direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tuinstraatkwartier te De Bilt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Woonstichting Woongroen is eigenaar van 179 woningen in het Tuinstraatkwartier in De Bilt. Het complex bestaat uit 71 eengezinswoningen en 108 duplex woningen verdeeld over meerdere straten. Er is onderzoek gedaan naar de technische staat van de woningen. Tevens is er in juni 2021 een woonwensen onderzoek uitgevoerd onder huurders en er is een marktonderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek werden de huidige bewoners van het Tuinstraatkwartier gevraagd naar hun mening over de huidige woningen en een eventuele kwaliteitsimpuls van de woningen en omgeving. Het onderzoek toont aan dat 88% van de respondenten in het Tuinstraatkwartier wil blijven wonen, bij voorkeur op dezelfde plek. Hiervan heeft de meerderheid voorkeur voor sloop en nieuwbouw van de woningen. Daarnaast blijkt 65% een eenpersoonshuishouden te zijn, en wenst de meerderheid van de bewoners (57%) twee slaapkamers.

Op basis van deze onderzoeken heeft Woonstichting Woongroen een principebesluit genomen voor het project Toekomstplan Tuinstraatkwartier. Woongroen is voornemens om het gebied te gaan herontwikkelen, met als doel een deel van de bestaande woningvoorraad te verduurzamen en te renoveren, een deel van de bestaande woningen te slopen en nieuw te bouwen, maar ook de herinrichting van de openbare ruimte. Hierbij worden in totaal 17 extra woningen toegevoegd.

Het huidige bestemmingsplan op de locatie dateert uit 2009 en betreft het bestemmingsplan 'De Akker 2008'. Binnen het huidige bestemmingsplan is wonen reeds toegestaan. Het huidige bestemmingsplan staat de bouw van de nieuwe appartementengebouwen echter niet toe. Tevens legt onderhavig bestemmingsplan de focus op de sloop en nieuwbouw van woningen, gezien het renoveren van woningen binnen het huidige bestemmingsplan past. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit drie locaties alle gelegen in het zuidoosten van de Bilt. Locatie 1 is globaal gelegen tussen de Seringstraat, Tuinstraat, Looydijk en Nieuwstraat. De tweede locatie is globaal gelegen tussen de Seringstraat, Jasmijnstraat, het Meidoornpad en de Tuinstraat. Locatie 3 bevindt zich aan het Meidoornpad en de Tuinstraat.

Het plangebied wordt omgeven door woningen. De meest zuidelijke locatie wordt aan de westzijde tevens begrensd door een gebouw met maatschappelijke doeleinden, waar diverse kleine bedrijven en een muziekvereniging zijn gevestigd. De meest noordelijke locatie grenst aan de noordoostkant aan een pand met een detailhandelsfunctie.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven met een rood kader. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'De Akker 2008', vastgesteld door de raad van de gemeente De Bilt op 28 mei 2009. Daarnaast is het paraplubestemmingsplan 'Stedenbouwkundige bepalingen' uit 2021 geldig.

Binnen het bestemmingsplan 'De Akker 2008' 'hebben de bij het plangebied betrokken gronden de bestemming 'Woondoeleinden' en 'Groenvoorzieningen'. De gronden met de bestemming 'Woondoeleinden' zijn daarmee bestemd voor woningen, tuinen en erven, groenvoorzieningen en verblijfsdoeleinden en water, parkeergelegenheid (op eigen terrein), en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De gronden met de bestemming 'Groenvoorzieningen' zijn bestemd voor hoofdzakelijk groenvoorzieningen. Tevens zijn speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, waterpartijen, ontsluitingswegen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.

In de meeste bestemmingsplannen, vastgesteld na 29 november 2014 is rekening gehouden met het overhevelen van de belangrijkste stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening die met het wijzigen van de Woningwet op 29 november 2014 is komen te vervallen. De gemeente De Bilt beschikt ook nog over plannen van voor 29 november 2014. Met het oog op de aankomende Omgevingswet zijn deze plannen niet meer actief geactualiseerd. Daarom is besloten om voor het onderdeel 'stedenbouwkundige bepalingen' uit de Bouwverordening een paraplubestemmingsplan op te stellen. Dit bestemmingsplan regelt nadrukkelijk geen nieuwe ontwikkelingen of beleid. Het betreft uitsluitend de overheveling van een aantal stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening naar de vigerende ruimtelijke plannen in de gemeente De Bilt. Alleen de actuele en relevante bepalingen zijn opgenomen.

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van in totaal maximaal 125 sociale huurwoningen, waarvan een deel ook middenhuurwoningen kunnen zijn. Per saldo is er sprake van een toename van zeventien woningen. Ook wordt voorzien in de herinrichting van de openbare ruimte. Binnen het vigerende bestemmingsplan is wonen reeds toegestaan. De bouw van de nieuwe appartementengebouwen is binnen het bestemmingsplan niet toegestaan. Binnen de bestemming 'Woondoeleinden' mogen namelijk de goothoogte van de hoofdgebouwen niet meer bedragen dan de bestaande hoogste goothoogte, waarbij de bouwhoogte maximaal 4 m meer mag bedragen dan de hoogste goothoogte. Tot slot mag de diepte en breedte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan de bestaande diepte en breedte. Om deze reden is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

Op navolgende afbeelding is de verbeelding van de geldende beheersverordening opgenomen. De globale begrenzing van het plangebied is aangeduid met een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0003.jpg"

Uitsnede geldende bestemmingsplan 'De Akker 2008'

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het ruimtelijke beleidskader. In Hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend plan kan worden uitgevoerd. geeft een overzicht van de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In Hoofdstuk 5 volgen de juridische planaspecten. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, Hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.

Hoofdstuk 2 Gebieds- en planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.1 Geschiedenis

Het plangebied is gelegen in de wijk De Bilt Oost en maakt deel uit van een veenontginningsgebied. De wijk is in een periode van ongeveer 70 jaar tot stand gekomen. In die periode zijn meerdere ontginningsdijken aangelegd. Deze oude ontginningsdijken bepalen voor een grote mate de ruimtelijke structuur van de omgeving van het plangebied.

De oudste bebouwing dateert van voor 1900 en is terug te vinden aan de oude bebouwingslinten zoals de Looijdijk, Groenekanseweg en de Soestdijkseweg Zuid. Langs de oude bebouwingslinten ontstond in het begin van de vorige eeuw langzaam allerlei bebouwing. Bijna gelijktijdig met de bebouwing langs de linten ontstond er de eerste uitbreiding van de middeleeuwse kern De Bilt.

De Nieuwstraat is in 1899 aangelegd en vormt een rechte verbindingsweg tussen de Burgemeester De Withstraat en de Looijdijk. De oorspronkelijke bebouwing betrof arbeiderswoningen en winkelpanden van één en twee bouwlagen. In de jaren dertig waren er zeer veel kleine bedrijven en winkels gevestigd. De Jasmijnstraat is in twee fasen aangelegd. In de jaren veertig werd de straat tot iets voorbij de voormalige school aangelegd en in een latere fase tot aan de Seringstraat verlengd. De bebouwing langs de Jasmijnstraat bestaat uit verschillende typen gebouwen. Het gebied tussen de achterzijde van de bebouwing van de Jasmijnstraat en de achterzijde van de bebouwing van de Soestdijkseweg Zuid bestond in die periode nog uit gras- en weideland en was niet bebouwd. Bebouwing van dit gebied start pas vlak voor de Tweede Wereldoorlog, zo rond 1940. In laatstgenoemde gebied is het plangebied gelegen.

2.2 Ruimtelijke opbouw

2.2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit drie locaties alle gelegen in het zuidoosten van de Bilt. Het plangebied wordt omgeven door woningen. De meest zuidelijke locatie wordt aan de westzijde tevens begrensd door een voormalig schoolgebouw met maatschappelijke doeleinden, waar nu diverse kleine bedrijven en een muziekvereniging zijn gevestigd. De meest noordelijke locatie grenst aan de noordoostkant aan een pand met een detailhandelsfunctie.

In het plangebied bevinden zich 179 woningen, bestaande uit 71 eengezinswoningen en 108 duplexwonigngen verdeeld over meerdere straten. Het woongebied functioneert goed, maar is toe aan modernisering. In onderstaande afbeeldingen is een impressie van de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0004.png"

Vogelvlucht huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0005.png"

Impressie Meidoornpad

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0006.png"

Impressie Seringstraat

2.2.2 Toekomstige situatie

Voor de locatie is het plan opgevat de bestaande bebouwing te slopen en nieuwe woningen te realiseren. De woonfunctie blijft in het gehele plangebied behouden. De 71 eengezinswoningen blijven behouden en worden gerenoveerd. De 108 duplex woningen worden allen gesloopt, waarna er 120 appartementen en vijf aaneengebouwde woningen voor worden teruggebouwd. In totaal levert dit, per saldo, een toevoeging van zeventien woningen op. Alle woningen zullen als sociale huurwoning of middenhuurwoning worden aangeboden, waarbij in de regels behorende bij dit bestemmingsplan is opgenomen dat maximaal 14% van de woningen als middenhuurwoning worden aangeboden. Onderstaande afbeelding toont het voorlopig ontwerp van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0007.jpg"

Voorlopig ontwerp plangebied

De exacte vorm en het uiterlijk van de nieuwe appartementengebouwen is nog niet duidelijk. Wel is duidelijk dat de appartementengebouwen bestaan uit maximaal drie bouwlagen. In de gebouwen worden toegankelijke, gelijkvloerse woningen gerealiseerd. De woningen zijn bereikbaar met een lift via een galerij of corridor. Om een idee te geven bij de omvang en indeling worden in onderstaande afbeelding een aantal mogelijke plattegronden getoond. De woningen worden in de architectonische uitwerkingsfase verder uitgedacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0008.jpg"

Schetsontwerpen plattegronden woningen

Ten behoeve van de ontwikkeling is door INBO een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan is bijgevoegd als Bijlage 1. De nieuwe gebouwen voegen zich op een natuurlijke wijze in de bestaande buurtfamilie. Tegelijk wordt ernaar gestreefd de buurt ook te verbeteren met de introductie van de nieuwe plannen en bestaande kwaliteiten te verrijken. Er is daarom ruimte voor een eigen karakteristiek van de nieuwe gebouwen, met respect voor het bestaande.

Voor de nieuwe gebouwen onderling wordt binnen een samenhangende overkoepelende esthetiek gezorgd voor herkenbaarheid per groep en per woongebouw, zodat er meer afwisseling in gevelkarakteristiek in het straatbeeld te zien zal zijn en ieder gebouw voor de bewoners ook eigen voelt. Een andere typologie brengt ook nieuwe elementen met zich mee, zoals een derde bouwlaag en balkons. Deze verdienen extra aandacht in de vormgeving zodat ze zorgvuldig ingepast kunnen worden en positief bijdragen aan de uitstraling van het geheel. Navolgende afbeeldingen tonen mogelijke dakvormen en referentiebeelden op welke manier de balkons mogelijk geïntegreerd worden in het hoofdvolume.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0009.jpg"

Mogelijke dakvormen

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0010.jpg"

Referentiebeelden integreren balkons in hoofdvolume

Voor wat betreft plaatsing, massa en vorm, gevelkarakteristiek en kleur, materiaal en detail zijn criteria opgenomen in het beeldkwaliteitplan. Om deze criteria ook daadwerkelijk te borgen, is in de regels behorende bij dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen te voldoen aan deze criteria.

2.3 Functionele opbouw

2.3.1 Bestaande situatie

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'De Akker 2008', vastgesteld door de raad van de gemeente De Bilt op 28 mei 2009. Binnen het gemeentelijk plan hebben de bij het plangebied betrokken gronden de bestemming 'Woondoeleinden'. De gronden met de bestemming 'Woondoeleinden' zijn daarmee bestemd voor woningen, tuinen en erven, groenvoorzieningen en verblijfsdoeleinden en water, parkeergelegenheid (op eigen terrein), en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Er is geen bouwvlak aanwezig, er mag binnen het volledige bestemmingsvlak gebouwd worden onder de voorwaarde dat niet meer hoofdgebouwen en woningen worden gerealiseerd dan ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan bestonden. De realisatie van meer woningen is daardoor niet mogelijk binnen het huidige bestemmingsplan.

2.3.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zullen de bestemmingen 'Wonen', 'Verkeer-Verblijfsgebied' en 'Groen' gelden. Binnen de bestemming 'Wonen' kunnen gestapelde woningen en op een specifieke locatie aaneengebouwde woningen worden gebouwd, waarbinnen de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen is toegestaan. De positie van de gebouwen wordt middels een bouwvlak vastgelegd. Daarnaast worden de toegestane goot- en bouwhoogte, alsmede het maximaal te realiseren aantal wooneenheden vastgelegd.

Gelijktijdig met het bestemmingsplan wordt het beeldkwaliteitsplan Tuinstraatkwartier ter inzage gelegd en later ter vaststelling voorgelegd. In het beeldkwaliteitsplan wordt gedetailleerd ingegaan op de gewenste kwaliteit van de gebouwen in het Tuinstraatkwartier. Het beeldkwaliteitsplan vormt het toetsingskader dat de welstandscommissie hanteert bij de beoordeling van de bouwplannen in het Tuinstraatkwartier.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van bestemmingsplan 'Tuinstraatkwartier te De Bilt'.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De ontwikkelingen in het plangebied zouden kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met een maximum van elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

Voorliggend plan voorziet in de bouw van, per saldo, 17 woningen en wordt daarom aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing. Door Buro Ontwerp & Omgeving is een toets voor de ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd. Deze toets is als Bijlage 2 bijgevoegd. De conclusies worden hierna kort behandeld.

In de regio van het plangebied is sprake van een grote behoefte aan nieuwe koop- en huurwoningen. Er is grote woningnood in de regio, met name op het gebied van betaalbare woningen en sociale en midden-huurwoningen. De woningbehoefte in de regio Utrecht blijft groot en er zijn meer dan voldoende afzetmogelijkheden voor woningbouw. In zowel de gemeentelijke, regionale en provinciale beleidsstukken blijkt zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan de woningbouw binnen de provincie. Derhalve kan geconstateerd worden dat wordt voldaan in een regionale behoefte.

Geconcludeerd wordt dat met het initiatief binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien in zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan woningen binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Met de ontwikkeling zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie provincie Utrecht

De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. De Omgevingsvisie vormt een samenhangend pakket met de instrumenten Programma’s en Omgevingsverordening.

In de Omgevingsvisie zijn zeven thema's uitgewerkt. Per thema zijn belangrijke keuzes gemaakt. Hieronder worden de zeven thema's benoemd.

  • 1. Stad en land gezond;
  • 2. klimaatbestendig en waterrobuust;
  • 3. duurzame energie;
  • 4. vitale steden en dorpen;
  • 5. duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  • 6. levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • 7. toekomstbestendige natuur en landbouw.

Voor het plangebied is voornamelijk het thema 'vitale steden en dorpen' van belang. Binnen dit thema focust de provincie op:

  • Het bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling;
  • Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen;
  • Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale, circulaire en innovatieve regionale economie;
  • Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur.

Prognoses wijzen uit dat de provincie de komende decennia nog fors gaat groeien, en dat er extra ruimte nodig is om deze groei op te vangen. De provincie beziet de toekomstige ontwikkeling van woon- en werklocaties in samenhang met bereikbaarheid, en in samenhang met de overige opgaven en kwaliteiten zoals in deze visie verwoord. Daarom hanteert de provincie bij de locatiekeuze voor nieuwe verstedelijking de volgende basisprincipes:

  • zo veel mogelijk binnenstedelijk/binnendorps (binnen het stedelijk gebied) nabij knooppunten;
  • daarnaast in overig stedelijk gebied;
  • eventuele nieuwe (grootschalige) uitleg koppelen aan hoogwaardig openbaar vervoer en aan (bestaande of nieuwe) knooppunten van de belangrijkste infrastructurele corridors.

In aanvulling hierop wil de provincie onder voorwaarden ruimte bieden aan kernen voor kleinschalige uitbreiding van het stedelijk gebied om de lokale vitaliteit of ruimtelijke kwaliteit te vergroten (lokaal maatwerk).

Om volledig te voldoen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, is het nodig om tot in 2040 in totaal ongeveer 165.000 woningen te bouwen. Deze woningen kunnen voor een groot deel binnen het bestaande stedelijke gebied (van steden en dorpen) via inbreiding en transformatie worden gerealiseerd, maar niettemin verwacht de provincie dat er op de langere termijn een of meer nieuwe grootschalige woningbouwlocaties nodig zijn.

Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht

De Omgevingsvisie komt juridisch tot uitdrukking in een Omgevingsverordening met regels voor de leefomgeving. Zo’n 20 verordeningen, regelingen en besluiten zijn samengevoegd in één provinciale Omgevingsverordening. De regels zijn herschreven, samengevoegd, vereenvoudigd en op elkaar afgestemd. Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening vastgesteld. Daarmee zijn deze documenten definitief geworden. De Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening zijn vanaf 1 april 2021 in werking getreden.

Artikel 9.15 Instructieregel verstedelijking

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking.
  • 2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor woningbouw mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken;
    • b. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling;
  • 3. Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Provinciaal programma Wonen en werken 2021

Het Provinciaal programma Wonen en werken is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5 oktober 2021. Met dit programma Wonen en werken wordt uitvoering gegeven aan de in de Omgevingsvisie omschreven woningbouwopgave en de opgave op het gebied van bedrijventerreinen. Dit gaat zowel over het kwantitatieve programma, als over kwalitatieve aspecten. Bovendien worden via dit programma (realisatiedeel) woningbouw- en bedrijventerreinontwikkelingen mogelijk gemaakt; in de Interim Omgevingsverordening is bepaald, dat bestemmingsplannen die nieuwe woningbouw- of bedrijventerreinontwikkelingen mogelijk maken, moeten passen in dit provinciale programma (realisatiedeel) wonen en werken. Het provinciale programma wonen en werken zoals bedoeld in de Interim Omgevingsverordening betreft het realisatiedeel van het programma. Dit zijn locaties die qua planontwikkeling zodanig concreet zijn, dat zij daadwerkelijk geprogrammeerd kunnen worden in een bepaald tijdvak. Het realisatiedeel kan bij volgende actualisaties worden aangevuld met locaties uit het pijplijndeel. De inhoud van de pijplijn is niet openbaar, er worden uitsluitend totalen per (sub)regio gepresenteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0011.png"

Tabel: Omvang capaciteit in het regionale programma in relatie tot groei woningbehoefte tot 2030

De gemeente De Bilt valt onder de regio Utrecht (U16) Oost. De gemeenten in deze regio zijn voor het grootste deel aangewezen op binnenstedelijke woningbouw. Voor de gemeente De Bilt is geen uitbreidingslocatie opgenomen in het realisatiedeel. In de regio U16 als geheel zijn in het realisatiedeel circa 1.400 woningen op uitbreidingslocaties opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0012.png"

Tabel: Programma wonen regio U16

Bodem- en waterprogramma 2022-2027

Op 9 februari 2022 heeft de Provincie Utrecht het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 vastgesteld. In het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is beschreven hoe de provincie werkt aan een duurzaam bodem- en watersysteem en hoe bodem en water bijdragen aan een veilige, vitale en leefbare provincie.

Voor het plangebied zijn de thema's 'schone bodem en grondwater', 'voldoende water en voorkomen wateroverlast' en 'energie uit bodem en water' van toepassing.

Schone bodem en grondwater

De provincie werkt nauw samen met gemeenten, waterschappen en andere waterpartners om de kwaliteit van het grondwater te beschermen en waar mogelijk te verbeteren. In de Omgevingsvisie is de ambitie opgenomen de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) te realiseren en te zorgen voor voldoende schoon grondwater voor de productie van drinkwater. Het is onzeker of alle KRW-doelen tijdig in 2027 gehaald zullen zijn. Wel zal een belangrijke verbetering zijn gerealiseerd. In de Stuurgroep Water van 20 januari 2021 is afgesproken dat er, binnen de eigen verantwoordelijkheden, aanvullende maatregelen worden genomen in de periode 2022-2027 als dat noodzakelijk blijkt te zijn. Het betreft de doelen:

  • Voorkomen of beperken van de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater.
  • Voorkomen van de achteruitgang van de toestand van alle grondwaterlichamen.
  • Realiseren van de doelen voor beschermde gebieden, waaronder waterlichamen bestemd voor menselijke consumptie (drinkwater en water voor de voedings- en genotsmiddelenindustrie).
  • Voorkomen van achteruitgang van de kwaliteit van water bestemd voor menselijke consumptie.

Voldoende water en voorkomen wateroverlast

Via samenwerking en regelgeving wil de provincie ervoor zorgen dat er voldoende (niet te veel en niet te weinig) zoetwater beschikbaar is voor de aanwezige functies in de provincie op het gebied van landbouw, natuur, drinkwater en stedelijk gebied. Daarnaast wil de provincie de kwantitatieve toestand van het grondwaterlichaam goed houden. De beschikbare hoeveelheid grondwater moet voldoende zijn om grondwaterafhankelijke functies in stand te houden of te verbeteren. In het bijzonder wordt gedoeld op kwetsbare en vitale functies, zoals waardevolle natuur of winningen voor drinkwater. De provincie ziet erop toe dat de hoeveelheid extra winbaar zoet grondwater van goede kwaliteit uit de strategische grondwatervoorraad ook op de lange termijn en bij extreme groei van de vraag voldoende is om aan de vraag te voldoen. Nieuwe locaties voor de winning van grondwater voor de drinkwatervoorziening worden in de strategische grondwatervoorraad gerealiseerd. De provincie wil een verdere bestrijding van de verdroging ten behoeve van de kwaliteitsverbetering van de grondwaterafhankelijke natuur in het NNN. Daarnaast moet in 2027 voldaan worden aan de KRW-doelen, wat betekent dat de grondwaterafhankelijke Natura 2000-gebieden hydrologisch op orde zijn.

Energie uit bodem en water

De provincie Utrecht stelt zich ten doel om zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2050 CO2-neutraal te zijn. Duurzame energie uit bodem en water kan een belangrijke bijdrage leveren aan het waarmaken van deze ambitie en daarom wil de provincie hier ruimte voor geven. Beschikbare duurzame bronnen uit bodem en water zijn in te delen in drie categorieën: ondiepe bodemenergie, aquathermie en aardwarmte. Voor alle technieken geldt dat verkeerd of onzorgvuldig gebruik kan leiden tot negatieve effecten op mens, bodem, water en milieu. De benutting van duurzame energie uit bodem en water moet dus veilig en verantwoord gebeuren en daarom stelt de provincie voorwaarden. Dit sluit aan bij de ambities ten aanzien van een gezonde en veilige provincie uit de Omgevingsvisie en het in ontwikkeling zijnde programma Gezond en Veilig provincie Utrecht. Als gevolg van de energietransitie zal er steeds meer vraag zijn naar duurzame energie uit bodem en water. Toenemend gebruik van de ondergrond vraagt wel om goede afstemming met de andere functies en het andere gebruik in de provincie. Andere vormen van mijnbouw dan aardwarmte, zoals (fossiele) olie- en gaswinning, vindt de provincie niet passen bij duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem en duurzame energievoorziening. Deze mijnbouwactiviteiten zullen zoveel mogelijk geweerd worden.

Toetsing Provinciaal beleid

De nieuwe ontwikkeling bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied. Tevens wordt er voldoende ruimte geboden voor het realiseren van het op de behoefte aansluitend aanbod van woningen, namelijk sociale en midden-huurwoningen. Met de ontwikkeling worden ook zeventien extra woningen toegevoegd aan het plangebied, bovenop de 108 woningen die worden gesloopt en worden teruggebouwd. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met de Omgevingsvisie provincie Utrecht. Hiermee is het plan tevens in lijn met het programma Wonen en Werken van de provincie Utrecht. Hierin wordt aangegeven dat de gemeente De Bilt voornamelijk is aangewezen op binnenstedelijke ontwikkeling. Er is geen uitbreidingslocatie opgenomen voor De Bilt. Door het plangebied te herontwikkelen wordt er ook een nieuwe impuls aan het gebied gegeven. Hiermee wordt de kwaliteit van het gebied versterkt. Met het initiatief wordt voorzien in een actuele behoefte aan woningen in De Bilt.

Tot slot wordt er binnen het plan rekening gehouden met het bodem- en waterprogramma. In paragraaf 4.3 wordt uitgebreid ingegaan op het aspect bodem, en in paragraaf 4.9 wordt uitgebreid ingegaan op het aspect water. Het initiatief is hiermee in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie De Bilt

De omgevingsvisie is één van de instrumenten (‘gereedschappen’) van de Omgevingswet. De omgevingsvisie vervangt onder andere de structuurvisie en beschrijft:

  • De kwaliteit van de leefomgeving.
  • De gewenste ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van de leefomgeving.
  • De hoofdzaken van het beleid voor de leefomgeving.

In de omgevingsvisie De Bilt 2040 staat hoe de leefomgeving zich de komende 20 jaar gaat ontwikkelen én wat de gemeente wil behouden. De omgevingsvisie wordt verder uitgewerkt in programma’s. De omgevingsvisie is ook de basis voor het (toekomstige) omgevingsplan.

Kernwaarden

College, gemeenteraad, maatschappelijke organisaties, ondernemers en inwoners moeten nu samenwerken aan oplossingen. Het moet in de gemeente De Bilt nóg mooier, gezonder en socialer worden. We moeten allemaal kunnen meedoen, we moeten hier fijn kunnen wonen en we moeten hier prettig kunnen werken en winkelen. Dit zijn de drie kernwaarden. Die verbindt De Bilt aan telkens vijf onderwerpen.

We kunnen allemaal meedoen

Voor deze kernwaarde zijn de volgende vijf onderwerpen belangrijk:

  • Sociale betrokkenheid;
  • Gezonde woon- en leefomgeving;
  • Passend voorzieningenniveau;
  • Veiliger lopen en fietsen;
  • Openbaar vervoer opschalen.

We wonen hier fijn

Voor deze kernwaarde zijn de volgende vijf onderwerpen belangrijk:

  • Versterken van natuur en landschap;
  • Toegankelijk buitengebied;
  • Toekomstbestendig woningaanbod;
  • 100% energieneutraal in 2050;
  • Aandacht voor cultuurhistorische waarden.

We kunnen hier prettig werken en winkelen

Voor deze kernwaarde zijn de volgende vijf onderwerpen belangrijk:

  • Sterk lokaal ondernemerschap;
  • Dynamische kenniseconomie;
  • Vitaal platteland;
  • Lokaal winkelen en ontmoeten;
  • Duurzaam mobiliteitsnetwerk.

Omgevingsvisiekaart

Bij de omgevingsvisie hoort ook een omgevingsvisiekaart. Hierop laat de gemeente de belangrijkste kwaliteiten en gewenste ontwikkelingen zien. De kaart laat goed zien wat de ambities zijn voor het behoud en de ontwikkeling van de gemeente De Bilt. De kaart vormt de basis voor de gebiedsgerichte uitwerking. Navolgend is een uitsnede van de omgevingsvisiekaart ter plaatse van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0013.jpg"

Uitsnede omgevingsvisiekaart ter plaatse van het plangebied (geel omcirkelt)

Op basis van de omgevingsvisiekaart is het plangebied aangemerkt als woningbouwlocatie.

Koers per deelgebied

De gemeente heeft heel verschillende landschappen en gebieden. De Bilt wil dat iedereen kan meedenken met zijn of haar eigen gebied. Het verbeteren van de gebieden is leidend voor de gesprekken met mensen die ideeën of plannen hebben. De gemeente werkt dus zo gebiedsgericht mogelijk. Daarbij worden de volgende deelgebieden onderscheiden.

Landschappen

  • Veenweidelandschap
  • Coulisselandschap
  • Boslandschap
  • Kromme Rijnlandschap

Kernen

  • De Bilt
  • Bilthoven
  • Groenekan
  • Westbroek
  • Maartensdijk
  • Hollandsche Rading

In de omgevingsvisie wordt per deelgebied het bestaande karakter en de koers richting de toekomst beschreven. Daarbij worden zoveel mogelijk uitgangspunten en randvoorwaarden meegegeven voor de beoordeling en begeleiding van projecten en maatregelen. Voor de kern De Bilt is het volgende opgenomen.

  • Meerdere verouderde bedrijventerreinen (bijvoorbeeld Molenkamp en Ambachtstraat) veranderen we in gebieden waar bedrijven én huizen komen.
  • Op diverse plekken bouwen we extra woningen. De plekken waar meerdere woningen komen, zijn Utrechtseweg 341, Hessenweg 109-115, Molenkamp en Tuinstraatkwartier.
  • We zorgen voor een veilige fietsverbinding over de Blauwkapelseweg en de Hessenweg.

Woonbeleid Gemeente De Bilt

Het gemeentelijk woonbeleid bestaat momenteel uit de Woonvisie 2030, de Verordening doelgroepen woningbouw gemeente De Bilt 2022 en de notitie Uitgangspunten woningbouwambitie. Daarnaast is er in 2020 een woningmarktonderzoek uitgevoerd.

Woonvisie 2030

Op 21 december 2021 is de Woonvisie 2030 vastgesteld. Deze woonvisie vormt een bouwsteen voor de omgevingsvisie op het gebied van kwaliteit en de hoeveelheid woningen die nodig zijn om in de behoeften van de verschillende doelgroepen te kunnen voorzien tot 2030.

De huidige woningvoorraad van De Bilt omvat circa 19.500 woningen. De bilt heeft veel grote woningen. Ruim de helft van de woningen heeft een oppervlak van boven de 105 m2. Daarbij komt dat er relatief veel dure koopwoningen in de gemeente aanwezig zijn, welke voor weinig mensen betaalbaar zijn. De betaalmogelijkheden van woningzoekenden stijgen niet in gelijke mate, waardoor bepaalde groepen moeilijker aan een woning kunnen komen.

Vooral starters, jonge huishoudens en jonge gezinnen kunnen zich minder makkelijk vestigen in de gemeente. De betaalbaarheid van woningen is primair van belang voor de woningkeuze van starters/jonge huishoudens. Zij zoeken woningen die zeer beperkt aanwezig zijn in De Bilt en in de regio. Jongeren die op basis van het inkomen niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning of een koopwoning vallen tussen wal en schip. Zij richten zich noodgedwongen op particuliere huur of op andere alternatieven. Daarnaast is het tekort aan sociale huurwoningen opgelopen.

De gemeente De Bilt heeft een aantal lokale ambities op het gebied van wonen of in relatie met wonen. Denk hierbij aan duurzaamheid, bereikbaarheid, voorzieningen of wonen met zorg. De ambitie is om de woningen toekomstbestendig te houden en te maken en te zorgen dat de inwoners van de gemeente De Bilt een leven lang kunnen wonen in De Bilt. Zo wil de gemeente betaalbare woningen bouwen om te voldoen aan de lokale behoefte (aantallen staan goed weergegeven in het stuk), doorstroming bevorderen en bijzondere doelgroepen huisvesten. Daarnaast stelt de gemeente eisen aan de kwaliteit van de woning (minimale oppervlakte, duurzaamheid en levensloopbestendigheid).

Ook vanuit de regio zijn er vragen en afspraken over het faciliteren van een aantal omvangrijke woonopgaven. Gemeente De Bilt wil de komende jaren invulling geven aan haar ambities op het gebied van wonen voor haar inwoners, zowel in de bestaande als de toekomstige woningvoorraad. De integrale en ruimtelijke uitwerking in de Omgevingsvisie 2040 vraagt om een zorgvuldige inpassing van woningbouw.

Tot slot wordt de aanpak van de gemeente De Bilt om te bouwen voor primaire doelgroepen. Om te voorzien in de lokale behoefte aan woningen wil tot 2030 wil de gemeente zich inzetten om minimaal 1.130 woningen toe te voegen:

  • 350 sociale huurwoningen (< €752,33 per maand)
  • 190 middenhuurwoningen (€752,33 - €1.004,16 per maand)
  • 590 goedkope en middeldure koopwoningen
    - Goedkope koop (€300.000)
    - Middeldure koop (€300.000-€450.000)

Om te voorkomen dat er vooral dure koopwoningen worden gebouwd stuurt de gemeente actief op de woningbouwprogrammering. Woningbouwinitiatieven worden getoetst aan de volgende eisen:

  • Minimaal 30% sociale huurwoningen
  • Minimaal 20% middenhuur woningen

Verordening doelgroepen woningbouw gemeente De Bilt 2022

De Verordening doelgroepen sociale en middenhuurwoningen van gemeente De Bilt stelt in eerste instantie regels voor de ontwikkeling van sociale- en middenhuurwoningen. Echter zijn ook regels opgenomen ten aanzien van woningbouwprojecten in andere sectoren.

In artikel 6 van de verordening is opgenomen dat bij woningen van projecten met minder dan 10 woningen een afdracht aan het (Verevenings)fonds sociale woningbouw en middenhuur dient te worden gedaan. De hoogte van deze afdracht wordt berekend op basis van de rekenmethode in de Nota Kostenverhaal.

Tevens is opgenomen dat het college bevoegd is om af te wijken van de eis van 30% sociale en 20% middenhuurwoningen voor een project en dit te regelen via een financiële afdracht aan het (Verevenings)fonds sociale woningbouw ter compensatie van de nieuwe gerealiseerde sociale huurwoningen.

Woononderzoek gemeente De Bilt 2020

In 2020 heeft de gemeente het woononderzoek De Bilt 2020 door Companen uit laten voeren. Belangrijke aandachtspunten en bevindingen uit dit onderzoek zijn:

  • De betaalbaarheid van de woning is primair van belang voor de woningkeuze van starters/jonge huishoudens. Zij zoeken een appartement in de sociale huursector of richten zich op koopappartementen tot € 250.000 of waar mogelijk grondgebonden woningen tot € 300.000. Deze woningen zijn zeer beperkt aanwezig in De Bilt en in de regio.
  • Gezinnen geven de grootste voorkeur aan grondgebonden woningen tussen de € 300.000 en de €450.000. Dit segment is door de gestegen woningprijzen in de regio en in De Bilt weinig aanwezig.
  • Er zijn ook gezinnen die juist een woning boven de € 450.000 zoeken en van de ruimte en de goede locatie ten opzichte van Utrecht kiezen voor De Bilt. Dit aanbod is ruimschoots beschikbaar in de gemeente De Bilt.
  • De jonge gezinnen zoeken juist een goedkopere grondgebonden woning of appartement tot € 300.000.
  • Tot 2030 zijn er circa 540 huurwoningen nodig, waarvan 350 sociale huurwoningen en 190 vrije sector huurwoningen, vrijwel geheel in het middenhuursegment tot €1.000,- huur per maand.
  • Tot 2030 ligt de behoefte aan koopwoningen op 590 woningen. Daarnaast is er vooral een veranderopgave zichtbaar, zowel in de huur- als in de koopsector richting meer toevoeging van appartementen/toegankelijke woningen in plaats van grondgebonden woningen. Deze vraag komt van het groeiend aantal kleine huishoudens door de vergrijzing en de behoefte om betaalbaar te kunnen wonen voor starters.
  • De gemeente De Bilt mist aanbod voor middengroepen in de samenleving. Dan gaat het om woningen tot € 300.000 of tussen de € 300.000 en de € 450.000. Onder de middengroepen vallen jonge gezinnen en koop-starters die vaak onvoldoende financiële mogelijkheid hebben om de huidige woningprijzen in De Bilt te betalen. Gezien de goede ligging ten opzichte van Utrecht kan de gemeente wel in het gevraagde suburbane woonmilieu een rol vervullen.
  • Er zijn accentverschillen in de woningbehoefte tussen kernen. In De Bilt en Groenekan zien we naar verhouding meer vraag vanuit jonge huishoudens. In Bilthoven wonen relatief meer oudere huishoudens. Ook liggen de inkomens veelal hoger dan in de andere kernen. In de overige kernen zien we vooral een behoefte om in de vraag van jonge huishoudens en van gezinnen te voorzien. Ook is er een aanvullende behoefte aan woonvormen voor wonen met zorg, bij voorkeur op centrale locaties nabij voorzieningen.

Notitie Uitgangspunten woningbouwambitie

De bevolkingssamenstelling van de gemeente De Bilt zal de komende jaren sterk veranderen. Er zijn steeds minder huishoudens onder de 54 jaar en steeds meer daarboven. Vooral de groep ouder dan 75 jaar neemt toe. Per saldo zal het aantal huishoudens in 2026 845 meer bedragen dan in 2016, terwijl het aantal inwoners daalt. De samenstelling van de woningvoorraad in 2016 sluit daarom niet aan op de samenstelling van de huishoudens in 2026. Zo bestaat de woningvoorraad in 2016 voor 72 % uit eengezinswoningen waar in 2026 maar 33 % van de huishoudens uit gezinnen bestaat. Ook als rekening wordt gehouden met een voorkeur voor eengezinswoningen is er sprake van een tekort aan appartementen. In de notitie worden diverse uitgangspunten benoemd voor woningbouw, zoals:

  • De gemeente De Bilt kiest voor gestapelde bouw in meer dan 5 lagen op locaties waar dat stedenbouwkundig passend is in de omgeving;
  • De gemeente zet zich primair in voor de nieuwbouw van sociale huur (30%) en middeldure huur (minstens 10%). Sociale huur is voor huishoudens met een lager inkomen en middeldure huur is voor starters, doorstromers en de grote groep woningzoekenden waarvoor de sociale huur niet bedoeld is en een koopwoning niet betaalbaar is;
  • De gemeente kiest voor spreiding van de sociale woningbouw.

Cultuurhistorische waardenkaart

De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.

De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:

  • 1. het beschrijven en waarderen van belangrijke cultuurhistorische waarden in de gemeente;
  • 2. het informeren van initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, met als doel de ontwikkeling van plannen die rekening houden met de cultuurhistorie;
  • 3. het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de wetgeving.

Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de ‘leesbaarheid’ van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen.

De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema’s. De vijf thema’s zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:

  • 1. ontginningen, dijken en weteringen;
  • 2. dorpen en gehuchten;
  • 3. (water-)wegen, paden en sporen;
  • 4. Stichtse Lustwarande en Laagte van Pijnenburg;
  • 5. forten, linies en bunkers.

Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente. Geen van deze cultuurhistorische objecten bevinden zich binnen het plangebied.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan

Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.

Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.

Mobiliteitsvisie 2035

De gemeente geeft met de Mobiliteitsvisie uitwerking aan de huidige en toekomstige mobiliteitsopgaven en speelt in op de nieuwe trends en ontwikkelingen. De Mobiliteitsvisie bevat de ambities voor mobiliteit voor de periode tot en met 2035 met een doorkijk naar 2040 en geeft beleidskaders voor het uitwerken van andere beleidsstukken. Concrete maatregelen worden opgenomen in onderliggende uitvoeringsprogramma’s en niet in de mobiliteitsvisie.

De gemeente De Bilt zet een toekomstgerichte koers in voor een duurzaam/groene, veiliger en toegankelijke gemeente. De overkoepelende mobiliteitsvisie heeft een horizon tot en met 2035 en geeft een doorkijk naar de jaren daarna. De mobiliteitsvisie is opgebouwd naar de volgende kernthema’s:

  • Duurzaam
  • Veilig
  • Toegankelijk

De gemeente De Bilt kent een diversiteit aan kernen met elk hun eigen karakteristieken in woon- en werkgebieden en daarmee ook elk een eigen mobiliteitsprofiel. De invulling en uitvoering van de bovenstaande drie kernthema’s in de overkoepelende mobiliteitsvisie kan per kern of locatie binnen een kern verschillen. Zo ontstaan er accenten per kern.

Klimaatadaptatievisie en Water- en rioleringsplan

Op 30 november 2021 is door de gemeenteraad van gemeente De Bilt de 'Klimaatadaptatievisie 2050' en het Water- en Rioleringsplan 2022-2026 vastgesteld. In de klimaatadaptatievisie worden de opgaven en kansen beschreven. Deze visie moet leiden tot een klimaatbestendig De Bilt in 2050. Er zijn in de visie vijf opgaven beschreven:

  • Wateroverlast
  • Droogte
  • Hitte
  • Overstromingen
  • Schade

De gemeente wil zich voorbereiden op de veranderingen veroorzaakt door klimaatverandering vanuit de visie op de leefomgeving. De wens is om in de gemeente een gezond woon-, werk- en leefklimaat voor mens, dier en plant te creëren. Concreet betekent dit o.a. dat locaties van groot maatschappelijke belang, waarvan aantasting voor ontwrichting van de samenleving zorgt (zoals hoofdinfrastructuur, nutsvoorzieningen en zorgcentra) bestand zijn tegen het veranderende klimaat. De gemeente voorkomt zoveel mogelijk onomkeerbare schade, zoals bodemzettingen, sterfte van flora en fauna en schade aan de volksgezondheid. Voor de concretisering van de visie sluit de gemeente aan bij de ambities uit het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA), de Regionale Adaptatiestrategie (RAS) en de leidraad klimaatadaptief bouwen die momenteel in de regio wordt opgesteld.

Het Water- en rioleringsplan De Bilt 2022-2026 beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van het gemeentelijke oppervlaktewater in de gemeente De Bilt wordt beschreven, omdat het oppervlaktewater een belangrijke bijdrage levert aan waterhuishouding en het reguleren van de grondwaterstand. Water houdt zich niet aan grenzen en het is belangrijk dit aspect integraal mee te nemen, mede in relatie tot wateroverlast.

De klimaatadaptatievisie en het Water- en rioleringsplan (WRP) hebben grote samenhang. In het WRP is de uitwerking van wateroverlast en droogte voor de komende 5 jaar opgenomen. Om deze opgave op te pakken gaan we grootschalig afkoppelen. Projecten in de openbare ruimte zonder rioolvervanging stimuleren we met een bijdrage uit de rioolheffing, zodat hier ook regenwater afgekoppeld kan worden. De ambitie is om zoveel mogelijk te ontharden, te vergroenen en hemelwater vast te houden waar het valt.

Duurzaamheid

Op 26 mei 2016 is het Duurzaam Bouwbeleid (DuBo-beleid) door de gemeenteraad van gemeente De Bilt vastgesteld. Op basis van het DuBo-beleid wil de gemeente initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan wat wettelijk verplicht is. Voor nieuwbouw zijn de ambities vertaald in GPR-scores per thema:

  • Gemiddeld over alle thema's een 8
  • Minimaal een 9 voor 'energie'
  • Minimaal een 7 voor 'milieu'
  • Minimaal een 8 voor subthema 'toegankelijkheid' (onder thema 'gebruikskwaliteit') voor woningen met het predicaat 'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen

Op 20 februari 2020 heeft de gemeenteraad de Duurzaamheidsagenda 2020-2022 vastgesteld. Met deze duurzaamheidsagenda koerst De Bilt op het behalen van de in het Klimaatakkoord afgesproken ambities: 49% minder CO2-uitstoot in 2030 en 95% minder in 2050 ten opzichte van 1990. In het klimaatakkoord zijn afspraken met gemeenten opgenomen over de gemeentelijke inzet. Deze afspraken zijn in de Duurzaamheidsagenda 2020-2022 opgenomen, waarbij de gemeente haar lokale doelstelling om energieneutraal te worden in 2030, loslaat.

Toetsing gemeentelijk beleid

Het voornemen bestaat om in het plangebied de bestaande bebouwing te slopen en nieuwe woningen te realiseren. De woonfunctie blijft in het gehele plangebied behouden. De 71 eengezinswoningen blijven behouden en worden gerenoveerd. De 108 duplex woningen worden allen gesloopt, waarna er 120 appartementen en vijf aaneengebouwde woningen voor worden teruggebouwd. In totaal levert dit, per saldo, een toevoeging van zeventien woningen op. Alle woningen zullen als sociale huurwoning of middenhuurwoning worden aangeboden, waarbij in de regels behorende bij dit bestemmingsplan is opgenomen dat maximaal 14% van de woningen als middenhuurwoning worden aangeboden.

Op basis van de omgevingsvisiekaart is het plangebied aangemerkt als woningbouwlocatie. Het initiatief is ook opgenomen in de koers van de kern De Bilt. Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan de onderwerpen 'toekomstbestendig woningaanbod' en '100% energieneutraal in 2050' van de kernwaarde "We wonen hier fijn".

De Woonvisie 2030 stelt duidelijke eisen aan nieuwbouwprojecten. De ontwikkeling bestaat grotendeels uit appartementen, met uitzondering van de vijf grondgebonden woningen. Gezien de huidige woningvoorraad in eigendom is van woonstichting Woongroen, en alle huidige woningen sociale huurwoningen betreffen, zullen de woningen in de toekomstige situatie voor minimaal 86% uit sociale huurwoningen bestaan, en voor maximaal 14% uit middenhuurwoningen bestaan. De ontwikkeling sluit hiermee goed aan op de Woonvisie 2030.

Daarnaast blijkt uit de 'Notitie Uitgangspunten woningbouwambities 2018' dat de gemeente De Bilt voornamelijk wil inzetten op sociale huurwoningen en het middenhuursegment. Hierbij wordt gebruik gemaakt van gestapelde bouw met een voorkeur voor vijf lagen of meer op locaties waar dat passend is. Onderhavige ontwikkeling voorziet in sociale en midden-huurwoningen. Vijf lagen is op de locatie niet wenselijk. Tevens laat het 'Woononderzoek gemeente De Bilt 2020' zien dat er circa 540 sociale huurwoningen nodig zijn. Met de ontwikkeling worden zeventien extra huurwoningen gerealiseerd in verschillende type woningen (vijf aaneengebouwde woningen en twaalf appartementen).

Ten aanzien van duurzaamheid geldt voor alle gebouwen dat ze geen gasaansluiting krijgen (wettelijk verplicht). De woningen dienen te voldoen aan de BENG-eisen en gezocht wordt naar mogelijkheden om extra duurzaamheidsmaatregelen te treffen.

De ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk is hoofdzakelijk gekeken naar de locatie van de woningbouw, gezien de rest van het plangebied beheersgericht wordt opgenomen. Hiervoor dienen dan ook geen onderzoeken uitgevoerd te worden of deze zijn reeds uitgevoerd bij de realisatie van de functies.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Algemeen

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D).

De voornoemde drempelwaarden hebben een indicatief karakter, hetgeen inhoudt dat ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden een (vormvrije) beoordeling dient plaats te vinden of het planvoornemen kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Hierin worden drie hoofdthema's genoemd 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten':

  • kenmerk van het project;
  • plaats van het project
  • kenmerken van het potentiële effect.

Toepassing

Voor de activiteiten en functies die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt geldt geen directe MER-plicht. Wel geldt er een m.e.r.-beoordelingsplicht, maar omdat de activiteit onder de relevante drempelwaarde blijft, is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit betekent dat er een vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen moet worden. Om die reden is een Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd. Op basis van deze aanmeldingsnotitie wordt geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen, risico's of negatieve effecten voor gevoelige gebieden te verwachten zijn. Er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een milieueffectrapportage.

Besluit

Het besluit om in de stemmen met de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt door het college tegelijkertijd genomen met het besluit om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen.

Op 05-12-2023 heeft het bevoegd gezag (het college van B&W) op basis van de aanmeldingsnotitie een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen, inhoudende geen milieueffectrapportage op te stellen voor voorliggend bestemmingsplan.

4.3 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in september 2023 een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. Hieronder worden de conclusies van het onderzoek kort behandeld.

Doel van het verkennend bodemonderzoek is een indicatie te krijgen van de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Bij het onderzoek is vastgesteld dat de bodem bestaat uit matig grof en zwak siltig zand. Tot een diepte variërend van circa 0,4 tot maximaal 1,5 m-mv is de bodem zwak humeus. In de bovengrond zijn plaatselijk sporen grind aanwezig, in de ondergrond zijn veelal sporen roest aanwezig. Bij een groot deel van de boringen is een bijmenging met sporen baksteen in de bovengrond aangetroffen. Plaatselijk is een sterke bijmenging met baksteen in de bovengrond aangetroffen. Op het maaiveld en in de opgeboorde grond zijn op indicatieve wijze geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese ‘onverdachte locatie’ op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek verworpen. In de bovengrond zijn veelal licht tot matig verhoogde gehaltes lood aangetroffen. Deze verhoogd aangetoonde gehalte lood zijn toe te schrijven aan het toepassen van verontreinigde grond in het verleden, en zijn in overeenstemming met de loodverwachtingskaart. Naast lood zijn tevens diverse zware metalen (met name koper en zink) en PAK in gehaltes boven de achtergrondwaarde aangetoond in de bovengrond. In de ondergrond is plaatselijk een gehalte lood boven de achtergrondwaarde aangetoond.

Tijdens het verkennende onderzoek is een sterk verhoogd gehalte lood aangetoond. Om de aard en omvang van deze verontreiniging vast te stellen is een nader onderzoek uitgevoerd. Ter plaatse van Seringstraat 58 is de bodemlaag van circa 0,5 tot 1,0 m-mv sterk verontreinigd met lood, en plaatselijk koper en zink. Binnen het plangebied is circa 75 m3 grond sterk verontreinigde grond aanwezig. Mogelijk is de verontreiniging te relateren aan het toepassen van verontreinigd dempingsmateriaal bij het dempen van een sloot. De verontreiniging betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging, en is niet spoedeisend op basis van het huidige gebruik.

De indicatie van de te verwachten bodemkwaliteitsklasse betreft voor de bovengrond veelal 'industrie', voor de (humusarme) ondergrond is deze indicatie 'AW' (overal toepasbaar). Uitzondering vormt de sterk verontreinigde bodemlaag ter plaatse van Seringstraat 58. Deze bodemlaag is niet toepasbaar, op basis van het gehalte lood.

Samenvatting en aanbevelingen

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt over het algemeen geen belemmering voor de voorgenomen woningbouw. Wel dient bij de grondroerende werkzaamheden rekening gehouden te worden met de matig met lood verontreinigde bovengrond welke ter plaatse van nagenoeg de gehele onderzoekslocatie aanwezig is.

Daarnaast is een sterke verontreiniging met lood en plaatselijk tevens koper en zink aanwezig in de meest noordelijke deellocatie (tuin Seringstraat 58). Omdat de gedempte sloot ook aanwezig is onder de voortuinen van het Meidoornpad 72-106, alsmede de voor- en achtertuinen van het Meidoornpad 1 t/m 21, werd aangeraden om ter plaatse van deze adressen aanvullend onderzoek uit te voeren naar de eventuele aanwezigheid van een sterk verontreinigde slootbodem. Uit aanvullende boringen blijkt dat de sterke verontreiniging zich beperkt tot de bodem bij Seringstraat 58, en zich niet verder zuidelijk uitstrekt.

Bij de herontwikkeling zal de sterk verontreinigde grond ter plaatse van de Seringstraat 58 gesaneerd dienen te worden. Sanering zal uitgevoerd moeten worden met toestemming van de Provincie Utrecht, middels een saneringsplan of een BUS melding.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Binnen het plangebied wordt voorzien in nieuwe kwetsbare objecten in de vorm van woningen. Het aantal woningen neemt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan toe.

De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauwe cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0014.jpg"

Stationaire bronnen

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen stationaire risico bronnen. Onder deze stationaire bronnen vallen alle risicobronnen, zoals Bevi-inrichtingen en LPG-tankstations die zijn beschreven toetsingskader, inclusief de inrichtingen die vallen onder de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik, het Activiteitenbesluit milieubeheer of het Vuurwerkbesluit. Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die zijn opgenomen in relevante besluiten of circulaires voor externe veiligheid.

Mobiele bronnen

Op circa 1.500 m van het plangebied ligt de Rijksweg A28. Daarnaast ligt op circa 2.000 m de Rijksweg A27. Over deze trajecten worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijkswegen is het Basisnet Weg van belang. Voor zowel de A28 als de A27 geldt dat stofcategorie LT2 maatgevend is. Voor deze stofcategorie geldt een invloedsgebied van 880 meter. Beide wegen liggen op meer dan 880 meter van het plangebied. Om deze reden is nadere toetsing aan deze wegen niet noodzakelijk.

Elektromagnetische straling

Er zijn geen bronnen van elektromagnetische straling -zoals hoogspanningslijnen of zendmasten- aanwezig met invloed op het plangebied. Nadere toetsing aan deze bronnen is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.5 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Voor het initiatief is door Buro Ontwerp & Omgeving in augustus 2023 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd. Onderstaand worden de belangrijkste conclusies besproken.

Selectie van geluidsbronnen

De nieuwe woningen staan nabij diverse geluidsbronnen. Aan de hand van de zones rondom de diverse wegen, spoorwegen en gezoneerde bedrijventerreinen kan worden bepaald voor welke geluidsbronnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

Ten oosten van de ontwikkelingslocatie ligt de Soestdijkseweg Zuid op 135 meter. Deze weg ligt in stedelijk gebied en heeft twee rijstroken. De zone van deze weg bedraagt 200 meter op basis van de Wgh. Het plangebied ligt dan ook in de zone van de Soestdijkseweg Zuid.

Ten zuiden van de ontwikkelingslocatie ligt de Utrechtseweg (N237) op 250 meter. Deze weg ligt in buitenstedelijk gebied en heeft vier rijstroken. De zone van deze weg bedraagt 400 meter op basis van de Wgh. Het plangebied ligt dan ook in de zone van de Utrechtseweg (N237). De provincie Utrecht heeft voor de provinciale wegen, zoals de Utrechtseweg (N237), de geluidscontouren bepaald voor het jaar 2021. Uit de geluidscontouren van de Utrechtseweg (N237) blijkt dat de nieuwe woningen in 2021 een geluidsbelasting hebben van minder dan 45 dB, exclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh van 2 dB. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB afkomstig van de Utrechtseweg (N237) niet overschreden. Een akoestische berekening voor deze weg is dan ook niet noodzakelijk, aangezien uit de geluidscontouren al blijkt dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De wegen om en nabij de nieuwe woningen hebben een 30 km/uur-regime. Formeel geldt voor deze weg volgens de Wgh geen onderzoeksplicht, omdat de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt. De verkeersintensiteit op de Tuinstraat, de Burgemeester de Withstraat en de Dorpsstraat Vo Steenstraat zijn dusdanig dat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet kan worden uitgesloten. Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch akoestisch onderzoek uitgevoerd naar deze omliggende 30 km-wegen. De verkeersintensiteiten op de overige omliggende wegen, zoals de Jasmijnstraat, de Seringstraat en de Meidoornstraat, zijn dusdanig beperkt dat er geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is te verwachten bij de omliggende woningen.

Akoestisch onderzoek is noodzakelijk naar de geluidhinder afkomstig van de Soestdijkseweg Zuid en de omliggende 30 km-wegen (Tuinstraat, Burgemeester de Withstraat en Dorpsstraat Vo Steenstraat).

Resultaten

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Soestdijkseweg Zuid bedraagt 36 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de omliggende 30 km-wegen bedraagt 53 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. De omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen zijn de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt voldaan.

Uit het gemeentelijke geluidsbeleid blijkt dat “Bij een ruimtelijke ontwikkeling of verkeersplan kiest de gemeente ervoor om van elke weg met een maximumsnelheid van 30 km/uur de akoestische situatie te (laten) onderzoeken. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de wettelijke voorkeurswaarde wordt overschreden dan stelt de gemeente conform deze beleidsregel dezelfde voorwaarden als voor een weg mét een zone”. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidsbelastingen dan ook getoetst aan de normen en vereisten uit het gemeentelijke geluidsbeleid.

In de huidige situatie zijn er 108 woningen in het plangebied aanwezig. Na de realisatie van het plan zijn er 125 woningen in het plangebied. Het aantal woningen in het plangebied neemt dus beperkt toe. Echter door de realisatie van het plan veranderd de stedenbouwkundige functie of structuur niet van het plangebied en zijn omgeving. Hierdoor is er sprake van vervangende geluidsgevoelige bebouwing zoals omschreven in de Wet geluidhinder.

Voor vervangende nieuwbouw is in het gemeentelijke geluidsbeleid is het volgende beschreven “Naast nieuwbouw van woningen kent de Wet geluidhinder ook het aspect vervangende nieuwbouw. Het betreft bijvoorbeeld een situatie waarbij de nieuwbouw groter is dan het bestaande geluidsgevoelige bouwblok, waardoor het aantal geluidsgehinderden toeneemt en de afstand tot de weg kleiner wordt. Bij vervangende nieuwbouw zijn de inpassingmogelijkheden van de woningen in de bestaande geluidssituatie vaak beperkter dan voor een nieuwe situatie. Aan de voorwaarden met betrekking tot een geluidsluwe gevel, de indeling van de woning en de buitenruimte mag gemotiveerd een 5 dB ruimere marge worden aangehouden.”

De hoogste cumulatieve geluidsbelasting (LCUMplus) bedraagt 53 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Er wordt voldaan aan de vereisten uit het gemeentelijke geluidsbeleid voor de geluidsluwe gevel, de indeling van de woning en de ligging van de buitenruimte. Er zijn dan ook geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.

Daarnaast moet er nog worden gekeken naar de cumulatieve geluidsbelasting. De cumulatieve geluidsbelasting is van belang voor de berekening van de vereiste gevelisolatie. Volgens het Bouwbesluit 2012 moet een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij wegverkeerslawaai worden gegarandeerd. De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen (LCUM) is 53 dB. De minimaal benodigde gevelwering is 24 dB. De minimale gevelwering van een standaard gevelconstructie bedraagt, op grond van het Bouwbesluit 2012, 20 dB. Bij nieuwe woningen is een gevelisolatie van 25 dB zonder extra geluidsisolatie goed mogelijk, wanneer er is gekozen voor goed geluidsgeïsoleerde ventilatievoorzieningen. Naar verwachting wordt de binnenwaarde van 33 dB in de nieuwe woning gehaald zonder dat er aanvullende geluidsisolerende maatregelen worden getroffen.

Bij de aanvraag van een ‘Omgevingsvergunning bouwen’ (voormalige bouwvergunning) kan door middel van een aanvullend bouwakoestisch onderzoek worden aangetoond dat de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 wordt gehaald.

Onderzoek naar geluidsreducerende maatregelen

Het doel van de Wgh is om geluidhinder te voorkomen en te beperken. Een geluidsbelasting tot met de voorkeursgrenswaarde garandeert een goed woon-/leefklimaat op basis van de Wgh. De Tuinstraat zorgt voor een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, daarom is onderzoek noodzakelijk naar doeltreffende geluidsreducerende maatregelen. Wanneer de geluidsbelasting niet terug te brengen is tot de voorkeursgrenswaarde, dan kan de gemeente de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde accepteren.

Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of wenselijk om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Om de binnenwaarde van 33 dB uit het ‘Bouwbesluit 2012’ te kunnen garanderen kan extra geluidsisolatie noodzakelijk. Bij de aanvraag van een ‘Omgevingsvergunning bouwen’ (voormalige bouwvergunning) kan door middel van een aanvullend bouwakoestisch onderzoek worden aangetoond dat de binnenwaarde van 33 dB wordt gehaald.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. Het CIMLK geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) in het plangebied tussen 2021 en 2030. Het CIMLK maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2021 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.    

Het rekenpunt dat het dichtst bij het plangebied ligt (30286795_190126) kent de volgende gemeten waarden voor NO2, PM10 en PM2,5 in 2021:

  • NO2 : 18,3957 µg/m3 
  • PM10 : 17,2444 µg/m3 
  • PM2,5 : 9,7578 µg/m3 

Voor NO2 en PM10 verbindingen geldt een grenswaarde van 40 µg/m3. Voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 20 µg/m3. De hoeveelheid NO2, PM10 en PM2,5 in het besluitgebied blijft ruimschoots onder de gestelde grenswaarden. De monitoringstool maakt dus duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2021 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. Tot slot mogen nieuwe milieuhindergevoelige functies bedrijven niet in hun ontwikkelmogelijkheden aantasten.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.

Toetsing

Voor de locatie is het plan opgevat de bestaande bebouwing te slopen en nieuwe woningen te realiseren. De woonfunctie blijft in het gehele plangebied behouden. In totaal levert dit, per saldo, een toevoeging van zeventien woningen op. Alle woningen zullen als sociale huurwoning of middenhuurwoning worden aangeboden, waarbij in de regels behorende bij dit bestemmingsplan is opgenomen dat maximaal 14% van de woningen als middenhuurwoning worden aangeboden.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken, behalve de toepassing van warmtepompen. Voor de warmtepompen in het plangebied is een apart onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. De conclusie van dit onderzoek wordt hieronder kort behandeld.

Uit het onderzoek blijkt dat bij de nieuwe en bestaande woningen wordt voldaan aan de geluidsnormen uit het Bouwbesluit 2012 afkomstig van de warmtepompen van de woningen. Tevens blijkt uit de geluidscontouren dat er op de perceelsgrenzen van de woningen ook wordt voldaan aan de geluidsnormen uit het Bouwbesluit 2012. Het geluid afkomstig van de warmtepompen voldoet dan ook aan de geluidsnormen uit het Bouwbesluit 2012.

Bij de verlening van de Omgevingsvergunning Bouwen (voormalige bouwvergunning) moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de nieuwe eis van 40 dB(A) op de perceelsgrens bij de buren, afkomstig van de warmtepompen van de bestaande woningen. Dit betekent dat de installatie op voldoende afstand van de buren moet worden geplaatst of moet worden afgeschermd, zodat op de perceelsgrens de 40 dB(A) niet wordt overschreden.

Hiermee vormen de warmtepompen geen nader aspect voor het bestemmingsplan.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Het plangebied kan globaal opgedeeld worden in drie deelgebieden. De milieucategorieën zijn bepaald op basis van de planologische mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan. Op de onderstaande verbeelding zijn de locaties weergegeven op een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0015.jpg"

Deelgebied 1

  • 1. Maatschappelijke doeleinden (openbaar bestuur, medische, sociale, culturele, educatieve, recreatieve en daarmee gelijk te stellen diensten), Burgemeester De Withstraat 2;
  • 2. Gemengde doeleinden (dienstverlening, kleinschalige en/of ambachtelijke bedrijfjes), Burgemeester De Withstraat 4 t/m 26 (even);
  • 3. Maatschappelijke doeleinden en -dienstverlening (het openbaar bestuur, medische, sociale, culturele, educatieve, recreatieve en daarmee gelijk te stellen diensten en voorzieningen op het gebied van dienstverlening welzijn, gezondheidszorg, kunst en cultuur), Jasmijnstraat 6;
  • 4. Kantoren, Soestsdijkseweg Zuid 13 en 15.

De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met één afstandsstap verkleind worden. Deelgebied 1 betreft een 'gemengd gebied'.

Locatie   Milieu-
categorie  
Richtafstand VNG gemengd gebied   Afstand tot dichtstbijzijnde milieugevoelige objecten binnen het plangebied 'Tuinstraatkwartier'  
1.   2   10 meter   25 meter  
2.   2   10 meter   25 meter  
3.   2   10 meter   5 meter  
4.   1   0 meter   85 meter  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat alleen voor de Jasmijnstraat 6 niet wordt voldaan aan de richtafstanden. Voor de Jasmijnstraat 6 zijn plannen voor woningbouwontwikkeling. Omdat echter niet zeker is wanneer deze woningen ontwikkeld zullen worden, de afstand tot de nieuwe woningen zeer gering is en het gebruik van de locatie als oefenruimte voor een orkest, is door Buro Ontwerp & Omgeving een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Navolgende afbeelding toont de geluidscontouren afkomstig van het pand aan de Jasmijnstraat 6 tijdens repetities en uitvoeringen van het 'Koninklijke Biltse Harmonie' (KBH).

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0016.jpg"

Geluidcontouren repetities en uitvoeringen KBH ter plaatse van de Jasmijnstraat 6

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevels en ter plaatse van de buitenruimten niet wordt voldaan aan een geluidbelasting van 50 dB(A). In de bestaande situatie is deze geluidsbelasting ook reeds aanwezig op de omgeving. De aanwezigheid van de KBH betreft een tijdelijke situatie. Om er zeker van te zijn dat er geen te hoge geluidbelasting ontstaat op de gevel en buitenruimten van de nieuwe woningen zal, voor zover KBH nog gebruik maakt van het pand, voor ingebruikname van de nieuwe woningen het pand aan de Jasmijnstraat 6 worden geïsoleerd. Hierbij wordt uitgegaan van een geluidsisolatie van 6 dB. Boven het systeemplafond zal minimaal 30 mm mineraal wol met een gewicht van ca. 16 kg/m3 worden toegepast. Hiermee wordt er voldoende geluidsisolatie toegepast om te voldoen aan een maximale geluidbelasting van 50 dB(A) op de gevels en buitenruimten van de nieuwe woningen. Tot slot is een verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan dat er voldaan dient te worden aan de maximale geluidbelasting van 50 dB(A) op de gevels en buitenruimten van de nieuwe woningen.

Hiermee wordt er voldaan aan een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.

Deelgebied 2

  • 1. Detailhandel (kapper), Looydiek 63;
  • 2. Kantoren, Soestdijkseweg Zuid 13 en 15.

De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies.

Locatie   Milieu-
categorie  
Richtafstand VNG rustige woonwijk   Afstand tot dichtstbijzijnde milieugevoelige objecten binnen het plangebied 'Tuinstraatkwartier'  
1.   1   10 meter   35 meter  
2.   1   10 meter   100 meter  

Het deelgebied valt buiten alle richtafstanden die door de VNG zijn opgesteld. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de woningen goed ingepast kunnen worden in een gebied met overwegend woningen. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Deelgebied 3

  • 1. Detailhandel (kapper), Looydiek 63;
  • 2. Detailhandel (detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke doeleinden en ambachtelijke doeleinden), Looydijk 85 en 85a;
  • 3. Bedrijfsdoeleinden, Lathyrusstraat 1a;
  • 4. Bedrijfsdoeleinden, Ambachtstraat 1;
  • 5. Bedrijfsdoeleinden (constructiewerkplaats), Ambachtstraat 3;
  • 6. Bedrijfsdoeleinden (geneesmiddelenfabriek), Ambachtstraat 5;
  • 7. Bedrijfsdoeleinden (autoplaatwerkerij), Ambachtstraat 7;
  • 8. Bedrijfsdoeleinden (autospuitinrichting en constructiewerkplaats), Ambachtstraat 11 tot en met 17.

De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies.

Locatie   Milieu-
categorie  
Richtafstand VNG rustige woonwijk   Afstand tot dichtstbijzijnde milieugevoelige objecten binnen het plangebied 'Tuinstraatkwartier'  
1.   1   10 meter   7 meter  
2.   3.1   50 meter   75 meter  
3.   2   30 meter   80 meter  
4.   2   30 meter   100 meter  
5.   3.2   100 meter   100 meter  
6.   3.1   50 meter   100 meter  
7.   3.2   100 meter   100 meter  
8.   3.2   100 meter   100 meter  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat alleen voor de Looydiek 63 niet wordt voldaan aan de richtafstanden. De Omgevingsdienst Regio Utrecht heeft aangegeven dat deze kapper geen (relevante) geluiduitstraling heeft. De bestemming 'Detailhandel' ter plaatse van de Looydiek 63 heeft tevens een bijzondere vorm, waarbij deze doorloopt tot vlak bij onderhavig plangebied. Lathyrusstraat 35 en Looydijk 61A, B en C liggen tussen de kapper en het projectgebied in, met de bestemming detailhandel, maar zijn gewoon woonhuizen. Hiermee is de feitelijk is de afstand tot de kapperszaak veel meer dan 10 meter. Tevens bevinden zich reeds woningen op 0 meter van de bestemming 'Detailhandel'. Tot slot staan de locaties Looydijk 63, 61A, 61B en 61C aangemerkt als 'woonfunctie' in de bagviewer. Om deze redenen is het niet noodzakelijk een nader onderzoek uit te voeren.

Conclusie

Voor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek industrielawaai is in de regels behorende bij dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hiermee vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.8 Bezonningsstudie

De huidige bebouwing bestaat momenteel uit drie bouwlagen, waarvan de bovenste bouwlaag zich onder een kap bevindt. De nieuwe appartementen worden uitgevoerd in drie bouwlagen. Omdat de bouwhoogte met de realisatie van de appartementen hoger wordt dan in de huidige situatie het geval is, dient er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een bezonningsstudie uitgevoerd te worden. Middels een bezonningsstudie wordt de schaduwwerking van de woontoren en andere bouwblokken op de omgeving in beeld gebracht. Om deze effecten van de ontwikkeling op de bezonning te onderzoeken is door Buro Ontwerp & Omgeving een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7

Voor bezonning geldt geen wettelijk vastgestelde norm. Bij de beoordeling van de schaduweffecten van de geplande nieuwbouw is de situatie weergegeven op 22 maart (of september), 22 juni (hoogste zonnestand) en 22 december (laagste zonnestand). Op de toetsdagen is de schaduwwerking op zes tijdstippen vastgesteld: 06:00 uur, 09:00 uur, 12:00 uur, 15:00 uur en 18:00 uur en 21:00 uur. Deze tijdstippen zijn gangbaar in bezonningsstudies.

De schaduwwerking van het plan wordt beoordeeld op de bestaande situatie in en rondom het Tuinstraatkwartier. Daarbij is uitgegaan van de maximale massa's die zijn toegestaan in dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan geeft de maxima aan waarbinnen de toekomstige nieuwbouw mag worden gerealiseerd. Voor voorliggend bestemmingsplan zijn dan ook met name de uitkomsten bij een maximale invulling relevant. Deze geven immers een zo goed mogelijk beeld van de mogelijke effecten ten aanzien van bezonning op de bestaande bebouwing.

Over het algemeen wordt 22 maart en 22 september als maatgevende data aangehouden. Op 22 juni staat de zon op haar hoogst en is er vrijwel nergens sprake van enige extra schaduw. Op 22 december staat de zon op haar laagst en is er op veel plekken sprake van schaduw. De data 21 maart en 21 september geven een gemiddelde over het jaar weer. Uit de bezonningsstudie blijkt dat op de maatgevende data weinig veranderingen zijn in de schaduwwerking. Op sommige plekken worden de gebouwen meer geconcentreerd waardoor er juist sprake is van minder schaduwwerking. Op andere plekken ontstaat er iets meer schaduw doordat de volumes van de appartementengebouwen wat groter is dan die van de bestaande rijwoningen. Dit zorgt echter niet voor hinder, omdat de schaduwen niet de omliggende woningen raken.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de realisatie van de nieuwe appartementengebouwen niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonning van bestaande gebouwen.

4.9 Water

Beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Waterbeleid in de 21e eeuw

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Bestuursakkoord Water

Het bestuursakkoord is een overeenkomst tussen het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven om maatregelen te treffen voor een doelmatiger waterbeheer. De inzet is een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en waterketen. De kwaliteit van het beheer vergroten tegen een zo laag mogelijke kosten. Met betrekking tot het procesinstrument de watertoets is afgesproken, conform de Bestuurlijke Notitie Watertoets, om bij alle ruimtelijke plannen die van belang zijn voor het waterbeheer uit te voeren.

Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA)

Op nationaal niveau is in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) afgesproken dat gemeenten in 2050 klimaatbestendig moeten zijn. In 2020 moet dit in beleid zijn verankerd. Het gaat bij het DPRA om de ruimtelijke (RO) component, het aanpassen van de omgeving aan het veranderende klimaat. Gemeenten bepalen zelf wat zij verstaan onder ‘klimaatbestendig’ en de bijbehorende ambities. De op te stellen klimaatstrategie geeft hier invulling aan. De gemeente maakt hierbij ook gebruik van de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) die momenteel in de samenwerkingsregio wordt opgesteld.

Sinds 2012 werkt gemeente De Bilt binnen het regionale platform Winnet samen met dertien andere gemeenten en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden aan een doelmatige afvalwaterketen. In 2019 gaan deze gemeenten, Stichtse Rijnlanden, Provincie Utrecht en VRU deze samenwerking verbreden naar ruimtelijke adaptatie. De afspraken hierover worden eind 2019 vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst Water en Klimaat.

Regionale Adaptatie Strategie (RAS) Zuidwest Utrecht

Om de regio Utrecht Zuidwest klimaatbestendig en waterrobuust te maken, is samenwerking binnen de regio heel belangrijk. Werkregio Utrecht Zuidwest heeft daarom op 1 januari 2020 met zeventien partners het netwerk Water en Klimaat opgericht. Dat netwerk heeft in hetzelfde jaar al een regionale adaptatiestrategie (RAS) opgesteld: een visie en ambitie om samen te werken aan klimaatadaptatie. Op 28 januari is deze RAS met enthousiasme vastgesteld door alle partners.

Volgens de RAS is de jaarlijkse hoeveelheid neerslag de afgelopen eeuw met 30% toegenomen en het aantal dagen met hoosbuien verdubbeld van drie naar zes dagen per jaar. Wateroverlast kan optreden aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug door afstromend regenwater, in het veenweidegebied waar water niet weggepompt kan worden en in bebouwd gebied waar de problemen vooral veroorzaakt worden door het hoge percentage verharding.

Eén van de doelen van deze RAS is dat 70 mm in één uur niet tot wateroverlast leidt: dit is een ondergrens. Een aantal andere doelen voor 2050 zijn:

  • Een uitgebreid groenblauw netwerk in stedelijk gebied zorgt er bij extreme buien voor dat het water optimaal wordt vastgehouden en geborgen in het bodem- en watersysteem.
  • Vitale en kwetsbare functies zijn waterrobuust ingericht.
  • Door bewustwording houden ook inwoners en bedrijven zoveel mogelijk water vast op eigen terrein.

Klimaatadaptatievisie 2050 en Water- en Rioolplan 2022-2026

De gemeente heeft de klimaatadaptatievisie 2050 en het Water- en Rioolplan 2022-2026 in november 2021 vastgesteld.

Het handelen van de gemeente is er op gericht om wateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen. Hierbij houdt de gemeente rekening met de extreme buien die naar verwachting voorkomen in het klimaat van 2050. Er wordt toegewerkt naar een niveau waarbij inwoners geen wateroverlast (water in de woning) hebben bij een bui die één keer per 100 jaar voorkomt. Er wordt gestreefd naar 'label B' voor wateroverlast in 2050 (geen schade bij een bui van 70 mm in 1 uur).

In het Water- en rioolplan 2022-2026 is deze ambitie vertaald naar het streven dat in 2050 regenbuien van 70 mm/uur géén wateroverlast opleveren, dat wil zeggen geen wateroverlast, waardoor schade aan woningen ontstaat of waardoor het verkeer op hoofdwegen ernstig wordt belemmerd. Hiermee sluit de gemeente aan bij de regionale ambitie zoals verwoord in de Ruimtelijke Adaptatie Strategie (zie hierboven). Deze 70 mm is ook uitgangspunt voor deze ontwikkeling.

Toetsing

Bescherming grondwaterkwantiteit

Het plangebied ligt op de uitlopers van de Utrechtse Heuvelrug. Er is sprake van infiltratie en de grondwaterstand bevindt zich op ongeveer 1,5 à 3 m beneden maaiveld. Aan de ene zijde is het wenselijk regenwater zoveel mogelijk te laten infiltreren om zo de kwantiteit van het grondwater op peil te houden. Aan de andere zijde kan dit een risico opleveren voor de kwaliteit van het grondwater door inspoeling van verontreinigende stoffen. De gemeente De Bilt heeft in 2010 haar handtekening gezet onder het Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug. Het plangebied ligt binnen het gebied waar het convenant betrekking op heeft. Het dakvlak van de nieuwe appartementengebouwen en grondgebonden woningen wordt afgekoppeld. Het gaat hierbij om schone waterstromen.

Waterhuishoudkundige analyse

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ook zijn geen waterkeringen aanwezig. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard, maar ook een klein deel van het plangebied is nog onverhard. Door de beoogde ontwikkelingen vindt er een geringe toename in verharding plaats. Door Buro Ontwerp & Omgeving is in oktober 2023 een waterhuishoudkundige analyse opgesteld. Dit onderzoek is als Bijlage 8 bijgevoegd.

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Conform de Leidraad Riolering en vigerend Waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:s

  • 1. hemelwater vasthouden voor benutting;
  • 2. (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • 3. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • 4. afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Zoals gesteld wordt het afvalwater aangesloten op de bestaande riolering. Hemelwater wordt afgekoppeld en zal worden geïnfiltreerd op de locatie.

In de huidige situatie is de totale verharding in het plangebied circa 9.130 m2. Hiervan zijn delen van de tuinen onverhard. In de nieuwe situatie is de totale verharding van het plangebied circa 9.400 m2. Ten opzichte van de bestaande situatie blijkt dat in de nieuwe situatie het totaal verhard oppervlak met circa 270 m2 toeneemt. Hierbij wordt opgemerkt dat er op dit moment er nog geen definitief ontwerp beschikbaar is.

De minimale bergingseis van het waterschap is 45 mm voor de toename van het verhard oppervlak. Dat zou een minimale bergingseis betekenen van 12 m3 (0,045 m1 x 270 m2). Wat betreft de infiltratievoorzieningen is de volgende voorkeursvolgorde:

  • 1. vasthouden en nuttig gebruiken (bv groene daken, regenwatertanks);
  • 2. bovengronds infiltreren (bv wadi’s, greppels);
  • 3. ondergronds infiltreren via een voorziening (bv infiltratieriool);
  • 4. op een andere manier water vasthouden en vertraagd afvoeren.

Bij een definitieve uitwerking van het plan zullen de exacte infiltratievoorzieningen worden bepaald. Wel is duidelijk dat het bergen van 12 m3 op eigen terrein goed haalbaar is. Zo zijn binnen het plangebied zijn diverse parkeerplaatsen voorzien. Deze parkeerplaatsen kunnen voorzien worden van een waterpasserende verharding, en een fundering van bijvoorbeeld gebroken lavasteen of drainerend zand. Uitgaande van een laag van 50 cm zand onder alle parkeerplaatsen, met een verzadigingsgraad van ongeveer 30 % van het drainzand kan er circa 125 m3 (hemel)water geborgen worden. Dit is meer dan voldoende hemelwater berging.

De gemeente heeft tevens een ‘Klimaatadaptatievisie 2050’ en ‘Water- en Rioleringsplan 2022- 2026’ vastgesteld. Hierin heeft de gemeente de ambitie gesteld om er voor te zorgen dat in 2050 regenbuien van 70 mm/uur géén wateroverlast opleveren, dat wil zeggen geen wateroverlast, waardoor schade aan woningen ontstaat of waardoor het verkeer op hoofdwegen ernstig wordt belemmerd. De gemeente gaat, samen met het hoogheemraadschap en de initiatiefnemer, op zoek naar manieren om te voldoen aan de gestelde eis van 70 mm/uur. Dit zal in een later stadium plaatsvinden.

Vuilwater

In overleg met de gemeente zal bekeken moeten worden of en hoe de te realiseren woningen op het bestaande (thans gemengde) rioolsysteem aangesloten kunnen worden. De DWA (droogweerafvoer) wordt bepaald door de piekafvoer en het (gemiddeld) aantal bewoners.

  • Piekafvoer afvalwater: 10 liter per uur en 120 liter per dag per inwoner (alleen overdag wordt berekend);
  • Gemiddelde bezetting per woning: 2,2 inwoners.

De verwachtte toename in het DWA bij een piekbelasting betreft circa: Aantal woningen x 2,2 inwoner/woning x 0,012 m³/uur/inw. In de nieuwe situatie zullen binnen het plangebied 125 woningen gerealiseerd worden, in de huidige situatie zijn binnen het plangebied 108 woningen aanwezig. Netto zullen er 17 woningen toegevoegd worden, wat resulteert in een aanvullende DWA productie van naar inschatting circa 5,1 m3, met een piekbelasting op het riool van circa 0,45 m3 per uur.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.10 Archeologie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Volgens de archeologische waardekaart van de gemeente hebben het grootste deel de gronden binnen het plangebied de aanduiding VAW2. Daarmee is er sprake van middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm is vooraf archeologisch onderzoek noodzakelijk. Een klein deel van het plangebied heeft de aanduiding VAW1. Bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm is vooraf archeologisch onderzoek noodzakelijk. Met de beoogde ontwikkeling wordt deze ondergrens overschreden. Om die reden is eerst een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd welke ter goedkeuring is voorgelegd aan de Omgevingsdienst. Het archeologisch bureauonderzoek is als Bijlage 9 bij dit bestemmingsplan bijgevoegd.

Archeologisch bureauonderzoek

Het plangebied ligt naar alle waarschijnlijkheid binnen een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden. Op de dekzanden zijn waarschijnlijk lage enkeerdgronden van leemarm en zwak lemig fijn zand ontstaan. Uit één van de archeologische onderzoeken uit de omgeving blijkt dat er een dik eerddek aanwezig kan zijn binnen het plangebied, tot wel 1 meter dik. Ook is bij onderzoeken in de omgeving gebleken dat de bodem verstoord kan zijn tot in de top van het dekzand.

Het plangebied heeft een lage verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd. Volgens historisch kaartmateriaal dateert de oudste bebouwingsfase in deelgebied 1 en 2 uit ongeveer 1893. Op oudere kaarten is geen aanwijzing voor bebouwing van vóór die periode. Het plangebied lag toen in een agrarisch gebied, ten noorden van het historische centrum van De Bilt. In het plangebied kunnen in potentie ook archeologische resten voorkomen uit de vroegere archeologische perioden. Echter, gezien de landschappelijke ligging wordt de kans op resten uit het Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen laag geacht, aangezien er in de omgeving hogere delen in het landschap zijn die aantrekkelijker waren voor bewoning en landgebruik.

Uit het cartografisch onderzoek blijkt dat er binnen het plangebied rond 1893 voor het eerst bebouwing is gerealiseerd. Met de realisatie van de huidige bebouwing in 1952 en 1953 is de oude bebouwing gesloopt. Volgens het bouwdossieronderzoek blijkt dat alle bebouwing op poeren is gebouwd waarvan de onderkant op 70 cm-mv aangelegd is. Onbekend is hoeveel grondverzet heeft plaatsgevonden voor het uitgraven van de funderingen.

Of het potentiële archeologische niveau (het dekzand) verstoord is geraakt bij de bouwwerkzaamheden, is afhankelijk van het aan- of afwezig zijn van een eerddek, en de eventuele dikte daarvan. Het eerddek kan namelijk eventuele archeologische resten hebben beschermd tegen bodemingrepen indien deze laag tot dieper dan 70 cm-mv reikt.

Op basis van het bureauonderzoek adviseert Hamaland Advies om een verkennend booronderzoek uit te voeren. Het advies voor alle deelgebieden luidt om ter plaatse van de nu onbebouwde locaties, de huidige tuinen, enkele boringen te zetten (6 boringen per hectare, minimaal 5 per deelgebied). Een verkennend booronderzoek heeft als doel om de bodemopbouw en de mate van intactheid van het bodemprofiel vast te stellen. Zodoende kan worden bepaald of er in het plangebied nog intacte archeologische lagen aanwezig (kunnen) zijn.

Selectiebesluit archeologisch bureauonderzoek

Op 11 september 2023 heeft M. van de Glind (ODRU) het conceptrapport van het bureauonderzoek beoordeeld en het selectieadvies van Hamaland Advies onderschreven. In het plangebied dient een verkennend booronderzoek uitgevoerd te worden om de stratigrafie en mate van intactheid van de bodem vast te stellen.

Archeologisch booronderzoek

De resultaten van het worden te zijner tijd in deze paragraaf opgenomen.

Conclusie

Omdat het nader onderzoek archeologie nog niet heeft plaatsgevonden ten tijde van het ter inzage leggen van onderhavig bestemmingsplan, zijn passende dubbelbestemmingen opgenomen. Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.11 Cultuurhistorie

Algemeen

Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een bestemmingsplan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.

In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

Toetsing

Binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan bevinden zich geen waardevolle monumenten (met een beschermde status als gemeentelijk of rijksbeschermd monument) of waardevolle panden en objecten (niet formeel beschermd). Ook in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle panden of andere elementen aanwezig.

Conclusie

Gelet op het ontbreken van cultuurhistorisch waardevol erfgoed in en nabij het plangebied, zijn nadere beschermde maatregelen hiervoor niet noodzakelijk. Er komen als gevolg van het planvoornemen geen cultuurhistorische waarden in het geding.

4.12 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken.

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 6,8 kilometer van het plangebied en betreft de 'Oostelijke Vechtplassen'. Andere Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 10 kilometer afstand. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en de aard van de werkzaamheden kunnen direct negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Indirecte negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen echter niet op voorhand worden uitgesloten. Daarom is door Buro Ontwerp & Omgeving in augustus 2023 een AERIUS berekening uitgevoerd, die is bijgevoegd als Bijlage 10.

Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt in de realisatiefase. Tevens blijkt dat er geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt in de gebruiksfase. Met betrekking tot stikstofdepositie kan worden opgemerkt dat er geen significante effecten zijn op Natura 2000-gebieden en dat er geen passende beoordeling nodig is.

Het plangebied ligt op circa 160 meter afstand van gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gezien de ligging buiten dit gebied worden de kernkwaliteiten en ontwikkelingen van het NNN bij de werkzaamheden niet aangetast. Aanvullende maatregelen of aanvullend advies ten aanzien van het natuurnetwerk zijn in onderhavige situatie niet benodigd.

Soortenbescherming

In 2018 zijn voor de complexen van Woonstichting Woongroen een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Uit dit onderzoek bleek dat er voor onderhavig plangebied nader onderzoek naar huismus en gierzwaluw en gebouwbewonende vleermuizen noodzakelijk is.

Het nader onderzoek is uitgevoerd door Loo Plan in oktober 2019. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 11. In het plangebied zijn diverse verblijfplaatsen voor vleermuizen gevonden. Daarnaast zijn er vijf nesten van huismussen gevonden. Tevens zal er, indien woningen gesloopt worden, essentieel foerageergebied verdwijnen. Tot slot zijn er 19 verblijfplaatsen aangetroffen van gierzwaluwen. Voor deze soorten dient een ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag.

Ter ondersteuning en onderbouwing van de beschermingsmaatregelen en de ontheffingsaanvraag is door Loo Plan een activiteitenplan opgesteld (Bijlage 12). De ontheffing is door Provincie Utrecht verleend op 31 augustus 2023 (Bijlage 13). Hiermee is het aspect soortenbescherming afgerond.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.13 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

De realisatie van, per saldo, zeventien woningen zorgt voor een verkeersaantrekkende werking.

In de huidige situatie bevinden zich al 108 woningen in het plangebied. Daarom hoeft met de verkeersaantrekkende werking voor onderhavig bestemmingsplan alleen rekening te worden gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de zeventien extra woningen.

Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen per woning is uitgegaan van de CROW-publicatie uit 2018 'Toekomstbestendig parkeren'. Bij de berekening van de toename van het aantal verkeersbewegingen is uitgegaan zeventien middenhuurhuurwoningen, waarvan twaalf appartementen en vijf grondgebonden woningen. Uitgaande van de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal verkeersbewegingen per woning als volgt:

  • 1. gemiddeld 3,6 verkeersbewegingen per etmaal per appartement;
  • 2. gemiddeld 4,9 verkeersbewegingen per etmaal per woning.

Dit betekent dat met de realisatie van de ontwikkeling in totaal (3,6 x 12 + 4,9 x 5) = 67,7 extra verkeersbewegingen per dag tot stand komen. De wegen rondom de woningen hebben meer dan voldoende capaciteit om deze beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet.

Voor de reeds aanwezige te slopen en nieuw te bouwen 108 woningen wordt uitgegaan van het reeds beschikbare parkeeraanbod in de wijk. De parkeerbehoefte van 108 sociale huurwoningen wordt hiermee volledig opgevangen.

Door Goudappel is in juli 2023 een onderzoek 'parkeeropgave ontwikkeling Tuinstraatkwartier' uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 14 bijgevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat de vigerende parkeernormen van gemeente De Bilt voor sociale huurwoningen hoger liggen dan het daadwerkelijk autobezit. Zo bedraagt het daadwerkelijke autobezit hierbij circa 0,8 auto's per huishouden, terwijl de parkeernorm tussen de 1,0 en 1,3 parkeerplaats per huishouden ligt (inclusief bezoekers en afhankelijk van de gebiedscategorie). Op basis van het daadwerkelijke autobezit worden er 0,8 x 108 woningen = 86,4 bestaande parkeerplaatsen toegerekend aan de bestaande woningen.

In totaliteit worden er binnen de ontwikkeling Tuinstraatkwartier maximaal zeventien sociale vhe (verhuureenheden c.q. woningen) toegevoegd aan de bestaande situatie. In de navolgende berekening van de parkeerbehoefte wordt voor sociale huurwoningen uitgegaan van de afspraak van 1,0 parkeerplaats per woning (inclusief 0,2 parkeerplaats per woning voor bezoekers). Uitgaande van deze in de prestatieafspraken overeengekomen parkeernormering neemt de parkeerbehoefte op werkdagavonden (het maatgevende moment) toe met zeventien parkeerplaatsen.

Het voorliggende bestemmingsplan biedt ook de flexibiliteit om maximaal 14% middenhuurwoningen te realiseren, oftewel op het totaal van 125 woningen maximaal 17 middenhuurwoningen. Voor middenhuurwoningen geldt een parkeernorm van 1,4, wat resulteert in een parkeerbehoefte van (17 x 1,4 =) 24 parkeerplaatsen.

De initiatiefnemer gaat in het plan in totaal 41 extra parkeerplaatsen aanleggen. Hiermee wordt de parkeerbehoefte die ontstaat met de ontwikkeling (zeventien parkeerplaatsen bij 100% sociale huur extra benodigd en 24 parkeerplaatsen bij 86% sociale huur en 14% middenhuur extra benodigd) ruimschoots opgevangen. Tevens wordt hiermee een bijdrage geleverd aan het omlaag brengen van de parkeerdruk binnen het Tuinstraatkwartier.

  • Toe te rekenen aan 108 bestaande woningen = 0,8 x 108 = 86,4 parkeerplaatsen (inclusief bezoekersparkeren):
  • Per saldo nieuw toegevoegde parkeerplaatsen = 41 parkeerplaatsen;
  • Totaal = 128 parkeerplaatsen.

Onderstaande afbeelding toont waar de nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd en welke parkeerplaatsen komen te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23012BP0015-VG01_0017.jpg"

Parkeerplaatsen nieuwe situatie

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.14 Duurzaamheid

Algemeen

Klimaatverandering heeft allerlei nadelige effecten, zoals een grotere kans op verdroging van planten en bomen, wateroverlast en gezondheidsklachten door hitte en smog. Ook de gemeente De Bilt moet zich daarom voorbereiden op deze veranderingen en hier zo goed mogelijk op anticiperen. Er liggen knelpunten, maar ook kansen. Vandaar dat de gemeente een klimaatadaptatievisie heeft opgesteld. Deze visie moet leiden tot een klimaatbestendig De Bilt in 2050.

Binnen de klimaatadaptatievisie zijn zeven ambities voor een waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting opgesteld. Deze zijn:

  • De kwetsbaarheden in beeld brengen;
  • Risicodialoog uitvoeren en strategie opstellen;
  • Uitvoeringsagenda opstellen
  • Meekoppelkansen benutten;
  • Stimuleren en faciliteren;
  • Regulering en borging vormgeven;
  • Handelen bij calamiteiten.

Toetsing

Bij nadere uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp en de civieltechnische uitwerking dient aandacht te worden geschonken aan:

  • het optimaal benutten van de toepassingsmogelijkheden voor zonne-energie;
  • Een zo gunstig mogelijke verhouding tussen gebruiks (vloer) oppervlak en verlies (gevel/dak) oppervlak;
  • 100% afkoppeling van de hemelwaterafvoer en maximale infiltratie van het regenwater op eigen terrein;
  • Piekregenval, hittestress, overstroming. Het gebied dient een bui van 70mm te kunnen bergen;
  • Bomen en andere beplanting vergroten de biodiversiteit, zijn goed voor insecten en zorgen voor nestgelegenheden voor vogels en andere kleine dieren. De beplanting sluit aan bij de inheemse soorten die voorkomen op de Utrechtse Heuvelrug;
  • Groen aankleden van parkeerplaatsen, bijvoorbeeld door middel van grastegels;
  • Zoveel mogelijk gesloten kringlopen en circulair beton in de funderingen;
  • Toepassing van sedumdaken (op bijvoorbeeld bergingen);
  • De woningen moeten minimaal voldoen aan het Bouwbesluit. Het gaat hierbij over de energiebehoefte van het gebouw.

Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.15 Economische uitvoerbaarheid

Algemeen

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatie plannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Toetsing

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

Tussen de gemeente en de ontwikkelaar wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Het opstellen van een exploitatieplan is in dat geval niet noodzakelijk. De financiële haalbaarheid van het plan wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Conclusie

Het aspect economische uitvoerbaarheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.16 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Algemeen

Nieuwsbrieven voor huurders en omwonenden

De huurders van Woongroen die in het Tuinstraatkwartier wonen en de omwonenden van het plangebied zijn door Woongroen in december 2021 via de nieuwsbrief geïnformeerd over de herstart van het project Tuinstraatkwartier. Door middel van nieuwsbrieven informeert Woongroen alle direct belanghebbende (huurders en omwonenden) in het Tuinstraatkwartier over de voorgang van het project.

Bewonerscommissie Tuinstraatkwartier

De huurders van het Tuinstraatkwartier worden in het proces vertegenwoordigd door de bewonerscommissie. De rol van de bewonerscommissie is meedenken en meepraten over de plannen en het informeren van haar achterban.

De bewonerscommissie is betrokken bij de selectie van het stedenbouwkundige bureau en de planvorming. Gemeente De Bilt, Woongroen en de bewonerscommissie hebben unaniem gekozen voor INBO als stedenbouwkundige adviseur voor het project Tuinstraatkwartier.

Inloopbijeenkomsten en werkgroepen

21 maart 2023 – Inloopbijeenkomst 1 Stedenbouwkundig Schets Ontwerp (SO)

Begin 2023 is het Stedenbouwkundige Schetsontwerp (SO) gereed en afgestemd met Gemeente De Bilt en de bewonerscommissie. Woongroen heeft een inloopbijeenkomst georganiseerd in De Voorhof (zaal aan de rand van de wijk). Hiervoor zijn alle huurders van Woongroen uit het Tuinstraatkwartier uitgenodigd en ook alle omwonenden. Tijdens de bijeenkomst zijn er informatie borden en de maquette van het plan te bekijken en kunnen geïnteresseerde vragen stellen aan de vertegenwoordigers van Woongroen, INBO en Gemeente De Bilt. Ook de bewonerscommissie is aanwezig om vragen van huurders te beantwoorden. De inloopbijeenkomst is goed bezocht door de genodigden. Alle aanwezigen komen door middel van Post-its feedback op het plan achterlaten. Hier is veel gebruik van gemaakt.

Woongroen heeft de feedback van de Post-its gebruikt bij het uitwerken van het Schetsontwerp naar het Voorlopig ontwerp. Daarnaast zijn alle huurders en omwonenden uitgenodigd om in kleine werkgroepen mee te praten over het deelplan waarbij zijn een belang hebben. Voor ieder deelplan hebben zich belanghebbenden aangemeld om mee te praten. Bij de werkgroep sessie zijn de belanghebbenden huurders en omwonenden en vertegenwoordigers van Woongroen, INBO en Gemeente De Bilt aanwezig.

22 en 23 mei 2023 – Werkgroep sessie 1

Tijdens de eerste werkgroep sessie zijn de plannen nogmaals toegelicht en hebben de deelnemers hun positieve en negatieve punten op het plan ingebracht.

13 en 14 juni 2023 - Werkgroep sessie 2

INBO heeft de input van de Post-its en de eerste werkgroep sessie verwerkt tot een concept VO. Dit plan wordt gedeeld met de leden van de werkgroep. De punten die wel en niet zijn aangepast zijn benoemd. De hoofdpunten van de werkgroep sessies zijn als Bijlage 15 bijgevoegd.

4 juli 2023 – Inloopbijeenkomst 2 Stedenbouwkundig Voorlopig Ontwerp (VO)

Tijdens de tweede inloopbijeenkomst is het Voorlopig ontwerp, dat voortkomt uit de werkgroep sessies, gedeeld met de huurders en omwonenden. Tijdens de bijeenkomst zijn er informatie borden en de aangepaste maquette van het plan te bekijken en kunnen geïnteresseerde vragen stellen aan de vertegenwoordigers van Woongroen, INBO en Gemeente De Bilt.

Alle aanwezigen konden weer hun reactie achterlaten door middel van Post-its. In tegenstelling tot de eerste inloopbijeenkomst zijn er aanzienlijk minder opmerkingen gemaakt. Een opmerking over de bouwhoogte en zorg over de leefbaarheid door toename van drukte in de wijk bleef. Maar er is ook positieve feedback over de verbeteringen ten opzichte van het Schets ontwerp.

Vooroverleg

Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met diverse instanties, zoals het waterschap en de provincie. Met deze ontwikkeling zijn geen belangen van het Rijk gemoeid, waardoor vooroverleg met de Rijksdiensten niet vereist is.

  • Gasunie heeft aangegeven dat op grond van interne toetsing zij tot de conclusie zijn gekomen dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. Hiermee heeft Gasunie verder geen opmerkingen op het bestemmingsplan.
  • De provincie heeft middels een brief aangegeven dat er geen aanleiding is opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Provincie Utrecht en geborgd in de bijbehorende Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht. Zie tevens Bijlage 16.
  • Vitens heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben.
  • Veiligheidsregio Utrecht heeft aangegeven dat alle relevante zaken ten aanzien van externe veiligheid zijn meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Binnen en buiten het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig waarvoor een verantwoordingsplicht geldt voor het groepsrisico. De veiligheidsregio ziet geen aanleiding te adviseren over het nemen van eventuele maatregelen. Zie tevens Bijlage 17.
  • Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft aangegeven dat in het bestemmingsplan heldere uitgangspunten zijn beschreven waarmee op een goede manier omgegaan wordt met de waterhuishoudkundige belangen. De exacte uitwerking en daarmee ook de ruimtelijke inpassing zal in een latere fase uitgewerkt worden.

Voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage liggen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Plansystematiek

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Daarom stelt onder andere de Wro eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

5.2 Opbouw regels

De regels zijn onderverdeeld in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.

De inleidende regels vormen Hoofdstuk 1 en bevatten de begrippen en de wijze van meten. Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin zijn de regels bij de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. Onder algemene regels, Hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen die niet beperkt zijn tot een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele plangebied, zoals de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels. Tot slot zijn in Hoofdstuk 4 de overgangsregels en de slotregel opgenomen.

5.3 Verbeelding

In deze paragraaf worden de op de verbeelding voorkomende bestemmingen benoemd en wordt kort toegelicht wat hiervoor in de regels vastgelegd is.

Artikel 3 Groen

Deze bestemming staat parken, plantsoenen, bosschages en overige groenvoorzieningen toe, alsmede parkeervoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn verder uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, met uitzondering op bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden met de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ zijn bestemd voor erftoegangswegen, (buurt)ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer- en/of stallingsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, straatmeubilair, civieltechnische- en waterhuishoudkundige werken en nutsvoorzieningen. De bouwmogelijkheden binnen de bestemming zijn beperkt tot het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering op bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

Artikel 5 Wonen

De beoogde nieuwe woningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor woningen en de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen, inclusief bijbehorende tuinen en erven, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

Woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn uitsluitend gestapelde of aaneengebouwde woningen toegestaan. De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte'. Tot slot mag het aantal wooneenheden per bouwvlak niet meer bedragen dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.

Voor woningvergrotingen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en onderkelderingen zijn specifieke regels opgenomen. Dakterrassen zijn niet toegestaan.

Tevens is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen om een akoestisch onderzoek industrielawaai uit te voeren. Deze voorwaardelijke verplichting stelt dat een omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van woningen wordt uitsluitend verleend indien uit een akoestisch onderzoek industrielawaai naar geluid afkomstig van inrichting aan de Jasmijnstraat 6 niet lijdt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.

Tot slot is ervoor gekozen om de bouwhoogte van de nieuwe appartementengebouwen op maximaal 10 meter te leggen. Tijdens bewonersavonden is gecommuniceerd dat de bouwhoogte van de nieuwe appartementengebouwen 9,5 meter zou bedragen. Dit betreffen drie verdiepingen van 3 meter plus een dakrand van 0,5 meter. Vanwege onder andere klimaatadaptieve maatregelen dient de fundering van het gebouw circa 0,3 meter boven peil te worden gerealiseerd. Door de bouwhoogte op 9,5 meter te houden, zou het niet mogelijk zijn de beoogde bebouwing te realiseren. Om deze reden is gekozen de bouwhoogte van de nieuwe appartementengebouwen op maximaal 10 meter te leggen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1 en Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

Omdat het nader onderzoek archeologie nog niet heeft plaatsgevonden ten tijde van het ter inzage leggen van onderhavig bestemmingsplan, zijn passende dubbelbestemmingen opgenomen.

Hoofdstuk 6 Procedure

Het ontwerpbestemmingsplan 'Tuinstraatkwartier te De Bilt' is op 20 december 2023 gepubliceerd in de Biltsche Courant, De Vierklank en het digitale gemeenteblad. Daarnaast is het ontwerp digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl. In de periode 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Tuinstraatkwartier te De Bilt' ter voldoening aan artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon een ieder naar keuze schriftelijk of mondeling een zienswijze op het ontwerp bestemmingsplan kenbaar maken aan burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt. In deze periode zijn er 21 zienswijzen ontvangen, die allen ontvankelijk zijn.

De zienswijzen is beantwoord door de gemeente en de nota hiervan is als bijlage bij dit plan opgenomen (Bijlage 18). Voor elke reactie afzonderlijk is aangegeven in hoeverre de zienswijze gegrond of ongegrond is verklaard en, indien gegrond, welke aanpassing dit voor het bestemmingsplan tot gevolg heeft. Daarnaast zijn enkele ondergeschikte ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De ambtshalve wijzigingen zijn eveneens in de nota van zienswijzen opgenomen.