Plan: | Landgoed Blom |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00236-0301 |
Er is op dit moment sprake van een woningtekort in Nederland, zo ook in de gemeente Amersfoort. Amersfoort is en blijft een inclusieve stad en is daarmee een thuis voor verschillende soorten mensen die in Amersfoort hun talent kunnen laten ontplooien. In Amersfoort zijn dan ook woningen nodig voor diverse doelgroepen: jongeren die op zichzelf gaan wonen in hun stad, gezinnen die in Amersfoort hun kinderen willen laten opgroeien, ouderen die binnen hun wijk willen verhuizen en voor mensen die zelf of gezamenlijk een woning willen bouwen. De belangen van de diverse doelgroepen zijn samengebracht in het Deltaplan Woonopgave Amersfoort.
In Landgoed Blom zijn 200 appartementen en 900 m2 aan voorzieningen voorzien. De ontwikkeling van Landgoed Blom geeft met het programma invulling aan een deel van de woonopgave van de gemeente Amersfoort.
Figuur 1.1: Uitsnede stedenbouwkundig plan (Bron: uitwerkingsvoorstel Landgoed Blom)
Het plangebied van het uitwerkingsvoorstel is weergegeven in figuur 1.1. Het bestemmingsplan behelst de woningbouwontwikkeling in veld 1 en veld 2, daarnaast maakt het bestemmingsplan 900 m2 aan voorzieningen mogelijk in het Buitenhuis. Daarnaast zijn Veld 3 en de Vlindertuin onderdeel van het bestemmingsplan Landgoed Blom.
Met dit bestemmingsplan wordt de voorgenomen ontwikkeling van woningen en voorzieningen juridisch en planologisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied van Landgoed Blom is gelegen aan de westzijde van Amersfoort, tussen de spoorverbindingen Amersfoort-Hilversum en Amersfoort-Utrecht. Aan de noordwestzijde van Amersfoort stroomt de Eem. Deze rivier ontstaat uit het Valleikanaal en een aantal Veluwse beken die in Amersfoort samenkomen. Ten noorden van Amersfoort is de A1 gelegen, de snelweg verbindt Amsterdam via Amersfoort met Duitsland. Ten zuidoosten van Amersfoort vindt men de A28, de snelweg die Utrecht via Amersfoort met Groningen verbindt. Ten zuidoosten van Amersfoort is Leusden gesitueerd en ten westen is Soest gelegen. Onderstaand figuur geeft de globale ligging van het plangebied weer.
Figuur 1.2: Globale ligging plangebied (Bron: streetsmart)
Het plangebied betreft het landgoed ten oosten van het monumentale Klooster Sint Jozef aan de Borchman Wuytierslaan 55 in Amersfoort. Het klooster en de aangrenzende bebouwing maken geen onderdeel uit van het plangebied. In de aangrenzende bebouwing is momenteel onder andere een asielzoekerscentrum (AZC) gevestigd. Onderstaand figuur geeft de ligging van het plangebied weer. Het plangebied van het bestemmingsplan bevat de woningbouwontwikkeling in veld 1 en veld 2, de ontwikkeling van 900 m2 aan voorzieningen in het Buitenhuis, daarnaast zijn Veld 3 en de Vlindertuin onderdeel van het bestemmingsplan Landgoed Blom.
Figuur 1.3: Ligging plangebied (Bron: streetsmart)
Voor het plangebied zijn de bestemmingsplannen Bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen (vastgesteld op 7-4-2009) en Bestemmingsplan Veegplan B (vastgesteld op 26-09-2017) vigerend. Bestemmingsplan Veegplan B betreft de archeologische dubbelbestemmingen en een herziening van de planregels. In het plangebied komen de enkelbestemmingen Maatschappelijk, Natuurgebied, Woongebied en Woondoeleinden voor.
Voorliggend plan past niet binnen deze kaders van het geldende bestemmingsplan, om deze reden wordt ene nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 1.4: Uitsnede verbeelding Bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Het bestemmingsplan Landgoed Blom bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat de motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt ingegaan op het relevante nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling toegelicht. Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Op 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet heeft tot doel procedures te vereenvoudigen en uitvoering van projecten te versnellen. De Crisis- en herstelwet biedt ook de mogelijkheid om een bestemmingsplan te maken dat sterk lijkt op het omgevingsplan, een van de nieuwe instrumenten uit de Omgevingswet. Om van deze mogelijkheid gebruik te kunnen maken heeft Amersfoort het gehele grondgebied aangemeld als experiment bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Met het doel gefaseerd toe te werken naar één integraal Omgevingsplan voor het gehele grondgebied.
De Minister kan het experiment aanwijzen bij Algemene maatregel van Bestuur op grond van artikel 2.4 van de Crisis en herstelwet. De aanwijzingsprocedure vergt meer dan een half jaar. In de periode tussen de aanmelding en de inwerkingtreding is het al mogelijk om het plan voor te bereiden. Het experiment Omgevingsplan Amersfoort is aangemeld voor 1 oktober 2016 voor de vijftiende tranche van de Chw. Op 27 juni 2107 is de vijftiende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet inwerking getreden. Het Besluit is via de volgende link te vinden: https://www.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-275.html Voor meer informatie wordt verwezen naar de Aanvraag omgevingsplan Crisis- en herstelwet in bijlage 3 Aanvraag 15e tranche Crisis en herstelwet.
Een bestemmingsplan met bredere reikwijdte betekent dat het bestemmingsplan niet alleen over een 'goede ruimtelijke ordening' gaat maar dat net als onder de Omgevingswet, de fysieke leefomgeving centraal staat. In dit bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen voor de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en goede omgevingskwaliteit. De manier waarop dit gebeurt in dit bestemmingsplan wordt in onderstaande paragrafen beschreven.
In de onderstaande tabel is aangegeven of en hoe in het Chw bestemmingsplan gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet:
Dit hoofdstuk brengt de ontstaansgeschiedenis van het gebied in kaart en geeft een beschrijving van het plangebied en de functies en kenmerken ervan, alsmede van de belangen die in het plangebied aanwezig zijn.
De beschrijving van omgevingsaspecten (zoals water en geluid maar ook archeologie) en de gevolgen van de gewenste ontwikkelingen voor deze aspecten staan genoemd in hoofdstuk 4.
Historische kaarten tonen dat Landgoed Blom tot het eind van de 19e eeuw deel uitmaakte van het coulisselandschap aan de rand van de Heuvelrug. Het landgoed was onderdeel van natuurlandschap de Bokkeduinen. Deze duinen aan de oost- en zuidkant werden gebruikt als militair oefenterrein. Aan de noord- en westzijde grensde het gebied aan het bos Birkhoven, ook wel 'de Japansche Bosjes' genoemd. De omgeving had eerst een halfopen karakter, maar raakte begin 20e eeuw steeds meer bebost.
Figuur 2.1 Omgeving plangebied door de jaren heen (Bron: uitwerkingsvoorstel Landgoed Blom)
De oprukkende verstedelijking diende zich in eerste instantie aan met de komst van het spoor, al snel gevolgd door de aanleg van Barchman Wuytierslaan en verspreide lintbebouwing. In 1909 kreeg architect H. Kroes de opdracht voor het ontwerp van een katholiek klooster aan de Barchman Wuytierslaan. Voor dergelijke charitatieve- en zorgvoorzieningen werd in die tijd vaak een plek in het groen gezocht, buiten de stadsrand. De Zusters van de Congregatie van St. Jozef namen er hun intrek in 1912. Zij verzorgden ouderen in het gesticht in de binnenstad, maar trokken er ook op uit om hulpbehoevenden bij hen thuis te bezoeken. In het Retraitehuis, gelegen naast het klooster, woonden de paters Redemptoristen. Zij verleenden pastorale zorg aan verwaarloosde bevolkingsgroepen. Mensen konden hier voor een paar dagen in retraite gaan.
Vanaf 1913 lag het militaire barakkenkamp 'De Vlasakkers' aan de oostzijde op het terrein van Landgoed Blom. Hier waren tien jaar lang ongeveer tweeduizend Landstormers gehuisvest. De Landstorm was een leger van bewapende burgers, dat vanwege de oorlogsdreiging van de Eerste Wereldoorlog werd opgericht ter ondersteuning van het reguliere leger. In 1914 werd het gebouw gerealiseerd dat nu het Buitenhuis Blom wordt genoemd. Het bevatte 'verfrissingszalen' voor het verderop gelegen internaat St. Louis. Vanaf deze tijd ontstonden er diverse uitbreidingen en boerderijtjes op het landgoed om de Zusters te helpen met het bosbeheer, het verbouwen van voedsel en het onderhoud aan de gebouwen.
Naast St. Jozef-klooster was het gebouw waar vandaag de dag het AZC in gevestigd is, in gebruik als retraitehuis. Er waren in totaal dus drie percelen, waarbij op het perceel van KIMB enkele bijgebouwen gerealiseerd werden. Bij de huidige koeienweide en op het terrein van St. Louis stonden nog veel andere bijgebouwen. Deze gebieden noemen we nu veld 1 en 2.
Toen in 1914 de Duitsers België binnenvielen, zochten veel vluchtelingen hun heil in Nederland. Het merendeel van hen, zo'n 19.000 mannen, vrouwen en kinderen, strandde in Amersfoort. Amersfoort was daarmee het grootste opvangcentrum voor Belgische asielzoekers. De gevluchte soldaten kwamen in streng bewaakte interneringskampementen terecht. Voor burgers en familieleden van militairen waren er zogenaamde 'vluchtoorden'. In en rond Amersfoort werden drie nederzettingen gebouwd, met houten huisjes, kerken en scholen: Albertsdorp, Elisabethdorp en Nieuwdorp. Elisabethdorp was gelegen aan de Barchman Wuytierslaan, naast de spoorwegovergang. De huisjes stonden deels opgesteld binnen de contouren van het huidige kloosterterrein en deels op het gebied dat nu bekend staat als de Spoordriehoek. Aan de vrouwen die hier verbleven werden naaimachines beschikbaar gesteld, zodat ze konden bijverdienen. In totaal waren er ruim 650 naaisters en breisters actief, wat een forse productie opleverde.
Vanaf de tweede helft van de 20e eeuw is de stad steeds meer naar het klooster toegegroeid. De aanleg van een dierentuin, woningbouw, sportvoorzieningen, vakantieparken en spoor- en wegverbredingen hebben de omgeving steeds meer onderdeel gemaakt van de stadsperiferie. Op het terrein is zorgnieuwbouw gerealiseerd en in het Retraitehuis en in de nieuwbouw daarachter worden sinds enkele jaren (wederom) vluchtelingen opgevangen.
Huidige situatie
Landschappelijke structuur
Het plangebied van Landgoed Blom wordt aan de noord-, oost- en zuidzijde begrensd door bossen. Achter deze bossen zijn de spoorverbindingen Amersfoort-Hilversum en Amersfoort-Utrecht gelegen.
In het plangebied zijn enkele groenstructuren aanwezig die het plangebied onderverdelen. Centraal in het plangebied is het Buitenhuis Blom gelegen, dit deel van het plangebied kent een kleinschalig en open karakter. Het noordwestelijke deel heeft een open karakter: de gronden hier dienen een agrarisch doeleinde. Het noordoostelijke deel kent een meer gesloten karakter: de gronden bestaan voornamelijk uit bossen, met daarin enkele open plekken. Ten westen van het Buitenhuis Blom is een voornamelijk open landschap gelegen, hierin is de vlindertuin gelegen. Ten oosten van het Buitenhuis Blom is een landschap gelegen met een open karakter: de gronden hier dienen een agrarisch doeleinde. Het zuidelijke deel kent eveneens een open karakter, deze gronden worden gebruikt als speeltuin voor het nabijgelegen AZC.
Figuur 2.1: Luchtfoto plangebied (Bron: Streetsmart)
Figuur 2.2: Impressie plangebied (Bron: Streetsmart)
Bebouwing
Het plangebied van Landgoed Blom wordt aan de westzijde begrensd door de aanwezige bebouwing. Ten noordwesten staan twee oude schuren in een open veld, ten westen bevinden zich een begraafplaats, een vlindertuin en het AZC.
Figuur 2.3: Luchtfoto plangebied (Bron: Streetsmart)
In het plangebied is het Buitenhuis Blom gelegen, verder zijn er in het plangebied twee oude schuren gelegen.
Huidige situatie
Verkeersstructuur
In de nabijheid van het plangebied zijn diverse verkeersstructuren aanwezig. Ten noordoosten van het plangebied is de spoorverbinding Amersfoort-Hilversum gesitueerd. Ten zuidoosten van het plangebied is de spoorverbinding Amersfoort-Utrecht gelegen. Ten zuiden en zuidwesten van het plangebied is de N221 gelegen, in de noordelijke richting takt de N221 via de N199 aan op de A1 en in de zuidelijke richting takt de N221 aan op de A28.
In het zuidwesten van het plangebied is een toegangsweg aanwezig. Deze toegangsweg leidt naar het Buitenhuis Blom.
Groenstructuur
In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich het bos Bokkeduinen. Dit bos ligt voornamelijk ten oosten en noordwesten van het plangebied.
In het plangebied zijn enkele groenstructuren aanwezig, bestaande uit bomenrijen die de open gebieden van elkaar scheiden.
Toekomstige situatie
Met de beoogde ontwikkeling wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Het betreft 200 nieuwbouwwoningen. De voor woningbouw bedoelde gronden worden als 'Wonen – 4' bestemd. Daarnaast worden in het Buitenhuis Blom diverse voorzieningen mogelijk gemaakt, tot maximaal 900 m2. De voorzieningen worden mogelijk gemaakt in de bestemming 'Maatschappelijk'. De parkeervoorzieningen voor de hele ontwikkeling liggen besloten in een parkeerhub, die gelegen is in het zuidoosten van het plangebied. Met de parkeerhub wordt ingezet op een autoluwe, parkachtige inrichting van het landgoed.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het onderhavige bestemmingsplan op provinciaal en gemeentelijk niveau. De relevante milieuwetgeving komt aan de orde komt in Hoofdstuk 4 (Omgevingsaspecten) van deze toelichting.
De Nationale Omgevingsvisie brengt de langetermijnvisie in beeld voor 2050. De nationale belangen waarop het Rijk wil sturen zijn vertaald in vier prioriteiten:
Het afwegen van de beleidskeuzes wordt helder en voorspelbaar gemaakt aan de hand van drie afwegingsprincipes: Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal en afwentelen wordt voorkomen.
Figuur 3.1: Afwegen met Nationale Omgevingsvisie
De prioriteit 'Sterke en gezonde steden en regio's' ziet toe op het belang van een aantrekkelijke wooomgeving, door in te zetten op de beschikbaarheid van voldoende woningen van hoge kwaliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Dit komt samen in een gezonde habitat waarin zoveel als nodig en mogelijk functies worden gecombineerd.
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
Het voornemen kent geen strijdigheid met de SVIR.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen,wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regelszijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro staan veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zullen geen nationale belangen worden geschaad.
Het voornemen kent geen strijdigheid met het Barro.
Sinds 2012 is in het Bro in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd, waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de Ladder duurzame verstedelijking).
Sinds 2017 is de 'nieuwe' Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Detraditionele opeenvolgende treden van de Ladder zijn hierbij komen te vervallen. Dezewijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van hetinstrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of een ruimtelijke ontwikkeling c.q. de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat met betrekking tot de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of economische gevolgen van die vestiging, ruimtelijke effecten (bijv. leegstand) relevant zijn.
Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijkmaakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling en tot slot analyseren of het bestaande stedelijk gebied of de bestaande bebouwing kan worden hergebruikt.
De woonopgave van Amersfoort is beschreven in het Deltaplan. De gemeente voorziet een woningtekort van 10.000 tot 12.000 woningen tot en met 2030, 4.000 tot 8.000 woningen tot en met 2040 en 2.000 tot 5.000 woningen tot en met 2050. De woningbehoefte omvat daarmee ongeveer 1.000 woningen per jaar tot en met 2030, daarna verwacht men tot 2040 een woningbehoefte van ongeveer 600 woningen per jaar . Daarop volgend tot en met 2050 wordt een woningbehoefte van ongeveer 350 woningen per jaar voorzien.
De bovengenoemde woningbehoeftes betreffen een gemiddelde. In werkelijkheid is de behoefte op korte termijn groter, omdat veel mensen hun verhuizing al geruime tijd uitstellen. Daarmee is in ieder geval voor de komende jaren een ambitie van 1.000 woningen per jaar minimaal nodig, en zouden eigenlijk grotere aantallen gewenst zijn. Voor de langere termijn monitoort de gemeente Amersfoort de voortgang van de woningbouw en ontwikkelingen aan de vraagzijde. Wanneer nodig kan de gemeente Amersfoort het groeistreven bijstellen.
De ontwikkeling van Landgoed Blom voorziet in een deel van de woningbehoefte en is daarmee in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Tevens kan met behulp van stap twee van de Ladder voor duurzame verstedelijking gesteld worden dat de ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied, gezien de het feit dat de maatschappelijke bestemming op het perceel en omliggende bebouwing rust en daarmee sprake is van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. De ontwikkeling van Landgoed Blom is daarmee in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht bevat een uitwerking in thema’s en in gebieden. De uitwerking is in 7 thema’s gevat:
De uitwerking in gebieden valt uiteen in drie regio’s: U16, Amersfoort en Foodvalley. Met deze uitwerking van het beleid in drie regio’s brengt de provincie gebiedsgericht samenhang aan tussen de thematische ambities.
De provincie wil haar visie bereiken door functies slim te combineren en ontwikkelingen te concentreren. Alleen dan is het mogelijk om onze ambities en opgaven te realiseren. De provincie moet concentreren en combineren om bijvoorbeeld een plek te geven aan de stedelijke ontwikkelingen, het opwekken van duurzame energie en de groene en blauwe ontwikkelingen. Dit is het hart van de Omgevingsvisie en het vormt de basis voor al het provinciale beleid en uitvoering.
De Omgevingsvisie komt juridisch tot uitdrukking in een Omgevingsverordening met regels voor de leefomgeving. Zo’n 20 verordeningen, regelingen en besluiten zijn samengevoegd in 1 provinciale Omgevingsverordening. De regels zijn herschreven, samengevoegd, vereenvoudigd en op elkaar afgestemd. Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vastgesteld. Daarmee zijn deze documenten definitief geworden. De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening treden vanaf 1 april 2021 in werking.
Het plangebied Landgoed Blom is gelegen binnen de roze contour en maakt onderdeel uit van het binnenstedelijk / binnendorpse gebied, zoals op onderstaande afbeelding is te zien.
Figuur 3.1: ligging plangebied in stedelijk gebied (Bron: Omgevingsvisie Utrecht)
Voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
De ontwikkeling van Landgoed Blom tot een woonlocatie ten behoeve van 200 woningen is een belangrijke ontwikkeling die niet past binnen het geldende planologische regime. Daarmee voldoet dit plan aan de voorwaarden van de procedure behorende bij model 2 (volgens de notitie 'Rol van de raad in RO-procedures'). De ontwikkeling is belangrijk omdat de vraag naar woningen groot is en met de bouw van 200 appartementen een bijdrage wordt geleverd aan de voorraad woningen in Amersfoort.
Op 14 juli 2021 heeft de gemeenteraad ingestemd met het volgen van de procedure behorende bij model 2 voor dit bestemmingsplan. Dat houdt in dat een concept-ontwerpbestemmingsplan voor advies naar de betrokken vooroverlegpartners wordt gestuurd zodra het concept is afgerond. Eventuele opmerkingen van de vooroverlegpartners worden verwerkt en vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan ter inzage voorgelegd. Er wordt geen inspraak gehouden over het concept-ontwerpbestemmingsplan.
De gemeenteraad heeft op 14 juli 2021 de startnotitie bestemmingsplan Landgoed Blom vastgesteld. Deze startnotitie geeft een beeld van de begrenzing, de algemene kaders, de randvoorwaarden en de opzet van het nieuwe bestemmingsplan. Verder beschrijft de startnotitie het proces om te komen tot een vastgesteld bestemmingsplan voor de locatie Landgoed Blom.
De startnotitie is verder uitgewerkt middels een uitwerkingsvoorstel, welke op op 28 november 2023 door de gemeenteraad is vastgesteld.
De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken.
In de Structuurvisie worden verschillende uitgangspunten meegegeven. Zo moeten de plannen een bijdrage leveren aan duurzaamheid en aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, en moeten ze bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.
Amersfoortse principes
Naast de uitgangspunten in de Structuurvisie zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde locaties in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben betrekking op het leefklimaat, de bereikbaarheid en de economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woonaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoersmiddelen en functiemenging van wonen en werken.
De gemeente Amersfoort zet in op het intensiveren van de bestaande stad. Dit wordt beoogd door verder te verdichten rondom het stadshart, de voorzieningencentra en de goed bereikbare knooppunten met stedelijke woonmilieus. Met het bouwen in hogere dichtheden wordt tevens een bijdrage geleverd aan het behouden en vergroten van het draagvlak voor hoogwaardige voorzieningen in Amersfoort. De ontwikkeling van Landgoed Blom voorziet zowel in woningen als voorzieningen, en daarmee levert de ontwikkeling een bijdrage aan diverse uitgangspunten. Zo draagt het toevoegen van woningen en voorzieningen bij aan het verlevendigen van het gebied.
Voorliggend plan is in lijn met de Structuurvisie Amersfoort 2030.
Omgevingsvisie Amersfoort 2030-2040 'Gezond Samenleven' De omgevingsvisie omvat het gehele grondgebied van de gemeente Amersfoort en bevat de strategische hoofdlijnen en keuzes die nodig zijn voor de integrale fysieke ontwikkeling van Amersfoort voor de periode tot 2030 met een doorkijk naar 2040. Het is daarmee een ambitiedocument en tegelijkertijd een richtinggevend kader voor initiatieven van zowel gemeente als uit de samenleving. De omgevingsvisie bevat de verstedelijkingsstrategie voor Amersfoort en maakt duidelijk wat de komende decennia de ontwikkelopgaven zijn en in welke richting Amersfoort zich wil doorontwikkelen. Daarnaast gaat de Omgevingsvisie in op de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de ambities uit de Omgevingsvisie.
In de Omgevingsvisie kiezen we voor Gezond Samenleven als leidraad. Gezond Samenleven staat voor een gezonde leefomgeving in een compacte, inclusieve stad die plek biedt aan mensen en dieren, waarbij voorzieningen nabij en toegankelijk zijn en er voldoende (openbare) ruimte en groen is om te verblijven, te bewegen en te ontmoeten en met voldoende groen voor biodiversiteit en recreatie.
De Omgevingsvisie is tot stand gekomen op basis van:
Met de komst van de Omgevingswet (inwerkingtreding 1 januari 2024) moeten gemeenten een omgevingsvisie hebben. De Omgevingsvisie Amersfoort 2030-2040 ‘Gezond Samenleven’ komt in de plaats van de Structuurvisie Amersfoort 2030 uit 2013 en is een actualisatie van (onderdelen van) andere sectorale beleidsvisies en nota’s.
De omgevingsvisie biedt de grondslag voor verdere uitwerking van het beleid voor de fysieke leefomgeving in concretere gebieds-, themaprogramma’s en projecten. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het omgevingsplan.
Het plangebied Landgoed Blom is gelegen binnen de grijze arcering en maakt onderdeel uit van het gemengd woonwerkgebied Heuvelrug, zoals op onderstaande afbeelding is te zien.
Figuur 3.1: ligging plangebied in gemengd woonwerkgebied Heuvelrug (Bron: Ontwerp Omgevingsvisie Amersfoort )
Voorliggend plan is in lijn met de Ontwerp Omgevingsvisie Amersfoort 2030-2040.
Amersfoort kent een coalitie van 5 politieke partijen (D66, GroenLinks, CDA, ChristenUnie en Partij voor de Dieren). In het coalitieakkoord hebben de coalitiepartners vastgelegd welke keuzes zij maken voor de komende 4 jaar en hoe zij gaan samenwerken.
Amersfoort is een geweldige stad om in te wonen, te werken en te leven. Een gemeente die steeds aantrekkelijker is vanwege de centrale ligging in Nederland. Een stad met een prachtige groene omgeving en zeer betrokken inwoners die regelmatig zelf het initiatief nemen om hun stad ook voor andere inwoners mooier te maken. Een stad met een krachtige en diverse economie die bijdraagt aan een gezonde, schone en groene samenleving. We blijven werken aan een stad waar iedereen op een prettige manier kan wonen, leven en actief meedoet aan de samenleving. Een stad waar niemand zich buitengesloten voelt en die aan iedereen kansen biedt. Voor jong en oud, met of zonder beperking, ongeacht hoe je je identificeert, je religie of je achtergrond. We werken hierbij vanuit vertrouwen en een positief mensbeeld.
De focus van het coalitie akkoord ligt op de volgende uitgangspunten:
De gemeente Amersfoort zet conform het coalitieakkoord in op duurzaamheid en het aanpakken van het woningtekort. Het voornemen geeft hier invulling aan door 200 woningen te realiseren.
Voorliggend plan is in lijn met het coalitieakkoord 2022-2026.
De druk op de woningmarkt is groot. Om ervoor te zorgen dat in de toekomst iedereen in Amersfoort kan blijven wonen in een passende woning, heeft de gemeente het Deltaplan Wonen opgesteld. Het Deltaplan is in mei 2019 vastgesteld. In het Deltaplan staat een ambitie om tot 2030 1.000 woningen per jaar toe te voegen. Daarnaast ziet het Deltaplan toe op het aandeel van sociale huurwoningen (35 procent) en woningen in het middensegment (20 procent) bij woningbouwprojecten in Amersfoort. Dit geldt voor alle nieuwe woningbouwprojecten waar nog niet eerder kaders zijn bepaald. In bijna alle wijken van Amersfoort worden er daardoor in de komende jaren nieuwe woningen gebouwd.
Sociale huur
Om de wachtlijsten voor sociale huurwoningen niet verder op te laten lopen, moeten er tot 2025 minimaal 350 sociale huurwoningen per jaar worden gerealiseerd. Vanaf 2020 is de verwachting dat het aantal van 350 woningen per jaar wordt gehaald. Het Deltaplan verplicht een aandeel van 35 procent sociale huurwoningen bij woningbouwprojecten.
Middensegment
Voor het middensegment is voor de periode tot 2030 behoefte aan circa 3.000 woningen. In het Deltaplan is opgenomen dat bij nieuwbouwplannen ook 20 procent aan woningen in het middensegment gerealiseerd moet worden, waardoor het aantal woningen in het middensegment aanzienlijk zal toenemen.
Binnen het plangebied worden 200 (huur)woningen gerealiseerd in verschillende prijscategorieën.
Het voornemen voorziet in de ontwikkeling van 40 procent sociale huurwoningen, 30 procent woningen in het middensegmenten 30 procent vrijesector(huur). Met deze verdeling voldoet de ontwikkeling van Landgoed Blom aan de vereisten van het Deltaplan Wonen.
Behalve differentiatie naar prijsklasse streeft de ontwikkeling van Landgoed Blom ook naar een verscheidenheid in huishoudens. Er wordt ingezet op een mix van de volgende doelgroepen:
Voorliggend plan is in lijn met het Deltaplan Wonen.
Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklocaties 2030 vastgesteld. In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven, met een goede balans tussen regionaal wonen en werken. Met de Visie Werklocaties wordt de koers aangegeven voor de verbetering van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven.
Regeling bedrijven en beroepen aan huis
Begin 2010 heeft de gemeente Amersfoort de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Deze regeling zet de gemeente Amersfoort voort. Voor het grootste deel van de stad voorziet de e hiermee in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.
Binnen het plangebied worden 200 woningen gerealiseerd, in de woonbestemming zijn beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. De ontwikkeling van Landgoed Blom is daarmee in lijn met de Visie Werklocaties 2030.
Voorliggend plan is in lijn met de Visie Werklocaties 2030.
In de Nota Parkeernormen Amersfoort 2009 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in autobezit. De hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan is bij te dragen aan de verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid. Het is daarom van belang dat er strikte normen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zo veel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden, zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in de Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.
Binnen het plangebied worden 200 woningen en 900 m2 aan voorzieningen gerealiseerd, conform de Nota Parkeernormen zijn voor het beoogde programma 212 parkeerplaatsen benodigd. Het realiseren van 212 parkeerplaatsen wordt echter niet als wenselijk gezien, derhalve zijn mogelijkheden onderzocht om de parkeerbehoefte te verlagen. Om de parkeerbehoefte te verlagen wordt ingezet op dubbelgebruik van parkeerplaatsen en deelmobiliteit.
Door het nemen van diverse maatregelen, zie 5.6 Verkeer en parkeren kan het aantal parkeerplaatsen worden teruggebracht tot 20 parkeerplaatsen voor het Buitenhuis en 130 parkeerplaatsen voor de woningen.
Als na het nemen van de maatregelen de parkeerbehoefte toch groter is dan het aanbod aan parkeerplaatsen, dan zal de vastgoedeigenaar in overleg met de gemeente extra lagen toevoegen aan de parkeergarage. Tegelijkertijd kan de parkeergarage ook worden verkleind, mocht blijken dat er te veel parkeerplaatsen zijn. Middels deze afspraken kan worden voldaan aan het parkeerbeleid.
Voorliggend plan is in lijn met de Nota Parkeernormen.
Groenvisie
In 2016 is de Groenvisie Amersfoort 2030 'Samen maken we de stad groener' vastgesteld. In de Groenvisie staat wat we de komende 15 jaar willen bereiken en de acties en maatregelen die daarvoor nodig zijn. De visie is met inbreng van betrokken inwoners, belangengroepen, bedrijven, raadsleden, groenexperts, wethouders en ambtenaren samengesteld. De Groenvisie biedt de gemeente, bewoners en organisaties handvatten om aan het groen in de stad te werken. Het is ook een van de afwegingskaders die gebruikt moeten worden bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de aanleg van wegen, woningbouw en herstructurering, in samenspraak met andere visies en sectorale plannen.
Doelen van de Groenvisie
In de Groenvisie worden aan de hand van een aantal thema's doelen geformuleerd. Deze worden hieronder kort samengevat.
Al deze thema's uit de Groenvisie brengen dilemma's met zich mee. Vaak zijn er tegenstrijdige belangen en wensen, is het kwaliteit versus kwantiteit en zijn de ruimte en middelen schaars. Daarom is de Groenvisie verder uitgewerkt in de Bomenleidraad en een Groenstructuurkaart. Onderstaande uitsneden geeft de belangen van het groen ter plaatse van het plangebied weer. Op de Groenstructuurkaart is te zien dat ter plaatse van de reeds aanwezige natuur de nadruk op de natuur ligt.
Figuur 3.2: plangebied in groenstructuurkaart (Bron: Groenstructuurkaart)
Bomenleidraad
De gemeenteraad heeft de Bomenleidraad vastgesteld op 12 december 2017. De Bomenleidraad geeft aan hoe we in Amersfoort met bomen omgaan en welke afwegingen we maken. De leidraad gaat over alle bomen in Amersfoort, dus zowel gemeentelijke bomen als bomen in eigendom van particulieren, woningbouwcorporaties of andere organisaties. De regelingen en bescherming zijn voor alle bomen gelijk.
Bomen vertegenwoordigen een grote verscheidenheid aan waarden en betekenissen voor de stad. Ze zorgen voor een prettig woon- en leefklimaat en dragen bij aan het bereiken van doelstellingen als een gezondere stad, het verminderen van de effecten van een veranderd klimaat, een betere milieukwaliteit (bomen reduceren fijnstof, CO2 en leveren zuurstof) en meer natuur in de stad.
De Bomenleidraad geeft aan hoe we met bomen willen omgaan en hoe we de waarden koesteren, beschermen en uitbouwen. De basis daarvan is het behoud en de bescherming van de bestaande bomen. We willen door goed beheer en zorg voor de groeiplaatsen onze bomen zo lang mogelijk vitaal en gezond houden. Daarmee bouwen we aan een bomenbestand en boomstructuur met meer kwaliteit en meer waarde. Het behouden en planten van bomen in een stedelijke omgeving is een uitdaging. Waardevolle bomen zijn er niet van de ene op de andere dag. Bomen hebben tijd nodig om tot volle wasdom te komen, en dat maakt ze kwetsbaar in de concurrentiestrijd om de schaarse ruimte. We moeten keuzes daarom goed onderbouwd maken en het behoud, het vergroten of het eventuele verlies aan waarde van bomen op een zorgvuldige en gelijkwaardige wijze afwegen ten opzichte van andere belangen en functies.
Naast de ontwikkeling van 200 woningen en 900 m2 aan voorzieningen is er bij de ontwikkeling van Landgoed Blom nadrukkelijk aandacht voor natuurverbetering. Naast de benodigde natuurtoets is een natuurverbeteradvies uitgewerkt tot een natuurverbeterplan. Dit betreft bovenwettelijke maatregelen die integraal onderdeel zijn van het voornemen. De reeds aanwezige groenstructuren in het plangebied worden zo veel mogelijk gerespecteerd en in de nabijheid van het plangebied worden de nodige maatregelen genomen voor natuurverbetering. Daarmee is de ontwikkeling in lijn met de Groenvisie en Bomenleidraad.
De bomen die aanwezig zijn nabij het plangebied zijn geinventariseerd en opgenomen op een Bomenkaart, deze is als Bijlage 5 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
In de Boom Effect Analyse is gekeken wat de invloed van het voornemen is op de aanwezige bomen. Omwille van diverse redenen is het niet mogelijk om de volgende bomen duurzaam te behouden: 1 – 5 t/m 8 – 10 t/m 13 - 31 – 32 – 33 – 46 – 47 – 48 – 95 t/m 110 - 115 t/m 127. Het betreft de bomen conform de kaart met boomnummers welke als bijlage 1 van de Boom Effect Analyse is opgenomen, deze Boom Effect Analyse is als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Voorliggend plan is in lijn met de Groenvisie en Bomenleidraad
De Gebiedsvisie Gezond Groen is opgesteld omdat de Amersfoortse Heuvelrug onder druk staat. Enerzijds wil de gemeente op een duurzame manier kunnen groeien, anderzijds is er concentratie nodig op focusgebieden binnen een robuust groenblauw raamwerk. De Amersfoortse Heuvelrug is een snijvlak waar deze ambities elkaar tegenkomen. Het omslagpunt van een waardevol groengebied met daarin stedelijke functies naar een stedelijke gebied met enkele groenplekken is dichtbij. Het is nu het moment om de koers voor de toekomst te bepalen. Om deze reden is de gebiedsvisie opgesteld waarbij wordt ingegaan op een drietal aspecten:
Vanuit deze aspecten zijn in overleg met allerlei stakeholders een zestal strategieën opgesteld. Deze strategieën zijn:
Deze thematische lagen vormen samen de ontwikkelingsvisie voor de Amersfoortse Heuvelrug. De lagen zijn volgordelijk. De bovenste lagen of strategieën zijn van grotere betekenis voor de identiteit en waarde van de Amersfoortse Heuvelrug dan de onderste. Samenwerk, evenwichtige afwegingen op het schaalniveau van de Heuvelrug en maatwerk zijn noodzakelijk.
De eerste strategie van de Gebiedsvisie Gezond Groen betreft het Infinity Forest, deze strategie zet in op het behoud en versterken van de groene identiteit van de Amersfoortse Heuvelrug. Het plangebied is gelegen in de biodiverse bosgebieden. In het plan zijn diverse maatregelen voorzien ten behoeven van de biodiversiteit. Het plan is dan ook in lijn met de strategie van het Infinity Forest.
De tweede strategie betreft een Robuust natuurraamwerk, deze strategie zet in op het verhogen biodiversiteit en vastleggen van het minimum robuust natuurraamwerk. In het plan zijn diverse maatregelen voorzien ten behoeven van de biodiversiteit, daarnaast zet het plan gronden om van de bestemming Maatschappelijk in de bestemming Natuur. Middels deze maatregel wordt natuurraamwerk robuuster. Het plan is dan ook in lijn met de strategie van het Robuust natuurraamwerk.
De derde strategie betreft Karaktervolle deelgebieden en kroonjuwelen, deze strategie gaat in op het Karaktervolle deelgebieden, en het oppoetsen van parels en kroonjuwelen. Voor het plangebied geldt dat dit is gelegen in Birkhoven – Bokkeduinen. Birkhoven en Bokkeduinen worden momenteel van elkaar gescheiden door de Barchman Wuytierslaan. Oorspronkelijk hoorde het gebied bij elkaar als onderdeel van het Landgoed Birkhoven. Door de toenemende verstedelijking met name aan de oostzijde van de Barhman Wuytierslaan dreigt beide deelgebieden nog meer van elkaar gescheiden te worden. Vanuit cultuurhistorische, recreatieve- en natuurdoelstellingen is het de ambitie om beide gebieden als één te beschouwen. Het is een kans en uitdaging om de geïsoleerde Bokkeduinen in verbinding te brengen met Birkhoven. De aanwezige oude boskern moet via boscorridors verbonden blijven met de bossen aan de westzijde van de Barchman Wuytierslaan . Dit kan samen gaan met een recreatieve verbindingen en faunapassages en een zorgvuldige recreatiezonering. Het plan zet gronden om van de bestemming Maatschappelijk in de bestemming Natuur. Middels deze maatregel wordt de natuur versterkt, echter blijft het aan een zijde van de Barchman Wuytierslaan. Het plan draagt dan ook bij aan de strategie Karaktervolle deelgebieden en kroonjuwelen.
De vierde strategie Netwerk recreatieve verbindingen is niet van toepassing voor het plangebied.
De vijfde strategie Zonering recreatie is eveneens niet van toepassing voor het plangebied.
De zesde strategie betreft Zonering stedelijke ontwikkelingen, deze strategie gaat in op het limiteren en zoneren van stedelijke ontwikkelingen. De strategie beschrijft de wens om ter plaatsen van de Barchman Wuytierslaan geen nieuwe ontwikkelingen meer mogelijk te maken. Om daarmee de groene identiteit van de Amersfoortse Heuvelrug te beschermen. Echter blijft het een visie op hoofdlijnen en is lokaal maatwerk noodzakelijk. De ontwikkeling van Landgoed Blom was ten tijden van het opstellen van de gebiedsvisie al in voorbereiding en wordt in deze dan ook niet gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling, lokaal maatwerk is dan ook noodzakelijk. In de strategie zijn spelregels benoemd in mate van belangrijkheid. De spelregels zijn opgebouwd uit 5 treden en vormen samen een 'afwegingsladder', onderstaand worden deze treden doorlopen voor Landgoed Blom.
De gemeenteraad heeft op 22 februari 2022 het document 'Gezond Groen een integrale visie op Amersfoortse Heuvelrugzone' vastgesteld. De planvorming voor Landgoed Blom is echter al veel eerder gestart. Zo zijn in de vastgestelde kaderstellende notitie van 14 juli 2021 de kaders ten aanzien van groen en natuur vastgelegd op basis van de toen nog geldende Groenvisie (2016) en de Bomenleidraad (2017). De gemeenteraad heeft de kaders voor de herontwikkeling van Landgoed Blom dan ook eerder vastgesteld dan de Gebiedsvisie Gezond Groen. Het streven is wel altijd geweest om zo veel mogelijk aan te sluiten bij uitgangspunten van de naderhand vastgestelde Gebiedsvisie Gezond Groen met een goede balans tussen wonen, groen, recreatie en maatwerk. Die balans is met het voorliggende plan gevonden, waar natuurverbetering een duidelijke plek krijgt en daarmee balans wordt behouden.
Voorliggend plan sluit aan bij de Gebiedsvisie Gezond Groen.
De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 richtinggevend. Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen in de gebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn, en zo ja, welke dat zijn.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd – bijvoorbeeld nieuwe woningen of nieuwe bedrijfsfuncties – kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
Wet Bodembescherming
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet Bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde waarboven er risico's zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid (de noodzaak om te saneren) wordt door deze interventiewaarde bepaald. Daarnaast wordt ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging in overweging genomen.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet-gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet Bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
Besluit Bodemkwaliteit
Het Besluit Bodemkwaliteit is ingedeeld naar de bodemfunctieklassen industrie, wonen en landbouw/natuur. Voor het landelijke generieke kader worden Achtergrondwaarden, Maximale Waarden voor de functie Wonen en Maximale Waarden voor de functie Industrie als toetsingskader gebruikt.
In 2013 is met de Nota Bodembeheer gemeente Amersfoort een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied Landgoed Blom in een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart de gebruiksfunctie landbouw/natuur heeft. De bodemkwaliteit van dit gebied is gekwalificeerd als landbouw/natuur en voldoet aan de Achtergrondwaarden. Grondverzet kan plaatsvinden conform deze nota en het Besluit Bodemkwaliteit.
Bodemenergie
Met de invoering van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Bodemenergie op 1 juli 2013 zijn de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en is de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AmvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen, die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden Warmte- en Koudeopslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom Bodemwarmtewisselaars genoemd. De open systemen hebben een vergunningsplicht, de gesloten systemen hebben een meldingsplicht.
In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Nieuwe systemen en grondwateronttrekkingen kunnen worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding is van bestaande systemen. Binnen het plangebied zijn nog geen systemen gerealiseerd (bron: www.wkotool.nl) en op het gebied is geen specifiek beleid voor interferentie van toepassing. Het bestemmingsplangebied ligt buiten de invloedsfeer van grondwaterbeschermingsgebieden. Het gebied is geschikt voor bodemenergiesystemen.
In augustus-september is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 1). In de toekomstige situatie worden 200 appartementen en 900 m2 maatschappelijk gerealiseerd verdeeld over meerdere gebouwen. Tevens wordt een parkeerplaats en parkeergarage gerealiseerd. Daarnaast zijn enkele delen van het plangebied voorzien voor ecologische maatregelen, hier is geen bebouwing toegestaan en deze gronden zijn dan ook niet meegenomen in het kader van het onderzoek. Onderstaand volgen de belangrijkste resultaten.
Voormalig en huidig gebruik
Uit de historische kaartbeelden blijkt dat de locatie in de 20e eeuw in gebruik was als landbouwgrond. Tot heden heeft de onderzoekslocatie hoofdzakelijk dit agrarische karakter behouden. De eerste bebouwing stamt uit 1910 waarbij onder andere een katholiek klooster is gerealiseerd. Dit was sinds 1912 in gebruik door de zusters van de Congregatie van St. Joseph waarbij voor ouderen gezorgd werd. Vanaf 1913 lag het militaire barakkenkamp 'De Vlasakkers' aan de oostzijde op het terrein. Hier waren 10 jaar lang ongeveer 2.000 Landstormers gehuisvest. In 1914 werd het gebouw gerealiseerd dat nu Buitenhuis Blom wordt genoemd. Vanaf deze tijd ontstonden er diverse uitbreidingen en boerderijtjes op het landgoed om de zusters mee te helpen met het bos, het verbouwen van voedsel en onderhoud aan de gebouwen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog is de locatie gebruikt voor de opvang van Belgische asielzoekers. Vanaf de tweede helft van de 20e eeuw is de stad steeds meer naar het klooster toegegroeid. De aanleg van de dierentuin, woningbouw, sportvoorzieningen, vakantieparken en spoor- en wegverbredingen hebben de omgeving steeds meer onderdeel gemaakt van de stadsperiferie. Op het terrein is zorgnieuwbouw gerealiseerd en in het Retraitehuis en in de nieuwbouw daarachter is sinds enkele jaren het AZC Amersfoort gevestigd. In 2023 zijn bij het AZC 129 tijdelijke woningen gerealiseerd.
Toekomstig gebruik
Op het oostelijk deel van het landgoed is het voornemen om 900 m2 voorzieningen, 200 woningen te realiseren.
Op basis van de gegevens verzameld in het historisch vooronderzoek wordt geconcludeerd dat binnen het onderzoeksgebied in de grond en het grondwater hooguit lichte overschrijdingen van de achtergrondwaarde of streefwaarde worden verwacht. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot verder bodemonderzoek.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In de directe omgeving van het plangebied zijn mogelijk kabels en leidingen aanwezig. Alvorens de werkzaamheden worden uitgevoerd zal een KLIC melding worden gedaan om te bepalen of er sprake is van knelpunten met de aanwezige kabels en leidingen. Preventief wordt daarom de status van de kabels gecontroleerd en indien blijkt dat er toch een knelpunt ontstaat wordt gekeken naar de mogelijkheden om de kabels te verplaatsen. Het aspect kabels en leidingen levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
Voor de gemeente Amersfoort is in 2013 een Historisch Vooronderzoek1 uitgevoerd en een CE-bodembelastingkaart2 opgesteld. Op deze kaart staan gebieden ingetekend, waarvoor op basis van feitelijk bronmateriaal een verhoogd risico geldt op de aanwezigheid van Niet Gesprongen Explosieven (NGE).
Binnen de gebieden waarvoor een verhoogd risico geldt, moet voorafgaand aan grondroerende werkzaamheden een Projectgebonden Risicoanalyse-Niet Gesprongen Explosieven (PRA-NGE) uitgevoerd worden. In een PRA-NGE worden de specifieke risico’s in relatie tot de uit te voeren werkzaamheden in kaart gebracht.
Om de kosten en regeldruk voor grondroerders te verlagen, heeft de gemeente Amersfoort een PRA-NGE voor de hele gemeente op laten stellen. Hierin zijn een aantal stappen van de PRA-NGE al opgenomen. Zo zijn onder andere grootschalige naoorlogse werkzaamheden geanalyseerd. Het resultaat van de PRA-NGE voor Amersfoort is een beleidsadvieskaart. Op deze kaart wordt binnen de NGE-Risicogebieden onderscheid gemaakt in gebieden met risicoprofiel ‘verlaagd t.o.v. 1945’ en gebieden met risicoprofiel ‘hoog’.
Binnen de gebieden met risicoprofiel ‘verlaagd t.o.v. 1945’ kunnen werkzaamheden (tot 100 m2 en 0,8 m-mv) met inachtneming van het ‘protocol spontaan aantreffen explosieven’ regulier uitgevoerd worden. Indien een groter oppervlak en/of dieper dan 0,8 m geroerd wordt, wordt het risicoprofiel opgeschaald naar ‘hoog’.
Voor landgoed Blom is een maatwerkadvies opgesteld (zie Bijlage 2). Onderstaand de belangrijkste conclusies.
Het Monseigneur Blom klooster in Amersfoort valt gedeeltelijk in risicoprofiel ‘hoog’, voor het gebied dat binnen het risicoprofiel valt, is een advies nodig om tot veilige uitvoering van de in de toekomst uit te voeren werkzaamheden te komen. Het overige gedeelte van het gebied wordt niet verder geanalyseerd, hier kunnen de werkzaamheden regulier worden uitgevoerd.
Het betreft een verdenking op geschutmunitie met een kaliber van 2 cm tot en met 8 cm. Verdacht op Klein Kaliber Munitie (KKM).
Het NGE-Risicogebied is afgebakend omdat munitie kan worden aangetroffen die afkomstig is van het exploderen van een munitietrein op emplacement Amersfoort. NGE kunnen worden aangetroffen tot een diepte van 1,0 m-mv.
Het gebied is naoorlogs niet aantoonbaar geroerd, waardoor er geen contra-indicaties zijn op basis waarvan het gebied als niet meer verdacht kan worden beschouwd.
Derhalve bestaat een onverminderd hoog risico op de aanwezigheid van NGE en is het gebied ingedeeld in risicoprofiel ‘hoog’.
In een deel van het gebied is voor de komst van het AZC een NGE-bodemonderzoek uitgevoerd, hierbij is een deel van het gebied onderzocht en tot beperkte diepte vrijgegeven.
Voor de werkzaamheden is detectie van het plangebied op NGE's noodzakelijk.
Het aspect Niet Gesprongen Explosieven dient nader onderzocht te worden voor de werkzaamheden starten, maar vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd indien de werkzaamheden niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden in de invloedsfeer van het plangebied en de effecten hierop.
Kader
Algemeen
De Wet natuurbescherming (Wnb) regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden,bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. Naast de bescherming vanuit de Wnb zijn er ook gebieden die planologische beschermd zijn. Het betreft hetNatuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.
Soortbescherming
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komenrechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.
Gebiedsbescherming
Natura 2000Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen in de Europese Habitatrichtlijn en/of de Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook andere leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen – gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantsoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd: hier geldt het 'nee-tenzij-principe'.' De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo).
In het kader van onderhavige ontwikkeling is een Natuurtoets uitgevoerd door Ecogroen (2023), het volledige rapport is opgenomen als Bijlage 3. Daarnaast zijn in 2023 nog aanvullende onderzoeken uitgevoerd (Bijlage 4) en verwerkt in de natuurtoets. De onderzoeken leiden tot de volgende conclusies.
Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijnen/of mogelijk verwacht worden in het plangebied.
Das
Het plangebied maakt deel uit van het territorium van een dassenclan. Binnen de begrenzing van het plangebied zijn twee verblijfplaatsen van dassen aangetroffen, en een verblijfplaats die mogelijk door dassen gebruikt wordt bij calamiteiten. Het gaat om een verblijfplaats onder het (te handhaven) schuurtje, een verblijfplaats nabij de plangrens en een (vlucht)pijp onder de bomen bij het kloostergazon. Bij de voorgenomen ontwikkelingen worden geen verblijfplaatsen fysiek aangetast. Mogelijk ontstaat er wel verstoring tijdens de aanleg- en gebruiksfasen. Verstoring kan de functionaliteit van verblijfplaatsen aantasten.
In de directe omgeving van het plangebied zijn meer verblijfplaatsen van deze dassen aangetroffen. Deze verblijfplaatsen worden niet fysiek beschadigd als gevolg van het initiatief. Mogelijk is er wel sprake van verstoring van deze verblijfplaatsen als gevolg van recreatieve uitloop. Verstoring van deze verblijfplaatsen kan een negatief effect hebben op de functionaliteit van de betreffende verblijfplaatsen. Bij de voorgenomen ontwikkelingen gaat een klein deel van het foerageergebied (een akker) verloren. Door de suboptimale aard van dit foerageergebied en de mitigerende maatregelen die zijn opgenomen in het plan is er echter geen sprake van verlies van essentieel foerageergebied. Tijdens de aanlegfase gaat een wissel van das verloren, deze wissel is geen essentiële loop- of migratieroute. Overige veelgebruikte dassenwissels in en om het plangebied blijven behouden.
Er is een activiteitenplan opgesteld voor de verstoring van de vaste rust- en verblijfplaats van de das.
Vleermuizen
In een van de schuren in het plangebied is een zomer- en (mogelijk) winterverblijfplaats van gewone grootoorvleermuizen aangetroffen. De schuur en daarmee de verblijfplaats blijven behouden, mits de donkerte rondom de schuur in stand blijft. Aangezien er aan deze schuur wel mitigerende werkzaamheden noodzakelijk zijn om de functionaliteit voor gewone grootoorvleermuis duurzaam te waarborgen, is er mogelijk wel sprake van een beperkt tijdelijk verlies van functionaliteit als gevolg van verstoring.
In het plangebied zijn een zomer- en paarverblijfplaats en een paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuizen aangetroffen in de kloosterbebouwing, evenals een paarverblijfplaats van rosse vleermuizen in een boom. Deze verblijfplaatsen gaan niet verloren bij de voorgenomen ontwikkelingen, maar er is mogelijk wel sprake van lichtverstoring tijdens de aanleg- en gebruiksfase.
Er is een activiteitenplan opgesteld voor de tijdelijke aantasting van de verblijfplaats van de gewone grootoorvleermuizen.
Eekhoorn
In de directe omgeving van het plangebied zijn nesten van eekhoorns aangetroffen. Bij het voorgenomen initiatief gaan geen nesten of essentieel foerageergebied van de eekhoorn verloren. Mogelijk is er echter wel sprake van verstoring tijdens de aanlegfase, waardoor de functionaliteit van de verblijfplaats verloren kan gaan.
Door het nemen van voorzorgsmaatregelen worden de verbodsartikelen van de Wet natuurbescherming niet overtreden.
Sperwer
Op 70 meter afstand van het plangebied is een nest van een sperwer aangetroffen. Het sperwernest blijft bij de voorgenomen ontwikkelingen behouden. Ook gaat het sperwernest niet indirect verloren (bijvoorbeeld door verstoring), omdat de dichtstbijzijnde werkzaamheden plaatsvinden op ongeveer 200 meter afstand van het sperwernest.
Vervolgstappen ten aanzien van vogels met jaarrond beschermde nesten zijn niet aan de orde, met uitzondering van maatregelen in het kader van de zorgplicht.
Boommarter
Het plangebied is in gebruik als (niet essentieel) foerageergebied van boommarters. Vaste verblijfplaatsen van boommarters zijn niet aangetroffen in het plangebied. Schade aan verblijfplaatsen of essentieel foerageergebied is niet te verwachten.
Aangezien schade aan vaste verblijfplaatsen of essentieel foerageergebied van boommarter niet te verwachten is, zijn vervolgstappen niet aan de orde.
Beschermde gebieden
Natura-2000
Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Arkemheen is gelegen op ongeveer 9 kilometer van het plangebied. Vanwege deze afstand is negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van oppervlakteverlies of verstoring uitgesloten. Met betrekking tot stikstof is een AERIUS-berekening door BJZ.NU uitgevoerd (Bijlage 8), waarbij geconcludeerd is dat er geen vervolgstappen aan de orde zijn.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN is gelegen op ongeveer 75 meter van het plangebied. Ten aanzien van het NNN is een 'nee-tenzij-toets' opgesteld door Ecogroen in een separate notitie. Uit de nee-tenzij toets blijkt dat negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet aan de orde zijn.
Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom Houtopstanden, waardoor bij het kappen van bomen de Wet natuurbescherming in werking treedt. Bij uitvoering van het plan worden op twee locaties bomen gekapt die onderdeel uitmaken van een beschermde houtopstand. Het betreft enkele bomen ten noorden van het Buitenhuis en enkele bomen bij de toegang richting de parkeerhub. Hiervoor zijn evenens diverse onderzoeken uitgevoerd (Bijlage 6 enBijlage 5).
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan, mits de mogelijk benodigde maatregelen uit de nadere onderzoeken worden ingepast.
Verkeer
In totaal genereert het landgoed volgens de berekeningen 1032 mvt/etmaal, waarvan 109 in de ochtendspits en 136 in de avondspits. Hiervan genereert de ontsluiting naar de woningen 888 mvt/etmaal, waarvan 80 mvt/uur in de ochtendspits en 98 mvt/uur in de avondspits. De ontsluiting van en naar het Buitenhuis genereert 144 mvt/etmaal, waarvan 29 motorvoertuigen in het ochtendspitsuur en 39 motorvoertuigen in het avondspitsuur. Onderzocht is of de toename van verkeer leidt tot een acceptabele verkeerssituatie in de huidige en toekomstige situatie.
Toets huidige situatie
Het oprijden vanaf landgoed Blom op de Barchman Wuytierslaan geeft in de ochtendspits een ‘acceptabele wachttijd’ en gaat in de avondspits gepaard met een relatief ‘lange wachttijd’ op beide aansluitingen. Dit komt voornamelijk door de relatief drukke Barchman Wuytierslaan . Een lange wachttijd kan risicovol van verkeer komende vanaf de zijrichting gedrag in de hand werken (landgoed Blom).
Daarnaast wordt aanbevolen de nog aanwezige overbodige infrastructuur om (brom)fietsers van de rijbaan naar het fietspad te geleiden, te verwijderen. Een optimalisatie kan gevonden worden door het fietspad uit te buigen, waarbij nog onderzocht moet worden of dit ten koste zal gaan van een enkele boom.
De verkeersafwikkeling op de verder van de ontwikkeling gelegen met verkeerslichten gelegen kruispunten blijft na realisatie van de ontwikkeling nagenoeg gelijk. De ontwikkeling heeft geen invloed op het huidige afwikkelingsniveau.
Toets toekomstige situatie
Met een aansluiting van het landgoed op de huidige Barchman Wuytierslaan is er alleen lichte groei van het verkeer mogelijk.
In het coalitieakkoord van 2022 is opgenomen dat de westelijke ontsluiting niet zal worden gerealiseerd, maar er ingezet gaat worden op een mobiliteitstransitie. Echter blijkt uit de modelberekeningen dat het aanbod verkeer alsnog zal toenemen op de Barchman Wuytierslaan. Dit zal zonder aanvullende maatregelen leiden tot knelpunten op de Barchman Wuytierslaan, zoals een langere wachttijd vanaf de bestaande uitritten en langere wachtrijen voor het spoor.
Voor het oprijden vanaf landgoed Blom betekent het concreet dat de aansluiting in de berekeningen nog niet oververzadigd is, maar er wel sprake is van een erg lange wachttijd (>20 seconden). Dit kan leiden tot risicovol gedrag: verkeer wordt ongeduldig en neemt meer risico om op te rijden.
Een optimalisatie is het uitbuigen van het fietspad ter plaatse van de aansluiting. Dit voorkomt het risico dat wachtende auto’s op het fietspad stilstaan bij de aansluiting naar de parkeergarage. Hiermee wordt een veiligere situatie voor in voor de fiets gecreëerd. Er blijft wel sprake van een ‘erg lange wachttijd’. Een andere onderzochte maatregel is rechts-in rechts-uit. Helaas is er geen goede/veilige keerbeweging in de directe nabijheid mogelijk. Meer grootschalige maatregelen zijn benodigd voor een robuuste oplossing, maar deze zijn niet inpasbaar binnen de eigendomsgrenzen van de gemeente Amersfoort en landgoed Blom en vergen een afstemming en idealiter integratie met naastgelegen percelen en uitritten.
De verkeersafwikkeling op de verder van de ontwikkeling gelegen met verkeerslichten gelegen kruispunten blijft na realisatie van de ontwikkeling nagenoeg gelijk. De ontwikkeling heeft net als in de huidige situatie nauwelijks invloed op het afwikkelingsniveau op verder weg gelegen kruispunten.
Stedenbouwkundig plan
Het stedenbouwkundig plan gaat uit van een integrale visie op mobiliteit. De opzet is zodanig dat langzaam verkeer en het gebruik van openbaar vervoer worden gestimuleerd. De auto is op zeer beperkte plaatsen te gast aanwezig. De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer gaat niet ten koste van de verblijfskwaliteit en van het landschappelijke karakter van Landgoed Blom. Het onderzoek naar het verkeer is opgenomen in Bijlage 9.
Veiligheid voor fietsers en voetgangers is belangrijk, daarom is gekeken naar de aansluiting op de Barchman Wuytierslaan. Deze aansluiting leidt direct naar de parkeerhub. De aansluiting is overzichtelijk en houdt rekening met het fietspad. In onderstaand figuur is de aansluiting weergegeven.
Figuur 4.1: Uitsnede stedenbouwkundigplan
Parkeren
Binnen het plangebied worden 200 woningen en 900 m2 aan voorzieningen gerealiseerd. Het onderzoek naar het parkeren is opgenomen in Bijlage 10 Conform de Nota Parkeernormen zijn voor het beoogde programma tot 216 parkeerplaatsen opgenomen. Het realiseren van 216 parkeerplaatsen wordt echter ten kosten van veel groen en leidt tot verstening van het landschap, derhalve zijn mogelijkheden onderzocht om de parkeerbehoefte te verlagen. Om de parkeerbehoefte te verlagen wordt ingezet op dubbelgebruik van parkeerplaatsen en deelmobiliteit.
Deze locatie heeft voldoende ruimte voor het aanleggen van het aantal parkeerplaatsen dat de parkeernormen voorschrijft (216 stuks, waarvan 172 voor bewoners), maar verdient dat vanuit landschappelijk en ecologisch oogpunt niet. Daarom wordt voorgesteld om met een lager aantal parkeerplaatsen te starten dan de parkeernormen theoretisch voorschrijven. Door aanvullende maatregelen is het niet ondenkbeeldig dat het initiële te realiseren aantal parkeerplaatsen (volstaat om te voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Belangrijke componenten van die maatregelen:
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenoemde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidsgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen in een 30 km/uur-zone of op een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie onderstaande tabel).
Tabel 4.1: zones langs wegen
Bij nieuwe of gewijzigde wegen of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Geluidsnota gemeente Amersfoort
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, vastgesteld op 29 september 2015). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden. De voorwaarden die van toepassing zijn in geval van hogere grenswaarden zijn:
In het kader van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, het akoestisch onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 11, onderstaand zijn de belangrijkste conclusies opgenomen. De berekende geluidbelasting bedraagt ten hoogste 57 dB vanwege de Barchman Wuytierslaan (na aftrek van 5 dB conform artikel 110g Wgh), 65 dB vanwege de spoorwegen en 51 dB(A) etmaalwaarde vanwege het industrieterrein Rangeerterrein NS, waarmee sprake is van overschrijding van de wettelijke voorkeurswaarde maar wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde.
Bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidbelastingen als gevolg van deze geluidbronnen te verlagen tot ten hoogste de voorkeurswaarden, zijn niet mogelijk gebleken of stuiten op overwegende bezwaren.
Verder is in het akoestisch onderzoek aangetoond dat het geluid van bedrijven, die niet op het industrieterrein zijn gelegen, voldoen aan de richtwaarden en daarmee aanvaardbaar zijn en dat piekgeluiden als gevolg van bedrijfsactiviteiten op het spooremplacement niet leiden tot onaanvaardbare hinder conform de circulaire piekgeluiden. De berekende cumulatieve geluidniveaus zijn ten hoogste 64 dB, en daarmee als aanvaardbaar beoordeeld, conform het gemeentelijk geluidbeleid.
Vanwege de overschrijdingen van de voorkeurswaarden uit de Wet geluidhinder zijn voorwaarden uit het gemeentelijke geluidbeleid van toepassing. Deze voorwaarden houden onder meer in dat elke woning in principe dient te beschikken over een geluidluwe gevel. Een aantal appartementen kan beschikken over een geluidluwe gevel of geveldeel door verdiepingshoge afscherming bij de loggia’s. Dit dient te worden beschouwd als mogelijke oplossingsrichting waarmee is aangetoond dat aan het geluidbeleid van de gemeente Amersfoort kan worden voldaan.
Hiermee is aangetoond dat in het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De geluidbelastingen die hoger zijn dan de voorkeurswaarden kunnen daarmee conform de Wet geluidhinder worden toegestaan in het bestemmingsplan.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen, wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.
Inrichting Besluit omgevingsrecht
Sinds 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van kracht, kortweg het Activiteitenbesluit genoemd. Sinds de invoering van dit besluit vallen alle inrichtingen (die voldoen aan de minimale omvangeisen) onder dit besluit. De inrichtingen die zijn opgenomen in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) vormen daarop een uitzondering. Wanneer een inrichting in bijlage 1 is opgenomen, is een vergunning vereist in overeenstemming met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning).
Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'gemengd gebied'.
Hinderveroorzakende functies in het plangebied
Binnen het plangebied zijn een lunchroom, bed and breakfast en kinderdagverblijf voorzien. Deze functies veroorzaken milieuhinder. Op basis van de indicatieve afstanden zijn de voorgenoemde functies op de bedrijvenlijst ingedeeld in milieucategorie 1 en 2, derhalve geldt in een gemengd gebied een richtafstand tot gevoelige objecten van respectievelijk 0 en 10 meter. De voorzieningen zijn voorzien in het Buitenhuis.
De toekomstige woningen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig en liggen op enige afstand (meer dan 10 meter). Daarmee wordt voldaan aan de richtafstanden van de bedrijven en milieuzonering.
Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied
Ten zuiden van het plangebied is op een afstand van circa 170 meter bedrijvigheid gelegen. Deze percelen zijn bestemd als 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bedrijven tot milieucategorie 3.1 toegestaan. Op basis van de indicatieve afstanden zijn de voorgenoemde functies op de bedrijvenlijst ingedeeld in milieucategorie 3.1. Daarmee geldt in een gemengd gebied een richtafstand tot gevoelige objecten van respectievelijk 30 meter. Het plangebied ligt op voldoende afstand van de genoemde functie.
Ten oosten van het plangebied is op een afstand van circa 200 meter bedrijvigheid gelegen. Het betreft het NS servicebedrijf Bokkeduinen, conform de bedrijven en milieuzonering als milieucategorie 4.2 wordt gezien. Daarmee geldt in een gemengd gebied een indicatieve richtafstand tot gevoelige objecten van respectievelijk 200 meter. Het plangebied ligt op voldoende afstand van de genoemde functie.
Aanvullend is in het akoestisch onderzoek ingegaan op het NS servicebedrijf Bokkeduinen. De geluidbelasting (LAr,LT) als gevolg van het NS servicebedrijf Bokkeduinen is ten hoogste 50 dB(A) etmaalwaarde. Dit is gelijk aan de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het LAr,LT, waarmee wordt voldaan aan het beoordelingskader voor omgevingstype 'gemengd gebied', in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarmee is voor het milieuaspect bedrijven en milieuzonering voldoende aangetoond dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot de nieuwbouw en wordt het NS servicebedrijf Bokkeduinen niet in de bedrijfsvoering beperkt.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een rol.
Waterwet
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
De Wet gemeentelijke watertaken is onderdeel van de Waterwet. In deze Wet heeft de gemeente de zorgplicht gekregen voor:
In de Wet milieubeheer is de derde zorgplicht voor de gemeente opgenomen. De gemeente dient zorg te dragen voor het inzamelen transporteren van stedelijk afvalwater.
Wet ruimtelijke ordening en de watertoets
De watertoets is sinds 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen (waaronder bestemmingsplannen) die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer (bijv. gemeente of projectontwikkelaar) worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies.
Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016- 2021. Met de samenvoeging van deze twee plannen wordt geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin het programma als een van de instrumenten is opgenomen. Het Nationaal Water Programma bevat:
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het NBW-Actueel (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Een actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2003 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot het aanscherping van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario's.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
Bodem- en waterprogramma provincie Utrecht 2022-2027
Het provinciaal bodem- en waterbeleid is gebundeld in het “Bodem- en waterprogramma provincie Utrecht 2022-2027”. Er wordt invulling gegeven aan het wettelijk verplichte Regionaal Waterprogramma en de ambities en het beleid uit de Omgevingsvisie worden verder uitgewerkt.
Eén van de beleidsthema's in de Omgevingsvisie is een klimaatbestendig en water robuust watersysteem dat duurzaam wordt ingezet, en dat veerkrachtig kan omgaan met neerslag en droogte. Tevens richt het zich op voldoende en schoon drinkwater, de KWR-doelstellingen en veilig en verantwoord omgaan met duurzame energie.
In het “Bodem- en waterprogramma provincie Utrecht 2022-2027” staan verschillende doelen beschreven. Hier volgt een korte opsomming. Als overkoepelende thema moet de ondergrond nu en in de toekomst duurzaam, zorgvuldig en veilig worden gebruikt, en moet het lineaire (drink)watersysteem zijn omgebouwd tot een circulair systeem. Tevens wordt er ingezoomd op schoon oppervlaktewater, een schone bodem en schoon grondwater, een goede bodemkwaliteit, voldoende water, waterveiligheid en tot slot energie uit bodem en water.
Provinciale afspraken klimaat adaptief bouwen
In de afspraken zijn o.a. prestatie-eisen opgenomen voor droogte en wateroverlast.
Droogte
Wateroverlast
Waterbeheerprogramma 2022 - 2027
Het waterschap Vallei en Veluwe heeft het Blauwe Omgevingsprogramma (BOP) opgezet als waterbeheerprogramma. Voor de planperiode zijn BOP-doelen opgesteld die in vijf categorieën zijn onderverdeeld. De 5 categorieën zijn; waterveiligheid, watersysteem, wonen en zuiveren, circulaire economie en energietransitie.
Daarnaast wordt gewerkt aan vijf maatschappelijke thema's; waardevolle leefomgeving, klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit.
Keur 2013
Een van de instrumenten van het waterschap om zijn taken uit te oefenen is de Keur Waterschap Vallei en Veluwe. De Keur en de algemene regels kennen gebods- en verbodsbepalingen die erop gericht zijn dijken te beschermen en risico op wateroverlast te beperken. Zo is het in bepaalde gevallen verboden om zonder vergunning water te lozen of te onttrekken aan oppervlaktewater. Dit betekent dat voor bepaalde activiteiten nabij watergangen of met mogelijke invloed op watergangen een vergunning bij het waterschap moet worden gevraagd. Deze vergunning wordt getoetst aan de beleidsregels van het waterschap. Regels vanuit de Keur die van belang zijn voor dit plangebied zijn onder anderen:
Richtlijn klimaatbestendige bouw, 10 februari 2020
In het document worden richtlijnen gegeven voor de genoemde klimaatthema's:
De thema's 3. Hitte en 5 Biodiversiteit zijn niet direct van belang voor de watertoets en worden derhalve niet uitgelicht.
Richtlijnen wateroverlast
Op basis van de KNMI 2014 klimaatscenario's heeft het KNMI in opdracht van Rijkswaterstaat de 'worst-case' scenario's uitgerekend voor de jaren 2030, 2050 en 2085. Voor nieuwe ontwikkelingen hanteren wij de neerslagen rond het jaar 2085, omdat het gaat om langjarige ontwikkelingen (50 jaar of langer) 'Worst-case scenario' neerslaghoeveelheden (in mm) voor het klimaat rond “2085”
Richtlijn Droogte
Hiervoor geldt dat het water zoveel mogelijk vastgehouden moet worden.
Richtlijn waterveiligheid
Plaats vitale functies (energievoorziening, communicatie, noodvoorzieningen) verhoogd in de gebouwen c.q. (openbare) buitenruimte, zodat deze bij een overstroming niet onder water komen te staan en daarna mogelijk weer sneller te herstellen zijn.
In het kader van het bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd, deze is als Bijlage 12 bij het bestemmingsplan opgenomen. In de toekomstige situatie worden 200 appartementen en 900 m2 maatschappelijk gerealiseerd verdeeld over meerdere gebouwen. Tevens wordt een parkeerplaats en parkeergarage gerealiseerd. Daarnaast zijn enkele delen van het plangebied voorzien voor ecologische maatregelen, hier is geen bebouwing toegestaan en deze gronden zijn dan ook niet meegenomen in het kader van de watertoets. De belangrijkste conclusies zijn onderstaand weergegeven.
Huidige situatie
Locatie
Het plangebied bevindt zich achter het Klooster Sint Jozef en het AZC aan de regionale doorgaande weg N211 tussen de spoorverbinding Amersfoort – Hilversum en de Spoorverbinding Amersfoort Utrecht.
Figuur 4.:2 Locatie plangebied met beoogde ontwikkeling landgoed Blom in rood kader.
Maaiveld
Om de maaiveldhoogtes in het plangebied te analyseren is de AHN-viewer geraadpleegd. Het maaiveld in het plangebied varieert tussen de +8,5 m NAP in het zuiden, en +7,5 m NAP in het noorden van het plangebied (). Ten oosten van het plangebied liggen opvallende west – oost georiënteerde verhogingen in het landschap. Deze verhogingen bestaan uit opgebrachte grond die is vrijgekomen bij de aanleg van het opstelterrein langs het spoor rond 1996.
Figuur 4.3: Maaiveldhoogte ten opzichte van NAP. Bron: AHN 4, DTM dynamische opmaak, benaderd 8-8-2023.
Bodemopbouw
Regionale bodemopbouw op basis van REGIS II (TNO)
REGIS II v2.2
De diepere bodemopbouw is in weergegeven als hydrogeologisch profiel volgens REGIS II v2.2. In dit profiel zijn de lagen aangeduid als de stratigrafische eenheid waartoe zij behoren en de aard van de afzettingen waaruit zij bestaan.
Figuur 4.4: Geohydrologische bodemopbouw. De verticale lijn in het midden van de doorsnede geeft bij benadering de locatie van het plangebied. Bron: Dinoloket
In bovenstaand figuur is te zien dat de ondergrond ter plaatse van de werklocatie tot circa +6 m NAP bestaat uit zand van de formatie van Boxtel met een doorlatendheid tussen de 5,0 tot 10 m/dag. Tussen +6 m NAP en – 6 m NAP ligt een zandpakket van de formatie van Drente met een doorlatendheid tussen de 10 – 25 m/dag. Daaronder bevindt zich een gestuwde afzetting tot -42 m NAP.
DINOloket
Om de bodemopbouw ter plaatse van de planlocatie te analyseren zijn grondboringen uit het DINOloket geraadpleegd. Binnen het plangebied zijn geen boringen uitgevoerd. Direct rondom het plangebied zijn wel 2 relevante boringen aanwezig. De geschematiseerde bodemopbouw is weergegeven in onderstaande tabel. In onderstaande figuren staan de locaties en de beschrijvingen van de boringen uit DINOloket.
Tabel 4.2: Boorbeschrijvingen boringen Dinoloket
Diepte | Grondsoort per boring | |
(m -mv.) | B32B0629 mv: -0,35 m NAP |
B32B0212 mv: -1,44 m NAP |
Maaiveld tot 4,0 | Zand, midden | Zand, fijn |
4,0 – 17,0 | Einde boring | |
17 tot 20 | Zand, midden |
Figuur 4.5: Beschrijving boring (blauwe cirkel) ten noordwesten van het plangebied
Figuur 4.6: Beschrijving boring (blauwe cirkel) ten oosten van het plangebied
Uitgevoerd bodemonderzoek
In het kader van de gebiedsontwikkeling is reeds een bodem- en grondwateronderzoek uitgevoerd (onderstaande tabel).
Tabel 4.3: Overzicht beschikbare onderzoeken nabij plangebied
Titel onderzoek | Auteur | Kenmerk | Datum | Afstand tot plangebied (m) |
Rapportage geotechnisch onderzoek, Amersfoort, Nabij Barchman Wuytierslaan Verkennende sonderingen | IJb groep | 61210290 | 15-7-2021 | 0 (binnen plangebied) |
De boorbeschrijvingen uit het bodem en grondwateronderzoek laten zien dat de ondergrond tot minimaal 3 m -mv. bestaat uit fijn zand (). In de peilbuizen is tijdens het onderzoek geen grondwater aangetroffen.
Figuur 4.7: Boorbeschrijvingen van sonderingen s.1 en s.2 binnen het plangebied. Het rechterplaatje toont de locaties van de sonderingen s.1 en s.4. Bron: Rapportage geotechnisch onderzoek, Amersfoort, Nabij Barchman Wuytierslaan Verkennende sonderingen, ijb groep, d.d.15-7-21.
Grondwater
DINOloket
Binnen het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen relevante peilbuizen aanwezig in DINOloket.
Grondwatertools
De dichtstbijzijnde peilbuis bevindt zicht op circa 600 meter ten oosten van het plangebied. Op deze locatie bevindt de GHG zicht op 10 m – mv. Peilbuisgegevens zijn weergegeven in . Op basis van een gegenereerd isohypsenpatroon met het Landelijk Hydrologisch Model is de grondwaterstand ter plaatse van het plangebied circa 2,40 m + NAP. (zie onderstaande figuren).
Figuur 4.8: Peilbuisgegevens en grondwaterstand. Bron: grondwatertools.nl
Figuur 4.9: Isohypsen in omgeving plangebied. Waarden zijn in meter boven NAP. Rood gearceerde peilbuizen zijn gebruikt om isohypsen te genereren. Plangebied is aangeduid met zwarte pijl. Bron: grondwatertools.nl
Drooglegging en ontwateringsdiepte
Op basis van de gemiddelde maaiveldhoogte (8,0 m + NAP) is de ontwateringsdiepte ten minste 5 meter.
Grondwateronttrekkingen
Op basis van de WKO-tool is in de directe omgeving van het plangebied één grondwateronttrekkingen aanwezig op circa 500 meter ten oosten van het plangebied (ondestaand figuur)
Figuur 4.10: Grondwateronttrekkingen nabij het plangebied. Bron: WKOtool.nl
Grondwaterbeschermingsgebied
Het plangebied is niet in een grondwaterbeschermingszone, waterwingebied of boringsvrije zone gelegen.
Watersysteem
Binnen het plangebied bevinden zich geen leggerwatergangen. Op circa 200 meter ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een c watergang van waterschap Vallei en Veluwe.
Figuur 4.11: Leggerwatergangen nabij het plangebied. Bron: Legger waterschap Vallei en Veluwe.
Vuil- en hemelwater
Ter plaatse van het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel.
Figuur 4.12: Riolering ter plaatse van het plangebied. Bron: GWSW dataset Stichting Rioned.
Waterveiligheid
Uit de legger van het waterschap blijkt dat het plangebied zich niet in de kern- of beschermingszones van waterkeringen bevindt.
Uitgangspunten en randvoorwaarden
Afstemming Waterschap Vallei en Veluwe
Via de mail is de ontwikkeling voorgelegd aan de heer van Dam van het waterschap Vallei en Veluwe en is gevraagd met welke regels en uitgangspunten rekening dient te worden gehouden. De heer van Dam heeft op 25-8-23 per mail geantwoord en deze telefonisch toegelicht. Hieronder zijn de opmerkingen die de heer van Dam heeft gemaakt samengevat.
Watercompensatie
Er dient rekening te worden gehouden met een compensatie van 60 mm per vierkante meter toename verharding als gevolg van de ontwikkeling. Deze compensatie dient binnen de plangrens gerealiseerd te worden. Er is namelijk geen sprake van een toename van afvoer naar een oppervlaktewaterwater van het waterschap.
Hemelwater
Op de locatie mag ervan uit worden gegaan dat hemelwater infiltreert in de bodem. Door de ontwikkeling zorgt een toename van verhard oppervlak voor versnelde afvoer en overlast als je niet voldoende ruimte reserveert voor de opvang. Op basis van de grondsoort dient een schatting te worden gemaakt van de infiltratiecapaciteit om te bepalen hoeveel vierkante meter ruimte er nodig is om regenwater te laten infiltreren, zodat geen overlast ontstaat. Met behulp van resultaten van sonderingen kan gekeken worden hoe de bergingsvoorziening verfijnd kan worden.
Afstemming Gemeente Amersfoort
Via de mail is de ontwikkeling voorgelegd aan mevrouw Vrouwe van de gemeente Amersfoort en is gevraagd met welke regels en uitgangspunten rekening dient te worden gehouden. Mevrouw Vrouwe heeft op 21-8-23 per mail de regels en uitgangspunten gedeeld. Tessa Baart heeft op 31-8-23 aanvullende gegevens gedeeld over de riolering en richtlijnen voor infiltratieberekening. De informatieverstrekking van de gemeente Amersfoort is hieronder samengevat. Op 5-10-23 heeft Tessa Baart in reactie op het concept bestemmingsplan aangegeven dat er geen bezwaren zijn namens de gemeente, maar hierbij wel een ingevulde rekentabel voor de ontwikkeling gedeeld als verduidelijking voor de compensatieberekening. Deze is verwerkt in onderhavige rapportage.
Uitgangspunt voor klimaatadaptatie is het Convenant duurzame woningbouw provincie Utrecht. Hierbij wordt verwezen naar de provinciale afspraken over klimaatadaptief bouwen. Voor het omgaan met hevige neerslag houdt Amersfoort de eigen gemeentelijke Richtlijnen Klimaatbestendige Bouw aan. De gemeentelijke richtlijnen gaan verder dan het convenant en de afspraken.
Provinciale afspraken klimaatadaptief bouwen
In de afspraken zijn o.a. prestatie-eisen opgenomen voor droogte en wateroverlast.
Hemelwater
Uitgangspunt is dat hemelwater op eigen terrein wordt verwerkt, zonder afwenteling op andere percelen waarbij een:
Infiltratie mag meegenomen worden als berging. De gemeente kan een voorbeeld Excel tabel beschikbaar stellen om maatregelen door te rekenen. Volgens mevrouw Vrouwe wijkt dit in zoverre af van de eisen van het waterschap dat het waterschap als uitgangpunt statische berging heeft (60mm) en de gemeente Amersfoort uitgaat van een dynamische berekening (dus infiltratie meenemend). Dit is relevant bij zandgronden zoals bij deze ontwikkeling.
Riolering
Het is geen probleem om het vuilwater van de 200 appartementen op het gemengde riool aan te sluiten, deze bevindt zich onder het toegangspad naast de kerk. Hemelwater dient op eigen terrein te worden vastgehouden.
Waterhuishouding
De gemeente verwacht niet dat de ontwikkeling de 'c- watergang' van het waterschap gaat raken. Hierbij wordt opgemerkt dat het de vraag is of deze watergang buiten waarneembaar is.
Toekomstige situatie
Voorgenomen ontwikkeling
In de toekomstige situatie worden 200 appartementen en 900 m2 maatschappelijk gerealiseerd verdeeld over meerdere gebouwen. Tevens wordt een parkeerplaats en parkeergarage gerealiseerd. Daarnaast zijn enkele delen van het plangebied voorzien voor ecologische maatregelen, hier is geen bebouwing toegestaan en deze gronden zijn dan ook niet meegenomen in het kader van de watertoets.
Figuur 4.13: Ontwerptekening ontwikkeling landgoed blom. De nummers in de lichtblauwe vierkantjes zijn toegevoegd aan de figuur en corresponderen met oppervlakten die zijn gebruikt om toename verharding te bepalen. Bron: uitwerkingsvoorstel landgoed BLOM, zomer 2023.
Oppervlakteverdeling
Het huidige plangebied is bijna volledig onverhard, het 'buitenhuis' blijft gehandhaafd. Alle nieuwe gebouwen zorgen voor een toename aan verhard oppervlak. Er wordt niet gesloopt. In de oppervlakteverdeling wordt de huidige situatie daarom als volledig onverhard veronderstelt en de oppervlakte van de gebouwen en de parkeerplaats als de toename van verharding. De verhardingstoename is bepaald aan de hand van de gebouwverdeling in bovenstaand figuur.
Tabel 4.4: Verharding toekomstige situatie
Onderdeel | Huidig (m2) | Toekomstig (m2) | Toename (m2) |
Verhard | |||
Aanbouw 1 | - | 105 | + 105 |
Gebouw 2 | - | 575 | + 575 |
Gebouw 3 | - | 507 | + 507 |
Gebouw 4 | - | 303 | + 303 |
Gebouw 5 | - | 735 | + 735 |
Parkeerplaats ( 6 ) | - | 375 | + 375 |
Toegangsweg ( 7 ) | - | 200 | + 200 |
Totaal toename verhard | 2.800 |
Grondwater
De ontwateringsdiepte ( op basis van hoofdstuk 2 meer dan 5 meter) zal niet beïnvloed worden door de ontwikkeling.
Watersysteem
Waterpeil
Het plangebied bevindt zich niet een peilgebied met een vastgesteld waterpeil. Het waterpeil is de natuurlijke grondwaterstand.
Verhard- en onverhard oppervlak
In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak met circa 2.800 m2 toe. Het totaal oppervlak van het plangebied blijft 20.000 m2 waarvan 3.300 m2 uit verhard oppervlak bestaat.
Het onverhard oppervlak neemt af met 2.800 m2; in de nieuwe situatie bestaat het plangebied uit 16.700 m2 onverhard oppervlak.
Waterbergingsopgave
Ten behoeve van de waterbergingsopgave zijn er eisen vanuit het waterschap en vanuit de gemeente. De benodigde watercompensatie vanuit beide waterbeheerders wordt onderstaand uiteen gezet. Hierbij is het niet nodig om beide watercompensaties bij elkaar op te tellen, maar dient aan de grootste watercompensatie te worden voldaan.
In het geval van deze ontwikkeling wegen de richtlijnen van de gemeente wat betreft kubieke meters het zwaarst. Echter wordt er volgens de richtlijnen en beleid van de gemeente met de voorgestelde ontwikkeling voldaan aan de waterbergingsopgave van de gemeente.
Voor deze ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met een waterbergingsopgave van 168 m3 om aan het beleid van het waterschap te voldoen. Er is voldoende ruimte om deze hoeveelheid te bergen. Dit kan enerzijds door een laagte te creëren met voldoende berging. Anderzijds toont de redenatie in het beleid van de gemeente aan dat er in het huidige plan voldoende ruimte beschikbaar is, als rekening wordt gehouden met water op straat- en groenoppervlak (maximaal 0,15 cm).
Hieronder volgt de benadering voor de berekende watercompensatie vanuit het Waterschap Vallei en Veluwe en vanuit de Gemeente Amersfoort.
Waterschap
Niet al het water dat vrijkomt gedurende een regenbui, wordt afgevoerd. Een deel zal verdampen en achterblijven op de plek waar het valt (interceptie). Rekening houdend met deze factoren gaat Waterschap Vallei en Veluwe ervan uit dat er zonder voorzieningen 60mm meer geloosd wordt dan in een onverharde situatie. Deze hoeveelheid moet daarom gecompenseerd worden. De wijze waarop deze compensatie wordt gerealiseerd is aan de initiatiefnemer. De initiatiefnemer zal moeten aantonen dat de genoemde hoeveelheid ook vastgehouden kan worden.
De bergingsopgave vanuit het waterschap bedraagt 0,06 m * 2.800 m2 = 168 m3 .
Gemeente
Voor de hemelwaterbergingsregels van de gemeente dient uitgegaan te worden van de KNMI buien bepaald voor 2085, deze staan in onderstaande figuur.
Figuur 4.14: Worst case scenario neerslaghoeveelheden (in mm) voor het klimaat rond 2085. Berekend door het KNMI in opdracht van RWS. Bron: Richtlijn klimaatbestendige bouw, gemeente Amersfoort, 10 februari 2020.
In bovenstaande tabel is samengevat welke bergingsbehoefte (m3) er bij elk scenario nog nodig is binnen het plangebied nadat infiltratie heeft kunnen plaatsvinden. Voor de benodigde bergingsbehoefte wordt met alle buien gerekend en de benodigde compensatie hangt af van welke bui maatgevend is. Er wordt gerekend met het totale plangebied, niet alleen met de toename verharding. Na afstemming met de gemeente heeft de gemeente voorzien in een scenarioberekening met de KNMI buien en een ingevulde rekentabel voor deze ontwikkeling.
Voor deze ontwikkeling blijkt bui T = 250 maatgevend.
Tabel 4.5: Wateropgaves bepaald aan de hand van locatie specifieke factoren en hypothetische scenario's conform de richtlijnen van de gemeente Amersfoort.
* in plangebied op parkeerplaats en toegangsweg
Uit de tabel blijkt dus dat de ontwikkeling rekening moet houden met een resterende (na infiltratie) waterbergingsbehoefte van 1404 m3 voor een T250 bui van 105 mm in 1 uur. Om dit op te vangen mag er vanuit de gemeente uit worden gegaan van een waterberging van 15 cm op groen- en straatoppervlak.
In deze ontwikkeling bestaat dat oppervlak c.f. uit:
Totaal: 17.275 m2
Op dat oppervlak binnen het plangebied kan 17.275 m2 * 0,15 m = 2.591 m3 regenwater worden geborgen tijdens een bui van 105 mm/uur. Daarmee wordt op basis van de toekomstige oppervlakte verdeling voldaan aan de totale waterbergingsopgave van de gemeente Amersfoort.
Hiermee wordt gecompenseerd voor de neerslag die tijdens een T100 bui in 1 uur versneld wordt afgevoerd als gevolg van de toename aan verharding.
Indicatieve ruimtereservering waterberging t250 bui
Er hoeft op basis van het beleid van de gemeente Amersfoort geen rekening te worden gehouden met aanvullende ruimtereservering voor watercompensatie. Er wordt wel geadviseerd om in de verdere uitwerking van het plan de inrichting van wegen, parkeerplaatsen en groen geschikt te maken voor het bergen van een laag water van 15 cm. Dit beïnvloedt namelijk mogelijk het gebruik ervan.
Een alternatieve manier om ruimtereservering voor waterberging te creëren zijn verlagingen in het maaiveld tot circa een 0,5 m diepte waar het afvloeiend hemelwater heen kan stromen tijdens een piekbui. Op deze manier voldoe je evengoed aan de benodigde berging, maar is deze berging geconcentreerd in de verlagingen i.p.v. over het gehele plangebied. Naar verwachting kan het water vervolgens relatief snel infiltreren in de ondergrond. De ondergrond binnen het plangebied bestaat uit fijn zand waarvoor een infiltratiecapaciteit van 20 mm/u (ca. 0,5 m / dag) tot 40 mm/u (ca. 1,0 m/dag) een reële schatting is om rekening mee te houden. Dit betreft de meest gangbare vorm van waterberging en past tevens in de gewenste voorkeursvolgorde Vasthouden – Bergen – Afvoeren die de gemeente hanteert.
Klimaatadaptatie
Door aan de watercompensatie te voldoen binnen het plangebied wordt ook voldaan aan de klimaatwensen van de gemeente Amersfoort. Hemelwater moet volledig binnen het plangebied worden verwerkt, waarbij de voorkeursvolgorde: “vasthouden – bergen – afvoeren” geldt en de volledige capaciteit binnen 24 uur na afloop van de neerslaggebeurtenis opnieuw beschikbaar is. Het langer water vasthouden binnen het plangebied is in lijn met de richtlijn van gemeente om droogte tegen te gaan.
Vuil- en hemelwater
Ten aanzien van nieuwbouw dient de nieuw te leggen riolering, gescheiden gerealiseerd te worden. Dit betekent het realiseren van een vuilwaterriolering (vwa/dwa) en een hemelwaterriolering (hwa). De vuilwaterriolering kan aangesloten worden op het bestaande gemengde stelsel. Hemelwater dient binnen het plangebied te worden verwerkt.
Waterkwaliteit
In de toekomstige situatie mag de (grond)waterkwaliteit niet verslechteren. Door te werken met niet uitlogende materialen wordt voorkomen dat afvloeiend hemelwater vervuiling opneemt wat in het (grond)water terechtkomt.
Waterveiligheid
Uit de legger van het hoogheemraadschap blijkt dat het plangebied zich niet in de kern- of beschermingszones van waterkeringen bevindt. Om deze reden zijn er geen effecten op de waterveiligheid.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) staan luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is een voorgenomen ontwikkeling inpasbaar als deze ontwikkeling 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. De NIBM-regeling geeft voor een aantal projectcategorieën een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Een woningbouwlocatie is één van die categorieën. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling netto niet meer bedraagt dan 3.000 woningen, dan is er sprake van een NIBM-project. Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de NIBM-regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Het gaat hierbij met name om kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden getoetst of deze effect hebben op de luchtkwaliteit. De voorgenomen ontwikkeling maakt 200 woningen en 900 m2 aan voorzieningen mogelijk. De verkeersgeneratie van het voornemen betreft daarmee 1.032 motorvoertuigen per werkdag, wat omgerekend neerkomt op 944 motorvoertuigen per weekdag. De NIBM-tool geeft wijst uit dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt en dus is geen nader onderzoek vereist.
Figuur 4.16: Uitsnede NIBM-tool
Uit de Atlas leefomgeving volgt dat ter plaatse van het plangebied voor 2021 de jaargemiddelde concentraties van NO2 (circa 19 microgram per kubieke meter) en PM10 ( circa 17 microgram per kubieke meter) ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen.
De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt met circa 9 microgram per kubieke meter eveneens niet overschreden. In onderstaande figuur is weergegeven welke waarden ter plaatsen van toepassing zijn.
Figuur 4.17 jaargemiddelde concentraties van NO2 ter hoogte van het plangebied (bron: atlas leefomgeving)
Figuur 4.18 jaargemiddelde concentraties van PM10 ter hoogte van het plangebied (bron: atlas leefomgeving)
Figuur 4.19 jaargemiddelde concentraties van PM2,5 ter hoogte van het plangebied (bron: atlas leefomgeving)
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Externe veiligheid heeft betrekking op gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:
In het kader van het bestemmingsplan is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd, het onderzoek is opgenomen als Bijlage 13. In de toekomstige situatie worden 200 appartementen en 900 m2 maatschappelijk gerealiseerd verdeeld over meerdere gebouwen. Tevens wordt een parkeerplaats en parkeergarage gerealiseerd. Daarnaast zijn enkele delen van het plangebied voorzien voor ecologische maatregelen, hier is geen bebouwing toegestaan en deze gronden zijn dan ook niet meegenomen in het kader van het onderzoek. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies opgenomen. In onderstaande afbeelding is een fragment van de risicokaart weergegeven. Het plangebied is met een rode cirkel aangeduid.
Figuur 4.20: Uitsnede risicokaart
In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen. De volgende risicobronnen zijn relevant in relatie tot het plangebied:
Spoorlijn Baarn – Amersfoort West (route 30)
Spoorlijn Utrecht – Amersfoort West (route 140)
Verantwoording groepsrisico
Verantwoording van het groepsrisico is voor de transportroute verplicht. In deze rapportage is een aanzet gedaan voor de verantwoording van het groepsrisico. Het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Amersfoort, kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van de ruimtelijke procedure.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico stelt de gemeente Amersfoort in het kader van de ruimtelijke procedure de Veiligheidsregio Utrecht in de gelegenheid advies uit te brengen.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuienen/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.
Gerichte risicocommunicatie met bewoners (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke manier hieraan invulling kan worden gegeven. Op de website van Veiligheidsregio Utrecht staan onder ‘Gevaarlijke stoffen’ (link) instructies over wat te doen bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Het is aanbevelingswaardig om in instructies voor de gebruikers op te hangen die betrekking hebben op het handelingsperspectief bij een incident met gevaarlijke stoffen. Deze maatregel kan door de exploitant (en eventuele samenwerking met de Veiligheidsregio) worden uitgewerkt.
Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een toxisch scenario
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.
In geval van een calamiteit met toxische stoffen op het spoor is het van belang dat de bebouwing bescherming biedt. Van belang daarbij is dat - in dat geval - de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.
Onder de Omgevingswet dient, bij nieuwbouw, een mechanisch ventilatiesysteem standaard te beschikken over een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 4.124 Besluit bouwwerken leefomgeving).
Beperkt zelfredzame groepen
Binnen het plangebied is de nieuwbouw niet bestemd voor het huisvesten van groepen beperkt zelfredzame personen. In de te verbouwen bestaande kloostergebouwen wordt mogelijk een kinderdagverblijf gerealiseerd. Gezien de afstand tot het spoor biedt zowel bij het gebruik van woningen als het gebruik van de bestaande bebouwing schuilen het beste handelingsperspectief.
Advies Veiligheidsregio Utrecht
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een risicobron waarover transport gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Na bestudering van de door u toegezonden stukken concludeer ik dat als gevolg van de geplande ontwikkeling 'het bouwen van 200 (huur)woningen en 900 m2 aan maatschappelijke voorzieningen' het hoogste groepsrisico per kilometer niet significant toeneemt.”
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Om een duurzaam project te realiseren moet samenhang worden gevonden op ruimtelijk, sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces, inclusief de lange termijn opgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen, zijn belangrijk. De volgende afspraken zijn gemaakt, zoals ook verwoord in Duurzaamheidsvisie Landgoed Blom Van Wijnen Midden Projectontwikkeling.
Algemeen
Energie
Circulair
Duurzame mobiliteit
Klimaatadaptatie
Natuur-inclusiviteit en biodiversiteit
Gezonde leefomgeving
De maatregelen zijn geborgd door een koppeling te leggen met het inrichtingsplan.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Archeologische beleidskaart
Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 14 september 2010 vastgesteld. Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting. Om te voldoen aan artikel 38a van de Monumentenwet, nemen we in bestemmingsplannen een regeling op ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
In de toekomstige situatie worden 200 appartementen en 900 m2 maatschappelijk gerealiseerd verdeeld over meerdere gebouwen. Tevens wordt een parkeerplaats en parkeergarage gerealiseerd. Daarnaast zijn enkele delen van het plangebied voorzien voor ecologische maatregelen, hier is geen bebouwing toegestaan en deze gronden zijn dan ook niet meegenomen in het kader van het onderzoek.
In augustus-september 2023 is een archeologische bureaonderzoek uitgevoerd voor het plangebied (Bijlage 15). In het plangebied kunnen in principe resten vanaf het paleolithicum tot en met de nieuwe tijd worden verwacht. Gezien het ontbreken van resten of sporen uit de prehistorie in de onmiddellijke omgeving van het plangebied, en de aanwezigheid van hoger gelegen landschappen ten zuiden van het plangebied is de verwachting op resten uit de prehistorie echter laag.
In het bijzonder kunnen in het plangebied resten verwacht worden die verband houden met de aanwezigheid van Elisabethdorp, een vluchtelingendorp uit de periode van de Eerste Wereldoorlog. Aangezien de bebouwing in Elisabethdorp bestond uit ‘uitneembare woningen’ is het onwaarschijnlijk dat hiervan veel sporen bewaard gebleven zijn. Wel kunnen sporen van de plaatsing en weghalen van de woningen, en van allerlei tijdelijke voorzieningen, en losse vondsten bewaard zijn.
Omdat er een middelhoge kans is op het aantreffen van archeologische resten binnen het plangebied, adviseert Antea Group om binnen het plangebied een aanvullend onderzoek uit te voeren. Gezien de aard van de verwachten resten adviseert Antea Group om dit aanvullend onderzoek te laten bestaan uit een proefsleuvenonderzoek.
Het inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven heeft als doel inzicht te verschaffen in de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied. Daarbij dient voldoende inzicht te worden gegeven in de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van de mogelijk aanwezige bewoningssporen binnen het plangebied (aard, ouderdom, omvang, gaafheid, conservering) teneinde tot een waardestelling te kunnen komen.
Voor het uitvoeren van gravend onderzoek dient voorafgaand een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld, waarin de eisen en specificaties waaraan het proefsleuvenonderzoek moet voldoen worden vastgelegd. Dit PvE dient door het bevoegd gezag te worden getoets en goedgekeurd.
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie, wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming. Om de realisatie van de beoogde woningen mogelijk te maken dient een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd te worden door een gecertificeerde deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Voor de ontwikkeling van de locatie zal aanvullend een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd moeten worden.
Op 1 januari 2012 is de Wet modernisering monumentenzorg (Momo) in werking getreden. Een belangrijke doelstelling van de Momo is het versterken van de koppeling tussen erfgoed en ruimte. In het kader van de Momo dient in de toelichting van elk bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing beschreven te worden op welke wijze rekening is gehouden met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.
Op grond van het Bro (art. 3.6.1.) geldt dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorische waarden mee te wegen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Hiervoor is een cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 16 en Bijlage 17.
Het complex van de kerkelijke instelling Monseigneur Blom heeft sinds 2000 de rijksmonumentale status. Het complex wordt van algemeen belang geacht vanwege de architectuurhistorische waarde, aangezien het een onbeschadigd voorbeeld is van een kloostergebouw. Deze monumentale status betreft niet alleen de bebouwing, maar ook een deel van de tuin. Het complex is tevens van cultuurhistorisch belang omdat het een kenmerkend overblijfsel is van een regionale ontwikkeling.
Het klooster ensemble bestaat uit het Moederhuis St. Joseph (Barchman Wuytierslaan 55) en het Retraitehuis St. Alphonsus (Barchman Wuytierslaan 53), een kapel, een Lourdes-grot, een begraafplaats en een kleine Mariakapel in het bos. Direct naast het moederhuis staat een klein rechthoekig washuis, dat tot het oorspronkelijke ontwerp behoort.
De gebouwen zijn ontworpen door architect Herman Kroes (1864-1953), die in 1909 opdracht kreeg voor het ontwerp van het katholieke klooster. Hij was een bekende architect in Amersfoort, die graag citeerde uit vroegere bouwstijlen. Veel van zijn ontwerpen zijn eclectisch, maar hij paste ook moderne stijlen toe (Art Nouveau, Dudok-stijl). De kloosterpanden op Landgoed Blom nemen in het oeuvre van Kroes een belangrijke plaats in. Zijn zoon, W.C.A. Kroes (1896-1942), was ook architect en in 1937 ontwierp hij een uitbreiding van het klooster.
Figuur 4.21: Monumentenin omgeving plangebied
Het Buitenhuis van Landgoed Blom is gelegen aan de BarchmanWuytierslaan 51 t/m 51-B. Het is omstreeks 1914 gebouwd, en diende als een buitenhuis voor het zuidelijk gelegen katholieke jongensinternaat St. Louis aan de Utrechtseweg. De sport- en recreatievelden genaamd Buitengoed lagen direct ten oosten en ten noorden van het gebouw. Met name voetbal werd fanatiek beoefend. In het gebouw konden de jongens tussendoor even uitrusten en wat eten en drinken in de 'ververschingszalen'. Soms werden er in de lokalen natuurlessen of instructies gegeven. Het gebouw is ontworpen door architecten L. Faber en G. de Hoogh. Zij ontwierpen ook het hoofdgebouw van het internaat, wat tegenwoordig het Van Lodenstein College wordt genoemd. Beide gebouwen hebben geen monumentenstatus, maar zijn wel beeldbepalden (waardevolle) gebouwen voor Amersfoort. De laatste jaren is gebleken dat er helaas ook een negatieve waarde aan kleeft. Het architectenduo Faber en De Hoogh is relatief onbekend, alleen van Faber (1855-1929) is een gedeelte van zijn werk geïnventariseerd bij Bonas. Hij ontwierp onder andere het Klooster van de Broeders der Onbevlekte Ontvangenis te Maastricht. In Weert heeft hij ook het internaat St. Louis gerealiseerd.
Het Rijksmonument bevindt zich naast het plangebied. Het Buitenhuis Blom is gelegen in het plangebied. Er bestaat dan ook het voornemen dit beeldbepaldende pand te behouden en voor andere doeleinden in te zetten.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.
Wijziging Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn). De herontwikkeling van de locatie Landgoed Blom, valt onder de categorie D11.2 stadsontwikkelingsproject. De drempel die gegeven wordt is een aantal van 2000 woningen of meer. Voorliggend plan betreft de bouw van 200 appartementen en valt ruim onder deze drempel en is derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten of dat een m.e.r. moet worden opgesteld. Omdat er bij voorliggend plan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht wordt een vormvrije m.e.r. toegepast. Het belang van de vormvrije m.e.r. is dat al in een vroeg stadium wordt beoordeeld of het plan of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.
Vormvrije m.e.r.
In de vormvrije m.e.r. dient het navolgende te worden beschreven: (1) de kenmerken van het project; (2) de plaats van het project en (3) de kenmerken van het potentiële effecten van het project.
Conclusie
Hoewel er geen wettelijke verplichting is tot het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.- procedure, geeft de Wet milieubeheer aan dat voor de geplande activiteiten wel een vormvrije m.e.r. beoordelingsplicht van toepassing is. Deze beoordeling gebeurt aan de hand van een m.e.r. aanmeldnotitie. Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist aan de hand van de m.e.r. aanmeldnotitie of het project belangrijke nadelige milieugevolgen heeft die alsnog aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van een uitgebreide m.e.r. procedure.
De milieugevolgen zijn gelet op de beschreven concrete impact in hoofdstuk 5 omgevingsaspecten niet zodanig nadelig dat er een uitgebreidere m.e.r. beoordeling is vereist.
Ten behoeve van de vormvrije m.e.r. beoordeling is voor dit bestemmingsplan een m.e.r. aanmeldnotitie (Bijlage 18) opgesteld. Deze notitie sluit aan op de in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten. De conclusie van alle onderzoeken is dat nadelige milieugevolgen als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan zijn uitgesloten.
Het plan brengt geen (significant) negatieve effecten met zich mee waardoor er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.
1. Kenmerken van het project
Het voorliggende plan maakt de bouw van 200 appartementen en 900 m2 voorzieningen mogelijk. Dit aantal ligt ver onder de drempelwaarde van 2000 woningen uit categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. De oppervlakte van de ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde van 100 hectare uit en de
categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r.
In de directe omgeving worden geen overige ruimtelijke projecten ontwikkeld waardoor er geen sprake is van cumulatie van effecten.
2. Plaats van het project
Het projectgebied ligt op ruime afstand van Natura 2000 gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur).
3. Kenmerken van het mogelijke effect
Er zijn naar aanleiding van de ontwikkeling van Landgoed Blom geen significant negatieve effecten te verwachten er vanuit gaande dat de cultuurhistorische waarden van het Buitenhuis gerespecteerd worden, het gaat daarbij om de eenvoudige architectuur, licht verwant aan zakelijkheid/ rationalisme door de strakke gevelopzet. Het activiteitenplan wordt gevolgd ten aanzien van de aanwezige soorten en er voldoende waterberging wordt gerealiseerd.
Uit de m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plangebied die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieueffecten. Er kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijk nadelige milieugevolgen. Er is geen reden tot het uitvoeren van een m.e.r.-procedure.
Een bestemmingsplan bepaalt hoe gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar of huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en moet rechtszekerheid bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet garanderen tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat met de term rechtsbescherming.
Een bestemmingsplan bestaat uit:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, wordt een beschrijving van het gebied gegeven en wordt omschreven wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Behalve bestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan ook aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of de bouw. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaanduidingen (gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-munitie') hebben een eigen artikel, omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
In het plangebied komen veel groengebieden voor. De gronden waarvan het groene karakter in stand moet worden gehouden hebben de bestemming "Groen" gekregen. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen, parken en plantsoenen, voet- en fietspaden en speelvoorzieningen. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er mogen enkel nutsvoorzieningen worden gerealiseerd en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen.
Het buitenhuis is bestemd als Maatschappelijk, hierin zijn de voorzieningen voorzien, bestaande uit o.a. ondersteunende kantoren, opvang- en onderwijsvoorzieningen, medische voorzieningen, vergaderruimte, sportvoorzieningen, culturele functies en horeca. Tevens is ter plaatse van het buitenhuis een aanduiding cultuurhistorische waarden opgenomen om de bescherming en instandhouding van de cultuurhistorische waarden te borgen.
De voor Natuur bestemde gronden zijn bestemd voor de ontwikkeling en instandhouding van de landschappelijke en natuurlijke waarden met o.a. open grasland, boszomen, kruidenruigten, wadi's en takkenrillen als enclave in een droog bosgebied.
Het gemeenschappelijke open gebied van Landgoed Blom tussen de toekomstige bebouwing is bestemd voor de functie Tuin. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, die geen gebouwen zijn, zijn toegestaan tot maximaal twee meter hoog. Om te voorkomen dat ter plaatse vergunningsvrije bouwwerken worden geplaatst, is in de regels opgenomen dat de voor de functie Tuin bestemde gronden niet dienen te worden beschouwd als erf, in navolging van artikel 1 van bijlage 2 behorende bij het Besluit omgevingsrecht.
Het open gebied van Landgoed Blom is bestemd voor de functie Tuin. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, die geen gebouwen zijn, zijn toegestaan tot maximaal één meter hoog. Om te voorkomen dat ter plaatse vergunningsvrije bouwwerken worden geplaatst, is in de regels opgenomen dat de voor de functie Tuin bestemde gronden niet dienen te worden beschouwd als erf, in navolging van artikel 1 van bijlage 2 behorende bij het Besluit omgevingsrecht.
De voor Verkeer bestemde gronden zijn bestemd voor gemotoriseerd en langzaam verkeer. De voor Verkeer-Verblijfsgebied bestemde gronden zijn verblijfsgebied voor langzaam verkeer.
De woningen zijn bestemd als Wonen - 4, hier zijn de 200 appartementen voorzien met o.a. tuinen en erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, verkeersvoorzieningen en water.
Het voorliggende plangebied van Landgoed Blom is een gebied met middelhoge archeologische verwachting. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3 opgenomen. Bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm-mv is voorafgaand archeologisch onderzoek nodig.
Hoofdstuk 3 bevat onder andere de regels voor Landgoed Blom ten aanzien van de hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder en aanvullende geluidsvoorwaarden die voortvloeien uit het akoestische onderzoek (zie hoofdstuk 4.4), zoals de geluidswering van gevels, de geluidluwe geveldelen en de toepassing van dove gevels op bepaalde plekken.
Hoofdstuk 3 bevat verder de algemene bouw- en afwijkingsregels.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid.
Het onderhavige bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Het maakt de bouw van 200 woningen en maximaal 900 m2 aan voorzieningen mogelijk. Gelet op het stelsel van de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op grond van artikel 6.2.1a van het Bro wordt een plan van een of meer woningen als aangewezen bouwplan beschouwd. Daarom moet in het voorliggende geval een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij er sprake is van een anterieure overeenkomst tussen de ontwikkelaar en de gemeente.
De procedure voor de vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen de gemeente en de verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid krijgen om hun visie op het plan te delen . Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen, bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de Rol van de Raad opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Het bestemmingsplan Landgoed Blom volgt de procedure conform model 2 en kent daarmee een extra moment van kaderstelling door de raad.
Participatie
In de loop van het proces vinden diverse momenten van participatie plaats.
Participatie in fase 1: Startbijeenkomsten en kaders voor inhoud & proces
Op 3 juli 2019 heeft een eerste bijeenkomst plaatsgevonden met bewoners, omwonenden en andere belanghebbenden. Belanghebbenden zijn breed uitgenodigd voor deze bijeenkomst. Tijdens deze bijeenkomst zijn de aanwezigen door KIMB geïnformeerd over de ambities van KIMB en de mogelijkheden het klooster en kloosterterrein te herontwikkelen. Ook kregen de genodigden de mogelijkheid om aan te geven wat ze belangrijk vonden.
Op 3 februari 2021 heeft digitaal een tweede bijeenkomst plaatsgevonden. Er was veel tijd vestreken sinds de eerste bijeenkomst in juli 2019 en in de tussentijd heeft KIMB de percelen per oktober 2020 verkocht aan Van Wijnen. Voor deze digitale bijeenkomst zijn de zelfde belanghebbenden partijen uitgenodigd. Tijdens de bijeenkomst zijn de (nieuwe) initiatiefnemers geïntroduceerd en hebben zijn een toelichting gegeven op de ontwikkelvisie voor het gebied. Verder heeft de gemeente het te doorlopen proces toegelicht aan de hand van de stappen van de Participatiegids. Tijdens de digitale bijeenkomst konden er via de chatfunctie vragen worden gesteld, welke deels zijn beantwoord tijdens de bijeenkomst. Tot 2 weken na de bijeenkomst was er tijd om vragen te stellen. Alle vragen zijn beantwoord (bijlage 5) en de antwoorden zijn gedeeld met de aanwezigen en via de projectwebsite www.landgoedblom.nl. Belangrijkste zorgen die zijn geuit hebben betrekking op de aanwezige natuurwaarden in het gebied, waaronder de kwaliteit van het groen en de aanwezigheid van de das. Verder maakt een deel van de belanghebbenden zich zorgen over de beoogde maat en schaal van de nieuwe bebouwing in relatie tot de bestaande bebouwde en onbebouwde omgeving. Bovenstaande zorgpunten zijn benoemd als onderzoeksvragen in voorliggende kaders voor Inhoud & proces.
Participatie in fase 2: uitwerking in plan
Op 18 februari 2023 was er een brede informatiebijeenkomst waarbij de stand van zaken met betrekking tot de plannen van Landgoed Blom is gepresenteerd. De informatiebijeenkomst was goed bezocht. Voor de plannen was volop begrip, complimenten waren er voor de zorgvuldige aanpak en de inpassing van de plannen in het groen. Ook voor het woon- en samenleefconcept is veel waardering uitgesproken (er hebben zich reeds diverse mensen aangemeld voor de pioniersgroep, om mee te denken over de uitwerking van het samenleefplan).
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1 dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen, alsmede met de diensten van de provincie en het rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Er zijn geen belangen van rijk, provincie of waterschap in het geding. Daarom is van het voeren van wettelijk vooroverleg afgezien.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft (tezamen met het ontwerp-beeldkwaliteitsplan en de ontwerp-beleidsregels) van donderdag 21 december 2023 tot en met woensdag 31 januari 2024 ter inzage gelegen, waarbij eenieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. Er zijn 3 schriftelijke zienswijzen ingediend en 0 mondelinge zienswijzen. De 3 schriftelijke zienswijzen zijn allen ontvankelijk verklaard. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de zienswijzennota (Bijlage 19). Een aantal zienswijzen geeft aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn in de zienswijzennota enkele ambtshalve aanpassingen voorgesteld.
Het bestemmingsplan is ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op PM heeft de gemeenteraad van Amersfoort het bestemmingsplan vastgesteld.
Beroepsprocedure
Omdat het bestemmingsplan de bouw van meer dan elf woningen mogelijk maakt, is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing op een eventuele beroepsprocedure van het bestemmingsplan. Dit betekent dat het recht om in beroep te gaan tegen het vaststellen van het bestemmingsplan op een aantal punten wordt ingeperkt (hoofdstuk 1, afdeling 2 van de Chw). Zo is het indienen van een pro-formaberoep niet meer mogelijk. Dit betekent dat een versnelde procedure wordt ingezet indien er beroep wordt ingesteld tegen het plan. De beroepsgronden kunnen achteraf ook niet meer worden aangevuld.