direct naar inhoud van Regels
Plan: Landgoed Blom
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00236-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Landgoed Blom met identificatienummer NL.IMRO.0307.BP00236-0301 van de gemeente Amersfoort;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtergevel:

(oorspronkelijke) gevel aan de achterzijde van een gebouw;

1.7 achtererfgebied:

het erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.8 afhankelijke woonruimte:

een bijbehorend bouwwerk waarin mantelzorg wordt verleend;

1.9 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen bijbehorende bouwwerk zijnde;

1.10 antennedrager:

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne;

1.11 antenne-installatie:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.12 bebouwing:

één of meer bouwwerken;

1.13 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bebouwingsoppervlak geeft;

1.14 bebouwingsgebied:

achtererfgebied, uitgezonderd de gronden gelegen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte/brutovloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.16 beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis:

het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, of het uitoefenen van een kleinschalig bedrijf aan huis die:

  • a. in de van de regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemening zijn aangeduid als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft de gevolgen voor de omgeving;
  • b. geen horeca, seksinrichtingen en detailhandel zijn, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit en behoudens internetwinkels;
  • c. in aard en omvang van de bedrijfsuitoefening met de woonfunctie verenigbaar zijn;
1.17 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, danwel omgevingsvergunning;

1.18 bestaand gebruik:

gebruik van grond en bouwwerken dat aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het plan;

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 Bevi-inrichtingen:

Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.22 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van kelder en ruimten in de kap;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.30 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 dienstverlening:

het beroepsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van prostitutie, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt in:

  • a. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening en dergelijke;
  • b. het verrichten van administratieve en daarmede gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden;
1.33 dienstverlening publieksgericht:

dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus en dergelijke;

1.34 erf:

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 geluidsbelasting vanwege wegverkeer:

de geluidsbelasting in Lden (zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en bepaald conform de Wet geluidhinder) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten;

1.37 geluidsgevoelig gebouw:

gebouw dat dient ter bewoning of een ander geluidsgevoelig gebruik als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.38 geluidsgevoelig object:

geluidsgevoelig gebouw, geluidsgevoelige ruimte, of geluidsgevoelig terrein als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.39 geluidsgevoelige ruimte:

geluidsgevoelige ruimte als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.40 geluidsreducerende maatregelen:

fysieke en niet-fysieke maatregelen gericht op het reduceren van de geluidsbelasting vanwege industrie-, bedrijfs- of wegverkeerslawaai op geluidsgevoelige objecten, of maatregelen die daar niet specifiek op gericht zijn doch wel tevens een geluidsreducerende uitwerking hebben, zoals bijvoorbeeld verkeersmaatregelen, het aanbrengen van geluidsarm asfalt, geluidswallen of -schermen of de aanleg van nieuwe wegen elders die tot gevolg hebben dat de verkeers- en de geluidsbelasting afneemt;

1.41 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging een geluidzone moet worden vastgesteld;

1.42 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.43 grootschalige detailhandel in meubelen en woninginrichting:

detailhandel in meubelen en artikelen ten behoeve van de inrichting van een woning en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 1.000 m²;

1.44 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.45 horeca van categorie 1:

horecabedrijven waarbij de nadruk ligt op eten en minder op het serveren van alcoholische dranken ( zoals restaurant, eetcafé, lunchroom en dergelijke);

1.46 horeca van categorie 2:

horecabedrijven waarbij de nadruk ligt op (alcoholisch) drinken (de avond-/nachthoreca zoals discotheken, cafés en dergelijke)

1.47 horeca van categorie 3:

horeca als nevenfunctie in andere instellingen of hoofdfuncties (sportkantine, hotel, buurthuis, pension en dergelijke);

1.48 horeca van categorie 4:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of het verstrekken van alcoholische of niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse;

1.49 huishouden:

een vorm van wonen, zowel in de traditionele vorm van gezin als in de minder traditionele vorm, mits sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van onderlinge verbondenheid tussen de bewoners en continuïteit in de samenstelling;

1.50 internetwinkel:

een specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet tot stand komt, ter plaatse alleen de bijbehorende opslag en distributie plaatsvindt en afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;

1.51 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.52 kap:

constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, met tenminste 1 hellend of gebogen vlak;

1.53 kelder:

een gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw, danwel van een bijbehorend bouwwerk of door het afgewerkte maaiveld, en dat geheel is gelegen onder het afgewerkte maaiveld.

1.54 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van wegen en waterlopen, zoals een brug, duiker of viaduct, alsmede beeldende kunst;

1.55 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, medische, sociale, culturele, levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en opvangvoorzieningen;

1.56 mantelzorg:

het bieden van hulp die aanvullend, niet beroepshalve, aan bejaarden, zieken en andere hulpbehoevenden verleend wordt in of bij een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en met een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.57 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.58 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.59 ondergeschikte bouwdelen aan de gevel:

bouwkundige elementen aan de gevels van een hoofdgebouw, die geen deel uitmaken van het volume en de massa van het hoofdgebouw en daaraan in omvang ondergeschikt zijn, zoals plinten, pilasters, kozijnen, hemelwaterafvoeren, ventilatiekanalen, rookkanalen, afvoerpijpen, rolluiken en -hekken, hekken, stoepen, hellingbanen, vluchttrappen, trappen, entreeportalen, erkers, veranda's, bordessen, luiken, overstekende daken, afdaken, lijstwerk, balkons, galerijen, luifels, zonneschermen, markiezen, lichtbakken, reclametoestellen en -uitingen, draagconstructies voor reclame, antennes en antenne-installaties en andere daarmee gelijk te stellen bouwdelen.

1.60 ondergeschikte bouwdelen in het dakvlak of op de kap:

bouwkundige elementen op het dakvlak of de kap van een hoofdgebouw, die geen deel uitmaken van het volume en de massa van het hoofdgebouw en daaraan in omvang ondergeschikt zijn, zoals ventilatiekanalen, rookkanalen, vluchttrappen en/of trappenhuizen, liftkokers, lichtkoepels en -kappen, antennes en antenne-installaties, luchtbehandelingskasten, afvoerpijpen, schoorstenen, zonnepanelen en -collectoren andere daarmee gelijk te stellen bouwdelen.

1.61 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte) van een bouwwerk, waarvan de hoogte maximaal 0,80 meter boven het maaiveld mag liggen;

1.62 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.63 overkapping:

een overdekte bebouwde voorziening, die maximaal 2 eigen wanden heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;

1.64 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.65 parkeereis:

het aantal parkeerplaatsen dat op basis van de in Amersfoort geldende parkeernormen nodig is voor een ruimtelijke ontwikkeling;

1.66 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor de overige gebouwen: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct aan de weg grenst: de kruin van de weg;
  • d. voor de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
  • e. de (maaiveld)hoogte van een voor een erf of erven als zodanig aangegeven punt;
  • f. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.67 prostitutie:

het aanbieden van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding;

1.68 publieksgerichte beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis:

beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis bestaande uit hoofdzakelijk baliewerkzaamheden of andere diensten die publiek aantrekken, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus, kinderopvang, ateliers en dergelijke; in tegenstelling tot niet-publieksgerichte beroep- en bedrijfsactiviteit aan huis;

1.69 recreatieve voorzieningen:

overdekte en onoverdekte recreatieve accommodaties;

1.70 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht; onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een parenclub of prostitutiebedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.71 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.72 sociale huurwoning:

huurwoning, waarbij de aanvangshuurprijs ligt onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarvan de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname verzekerd is;

1.73 sociale koopwoning:

koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 26, tweede lid, onder g, van het Besluit beheer sociale huursector, waarvan de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname verzekerd is;

1.74 souterrain:

het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat maximaal 1,2 meter boven het (straat)peil is gelegen;

1.75 speeltoestel:

ander bouwwerk ten behoeve van het spelen, zoals wipkippen en schommels;

1.76 sportvoorzieningen:

overdekte en onoverdekte sportaccommodaties;

1.77 telecommunicatiemast:

een constructie die uitsluitend of mede bedoeld is voor het bevestigen en dragen van telecommunicatieapparatuur;

1.78 verbeelding:

de geometrisch bepaalde planobjecten (voorheen plankaart genoemd);

1.79 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan kennelijk als zodanig aangemerkt diende te worden;

1.80 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige dan wel op de plankaart aangegeven grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, die loopt tot aan de perceelsgrenzen;

1.81 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.82 zorginstelling:

instelling waar zorg wordt verleend, zoals een verzorgingshuis, een verpleeghuis of een hospice.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de perceelgrens:

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot een bepaalde grens van het erf;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, lift opbouwen en glasbewassings installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. Peil is de maaiveldpeil van de bouwlocatie. Indien er binnen de bouwlocatie hoogteverschillen aanwezig zijn, is dit de gemiddelde peil van de bouwlocatie;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Peil is de maaiveldpeil van de bouwlocatie. Indien er binnen de bouwlocatie hoogteverschillen aanwezig zijn, is dit de gemiddelde peil van de bouwlocatie;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de lengte, breedte en de diepte van een bouwwerk:

tussen de lijnen, getrokken door de buitenzijde van de gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren;

2.7 oppervlakte van bijbehorende bouwwerken:

bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken worden niet meegerekend (gedeelten van) bijbehorende bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat erkers, etc. voor de voorgevel niet meetellen bij de berekening van de oppervlakte;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen (waterberging en -infiltratie);
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. in- en uitritten en verhardingen ten behoeve van hulpdiensten;
  • f. één ontsluitingsweg voor autoverkeer ter breedte van maximaal 3 meter;
  • g. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Andere bouwwerken

Op en in deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals lichtmasten, informatieborden, wegwijzers, verkeerstekens en -regelinstallaties, pergola's, straat- en pleinmeubilair, afvalinzamelcontainers, (beeldende) kunstwerken, nutsvoorzieningen en speeltuinen, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00236-0301_0039.png"

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. opvang- en onderwijsvoorzieningen;
  • b. medische en sociale voorzieningen;
  • c. voorzieningen ten behoeve van de gezondheidszorg;
  • d. vergaderruimte;
  • e. sportvoorzieningen;
  • f. culturele functies;
  • g. levensbeschouwelijke en religieuze voorzieningen en van de openbare dienstverlening;
  • h. horeca van categorie 1 tot een maximaal brutovloeroppervlak van 300 m²;
  • i. ondersteunende kantoren tot een maximaal brutovloeroppervlak van 200 m²;
  • j. een bed & breakfast tot en maximaal brutovloeroppervlak van 450 m²;
  • k. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw): de bescherming en instandhouding van de cultuurhistorische waarden;
  • l. parkeervoorzieningen op eigen terrein worden aangebracht en voldaan wordt aan de parkeernormen zoals vastgelegd in het uitwerkingsvoorstel voor de Mgr. Blomlocatie (vastgesteld bij Raadsbesluit d.d. 28 november 2023) en als Bijlage 2 bij de regels gevoegd.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

4.2.1 Gebouwen - algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het maximaal brutovloeroppervlak bedraagt 900 m²;
4.2.2 Andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op en in de gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens en terreinafscheidingen;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00236-0301_0040.png"
  • c. legale overkappingen die bestaan ten tijde van het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan mogen worden gehandhaafd en vernieuwd, maar niet worden vergroot.
4.2.3 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken die zijn gelegen geheel onder maaiveld zijn overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan;
  • b. het realiseren van ondergrondse bouwwerken mag geen nadelige invloed hebben op de bodem- en waterhuishouding en op eventueel aanwezige archeologische waarden.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  • a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Ander soort maatschappelijke voorziening

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, ten behoeve van het toelaten van andere maatschappelijke voorzieningen, mits deze geen onevenredig nadelige gevolgen voor de woonomgeving hebben in de vorm van geluids-, verkeers- of parkeeroverlast en mits wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de gemeentelijke parkeernormen zoals vastgelegd in de gemeentelijke parkeernota zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden conform Inrichtingsplan (Bijlage 1) met o.a. open grasland, boszomen, kruidenruigten, wadi's en takkenrillen als enclave in een droog bosgebied;
  • b. de bescherming en instandhouding van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • c. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging;
  • d. watergangen, sloten, poelen en daarmee gelijk te stellen water;
  • e. ondergeschikt extensief agrarisch medegebruik bestaande uit het weiden/houden van vee ten behoeve van het onderhouden van de landschappelijke waarden;

met dien verstande dat de gronden worden aangelegd, ingericht en beheerd volgens het van deze regels (Bijlage 1) deel uitmakende Inrichtingsplan.

5.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd. Terreinafscheidingen worden conform Inrichtingsplan aangelegd.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik en/of het laten gebruiken van gronden voor en/of als:

  • a. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen;
  • b. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten;
  • c. paardenbakken en paddocks.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om op de voor Natuur aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden;
  • b. het ophogen en egaliseren van de gronden;
  • c. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • d. het verhogen of verlagen van de grondwaterstanden;
  • e. het planten of aanbrengen van bomen en/of andere hoogopgaande beplanting;
5.4.1 Uitzondering

Het in 5.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende andere werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee is ten tijde van het verkrijgen van rechtskracht van het plan;
5.4.2 Toelaatbaarheid

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4 zijn niet toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 5.1 bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. binnentuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende voorzieningen zoals paden, woonstraten, nutsvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, verkeersvoorzieningen en kleine speeltuigen, zoals wipkippen, schommels en andere soortgelijke kleine sport- en speelvoorzieningen.

met dien verstande dat de gronden worden aangelegd, ingericht en beheerd volgens het van deze regels (Bijlage 1) deel uitmakende Inrichtingsplan.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming Tuin

6.2.1 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op en in de gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00236-0301_0041.png"

6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Strijdig gebruik parkeren

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden voor het bovengronds/ op maaiveld parkeren van auto's.

Artikel 7 Tuin - Landschapswaarden

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden in de vorm van een groene inrichting die hoort bij een overgangszone van wonen naar het aangrenzende natuurgebied;
  • b. landschapstuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • c. voetpaden en calamiteiten ontsluiting conform Inrichtingsplan (Bijlage 1)
  • d. bijbehorende voorzieningen ten dienste van de bestemming, hieronder geen verhardingen begrepen.

met dien verstande dat de gronden worden aangelegd, ingericht en beheerd volgens het van deze regels (Bijlage 1) deel uitmakende Inrichtingsplan.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend en onder voorwaarden andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 1 m mag bedragen;

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Strijdig gebruik parkeren

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden voor het bovengronds/ op maaiveld parkeren van auto's.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om op de voor Tuin - Landschapswaarden aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren, anders dan het inrichtingsplan (Bijlage 1):

  • a. het aanleggen en verharden of wijzigen van het profiel van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden;
  • c. het ophogen en egaliseren van de gronden;
  • d. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • e. het verhogen of verlagen van de grondwaterstanden;
  • f. vellen of rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan tot gevolg kunnen hebben;
7.4.1 Uitzondering
  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het verkrijgen van rechtskracht van het plan;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist;
7.4.2 Toelaatbaarheid

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4 zijn niet toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 7.1 bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ontsluitingsweg;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' (pg), een gebouwde parkeervoorziening, waarbij geldt dat:
    • 1. de oppervlakte maximaal 836 m² mag bedragen;
    • 2. één ondergrondse bouwlaag onder maaiveld mag worden gerealiseerd;
  • d. in- en uitritten;
  • e. bermen en groenvoorzieningen;
  • f. bij een en ander behorende andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen en kunstobjecten;

met dien verstande dat de gronden worden aangelegd, ingericht en beheerd volgens het van deze regels (Bijlage 1) deel uitmakende Inrichtingsplan.

8.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 8.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. het oprichten van de parkeergarage is alleen toegestaan als rondom groene, natuurinclusieve gevels worden aangebracht en in standgehouden;
  • b. de bouwhoogte van de parkeergarage mag niet meer zijn dan is aangegeven op de verbeelding;
  • c. andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven: :afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00236-0301_0042.png"

Artikel 9 Wonen - 4

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. eengezinswoningen in gestapelde vorm met bijbehorende bouwwerken, waarbij geldt dat;
    • 1. het totaal aantal woningen binnen deze bestemming maximaal 200 bedraagt, waarvan;
      • minimaal 40% uit zelfstandige sociale huurwoningen worden gerealiseerd;
      • minimaal 30% in de zogenaamde middencategorie worden gerealiseerd;
      • maximaal 30% in de zogenaamde hoge categorie worden gerealiseerd;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen en erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, verkeersvoorzieningen en water;
  • c. parkeervoorzieningen op eigen terrein worden aangebracht en voldaan wordt aan de parkeernormen zoals vastgelegd in het uitwerkingsvoorstel voor de Mgr. Blomlocatie (vastgesteld bij Raadsbesluit d.d. 28 november 2023) en als Bijlage 2 bij de regels gevoegd.
9.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming.

9.2.1 Gebouwen - algemeen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  • a. de woningen mogen uitsluitend in gestapelde vorm worden gebouwd;
  • b. de woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de bebouwingsoppervlakte bedraagt maximaal 4.776 m²;
  • d. de onder artikel 9.1 sub a.1 bedoelde zelfstandige sociale huurwoningen dienen een minimale gebruiksoppervlakte te hebben van 40m² overeenkomstig de NEN 2580;
  • e. de onder artikel 9.1, sub a.1 bedoelde geliberaliseerde woningen voor middenhuur (lage en hoge categorie) dienen een minimale gebruiksoppervlakte te hebben van 50m² overeenkomstig de NEN 2580;.
  • f. de bouwhoogte mag niet meer zijn dan is aangegeven op de verbeelding;
  • g. kelders die zijn gelegen geheel onder het maaiveld zijn overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten

Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het beroep of bedrijf door de bewoner van de woning wordt uitgeoefend welke bewoner maximaal 2 medewerkers mag hebben;
  • b. het gebruik van de woning en de bijbehorende bouwwerken voor beroep of bedrijf niet mag leiden tot een (onevenredige) afbreuk of aantasting van:
    • 1. het woonkarakter van de woning;
    • 2. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van de (primaire) woonfunctie;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing;
    • 4. het woongenot en de woonsituatie van de aangrenzende gronden en bebouwing;
    • 5. het woonkarakter en woonmilieu van de straat, buurt of wijk.
  • c. er geen sprake is van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • d. maximaal 35% van de bebouwde oppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag worden benut voor het beroep of bedrijf, met een maximum van 75 m²;
  • e. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige invloed heeft op de parkeerbehoefte in de openbare ruimte;
  • f. er geen beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning mogen plaatsvinden, met uitzondering van in- en uitladen;
  • g. het geen milieuvergunningsplichtige of meldingsplichtige bedrijven in het kader van de Wet milieubeheer betreft, zoals deze luidt op het tijdstip van het verkrijgen van rechtskracht van dit plan, met dien verstande dat in ieder geval zijn toegestaan de activiteiten die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging zijn aangemerkt als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft hun ruimtelijke uitwerking voor de omgeving;
  • h. geen buitenopslag plaatsvindt;

met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen Amersfoort zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag. Daarbij geldt, dat er niet op maaiveld geparkeerd mag worden.

9.4.2 Voorwaardelijke verplichting - waterberging

Het in gebruik nemen en houden van de gronden als bedoeld onder 9.1 is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de realisatie en instandhouding van een waterberging van ten minste 1.404 m3.
9.4.3 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande gebouwen als woonruimte;
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
9.5.1 Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.4.1 onder c ten behoeve van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, met dien verstande dat:

  • a. voldaan wordt aan de in Amersfoort geldende parkeernormen, waarbij de parkeereis op eigen terrein wordt opgelost;
  • b. wanneer de parkeereis niet (volledig) op eigen terrein kan worden opgelost, de extra parkeerbehoefte wordt opgevangen op al aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte tot een maximum van 3 parkeerplaatsen, mits het betreffende gebied de extra parkeerdruk kan opvangen;
  • c. voor het overige wordt voldaan aan de onder lid 9.4.1 genoemde voorwaarden.

Artikel 10 Leiding - riool

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport van rioolwater door een rioolpersleiding.

10.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 10.1, mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken overeenkomstig de regels van de daarvoor aangewezen andere bestemming, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding en de veiligheid daarvan;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leidingen omtrent het onder a gestelde.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 3

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden, waarbij geldt dat:

  • a. deze bestemming primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
  • b. wanneer in het geval van een ontwikkeling - in het gebied behorende bij deze ontwikkeling - twee of meer categorieën gelden, dan is de hoogste verwachtingswaarde van toepassing op het gehele bij de ontwikkeling behorende gebied;
  • c. het bepaalde in 11.1 onder b is niet van toepassing, wanneer na vooroverleg met de gemeentelijk archeoloog blijkt dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
11.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 11.1 mogen ten dienste van de bestemming Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming) uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 4 m.

11.2.1 Archeologisch onderzoeksrapport

Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

11.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde onder 11.2.1 met betrekking tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
  • b. de oprichting van een bouwwerk waarbij de hiermee samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm;
  • c. de oprichting van een bouwwerk waarbij de hiermee samenhangende bodemingrepen wel dieper zijn dan 30 cm, maar de oppervlakte van deze bodemingrepen niet meer dan 500 m2 bedraagt;
  • d. indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
11.2.3 Verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de onder 11.2.1 bedoelde vergunning indien naar hun oordeel uit het daar genoemde rapport genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad, of
  • b. schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
11.2.4 Voorwaarden verlening vergunning

De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning verbonden worden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden,
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, en
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
11.2.5 Weigering

De onder 11.2.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm en met een oppervlakte van meer dan 500 m2, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30 cm en met een oppervlakte van meer dan 500 m2;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 30 cm en de oppervlakte meer dan 500 m2 bedraagt;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 30 cm;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30 cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting;
  • g. het omzetten van meer dan 500 m2 grasland in bouwland;
  • h. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 30 cm.
11.3.2 Archeologisch onderzoeksrapport
  • a. de aanvrager van de vergunning als bedoeld in 11.3 legt een archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. de onder 11.3.2 onder a beschreven verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport geldt niet indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
11.3.3 Uitzonderingen

Het in 11.3 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die een oppervlak beslaan van ten hoogste 500 vierkante meter.

11.3.4 Verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 11.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
  • b. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden
11.3.5 Voorwaarden verlening vergunning

De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning verbonden worden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden,
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, en
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
11.3.6 Weigering

De onder 11.3 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

11.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
11.4.1 Slopen van bouwwerken

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders een bouwwerk te slopen, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen.

11.4.2 Verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen vergunning voor het slopen van bouwwerken indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 11.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad, of;
  • b. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
11.4.3 Voorwaarden verlening vergunning

De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning verbonden worden:

  • a. de sloopwerkzaamheden vanaf het maaiveld en dieper, worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld en het grondoppervlak van de werken of werkzaamheden meer bedraagt dan 500 m²;
  • b. indien bij bodemverstorende werkzaamheden zaken worden aangetroffen, waarvan de vinder weet of redelijker wijs moet vermoeden dat het gaat om archeologische vondsten of sporen, dan is diegene verplicht dit direct te melden bij burgemeester en wethouders, die in het belang van de archeologische monumentenzorg.
11.4.4 Weigering

De onder 11.4.2 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

11.4.5 Uitzondering

Het in 11.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die een oppervlak beslaan van ten hoogste 500 vierkante meter, of niet dieper zijn dan 30 cm.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Duurzaamheid en circulariteit

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat:

  • a. een omgevingsvergunning slechts wordt verleend nadat is aangetoond dat een aantoonbare bijdrage geleverd aan de fysieke leefomgeving;
  • b. om te beoordelen of er een voldoende aantoonbare bijdrage geleverd wordt aan de verduurzaming en circulariteit van de fysieke leefomgeving, wordt de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan de 'Beleidsregel Duurzaamheid Landgoed Blom';
  • c. Indien deze beleidsregel gedurende planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met de gewijzigde beleidsregel.
13.2 Ondergeschikte bouwdelen aan de gevels

In uitzondering op het bepaalde in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) mogen de bouw- en/of bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwdelen worden overschreden, met dien verstande dat:

  • a. alle ondergeschikte bouwdelen aan de gevels de bouwgrens met ten hoogste 0,3 meter mogen overschrijden;
  • b. bij ondergeschikte bouwdelen die boven een openbaar voetpad worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 4 meter dient te worden aangehouden;
  • c. bij ondergeschikte bouwdelen die boven een rijbaan worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 4,2 meter dient te worden aangehouden.
13.3 Ondergeschikte bouwdelen in het dakvlak of op de kap

In uitzondering op het bepaalde in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) zijn op het dakvlak of op de kap ondergeschikte bouwdelen toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van de ondergeschikte bouwdelen niet meer bedraagt dan één vijfde van de oppervlakte van het dakvlak;
  • b. op een gebouw met een plat dak de afstand van de ondergeschikte bouwdelen tot de dakrand ten minste 1,5 meter bedraagt;
  • c. op een gebouw met een plat dak de hoogte van de ondergeschikte bouwdelen niet meer dan 1,5 meter bedraagt, gemeten vanaf het dakvlak;
  • d. op een gebouw met een kap de hoogte van de ondergeschikte bouwdelen niet meer dan 1,5 meter bedraagt, gemeten vanaf de goot;
  • e. wanneer het ondergeschikte bouwdeel een schoorsteen, ventilatiekanaal, rookkanaal of afvoerpijp betreft op een gebouw met een kap dan mag de hoogte niet groter zijn dan de hoogte van de nok van het gebouw;
  • f. wanneer het ondergeschikte bouwdeel een zonnepaneel of -collector betreft, dient dit, in uitzondering op het bepaalde in a t/m d, aan de volgende voorwaarden te voldoen:
    • 1. indien geplaatst op een schuin dak:
      • geplaatst binnen het dakvlak;
      • geplaatst in of direct op het dakvlak;
      • de hellingshoek is gelijk aan de hellingshoek van het onderliggende dakvlak;
      • de installatie wordt in één aaneengesloten en niet door andere bouwdelen onderbroken vlak aangelegd.
    • 2. indien geplaatst op een plat dak: de afstand tot de zijkanten van het dak is ten minste gelijk aan de hoogte van het zonnepaneel of de -collector;
    • 3. indien het zonnepaneel of de -collector niet één geheel vormt met de installatie voor het opslaan van het water of het omzetten van de opgewekte elektriciteit: die installatie aan de binnenzijde van een bouwwerk is geplaatst.
13.4 Overschrijding bouwgrenzen

In uitzondering op het bepaalde in hoofdstuk 2 mag de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen worden overschreden, met dien verstande dat:

plinten, pilasters, kozijnen, hemelwaterafvoeren, ventilatiekanalen en rookkanalen de bouwgrens met ten hoogste 0,3 m mogen overschrijden;

luifels en overstekende daken de bouwgrens met ten hoogste 1 m mogen overschrijden;

bij bouwwerken die boven een openbaar voetpad worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 2,2 m dient te worden aangehouden;

bij bouwwerken die boven een rijbaan worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 4,2 m dient te worden aangehouden.

13.5 Afwijken luifels, balkons, bordessen en trappen

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en het straat- en bebouwingsbeeld, bij een omgevingsvergunning afwijken voor het bouwen van luifels, balkons, bordessen en trappen, mits:

  • 5. de bouwgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden;
  • 6. de bouwwerken niet lager worden aangebracht dan 4,2 m boven een rijbaan en 2,2 m boven een voetpad.
13.6 Parkeren

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat:

  • a. een omgevingsvergunning slechts wordt verleend nadat is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van voldoende parkeergelegenheid;
  • b. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden waarop de onder a. bedoelde omgevingsvergunning betrekking heeft, slechts toegestaan is wanneer voldoende parkeergelegenheid in stand wordt gehouden;
  • c. onder voldoende parkeergelegenheid als genoemd onder a. en b. wordt verstaan dat wordt voorzien in de aanleg en instandhouding van parkeergelegenheid conform de parkeernormen zoals vastgelegd in het uitwerkingsvoorstel voor de Mgr. Blomlocatie (vastgesteld bij Raadsbesluit d.d. 28 november 2023) en als Bijlage 2 bij de regels gevoegd;
13.7 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

13.8 Duurzaamheid
13.8.1 Beleidsregels duurzaamheid

Ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de in Artikel 9 Wonen - 4 en Artikel 4 Maatschappelijk toegelaten bouwwerken wordt getoetst aan de Beleidsregels 'Duurzaamheid' zoals die gelden op het moment van indienen van de aanvraag. De aanvraag moet daaraan voldoen.

13.8.2 Wijzigen of intrekken beleidsregels

De Beleidsregels 'Duurzaamheid' kunnen na vaststelling van dit plan door burgemeester en wethouders worden gewijzigd en/of ingetrokken;

13.9 Verplichting Natuurinclusief bouwen en inrichten

 Het bouwen van gebouwen volgens het bepaalde in het bestemmingsplan is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. bij het bouwen worden voldoende maatregelen gerealiseerd in het kader van Natuurinclusief bouwen en inrichten. Wanneer sprake is van voldoende maatregelen in het kader van Natuurinclusief bouwen en inrichten wordt toegelicht in de beleidsregel 'Omgevingsprogramma Groen Blauw 2040';
  • b. uit een Realisatieplan natuurinclusief bouwen en inrichten dient te blijken welke maatregelen in het kader van het gestelde onder sub a worden gerealiseerd, dat deze uiterlijk binnen 2 jaar na de start van de bouw zijn gerealiseerd en hoe deze duurzaam, ten minste 30 jaar, in stand worden gehouden en beheerd;
  • c. het onder sub b bedoelde Realisatieplan natuurinclusief bouwen en inrichten wordt aangeleverd bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw.
13.10 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 13.7 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien;
  • b. het bepaalde in lid onder a en b, indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend:
    • 1. een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw;
    • 2. een bestemming van het gebouw als parkeergarage, dan wel garagebedrijf.
  • c. de in lid bedoelde parkeernormen en bedragen, indien door de gemeenteraad nieuwe parkeernormen, dan wel nieuwe bedragen zijn vastgesteld.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Parkeren

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat:

  • a. een omgevingsvergunning slechts wordt verleend nadat is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van voldoende parkeergelegenheid;
  • b. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden waarop de onder a. bedoelde omgevingsvergunning betrekking heeft, slechts toegestaan is wanneer voldoende parkeergelegenheid in stand wordt gehouden;
  • c. onder voldoende parkeergelegenheid als genoemd onder a. en b. wordt verstaan dat wordt voorzien in de aanleg en instandhouding van parkeergelegenheid conform de parkeernormen zoals vastgelegd in het uitwerkingsvoorstel voor de Mgr. Blomlocatie (vastgesteld bij Raadsbesluit d.d. 28 november 2023) en als Bijlage 2 bij de regels gevoegd;
14.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  • a. van onbebouwde gronden:
    • 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 3. als plaats voor sloop-, reparatie- of andere werkzaamheden aan auto's, anders dan incidentele, reguliere onderhoudswerkzaamheden op beperkte schaal;
    • 4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen en LPG;
  • b. van gebouwen en onbebouwde gronden als seksinrichting.

Artikel 15 Algemene regels inzake hogere waarden en geluid

15.1 Hogere waarden wegverkeerslawaai, railverkeer en industrielawaai

In aanvulling op de bepalingen in hoofdstuk 2 gelden de hogere waarden, zoals die zijn beschreven in het van deze regels (Bijlage 3) deel uitmakende overzicht (bladzijde 39 en 40 van het geluidsonderzoek) op de daarin aangegeven beoordelingspunten.

15.2 Situering beoordelingspunten in verband met hogere waarden

De situering van de beoordelingspunten, zoals opgenomen in lid 15.1 is aangegeven op de van deze regels (Bijlage 3) deel uitmakende kaart.

15.3 Aanvullende voorwaarden in verband met hogere waarden en geluid

In aanvulling op de leden 15.1 en 15.2 gelden de navolgende voorwaarden, zoals die zijn beschreven in het van deze regels deel uitmakende (Bijlage 3) akoestische onderzoek:

  • a. Het in gebruik nemen van een woning, zoals bedoeld in de artikelen 9.1, is toegestaan als alle woningen waarbij een hogere grenswaarde van toepassing is (zoals hiervoor beschreven in artikel 15.1) beschikken over een geluidsluw geveldeel die grenst aan een verblijfsruimte waar voor alle geluidbronnen wordt, na toepassing van de aftrek conform artikel 110 onder g, voldaan aan de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
  • b. Indien bij één of meerdere woningen redelijkerwijs geen geluidsluw geveldeel kan worden gerealiseerd, dan kan voor die betreffende woningen worden afgezien van een geluidsluw geveldeel mits de voorkeursgrenswaarde bij minimaal één geveldeel van de betreffende woning die grenst aan een verblijfsruimte met niet meer dan 5 dB wordt overschreden.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

16.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan:

  • a. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
  • b. voor het in geringe mate overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen met ten hoogste 3 m, mits dit noodzakelijk is voor de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing, mits daardoor de geldende oppervlakte van de bij de afwijking betrokken vlakken met niet meer dan 10 % wordt vergroot;
  • c. voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages.
16.2 Voorwaarden

De afwijkingen als bedoeld in lid 16.1 worden geweigerd indien door het verlenen daarvan:

  • a. op enig aangrenzend terrein de realisering van de bestemming wordt belemmerd;
  • b. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende terreinen;
  • c. daardoor de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 17 Algemene procedureregels

17.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden algemeen

Behoudens het bepaalde in lid 17.2, is het ter waarborging van het landschappelijke karakter van het plangebied verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en verharden of wijzigen van het profiel van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • c. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge kunnen hebben.
17.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in lid 17.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende andere werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • c. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten tot elk een oppervlakte van 60 m².
17.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in de voorgaande leden, zijn niet toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in voorgaande leden bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

17.4 Procedure
  • a. voor zij beslissen over een vergunning voor gebouwen met de aanduiding ”cultuurhistorische waarden” (cw), vragen burgemeester en wethouders schriftelijk advies van de Gemeentelijke Adviescommissie Omgevingskwaliteit (GAO);
  • b. voor zij beslissen over een vergunning voor werken of werkzaamheden ter plaatse van de dubbelbestemmings ”Waarde - Archeologie”, anders dan in het bijliggende inrichtingsplan, vragen burgemeester en wethouders schriftelijk advies van de gemeentelijke archeologen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
18.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht vrijste

lling verlenen.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Landgoed Blom”.