Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden voert de provincie een terughoudend beleid als het gaat om de ontwikkeling van niet aan het landelijk gebied gekoppelde functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.152-0401_0007.jpg"

Uitsnede kaart 'landbouw'

Op de kaart 'landbouw' heeft het plangebied de volgende aanduidingen:

  • Landbouwgebied: In de landbouwgebieden is landbouw de hoofdgebruiker, maar vindt ook menging met andere functies plaats. Het beleid voor andere dan agrarische functies is vooral gericht op landschappelijke en recreatieve kwaliteit van deze gebieden en op het realiseren van natuur in groene contourgebieden en van recreatie in recreatiezones. De blijvende landbouw mag in haar functioneren geen hinder ondervinden van de natuur- en recreatieontwikkeling in deze gebieden.
  • Landbouwkerngebied: De landbouwkerngebieden zijn de gebieden waar de landbouw de beste uitgangspositie heeft om duurzaam te produceren voor de wereldmarkt en/of de Randstedelijke markt en de gebieden waar het vanuit ruimtelijk oogpunt belangrijk is dat de landbouw de hoofdgebruiker en –beheerder blijft. In deze gebieden heeft landbouw dan ook het primaat. Ze worden zo veel mogelijk gevrijwaard van andere functies.

Landschap
Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom beschermen wij de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen in onze provincie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.152-0401_0008.jpg"

Uitsnede kaart 'landschap'

Het plangebied valt onder het landschap 'Gelderse Vallei'.

Voor het landschap Gelderse Vallei wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  • rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  • stelsel van beken, griften en kanalen;
  • Grebbelinie;
  • overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Het voornamelijk agrarische landschap van de Gelderse Vallei is rijk gevarieerd door afwisseling van bebouwing, bosjes, lanen, agrarische percelen met houtwallen en -singels op de kavelgrenzen. De open ruimten verschillen van maat en schaal. Verborgen in de Vallei liggen lijnstructuren als beken, kanalen, griften, de Grebbelinie en de Ponlijn. Ook landgoederen, kastelen en forten liggen min of meer verscholen in het landschap. Dit landschap wordt getypeerd als halfopen cultuurlandschap. Soms zijn deze verborgen elementen ineens zichtbaar, maar meestal zijn ze niet herkenbaar. Dit maakt ze tot bijzondere lijnen en punten in het landschap. In het landschap van de Gelderse Vallei is het lastig om je te oriënteren. Alleen de Utrechtse Heuvelrug geeft enige oriëntatie aan het gebied.

Bij ontwikkelingen in het landschap van de Gelderse Vallei vindt de provincie het vooral van belang dat de kleinschaligheid, die dit landschap zo aantrekkelijk maakt behouden wordt. In het verleden zijn al veel kleinschalige landschapselementen verdwenen, waardoor ruimten groter zijn geworden. Ze hebben hun functie verloren en zijn verwijderd. Daarnaast vraagt de provincie aandacht voor het waarborgen, versterken en ontwikkelen van de contrasten in de te onderscheid en deelgebieden van de Gelderse Vallei.

Natuur
De Ecologische hoofdstructuur is een robuust netwerk gevormd door bestaande natuurgebieden, nieuwe nog te realiseren natuurgebieden en verbindingszones tussen de natuurgebieden. Enkele beheersgebieden maken ook onderdeel uit van de EHS. Dit zijn landbouwgebieden waar agrarisch natuurbeheer wordt ingezet om een bijdrage te leveren aan de biodiversiteit, én aan het functioneren van de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.152-0401_0009.jpg"

Uitsnede kaart Natuur

De huidige loop van de Modderbeek is samen met de oever aangewezen als ecologische hoofdstructuur. De provincie beschermt de EHS via het ‘nee, tenzij’-regime. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen in de EHS met een negatief effect op de kwaliteit van de natuur of het functioneren van de EHS in principe niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. Het rijk heeft de provincies via het besluit algemene regels ruimtelijke ordening de taak gegeven deze bescherming nader uit te werken. De provincie heeft deze bescherming vorm gegeven via een aantal stappen die hieronder zijn toegelicht.
Nieuwe (planologische) ontwikkelingen zijn in principe niet mogelijk binnen de EHS wanneer ze een significant negatief effect hebben op het functioneren van de EHS.

Een gebied ten zuiden van Achterveld is aangewezen als 'Groene contour'. In een deel van het landelijk gebied wordt door de provincie niet zelf nieuwe natuur als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur gerealiseerd, maar liggen er wel kansen voor het realiseren van duurzame ecologische kwaliteiten, die van belang zijn voor het functioneren van de EHS. In en aangrenzend aan deze gebieden wordt de vrijwillige realisatie van nieuwe natuur gestimuleerd via onder andere het instrument rood-voor-groen. Op de “groene contour” is het nee, tenzij regime niet van toepassing.

Bodem en water

Op de kaart "bodem en water" is een gebied van beperkte omvang aangewezen als waterbergingsgebied. Een bestemmingsplan mag geen bestemmingen of regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan die in strijd zijn met de waterbergingsfunctie, tenzij de ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op basis van bestaande uitbreidingsrechten ter plaatse van al aanwezige functies. Dit bestemmingsplan voorziet niet in een functies die de functie als waterbergingsgebied aantasten.

De voorgenoemde provinciale belangen vinden een doorvertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 (Randvoorwaarden) is aangegeven hoe met de provinciale belangen is omgegaan.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2013)

Tegelijk met de PRS 2013-2028 heeft de provincie Utrecht ook gewerkt aan een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV 2012 is in februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. Op 10 maart 2014 is de structuurvisie partieel herzien.

In de verordening is opgenomen hoe wordt omgegaan met het provinciaal belang in bestemmingsplannen. De verordening bevat veel instructienormen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers.

In de vorige paragraaf is aangegeven welke gebieden

Cultuurhistorische hoofdstructuur

  • 1. Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. Militair erfgoed: de cultuurhistorische waarde van het militaire erfgoed wordt behouden en versterkt;
  • De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan.

Behoud door ontwikkeling is het uitgangspunt. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van de linies is het behouden en versterken van de openheid van de voormalige inundatiegebieden en van de samenhang tussen de elementen van de linie van groot belang. De linies zijn bepalend voor de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur. De cultuurhistorische waarde van de linies ligt met name in:

  • de hoofdweerstandslijn inclusief de daarbij behorende elementen en, indien aanwezig, voorposten en stoplijn;
  • de inundatiegebieden en bijbehorende elementen;
  • de accessen en verdedigingswerken.

Landelijk gebied
In het gehele landelijk gebied moet een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke functies worden voorkomen. Binnen deze context zijn nieuwe vormen van verstening alleen onder specifieke voorwaarden toelaatbaar. Dit artikel heeft geen betrekking op gebouwen die in het verleden zijn opgericht en waartegen redelijkerwijs juridisch niet meer kan worden opgetreden. Met betrekking tot de Cultuurhistorische hoofdstructuur geldt de mogelijkheid tot verstedelijking (onder voorwaarden) alleen binnen de historische buitenplaatszones.
Landschap

  • Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen en regels ter bescherming en versterking van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap.
  • De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de in het plangebied voor komende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan.

Natuur

  • Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen en regels die de wezenlijke kenmerken en waarden beschermen, in stand houden en ontwikkelen.
  • Een ruimtelijk plan bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, tenzij:
    • 1. er sprake is van een groot openbaar belang en er geen reële andere mogelijkheden zijn, of de ruimtelijke ontwikkelingen nieuwe bebouwing of terreinverharding binnen omheinde militaire terreinen mogelijk maken;
    • 2. negatieve effecten voor de natuur worden zoveel mogelijk beperkt door mitigerende maatregelen en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd door inrichting van nieuwe natuur elders, met dien verstande dat:
      • a. compensatie plaatsvindt in natura in de omgeving van de ruimtelijke ingreep;
      • b. het ruimtelijk plan waarin de compensatie wordt geregeld, gelijktijdig wordt vastgesteld met het ruimtelijk plan waarin de aantastende ruimtelijke ingreep mogelijk wordt gemaakt, tenzij verzekerd is dat de compensatie wordt gerealiseerd;
      • c. de compensatie minimaal gelijkwaardig is aan het verlies aan waarden en kenmerken.
    • 3. voor zover compensatie in natura niet mogelijk is in de omgeving en elders ook niet mogelijk is, moet de resterende schade financieel worden gecompenseerd.
  • De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan en bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende wezenlijke kenmerken en waarden.


Groene contour

  • Een ruimtelijk plan bevat geen bestemmingen en regels die de realisatie van de Groene contour belemmeren.
  • Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten die rood voor groen ontwikkelingen toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de rode en groene ontwikkelingen worden in samenhang ontwikkeld waarbij de hoeveelheid toe te voegen rode ontwikkeling in redelijke verhouding staat tot de hoeveelheid te ontwikkelen nieuwe natuur. De nieuwe natuur wordt gerealiseerd binnen de groene contour;
    • 2. de tijdige realisering van de natuur en de duurzame instandhouding daarvan is verzekerd;
    • 3. de rode en groene ontwikkelingen leiden per saldo tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
    • 4. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;
  • De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.


In hoofdstuk 5 (Randvoorwaarden) is aangegeven hoe is omgegaan de Cultuurhistorische hoofdstructuur (5.3) en Natuur (5.4). In hoofdstuk 3 (Toekomstige situatie) is reeds aangegeven hoe is omgegaan met de landschappelijke inpassing (zie 3.1). Het doel van het project Modderbeek is om de natuurlijk loop van de beek te herstellen. Hierbij vindt ook natuurontwikkeling plaats. Deze natuurontwikkeling zorgt niet voor extra belemmeringen voor omliggende agrarische bedrijven. Het plan is in nauw overleg met de grondeigenaren tot stand gekomen en gronden zijn aagekocht.

4.2.3 Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen: Gebiedskatern Gelderse Vallei (2011)

In 2011 heeft de provincie de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen uitgegeven. Deze bestaat uit zes katernen met in elk katern een deelgebied nader uitgewerkt. Het doel van de kwaliteitsgids is het concreet maken van de kernkwaliteiten van de Utrechtse landschappen, zodat iedereen begrijpt over welke elementen het gaat. Het tweede doel is het bieden van inspiratie en houvast voor het omgaan met ontwikkelingen, zodat de kernkwaliteiten voor de toekomst zijn zekergesteld en zelfs beter beleefbaar worden.

Onderhavig plangebied valt binnen het gebiedskatern Gelderse Vallei.

Stroken
In de omgeving van Leusden, Woudenberg en Veenendaal lag vroeger veen. Daar zijn op sommige plekken nog restanten van aanwezig. De meeste gebieden zijn planmatig ontgonnen volgens het principe van de strokenverkaveling. De dorpen zijn ontstaan vanuit boerderijlinten. Om het gebied te ontwateren en turf af te voeren zijn hier rechte, zogenoemde griften aangelegd. Net als in het deelgebied Mozaïek is hier een halfopen kleinschalig landschap met vele landschapselementen ontstaan, maar dit gebied is natter (te zien aan meer weilanden) en er is verkaveld in stroken.

Het landschap van het deelgebied stroken in de Gelderse Vallei vraagt om:

  • verdichting van het landschappelijk raamwerk door:
    • 1. het intensiever accentueren van agrarische perceelsgrenzen met landschapselementen, zoals houtsingels (vnl. els) of knotwilgen;
    • 2. oude wegen te voorzien van bomen;
    • 3. het behouden of versterken van meer afwisseling tussen weilanden (vnl. grondgebonden landbouw), akkers en bospercelen in het landgebruik;
    • 4. het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe landgoederen, bestaande uit een hoofdgebouw en bijgebouwen;
    • 5. uitzondering hierop vormen de inundatievelden langs het Valleikanaal, waar het raamwerk grootschaliger is. Dankzij de open ruimten ten opzichte van het omliggende landschap komt de Grebbelinie hier goed tot zijn recht.
  • het in stand houden van langgerekte percelen;
  • compacte dorpen of open linten langs wegen;
  • afstemming van bedrijfsvergroting op maat en schaal van het landschap;

Stedelijk uitloopgebied van Amersfoort en Leusden in oksel A28 en A1
In dit gebied doen zich de laatste jaren veel ontwikkelingen voor. Het natuur- en recreatiegebied Bloeidaal is gerealiseerd. Waterbergings- en recreatiegebied de Schammer is in aanleg. Diverse wegenprojecten zijn in voorbereiding. Er zijn initiatieven voor landgoedontwikkeling en de afgelopen jaren zijn diverse malen woningbouwplannen de revue gepasseerd. Kortom, de dynamiek in dit gebied is groot.

Het landschap van de Gelderse Vallei vraagt om:

  • gebiedsontwikkeling met combinatie van uiteenlopende functies. Dit vereist een specifieke ontwerpopgave. Recreatieve ontwikkelingen, verbreding van snelwegen, ontwikkeling van bedrijventerreinen en nieuwe landgoederen moeten hun plek vinden zonder afbreuk te doen aan de gebiedskenmerken;
  • het versterken van het landschappelijke raamwerk.

Thema's
Landgebruik

  • Afwisseling van akker, weide en bosperceel met af en toe een kwekerij;
  • Begrazing van weiden door koe en schaap.

Bebouwing

  • Bebouwing voornamelijk in linten;
  • Kastelen en landgoederen; voorname bebouwing.

Ontwikkelprincipes

  • Bij natuurontwikkeling blijft verkaveling zichtbaar;
  • Ecologische oevers langs beken variëren in breedte, poelen als plekken langs de beek;
  • Nieuwe landgoederen als statig landgoed.


De voorgenomen ontwikkeling tast de kernkwaliteiten van het omliggende landschap niet aan, daar waar mogelijk is invulling gegeven aan het versterken van het landschapsbeeld:

  • ingezet wordt op het herstel van de oude (meanderende) loop van de beek;
  • bij de natuurontwikkeling wordt de bestaande verkavelingsstructuur overeind gehouden;
  • het plan is in nauw overleg met de gemeente, provincie Utrecht en grondeigenaren ontwikkeld.
4.2.4 Natuurbeheerplan 2013

Het natuurbeheerplan geldt als toetsingskader voor subsidieaanvragen op basis van de genoemde subsidieverordeningen In een natuurbeheerplan begrenzen Gedeputeerde Staten gebieden waar subsidiëring van beheer van natuur, agrarische natuur en landschapselementen plaats kan vinden. Het natuurbeheerplan geeft ook aan waar kwaliteitsimpulsen voor natuur en landschap mogelijk zijn. Daarnaast beschrijft het natuurbeheerplan per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen van toepassing zijn en stelt het natuurbeheerplan zo nodig aanvullende eisen ten aanzien van het uitvoeren van bepaalde beheermaatregelen. Momenteel wordt Natuurbeheerplan herzien (Natuurbeheerplan 2015). Het ontwerp hiervan heeft onlangs ter inzage gelegen. De verwachting is dat het plan in 2015 wordt vastgesteld.

Het natuurbeheerplan vormt een belangrijk instrument voor de realisering van het rijks- en provinciale natuur- en landschapsbeleid waaronder de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

De belangrijkste (agrarische) natuurbeheertypen voor het plangebied is "A02.01 Botanisch waardevol grasland". Het herstelproject voor de beek is op de kaartlaag 'regionaal netwerk' aangegeven als ambitie. De toegestane beheertypen in het plangebied zijn: L01.01; L01.02; L01.03; L01.04; L01.05; L01.06; L01.07; L01.08; L01.09; L01.13.

Voor het plan is een schetsontwerp opgesteld (zie paragraaf 3.1). De te realiseren nieuwe natuur sluit aan bij de natuurdoeltypen, zoals opgenomen in het Natuurbeheerplan 2013 (en het nieuwe ontwerp) van de provincie Utrecht.

4.2.5 Waterplan 2010-2015 (2009)

Het waterplan beschrijft wat de provincie Utrecht in deze periode wil bereiken op het gebied van waterbeheer. In het waterplan worden de hoofdlijnen vastgelegd van het in de provincie te voeren beleid ten aanzien van de waterhuishouding. Met het waterplan wordt voldaan aan de verplichting van Waternet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. In het waterplan wordt gekozen voor duurzaamheid en kwaliteit. In de Gebiedsgerichte aanpak staat de ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen centraal, waarbij op de lange termijn wordt gericht. Voor het borgen van bestaande kwaliteiten en het aanpakken van urgente problemen, is het beleid uitgewerkt in de delen veiligheid, kwaliteit en kwantiteit, en gebruik en beleving. In het kader van de veiligheid wordt ook ingegaan op overstromingsrisico's. In het uitvoeringsprogramma staan de instrumenten en middelen beschreven die worden ingezet voor de realisering van het beleid.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 5.2. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt omgegaan.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem 2010 - 2015 (2009)

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Veluwe (voorheen Vallei & Eem). In het Waterbeheersplan 2010-2015 (vastgesteld op 17 september 2009) heeft Waterschap Vallei & Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor de komende zes jaar.

In het waterbeheersplan vertaalt het waterschap zijn taken in concrete doelen voor de periode van 6 jaar, de maatregelen om die doelen te realiseren en de prestatie-/indicatoren waaraan de resultaten kunnen worden afgemeten. Het waterbeheersplan is gevoed door beleid dat in de achterliggende periode is ontwikkeld.

Het waterschap geeft zijn taken vorm middels drie programma's:

  • Veilige dijken; beschermen van de bewoonde gebieden tegen overstromingen;
  • Voldoende en schoon water; waar het nodig is, is water van goede kwaliteit beschikbaar. Er wordt geen overlast van het water ondervonden;
  • Zuivering afvalwater; het waterschap zuivert gebruikt en verontreinigd water en hemelwater dat in rioleringen wordt verzameld. Dit gebeurt voordat het water op het oppervlaktewater wordt geloosd.

Dit bestemmingsplan betreft een project dat wordt uitgevoerd door waterschap Vallei en Veluwe. De doelstellingen van het waterschap worden met dit project verwezenlijkt.

4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei (2005)

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt een toetsingskader voor het landschapsbeleid binnen de gemeenten van de Gelderse Vallei. Zij vormt daarbij een verlengstuk van het Reconstructieplan, uitgewerkt naar de diverse landschapskwaliteiten. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Gelderse Vallei en is gelegen op de rand van het bos- en heidelandschap.

Ingezet wordt op versterking van het landschappelijk raamwerk. Dit kan onder meer door aanleg van bosgebieden en ontwikkelen van het bekensysteem. Binnen het raamwerk wordt ruimte geboden aan een keur van functies tot een dynamisch multifunctioneel landschap. Een grote kans wordt verder uitgewerkt: het ontwikkelen van het beeksysteem. Naast ruimte voor (nieuwe) landgoederen, wordt bijzondere aandacht besteed aan behoud van het agrarische karakter en de versterking van de streekeigen landschapselementen en ook kleinschalige natuurontwikkeling.

Het voorgenomen plan is uiterst zorgvuldig vormgegeven. Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing is een inrichtingsschets voor het plangebied gemaakt, waarin onder andere de nieuwe natuur is aangegeven. Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen plan aansluit bij de uitgangspunten uit het LOP.

4.3.3 Inpassingsplan Grebbelinielandschap

Het Inpassingsplan Grebbelinielandschap is door GS vastgesteld en wordt op 8 december 2014 aan PS aangeboden. Op 18 april 2011 is de Grebbelinie aangewezen als rijksmonument. Deze monumentstatus betreft de Grebbeliniekade met keerkades en de daaraan gekoppelde gebouwde werken, zoals forten, schansen, kazematten en sluizen en dergelijke. De al bestaande rivierdijk langs de Eem valt daar niet onder.

Naast deze (gebouwde) elementen is ook het gebied rondom de Grebbelinie van belang. Het gaat dan om de relatief open inundatiezijde (voor het zien van de vijand) en de meer beschutte verdedigingszijde (waar men zich verschool). Deze gebieden bepalen voor een groot deel het zicht op en het zicht vanaf de Grebbelinie en zijn daarmee van groot belang voor de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van deze linie. Deze gebieden zijn echter niet aangewezen als rijksmonument. Om ook deze waarden te borgen is een beeldkwaliteitsplan Grebbelinie opgesteld, dat handvatten aanreikt en regels stelt ten aanzien van bebouwing en beplanting in deze gebieden.

Door de opstelling van een provinciaal inpassingsplan wordt voorkomen dat elke gemeente zijn eigen procedure hoeft te voeren, met als gevolg een niet gelijktijdige inwerkingtreding en een grote kans op van elkaar afwijkende regelingen en daarmee rechtsongelijkheid voor degenen die binnen het plangebied vallen. Daarnaast dient het inpassingsplan een provinciaal belang, namelijk de bescherming en instandhouding van de Grebbelinie, zoals aangegeven in de provinciale structuurvisie en de provinciale ruimtelijke verordening.

Het inpassingsplan regelt dat de gronden zijn aangewezen voor het behoud, herstel en bescherming van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie. Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken geldt de voorwaarde dat voor het bouwen van bouwwerken geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorisch waarden, deel uitmakende van de Grebbelinie. In paragraaf 5.3.2 wordt verder ingegaan op dit onderwerp.

4.4 Gemeentelijk/lokaal beleid

4.4.1 Visie 2010: Bouwen aan een krachtig Leusden

De gemeente Leusden heeft een ontwikkelingsvisie opgesteld, waarin de hoofdlijnen zijn aangegeven voor de ontwikkelingsrichtingen op het gebied van wonen, werken en welzijn. Een vitaal Leusden wordt daarbij vooropgesteld waarbij het sociale en culturele welzijn, de ruimtelijke ontwikkeling, economie, verkeer en vervoer en het landelijk gebied belangrijke aspecten zijn.

De visie kan op hoofdlijnen als volgt worden samengevat:

  • Op sociaal en cultureel vlak streeft men naar een krachtige en zelfstandige samenleving. Het behoud en de verbetering van maatschappelijke kwaliteiten is van groot belang. Dit wil zeggen dat actief ingespeeld moet worden op de veranderende samenstelling van de bevolking;
  • Leusden wil zich inzetten voor behoud en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Onder ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan: Een gevarieerd woonmilieu met stedelijke voorzieningen in een landelijke omgeving;
  • Benadrukking van de ligging in de overgang tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Gelderse Vallei; Actieve oriëntatie op het buitengebied.
  • Doelstellingen zijn het terugdringen van het woningtekort en het zorgvuldig afbouwen van de randen van Leusden.
  • Daarnaast wil Leusden de kwaliteit van het buitengebied versterken. De ontwikkeling van de natuur- en milieukwaliteit in aantrekkelijke landschappen staat voorop, onder meer door het realiseren van ecologische verbindingszones. Voorts wenst de gemeente verbreding van de activiteiten in het buitengebied.
  • Naast (duurzame en biologische) landbouw worden landschapsonderhoud en recreatief medegebruik nieuwe inkomstenbronnen in het landelijk gebied. Tenslotte verdienen het openbaar vervoer en het winkelcentrum aandacht.

Het voorgenomen initiatief zorgt voor een kwaliteitsimpuls aan het landelijk gebied van Leusden. Door realisering van een aanzienlijke hoeveelheid nieuwe natuur in het landelijk gebied wordt de aantrekkelijkheid van het landelijk gebied vergroot.

4.4.2 Milieubeleidsplan 2009 - 2013

Het milieubeleidsplan 2009-2013 is een toetsingskader bij ruimtelijke plannen. De raad van de gemeente Leusden heeft op 14 november 2013 besloten om de werking van het milieubeleidsplan 2009-2013 te verlengen tot en met 2015.
In het milieubeleidsplan zijn milieukwaliteitsprofielen opgenomen. Het plangebied ligt in het buitengebied van Leusden. Voor dit bestemmingsplan zijn dan ook de beleidsdoelen voor het gebiedstype "Buitengebied" van toepassing. Onder andere de volgende beleidsdoelen zijn voor het voorgenomen initiatief van belang:

  • verminderen energieverbruik in buitengebied;
  • beperken lichthinder;
  • voorkomen van nieuwe en saneren van bestaande bodemverontreiniging;
  • bewaken van rust en stilte;
  • beschermen zeldzame flora en fauna en behoud en versterking van natuurwaarden.

Bij het voorgenomen initiatief wordt waar mogelijk aangesloten bij de bovenstaande beleidsdoelen. Door middel van het uitvoeren van meerdere milieuonderzoeken wordt een zo duidelijk mogelijk beeld geschept van de huidige milieu situatie in het plangebied. Het voorgenomen initiatief heeft logischerwijs tot doel de huidige situatie te verbeteren.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Bodem

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.

Onderzoek
Ten behoeve van het project is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) heeft tot doel met een relatief geringe onderzoeksinspanning vast te stellen of op de onderzoekslocatie een grond- en/of grondwaterverontreiniging aanwezig is, teneinde te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de bestemmingsplanwijziging en herinrichting van het gebied. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in bijlage 1. In onderstaande zijn de conclusies van het onderzoek weergegeven.

Conclusie
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "grootschalig onverdacht" (ONV-GR). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. Gelet op de beperkte dimensionering van de rond 1970 gedempte sloten heeft er geen specifieke onderzoek plaatsgevonden ter plaatse van de slootdempingen.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, zeer fijn zand. De bovengrond is bovendien tot een maximale diepte van 1,5 m -mv zwak tot matig humeus. Lokaal komen leem- of veenlagen voor. De ondergrond is plaatselijk veen-, leem- of houthoudend. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. De bovengrond is lokaal licht verontreinigd met kwik en/of PAK. De ondergrond zeer lokaal licht verontreinigd met kwik.

Het grondwater is veelal licht verontreinigd met barium en zeer lokaal met kwik, koper en/of nikkel. De lichte verontreinigingen met barium, koper en nikkel zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan verhoogde concentraties van metalen in het grondwater. Voor de lichte kwik verontreiniging heeft Econsultancy vooralsnog geen verklaring.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging, alsmede de herinrichting van het gebied.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

5.2 Water

Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is op 3 september beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. De resultaten en de samenvatting van de watertoets zijn bijgevoegd in bijlage 3.

Beoordeling
Binnen het plangebied liggen een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt.

In het specifieke geval van dit bestemmingsplan gaat het om de belangen:

  • Leggerwatergangen met beschermingszones
  • Waterbergingsgebieden.

Het project betreft een initiatief van het Waterschap in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en heeft als doel: schoon water dat ruimte biedt aan een gevarieerde planten- en dierenwereld met een natuurlijke inrichting. Dit doel is vastgelegd in het Nationaal bestuursakkoord water (NBW). Dit bestemmingsplan richt zich hier volledig op. Initiatiefnemer is het Waterschap Vallei en Veluwe.

Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen.
De voorgenomen ontwikkeling van het gebied voorziet in een functie verandering van agrarisch- naar natuurgebied. De bestaande watergangen blijven daarbij gehandhaafd en tevens wordt voorzien in de aanleg van nieuwe watergangen en poelen. Gestreefd wordt om binnen het plangebied het waterbergend vermogen toe te laten nemen.

Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

Conclusie
Voor het aspect water is er geen reden om binnen het plangebied aanvullende maatregelen of onderzoek uit te laten voeren. Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Archeologie

Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. Op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de overheid verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen ook de archeologische (verwachtings)waarden bij de planvorming te betrekken.

De gemeente Leusden beschikt over een archeologische beleidskaart. Hierop zijn de archeologische verwachtingswaarden aangegeven. Bij iedere verwachtingswaarde gelden ondergrenzen ten aanzien van de oppervlakte en de diepte van de te realiseren bebouwing. De aanleg van de nieuwe Modderbeek loopt door een gebied waar sprake is van:

  • Gebieden met een hoge archeologische verwachting: Bij plangebieden groter dan 100 m² waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv plaatsvinden, is voorafgaand archeologisch onderzoek noodzakelijk. Eerst plantoetsing door bevoegd gezag.
  • Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting: Bij plangebieden groter dan 500 m² waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv plaatsvinden, is voorafgaand archeologisch onderzoek noodzakelijk. Eerst plantoetsing door bevoegd gezag.
  • Gebieden met een lage archeologische verwachting: Bij plangebieden groter dan 10.000 m² waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv plaatsvinden, is voorafgaand archeologisch onderzoek noodzakelijk. Eerst plantoetsing door bevoegd gezag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.152-0401_0010.jpg"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Leusden 2011

Onderzoek
Ten behoeve van het project is een archeologisch bureauonderzoek en (geo-archeologisch) verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren.

Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning, alsmede een bestemmingsplanwijziging. Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden, om daarmee een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen.

Het (geo-archeologisch) verkennend booronderzoek heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen, en is er op gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied, in dit geval specifiek in de aanwezigheid en locatie van fossiele beeklopen, zandkoppen of in de opbouw en gaafheid van de beekdalbodem Hierdoor kan worden bepaald of een afgedekt archeologisch bodemarchief mogelijk aanwezig is.

Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of er binnen het plangebied kansrijke zones voorkomen waar vervolgonderzoek noodzakelijk en waar de kansarme zone zich bevinden die uitgesloten kunnen worden voor vervolgonderzoek.

Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 2. Hiernaar wordt gemakshalve naar verwezen. In onderstaande zijn de conclusies van het onderzoek weergegeven.

Conclusie
Op basis van het archeologisch bureauonderzoek werd verwacht dat het merendeel van het plangebied/tracé binnen een dalvormige laagte van het beekdal van de Modderbeek zou liggen. Voor beperkte delen werd verwacht dat deze binnen een dekzandvlakte zouden liggen, wel laaggelegen maar naar verwachting buiten het beekdal van de Modderbeek. Om dit beter in beeld te krijgen is een (geoarcheologisch) verkennend booronderzoek uitgevoerd, waarna de archeologische potentie van (delen van) het plangebied/tracé beter gedefinieerd kan worden.

Op basis van de boorraai, waarbij de boringen zijn gezet met een tussenliggende afstand van 50 à 60 meter langs de lengteas, blijkt dat het gehele plangebied/tracé binnen het beekdal van de Modderbeek ligt. Beekdalafzettingen komen voor tot minimaal 125 en maximaal 360 cm -mv, gemiddeld tot 250 cm -mv. De beekdalsedimenten varieren in lithologie/textuur van zwak tot uiterst siltige, zeer fijne zanden tot zwak grindige, matig grove zanden met inschakelingen van sterk zandige leem en sterk zandige veen tot puur veen.

Op basis van de onderzoeksopzet zijn individuele beeklopen als zodanig niet te herkennen, maar de verwachting is dat, daar waar beekdalafzettingen tot aanzienlijke diepte doorlopen (> 300 cm -mv) er sprake is van een verlande restgeul/meandergeul van (de voorloper van) de Modderbeek. Ook zijn hier vaak dikke veenlagen aanwezig. De verlaten beekmeanders stonden kennelijk vrijwel permanent onder water, waardoor veengroei kon plaatsvinden. Tevens zijn er bij diverse boringen in het onderste deel van de beeksedimenten grindrijke lagen en zogenaamde “gravel lags” waargenomen die gevormd/afgezet worden langs de buitenzijde van meandergeulen.

Bij het merendeel van de boringen beperken bodemverstorende ingrepen zich tot de huidige bouwvoor of lopen nog iets dieper door, maar vaak nog wel beperkt tot de bovengrond (eerste 50 cm). De aangetroffen bodemprofielen betreffen bijna allemaal beek- of gooreerdgronden, afhankelijk van op welke diepte roestvlekken beginnen. (Iets) diepere verstoringen zijn bij circa een derde van de boringen verspreid binnen het plangebied (tracé/traject) waargenomen, maar de verstoringsdiepte beperkt zich nog wel tot de bovenste meter.

Waarschijnlijk zijn er plaatselijk diepere ploegwerkzaamheden uitgevoerd om leemrijke zandlagen te doorbreken, ten behoeve van het verbeteren van de waterhuishouding van de agrarische percelen. Het merendeel van de beekdalafzettingen zijn nog onverstoord aanwezig.

De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, wordt wat betreft de landschappelijke ligging en verwachte bodemopbouw voor het merendeel van het plangebied bevestigd. Er komen echter geen delen van het plangebied/tracé voor die buiten het beekdal liggen (buiten de beek zelf, de beekdalbodem dan wel de beekdalhellingen). In het centrale deel van het plangebied/tracé zijn geen aanwijzingen dat terreindelen binnen (de flank van) een dekzandrug liggen. Er zijn ook geen enkeerdgronden aangetroffen. Wel is er een steilrand aanwezig direct langs de zuidgrens, waarna het terrein in zuidelijke richting verder omhoog loopt, en zal zeer waarschijnlijk wel een dekzandrug betreffen.

Door het aantreffen van beekdalafzettingen behoudt het plangebied zijn verhoogde trefkans op beekdalgerelateerde resten (resten van zogenaamde off-site activiteiten en rituele deposities). Archeologische resten en/of sporen kunnen in het gehele pakket beekdalafzettingen voorkomen en mogelijk ook doorlopen in de (top van het) onderliggende pakket (verspoelde) dekzandafzettingen. Beekdalgerelateerde resten kunnen dus nog in situ worden aangetroffen.

Advies

Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om binnen het plangebied een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. De volgende opties zijn mogelijk:

  • Het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P). Voorafgaand aan het IVO-P dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld, waarin beschreven staat op welke wijze het onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit PvE dient te worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Leusden). Hierbij dient gemeld te worden dat bij uitvoering van een proefsleuvenonderzoek, net als bij booronderzoek, de kans aanzienlijk groot bestaat dat rivierdal/beekdal gerelateerde resten gemist kunnen worden.
  • De geplande graafwerkzaamheden archeologisch te laten begeleiding onder protocol proefsleuven (IVO-P). Dit betekent dat indien bij de civiele werkzaamheden vondsten of archeologische sporen worden aangetroffen, deze worden geregistreerd en gedocumenteerd. Hierbij bestaat het risico dat de archeologische begeleiding kan leiden tot vertraging van de graafwerkzaamheden. Ook voorafgaand aan de archeologische begeleiding (Protocol proefsleuven) dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld, waarin beschreven staat op welke wijze het onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Indien voor het laatste gekozen wordt zal over de mate van intensiteit van begeleiden in overleg moeten worden getreden met het bevoegd gezag. Econsultancy stel voor om voor delen van het tracé in het centrale deel van het plangebied die vrijwel direct nabij dekzandruggen liggen, de geplande graafwerkzaamheden volledig archeologisch te laten begeleiden. De dekzandruggen hebben een hoge verwachting voor de aanwezigheid van nederzettingsrestanten. De direct naastgelegen beekdalzone van de voorloper van de Modderbeek vormde de meest voor de hand liggende locatie waar specialistische activiteiten konden worden ontplooit en waar watergerelateerde structuren konen worden aangelegd (vorden, bruggen). Voor de overige delen van het plangebied/ tracé die op afstand liggen van dekzandruggen kan gekozen worden voor een extensieve archeologische begeleiding in de vorm van een periodieke (bijvoorbeeld twee wekelijkse) inspectie van de graafwerkzaamheden (dieper dan 30 cm -mv).

Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Leusden), die vervolgens een selectiebesluit neemt.

5.3.2 Cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Zoals eerder gemeld valt het plangebied voor een beperkt deel binnen het militaire erfgoed 'De Grebbelinie', namelijk daar waar de Modderbeek aansluit op het Valleikanaal.

De Grebbelinie is een zestig kilometer lange waterlinie, gelegen in de Gelderse Vallei tussen de voormalige Zuiderzee en de Nederrijn. De linie is vanaf het midden van de achttiende eeuw aangelegd om de vijand uit het oosten te weren. De Grebbelinie is een samenhangend verdedigingsstelsel van liniedijk, keerkaden, aarden verdedigingswerken, sluizen, waterlopen, inundatie- en schootsvelden. In 1939/40 is de linie versterkt met loopgraven, tankgrachten en kazematten om een Duitse aanval uit het oosten tegen te houden. De hoofdweerstandslijn, gevormd door het Valleikanaal met liniedijk en de Eem boven Amersfoort, werd toen uitgebreid met een voorpostenlijn en een stoplijn als achterste begrenzing. In 1944/45 is door de Duitse bezetter de ‘Pantherstellung’ deels op de Grebbelinie aangelegd. De verdediging in de breedte is uniek aan deze linie. De forten markeren de plaats van de linie in het landschap, zij liggen op strategische plekken, gebouwd ter verdediging van een acces, zoals (spoor)wegen en stroomruggen. De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie. De Grebbelinie is nog grotendeels ongeschonden aanwezig en manifesteert zich als een groen lint door het landschap.
Ten aanzien van militair erfgoed geldt dat de cultuurhistorische waarde van het erfgoed wordt behouden en versterkt. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van de linies is het behouden en versterken van de openheid van de voormalige inundatiegebieden en van de samenhang tussen de elementen van de linie van groot belang. De linies zijn bepalend voor de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur. De cultuurhistorische waarde van de linies ligt met name in:

  • de hoofdweerstandslijn inclusief de daarbij behorende elementen en, indien aanwezig, voorposten en stoplijn;
  • de inundatiegebieden en bijbehorende elementen;
  • de accessen en verdedigingswerken.

Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie

Voor een deel van het plangebied geldt het Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie (april 2011).

De inhoud van het beeldkwaliteitsplan richt zich op de aspecten landschap, erf en bebouwing binnen de invloedssfeer van de Grebbelinie. Het beeldkwaliteitsplan bestaat uit een beschrijving van de wenselijke inrichting van bebouwing en beplanting op:

  • agrarische percelen;
  • overige bedrijfspercelen, en:
  • woonerven.

Daarnaast geeft het beeldkwaliteitsplan aan hoe men dient om te gaan met overige landschapselementen (zoals de aanleg van bospercelen). Uit deze beschrijving vloeien aanwijzingen en criteria voort die als handreiking dienen voor het beoordelen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat dan zowel om nieuwe ontwikkelingen waarvoor een planologische procedure moet worden gevoerd als voor nieuwe ontwikkelingen die planologisch al mogelijk zijn, maar nog getoetst moeten worden aan welstand. Er wordt gewerkt met criteria ten aanzien van verschillende deelgebieden. Voor dit bestemmingsplan is het deelgebied "kleinschalige linie" van belang.

Kleinschalige linie

De kleinschalige linie wordt gekenmerkt door een rijke hoeveelheid aanwezige landschappelijke beplanting, zoals houtwallen-/singels, bomenrijen en boscomplexjes. Openheid rondom de linie is dan ook alleen aanwezig binnen dit landschappelijke raamwerk en heeft dan ook een kleine maat. Voor het zicht vanaf en naar de linie-elementen zijn zichtlijnen uiterst belangrijk. Het doel van de kleinschalige linie is dan ook de ontwikkeling van het erf in te passen in het landschap, met aandacht voor zichtlijnen vanaf en naar de linie-elementen. Aandachtspunten

De beeldkwaliteitseisen richten zich met name op inrichtingen van te bebouwen erven. Onderhavig project betreft de herinrichting van de Modderbeek waarbij geen sprake is van de bouw van erven. Voor het uiteindelijke inrichtingsplan voor de KRW Modderbeek is wel een aantal beeldkwaliteitscriteria die een belangrijke input kunnen vormen zoals het rekening houden met zichtlijnen richting de Grebbelinie en het behoud van open ruimten.

In het plangebied van dit bestemmingsplan bestaan de ontwikkelingen uit het aanpassen van de loop van de Modderbeek. Er zullen geen voorzieningen worden aangelegd die een negatieve invloed hebben op het militaire erfgoed.

Op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan is de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - Grebbelinie" opgenomen. Deze dubbelbestemming voorziet in het in stand houden van cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de Grebbelinie. Het vormt hiermee een overwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen.

Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan. Wel zal de aansluiting van de nieuwe loop van de Modderbeek op het Valleikanaal (de Grebbelinie) extra aandacht moeten krijgen bij het uiteindelijke ontwerp.

5.4 Flora en fauna

In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:

  • Natura 2000;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Ecologische hoofdstructuur.

Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soor-ten te realiseren, Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen (in of in de nabijheid van het Natura 2000-gebied) geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (Natuurbeschermingswet).

Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van Natura 2000-gebieden. Voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan hoeft in het kader van de Natuurbeschermingswet geen nader onderzoek te worden uitgevoerd

Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt op Rijksniveau plaats. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te ver-richten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend (Natuurbeschermingswet). In het plangebied komen geen beschermde natuurmonumenten voor.

Ecologische Hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. Op basis van de provinciale omgevingsverordening mogen ingrepen in de EHS niet leiden tot een significante aantasting, tenzij er sprake is van een 'groot openbaar belang' en er geen alternatieven mogelijk zijn of wanneer de negatieve effecten voor de natuur zoveel mogelijk worden beperkt door mitigerende en compenserende maatregelen.

De gronden langs de Modderbeek maken in de huidige situatie deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Bij de aanleg van de 'nieuwe' Modderbeek wordt natuur gerealiseerd. Na omvorming en inrichting als natuur zal het plangebied gebied deel gaan uit maken van de EHS.

Soortbescherming
De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).

Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

Onderzoek
Indien de definitieve maatregelen en inrichting bekend zijn, zal een flora en faunaonderzoek worden uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zullen te zijner tijd worden verwerkt in deze paragraaf.

5.5 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • 1. woningen;
  • 2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  • 3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken medische kleuterdagverblijven etc.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Dit plan

Dit plan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk. Voor de toekomstige functie van het gebied en voor de omgeving is het aspect ‘geluid’ niet relevant.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Dit plan

Uit de website www.risicokaart.nl blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen bevinden met gevaarlijke stoffen. Wel ligt aan de westzijde een gasleiding in het plangebied (115052). Deze gasleiding doorkruist het plangebied van noord naar zuid en heeft een uitwenidge diameter van 8,35 inches en een maximale werkdruk van 40 bar.

De leiding levert echter geen problemen op in het kader van de externe veiligheid. De functies die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, betreffen geen gevoelige functies. Het aspect externe veiligheid is daarom niet relevant.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan. Wel zal bij graafwerkzaamheden/ bodemroeringen rekening gehouden moeten worden met de ligging van de gasleiding.

5.7 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekenende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.

Het NSL zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen zodat de luchtkwaliteit verbetert en de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang kunnen vinden.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Dit plan

Dit plan betreft de herstel van een beek met daarbij de aanleg van beplantingen. Deze ontwikkeling heeft geen invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.8 Milieuhinder bedrijvigheid

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

  • 1. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:
  • 2. Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);

Het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Dit plan

Het aspect milieuzonering is niet relevant voor het beekherstelproject. Er worden geen nieuwe gevoelige functies mogelijk gemaakt en omliggende (agrarische) bedrijven ondervinden geen beperking van hun uitbreidingsmogelijkheden.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

In voorliggend bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor de gewijzigde loop van de Modderbeek. Het bestemmingsplan biedt het ontwikkelingskader voor het betreffende gebied en vormt daarnaast het toetsingskader voor toekomstige aanvragen omgevingsvergunning. Het gebruik van de gronden in het plangebied wordt eveneens door de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan bepaald.

Sinds 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van toepassing. Onderdeel van de wetgeving is de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. In deze regeling wordt beschreven hoe het bestemmingsplan er uit moet zien en welke benamingen worden gehanteerd. Ook het kleurgebruik op de kaart is vastgelegd in de landelijke standaarden evenals de technische vereisten. Vanzelfsprekend voldoet het bestemmingsplan aan deze nieuwe standaarden.

Het plan is opgezet als een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een plan met directe bouw- en gebruiksdoelen. Het bestemmingsplan bestaat volgens artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) feitelijk uit de volgende (juridisch bindende) onderdelen:

  • geometrische plaatsbepaling van het plangebied en de daarin aangewezen bestemmingen, de verbeelding;
  • een beschrijving van die bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven, de regels.

Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen en zijn diverse bepalingen, onder andere betreffende hoogtematen en functietoedeling, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen, waar dat nodig is om binnen een bestemming een specifieke regeling mogelijk te kunnen maken. Het plan bestaat uit de bestemmingen die in paragraaf 6.2 worden behandeld.

Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

  • Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 "wijze van meten" wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden;
  • in Hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt daarbij is geweest om de bestaande planologische situatie te bestemmen. Deze worden in paragraaf 6.2 waar nodig nader toegelicht;
  • in Hoofdstuk 4 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

6.2 Bestemmingen

6.2.1 Natuur

In het kader van het ontwikkelingsproject heeft het betreffende gebied de bestemming 'Natuur' gekregen. Binnen deze bestemming wordt de ontwikkeling en instandhouding van ter plaatse voorkomende eigen landschaps- , natuur- en ecologische waarden mogelijk gemaakt. Het gebruik als (graan)akker en natuurlijk grasland blijft in de vorm van agrarisch natuurbeheer binnen het gebied mogelijk. Binnen deze bestemming zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een hoogte van 2 meter toegestaan.

Voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden is een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders vereist. Deze werkzaamheden omvatten onder andere het aanleggen van wegen, parkeergelegenheden, het aanbrengen van ondergrondse leidingen en het graven of dempen van sloten. Werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, gebruik als akker (agrarisch medegebruik) en de voortzetting van de bodemexploitatie, alsmede werkzaamheden van ondergeschikte betekenis zijn als recht toegestaan.

6.2.2 Leiding - Gas

De door het gebied lopende gasleiding heeft deze bestemming gekregen. Dit is een "dubbelbestemming", deze bestemming is over de andere bestemmingen heen gelegd. Het gaat om de gasleiding en de aan weerszijden daarvan gelegen bebouwingsvrije stroken. In deze bestemming mogen uitsluitend de nodige bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding worden gebouwd.
In geval bouwwerken voor de andere bestemmingen nodig zijn, dan mogen de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding niet worden geschaad. Om te bepalen of dat al of niet het geval is, wordt per geval het advies van de leidingbeheerder gevraagd.
Deze bestemming bevat een (eigen) vergunningsstelsel voor werken en werkzaamheden om te voorkomen dat bij bijvoorbeeld graafwerkzaamheden, de gasleiding wordt beschadigd.

6.2.3 Waarde - Archeologie

In het bestemmingsplan zijn drie verschillende archeologische bestemmingen opgenomen. Iedere dubbelbestemming is gebaseerd op een in het plangebied voorkomende verwachtingswaarde conform de gemeentelijke Archeologische beleidskaart.

Met de archeologische dubbelbestemming worden de mogelijke archeologische waarden zoals die zich in de bodem kunnen bevinden beschermd. De bescherming is vormgegeven door het opnemen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden in de bodem. Een aanvraag behorende bij een dergelijke omgevingsvergunning dient vergezeld te zijn van een archeologisch onderzoek. Voor de archeologische dubbelbestemming gelden specifieke onderzoeksvoorwaarden.

6.2.4 Waarde - Grebbelinielandschap

De dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie - Grebbelinie' is bedoeld om een goede afweging van de cultuurhistorische belangen zeker te stellen. Het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden is op deze gronden pas mogelijk nadat wordt afgeweken van het bestemmingsplan. De aanwezige cultuurhistorische belangen en waarden worden op het verlenen van de afwijking betrokken. Daarnaast geldt dat voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist is.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1.1 Voorlichting en informatie

Op maandagavond 26 januari 2015 heeft de gemeente in de Moespot te Achterveld een inloopavond georganiseerd met betrekking tot het voorontwerp bestemmingsplan KRW Modderbeek. De inloopavond is aangekondigd op de website www.leusden.nl en eigenaren en direct belanghebbenden van het plangebied hebben een uitnodiging thuis bezorgd gekregen.

7.1.2 Inspraak

In de periode van 30 december 2014 tot en met 9 februari 2015 bestond op het gemeentehuis de gelegenheid om het voorontwerp bestemmingsplan KRW Modderbeek in te zien in het kader van de inspraak. Tevens heeft de gemeente het voorontwerp bestemmingsplan op haar website geplaatst, waarbij de mogelijkheid geboden werd om de verbeelding, regels en toelichting te raadplegen en te downloaden. Daarnaast waren de stukken raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

In dezelfde periode was er gelegenheid om schriftelijke, per e-mail en via een (digitaal) inspraakformulier op het voorontwerp bestemmingplan te reageren. In totaal zijn vier (4) reacties bij de gemeente ingediend.

De gemeente heeft de vier inspraakreacties samengevat en van antwoord voorzien in de 'Nota inspraak en overleg'. Deze nota is bijgevoegd in bijlage 4. Overigens hebben de inspraakreacties niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan.

7.1.3 Overleg conform artikel 3.1.1 Bro

Conform artikel 3.1.1 van het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is het bestemmingsplan aan de diverse instanties aangeboden voor vooroverleg. Het plan is aangeboden aan de volgende instanties: Waterschap Vallei en Veluwe, Gasunie, gemeente Barneveld en de provincie Utrecht. In hoofdstuk 2 van de Nota inspraak en overleg (zie bijlage 4) is een korte beschrijving van de ingediende reacties weergegeven en is het gemeentelijk standpunt daarop verwoord. In bijlage 1 van de Nota inspraak en overleg zijn de volledige inspraakreacties weergegeven.

Alleen de reactie van de Gasunie is aanleiding geweest om het bestemmingsplan aan te passen. Er zijn enkele kleine inhoudelijke aanpassingen doorgevoerd in artikel 4 'Leiding- Gas'. Van de andere instanties is geen sprake geweest van inhoudelijke reacties dan wel is ingestemd met de voorgenomen ontwikkeling.

7.1.4 Zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan KRW Modderbeek heeft met ingang van 28 mei 2015 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Tijdens de terinzagelegging is geconstateerd dat de feitelijke situatie niet overeenkwam met de verbeelding en de tekeningen bij de omgevingsvergunning. Deze afwijkingen waren zodanig dat de gewijzigde ontwerp-besluiten, waaronder het ontwerp-bestemmingsplan, met ingang van 29 juli 2015 tot en met 8 september 2015 opnieuw voor eenieder ter inzage hebben gelegen.

Binnen deze periode zijn vijf zienswijzen ingediend. De zienswijze en het antwoord van de gemeente hierop is vermeld in de 'Nota zienswijzen' welke als Bijlage 5 aan het plan is toegevoegd.
Op 12 november 2015 is door de gemeenteraad van Leusden besloten om het bestemmingsplan gewijzigd vast te te stellen overeenkomstig de Nota zienswijzen. Voor de inhoud van het besluit wordt verwezen naar de tekst van het Vaststellingsbesluit.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Conform de gemeentelijke legesverordening zijn er leges verschuldigd voor onderhavige ontwikkeling. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij verschillende eigenaren maar wordt uitgevoerd op initiatief van het Waterschap. De kosten voor dit initiatief zijn dan ook volledig voor de initiatiefnemer. De beoogde ontwikkeling wordt derhalve economisch uitvoerbaar geacht.

Kostenverhaal

Voor wat betreft de economische uitvoerbaarheid kan gesteld worden dat geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Bro. Aldus hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden. Het project betreft een initiatief van Waterschap Vallei en Veluwe en de kosten zullen ook voor de initiatiefnemede partij gedragen worden. Eventuele gemeentelijke kosten (zoals het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure) zullen door de gemeente Leusden worden verhaald op basis van de legesverordening. Tevens zal een overeenkomst worden gesloten waarin bepaald wordt dat eventuele planschade gecompenseerd wordt door waterschap Vallei en Veluwe.