direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leusderweg 249
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00190-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In mei 2016 stelde het college na een Raadspeiling (26 april 2016) het document Strategie Sociale Woningbouw vast, waarin de sociale woningbouwopgave tot 2020 staat beschreven. In dit document zijn een veertigtal zoeklocaties aangewezen voor de realisatie van de sociale woningbouwopgave. De locatie van de voormalige Bilalschool aan de Leusderweg 249, is daar één van.

Het terrein is in eigendom van de gemeente en is na het verplaatsen van de Bilalschool naar de Fahrenheitstraat de afgelopen jaren voor tijdelijke bewoning gebruikt. Tot aan de sloop van het pand zal het pand tijdelijk verhuurd worden in het kader van het Refill project. Na de sloop van het schoolgebouw komt het terrein vrij voor een nieuwe, permanente invulling. Hiervoor heeft het college van burgemeester en wethouders op 25 september 2018 conceptkaders vastgesteld. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • honderd procent sociale huur;
  • grondgebonden woningen;
  • maximaal vijftien woningen in verband met ontsluiting.

Omdat woningbouw in strijd is met het ter plaatse geldende Chw bestemmingsplan “Amersfoort Zuid en Kattenbroek”, is voor dit terrein het onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Bestemmingsplan

1.2.1 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het voormalige schoolgebouw wordt omgeven door kleinschalige woningbouw. Deze woningbouw bestaat overwegend uit ruime twee-onder-één-kapwoningen en rijtjes van drie of vier ruime woningen. Het schoolgebouw is L-vormig met aan de zuidzijde een groot plein en bestaat uit anderhalve laag met kap. Aan het schoolgebouw zit de voormalige schoolmeesterswoning vast. Deze woning is al eerder verkocht en blijft behouden en moet dus bij de sloop van het schoolgebouw worden 'losgekoppeld'. Er is geen interne verbinding tussen de gebouwen.

Door de ligging van de school achter deze woning, neemt het schoolgebouw geen prominente plaats in langs de Leusderweg. De entree van het terrein en het schoolplein bepalen het beeld van de school langs de Leusderweg. Dit doorbreekt het doorgaande beeld van woningen met voortuinen langs de Leusderweg. In de voormalige school situatie werden de kinderen van de Bilalschool vooral gebracht met busjes, middels de stopstrook langs de Leusderweg.

Op het voorterrein en plein is nauwelijks groen aanwezig met uitzondering van een tweetal karakteristieke bomen. Op het gehele terrein staan in totaal negentien bomen. Er is een Bomen Effect Rapportage opgesteld om de waarde van deze bomen te bepalen. Hieruit bleek dat op één na alle onderzochte bomen een toekomstverwachting hebben van meer dan tien jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00190-0301_0001.jpg"

Vogelvluchtfoto bestaande situatie (2019), vanaf zuidzijde

Het schoolgebouw ligt midden op de kavel, met ruimte aan de noord-, west- en zuidzijde. De noordzijde bestaat voornamelijk bestaat uit tuin, deze is verhuurd aan verschillende particulieren die een deel 'schooltuin' bij hun eigen tuin hebben gevoegd. Aan de noordzijde van de school ligt tevens een garage/schuur die gebruikt wordt door de eigenaar van de schoolmeesterswoning.

Een belangrijk uitgangspunt voor nieuwbouw op deze locatie is, dat de verkeersontsluiting op de Leusderweg maximaal vijftien woningen toelaat. Verder is deze locatie vanwege de omringende bebouwing vooral geschikt voor laagbouw in de vorm van grondgebonden woningen, aan dit type 'kleine huizen met een tuin' is sterke behoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00190-0301_0002.png"

Op het terrein is het voornemen om veertien grondgebonden woningen te realiseren, van één laag met een kap. Stedenbouwkundig is gezocht naar woningen met een passende stramienmaat en hoogte gecombineerd met een invulling van of een kleine tuin óf ruime patio's en een voorterrein die voorziet in de een kwalitatieve buitenruimte. Dit voorterrein wordt zoveel mogelijk klimaatadaptief en groen ingericht en vormt de entree naar de woningen en bergingen. Met het voorliggende ontwerp is in het plan gezocht naar een optimalisering waarbij rekening gehouden is met de basis uitgangspunten voor een goede de woon- en omgevingskwaliteit van zowel de nieuwe én de bestaande woningen.

Het woongebied zal verkeersluw worden, voor het parkeren van de woningen wordt een parkeerzone aan de Leusderweg ingericht. Een autoluw woonhofje is op deze locatie een goed uitgangspunt, omdat dit de mogelijkheid biedt om een zorgvuldig plan te ontwikkelen die een bijdrage levert aan de woonkwaliteit passend in de omgeving.

De opzet is ingezet voor versterking van de ruimtelijke beleving en een basis kwaliteit van het hofje én de nieuwe woningen. Het hofje wordt ingeleid met een groene tuinstrook aan de Leusderweg, waarna de auto's collectief geparkeerd worden tussen het groen en vervolgens de woningen worden ontsloten via een openbare hof. In dit gebied worden zoveel mogelijk bestaande bomen gehouden en tevens overige vijf bomen die niet gespaard kunnen worden in het plangebied gecompenseerd. De uitgevoerde Boomeffectrapportage is input geweest voor de stedenbouwkundige opzet.

1.2.2 Geldend bestemmingsplan

Voor het gebied geldt het Chw bestemmingsplan “Amersfoort Zuid en Kattenbroek”. Hierin heeft Leusderweg 249 de bestemming 'Maatschappelijk' met de functieaanduiding 'onderwijs'. De voormalige schoolmeesterswoning heeft een woonbestemming. Binnen de maatschappelijke bestemming zijn enkel onderwijsvoorzieningen toegestaan. Woningbouw is binnen deze bestemming niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00190-0301_0003.jpg"

Uitsnede verbeelding Chw bestemmingsplan “Amersfoort Zuid en Kattenbroek”

Het is gewenst om voor de realisatie van woningen een nieuw bestemmingsplan op te stellen in plaats van mee te werken via een Wabo-projectbesluit. Met een nieuw bestemmingsplan wordt de bestemming definitief gewijzigd. Op die manier hebben de nieuwe woningen straks de juiste bestemming en hebben de nieuwe bewoners rechtszekerheid over hun (directe) woonomgeving en bestaan er ook mogelijkheden voor bijvoorbeeld aan- en bijgebouwen of het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis.

1.3 Participatie

Over het nu voorliggende plan is meerdere keren gecommuniceerd met omwonenden. Op maandag 15 oktober 2018 is er een inloopavond georganiseerd waarin de gemeente en woningcorporatie de Alliantie hun eerste ontwerpen voor de herontwikkeling lieten zien. Ook konden de bewoners kennis nemen van de concept randvoorwaarden die het college op 25 september 2018 had vastgesteld voor deze herontwikkeling. Op deze bijeenkomst kwamen ongeveer 50 belangstellenden af. Deze bijeenkomst gaf aanleiding om in december 2018 een ambtelijk vervolggesprek te hebben met een vertegenwoordiging van de omwonenden. Omwonenden hebben toen een alternatief plan aangedragen. Dit plan is input geweest om het eerste ontwerp te heroverwegen en om te kijken waar er nog aanpassingen gedaan konden worden. Dit heeft er onder andere toe geleid dat alle woningen aan de zijde van de Timorstraat, in het kader van de privacy voor omwonenden naar één laag met een kap zijn terug gebracht. Dit aangepaste ontwerp is gepresenteerd op een inloopavond op donderdag 28 maart 2019. Bij deze bijeenkomst kwamen ongeveer 40 mensen. De aanpassingen konden bij veel omwonenden op instemming rekenen. Toch zijn er nog een aantal omwonenden die in gesprek zijn gegaan met wethouder Janssen over het ontwerp. Deze laatste ronde om tot een gedragen plan vanuit de buurt te komen, heeft eind 2019 geleid tot een plan van veertien woningen. Deze hebben een hoogte van één laag met kap. Dit zorgt voor een extra levendig (en verruimd) hof dat een semi openbaar karakter krijgt in beheer van de gemeente.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting begint na dit inleidende hoofdstuk met de planbeschrijving in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 staat een beschrijving van de beleidskaders. De omgevingsaspecten worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5, waarbij een korte toelichting op de regels wordt gegeven. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 staan de regels voor de verschillende bestemmingen. Het betreft regels over bebouwing en gebruik van de gronden. Algemene regels, die betrekking hebben op alle bestemmingen, zoals algemene bouwregels, staan in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de slotregel.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemmingen waar gelden. Door in de digitale verbeelding te klikken (zie www.ruimtelijkeplannen.nl), zijn alle relevante gegevens voor de betreffende locatie te zien.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt het plan beschreven aan de hand van een aantal aspecten zoals wonen, stedenbouw, beeldkwaliteit, verkeer, parkeren, groen en omgevingskwaliteit.

2.1 Wonen

Ter plaatse van de voormalige schoollocatie wordt met dit bestemmingsplan de bouw mogelijk gemaakt van veertien grondgebonden woningen. De veertien woningen zullen worden gebouwd in twee rijen rondom een hof. De hof functioneert als ontsluitings- en ontmoetingsruimte van de woningen. Ook de bergingen zijn via de hof bereikbaar. De woningen krijgen een privé-achtertuin. De woningen bestaat uit een volledige laag en een kap. Aan de hofzijde hebben de woningen een opgetrokken kap met een maximale goothoogte boven de eerste verdiepingsvloer. Aan de achterzijde van de woningen, grenzend aan de omringende tuinen, is de maximale goothoogte gelijk aan de eerste verdiepingsvloer.

2.2 Stedenbouwkundige aspecten

Maatvoering van het bouwvlak en inpassing in de omgeving

Een gedeelte van de woningen worden op de plek gebouwd waar nu nog het voormalige schoolgebouw staat en daar tegenover. De oppervlakte van de nieuwe bebouwing wordt kleiner dan van het huidige gebouw ook wordt het niet hoger, maar het komt centraal op de kavel te liggen. De twee bouwblokken bestaan uit één bouwlagen met een asymmetrische kap, het parkeren wordt centraal opgelost in het groen nabij de inrit van de kavel. De hoogte sluit aan op de huidige hoogte van het schoolgebouw, de omringende woningen zijn veelal twee lagen met een royale kap.

De woningen worden ontsloten vanaf de centrale openbare ruimte, er is niet voorzien in een openbaar   achterpad. Individuele bergingen bevinden zich aan de oostzijde van plangebied. De vier woningen die de hofruimte op de koppen markeren en daardoor een grotere tuin hebben krijgen een berging in de tuin. Overige woningen krijgen een kleine tuin circa 35 m2. De ruimtes tussen de Leusderweg, het parkeren en de woningen worden groen ingericht als een tuinzone richting het woonhof.

De afstand van het bouwvlak voor het nieuwe woningen tot de belendingen is rondom nagenoeg gelijk richting de verschillende erfgrenzen, slechts aan de oostzijde staat de nieuwbouw dichter op de erfgrens, maar de afstand tot de voormalige schoolwoning is ruim 10 meter waar deze voorheen aan elkaar gekoppeld waren.

De paden zijn voorzien van een afsluitbare hekken en zijn hiermee niet openbaar toegankelijk. Om dit juridisch-planologisch te borgen is in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Alvorens de woningen in gebruik worden genomen, dient er een afsluitbaar hekwerk geplaatst te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00190-0301_0004.png"
De nieuwbouw is meer dan in de huidige situatie centraal gelegen op de kavel en de bouwhoogte is iets lager dan de huidige bebouwing. Het geheel aan bebouwd oppervlak neemt circa 200 m2 af. De oppervlakte van de huidige schooltuin zal vergelijkbaar zijn met de toekomstige groene inrichting. Een groot verschil is dat het huidige bijna volledig verharde schoolplein, zal worden omgezet in privé tuinen van de sociale woningen en de belendende tuinen. Verder zal het gebied tussen de nieuwe woonblokken zo groen mogelijk als collectieve buitenruimte nader worden ingevuld. In zijn totaliteit zal ondanks het toevoegen van kleine grondgebonden wooneenheden de verharding in het gebied fors afnemen. Dit en de ingetogen opzet en vormgeving in een groene omgeving is de nieuwe bebouwing op een stedenbouwkundig verantwoorde manier ingepast in de omgeving.

Impressie invulling bouwvlak
Op de verbeelding van het bestemmingsplan wordt het maximale bouwvlak aangegeven. Daarbinnen mag worden gebouwd overeenkomstig de regels, daarbuiten niet. Hoe het gebouw vormgegeven gaat worden is nog niet bekend. Om een beeld te geven van de mogelijk invulling van het bouwvlak is een impressie gemaakt, die onderstaand is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00190-0301_0005.png"

Impressie van de positionering bebouwing en oriëntatie woningen
De bovenstaande afbeelding is een studiemodel om te laten zien hoe de gebouwen vormgegeven kunnen worden. Hoe het gebouw er uiteindelijk uit komt te zien zal blijken wanneer de aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend voor het bouwen. Deze aanvraag omgevingsvergunning wordt getoetst aan alle geldende regels, waaronder de regels voor beeldkwaliteit.

2.3 Beeldkwaliteit

In aanvulling op de Welstandsnota zijn voor dit plan beeldkwaliteitseisen opgesteld waaraan de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte moet voldoen. Wanneer een aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend voor het bouwen van het gebouw en/of voor de inrichting van het om het gebouw liggende terrein, wordt deze door de stadsbouwmeester getoetst aan de hand van de beeldkwaliteitseisen. Na realisatie van de bebouwing en de inrichting van de omliggende openbare ruimte gelden weer de gebiedscriteria uit de gemeentelijke Welstandsnota voor dit plangebied.

Beeldkwaliteitseisen
Algemeen
De woningblokken vormen een ruimtelijke eenheid in samenhang met de voormalige schoolwoning op het voorterrein. Dit betekent niet dat ze dezelfde architectuurtaal hebben en één op één hetzelfde zijn, maar dat het zowel in kwalitatieve uitstraling als in schaal en beleving 'familie' van elkaar is. De openbare ruimtes op het terrein, zowel het de binnenhof als rondom de parkeervoorziening hebben een relatie met elkaar en versterken het beeld vanuit de 'voortuinen' langs de Leusderweg. Het openbaar gebied tussen de woningen, wordt als de entreezone voor de woningen ingericht, maar vervult ook een rol als ontmoetingsruimte en wordt daarop ingericht.

Uitzicht en privacy
De ruimte tussen de bestaande woningen is beperkt. Daarom zal het nieuwe openbare gebied tussen de nieuwe woningen ook de rol van verblijfsgebied moeten kunnen nemen, zonder dat de privacy van de woningen in het hof onder druk komt te staan. Naast dat het gebied bereikbaar moet zijn voor hulpdiensten zal de positionering van bomen en struiken worden ingezet om de verblijven te stimuleren, de sociale veiligheid te bevorderen en toch de privacy te borgen, bijvoorbeeld door een delftsstoepje of zitelement langs de woningen.

Aansluiting openbare ruimte
Het gebied tussen de woningen is openbaar, maar kent een semi-openbaar karakter, dit wordt versterkt door de terugliggende positie vanaf de Leusderweg. De inrichting tussen de Leusderweg en de nieuwe woningen zal groen, worden ingericht maar geen afschermende functie hebben. De woningen zullen nagenoeg niet onzichtbaar zijn en verdwijnen achter een groenstructuur.

Terreininrichting
Bergingen vormen de achterwand van het plangebied. Erfafscheidingen op de koppen van de blokken en als omkadering van de kavel versterken de blokvormige opzet van het hof, door blokhagen van ca. 1800 mm hoog. Eventueel voorzien van een gaashekwerk in het midden van de haag.

Schaal / massa / geleding
De twee stroken van de nieuwbouw hebben verschoven koppen om een hof te vormen. Hiermee wordt de kleine schaal in het gebied versterkt. De verschoven delen zijn afwijkend van kleur en sluiten aan op de kleur van de voormalige schoolwoning, die is voorzien van wit keimwerk.

Materialisering / kleur
Als tegenhanger van de wit gekeimde accenten hebben tussengelegen woningen de ingetogen roodbruine kleur van metselwerk, waarbij het dak en de gevel de ingetogenheid versterken door dezelfde kleurstelling. Dit in aansluiting op het beeld van de woningen in de omgeving. De toegepaste materialen zijn hoogwaardige materialen die duurzaam verouderen in natuurlijke tinten.

Detaillering
Rondom de kozijn worden contraire kleuren, uit de versprongen woningen, gebruikt om de gevelopeningen te accentueren en zo rijkdom in de detaillering te realisering. De gebouwen zijn degelijk en zorgvuldig gedetailleerd. Om het ingetogen karakter van rustige krachtige volumes met waarbij de gevelopeningen als insnijdingen leesbaar zijn. Hierdoor krijgt de bebouwing een degelijke en zorgvuldige detaillering. Hemelwaterafvoeren en goten maken integraal onderdeel uit van het ontwerp en versterken de samenhang tussen gevel en dak.

2.4 Verkeer en parkeren

2.4.1 Verkeer

Op het parkeren volledig op de kavel te realiseren, zonder de doorstroom van de Leusderweg te belasten en een veilige situatie te behouden voor de fietsers, is het verkeerstechnisch niet wenselijk meer dan 15 woningen te bouwen. Dit is na overleg en studie van plangebied teruggebracht tot 14 woningen. De inrit naar de woningen zal zo veel mogelijk centraal op de kavel worden gepositioneerd, in afstemming met de bomenlaan langs de Leusderweg. Ook zal de inrit niet breder worden dan de minimale vereisten om de snelheid voor het kruisen van het fietspad en trottoir zo laag mogelijk te maken.

2.4.2 Parkeren

Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De echte toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen.

De nota parkeernormen Amersfoort maakt onderscheid in verschillende gebieden. De locatie Leusderweg is gelegen in het gebied 'rest Amersfoort'. De parkeernorm voor sociale huurwoningen bedraagt 1,0 parkeerplaats per woning. In het plan gaat het om 14 sociale grondgebonden huurwoningen. Daarvoor zijn 14 x 1,0= 14,0 parkeerplaatsen nodig. Hiervan moeten minimaal 5 parkeerplaatsen openbaar toegankelijk zijn.

In het schetsontwerp zijn 14 parkeerplaatsen ingetekend in groene kaders, zonder extra belasting in het openbaar gebied, daarmee biedt het plan ruim voldoende mogelijkheid om te kunnen voldoen aan de op dit moment geldende parkeernormen.

2.5 Groen

De nieuwe bebouwing is teruggelegen ten opzichte van de meeste woningen aan de Leusderweg, daardoor ontstaat er ruimte om het versteende beeld van de huidige situatie te verbeteren. Hierbij zal een groenzone, als verbinding tussen de belendende voortuinen worden gerealiseerd die het parkeren gedeeltelijk uit het zicht haalt. Verder zal in het gebied, tussen de woningen een openbare collectieve buitenruimte worden gerealiseerd. Hiervoor is een indicatieve schets gemaakt, deze zal te zijner tijd worden uitgewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met klimaat adaptieve maatregelen.

Indien mogelijk zal ook de hoofdgroenstructuur van de Leusderweg versterkt worden, als de nieuwe inrit en aansluiting dit toelaten.

Voor de sloop van het huidige gebouw en de bouw van de nieuwe woningen moeten 5 bomen worden gekapt. Deze bomen worden gecompenseerd in het plangebied of in de directe omgeving ter versterking van de groenstructuur van de Leusderweg. Een deel zal waarschijnlijk worden ze geplaatst in de zone tussen de rijenwoningen om bijdragen de verblijfskwaliteit en het vergroten van het gevoel van privacy.

2.6 Omgevingskwaliteit

De herontwikkeling van een gebied kan worden aangegrepen om de omgevingskwaliteit van dat gebied te vergroten. Dit kan door in het ontwerp rekening te houden met veiligheid, aandacht te hebben voor onder andere groen, duurzaamheid en gezondheid. In voorliggend plan is rekening gehouden met de veiligheid van zowel fietsers als van voetgangers op de Leusderweg (zie paragraaf parkeren). Ook is in het plan veel aandacht voor groen. Zoveel mogelijk bomen worden behouden en de groeiplaats omstandigheden verbeterd. Het bebouwd en versteend oppervlak wordt kleiner waardoor er groen kan worden toegevoegd (zie paragraaf Groen) en klimaat adaptieve voorzieningen kunnen worden getroffen. Bij de bouw van het nieuwe gebouw zal zo veel mogelijk aandacht worden besteed aan duurzaamheid (zie paragraaf Duurzaamheid). Maar ook de herinrichting van het openbaar gebied wordt zo duurzaam mogelijk opgepakt. Doordat het bebouwd oppervlak kleiner wordt, er meer groen in het plangebied wordt aangelegd en bij de herinrichting van het openbaar gebied, wordt een positieve impuls gegeven aan de omgevingskwaliteit wat weer een positief effect kan hebben op de gezondheid van bewoners en gebruikers van het gebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan "Leusderweg 249". Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.

Vanwege de beperkte omvang en de binnenstedelijke ligging van de ontwikkeling is een beschrijving van het provinciale- en rijksbeleid achterwege gelaten. De ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid. De relevante milieuwetgeving komt aan de orde in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.

3.2 Modelkeuze voor procedure bestemmingsplan en startnotitie

Het nieuwbouwplan op deze locatie is strijdig met het geldende bestemmingsplan "Leusderweg 249". Het plan bevat veertien grondgebonden sociale huurwoningen. De woningen sluiten aan op de vraag en de eisen van deze tijd. Er wordt daarnaast een positief effect verwacht met betrekking tot het verbeteren van de leefbaarheid in de buurt en de wijk, doordat een einde komt aan een leegstandsituatie van dit perceel.

Modelkeuze

In de gemeente Amersfoort is de procedure voor de bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie 'Rol van de Raad in RO-procedures' (januari 2010). In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Op 21 april 2020 heeft de gemeenteraad ingestemd met het volgen van de procedure behorende bij model 2 voor dit bestemmingsplan. Model 2 wordt onder meer toegepast bij voor belangrijke ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende planologische regime. Voor dit soort gebieden is het wenselijk dat de raad van tevoren kaders vaststelt in de vorm van een startnotitie. Daarna kan het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

Startnotitie

In de vergadering van 21 april 2020 heeft de gemeenteraad ook de startnotitie voor het bestemmingsplan “Leusderweg 249” vastgesteld. Deze startnotitie geeft een beeld van de begrenzing, de algemene kaders en opzet van het nieuw bestemmingsplan. Daarnaast geeft het ook een beeld van de met het bestemmingsplan samenhangende financiën en de overlegstructuur. Verder beschrijft het in het kort het proces om te komen tot een onherroepelijk bestemmingsplan voor deze locatie.

3.3 Structuurvisie Amersfoort 2030

De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan, haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken.

In de Structuurvisie worden verschillende uitgangspunten meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.

Amersfoortse principes

Naast de uitgangspunten in de structuurvisie zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woonaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het realiseren van 14 grondgebonden sociale huurwoningen, past binnen de uitgangspunten en principes die voor Amersfoort gelden. Het project draagt met name bij aan het vergroten van het aanbod van sociale huurwoningen.

3.4 Woonvisie Amersfoort 2011-2020 en Strategie sociale woningbouw

In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020, vastgesteld 27 september 2011, staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat.

Programma voor de stad

De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Voldoende planologische ruimte voor de realisatie van gemiddeld 900 woningen per jaar.

Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Alleen voor de grotere nieuwbouwlocaties omschrijven we de gewenste woonmilieus en geven richting aan de wijze waarop deze locaties worden ingevuld (woonmilieuprofiel). Hierin worden de randvoorwaarden voor de planontwikkeling meegegeven over de woningdichtheid, functiemenging, parkeren, financiële doelgroepen en de openbare ruimte. Naast de uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Hiermee versterken wij de positie als stedelijk hart van de regio.

Nieuwbouw in bestaande wijken

Voor andere delen van de stad en bij ontwikkelingen op kleinere locaties zal de nieuwbouw moeten passen binnen het daar aanwezige woonmilieu en ligt de focus op een zorgvuldig proces van de programmakeuze. Vanuit ons woonbeleid geven wij geen randvoorwaarden mee over het programma op kleine locaties (tot circa 30 woningen).

Kwaliteitseisen

De centrumstedelijke compacte invulling van locaties rondom de binnenstad sluit aan bij de duurzaamheidsambitie die uitgaat van intensief ruimtegebruik. Voor een duurzame stad is het daarnaast nodig dat nieuwbouwwoningen voldoende kwaliteit en toekomstwaarde hebben. Vanuit woonbeleid zijn energiebesparende maatregelen en energiezuinige nieuwbouw belangrijk omdat energielasten een steeds groter onderdeel vormen van de woonlasten. Mensen met lage inkomens wonen veelal in slecht geïsoleerde woningen en worden daardoor extra getroffen door de stijgende energieprijzen. Bij nieuwbouw moet zoveel mogelijk gestreefd worden naar energieneutraal bouwen.

Strategie sociale woningbouw

Amersfoort kent een grote vraag naar betaalbare huurwoningen en een teruglopende huurwoningenvoorraad. De wachttijden voor een huurwoning lopen op en ook de vraag naar woningen voor urgente groepen wordt groter, door toename van het aantal statushouders en door veranderingen in de zorg die maken dat mensen steeds vaker zelfstandig wonen in plaats van in een instelling. In november 2015 hebben gemeenteraadsleden zich bij de raadspeiling 'Prioritering en inzet woonopgaven' positief uitgelaten over uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen, een meer actieve en interveniërende rol van de gemeente en de bijbehorende financiële middelen.

Op 24 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort aan de hand van de uitkomsten van de peiling het strategiedocument Sociale Woningbouw vastgesteld en de opgave voor sociale huurwoningen tot 2021 bepaald. Volgens dit document zet Amersfoort in op het vinden van huisvesting voor zo'n 2.000 huishoudens. We doen dit door: 'het omzetten van leegstaande kantoren naar woningen en nieuwbouw op bestaande en nieuwe plekken in de stad. Ook verkent de gemeente de mogelijkheden om in de bestaande voorraad sociale huurwoningen oplossingen te vinden, bijvoorbeeld door de doorstroom van scheefwoners te verbeteren'. Daarbij is de kanttekening opgenomen, dat het toevoegen van 2.000 woningen een ambitieuze opgave is omdat deze grotendeels gevonden moeten worden op locaties en in leegstaand vastgoed die geen eigendom van de gemeente zijn. De gemeente zoekt daarom samenwerking met partijen in de stad en kiest voor een aanpak waarbij we stapsgewijs werken aan de meest kansrijke oplossingen.

Uitwerking strategie sociale woningbouw

Volgens het gemeentelijke Strategiedocument Sociale Woningbouw moeten er tot 2030 circa 13.000 woningen worden gebouwd, waarvan volgens de huidige schattingen 4.400 sociale huurwoningen. Op 23 mei 2017 heeft de raad daarom besloten bij woningbouwontwikkelingen een aandeel van minimaal 35% sociale huurwoningen te verplichten. Door enerzijds meer (dwingende) instrumenten in te zetten en anderzijds stimuleringsmaatregelen in te zetten, geven we de bouw van sociale huurwoningen op de herontwikkelingslocaties een stevige impuls.

Deltaplan wonen

Er zijn, naast woningen in de sociale huursector, ook meer woningen nodig in het middensegment voor middeninkomens. Om te zorgen dat er meer woningen in het middensegment worden gerealiseerd is op 28 mei 2019 het Deltaplan Wonen vastgesteld en op 16 juli 2019 het actieplan Huisvesting Middeninkomens. De belangrijkste maatregel in dit actieplan is dat er bij nieuwe ontwikkelingen voorzien moet worden in een percentage van minimaal 20% in het middensegment. Onze ambities voor sociale huurwoningen en woningen in het middensegment zien we in samenhang. De huidige woningtekorten voor beide doelgroepen zijn inmiddels zo groot, dat we niet kunnen verwachten dat er voor iedereen op korte termijn voldoende kan worden gebouwd, vooral niet met de huidige bouwkosten. We blijven prioriteit geven aan sociale huurwoningen en proberen daarnaast zoveel mogelijk in te zetten op woningen in het middensegment.

Relatie met dit bestemmingsplan.

Aan de verplichting tot het realiseren van 35% sociale huurwoningen vanuit de Strategie sociale woningbouw wordt voldaan. Alle woningen binnen het plangebied worden sociale huurwoningen. Afspraken over woningen in de categorie middenhuur, zoals in het Deltaplan Wonen en het actieplan Huisvesting Middeninkomens is vastgelegd, zijn niet opgenomen in deze ontwikkeling. De planvorming voor dit plan loopt sinds 2017/2018, voordat het Deltaplan Wonen en het actieplan Huisvesting Middeninkomens zijn vastgesteld. Over het plan was toen ook al met omwonenden gecommuniceerd. Op het moment dat de gemeenteraad het Deltaplan Wonen en het actieplan Huisvesting Middeninkomens vaststelde, kon het percentage middenhuur niet meer worden ingepast.

3.5 Woningbehoefte - Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader

Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat voor alle juridisch bindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen. De ladder vormt een motiveringsvereiste waaruit moet blijken dat er bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten sprake is van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De essentie van de Bro-bepaling is dat bij een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling steeds sprake moet zijn van een aantoonbare actuele marktbehoefte en dat er uitdrukkelijk moet worden gekeken naar de ruimtelijke effecten. In dit hoofdstuk doorlopen we voor de beoogde ontwikkeling aan de Leusderweg te Amersfoort de noodzakelijke treden van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Trede 1: de voorgenomen ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte. Uit onderzoek door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) blijkt dat volgens het meest realistische economische scenario het aantal huishoudens tot het jaar 2039 zal groeien met ruim 20.000. Om die groei te kunnen faciliteren zijn er gemiddeld zo'n 760 nieuwe woningen per jaar nodig. Amersfoort moet die groei grotendeels binnenstedelijk realiseren. Daarom zijn alle daarvoor in aanmerking komende locaties, waaronder de locatie van de voormalige Bilalschool, nodig.

  2013-2019   2020-2029   2030-2039   Totaal  
Huishoudens   5.100   8.000   7.700   20.800  
Woningen per jaar   730   800   770   2.300  

Figuur: Huishoudenontwikkeling en gewenste uitbreiding woningvoorraad 2013-2039 (Bron EIB, "Verkenning Woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2013-2014, mei 2014")

Trede 2: indien uit de beschrijving van stap 1 blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Het Besluit ruimtelijke ordening dwingt overheden ertoe om bij nieuwe ruimtelijke initiatieven allereerst te kijken of er mogelijkheden zijn om beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins te benutten. Hierbij kan gedacht worden aan binnenstedelijke gebieden waarbij de bebouwing niet langer doelmatig in gebruik is.

De ontwikkeling aan de Leusderweg voldoet aan de essentie van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte en maakt door middel van herbestemming gebruik van beschikbare gronden binnen het bestaande stedelijke gebied. Een als maatschappelijk bestemd gebied wordt herbestemd ten behoeve van de realisatie van een woonlocatie voor sociale woningbouw.

Trede 3: wanneer de ruimtevraag niet kan worden opgevangen binnen het bestaande stedelijk gebied, dient trede 3 doorlopen te worden. Trede 3 is niet aan de orde. De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaande stedelijk gebied.

Conclusie  

Geconcludeerd wordt dat de herbestemming van de voormalige Bilalschoollocatie een binnenstedelijke ontwikkeling betreft die inspeelt op de vraag naar en behoefte aan sociale huurwoningen in Amersfoort. Dit past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking

3.6 Nota parkeernormen

In de nota parkeernormen Amersfoort zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan 'bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type woning of voorziening.

Relatie met dit bestemmingsplan

Het gemeentelijke beleid voor parkeren is opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De echte toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Voor de woningen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt wordt op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte. De nota parkeernormen Amersfoort maakt onderscheid in verschillende gebieden. De planlocatie 'Leusderweg 249' ligt in het gebied dat is aangewezen als 'rest bebouwde kom'.

Voor dit plan met 14 sociale huurwoningen komt de parkeereis op 14 parkeerplaatsen uit. Deze parkeereis bestaat uit 10 parkeerplaatsen voor bewoners en 4 parkeerplaatsen voor bezoekers. De parkeerplaatsen bestemd voor de bezoekers dienen openbaar toegankelijk te blijven. De verkeersgeneratie van deze 14 woningen is zodanig laag dat er geen aanleiding is voor het maken van aanpassingen aan de openbare weg buiten het plangebied.

3.7 Groenvisie en bomenleidraad

3.7.1 Groenvisie

In 2004 is het programma Amersfoort Groene Stad vastgesteld. Een visie op de groene en blauwe structuren van de stad in combinatie met een uitvoeringsprogramma voor projecten voor de periode 2004-2015. Met het einde van het uitvoeringsprogramma hebben betrokken inwoners, vertegenwoordigers van de G1000-werkgroep 'Keigroen Samendoen!', Klankbordgroep Groenbeleid, SGLA, raadsleden en college samen het initiatief genomen om tot een integrale groenvisie te komen in coproductie met de stad.

In 2016 is de Groenvisie vastgesteld. In de visie wordt het belang van een groene stad benadrukt. Een groene stad voor recreatie, stadslandbouw, klimaatbestendigheid en biodiversiteit. Een groene stad die samen met bewoners wordt vormgegeven en beheerd.

  • Doelen van de Groenvisie
    In de Groenvisie worden aan de hand van een aantal thema's doelen geformuleerd. Deze worden hieronder kort samengevat.
  • Stad van groene ruimte
    Om te komen tot een stad van groene ruimte is het van belang dat er meer wordt samengewerkt tussen gemeente en bewoners bij het bepalen van de functie en bij het beheer van groen. Er moeten duidelijke spelregels komen voor zelfbeheer. Door samen te werken in en aan het groen kan sociale cohesie ontstaan. En groenarme wijken moeten worden voorkomen.
  • Stad boordevol soorten
    Het vergroten van groene gebieden is van belang bij het versterken van de biodiversiteit. Dit geldt ook voor meer groenblauwe verbindingen, een betere inrichting van de groene gebieden en de zorg voor lokale natuurwaarden.
  • Stad om volop van te genieten
    Om volop van de stad te kunnen genieten is de aandacht van belang voor aantrekkelijk recreatief groen met een uitnodigende inrichting, meer beweegrondjes, een slimme zonering voor de verschillende gebruikers van groen, waterrecreatie vanwege hittestress, grote parken, de afstand van groen tot inwoners en aandacht voor kinderen en jongeren.
  • Stad om op te eten
    Bij dit thema is de aandacht voor het vergroenen van schoolpleinen van belang, meer volkstuinen, het vergroten van het areaal aan stadslandbouw, verbreden van de landbouw, tijdelijk beheer van braakliggende terreinen, educatie over eetbaar groen, stadslandbouw voor een zinvolle dagbesteding en de kringloop sluiten door compostering.
  • Stad met aangepast waterbeheer
    Om de stad klimaatbestendiger te maken is de aandacht van belang voor een groenblauwe dooradering van de stad, meer schaduw, meer stromend water, minder verstening, meer waterberging en het zoeken naar handige functiecombinaties zoals de aanleg van een waterplein.
  • Stad die bomen de ruimte geeft
    Voor een boomrijk Amersfoort is de waarde van de boom van belang, evenals de juiste plek, meer bomen, meer variatie, de dynamiek van bomen, kappen en compenseren.


Bij al deze thema's uit de Groenvisie zijn dilemma's te noemen. Vaak zijn er tegenstrijdige belangen en wensen, kwaliteit versus kwantiteit, schaarse ruimte en middelen. Daarom is de Groenvisie verder uitgewerkt in de Bomenleidraad en wordt nog gewerkt aan een Groenstructuurkaart.

3.7.2 Bomenleidraad

De gemeenteraad heeft de Bomenleidraad vastgesteld op 12 december 2017. De Bomenleidraad geeft aan hoe we in Amersfoort met bomen omgaan en welke afwegingen we maken. De leidraad gaat over alle bomen in Amersfoort, dus zowel gemeentelijke bomen als bomen in eigendom van particulieren, woningbouwcorporaties of andere organisaties. De regelingen en bescherming zijn voor alle bomen gelijk.

Bomen vertegenwoordigen een grote verscheidenheid aan waarden en betekenissen voor de stad. Ze zorgen voor een prettig woon- en leefklimaat en dragen bij aan het bereiken van doelstellingen als een gezondere stad, het verminderen van de effecten van een veranderd klimaat, een betere milieukwaliteit (bomen reduceren fijnstof, CO2 en leveren zuurstof) en meer natuur in de stad.

De Bomenleidraad geeft aan hoe we met bomen willen omgaan en hoe we de waarden koesteren, beschermen en uitbouwen. De basis daarvan is het behoud en de bescherming van de bestaande bomen. We willen door goed beheer en zorg voor de groeiplaatsen onze bomen zo lang mogelijk vitaal en gezond houden. Daarmee bouwen we aan een bomenbestand en boomstructuur met meer kwaliteit en meer waarde. Het behouden en planten van bomen in een stedelijke omgeving is een uitdaging. Waardevolle bomen heb je niet van de ene op de andere dag. Bomen vragen tijd om tot volle wasdom te komen en dat maakt ze kwetsbaar in de concurrentiestrijd om de schaarse ruimte. We moeten daarom keuzes goed onderbouwd maken en het behoud, vergroten of het eventuele verlies aan waarde van bomen op een zorgvuldige en gelijkwaardige wijze afwegen ten opzichte van andere belangen en functies.

Om de 14 sociale grondgebonden woningen te kunnen bereiken wordt het openbaar gebied tussen de Leusderweg en de geplande nieuwbouw heringericht. Omdat de herinrichting gevolgen heeft voor de bomen, is onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de bomen; boven- en ondergronds, de bedreigingen die te verwachten zijn voor de bomen bij het uitvoeren van de voorgenomen plannen en de randvoorwaarden die nodig zijn om de bomen (deels) te sparen. Het onderzoek ter plaatse van de gehele locatie is te vinden in Bijlage 2 Bomen Effect Analyse (BEA) - Leusderweg 45, 49 en 51. bij deze toelichting. Voor een tweetal bomen (één potentiele monumentale Linde op de locatie en één monumentale eik op een belendend perceel, is aanvullend onderzoek ter plaatse gedaan deze zijn respectievelijk te vinden Bijlage 3 Bomen Effect Rapportage (BER) - Leusderweg 245 en Bijlage 4 Bomen Effect Rapportage (BER) - Leusderweg 29.

Vanuit de bomenleidraad worden 6 onderwerpen benoemd waar aandacht aan moet worden besteed bij een (her)inrichting waarbij bomen moeten worden gekapt. Elk onderwerp wordt toegelicht voor de herontwikkeling van de openbare ruimte bij de Leusderweg 249.

Boomwaarde
In het boven- en ondergrondsonderzoek naar de bomen op de planlocatie is aangegeven dat de conditie van de onderzochte bomen is over het algemeen goed tot redelijk. Van de Hollandse Lindeboom (13152) is de conditie nader vastgesteld, is een beeldbepalende boom met cultuurhistorische waarde. Deze boom heeft een zwamaantasting in een oude, relatief kleine wond in de stamvoet.


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00190-0301_0006.png"

Op één na hebben alle onderzochte bomen een toekomstverwachting van meer dan tien jaar; Vijf van de 19 bomen zijn verplantbaar. Daarnaast zijn tenminste vijf andere bomen het waard gehandhaafd of (indien mogelijk) verplant te worden. Bij een aantal te handhaven bomen wordt een bodemverbetering geadviseerd.

De te handhaven bomen dienen op adequate wijze beschermd te worden voorafgaande aan-, tijdens- en na afloop van de werkzaamheden. Hiertoe dient een boombeschermingsplan te worden opgesteld.

Er is een globaal voorstel geschetst voor de herinrichting van de openbare ruimte. Hierin wordt een groene parkeervoorziening voor auto's aangelegd aan de zijde van Leusderweg (het huidige schoolplein). In dit voorstel zijn verschillende gebieden ingetekend voor bodemverbetering, infiltratie en waterberging in het plangebied mogelijk te maken. De 5, volgens het voorstel te kappen bomen, worden gecompenseerd in het plangebied, in de gereserveerde vakken. De exacte compensatie, zoals type en grootte zal nog nader worden bepaald.

Ook is een onderzoek gedaan naar de monumentale meerstammige boom op een belendende kavel. Om te voorkomen dat de toekomstbestendigheid van de boom wordt aangetast. Wordt binnen de invloedssfeer van de boom niet gebouwd of gegraven. Dat betekent dat de huidige gemetselde erfafscheiding zal gehandhaafd zal blijven en waar wenselijk wordt aangevuld met bovengrondse lichte constructie. De hoofdbebouwing zal buiten de invloedssfeer van de boom worden gerealiseerd en de achtertuinen zullen onbebouwd blijven. Eventueel graafwerk voor de aanleg van voorzieningen en verharding worden zorgvuldige uitgevoerd volgens de aangegeven bepalingen.
Het plangebied is geen onderdeel van een beschermd stadsgezicht. Er bevinden zich geen monumenten in het plangebied, de voormalige schoolwoning die behouden blijft geldt als karakteristiek aan de Leusderweg. Het onderwerp cultuur en historie is bij de planontwikkeling niet van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00190-0301_0007.png"

Afhankelijk van nader onderzoek naar de waarde van lindebomen in de gemeente, zal bepaald worden of de Hollandse Lindeboom meegenomen zal worden in gemeentelijke bescherming. In ieder geval zijn in de voorlopige schets de randvoorwaarden voor toekomstig behoud en verbetering van de groeiomstandigheden voor de karakteristieke boom uit 1920 op het schoolplein weergegeven.

Ook ten aanzien van de monumentale Zomereik aan de noordzijde van het perceel zullen voorzieningen worden getrokken om de toekomstbestendigheid van de boom te borgen. Dat betekent dat de huidige gemetselde erfafscheiding zal gehandhaafd zal blijven en waar wenselijk wordt aangevuld met bovengrondse lichte constructie. De hoofdbebouwing zal buiten de invloedssfeer van de boom worden gerealiseerd en de achtertuinen zullen onbebouwd blijven. Eventueel graafwerk voor de aanleg van voorzieningen en verharding worden zorgvuldige uitgevoerd volgens de aangegeven bepalingen.

Klimaat en milieu
Vanwege het belang van de luchtkwaliteit, CO2 reductie, verkoeling en geluidreductie is het van belang dat bomen zo veel mogelijk worden behouden. Bij de herinrichting worden in totaal 5 bomen gekapt. Deze worden binnen de directe omgeving van het plangebied gecompenseerd zodat de situatie ten aanzien van het klimaat en milieu niet verslechterd.
Vanwege het feit dat de oppervlakte van verharding en nieuwe bebouwing kleiner wordt dan die van de huidige bebouwing, kan er een groot deel verhard oppervlak worden omgezet naar groen. Dit is een verbetering ten aanzien van de waterhuishouding omdat er meer groen is om water te absorberen. Ook is dit een verbetering ten aanzien van verkoeling omdat meer groen en mindere stenen zorgen voor minder hittestress in de zomermaanden.
De nieuw aan te leggen parkeerplaats wordt met een openbestrating aangelegd. Ook wordt deze groen omkaderd, ruim terugliggend geplaatst, waardoor het aansluit op de groene voortuinzone aan de Leusderweg. Deze groenzone heeft geen ecologische of natuurwaarde. Maar het verbreden van deze zone komt wel ten goede aan de flora en fauna in deze zone en het groene karakter van voortuinen aan de Leusderweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00190-0301_0008.png"

Bij het onderwerp landschap gaat het in dit geval met name over de karakteristiek van de plek en de verkeersbegeleiding. De bomen die worden gekapt voor de herinrichting, worden in het plangebied gecompenseerd indien mogelijk wordt ook de groenstructuur van de Leusderweg versterkt. Daarnaast sluit het nieuwe groen, dat wordt aangelegd omdat het bebouwd oppervlak in de nieuwe situatie kleiner wordt, aan op de tuinen aan de belendingen van de locatie.
Op dit moment is het schoolplein volledig versteend, met enkele plantvakken en bomen op het voorterrein aan de zijkanten van het perceel. De bebouwing heeft door de positionering achter de voormalige schoolwoning geen relatie met de Leusderweg. Dit wijzigt in de nieuwe situatie omdat de parkeervoorziening in het groen aan de straatzijde komt met daarachter zicht op de bebouwing rond een hof.

Voor de aanwezige vleermuizen in het huidige schoolgebouw zijn medio 2019 vleermuiskasten opgehangen om een de dieren een nieuwe woongelegenheid te beiden, vooraf aan de sloop van de school.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het plan voor de herinrichting van de openbare ruimte is in ontwikkeling. Direct omwonenden en belanghebbenden worden betrokken bij het voorstel voor de herinrichting. Op dit moment is er nog geen definitief inrichtingsplan is, alleen een schetsvoorstel.

De openbare ruimte krijgt de bestemming ' Verkeer-verblijfsgebied Groen'. Binnen deze bestemming is de herinrichting mogelijk. De bestemming maakt onder andere ontsluitingswegen mogelijk, voet - en fiets paden en groen.

3.8 Welstandsnota en beeldkwaliteit

Welstandsnota

Aandachtsgebieden
In dit gebiedstype zijn de Hamseweg / Zevenhuizerstraat, Liendertseweg, Soesterweg, Leusderweg, Arnhemseweg en de Hogeweg aangemerkt als structuurlijn. Langs deze structuurlijnen is deze representatieve betekenis van bouwwerken mede bepalend voor de welstandsbeoordeling. Ze dragen bij aan de oriëntatie binnen het stedelijk weefsel. Daarnaast zijn delen van de bebouwing aan de Soesterweg en de Leusderweg onderdeel van gemeentelijk beschermde stadsgezichten. De beeldbepalende rol voor de stad vormt een extra aandachtspunt bij de welstandsbeoordeling.

Uitgangspunt is het herkenbaar houden en/of herstellen van de historische routes, linten en kernen, het tegengaan van schaalvergroting in een niet passende omvang en het vasthouden aan het bindende element: eenheid in verscheidenheid, de afleesbare ontstaansgeschiedenis, de rooilijn en de continue openbare ruimte (de weg of de straat). De (grote) diversiteit in bebouwing aan de linten maakt het mogelijk om bij nieuw- of verbouw nieuwe ontwikkelingen toe te staan. Daar waar het gaat om betrekkelijk gave lintbebouwing, is een wat voorzichtiger aanpak wenselijk. Met alle ingrepen en toevoegingen wordt het architectuurniveau van het pand geëvenaard en bij voorkeur verhoogd. Dit geldt ook voor de reclamevoering en eventuele erfafscheidingen. De stadsbouwmeester toetst altijd of het bouwplan bijdraagt aan de sfeer en kwaliteit van het hele lint/radiaal.

Beeldkwaliteitseisen
Voor de bouw van woningen ter plaatse van de voormalige school en de inrichting van de omliggende openbare ruimte willen we een nieuw beoordelingskader vast laten stellen in de vorm van beeldkwaliteitseisen die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Deze beeldkwaliteitseisen fungeren als toetsingskader voor de welstand bij de beoordeling van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen en de herinrichting van de omliggende openbare ruimte.
Het opnemen van beeldkwaliteitseisen in het bestemmingsplan is mogelijk op grond van de aankomende Omgevingswet. Door het opnemen van beeldkwaliteitseisen in het bestemmingsplan, worden deze beschikbaar gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl waarmee de vindbaarheid wordt vergroot.
Wanneer de nieuwe bebouwing en de inrichting van het omliggende openbare gebied zijn gerealiseerd, gelden weer de gebiedscriteria uit de Welstandsnota voor dit plangebied.
Een beschrijving van de beeldkwaliteitseisen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen voor de nieuwbouw en de herinrichting van het omliggende openbare gebied zijn te vinden in het hoofdstuk 'Planbeschrijving' in paragraaf 2.3 Beeldkwaliteit.

Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voor de bouw van 14 sociale huurwoningen in 1 bouwlagen met een kap en een herinrichting van het openbaar gebied is in overeenstemming met het geldende beleid.

3.9 Conclusie beleid

Voorliggend bestemmingsplan voor de bouw van 14 sociale huurwoningen in 1 bouwlaag met een kap en een herinrichting van het openbaar gebied is in overeenstemming met het geldende beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken die van belang zijn voor het bestemmingsplan. Vanwege de beperkte ontwikkeling ten opzichte van de geldende planologische mogelijkheden is ook de omvang van dit hoofdstuk beperkt.

De aspecten water, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, geluid, flora en fauna en archeologie komen aan de orde.

4.2 Archeologie

4.2.1 Beleid

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2019 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Archeologische beleidskaart
Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 28 september 2010 vastgesteld.

Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.

Regeling in bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.

Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

4.2.2 Archeologie in relatie tot het plangebied

Archeologisch waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.

Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden

Het plangebied ligt in een zone met een middelhoge archeologische verwachting (Archeologische waardevol verwachtingsgebied 4 (middelhoog). In het bestemmingsplan geldt de volgende nummering: dubbelbestemming archeologie 3). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 500m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00190-0301_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00190-0301_0010.png"

Uitsnede Archeologische Beleidskaart met locatie plangebied en legenda van de in de uitsnede aangegeven gebieden.

Archeologische verwachtingen

De bodem van het plangebied is door bebouwing niet gekarteerd. Extrapolatie van de gegevens in de omgeving maakt echter duidelijk dat het gebied op de flank van de stuwwal ligt. Hier liggen glooiing van hellingafspoelingen, al dan niet bedekt met dekzand (4H3) of gordeldekzandwelvingen (3L6). Bovendien ligt dit gebied op de overgang van hoge bruine enkeerdgronden naar duinvaaggronden. Deze bodemkundige gegevens wijzen op een hoge tot middelhoge verwachting op resten vanaf de prehistorie.

In een straal van 500 meter zijn veel archeologische vindplaatsen bekend. De twee meest opvallende zijn:

  • Tijdens de aanleg van de A28 zijn, net ten zuiden van de kerktoren van Oud-Leusden, erven uit de IJzertijd, Romeinse Tijd en de Vroege en Volle Middeleeuwen aangetroffen. Ook zijn een Romeinse wachttoren en een grafveld uit de Vroege Middeleeuwen gevonden. De erven uit de Volle Middeleeuwen zijn de loop van de 12de eeuw verlaten.
  • Ten noorden van deze vindplaatsen is ter hoogte de 's Gravesandestraat een vermoedelijke opvolger van deze nederzetting gevonden (bekend onder onderzoek Nimmerdor). Het gaat om vier erven uit de 13de en 14de eeuw. Deze vindplaats ligt recht tegenover het plangebied, aan de andere kant van de Leusderweg. De grenzen van de vindplaats zijn nog niet gevonden. Het is mogelijk ter plaatse van het plangebied resten uit dezelfde periode te vinden. Ook zouden resten die met de vindplaatsen bij Oud-Leusden kunnen worden geassocieerd gevonden.

Het gebied is in de Vroege Middeleeuwen ontgonnen en behoort tot de kampontginning van Hoohorst-Bachevorde. In de omgeving heeft het gehucht Velddorp gelegen. De Leusderweg wordt voor het eerst in 1388 in historische bronnen genoemd. De weg is echter ongetwijfeld veel ouder. De weg verbindt Oud-Leusden (al genoemd in 777) met Amersfoort en maakte onderdeel uit van een mogelijk prehistorische route vanaf de Rijn, via de Utrechtse Heuvelrug en de doorwaadbare plaats in de Eem (Centrum Amersfoort) naar het noorden en oosten. De oudste kaart waar het plangebied duidelijk te zien is, is het kadastrale minuutplan uit 1832. Ter hoogte van het plangebied ligt bouwland. Het huidige gebouw, gebouwd in 1922, is de eerste bebouwing binnen het plangebied.

Het is goed mogelijk dat door de bouw van de school en het bouwrijp maken van het terrein de ondergrond tot grote diepte is verstoord. Dit moet door middel van een archeologisch veldonderzoek worden getoetst.

De bodemkundige, archeologische en historische gegevens overziend, kunnen binnen het plangebied resten vanaf de prehistorie worden aangetroffen. Het kan met name gaan om (jacht)kampjes uit de steentijd, of erven uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. De grootste verwachting is resten aan te treffen die kunnen worden geassocieerd met de vindplaatsen Nimmerdor en Oud-Leusden uit de Middeleeuwen.

Om deze verwachting te toetsen is het nodig een archeologisch veldonderzoek uit te voeren. De beste onderzoeksstrategie is een Inventariserend Veldonderzoek middels Proefsleuven. Dit onderzoek kan pas worden uitgevoerd nadat alle bebouwing en verharding is verwijderd van het terrein. Voor een dergelijk onderzoek is een door de gemeente Amersfoort goedgekeurd Programma van Eisen noodzakelijk.

4.3 Bedrijven- en milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.

4.3.1 Bedrijven- en milieuzonering in relatie tot het plangebied

Voor de beoordeling van de vraag hoe de nieuwe ontwikkeling zich verhoudt tot eisen van goede ruimtelijke ordening, is aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). De bestemmingen op omliggende percelen zijn hierbij van belang. De nieuwe woningen mogen geen hinder ondervinden van de activiteiten op deze percelen / in omliggende panden en omgekeerd mogen de omliggende functies geen belemmeringen ondervinden door de realisatie van de woningen.
De VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden voor milieubelastende activiteiten tot gevoelige bestemmingen zoals woningen. Als aan de richtafstanden voldaan wordt is het aannemelijk dat er geen hinder zal ontstaan voor de omgeving.

Rondom de planlocatie zijn vooral woningen aanwezig. Hiervan is geen hinder te verwachten. Iets zuidelijker langs de Leusderweg zijn sportvelden aanwezig op ongeveer 80 meter afstand van de nieuwe woningen. De richtafstand van een veldsportcomplex met verlichting is 50 meter. Hieraan wordt voldaan. Overigens liggen er al woningen dichterbij de sportvelden dan de nieuwe woningen. Daarmee geven de nieuwe woningen geen extra beperkingen voor de activiteiten op de sportvelden. Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het realiseren van de woningen.

4.4 Beschermde planten en dieren en beschermde gebieden

Voor het vaststellen van een ruimtelijk plan moet duidelijk zijn of natuurwetgeving en -beleid, de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Natuur wordt in Nederland beschermd op het niveau van soorten en gebieden.

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de provincies het bevoegde gezag voor de ontheffing- en vergunningverlening voor plannen en projecten en voor het vaststellen van vrijstellingsregelingen. Bij provincie-overschrijdende projecten is dit de minister van EZ.

In het kader van de sloop van het schoolgebouw en de nieuwbouw van woningen, is door Viridis een Natuurtoets Wet natuurbescherming opgesteld die is opgenomen in bijlage (PM, natuurtoets Viridis in Bijlage) bij deze ruimtelijke onderbouwing. De aanwezigheid van beschermde soorten, gebieden en houtopstanden, beschermd middels de Wet natuurbescherming en via planologische bescherming van natuurgebieden en landschap is in onderstaande paragrafen weergegeven.

4.4.1 Wet natuurbescherming: soortenbescherming

De Wnb is gericht op het beschermen en ontwikkelen van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit. In Artikel 1.11 van de wet wordt als algemene bepaling voorgeschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in dat handelingen die leiden tot negatieve effecten zoveel mogelijk achterwege worden gelaten. Daarnaast zijn in de wet verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde soorten. Hierbij worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • § 3.1 Wnb Beschermingsregime soorten vogelrichtlijn (Artikel 3.1 t/m 3.4)

Het is onder meer verboden in het wild levende vogels opzettelijk te doden of te vangen, nesten, rustplaatsen en eieren te beschadigen, eieren te rapen en vogels opzettelijk te storen.

  • § 3.2 Wnb Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Artikel 3.5 t/m 3.9)

Het is onder meer verboden in het wild levende dieren opzettelijk te doden of te vangen, te verstoren, eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te vernielen en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

  • § 3.3 Wnb Beschermingsregime andere soorten (Artikel 3.10 en 3.11)

Het is verboden in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage bij de Wet, onderdeel A, natuurbescherming opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en vaatplanten genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij de Wet natuurbescherming, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Gedeputeerde staten en de Minister kunnen een ontheffing verlenen van verboden of bij verordening vrijstelling verlenen. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • er bestaat geen andere bevredigende oplossing,
  • er is voldaan aan een in Art 3.3 dan wel Art 3.8 genoemd belang,
  • er is geen sprake van een verslechtering van de (gunstige) staat van instandhouding van de desbetreffende soort.

Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden gesteld om schade te beperken of te compenseren zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding.

Relatie tot dit plangebied

In het kader van dit bestemmingsplan, is door milieu adviesbureau Eco Reest een In het plangebied is ecologisch onderzoek uitgevoerd door Viridis (Viridis, 2019). Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van broedvogels en een verblijfplaats van de ruige vleermuis aanwezig is.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

Overtredingen van de Wnb ten aanzien van algemene broedvogels kunnen worden voorkomen door in de planning rekening te houden met het broedseizoen. Voor de vernietiging van de verblijfplaats van de ruige dwergvleermuis is ontheffing van de Wet natuurbescherming verleend door de provincie. In de nieuwbouw worden verblijfplaatsen voor deze soort gerealiseerd.

4.4.2 De Wet natuurbescherming: Natura 2000

De Wnb heeft tot doel het beschermen en in stand houden van Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden die op grond van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn bescherming genieten, omdat er bijzondere soorten of leefgebieden (habitats) voorkomen. Het effect van projecten en andere handelingen op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden wordt geregeld in artikel 2.7 tot en met artikel 2.9 van de Wnb. Hieruit volgt dat voor een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie (in cumulatie) met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een passende beoordeling noodzakelijk is.

Voor projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is een vergunning nodig van Gedeputeerde Staten. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de 'externe werking' van de bescherming genoemd. Denk daarbij aan handelingen die van invloed zijn op grondwaterstromen of luchtkwaliteit en stikstofdepositie.

Projecten waar op basis van andere wettelijke bepalingen een passende beoordeling verplicht is (bijvoorbeeld Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding) zijn uitgezonderd van deze vergunningprocedure.

Conclusie plangebied

Ten tijde van het maken van de quickscan, was de PAS (Programma Aanpak Stikstof) nog niet onderuit gehaald door het Europese Hof. De conclusie uit de quickscan luidt als volgt:

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Arkemheen' ligt op een afstand van ruim 12 kilometer. Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand tot het Natura 2000-gebied is het uitgesloten dat er negatieve effecten ten aanzien van het Natura2000-gebied optreden. Omdat elke hoeveelheid van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet is toegestaan, is het nodig dat de quickscan op dit punt wordt geactualiseerd.

4.4.3 De Wet natuurbescherming: bossen en houtopstanden

De Wet natuurbescherming beschermt houtopstanden met een oppervlakte van minimaal 1000 m2 en rijbeplantingen die bestaan uit meer dan 20 bomen. Doel is de instandhouding van het huidige areaal bos in Nederland. Deze bescherming heeft geen betrekking op houtopstanden binnen de bebouwde kom, op erven of in tuinen, wegbeplantingen, beplanting langs rijkswegen, boomsingels en in het geval van het dunnen van een houtopstand. Voor het vellen van bomen vallend onder de reikwijdte van de Wnb geldt een meldingsplicht bij GS en een herplantplicht. Aan de herplantplicht dient binnen 3 jaar na het vellen voldaan te zijn.

Conclusie plangebied

Het plangebied ligt volledig binnen de bebouwde kom en valt daarom niet onder de reikwijdte van de Wnb voor zover het bossen en houtopstanden betreft. Er zijn geen beschermde houtopstanden aanwezig binnen het plangebied.

4.4.4 Planologische bescherming natuurgebieden en landschap

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur), is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en verbindingszones, ten behoeve van de uitbreiding van flora en fauna en behoud van leefgebied. Het doel van het NNN is om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vormen het achterliggende beleidskader. Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden'. Op plannen, projecten of handelingen binnen het NNN is conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening het 'nee, tenzij'-regime van toepassing. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de NNN per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van het NNN, tenzij er een groot openbaar belang is én geen alternatieven.

In aanvulling op het NNN heeft de provincie gebieden aangeduid als Groene Contour. Deze gebieden zijn van belang voor het functioneren van het Natuurnetwerk. De provincie streeft ernaar deze gebieden aan het NNN toe te voegen. Tot die tijd blijft het bestaand gebruik ervan toegestaan. Wel geldt dat er geen onomkeerbare ingrepen en processen mogen plaatsvinden die het realiseren van natuur onmogelijk maken, tenzij er grote publieke belangen in het spel zijn. Is dat het geval, dan is compensatie nodig.

Gedeputeerde Staten kunnen gebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken. Deze gebieden worden aangeduid als 'bijzondere provinciale natuurgebieden' en 'bijzondere provinciale landschappen'.
Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.

Conclusie plangebied

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Negatieve effecten ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland zijn niet aan de orde.

4.4.5 Bescherming van het landschap

De provincie Utrecht hecht veel waarde aan de bescherming van het landschap. Daarom hebben zij het behouden van de kwaliteit ervan als provinciaal belang opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Dit beleid is vertaald naar regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Dit betekent dat bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in het landelijk gebied rekening moet worden gehouden met het landschap. Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.

Conclusie plangebied

Binnen het bestemmingsplangebied komen geen beschermde kleine landschapselementen voor.

4.5 Bodem

4.5.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.

Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

4.5.2 Wet bodembescherming

Aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico's zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.

Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

4.5.3 Besluit bodemkwaliteit

In 2013 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied “Leusderweg 249" in een zone met de bodemfunctieklasse “wonen”. De ontgravingsklasse voor de bovengrond is 'wonen'. De ondergrond heeft ontgravingsklasse 'landbouw/natuur'. De toepassing dient te voldoen aan klasse wonen.

4.5.4 Bodemenergie

Met de invoering van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Bodemenergie op 1 juli 2013 zijn de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen, die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. Voor de aanleg van open en gesloten systemen geldt een vergunningplicht.

In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Nieuwe systemen en grondwateronttrekkingen kunnen worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding is van bestaande systemen. Binnen het plangebied zijn nog geen systemen gerealiseerd (bron: www.wkotool.nl ) en is geen specifiek beleid voor interferentie van toepassing. Het bestemmingsplangebied ligt buiten de invloedssfeer van grondwaterbeschermingsgebieden. Het gebied is geschikt voor bodemenergiesystemen.

4.5.5 Bodem in relatie tot het plangebied

Van de locatie is geen bodemonderzoek aanwezig dat inzicht geeft in de bodemkwaliteit. Uit de beschikbare gegevens van de locatie zijn geen historische bedrijfsactiviteiten die mogelijk hebben geleid tot bodemverontreiniging.

Voorafgaand aan een toekomstige omgevingsvergunning is een bodemonderzoek conform NVN 5740 nodig met als doel het toetsen van de hypothese “niet verdacht.

Het hergebruik van licht verontreinigde grond kan aan beperkingen onderhevig zijn. Bij een overschot op de grondbalans bij nieuwbouw dient de grond te worden voorzien van een kwaliteitsverklaring conform het Besluit bodemkwaliteit dan wel op basis van de bodemkwaliteitskaart elders te worden toegepast.

Geconcludeerd wordt dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik als wonen, mits voldaan wordt aan de hierboven beschreven voorwaarden.

4.6 Conventionele explosieven

De gemeente Amersfoort heeft voor haar gehele beheersgebied een Historisch Vooronderzoek laten uitvoeren om in een vroeg stadium belanghebbenden te kunnen informeren over potentiële risico's. De kaart behorende bij dit onderzoek is op de gemeentelijke website te vinden (link naar informatie over niet gesprongen explosieven).

Voorliggend project in relatie tot conventionele explosieven

Uit het bovengenoemde onderzoek blijkt dat het plangebied niet ligt binnen een risicogebied voor niet gesprongen explosieven. Het kaartmateriaal van Historisch Vooronderzoek bevestigt dat hier geen sprake is van verdacht gebied. Een nader onderzoek naar niet gesprongen explosieven is daarom niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00190-0301_0011.png"

4.7 Duurzaamheid

4.7.1 Duurzame stad algemeen

In 2030 wil Amersfoort een stad zijn zonder CO² uitstoot en daarnaast wil zij afvalloos en klimaatbestendig zijn. Deze ambitie, van een Duurzame Stad, vraagt een aanpak die alle betrokken partijen verbindt en helpt deze ambities te realiseren. Er moet vergaande samenwerking en afstemming tussen alle ontwikkelende partijen plaats gaan vinden om lange termijnopgaven zoals een CO²-, klimaatbestendige-, en energie neutrale stad in 2030 te kunnen realiseren. De gemeente Amersfoort heeft daartoe een duurzaamheidsprogramma dat gaat over meerdere aspecten van duurzaamheid te weten:

  • Energie
  • Circulariteit
  • Klimaatbestendigheid, groen, natuurinclusief en biodiversiteit
  • Duurzame mobiliteit.

Amersfoort moet in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces rekening worden gehouden met duurzaam- en milieubewust bouwen. Zo ook in dit bestemmingsplan. Om CO²-(klimaat) neutrale wijken te realiseren moet de gemeente kiezen voor alternatieve, duurzame energiebronnen zoals zon, wind, aardwarmte, oppervlaktewater en restwarmte. We zien nieuwbouw of grootschalige renovatie en herontwikkeling dan ook als kans om de wijkopgave te verkleinen, duurzame energie aan te jagen of om eraan bij te dragen door middel van energieleverende nieuwbouw. Per locatie worden keuzes gemaakt in het verduurzamen van de lokale warmtevoorziening, om zo te komen tot energie-neutrale of energieleverende gebiedsontwikkelingen.

4.7.2 Rijksbeleid

In 2021 moeten alle nieuwbouw gebouwen voldoen aan de BENG-normen (Bijna-Energie-Neutraal-Gebouw). De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) methodiek wordt vervangen door de BENG-berekeningsmethodiek. Om Europese afspraken omtrent het beperken van klimaatverandering te behalen moet de gemeente een stevige vermindering van CO² -uitstoot en forse beperking van energieverbruik gaan realiseren. Het landelijke beleid is om in 2050 een CO²-arme gebouwde omgeving te realiseren en geen aardgas meer te gebruiken.

De gemeente Amersfoort werkt ook aan deze opgave en stuurt er op aan om in 2030 een CO²-neutrale gemeente te zijn. Amersfoort heeft daartoe in maart 2017 de Green Deal Aardgasvrije Wijken getekend en in mei 2017 is de motie van de raad aangenomen over 'Aardgasloze Nieuwbouw'. Het Rijk zet ook stappen naar een 'aardgasloze', gebouwde omgeving. Het Rijk heeft daartoe de wettelijke verplichting om nieuwbouw woningen aan te sluiten op het gasnet vanaf juli 2018 laten vervallen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. Het is zaak om toekomstbestendig te bouwen en slimme investeringen te doen die bijdragen aan een CO²-neutrale, afvalloze- en klimaatbestendige stad.

MPG

Vanaf januari 2018 is een MPG berekening, de Milieu Prestatie Gebouwen, voor woningen en kantoren verplicht. De MPG methodiek geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100m². De MPG is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw. Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik. Na jaren van ervaring opdoen met de Milieuprestatieberekening Gebouw (MPG) is MPG vanaf 1-1-2018 verplicht, het resultaat moet voldoen aan de grenswaarde van 1,0 €/m2/bvo per jaar. Met de MPG is een belangrijke stap gezet om de effecten van het gebruik van grondstoffen in de bouw serieus als criterium geaccepteerd te krijgen.

4.7.3 Proces duurzaam bouwen

Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:

  • het vroegtijdig bepalen van de milieu-ambities en het in beeld brengen van kansen;
  • een programma van 'dubo'-eisen opstellen;
  • de aanpak van duurzaam bouwen in vullen;
  • vast te stellen hoe tijdens het ontwerp en de bouw wordt getoetst op de uitgangspunten van duurzaam bouwen door de afdeling Vergunningen-, Toezicht en Handhaving (VTH).
4.7.4 Materiaalgebruik nieuwbouw

Doelstelling is om een woongebouw te ontwikkelen met een lage onderhoudslast door de toepassing van hoogwaardige materialen. Deze toe te passen materialen moeten allemaal een lage LCA score hebben (Levens Cyclus Analyse). Daarnaast houden we bij de keuze van materialen rekening met de milieubelasting. Voorbeelden zijn uitsluitend gebruik van FSC gecertificeerd hout of gemodificeerd hout en het verbod op gebruik van uitlogende materialen als koper, lood en zink.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Beleid en normstelling

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.

Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:
- kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen en scholen);
- beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld winkels of bedrijfsgebouwen).

Deze veiligheidsnormen hebben wat betreft het plaatsgebonden risico de status van grenswaarde voor kwetsbare objecten en de status van richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

4.8.2 Externe veiligheid in relatie tot het plangebied

Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen. Rond het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. De afstand tot rijkswegen, spoorwegen en LPG-tankstations zijn zo groot, dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van de woningen.

4.9 Geluid

4.9.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Zoals bepaald in de Wgh zijn (spoor-) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheids-zorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur) en industrieterreinen;
  • het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.


De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

4.9.2 Verkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel).

  aantal rijstroken   zonebreedte (meter)  
stedelijk gebied   1 of 2   200  
  3 of meer   350  
buitenstedelijk gebied   1 of 2   250  
  3 of 4   400  
  5 of meer   600  

Zonebreedte langs wegen
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

4.9.3 Geluidsnota gemeente Amersfoort

De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, september 2015). Hierin is o.a. aangegeven hoe we omgaan met het verlenen van hogere waarden, welke aspecten we meenemen in het onderzoek en hoe we omgaan met transformaties. Ook zijn voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.

4.9.4 Geluid in relatie tot het plangebied

Voor het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd Akoestisch onderzoek (Nieuwbouw Leusderweg 249 in Amersfoort. Akoestisch onderzoek wegverkeer. BuroDB, kenmerk RPT20231401-02, dd. 13 mei 2020). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting van het verkeer op de Leusderweg op de nieuwe woningen op slechts één geveldeel hoger is dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Het betreft een dove kopgevel (zonder te openen delen) met een geluidsbelasting van 49 dB. Op alle andere toetspunten wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Omdat de kopgevel doof is uitgevoerd is geen sprake van normoverschrijding. Dove gevels hoeven namelijk niet te worden getoetst aan de normen. Verder onderzoek naar geluidsbeperkende maatregelen is daarom niet nodig. Ook hoeft voor deze situatie geen ontheffing van een hogere grenswaarde te worden verleend.

De geluidsbelasting ten gevolge van de Kapelweg op de gevels van de nieuwbouwwoningen ligt ruim onder de voorkeurswaarde. Ook de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de 30 km/u-wegen, in dit geval de Timorstraat en Bankastraat, ligt ruim onder voorkeurswaarde die geldt voor gezoneerde wegen.

De maximale totale geluidsbelasting van het wegverkeer is 54 dB is. Daarmee is in het plan, vanuit het oogpunt van geluid, sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat en daarmee van goede ruimtelijke ordening. Als de totale geluidsbelasting hoger is dan 53 dB, moet aandacht worden besteed aan de benodigde geluidwering van de gevels. Er moet voldaan worden aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Op de gevels van de nieuwe woningen wordt voldaan aan de maximale geluidbelasting van 53 dB. De enige overschrijding, met slechts 1 dB, komt voor op de dove kopgevel. Deze gevel zal worden uitgevoerd als een spouwmuur zonder ramen of deuren. Daarmee kan worden voldaan aan het maximale binnenniveau van 33 dB.
Nader onderzoek naar de benodigde geluidwering van de gevels is niet nodig. Vanuit het aspect geluid kunnen de nieuwe woningen zonder verdere maatregelen, volgens plan worden gerealiseerd.

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Wettelijk kader

De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • 2. er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  • 3. de voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • 4. de voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
4.10.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied

In het plangebied worden veertien woningen toegevoegd. De grens voor een ontwikkeling die Niet In Betekende Mate (NIBM) bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit ligt op 1500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg, of 3000 woningen bij twee ontsluitingswegen. Het plan ligt hier ver onder. Daarom draagt het plan NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig. Overigens wordt in en rond het plangebied ruimschoots voldaan aan de wettelijke normen voor luchtkwaliteit volgens de monitoring van het NSL (zie www.nsl-monitoring.nl). Luchtkwaliteit is hiermee geen belemmering voor de realisatie van de woningen.

4.11 M.e.r. beoordeling

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd. De beoordeling gebeurt aan de hand van een 'aanmeldnotitie'.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn). Het voorliggen plan kan worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingstraject.

Het belang van de aanmeldnotitie en de vormvrije m.e.r. is dat al in een vroeg stadium wordt beoordeeld of het project of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Op basis van de aanmeldnotitie beslist het bevoegd gezag (de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders) of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten of dat een m.e.r. moet worden opgesteld. In de vormvrije m.e.r. dient het navolgende te worden beschreven: (1) de kenmerken van het project; (2) de plaats van het project en (3) de kenmerken van het potentiële effecten van het project.

Door dit bestemmingsplan is een aanmeldnotitie opgesteld en is terug te vinden in Bijlage 5 m.e.r.-aanmeldnotitie. Deze notitie is toegevoegd aan de bijlagen bij dit plan.

Uit de notitie blijkt dat het plan geen significant negatieve effecten met zich meebrengt, waardoor er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden voor dit plan.
Daarom is besloten om voor dit bestemmingsplan geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld.

De in Bijlage 5 terug te vinden m.e.r.-aanmeldnotitie is gebaseerd op Bijlage 7. In Bijlage 8 is een geactualiseerd notitie/memo opgenomen en is gebaseerd op AERIUS Calculator 2020.

4.12 Stikstof

De mogelijke effecten van het realiseren van woningen op de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden is in kaart gebracht. Het gaat om het realiseren van woningen in heel Amersfoort. De daar dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn Veluwe en Oostelijke Vechtplassen, beide op ongeveer 13 kilometer afstand van Amersfoort (zie onderstaande figuur). Met AERIUS Calculator 2020 zijn berekeningen uitgevoerd voor realisatie van verschillende aantallen grondgebonden woningen en appartementen: 20, 50, 100 en 200, alszijnde stedelijke inbreidingsprojecten. Voor deze aantallen is de stikstofdepositie berekend voor het jaar 2019 2020, zowel voor de tijdelijke bouwfase als voor de permanente gebruiksfase. De gekozen locatie is fictief, de geraamde inzet van bouwwerktuigen en wegverkeer is op basis van ervaringscijfers en expert-inschatting. Verder is in beeld gebracht hoe de uitstoot van stikstof tijdens het bouwen zich verhoudt tot slopen en bouwrijp maken. Dat expertinschatting. Deze berekening geeft een beeld van voor wat voor omvang dat woningbouwprojecten stikstofdepostitie relevant kan zijn wanneer daar sprake van is .

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00190-0301_0012.png"

In Bijlage 7 Bijlage 8 treft u een memo waarin de gehanteerde uitgangspunten en resultaten van de berekeningen opgenomen. De resultaten geven een beeld van de stikstofdepositie op de dichtstbij gelegen omliggende Natura 2000 gebieden ten gevolge van realisatie van woningen in Amersfoort, gegeven de gehanteerde uitgangspunten.

Rekenresultaten in het licht van de Wet natuurbescherming

Op grond van de Wet natuurbescherming is er door middel van het afgeven van een vergunning toestemming nodig voor het realiseren van een project, als het project de natuurlijke kenmerken van Natura 2000 gebieden kan aantasten of als het tot verslechtering van de kwaliteit van habitattypen of leefgebieden van soorten kan leiden. Dat kan het geval zijn als een project tot een toename van stikstofdepositie leidt op habitattypen of in leefgebieden van soorten die gevoelig zijn voor stikstof. Voor de Veluwe geldt dat er sprake is van stikstofgevoelige habitattypen en/of leefgebieden van soorten en overschrijding van Kritische Depositie Waarden.

De afgelopen jaren was het Programma Aanpak Stof (PAS) het kader waarbinnen op grond van de Wet natuurbescherming toestemming werd verleend voor uitvoering van projecten met toename van stikstofdepositie. Omdat de Raad van State het PAS in mei 2019 vernietigd heeft als toestemmingsbasis voor projecten, is dat niet meer mogelijk.

Op dit moment is het zo dat geen enkele toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden is toegestaan. Op grond van het stappenplan Toestemmingverlening stikstofdepositie bij nieuwe activiteiten is er geen vergunning in het kader van Wet natuurbescherming nodig als het projecteffect 0,00 mol N/ha/jaar is.

Gezien de berekende 0,00 mol N/ha/jaar bij realisatie tot 70 45 woningen of 90 65 appartementen in Amersfoort in zowel de tijdelijke aanlegfase als de permanente gebruiksfase, is er tot die omvang wat betreft stikstofdepositie geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. Stikstofdepositie vormt dan geen belemmering voor doorgang van het project.

Bij realisatie vanaf 70 170 woningen of appartementen is in de permanente gebruiksfase een stikstofdepositie berekend van 0,00 mol N/ha/jaar en tijdens de tijdelijke aanlegfase een toename van 0,01 (appartementen) of 0,02 (grondgebonden woningen) mol N/ha/jaar. Het gaat om een tijdelijke toename gedurende 1 jaar , na dat jaar is er geen toename berekend. Bij realisatie van 160 woningen of appartementen is in beide situaties (tijdelijk en permanent) een toename berekend van 0,01 mol N/ha/jaar.

Een voor de hand liggende oplossing voor het wegnemen van tijdelijke effecten tijdens de bouwfase is voorschrijven dat de bouwwerktuigen minimaal aan de uitstooteis STAGE IV moeten voldoen. Daarmee wordt de NOx uitstoot tijdens de bouwfase substantieel omlaag gebracht. Als daarmee het projecteffect tot 0,00 mol N/ha/jaar teruggebracht wordt, dan is het realiseerbaar. Inzet van uitstootloze bouwwerktuigen (bijvoorbeeld elektrisch) kan een grotere reductie opleveren, maar die zijn nu nog beperkt beschikbaar.

Conform het stappenplan Toestemmingverlening stikstofdepositie bij nieuwe activiteiten kan bij een project dat leidt tot tijdelijke en/of zeer geringe stikstofdepositie een ecologische voortoets ingezet worden. Als met de ecologische voortoets aangetoond wordt dat de bijdrage niet tot negatieve effecten in Natura 2000 gebieden leidt, dan is het realiseerbaar. Als er sprake is van stikstofdepositie op reeds overbelaste natuur zal een voortoets in de meeste gevallen niet voldoende zijn omdat effecten dan niet bij voorbaat kunnen worden uitgesloten. Omdat het in dit geval om Veluwe gaat, waar sprake is van overbelasting van stikstof (er worden Kritische Depositie Waarden overschreden) lijkt dit op voorhand een weinig kansrijke route. We adviseren om dit aan de provincie Utrecht als bevoegd gezag voor te leggen.

Het omlaag brengen of wegnemen van een permanent projecteffect vanwege verkeersaantrekkende werking komt neer op minder of schoner verkeer. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het hanteren van strenge parkeernormen in combinatie met (nul-emissie) deelconcepten.

We merken op dat er nu gerekend is voor 2019 2020. Vanwege een verschonend wagenpark onder invloed van Europese uitstooteisen en opkomst van nul-emissie voertuigen (nuvoornamelijk elektrisch) neemt de bijdrage van verkeer in de tijd gezien af. In een later jaar zou de bijdrage op 0,00 uit kunnen komen.

Tot slot benadrukken we dat het hier om een zeer gering projecteffect gaat van 0,01 mol N/ha/jaar. Dit komt neer op neerslag van 0,14 gram stikstof op 1 hectare (100 bij 100 meter) per jaar. Gezien de betrouwbaarheids- en onzekerheidsmarges van verspreidingsmodellen is de vraag gerechtvaardigd welke rekenkundige waarde ontleend kan worden aan een berekende neerslag van 0,14 gram stikstof op een afstand van 13 kilometer van de bron. We adviseren om dit aan de provincie Utrecht als bevoegd gezag voor te leggen.

AERIUS calculator gewijzigd

NB: Amersfoort heeft begin 2020 het bureau DHV onderzoek laten doen naar de stikstofdepositie van woningbouwprojecten in Amersfoort. Uit dit onderzoek blijkt dat woningbouwprojecten tot 70 huizen of 90 appartementen geen gevolgen hebben voor omliggende natuurgebieden. Op 14 juli 2020 heeft het college besloten dat voor projecten die binnen de reikwijdte van dit onderzoek vallen geen aanvullend stikstofonderzoek nodig. De raad is hierover geïnformeerd met raadsinformatiebrief 069.

Op 15 oktober 2020 is de AERIUS calculator voor stikstofberekeningen geactualiseerd. Dit betekent dat ook het onderzoek van DHV is geactualiseerd. Ook met de berekeningen op basis van deze meest recente AERIUS calculator kunnen de 14 grondgebonden woningen aan de Leusdeweg 249 worden gebouwd en in gebruik genomen zonder dat dit negatieve effecten oplevert ten aanzien van stikstofdepositie in natura 2000 gebieden.

4.13 Water

4.13.1 Beleidskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een rol.

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Nationaal Waterplan (2016 - 2021)

Het Tweede Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Provinciaal Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021

Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven. Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze insteek is meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.

In het 'Bodem- Water- en Milieuplan 2016-2021' richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie. Voor bodem, water en milieu betekent dit dat gestreefd wordt naar:

  • een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
  • een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar, waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het noodzakelijk een balans te vinden tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds. Ook inspelen op de gevolgen van klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe om voorzieningen te treffen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en water vast te houden om droge periodes te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag worden benut, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren, bijvoorbeeld omdat anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.

Waterbeheerprogramma 2016-2021

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft waterschap Vallei en Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop wordt omgegaan met water in het plangebied.

Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015

Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de gemeente Amersfoort, waterschap Vallei en Veluwe en Hydro Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater. Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.

Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021

Met de vaststelling van de Waterwet (2009) zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:

  • doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
  • inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt;
  • treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater.

De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken is door de gemeente Amersfoort vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2021.

Programma Klimaatbestendige en Groene Stad

In het Programma Klimaatbestendige en Groene Stad (2019) van de gemeente Amersfoort wordt bestaand beleid gebundeld en een stap gemaakt naar een uitvoeringsagenda. De ambitie is om in 2050 een waterrobuuste en klimaatbestendige stad te zijn, waarin economie, veiligheid en gezondheid niet of nauwelijks hinder ondervinden van klimaatveranderingen. Amersfoort doet dit door te werken aan het voorkomen van de negatieve effecten van wateroverlast en hittestress, en het zo veel mogelijk tegengaan van verdroging.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het beleid.

4.13.2 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

4.13.3 Water in relatie tot het plangebied

Huidige situatie
Het plangebied ligt in de wijk Leusderkwartier. Op het terrein staat nu nog een voormalig school. Het terrein is grotendeels verhard. In de nabijheid van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Er ligt een gemengd rioolstelsel in de buurt. De grondwaterstand ligt gemiddeld ruim 3 meter onder maaiveld.

Toekomstige situatie

Waterstructuur

De toekomstige situatie is ten aanzien van de toekomstige situatie onvervanderd.

Afvalwater

In het beoogde plan dienen hemelwater en afvalwater gescheiden te worden. Het afvalwater kan in de toekomstige situatie worden aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering in de omgeving. Indien een nieuwe aansluiting nodig is, moet daar een vergunning voor aangevraagd worden.

Hemelwater

In de nieuwe situatie neemt de verharding af ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor is meer ruimte voor het vasthouden hemelwater. Hemelwater wordt dan niet direct afgevoerd naar de riolering of oppervlaktewater, maar zo veel mogelijk eerst geborgen binnen het plangebied. Zo wordt ook verdroging in het gebied tegengegaan.

In navolging van de 'Richtlijn klimaatbestendige bouw' (gemeente Amersfoort, februari 2020) wordt voor een klimaatbestendige inrichting van het gebied een neerslagsituatie t=10 volledig binnen het plangebied verwerkt zonder waterberging op straat. Een zeer extreme bui met een herhalingstijd van t=250 leidt niet tot water in gebouwen of afstroming vanuit het plangebied. Hemelwater uit het plangebied leidt niet tot overlast in de omgeving. Speciale aandacht moet worden besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

In het plangebied worden wadi's en waterbergende fundering gerealiseerd om aan de benodigde berging te komen. In zeer extreme situaties wordt water tijdelijk op straat geborgen.

Grondwater
In het plangebied wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 meter gehanteerd om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en de kruin van de weg in de openbare ruimte. Om grondwateroverlast te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages minimaal tot aan maaiveld waterdicht zijn.

Overstromingsrisico

Op basis van de gegevens van risicokaart.nl is bepaald of een overstromingsrisico (overstroming vanuit oppervlaktewater) aanwezig is binnen het plangebied. Binnen het plangebied blijkt geen overstromingskans te zijn.

4.13.4 Reactie Waterschap Vallei en Veluwe

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemmingsplan geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

5.1.2 Waaruit bestaat een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit:

  • De verbeelding;
  • De regels;
  • De toelichting.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.

5.1.3 Principe-opzet plangebied

In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:

Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.

Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.

5.1.4 Procedurebepalingen bij afwijking en wijziging

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.

Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.

Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

5.2.1 Regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en een bepaling uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.

Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.

5.2.1.1 Groen

In het plangebied ligt een groene zone, bedoeld voor de waterberging (wadi), groenvoorziening en speelvoorzieningen voor kinderen. De gronden waarvan het groene karakter in stand moet worden gehouden hebben de bestemming "Groen" gekregen. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen, waterberging en speelvoorzieningen. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt.

5.2.1.2 Tuin

Voortuin bij de woning Leusderweg 247 heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erkers, ingangspartijen en andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de aangrenzende woonbestemming. Daarnaast is een verboden gebruik opgenomen voor het parkeren van auto's.

5.2.1.3 Verkeer - verblijfsgebied

Het gebied dat voor het openbare verkeer, parkeren en verblijf wordt gebruikt, heeft de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Qua bebouwing mogen enkel nutsvoorzieningen en 'andere bouwwerken', zoals palen, penanten en verlichtingselementen, worden gerealiseerd.

5.2.1.4 Wonen

In het plangebied komen 5 woonbestemmingen voor. Deze woonbestemmingen worden voor alle bestemmingsplannen gebruikt zodat een eenduidige bestemmingsregeling ontstaat voor de woningen in Amersfoort.

  • Wonen: bijgebouwen hebben de bestemming 'Wonen'. Dit zijn bergingen welke in gebruik genomen kunnen worden door de bewoners van de gronden welke als Wonen-1 is bestemd.
  • Wonen-1: de bestemming 'Wonen - 1' is gegeven aan de aaneengesloten woningen. Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming steeds om een rij woningen. Daar binnen zijn de woningen toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Daar buiten, maar binnen de bestemmingsgrens, mogen de bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, waarbij ook weer voldaan moet worden aan een aantal regels. Tot slot is het essentieel dat de voorgevel in ieder geval op de gevellijn zoals bepaald in de verbeelding wordt gesitueerd.
  • Wonen-3: de bestemming 'Wonen - 3' is gegeven aan de vrijstaande woningen. Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming om één woning. Daar binnen is de woning toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Daar buiten, maar binnen de bestemmingsgrens, mogen de bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, waarbij ook weer voldaan moet worden aan een aantal regels.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht de gemeenteraad om voor 'een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan' het kostenverhaal te verzekeren. Dit kan door het vaststellen van een exploitatieplan of door het sluiten van een overeenkomst van grondexploitatie. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kan worden gesteld dat in het voorliggende bestemmingsplan aangewezen bouwplannen mogelijk worden gemaakt. Omdat de gemeente eigenaar is van de locatie, de bestaande bebouwing gaat slopen en het terrein bouwrijp maakt, is een grondexploitatie opgesteld die gelijk met de startnotitie over dit bestemmingsplan is vastgesteld op 21 april 2020.

Na het bouwrijp maken wordt de locatie verkocht aan een woningbouwcorporatie. Met deze corporatie wordt een anterieure overeenkomst gesloten voor de verkoop van de gronden. Met de opbrengst van deze verkoop worden de kosten van de grondexploitatie aan de zijde van de gemeente grotendeels vergoed. Het betreft onder andere plan- en apparaatskosten. Voor het verwachte tekort wordt een voorziening getroffen.

Met het vaststellen van de grondexploitatie en het instellen van een voorziening, is het kostenverhaal voor de gemeente verzekerd.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

6.3.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Op basis van de notitie "Rol van de raad in RO-procedures"(raadsbesluit d.d. 26 januari 2010, reg.nr. 3307116) zou voor het bestemmingsplan "Leusderweg 249" model 2 van toepassing kunnen zijn. Het betreft immers een ontwikkeling met een beperkt karakter op perceelsniveau, er is geen strijd met andere beleidsbeslissingen en er is een actueel bestemmingsplan van kracht. Echter, omdat er eerder nog geen stedenbouwkundig plan als startdocument door de gemeenteraad is vastgesteld en er ook een besluit nodig is met betrekking tot het toepassen van de coördinatieregeling als bedoeld in afdeling 3.6 Wro, is er in dit geval voor gekozen om de procedure van model 2 te volgen.
Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het concept- ontwerpbestemmingsplan.

Bij toepassing van model 2, wordt er (na het vooroverleg met instanties, zie paragraaf 7.3.3.) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Omdat er geen inspraak is gehouden over het conceptontwerpbestemmingsplan, is er een inloopavond georganiseerd waarvoor naar alle adressen rondom het plangebied een uitnodiging is gestuurd. Deze inloopavond is gehouden op 19 december 2018. Op deze avond heeft ReadyforLiving haar intenties voor deze ontwikkeling gepresenteerd en kon door omwonenden een reactie worden gegeven.

6.3.3 Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met voorliggend bestemmingsplan raakt geen rijksbelang, provinciaal belang of waterschapsbelang. Op grond van de overleglijst van de provincie (vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Utrecht d.d. 11 november 2008) is vastgesteld dat vooroverleg met hen over het plan niet nodig is. In het kader van de watertoets is heeft voorliggende aanpassing van het plan geen invloed op het aspect water, zodat overleg op dit punt achterweg kan blijven. Voor dit bestemmingsplan kan het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro achterwege gelaten worden.

6.3.4 Vooroverleg reactie SGLA

In afwijking tot het bovenstaande is naar aanleiding van een zienswijze alsnog SGLA verzocht om wettelijke vooroverleg te voeren. Op 9 mei 2021 heeft de SGLA schriftelijk gereageerd. Kort samengevat zijn de volgende punten voorgedragen:

1. De SGLA heeft begrip voor het feit dat de gemeente op zoek is gegaan naar geschikte plekken om het woningbouw tekort te verminderen, maar het is bij de bewoners niet goed gevallen dat zij geconfronteerd zijn met het voldongen feit van Leusderweg 249 op de lijst met woningbouw opgaven. Zij hadden graag de mogelijkheid gehad tot meedenken en voelen zich hierin gepasseerd. Tevens hebben zij een inspraakmoment gemist in de ronde.

2. Enkele buurtbewoners menen dat er niet voldoende afstand is gehouden tot de aangrenzende tuinen en dat de parkeerplaatsen te dicht op de gevel van het belendende pand zijn gepositioneerd. De tekening laat dit inderdaad zien. Misschien is hier nog een mouw aan te passen?

3. De indeling van het plangebied zelf, dus los van de impact op de omgeving, vindt de SGLA er aantrekkelijk uitzien, vermits de parkeerplaatsen door begroeiing zo veel mogelijk aan het zicht worden onttrokken, ook vanaf de Leusderweg gezien.

4. De SGLA kan zich goed vinden in de aanbevelingen uit het rapport van Treevision met betrekking tot het behoud van bomen, waar mogelijk, dan wel het verplaatsen van bomen die op hun huidige plek niet gehandhaafd kunnen worden. Wij hopen dat de gemeente deze adviezen dan ook overneemt en daarbij tevens haar eigen Bomenleiddraad in het oog houdt.

Reactie van de gemeente

Dit plan is nauw overleg met de buurt ontwikkeld. Naar aanleiding van meerdere inspraakmomenten is het plan aangepast en wij zijn eindelijk gekomen tot een stedenbouwkundig plan. Dit stedenbouwkundig plan is in 2020 door de gemeenteraad vastgesteld.

Tussen de aan te leggen parkeerplaatsen en de Leusderweg wordt zoveel mogelijk groen aangebracht waardoor het zicht vanaf de Leusderweg zoveel mogelijk wordt ontnomen.

Bij de ontwikkeling van het plangebied is rekening gehouden met het advies van Treevision.