Plan: | Westelijke ontsluiting |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00093-0301 |
Het bestemmingsplan "Westelijke ontsluiting" voorziet in een verbetering van de verkeerskundige ontsluiting en de doorstroming van het verkeer van de westkant van Amersfoort.
Dit bestemmingsplan maakt een nieuw tracé mogelijk dat loopt vanaf de Stichtse Rotonde, verdiept liggend via het kazerneterrein van de Bernhardkazerne en parallel aan de Aletta Jacobslaan, met een fietsviaduct en een tunnel onder het spoor door en vervolgens via het bestaande wegtracé van de Barchman Wuytierslaan. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de besluiten van de raad van 9 juli en 17 december 2013, waarbij gekozen is voor variant 7B (voor een uitgebreide beschrijving van het besluitvormingstraject wordt verwezen naar het Historisch overzicht besluitvorming in paragraaf 3.2.1.1.).
De Westelijke ontsluiting is een onderdeel van het project ‘VERDER’, een pakket met samenhangende maatregelen, dat bijdraagt aan een betere bereikbaarheid van de regio Midden-Nederland.
Het plangebied is gelegen aan de westzijde van de gemeente Amersfoort en bevindt
zich globaal gezien in het gebied dat wordt begrensd door de Amsterdamseweg/Birkstraat aan de noordzijde, de gemeentegrens aan de westzijde, de A28 aan de zuidzijde en bebouwde kom (zuid-kant) en spoorlijn Amersfoort-Hilversum (noordkant) aan de oostzijde.
Het bestemmingsplan beslaat het gebied van het tracé (voorkeursvariant 7B) zelf, de herinrichting van de Daam Fockemalaan, het terrein van Onze Lieve Vrouwe ter Eem, het terrein van "De Kabouterhut", een deel van het terrein van Dierenpark Amersfoort, de parkeerplaatsen en een naastliggend bosgebied bij de hockeyvelden van het Sportpark Birkhoven en de randen van het Belgenmonument.
Voor een weergave van het plangebied, zie onderstaande afbeelding.
1.2.2 Geldend(e) plan(nen)
Binnen het plangebied gelden op dit moment de volgende bestemmingsplannen:
Nr. | Naam plan | Raad | GS | RvS |
Birkhoven-Bokkeduinen 2008 | 8 juli 2008 | 7 april 2009 | 27 oktober 2010 | |
Berg-Utrechtseweg | 11 juni 2013 | n.v.t. | 25 juni 2014 | |
Het bestemmingsplan is de planologisch juridische regeling van de westelijke ontsluiting van Amersfoort. Voor de totstandkoming van het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de informatie en onderzoeken die ten grondslag hebben gelegen aan de genoemde besluitvorming, aangevuld met nadere onderzoeken.
Het bestemmingsplan is volgens een uniforme systematiek opgesteld in regels en kaartbeeld. Voldaan wordt aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik. Het bestemmingsplan is conform de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) vervaardigd. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. De nieuwe digitale systematiek sluit naadloos aan bij de huidige eisen die aan een bestemmingsplan worden gesteld.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding (voorheen:plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie in hoofdstuk 2, waarin de huidige functies worden beschreven. In hoofdstuk 3 staan de beleidskaders van het bestemmingsplan, in hoofdstuk 4 wordt nader in gegaan op nut en noodzaak en in hoofdstuk 5 staat de planbeschrijving. De uitvoeringsaspecten, zoals bijvoorbeeld milieusaspecten, worden in hoofdstuk 6 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 7. Tot slot behandelt hoofdstuk 8 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het plangebied, de functies, de kenmerken en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn.
De beschrijving van omgevingsaspecten (zoals water, geluid maar ook archeologie) en de gevolgen van de gewenste ontwikkelingen voor deze aspecten, staan genoemd in hoofdstuk 5.
De Westelijke ontsluiting loopt door een gebied dat intensief wordt benut met een veelheid aan functies die passen bij deze groene rand van de stad. In het plangebied bevinden zich de volgende functies.
In het plangebied bevindt zich één woning, namelijk binnen het terrein van OLV ter Eem. De aanwezige portierswoning op het terrein moet wijken voor het tracé. Een vervangende (zoek)locatie is opgenomen binnen de bestemming "Gemengd".
In het plangebied bevindt zich het LPG tankstation aan de Daam Fockemalaan 18.
In opdracht van de raad heeft er intensief overleg plaatsgevonden met het Ministerie van Defensie over het opschuiven van het tracé. Het opschuiven van het tracé op het kazerneterrein was voor het ministerie alleen mogelijk indien het zogeheten Keuken - en Kantinegebouw (KEK) gesloopt zou worden. Dit stelde het ministerie voor een huisvestingsvraagstuk voor de activiteiten die momenteel in het gebouw plaatsvinden. In mei 2014 is in principe overeenstemming bereikt over het maximaal opschuiven van het tracé richting het westen. Nader overleg over de inrichting van het terrein van de kazerne bij de toegangspoort en de aansluiting op de Barchman Wuytierslaan heeft geleid tot een overeenkomst met de Staat (Besluit B&W d.d. 4 november 2014). In deze overeenkomst is vastgelegd dat de Bernhardkazerne wordt ontsloten via de kruising van de Barchman Wuytierslaan met de Daam Fockemalaan. Hiertoe wordt een viaduct over de Westelijke ontsluiting aangelegd en een nieuw opstelterrein. Op verzoek van het Ministerie van Defensie is ook een rechtstreekse ontsluiting van de kazerne op de Westelijke ontsluiting in het ontwerp meegenomen. Deze zal incidenteel worden gebruikt voor colonnes en in geval van calamiteiten. Wanneer de ontsluiting wordt gebruikt zet de marechaussee de weg af om het in- en uitrijden mogelijk te maken. In de normale situatie is de aansluiting door middel van een hek afgesloten.
Om geluidschermen tot een hoogte van 6 meter vanaf maaiveld te kunnen realiseren is een klein deel van het defensieterrein meegenomen in dit bestemmingsplan.
Nadat het kloostercomplex sinds de jaren zestig verschillende nevenfuncties had gekend, verlieten de laatste zusters van de congregatie in 2008 het complex van OLV ter Eem.
Op dit moment zijn de volgende functies aanwezig:
- educatieve voorzieningen
- opvangvoorzieningen
- medische (gezondheidszorg) voorzieningen
- culturele voorzieningen
- levensbeschouwelijke / religieuze voorzieningen
- sport
- recreatieve voorzieningen (cultuur en ontspanning)
- 2000 m2 kantoren
Deze bestaande functies worden vastgelegd in dit bestemmingsplan. Tevens wordt via een afwijkingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk gemaakt dat er gewoond mag worden binnen de bestaande bebouwing.
In het voorgaande bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg" is een dubbelbestemming "Waarde-cultuurhistorie" opgenomen voor dit perceel. Deze dubbelbestemming is overgenomen.
In paragraaf 6.12.3 en in Bijlage 5 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorie.
Het restaurant "De Kabouterhut" bevindt zich binnen het plangebied. Door de aanleg van de Westelijke ontsluiting wordt het parkeerterrein van de Kabouterhut doorsneden. Hierdoor gaan een aantal parkeerplaatsen verloren. Behalve parkeerplaatsen op eigen terrein huurt de Kabouterhut ook parkeerplaatsen van het Dierenpark Amersfoort. Doordat de Westelijke ontsluiting nu tussen het parkeerterrein van de Kabouterhut en het Dierenpark ligt is een directe uitwisseling tussen beide terreinen niet meer mogelijk. De Kabouterhut heeft nu ca 100 parkeerplaatsen ter beschikking, dit aantal wordt in de nieuwe situatie teruggebracht. De nieuwe parkeerplaatsen komen deels op de plek waar in de huidige situatie de weg ligt en deels in het bosje aan de overzijde van de weg. Bij de inrichting is rekening gehouden met de locatie van bestaande bomen om deze zoveel mogelijk te behouden.
Overeenkomstig de geldende bestemming wordt het restaurant bestemd voor "horeca".
Het geldende bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen 2008 bevat regels ter bescherming van de op het terrein van de "De Kabouterhut" aanwezige groenstructuur.
Deze bescherming is overgenomen door vast te leggen waar op het terrein geparkeerd mag worden. Het resterende terrein mag niet gebruikt worden voor parkeerdoeleinden.
Binnen het plangebied bevindt zich ook restaurant "De Vlasakkers". Om de aanleg van de Westelijke ontsluiting mogelijk te maken zal het gebouw worden aangekocht en gesloopt.
Ten gevolge van de aanleg van de Westelijke ontsluiting zullen circa 260 van de circa 870 parkeerplaatsen van het Dierenpark Amersfoort verdwijnen. Dit zijn meer parkeerplaatsen dan in het oorspronkelijke plan van variant 7B. De reden hiervoor is dat er een nieuwe robuuste ontsluiting ontworpen is die echter meer ingrijpt op het voorterrein en het parkeerterrein van het Dierenpark. Dit was nodig omdat het Dierenpark in 2014 meer bezoekers heeft getrokken dan in de voorafgaande jaren, waardoor de aansluiting zoals deze in variant 7B was ontworpen niet meer voldoet. Bovendien is geconstateerd dat de inrichting van het voorterrein deels de reden is voor de afwikkelingsproblemen rond het Dierenpark. In nauwe samenwerking met het Dierenpark is daarom een herinrichtingsvoorstel voor het voorterrein tot stand gekomen.
Voor het Dierenpark is het essentieel dat parkeerplaatsen in de nabijheid van het park worden gecompenseerd. In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van een parkeergarage op het parkeerterrein van het Dierenpark.
Binnen het plangebied is een klein deel van het spoortraject Amersfoort-Utrecht opgenomen. Dit in verband met de aanleg van een onderdoorgang onder het spoor en de aanleg van een fietsviaduct over het spoor.
Op dit moment parkeren bezoekers van het Sportpark, het Bosbad en Utrechts Landschap in het bos langs de Barchman Wuytierslaan. Deze parkeerplaatsen worden verplaatst naar een strook grond direct grenzend aan de hockeyvelden. Het bos zal worden ingericht als Ecologische Hoofdstructuur tussen het bosgebied van Birkhoven en de reeds bestaande ecoduiker onder de Birkstraat. Daarmee wordt een ontbrekende ecologische schakel richting de Eemvallei ingevuld. De verplaatsing van het parkeerterrein is een belangrijke plusmaatregel om de verschuiving van het noordelijk deel van de Barchman Wuytierslaan te compenseren.
Voor wat betreft het Groen verwijzen wij hier naar paragraaf 6.11 Flora en Fauna /
ecologie
In het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Dit beleid vormt het kader van toetsing voor de uitvoering van het tracé van de westelijke ontsluiting. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
Dit hoofdstuk begint met een kort historisch overzicht van de besluitvorming. In Bijlage 1 van de toelichting is een uitgebreid historisch overzicht opgenomen.
De plannen voor de nieuwe infrastructuur aan de westzijde van de stad kennen een lange voorgeschiedenis.
Al in 1957 is de westtangent in het Plan in Hoofdzaak Amersfoort opgenomen. Het ging daarbij toen nog om een weg tussen de Stichtse rotonde en het Dierenpark Amersfoort.
Tussen 1985 en 1989 werden opnieuw tracéstudies verricht. Deze tracéstudies zijn met bewoners en de gemeenteraad besproken, maar doordat de financiële middelen ontbraken is daar geen vervolg aan gegeven.
In 2004 is in het kader van het opstellen van het bestemmingsplan Birkhoven Bokkeduinen een onderzoek uitgevoerd naar de verkeerskundige nut en noodzaak van een mogelijke Westtangent.
In het collegeprogramma 2006-2010 is opgenomen dat er een integrale visie voor de westkant van Amersfoort wordt gemaakt en dat in samenhang daarmee ook expliciet wordt gekeken naar de bereikbaarheid van het westelijk deel van de stad en de in dat verband te nemen maatregelen.
Omdat de bereikbaarheid van de westkant onderdeel is van de pakketstudie Driehoek is in juni 2008 besloten te wachten met het opstellen van een visie totdat de uitkomsten van de pakketstudie en de voorgestelde maatregelen bekend zouden zijn.
De regio Midden-Nederland is de spil van Nederland. Veel verkeer kruist de regio Utrecht. Dit heeft gevolgen voor de leefbaarheid, veiligheid en milieu in deze regio. Rijk en regio tekenden daarom in november 2006 een bestuursakkoord. Op 22 september 2009 heeft de gemeenteraad ingestemd met de Amersfoortse projectenlijst. Tegelijkertijd is besloten te starten met het maken van een integrale visie voor de westkant van de stad conform het collegeprogramma 2006-2010.
De gemeenteraad kiest voor de ontwikkeling van Amersfoort West voor het ruimtelijk model 'Optimaliseren' en besluit voor de verkeerskundige ontsluiting van Amersfoort West een aantal alternatieven door het college van burgemeester en wethouders te laten uitwerken.
Op 1 maart 2011 stelt de gemeenteraad de randvoorwaarden vast waaraan de oplossing voor de verbeterde doorstroming van het verkeer aan de westkant van Amersfoort moet voldoen en de wijze waarop de participatie van belanghebbenden wordt vormgegeven.
De raad besluit tot het verder uitwerken van de meest realistische oplossingsrichtingen en daarvan de consequenties in beeld te brengen met als doel in juni 2012 een definitieve keuze te maken voor een verbeterde doorstroming van het verkeer aan de westkant van Amersfoort.
De afspraken met betrekking tot een oplossing voor de Westelijke ontsluiting zijn vastgelegd in de 'Nota van randvoorwaarden Westelijke ontsluiting', die is vastgesteld door de coalitiepartijen, als bijlage bij het coalitieakkoord 2013-2014.
Gelet op de effecten op het verkeer, het milieu, de leefbaarheid en de inpasbaarheid kiest de raad voor de variant 7B: een nieuw tracé lopend vanaf de Stichtse Rotonde, verdiept liggend via het kazerneterrein en parallel aan de Aletta Jacobslaan, met een tunnel onder het spoor door en vervolgens verder via het bestaande wegtracé (Barchman Wuytierslaan).
Op 26 november 2013 maakt de raad een definitieve keuze voor tracé 7B. Doordat de financiële dekking voor variant 7B verzekerd is, kan definitief gekozen worden voor dit tracé. Het tracé voldoet aan de criteria die VERDER stelt en met het aanleggen van het tracé wordt de doorstroming van het verkeer in 2020 wezenlijk verbeterd. Andere varianten zijn daarmee niet meer aan de orde. Verder voorziet het raadsbesluit in de verdere uitwerking van het tracé, de planologische vertaling en de uitvoering onder eigen verantwoordelijkheid van de gemeente. Voor het benodigde bestemmingsplan kiest de raad voor het doorlopen van een aangepast model 1 (volgens de notitie Rol van de Raad in RO-procedures (2010). De aanpassing van model 1 heeft betrekking op de actieve agendering van het ontwerpbestemmingsplan in De Ronde, voordat de formele zienswijzenprocedure van start gaat.
Op 3 november 2015 stelt de raad de nadere uitwerking van het ontwerp van de Westelijke ontsluiting, met de afwegingsnotitie, vast en besluit tot ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan Westelijke ontsluiting.
Het bestemmingsplan is samen met de zienswijzennota ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 11 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnr. 5212433 het bestemmingsplan "Westelijke ontsluiting" gewijzigd vastgesteld. In hoofdstuk 8.3.7 wordt daar nader op ingegaan.
In juli 2013 heeft de raad de Structuurvisie Amersfoort 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Amersfoort geschetst en wordt een samenhangend ruimtelijk ontwikkelingsperspectief met een nieuwe sturingsfilosofie geboden. In de Structuurvisie worden de mogelijke rollen van de gemeente in de uitnodigingsplanologie beschreven in het veranderend speelveld van gebiedsontwikkeling. Door de Amersfoort Principes te koppelen aan een specifieke gebiedsontwikkeling kan de raad richting geven aan een ontwikkeling. Daarbij is maatwerk van belang en kiest de gemeente per ontwikkeling haar rol. Dit ontwikkelingsperspectief dient als ontwikkelings- en als toetsingskader voor de gemeente Amersfoort.
In de Structuurvisie Amersfoort 2030 wordt de Westelijke ontsluiting genoemd als een van de ruimtelijke opgaven waaraan gewerkt wordt. Aan de uitvoering ligt een aantal uitgangspunten ten grondslag. Het tracé moet verkeersveilig zijn voor alle verkeer met aandacht voor een goede infrastructuur voor de fietser, waarbij ook de oversteekbaarheid van belang is. Het tracé moet een verbetering opleveren voor het totaal van alle inwoners en gebruikers en moet leiden tot behoud en verbetering van de leefbaarheid in de aanliggende buurten en tot behoud en verbetering van het milieu in de aanpalende buurten. De natuur in het gebied zal daarnaast worden versterkt en verrijkt met een goede ecologische inpassing, verbetering van de ecologische verbindingen en het verminderen van ecologische barrières tussen Birkhoven en Bokkeduinen.
In het Coalitieakkoord 2010-2014 geeft het college aan op welke manier ze zich gaat inzetten voor de stad voor de korte en de lange termijn. Centrale waarden zijn verbondenheid, slagvaardigheid en duurzaamheid. Een van de kernthema's is veiligheid & handhaving. Andere kernthema's zijn Mobiliteit en Ruimtelijke ontwikkeling en projecten. Mobiliteit is voor mensen individueel en voor de stad als geheel van vitaal belang. In het coalitieakkoord Amersfoort 2010 - 2014 zijn de nut en noodzaak voor het vinden van een oplossing voor de westelijke ontsluiting van Amersfoort onderschreven.
In het Coalitieakkoord 2013-2014 heeft het nieuwe college afspraken gemaakt. Een van die afspraken betreft de Westelijke ontsluiting en het onderzoek dat wordt gestart naar de haalbaarheid van het tracé dat nu mogelijk wordt gemaakt door dit bestemmingsplan.
In het Coalitieakkoord 2014-2018 wordt een hoge prioriteit gegeven aan bereikbaarheid. In dit kader wordt het in gang gezette bereikbaarheidproject Westelijke Ontsluiting voortgezet.
Algemeen doel van de gemeente is het behoud van de en de variatie aan landschappen binnen en buiten de stad. De uitgangssituatie voor de Groen Blauwe Structuur van Amersfoort is gunstig. De verschillende landschappen rondom de stad, die voor een deel terug komen in de stad, bieden volop mogelijkheden voor natuurontwikkeling en recreatie. Versterking en het benutten van de differentiatie is dan ook het belangrijkste uitgangspunt voor de Groen Blauwe Structuur.
Het bestemmingsplangebied grenst aan het deelgebied Heuvelrug volgens de Groen Blauwe Structuur. Dit deelgebied ontleent zijn identiteit aan het beboste karakter van de Utrechtse Heuvelrug. Mede door de vele particuliere terreinen, onder meer van defensie, is het heuvelruggebied nogal versnipperd voor zowel natuur als recreatie. Birkhoven/Bokkeduinen maakt deel uit van de heuvelrug en van het overgangsgebied tussen de stad en het landelijk gebied.
Op 10 september 2013 heeft de raad het Verkeer- en vervoerplan 2013 (VVP) vastgesteld. Om Amersfoort ook in de toekomst bereikbaar te houden, wordt ingezet op een integraal mobiliteitsbeleid en een multifunctioneel maatregelenpakket. De maatregelen voor verbetering van infrastructuur en vervoer die als gevolg van eerdere besluitvorming al voorzien zijn (o.a. het pakket VERDER) blijven onverkort van kracht.
Aanvullend worden in het kader van dit VVP nu activiteiten en maatregelen gepresenteerd die de toekomstige bereikbaarheid en mobiliteit in de stad en regio 'sturen' in de richting van keuzevrijheid in de mogelijkheden voor reizen en in de richting van alternatieve mogelijkheden ter vervanging van huidige autoverplaatsingen. In de stedelijke omgeving ontbreekt immers veelal de ruimte om te komen tot nog verdere vergroting van de autoinfrastructuur zonder de kwaliteit van de stedelijke leefomgeving en de leefbaarheid in de stad in hoge mate aan te tasten.
Daarom wordt ingezet op een meer duurzame benadering van mobiliteit, waarbij de gebruiksmogelijkheden voor fiets en openbaar vervoer worden vergroot en het beheer en de inrichting van de openbare infrastructuur (inclusief parkeervoorzieningen) wordt afgestemd op de opnamecapaciteit van de verschillende stadsdelen.
Dit betekent dat vooral aan de stadsranden de goede doorstroming van de auto wordt geaccommodeerd. In de meer centrale stadsdelen wordt ingezet op bereikbaarheid per fiets en bus. In regionaal verband wordt autobereikbaarheid weliswaar gegarandeerd, maar wordt door onder andere de realisatie van nieuwe fietssnelwegen ingezet op substitutie van autogebruik, waar mogelijk.
De nieuwe en lopende projecten worden in samenhang uitgevoerd. Om de bereikbaarheid van Soest en Amersfoort-Zuid te vergroten worden zoals gepland de Kersenbaan en de westelijke ontsluiting aangepakt. Hiermee kunnen de Stadsring en de Vondellaan-Gasthuislaan opnieuw worden ingericht, zodat de leefbaarheid wordt vergroot.
In de nota parkeernormen Amersfoort 2009 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.
Op dit moment moet voor alle bomen met een omtrek van 35 cm of meer een kapvergunning worden aangevraagd als de eigenaar de boom wil kappen. In 97% van de gevallen wordt die kapaanvraag goedgekeurd. De bomen waarvoor een kapvergunning niet wordt verleend, zijn monumentale en andere waardevolle bomen.
Het bomenbeleid en de APV voor het onderdeel kappen dateren van begin jaren '90. Herziening van de APV is noodzakelijk omdat de APV voor meerdere uitleg vatbaar is. Om de APV te kunnen aanpassen, is het gewenst om beleidsuitgangspunten te formuleren en te komen tot een herzien bomenbeleid.
In het Coalitieakkoord Amersfoort 2010-2014 "Verbonden, Slagvaardig, Duurzaam" was afgesproken dat de kapvergunning zou vervallen en zou worden vervangen door een Bomenlijst. Op 10 januari 2012 heeft de raad hiertoe besloten. Vervolgens heeft de raad op 10 december 2013 het voorstel voor afschaffing van de kapvergunning en invoering van de Bomenlijst toch verworpen.
Uitgangspunt voor de herziening van het bomenbeleid is dat bomen een wezenlijke bijdrage leveren aan de leefkwaliteit van de stad. De zorg en aandacht voor beheer, behoud en ontwikkeling van bomen is een belangrijke taak en verantwoordelijkheid van de gemeente. De belangrijkste doelen van het nieuwe bomenbeleid zijn een samenhangende bomenstructuur voor de stad, meer aandacht en verzorging voor monumentale bomen in gemeentelijk bezit, de belangen van (behoud van) bomen bij projecten in beeld brengen, en verminderen van de regeldruk voor particuliere boomeigenaren.
Groenvisie
Inwoners, raadsleden en ambtenaren van Amersfoort ontwikkelen een Groenvisie voor de stad. Het proces wordt aangestuurd door een projectgroep. In het afgelopen half jaar is een conceptvisie ontwikkeld op basis van input die inwoners, raadsleden en ambtenaren hebben geleverd.
Zie ook 6.11.1.5 Bomen algemeen
Bij het provinciale beleid is met name de Ruimtelijke Structuurvisie Provincie Utrecht van belang. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving.
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
Het beleid van de provincie is er op gericht om de infrastructuur en de ruimtelijke ontwikkeling op elkaar af te stemmen. Dit betekent dat de provincie bij de planning van ruimtelijke ontwikkelingen rekening houdt met de mogelijkheden van de bestaande wegen en OV-verbindingen, en dat bij eventuele aanpassingen van infrastructuur naast het verbeteren van de bereikbaarheid rekening wordt gehouden met het benutten van kansen voor versterking van de kwaliteiten van de landschappen, stad-landverbindingen, kwaliteit leefomgeving en ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Daarbij streeft de provincie vooral naar een bij het vigerende mobiliteitsbeleid passende bereikbaarheid van de belangrijke werkgelegenheidslocaties. Maar ook voor andere bovenlokale functies is het beheersen van de mobiliteitsdruk van belang. Daarvoor is een voldoende robuust netwerk essentieel. Mede daarom zijn de afgelopen jaren een aantal planstudies en verkenningen gestart ter verbetering van de hoofdinfrastructuur en de regionale bereikbaarheid van Utrecht. Deze maken onderdeel uit van het bereikbaarheidspakket VERDER.
De Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. Natura2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, maakt onderdeel uit van die EHS. De provincie wil de EHS in Utrecht behouden en verder ontwikkelen. Hiervoor worden deze gebieden beschermd. De provincie zorgt er voor dat zich geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van onze EHS. Dit gebeurt via het beschermingsregime 'nee, tenzij'.
Om te komen tot zowel een ontwikkelingsgerichte omgang met de EHS, als tot een betere ruimtelijke bescherming, benoemt de provincie een aantal instrumenten. Onder voorwaarden worden ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij het functioneren van de EHS niet wordt aangetast of zelfs wordt verbeterd. De volgende instrumenten zijn beschikbaar:
Het is mogelijk dat ook ontwikkelingen buiten de EHS van invloed zijn op het functioneren van de EHS. Daarbij wordt gedacht aan ontwikkelingen die een verstorende invloed hebben, of ontwikkelingen die leiden tot aanpassingen van het watersysteem in de buurt van een verdrogingsgevoelig natuurgebied. De provincie vraagt de gemeenten als onderdeel van een goede ruimtelijke ordening bij ontwikkelingen in de nabijheid van de EHS te voorkomen dat deze een negatieve invloed hebben op het functioneren van de EHS.
Nee, tenzij
De EHS wordt beschermd via het 'nee, tenzij'-regime. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen in de EHS met een negatief effect op de kwaliteit van de natuur of het functioneren van de EHS in principe niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. Het Rijk heeft de provincies via het besluit algemene regels ruimtelijke ordening de taak gegeven deze bescherming nader uit te werken.
Nieuwe (planologische) ontwikkelingen zijn in principe niet mogelijk binnen de EHS wanneer ze een significant negatief effect hebben op het functioneren van de EHS. De initiatiefnemer van een ontwikkeling moet bij het nee, tenzij-regime de onderbouwing leveren. Om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken zal de initiatiefnemer in een zogenaamd nee, tenzij-onderzoek de effecten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de te beschermen, te ontwikkelen en te behouden factoren moeten specificeren. Het gaat daarbij om de 'wezenlijke waarden en kenmerken' van de bij het gebied behorende natuurdoelen en natuurkwaliteit.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV), is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De PRV is tot stand gekomen in nauw overleg met gemeenten, maatschappelijke organisaties, en belangenorganisaties en heeft ter inzage gelegen.
In de PRV hebben Provinciale Staten regels gesteld over de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen.
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit de AMvB Ruimte, zoals voor de bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (zie boven).
Op 15 oktober 2013 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Ontwerp partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRSph) en de Ontwerp partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRVph) vastgesteld.
Het doel van de PRV is om een aantal provinciale belangen uit de PRS te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de PRV worden daarom regels gesteld ten aanzien van deze belangen. Deze belangen zijn onderverdeeld in verschillende thema's. Hierna gaan we in op de voor dit bestemmingsplan relevante thema' s.
Natuur
Het plangebied is gedeeltelijk gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) als bedoeld in artikel 4.11 van de PRV. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden'. Conform de PRV is het 'nee, tenzij'-regime van toepassing. In paragraaf 6.11.1.2 Ecologische Hoofdstructuur wordt in gegaan op dit onderwerp, met de conclusie dat als gevolg van de realisatie van dit plan geen negatieve effecten plaats vinden op de EHS.
Bodem en water
Het plangebied is in zijn geheel gelegen binnen het Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug (artikel 2.3 PRV) en grenst voor een deel aan de beschermingszone drinkwater (artikel 2.2 PRV). Voor dit deel van het bestemmingsplan is geen sprake van functiewijziging en is er geen sprake van een verslechtering van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. Ten aanzien van het Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug geldt voor het afkoppelen van stromend hemelwater de aanpak, zoals afgesproken in het door de gemeente Amersfoort ondertekende Convenant Afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug (zie ook paragraaf 6.4 Water).
Cultuurhistorie
Archeologie
In artikel 2.10 van de PRV staat de Cultuurhistorische Hoofdstructuur beschreven.
Het beleid van de provincie richt zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem ('in situ'). Als ruimtelijke ingrepen onvermijdelijk zijn vraagt de provincie aandacht voor het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek. In het voorliggende bestemmingsplan zijn voor verschillende categorieën van archeologische waarden, dubbelbestemmingen opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.
Cultuurhistorie - Historische buitenplaatsenzone
De Historische buitenplaatszone is in genoemd artikel 2.10 aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur'. Over de zone 'Amersfoortseweg' staat: "De Amersfoortseweg (N237) is in 1653 aangelegd als zeer brede, kaarsrechte, met bomen beplante weg in formele landschapsstijl, tussen Amersfoort en Utrecht. Het elf kilometer lange traject tussen de Amersfoortse Galgenberg en de buitenplaats Vollenhoven kreeg een regelmatige vakkenverkaveling (24 vakken van ieder honderd roeden breed) voor de aanleg van buitenplaatsen. Het is het grootste infrastructurele project uit de zeventiende eeuw in de provincie Utrecht. Essentieel voor de Amersfoortseweg is het symmetrisch-monumentale karakter. De cultuurhistorische kwaliteit ligt vooral in de nog geheel aanwezige verkavelingsritmiek met haakse dwarsassen (sorties), die rond Huis ter Heide en Soesterberg in de loop der tijd aan weerszijden van de weg naar achteren zijn verlengd. Door verbredingen en omleggingen is het monumentale karakter van de weg op diverse plaatsen aangetast, maar tussen Soesterberg en de Stichtse Rotonde is de oorspronkelijke structuur nog zichtbaar..." .
Deze oorspronkelijke structuur wordt door het bestemmingsplan "Westelijke ontsluiting" niet aangetast. Ten opzichte van de huidige situatie verandert er binnen het gebied dat is aangewezen als Historische buitenplaatszone niets.
Cultuurhistorie - Militair erfgoed
Voor de gebiedsontwikkeling op en rond het militaire erfgoed is een belangrijke opgave het behouden en waar mogelijk beter publiekstoegankelijk en beleefbaar maken van de uiteenlopende cultuurhistorische waardevolle defensiestructuren die in dit gebied aanwezig zijn (van de Franse Tijd tot en met de Koude Oorlog). Deze vormen tevens een belangrijke inspiratiebron voor de transformatieopgave waar dit gebied voor staat.
Gemeenten moeten bij planontwikkeling voorwaarden stellen gericht op aansluiten bij of versterken van de karakteristieke waarden van het militair erfgoed.
Voor het terrein van de Bernhard ligt de cultuurhistorische waarde in de historische structuren en objecten van land- en luchtmacht. Bij ontwikkelingen in dit gebied dient rekening te worden gehouden met deze waarden.
Het plangebied is voor een klein deel gelegen op het huidige kazerneterrein. Er worden twee gebouwen gesloopt (zie luchtfoto):
- KEK-gebouw (Keuken en Kantine). Dat is het gebouw dat het dichtst bij de Westelijke ontsluiting staat, tegen de grens met het klooster;
- De officiersmess. Dat is een klein gebouwtje, dicht bij restaurant Vlasakkers.
Deze gebouwtjes hebben geen monumentale status.
Over het project Westelijke Ontsluiting is intensief overleg gevoerd met de provincie. Samen met de provincie is verkend hoe de voorkeursvariant het beste zou kunnen worden gerealiseerd. Dit vanwege het gemeenschappelijke belang bij de ontsluiting. Het project is van belang voor de regionale bereikbaarheid en daarom onderdeel van zowel regionale als Rijksprogramma's. Zo staat de Westelijke Ontsluiting bijvoorbeeld als een van de belangrijke projecten op de lijst van VERDER. De doelstelling van VERDER is het in regionaal verband verbeteren van de bereikbaarheid van de regio Midden Nederland.
De keuze voor variant 7B wordt ondersteund door de provincie. Deze variant voldoet aan de eisen voor doorstroming zoals die in VERDER zijn gesteld. Met een trajectsnelheid van 42 t/m 47 km/uur in de spits, voldoet de voorkeursvariant ruimschoots aan het door VERDER gehanteerde snelheidscriterium van 25 km/uur in de spits.
Afgesproken is toe te werken naar de overdracht van de weg aan de provincie na de realisatie van het werk. Een en ander zal nader worden uitgewerkt in een af te sluiten bestuursovereenkomst.
De provincie is vertegenwoordigd in de projectgroep Westelijke Ontsluiting.
Met de in 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) streeft het Rijk naar een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
In het kader van het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid en de betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6) heeft het Rijk het programma Beter benutten gelanceerd, waarin tal van maatregelen zijn opgenomen. De te nemen maatregelen zijn door Rijk, decentrale overheden en bedrijfsleven gezamenlijk in acht regio's uitgewerkt in gebiedspakketten. In de pakketten worden afspraken gemaakt tussen de partners over de te realiseren doelstellingen.
De hoofddoelstelling is: Nederland biedt aan iedereen een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem, waarvan de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel. Deze hoofddoelstelling wordt in het NVVP vertaald naar doelstellingen voor bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid .
Bereikbaarheid: tegemoet komen aan de behoefte aan mobiliteit en transport
Gestreefd wordt naar behoud en verbetering van de leefbaarheid. De verbindingen over de weg moeten positief worden gewaardeerd door burgers, bedrijven en potentiële investeerders. De bereikbaarheid wordt beter door minder oponthoud en een betrouwbare reistijd.
Leefbaarheid: nog schoner, nog zuiniger, nog stiller
Nederland wil tot de best presterende landen in Europa op het gebied van milieu en leefomgeving behoren. Dit betekent voor verkeer en vervoer: minder uitstoot van vervuilende stoffen, minder geluidshinder en minder versnippering van landschap.
Veiligheid: het ambitieniveau blijft hoog. De doelstelling voor 2010 voor de verkeersveiligheid op de weg is een reductie van het aantal verkeersdoden en ziekenhuisgewonden met 25% ten opzichte van het huidige niveau. De veiligheid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen moet in ieder geval op het huidige niveau blijven.
De verbetering van de verkeerskundige ontsluiting en de doorstroming van het verkeer van de westkant van Amersfoort past binnen de beleidsuitgangspunten van Rijk en provincie. De provincie hecht grote waarde aan deze verbetering. Bovendien wordt een aantal beleidsuitgangspunten van het gemeentelijk beleid daadwerkelijk geïmplementeerd.
De Westelijke ontsluiting is geen op zichzelf staand project. Het maakt onderdeel uit van het VERDER pakket. Het VERDER pakket is een regionaal pakket van maatregelen om de bereikbaarheid van de regio Midden Nederland te verbeteren. De maatregelen binnen het VERDER pakket gaan over onder andere mobiliteitsbeïnvloeding, openbaar vervoer, fietsverkeer, goederenvervoer, betere benutting van het wegennet, aanpassing bestaande weginfrastructuur en aanleg nieuwe infrastructuur. In 2009 heeft de gemeenteraad van Amersfoort ingestemd met het mobiliteitsprogramma VERDER.
Binnen VERDER wordt de regio Midden-Nederland benoemd als de spil van Nederland. Veel verkeer kruist de regio Utrecht. Dit heeft gevolgen voor de leefbaarheid, veiligheid en milieu in deze regio. Rijk en regio tekenden daarom in november 2006 een bestuursakkoord. Zij maken samen 3,1 miljard euro vrij om de doorstroming in de regio te verbeteren. Het samenwerkingsprogramma waarin zij dat doen is VERDER, Mobiliteit in Midden-Nederland. De verschillende regionale en lokale overheden werken binnen het bestuurlijk platform Utrechts Verkeers en Vervoersberaad (UVVB) samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid én leefbaarheid in Midden-Nederland. Het doel van VERDER is om in 2020 het verkeer in de regio beter te laten doorstromen. Om dat doel te bereiken, bestudeert en voert VERDER maatregelen uit. Zij kijkt daarbij naar maatregelen voor de auto, fiets, openbaar vervoer, verkeers- en mobiliteitsmanagement. Alle maatregelen samen vormen het VERDER-pakket.
Op 22 september 2009 heeft de gemeenteraad ingestemd met de Amersfoortse projectenlijst in het UVVB-voorstel aanvullende maatregelen VERDER. Een van de projecten daarin is de capaciteitsverbetering westelijke ontsluiting Amersfoort (project 40, de Westelijke ontsluiting). Tegelijkertijd is besloten te starten met het maken van een integrale visie voor de westkant van de stad conform het collegeprogramma 2006-2010.
In de besluitvorming over het VERDER-pakket zijn met de regionale partijen afspraken gemaakt. Uitgangspunt is dat Rijkswaterstaat € 2,6 miljard investeert in het verbeteren van de doorstroming op de rijkswegen. De regio investeert € 491,75 miljoen in regionale maatregelen. Van deze € 491,75 miljoen betaalt Amersfoort ca. 4% (€ 20 miljoen), plus een deel van de bijdrage van Regio Amersfoort (€ 2,2 miljoen). In totaal is de Amersfoortse bijdrage aan het VERDER-pakket € 22,2 miljoen. De bijdrage die Amersfoort levert aan VERDER staat los van de bijdrage die Amersfoort voor de projecten krijgt.
Voor de Westelijke ontsluiting is binnen het VERDER pakket een bijdrage gereserveerd van € 60 miljoen.
De doelstellingen en toetsingscriteria ten aanzien van de Westelijke ontsluiting binnen VERDER zijn sinds het begin van het project niet gewijzigd en zijn daarmee nog steeds actueel.
Op 1 maart 2011 heeft de raad de nota van randvoorwaarden en de wijze van participatie vastgesteld. Dit moment is te beschouwen als de formele start van het project.
Vervolgens is in 2011 een uitgebreid verkeersonderzoek uitgevoerd. Uit dit verkeersonderzoek is gebleken dat de route een doorstroomsnelheid van minimaal 21 km/h. heeft. De route voldoet daarmee niet aan de minimum doorstroomsnelheid van VERDER. VERDER hanteert een minimum doorstroomsnelheid van 0,5 x de ontwerpsnelheid. Dit traject heeft een ontwerpsnelheid van 50 km/h. Dat betekent dat de doorstroomsnelheid op het traject minimaal 25 km/h moet zijn. Met het verkeersmodel is ook doorgerekend dat in 2020 de doorstroming zal verslechteren tot een minimale doorstroomsnelheid van 10 km/u. Een uitgebreide toelichting en onderbouwing van deze berekeningen staat in hoofdstuk 5 van de procesbeschrijving behorende bij het raadsbesluit van 20 december 2011.
Eind 2014 is een geactualiseerd verkeersmodel beschikbaar gekomen. De belangrijkste berekeningen die met het model uit 2011 zijn uitgevoerd, zijn met het nieuwe model opnieuw uitgevoerd. Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt wat de effecten op de Westelijke ontsluiting zijn van de nieuwe ontwikkelingen die in het model 2014 zijn ingevoerd. Een overzicht van de input van zowel het verkeersmodel 2011 als het verkeersmodel 2014 is weergegeven in bijlage "Uitleg Verkeersmodel" (zie Bijlage 27 Uitleg verkeersmodel 2016).
Om nut en noodzaak van de Westelijke ontsluiting goed te kunnen beoordelen is vergelijking met en zonder Westelijke ontsluiting noodzakelijk. De berekeningen voor de autonome situatie (variant 1: geen aanleg Westelijke Ontsluiting ) en voor variant 7B zijn met het model 2014 uitgevoerd voor het planjaar 2025.
Uit deze berekeningen blijkt dat ook op basis van de berekeningen met model 2014 zonder maatregelen de doorstroming in 2025 op de route Westelijke ontsluiting niet aan de doorstroomeisen van VERDER voldoet. Met maatregelen (aanleg variant 7B) voldoet de route Westelijke ontsluiting ruimschoots aan de doorstroomeisen van VERDER.
De Westelijke ontsluiting loopt vanaf de Stichtse rotonde via de Daam Fockemalaan - Barchman Wuytierslaan tot aan de Amsterdamseweg. De huidige route is ca 2,5 kilometer lang. De weg ligt op de overgang van de Utrechtse Heuvelrug naar het Eemland. De weg ligt tevens op de overgang van een bosachtig landschap naar een stedelijke omgeving. De nota van randvoorwaarden die de gemeenteraad heeft vastgesteld (1 maart 2011) stelt dat de uiteindelijke oplossing voor de Westelijke ontsluiting een integrale oplossing is waar wordt gekeken naar bebouwing, infrastructuur, landschap en milieu.
In het noordelijk deel van het plangebied bevinden zich het bosgebied Birkhoven deel uitmakend van de Ecologische Hoofd Structuur en Bokkeduinen met recreatieve voorzieningen, zorginstellingen en beperkt wonen. Het zuidelijke deel ligt in de Berg, een bosrijke omgeving gekenmerkt door wonen met beschermd stadsgezicht. Hier is een menging van wonen, grote instituten (klooster) scholen en een militair complex. Het gebied waar de Westelijke ontsluiting ligt kenmerkt zich door een veelheid aan karakteristieken waarvan de belangrijkste zijn:
Om er voor te zorgen dat de weg goed wordt ingepast in zijn omgeving is het van belang om in beeld te hebben hoe de omgeving er uit ziet, wat zijn de sterke en zwakke punten in de omgeving, waar liggen kansen en bedreigingen. De eerste stap die daarvoor is genomen is het in beeld brengen van alle gebiedskenmerken. Hiervoor is een uitgebreide gebiedsanalyse uitgevoerd. Verschillende vakdisciplines zijn bij het tot stand komen van de gebiedsanalyse betrokken geweest waaronder stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten, ecologen en verkeersdeskundigen. De analyse is gebundeld in een rapport als onderbouwing voor de gemaakte keuzes op het gebied van de vormgeving, beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing. In Bijlage 5 is de analyse met de uitgangspunten en beeldkwaliteitseisen opgenomen.
Daarmee geeft de gebiedsanalyse een integraal beeld van de ruimtelijke opgave die de aanleg van de Westelijke ontsluiting met zich mee brengt. Dit ruimtelijke onderzoek is uitgevoerd vanaf de A28 tot en met de Amsterdamseweg. In eerste instantie hoorde ook het deel tussen de Stichtse rotonde en de A28 tot het onderzoeksgebied. In een later stadium is dit deel uit de planvorming gehaald.
Uit de functiekaart (zie hieronder) blijkt dat er een grote diversiteit aan functies in het gebied liggen. Behalve functies met een lokale betekenis zijn hier ook functies met een stedelijke en regionale betekenis langs de Westelijke ontsluiting gelegen.
functiekaart
Ruimtelijke opgave
Op basis van de functiekaart en de inbreng van alle vakdisciplines zijn alle knelpunten op de huidige route in beeld gebracht en zijn deze weergegeven in een knelpuntenkaart. De knelpuntenkaart geeft per locatie weer welke knelpunten er zijn. Het gaat hierbij om knelpunten op het gebied van leefbaarheid, aantasting van de ruimtelijke kwaliteit, oversteekbaarheid etc.
De knelpunten zijn vervolgens vertaald naar kansen, die in de uitwerking van het tracé meerwaarde bieden ten opzichte van de huidige situatie. Dit geeft de volgende uitgangspunten voor het ontwerp:
Trechteringsproces varianten
In het trechteringsproces zijn in totaal meer dan 30 varianten in beschouwing genomen.
De raad heeft een eerste trechtering op 20 december 2011 vastgesteld. De nader uit te werken varianten zijn toen teruggebracht tot 4 oplossingsrichtingen. De eerste trechtering bestond uit een aantal stappen:
stap 1: harde eisen: kosten, ecologie, doorgaand verkeer
stap 2: verkeerskundige criteria: rijsnelheid, reistijd, netwerk, wijken
stap 3: omgevingscriteria: veiligheid, geluid lucht, ruimte, fiets, bus, aanvullende maatregelen
stap 4: kansrijke varianten, hier wordt gekeken of er combinaties gemaakt kunnen worden van delen van tracés.
Deze trechtering is begeleid door een participatiegroep, de participatiegroep was unaniem in de ondersteuning voor de uitkomst van deze trechtering.
Vervolgens zijn de 4 oplossingsrichtingen uitgewerkt tot 6 varianten. In de aanloop naar de keuze voor een voorkeursvariant is het college in december 2012 gevallen. De voorkeur ging uit naar variant 4C (bestaand tracé met een viaduct over het spoor). Hier was veel weerstand tegen. In de daarop volgende coalitieonderhandelingen zijn de punten waarop veel weerstand was (het viaduct en de doorsnijding van de wijk via de Daam Fockemalaan) meegenomen. Dit heeft geleid tot de vaststelling van een variant in het coalitieakkoord en een nota van randvoorwaarden als bijlage bij het coalitieakkoord. De coalitievariant lijkt sterk op variant 5 die in de eerste trechtering was afgevallen vanwege de te hoge kosten. Het coalitieakkoord is op 26 februari 2013 vastgesteld door de raad.
In de daaropvolgende onderzoeken en nadere uitwerkingen is de variant uit het coalitieakkoord toegevoegd aan de 6 varianten die na de eerste trechtering van 20 december 2011 zijn overgebleven. De coalitievariant is genummerd als variant 7. De nadere uitwerkingen hebben uiteindelijk geleid tot aanpassingen van het tracé tot het huidige vormgeving van variant 7B. De belangrijkste aanpassingen ten opzichte van variant 7 zijn:
Na de vaststelling van het coalitieakkoord heeft de raad eerst op 9 juli 2013 en vervolgens op 17 december 2013 definitief gekozen voor variant 7B. Bij het raadsbesluit van 17 december 2013 was inmiddels ook aanvullende financiering gevonden zodat er dekking is voor het geraamde kosten van €67,1 miljoen.
In de aanloop naar het raadsbesluit van 9 juli 2013 zijn er 6 bijeenkomsten met (delen van) de participatiegroep gehouden. Deze periode stond in het teken van de uitwerking van variant 7 en 7B tot hetzelfde niveau als de varianten 1 t/m 6.
In de aanloop naar het raadsbesluit van 17 december 2013 zijn geen participatiegroep avonden gehouden. Deze periode stond vooral in het teken van het zoeken naar aanvullende dekking.
Na het besluit van 17 december is de nadere uitwerking van variant 7B is in delen opgepakt. Er zijn vier delen van het tracé onderscheiden, hier zijn 20 bewonersavonden voor gehouden.
Een uitgebreide beschrijving van het proces kunt u lezen in de Bijlage 1 Historisch
overzicht besluitvorming.
Op 17 december 2013 heeft de raad definitief gekozen voor variant 7B. De effecten van variant 7B zijn met het verkeersmodel 2014 opnieuw berekend. De resultaten daarvan worden hieronder weergegeven. De aanleg van de Westelijke ontsluiting heeft ook een effect om de omgeving. Daar zal ook op worden ingegaan.
Intensiteiten op de westelijke ontsluiting
Uit bovenstaande grafieken blijkt dat de intensiteiten toenemen als gevolg van de aanleg van de Westelijke ontsluiting. Voor het planjaar 2025 is de gemiddelde werkdagintensiteit op de Barchman Wuijtierslaan (noordelijk deel) geprognosticeerd op 28.700 mvt/etmaal en voor de Daam Fockemalaan (zuidelijk deel) 27.800 mvt/etmaal.
In paragraaf 4.2 is al aangegeven dat de doorstroomsnelheid van variant 7B aan de VERDER normen voldoet.
Aandeel sluipverkeer
Ten behoeve van de discussie heeft de gemeente een definitie opgesteld van het doorgaand verkeer (sluipverkeer). Verkeer met een herkomst en bestemming die buiten de gele contourlijn ligt in onderstaand figuur is doorgaand verkeer. De Westelijke ontsluiting is bestemd voor regionaal en lokaal verkeer. Omdat doorgaand verkeer nooit volledig is uit te sluiten ten gevolge van afwijkend individueel routekeuzegedrag is het maximaal te tolereren aandeel doorgaand verkeer vastgesteld op 5%.
Gebiedsbegrenzing ten behoeve definitie doorgaand verkeer
De berekende percentages doorgaande verkeer voor variant 1 en variant 7B zijn in onderstaand figuur weergegeven. Hieruit blijkt dat Variant 7B weliswaar meer doorgaand verkeer kent maar nog wel onder de norm van 5% zit. Het is logisch dat variant 7B een hoger percentage doorgaand verkeer kent omdat de route een hoge gemiddelde doorstroomsnelheid kent en daarmee een attractieve route vormt.
Aandeel doorgaand verkeer ETMAAL | Variant 1 2025 |
Variant 7B 2025 |
|
1 | Barchman Wuytierslaan | 2,5% | 3,8% |
2 | Daam Fockemalaan | 1,0% | 2,7% |
Op basis hiervan wordt gesteld dat het probleemoplossend vermogen van variant 7B groot is.
Effecten op de omgeving
In de bijlage "Uitleg verkeersmodel" wordt ingegaan op de verschillen tussen het verkeersmodel 2011 en 2014. Daaruit blijkt dat de effecten van het verschil tussen het verkeersmodel 2011 en 2014 beperkt zijn. Daarom zijn niet alle modelberekeningen die met het verkeersmodel 2011 zijn uitgevoerd opnieuw uitgevoerd met het verkeersmodel 2014.
Het gaat om de effecten in de wijken en de effecten op het hoofdwegennet. Op hoofdlijnen zijn de volgende effecten berekend:
Restcapaciteit wegen
Voor de wegen in de nabije omgeving van de Westelijke ontsluiting volgt hieronder een overzicht met de huidige verkeersintensiteiten en de te verwachten intensiteiten voor het jaar 2025 in de situaties zonder en met Westelijke Ontsluiting. Daarnaast is een kolom opgenomen waarin de vormgeving van de weg en de daarbij behorende capaciteit is aangegeven. Uit deze tabel blijkt dat nu en in de toekomst op alle wegen de intensiteit lager is dan de capaciteit wat betekent dat het verkeer op een acceptabele wijze verwerkt kan worden.
Meerwaarde ontwerp
Behalve dat de ingreep van de aanleg negatieve gevolgen heeft voor de huidige aanwezige kwaliteit is er ook meerwaarde te verwachten als gevolg van de aanleg van de Westelijke ontsluiting. Er is nadrukkelijk samen met instanties en bewoners uit de directe omgeving gezocht naar inpassingmaatregelen die de inpassing en het woon- en leefklimaat verbeteren. Verbeteringen in de voorgestelde vormgeving van het vastgestelde tracé zijn onder andere:
De Strategische Milieu Beoordeling (SMB) is geactualiseerd. Bij het raadsbesluit van 9 juli 2013 was de SMB als bijlage bijgevoegd. In de geactualiseerde SMB is een onderscheid gemaakt in de variant 7B ten tijde van de uitwerking in 2013 (7B 2013) en de variant zoals deze nu is uitgewerkt (7B 2015). De nadere uitwerking heeft er onder andere voor gezorgd dat variant 7B 2015 beter scoort dan variant 7B 2013 op het aspect natuur. De conclusie van de SMB is dat variant 7B 2015 de voorkeursoplossing is. De geactualiseerde SMB is als Bijlage 2 gevoegd bij de toelichting;
De MKBA is na het raadsbesluit van 9 juli 2013 niet aangepast. Uit de MKBA bleek dat variant 7B een hoog MKBA saldo heeft (€104 - €120 miljoen). De wijzigingen zijn met betrekking tot de MKBA van een dermate geringe omvang dat er nog steeds een hoog MKBA saldo wordt verwacht.
In een aantal zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan is gesteld dat nut en noodzaak van de Westelijke ontsluiting onvoldoende zijn aangetoond en zijn vraagtekens gezet bij de keuze voor variant 7b. Voor de volledigheid wordt de gemeentelijke reactie op deze zienswijzen hieronder integraal weergegeven.
Nut en noodzaak
Zoals in hoofdstuk 4.1 van de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan ook is aangegeven, is de Westelijke ontsluiting geen op zichzelf staand project. Het maakt onderdeel uit van het VERDER pakket. Dit pakket omvat een regionaal pakket aan maatregelen om de bereikbaarheid van de regio Midden Nederland te verbeteren. In 2009 heeft de raad van Amersfoort ingestemd met het mobiliteitsprogramma VERDER. Een van de maatregelen in het programma is het verbeteren van de capaciteit van de Westelijke Ontsluiting Amersfoort. In VERDER zijn doelstellingen geformuleerd ten aanzien van de verschillende projecten. Voor projecten op het gebied van de verbetering van de capaciteit van wegen dient de route minimaal een doorstroomsnelheid van 0,5 maal de ontwerpsnelheid te hebben. De Westelijke Ontsluiting kent een maximum snelheid van 50 km/uur en daarmee komt de minimale doorstroomsnelheid op 25 km/uur.
Tabel: doorstroomsnelheden verkeersmodel 2014
Met het verkeersmodel 2014 is de doorstroomsnelheid in 2025 doorgerekend. De uitkomsten van de berekeningen met betrekking tot de gemiddelde trajectsnelheden zijn te vinden in bovenstaande tabel. Voor het bepalen van de trajectsnelheden in de huidige situatie is een verkeersonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de doorstroomsnelheid in de huidige situatie niet voldoet aan de doorstroomeisen. Uit de berekeningen uitgevoerd met het verkeersmodel blijkt dat ook in 2025 autonome situatie de beoogde trajectsnelheden niet worden gehaald. Met de aanleg van de Westelijke Ontsluiting conform variant 7B wordt ruimschoots voldaan aan deze eisen.
De capaciteit van de Westelijke Ontsluiting wordt in de situatie waarbij geen ingrepen in de infrastructuur aan de orde zijn, met name bepaald door de capaciteit van de gelijkvloerse spoorovergang in combinatie met de verkeerslichten die aan weerszijden staan. Die capaciteit wordt al sterk beïnvloed door de huidige hoeveelheid treinverkeer tussen Amersfoort en Utrecht. Op verzoek van de gemeente Amersfoort heeft ProRail met behulp van een datalogger (meetapparaat) het aantal treinpassages en de gemiddelde sluitingstijd per treinpassage gemeten. In de huidige situatie rijden er 14 à 15 treinen per uur in de maatgevende spitsperioden met een gemiddelde sluitingstijd van 16 minuten in het spitsuur. In 2004 werd er vanuit gegaan dat ter plaatse van de spoorwegovergang er sprake zou zijn van 24 treinpassages. De meeste recente informatie die ProRail voor het jaar 2020 bevestigd heeft is:
o 4 IC-treinen per uur in de spits (in twee richtingen, totaal 8 treinpassages);
o 4 Sprinters per uur in de spits ( in twee richtingen, totaal 8 treinpassages);
o goederenvervoer zal incidenteel plaats vinden (goederen vervoer zal buiten spitstijden plaats vinden).
In de onderzoeken is in de spitstijden rekening gehouden met 16 treinpassages per uur. Afgaande op dit aantal treinpassages blijkt dat er in de autonome situatie in 2025 sprake is van een trajectsnelheid die niet voldoet aan de doelstellingen van VERDER. Het huidige aantal treinpassages heeft dus al een dusdanig grote invloed op de afwikkeling van het verkeer dat maatregelen noodzakelijk zijn.
Voor het voorkomen van afwikkelingsproblemen op het begin- en eindpunt van het traject worden maatregelen genomen. Op de Stichtse Rotonde worden verkeersregelinstallaties aangebracht en de inrichting van het kruispunt gewijzigd. Voor langzaam verkeer worden tunnels aangelegd onder de Daam Fockemalaan en de Utrechtseweg. Het kruispunt Birkstraat/Amsterdamseweg wordt vergroot om het verkeer te kunnen afwikkelen. Met deze aanpassingen is geborgd dat het begin- en eindpunt geen barrière vormen in de afwikkeling van het verkeer.
Verkeersmodel
Een verkeersmodel is bij uitstek het instrument waarmee de effecten zoals een aanzuigende werking en effecten van verbreding van wegen in beeld gebracht kunnen worden. In het gehanteerde verkeersmodel zijn voor het toekomstjaar 2025 alle geplande verbredingen in de omgeving op o.a. de A1, A12, A27 en A28 opgenomen. Het knooppunt Hoevelaken is conform het referentieontwerp Planstudie Hoevelaken BOK2 (o.a. 2 bogen Amsterdam-Zwolle en Apeldoorn-Utrecht en handhaving aansluiting Hoevelaken op A1) ingebracht. Voor de wegen in de nabije omgeving van de Westelijke ontsluiting zijn de te verwachten intensiteiten in 2025 vergeleken met de bijbehorende capaciteiten. Het blijkt dat op al deze wegen de intensiteit lager is dan de capaciteit waardoor geen afwikkelingsproblemen te verwachten zullen zijn en deze wegen het extra verkeersaanbod dus kunnen verwerken. Naast de verkeerskundige nut en noodzaak worden ook knelpunten opgelost in de verbindingen tussen wijken, leefbaarheid en ecologie.
Keuze variant 7b
Op 17 december 2013 heeft de raad van Amersfoort definitief besloten voor variant 7b. Voorafgaand aan deze beslissing zijn verschillende varianten beschouwd. In 2011 waren meer dan 30 varianten bedacht. Voor het terugbrengen van het aantal varianten zijn deze getrechterd. Het trechterings-proces bestond uit de volgende stappen (beschreven in Procesbeschrijving inperking varianten Westelijke ontsluiting Amersfoort, 10 november 2011):
o stap 1: toets aan harde eisen;
o stap 2: beoordeling van verkeerskundige doelmatigheid;
o stap 3: beoordeling van omgevingseffecten van verkeerskundig doelmatige varianten;
o stap 4: kansrijke varianten, hier wordt gekeken of er combinaties gemaakt kunnen worden van delen van tracés.
Op basis van deze trechtering heeft de raad 20 december 2011 besloten het aantal varianten terug te brengen tot vier oplossingsrichtingen. Deze oplossingsrichtingen hebben geleid tot zes varianten. De besluitvorming over de voorkeursvariant heeft uiteindelijk geleid tot de val van het college van Amersfoort in december 2012. Het nieuwe college heeft in haar coalitieakkoord een variant opgenomen. Deze variant is een combinatie van varianten die in de eerste trechtering waren afgevallen en is toegevoegd aan de zes varianten afkomstig uit de vier oplossingsrichtingen. Deze variant kreeg nummer 7. De uitwerking van deze variant heeft geleid tot een aanpassing in het tracé, waardoor twee extra varianten ontstonden: variant 7a en variant 7b. Bij de uitwerking van deze varianten is 7a afgevallen, omdat deze variant duurder was en slechter scoorde op verkeersafwikkelingen dan varianten 7 en 7b.
De verdere inperking van de varianten is behandeld in de raadsvergadering van 9 juli 2013. In de verder inperking zijn de volgende varianten betrokken: 2, 3, 4c, 5a, 5b, 6a, 6b 7, en 7b. De raad heeft in deze vergadering besloten variant 7b als voorkeursvariant te benoemen. Variant 7 werd als terugvaloptie beschouwd. Mocht ook variant 7 bij de nadere uitwerking niet voldoen aan de gestelde criteria dan werd als tweede terugvaloptie variant 2 (nul-plus variant) aangehouden. Op deze varianten zou uitsluitend worden teruggevallen als er onvoldoende financiële middelen beschikbaar waren voor variant 7b. De belangrijkste argumenten voor de keuze voor variant 7b ten opzichte van varianten 2 en 7 waren de volgende:
o Variant 7b voldoet aan de VERDER criteria met betrekking tot het verbeteren van de doorstroming en bereikbaarheid van de westzijde van Amersfoort.
o Variant 7b verbetert de leefbaarheid. De geluidsbelasting op de Daam Fockemalaan neemt drastisch af. Daarnaast neemt voor een beperkter aantal woningen de geluidsbelasting toe ten opzichte van de andere varianten, maar de belasting blijft wel onder het wettelijk toelaatbare niveau van 48dB.
o De geïsoleerde ligging van de Beroemde Vrouwenbuurt wordt opgeheven met aanleg van deze variant.
In het ontwerpbestemmingsplan Westelijke ontsluiting, dat voorziet in de aanleg van de westelijke ontsluiting volgens tracé 7 b, zijn alle belangen die betrokken zijn zorgvuldig afgewogen.
De Westelijke ontsluiting loopt vanaf de Stichtse rotonde via de Daam Fockemalaan – Barchman Wuytierslaan tot aan de Amsterdamseweg. De huidige route is ca 2,5 kilometer lang. De weg ligt op de overgang van de Utrechtse Heuvelrug naar het Eemland. De weg ligt tevens op de overgang van een bosachtig landschap naar een stedelijke omgeving.
In het noordelijk deel van het plangebied bevinden zich het bosgebied Birkhoven deel uitmakend van de Ecologische Hoofd Structuur en Bokkeduinen met recreatieve voorzieningen, zorginstellingen en beperkt wonen.
Het zuidelijke deel ligt in de Berg, een bosrijke omgeving gekenmerkt door wonen met beschermd stadsgezicht. Hier is een menging van wonen, grote instituten (klooster) scholen en een militair complex.
Het gebied waar de Westelijke ontsluiting ligt kenmerkt zich door een veelheid aan karakteristieken waarvan de belangrijkste zijn:
Afbeelding beschermd stadsgezicht
Gebiedsanalyse
De nota van randvoorwaarden die de gemeenteraad heeft vastgesteld stelt onder andere dat er integraal wordt gekeken naar bebouwing, infrastructuur, landschap en milieu. In paragraaf 4.3 Integrale oplossing in de vorm van de Westelijke ontsluiting wordt ingegaan op de gebiedsanalyse.
Na de besluitvorming in de raad over de tracékeuze is het ontwerp van de weg uitgewerkt, met inachtneming van de onderzoeksopdrachten van de raad (met betrekking tot het opschuiven van de weg over het terrein van de Bernhardkazerne en tot het fiets- en voetgangersviaduct). Uitwerking is gedaan in nauwe samenspraak met bewoners en belanghebbenden. Naar aanleiding van de bewonersavonden zijn ook de landschappelijke inpassing van het noordelijk deel van de Barchman Wuytierslaan en de aansluiting van Dierenpark Amersfoort als onderzoeksopdracht opgepakt.
In de Afwegingsnotitie Westelijke ontsluiting van september 2015 worden de (ten opzichte van variant 7B) gewijzigde keuzes beschreven. Hieronder wordt in het kort ingegaan op de gemaakte keuzes. De genoemde Afwegingsnotitie is in Bijlage 3 opgenomen in de toelichting.
1. Aanpassing parallelweg langs het zuidelijk deel van de Daam Fockemalaan
Er worden een aantal maatregelen uitgevoerd op de westelijk gelegen parallelweg langs het zuidelijke deel van de Daam Fockemalaan. De parallelweg wordt ter hoogte van de ontsluitingsweg naar het Klooster (de verlengde Prins Frederiklaan) geknipt. Het deel van de parallelweg van de Westelijke ontsluiting tussen twee aansluitingen in (één aansluiting op de Daam Fockemalaan en één aansluiting op de buitenring van de Stichtse rotonde) wordt als éénrichting weg ingericht.
Ter hoogte van het benzinestation wordt de weg iets verschoven.
2. Verschoven ligging langs de Aletta Jacobslaan
Conform de wens van de gemeenteraad, wordt de verdiepte ligging van het tracé ter plaatse van de Aletta Jacobslaan zo ver mogelijk opgeschoven in de richting van de kazerne. Hiervoor is uitvoerig overleg gepleegd met Defensie. Dit heeft uiteindelijk er toe geleid dat er een wigvormig deel van het kazerneterrein aangekocht kan worden. De kleinste verschuiving wordt gerealiseerd ter plaatse van de hoek van de Aletta Jacobslaan en de grootste verschuiving wordt gerealiseerd bij de aansluiting Aletta Jacobslaan - Barchman Wuytierslaan. Door deze verschuiving wordt een gedeelte van de groenstrook langs de Aletta Jacobslaan gespaard en komt de weg verder af te liggen van de woonbebouwing.
Ook is onderzocht of er op een deel van het verdiepte deel een overkluizing gemaakt kan worden. Het doel van deze overkluizing zou zijn om de barrière van de verdiepte wegligging weg te nemen waardoor de leefbaarheid in de Beroemde Vrouwenbuurt wordt vergroot en er vanuit de Beroemde Vrouwenbuurt een verbinding wordt gemaakt naar het Defensieterrein en Onze Lieve Vrouwe ter Eem. Dit initiatief is onderzocht op een groot aantal aspecten. Op basis van het onderzoek is geconcludeerd dat de voordelen niet opwegen tegen de nadelen en dat bovendien de financiële consequenties (meerkosten ca €8,5 mio) niet binnen het project kunnen worden opgevangen. Op basis hiervan is de overkluizing niet nader onderzocht.
3. Gewijzigde ontsluiting en inrichting van de beroemde Vrouwenbuurt
In overleg met de bewoners van de Beroemde Vrouwenbuurt is de ontsluiting van de buurt gewijzigd. De aansluiting van de Aletta Jacobslaan op de Daam Fockemalaan - Prins Frederiklaan wordt geknipt. Het deel van de Aletta Jacobslaan in de bocht wordt verwijderd. Dit is het smalste deel van het tracé waar de Westelijke ontsluiting langs moet. De ruimte is te beperkt om de Aletta Jacobslaan hier in stand te houden. Er ontstaat hierdoor een wigvormig stuk grond waar geen doorgang is. Vanuit beheersoverwegingen is dit een ongewenste situatie. Daarom is het aanbod aan de bewoners van de Maria Montessorilaan 2 en 4 en de Anna Maria van Schuurmanlaan 12 gedaan om deze grond bij hun tuin te betrekken. In het bestemmingsplan wordt de mogelijkheid daarvoor geboden.
De huidige afsluiting van de Aletta Jacobslaan op de Barchman Wuytierslaan wordt opgeheven, deze verbinding wordt weer opengesteld.
4. Fietsers kruisen het spoor met een fietsbrug
Conform de wens van de gemeenteraad zullen fietsers het spoor kruisen met een fietsbrug. Op verzoek van enkele bewoners is nogmaals onderzocht of fietsers ook in een tunnel het spoor kunnen kruisen. De afweging tussen de fietsbrug en de fietstunnel is gemaakt op de aspecten sociale veiligheid, verkeersveiligheid, het te overbruggen hoogteverschil, comfort en berijdbaarheid en leefbaarheid. Geconcludeerd wordt dat de toepassing van een fietsbrug ten opzichte van de fietsers in de tunnel voor het autoverkeer met name voordelen biedt voor sociale veiligheid en verkeersveiligheid. Daarom is in het ontwerp uitgegaan van de toepassing van een fietsviaduct (in de eerder genoemde bijlage 1 wordt uitgebreid ingegaan op deze keuze).
5. Nieuwe hoofdontsluiting Bernhardkazerne en ontsluiting voor calamiteiten
De Bernhardkazerne wordt ontsloten via de kruising van de Barchman Wuytierslaan met de Daam Fockemalaan. Tevens wordt een viaduct over de Westelijke ontsluiting aangelegd en een nieuw opstelterrein buiten de poort van de kazerne. Bezoekers voor de kazerne dienen zich eerst te melden bij het entreegebouw en kunnen vervolgens met de auto het kazerneterrein op rijden. De wijze van ontsluiting is vastgelegd in een overeenkomst met de Staat (Besluit B&W d.d. 4 november 2014).
Op verzoek van het Ministerie van Defensie is ook een rechtstreekse ontsluiting van de kazerne op de Westelijke ontsluiting in het ontwerp meegenomen. Deze zal incidenteel worden gebruikt voor colonnes en in geval van calamiteiten. Wanneer de aansluiting wordt gebruikt zet de marechaussee de weg af om het in- en uitrijden mogelijk te maken. In de normale situatie is de aansluiting door middel van een hek afgesloten.
6. Inrichting van de Daam Fockemalaan
De voorgestelde vormgeving van het gedeelte van de Daam Fockemalaan tussen de Prins Frederiklaan en de Barchman Wuytierslaan is in samenspraak met de bewoners tot stand gekomen. Het uitgangspunt voor de herinrichting is de bestaande wegenstructuur en weginrichting op de Berg geweest. Hiervoor zijn in een aantal avonden alternatieven gepresenteerd en besproken. Dit deel van de Daam Fockemalaan wordt heringericht tot fietsstraat; er komt in het midden één rijbaan, waarop fietsstroken in twee richtingen worden gemarkeerd. Dit is tevens de route voor het doorgaande fietsverkeer (hoofdfietsroute).
In het ontwerp is opgenomen dat de woningen aan de Daam Fockemalaan die hun erfaansluiting via de achterzijde hebben gemaakt weer de ontsluiting aan de voorzijde kunnen maken. Het snelheidsregime op de Daam Fockemalaan wordt 30 km/h.
7. Ontsluiting en parkeren Dierenpark Amersfoort en Kabouterhut
Ten gevolge van de aanleg van de Westelijke ontsluiting zullen circa 306 van de 959 parkeerplaatsen van het Dierenpark Amersfoort verdwijnen. Dit is alleen als gevolg van het ruimtebeslag van de Westelijke ontsluiting, hierbij wordt niet gekeken naar het functioneren van het voorterrein. Als wel rekening gehouden wordt met het functioneren van het voorterrein verdwijnen er 465 parkeerplaatsen. Het voorterrein is dan zodanig ingericht dat er voldoende opstelgelegenheid is voor auto's. De verschillende verkeersstromen (fiets, voetgangers en auto's) worden zoveel mogelijk gescheiden in het ontwerp. En er is rekening gehouden met een groene inpassing van het voorterrein.
Er gaan meer parkeerplaatsen verloren dan in het oorspronkelijke plan van variant 7B De reden hiervoor is dat het Dierenpark in 2014 meer bezoekers heeft getrokken dan in de voorafgaande jaren, waardoor de aansluiting zoals deze in variant 7B was ontworpen niet meer voldoet. Er is een nieuwe robuuste ontsluiting ontworpen die echter meer ingrijpt op het voorterrein en het parkeerterrein van het Dierenpark. Deze ontsluiting is als voorrangsplein vormgegeven. Deze ontsluiting kan functioneren zonder verkeerslichten en heeft geen effect op de doorstroomsnelheid op de Westelijke ontsluiting. Bovendien is geconstateerd dat de inrichting van het voorterrein deels de reden is voor de afwikkelingsproblemen rond het Dierenpark. In nauwe samenwerking met het Dierenpark is daarom een herinrichtingsvoorstel voor het voorterrein tot stand gekomen.
Voor het Dierenpark is het essentieel dat parkeerplaatsen in de nabijheid van het park worden gecompenseerd. In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van een parkeergarage op het huidige parkeerterrein van het Dierenpark. Dit terrein ligt op een verhoging in het landschap. In het huidige ontwerp wordt uitgegaan van een groene inpassing.
Voor de bouw van de parkeergarage op het terrein van het Dierenpark gelden beeldkwaliteitseisen. Die zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van bijlage 1 (ambitiedocument kunstwerken) van Bijlage 1 Uitgangspunten en beeldkwaliteitseisen inpassing en vormgeving weg en kunstwerken van de regels van het bestemmingsplan.
De Westelijke ontsluiting gaat ook over het parkeerterrein van de Kabouterhut. Daarom wordt voor de Kabouterhut een nieuw parkeerterrein van ca 100 parkeerplaatsen gerealiseerd op ongeveer de locatie waar nu de Barchman Wuytierslaan ligt. In de huidige situatie ligt de Kabouterhut met zijn voorzijde aan de Barchman Wuytierslaan. In de nieuwe situatie is de Kabouterhut met de achterzijde naar de Westelijke ontsluiting gericht. Het restaurant wordt dan ontsloten via een parallelweg. Er komt wel een rechtstreekse verbinding vanaf het fietspad naar de Kabouterhut.
8. De Barchman Wuytierslaan Noord schuift enkele meters op ten behoeve van ruimtelijke kwaliteit
Op dit tracédeel schuift de Westelijke ontsluiting op in westelijke richting en over enkele meters meer dan in het oorspronkelijke ontwerp. De reden hiervoor is dat in de nadere uitwerking van variant 7B op het noordelijk deel van de Barchman Wuytierslaan zonder verschuiving een nagenoeg aaneengesloten verharding komt te liggen. Op die plaatsen waar het fietspad zo ver in het bos ligt dat er bomen tussen de hoofdrijbaan en het fietspad kunnen staan is er een aaneengesloten verharding van ca 14 meter (parallelweg en hoofdrijbaan). Op die plaatsen waar de tussenberm tussen het fietspad en de hoofdrijbaan te smal is voor bomen is er een nagenoeg aaneengesloten verharding van ca 18-20 meter (parallelweg – hoofdrijbaan - fietspad). Met name de bewoners van dit deel van de Barchman Wuytierslaan hebben gepleit voor verhoogde verkeersveiligheid bij de uitritten en een betere landschappelijke inpassing.
In het nieuwe ontwerp wordt de berm tussen de hoofdrijbaan en de parallelweg verbreed tot 6 meter. Dit betekent echter dat de weg en het fietspad gedeeltelijk in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) komen te liggen. Om te onderzoeken of deze verschuiving wettelijk mogelijk is, is een “nee-tenzij” uitgevoerd. De “nee – tenzij” toets is beoordeeld door de Provincie Utrecht. Het resultaat van de “nee – tenzij” toets is dat er voor de ecologie in het gebied voldoende plussen staan tegenover de minnen van de aantasting. De “nee – tenzij” toets is te vinden in hoofdstuk 7 van de bijlage 4
Realisatie Westelijke Ontsluiting - Effectstudie natuurwaarden en maatregelen
natuurwetgeving, 15 augustus 2016 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
De verschuiving heeft als gevolg dat ook het fietspad in het bos verplaatst moet worden. De nieuwe ligging is tot stand gekomen op basis van de boom effectrapportage en de ecologische waarden in het gebied. Het resultaat is dat het fietspad meanderend in het bos ligt. Het fietspad is tevens verbreed tot 3 meter om fietsverkeer in twee richtingen mogelijk te maken. Omdat er aan beide zijden van de Westelijke ontsluiting twee richting bereden fietspaden komen en het fietsverkeer voornamelijk ’s ochtends in zuidelijke richting rijdt en ’s middags in noordelijke richting en het fietspad in de EHS ligt, is er gekozen voor een breedte van 3,0 m.
9. Het parkeren van Sportpark Birkhoven wordt verplaatst ten behoeve van een ecologische verbinding
Op dit moment parkeren leden en bezoekers van de hockeyclub in het bos langs de Barchman Wuytierslaan. Deze parkeerplaatsen worden verplaatst naar een strook grond direct grenzend aan de hockeyvelden. Het bos zal worden ingericht als Ecologische Hoofdstructuur tussen het bosgebied van Birkhoven en de reeds bestaande ecoduiker onder de Birkstraat. Daarmee wordt een ontbrekende ecologische schakel richting de Eemvallei ingevuld. De verplaatsing van het parkeerterrein is een belangrijke plusmaatregel om de verschuiving van het noordelijk deel van de Barchman Wuytierslaan te compenseren.
De toegangsweg naar het parkeerterrein bij de sportvelden wordt iets verlegd. Daardoor kan het voorrangsplein iets groter worden, daardoor gaat hij beter functioneren. De toegangsweg wordt met gescheiden rijstroken uitgevoerd, deze kunnen landschappelijk beter worden ingepast. Ook de oversteekbaarheid voor dieren wordt daardoor beter. Tevens heeft deze indeling het voordeel dat er niet meer in de bermen en half op de toegangsweg geparkeerd kan worden, de ruimte is daarvoor te beperkt. Dat gebeurt in de huidige situatie wel en dat zorgt voor overlast.
Deze maatregel is ontworpen in overleg met SRO en met de hockeyvereniging AMHC (als grootste gebruiker). Beide partijen staan positief tegenover deze maatregel.
10. Wettelijke natuurcompensatie
In het kader van het bestemmingsplan wordt alleen gekeken naar de wettelijke verplichtingen tot compensatie, zoals deze zijn verwoord in o.a. de boswet, de flora- en faunawet, de APV en de EHS. De kap van bomen zal gedeeltelijk worden gecompenseerd door de herplant van bomen in het gebied.
Bureau Waardenburg heeft in opdracht van de gemeente onderzoek verricht naar de aanwezige natuurwaarden, zij hebben de effecten bepaald als gevolg van de realisatie van de Westelijke ontsluiting en maatregelen uitgewerkt om negatieve effecten te voorkomen en waar mogelijk de natuur te versterken. Dit is weergegeven in het rapport “Realisatie Westelijke ontsluiting, Effectstudie natuurwaarden en maatregelen natuurwetgeving” (Bureau Waardenburg). Opgenomen als Bijlage 4 Realisatie
Westelijke Ontsluiting - Effectstudie natuurwaarden en maatregelen natuurwetgeving,
15 augustus 2016 van de toelichting.
De belangrijkste ecologische maatregelen zijn:
- opheffen gelijkvloerse spoorwegovergang en het aanbrengen van een ecoduct om de spoordriehoek te verbinden met de EHS;
- verplaatsen van de parkeerplaats bij sportpark Birkhoven en de vrijkomende ruimte toevoegen aan de EHS;
- het maken van faunapassages bij de BW-laan noord;
- het maken van een bos van ca 4 ha in het verlengde van de Melksteeg.
11. Bovenwettelijke compensatie en natuurverrijking
In de Nota van Randvoorwaarden van de Westelijke ontsluiting is vastgelegd dat alle ecologische schade, hoe klein ook, zal worden gecompenseerd. Daartoe is de ecologische schade door de aanleg van de weg in kaart gebracht. Samen met natuurorganisaties zijn opties geïnventariseerd voor de wijze waarop de schade kan worden gecompenseerd. De gemeenteraad heeft besloten dat naast natuurcompensatie ook 600.000 euro zal worden geïnvesteerd in natuurverrijking. In het rapport “Natuur rond de Westelijke Ontsluiting Amersfoort, Maatregelen in het kader van verrijking en bovenwettelijke compensatie” (Bureau Waardenburg, 20 juli 2015) worden maatregelen voorgesteld voor de bovenwettelijke compensatie en de natuurverrijking. Dit rapport is opgenomen als bijlage 24 Ecologie maatregelen in het kader van verrijking en bovenwettelijke compensatie van de toelichting.
Hieronder volgt een beschrijving van het tracé per deel van het plan.
De Westelijke ontsluiting maakt deel uit van het VERDER pakket. Dit is een regionaal pakket van maatregelen om bereikbaarheid van de regio midden Nederland te verbeteren. Binnen VERDER is de Ladder van Verdaas toegepast.
Binnen het VERDER pakket zijn maatregelen opgenomen die onder de lagere treden van de ladder van Verdaas vallen. Een compleet overzicht van de gevolgde werkwijze, de uitgevoerde onderzoeken en het VERDER projectenboek zijn te downloaden via www.ikgaverder.nl.
De Westelijke ontsluiting valt onder trede 5 (benutting bestaande infrastructuur) en trede 6 (aanleg nieuwe infrastructuur) van de ladder. Daarmee is voor het project Westelijke ontsluiting de ladder van Verdaas toegepast.
Hoewel betwijfeld wordt of de ladder voor duurzame verstedelijking op de aanleg van de Westelijke ontsluiting van toepassing is, is deze toch onderworpen aan de toets. Trede 1 (is er een regionale behoefte) van de ladder is toegepast bij de totstandkoming van het VERDER pakket. Trede 2 (is een deel van de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaande stedelijk gebied) is in de trechtering van varianten onderzocht waarbij de varianten zijn onderzocht op het oplossend vermogen en de effecten op het omliggend hoofdwegennet en de omliggende wijken. Trede 3 (zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte). Dit is in de uitwerking van de gekozen variant aan de orde gekomen. De gekozen variant verbetert de doorstroming voor autoverkeer, openbaar vervoer en er is veel aandacht voor fietsverkeer door de aanleg van ongelijkvloerse kruisingen met het autoverkeer. Ook wordt de huidige gelijkvloerse kruising met het spoor opgeheven.
De parkeergarage voor het dierenpark is geen stedelijke ontwikkeling waarop de ladder van duurzame verstedelijking van toepassing is. Wel vullen wij de toelichting van het bestemmingsplan op dit punt aan, waarbij inzichtelijk wordt gemaakt dat wij ons in het kader van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening over de ladder van duurzame verstedelijking in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Dit met het oog op het belang van het Dierenpark om een parkeervoorziening op eigen terrein te hebben, het algemeen belang van verkeersveiligheid en het aantal verkeersbewegingen, de omstandigheid dat het gaat om een compensatie van het aantal parkeerplaatsen in verband met de aanleg van de westelijke ontsluiting en dat in de behoefte aan de parkeervoorziening niet kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Hierbij is het ook van belang dat het gaat om een parkeervoorziening van het dierenpark, dat reeds lang op deze locatie is gevestigd.
De definitie van verstedelijking in de Provinciale Ruimtelijke Verordening luidt als volgt: verstedelijking: nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen. Onder verstedelijking wordt mede verstaan uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing van aan het landelijk gebied gebonden functies die niet worden gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak. Onder het begrip verstedelijking vallen niet complexen ten behoeve van verblijfsrecreatie die bedrijfsmatig geëxploiteerd worden en kleinschalige dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen.
Het mogelijk maken van een gebouwde parkeervoorziening wordt gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak. Afgezien hiervan staat in artikel 4.2 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening dat ruimtelijke ontwikkelingen binnen het landelijk gebied wel zijn toegestaan als zij betrekking hebben op en in overeenstemming zijn met een aantal genoemde artikelen, waaronder 4.16 Recreatiezone. In dit artikel is onder meer bepaald dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels ter bescherming van de instandhouding en de bereikbaarheid van bestaande recreatieve voorzieningen kan bevatten. Zoals hierboven uiteengezet is de aanleg van de gebouwde parkeervoorziening van groot belang voor het dierenpark. Met de aanleg van de westelijke ontsluiting is de bereikbaarheid van het dierenpark gegarandeerd.
De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan richtinggevend en binnen de gemeenten ook de gemeentelijke milieubeleidsplannen. Voorts zijn actuele uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sturend op de uitvoering van de wettelijke milieuregelgeving en op de uitvoering van de verplichting uit de Wet ruimtelijke ordening om 'goed ruimtelijk te ordenen'.
Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende milieugebieden moet in eerste instantie milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er, en zo ja, welke milieuhygiënische belemmeringen in de aandachtsgebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn of zullen optreden, zowel in het kader van de (milieuhygiënische) milieuwetgeving, als in het kader van de goede ruimtelijke ordening.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie conserverend blijft voortbestaan. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden voorzien, bijvoorbeeld nieuwe of te reconstrueren wegen, al dan niet ter vervanging van bestaande wegen, kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de ruimtelijk relevante milieunormen.
Daarnaast komen ook niet ruimtelijk relevante ofwel niet milieuhygiënische milieunormen steeds meer in beeld. Dat is al het geval met de eisen die voortvloeien uit de Flora en Faunawet e.d.
Het Provinciaal Milieubeleidsplan (verder PMP) is de verbindende schakel tussen het Europese en nationale milieubeleid enerzijds en de regionale uitwerking van het milieubeleid anderzijds. De provincie hecht er groot belang aan om haar ambities op het gebied van milieu en duurzaamheid vast te leggen en te delen.
De provincie blijft zich inspannen op het gebied van leefomgevingskwalitieit: zij behouden en herstellen de milieukwaliteit in de provincie, met luchtkwaliteit en geluidhinder als speerpunten. Hierbij staat de gezondheid van de burgers van de provincie Utrecht centraal. Daarnaast wil de provincie door de goede milieukwaliteit de voorwaarden scheppen voor de natuur en instandhouding van de biodiversiteit. De provinciale inspanningen op het gebied van luchtverontreiniging, hinder en externe veiligheid zijn steeds gericht op een gezonde leefomgeving en/of biodiversiteit.
Conform de Wet milieubeheer is Provinciale Staten verplicht minimaal eenmaal in de vier jaar een milieubeleidsplan vast te stellen. Omdat er nog geen nieuw ‘plan' is, het PMP verlengd tot en met 2013, zonder ingrijpende wijzigingen.
Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) is de provincie verplicht een verordening ter bescherming van het milieu vast te stellen. De provincie geeft aan deze verplichting invulling via de Provinciale Milieuverordening Utrecht 2013 (PMV). Provinciale Staten hebben op 4 februari 2013 de Provinciale milieuverordening 2013. Deze verordening is in werking getreden op 1 mei 2013.
Grondwaterbescherming en stiltegebieden
Artikel 1.2 van de Wm bepaalt dat de PMV regels moet stellen:
Grondwaterbeschermingszones en stiltegebieden zijn aangewezen in de PMV. In de verordening zijn regels opgenomen ter bescherming van de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwaterwinning. Daarnaast zijn regels opgenomen voor het behoud en de bescherming van stiltegebieden.
In het milieubeleidsplan formuleert de gemeente Amersfoort haar ambities op het gebied van milieu. In het plan worden drie milieuthema's onderscheiden, 'Gezond en Veilig', 'Klimaat en Energie' en 'Natuur en biodiversiteit'. Diffuse verontreiniging van afstromend regenwater moet fors worden verminderd en de kansen voor schoon water moeten worden benut bij ruimtelijke ontwikkelingen. Bij 'Klimaat en Energie' wordt ingezet op CO2-neutrale gemeente in 2030. Bij 'Natuur en Milieu' wordt de nodige aandacht gevraagd voor het versterken en uitbreiden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Op grond van artikel 3 van de EU richtlijn Strategische Milieu Beoordeling wordt een milieueffect (m.e.r.)- beoordeling uitgevoerd van alle plannen en programma's die een aanzienlijke milieubelasting kunnen hebben.
Wanneer de totale omvang van de plannen voor de Westelijke ontsluiting wordt bezien, is er sprake van de wijziging of uitbreiding van bestaande wegen, categorie D 1.2 uit het Besluit milieueffectrapportage, waarvan overigens de totale lengte onder de daarin genoemde drempel van 5 kilometer blijft.
Een gedeelte van de route van de Westelijk Ontsluiting loopt echter langs de EHS, waardoor er mogelijk een effect van de weg is op de waarden van de EHS. Daarom is er toch de noodzaak een beoordeling op te stellen en is er sprake van een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’.De effecten op de omgeving van de route van de Westelijke ontsluiting zijn beoordeeld in een Strategische Milieu Beoordeling, die mede ten grondslag heeft gelegen aan de tracé keuze (de SMB, september 2015 is als Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen).
In de SMB is een groot aantal aspecten beschreven en beoordeeld om uiteindelijk een goede afweging te kunnen maken tussen de verschillende varianten voor de Westelijke Ontsluiting. Het gaat daarbij in eerste instantie om de verkeersaspecten en vervolgens om een groot aantal milieuaspecten, namelijk:
- geluidbelasting (woningen, natuur)
- luchtkwaliteit (stikstof, fijn stof)
- externe veiligheid (vervoer gevaarlijke stoffen, niet gesprongen explosieven)
- effecten op flora en fauna, EHS en natuurgebieden
- archeologie, landschap, cultuurhistorie
- bodem en water(huishouding)
- sociale aspecten en gezondheid.
In de SMB is een 7-tal varianten onderzocht en vergeleken met de huidige
situatie (variant 1 genoemd). De overige varianten zijn:
Alle varianten voldoen aan de doelstelling van het verbeteren van de doorstroming op de Westelijke Ontsluitingsweg. Daarbij voldoen de varianten 4C, 5, 6 en 7 beter dan de variant 2 en 3, waarbij variant 7b (2013) en variant 7b (2015) de beste zijn.
Kijken we naar het totaal aan milieueffecten, dan komen de varianten 2, 3 en in
mindere mate 4C, als beste uit de bus. Dit is een gevolg van het feit dat de benodigde
ingrepen voor de varianten 5, 6 en 7 vele malen groter zijn. Bij deze laatste drie varianten zijn de ingrepen en de effecten van variant 6 het grootst.
Beschouwen we het thema Woon- en leefmilieu, dan scoren de varianten 5, 6 en 7
beter vanwege de geluidwerende maatregelen die in deze varianten worden getroffen.
Met name het woongebied langs de DF-laan tussen de Prins Frederiklaan en de BW-laan zal aanzienlijk verbeteren op dit punt. Als we kijken naar de drie varianten die uitgaan van een gedeeltelijk nieuw tracé (5, 6 en 7), dan komt variant 7, er als beste uit, met variant 7b (2015) als voorkeursalternatief. Voor een meer uitgebreide beschouwing van de SMB wordt verwezen naar Bijlage 2 van de toelichting.
In verband met ingekomen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan en naar aanleiding van beleidsontwikkelingen (o.a. invoering PAS) heeft er nog nader onderzoek plaatsgevonden. Zowel uit de oorspronkelijke vormvrije m.e.r.-beoordeling als het nader onderzoek (o.a. in Aerius berekenen van mogelijk stikstofeffecten op Natura 2000-gebieden) is gebleken dat het uitvoeren van een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is. Dat onderzoek naar de stikstofdepositie ten gevolge van het bestemmingsplan op nabij gelegen kwetsbare natuurgebieden ("Memo Gripscan stikstofdepositie Westelijke Ontsluiting Amersfoort" van Langelaar milieuadvies d.d. 30 augustus 2016) is opgenomen in de toelichting bij dit bestemmingsplan (Bijlage 36) en is als bijlage gevoegd bij de zienswijzennota. Conclusie van de Gripscan is dat uitgesloten kan worden dat ten gevolge van het bestemmingsplan negatieve effecten optreden op stikstofgevoelige habitats in nabij gelegen Natura2000 gebieden.
Het plangebied laat verschillen in hoogte zien. De noordrand gaat over naar de lager gelegen Eempolder. De overgang wordt gevormd door gordeldekzand, de buitenste in de laatste ijstijd opgestoven zandlaag op het dekzand langs de noordoost-zijde van de Heuvelrug. Dit is een vlak gebied. Deze gordel gaat over in de stuifzanden die hogerop tegen de stuwwal zijn afgezet. Birkhoven en Bokkeduinen zijn grotendeels gelegen op dit stuifzand en het gordeldekzand. Door windwerking is vooral in Birkhoven reliëf aanwezig in de vorm van stuifduintjes. Dit reliëf loopt door tot in Bokkeduinen, het bosgebied ten oosten van de BW-laan. De bodem ten zuiden van de diergaarde is rijk aan grind, zoals te zien is op de paden van het heideveld in het Monnikenbos. Hier is sprake van een smalle puinwaaier, een daluitspoelingswaaier. Nog verder zuidwaarts, in het gedeelte van het plangebied ten zuiden van het spoor, is sprake van door het landijs opgestuwde grond. Dit gebied ligt beduidend hoger (ruim 35 meter) dan de noordkant van het plangebied (2 meter boven NAP).
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. De doelstelling van het plan is: een veilig en bewoonbaar land. Het plan geeft de gewenste ontwikkelingen in het waterbeheer in de provincie Utrecht aan. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied,er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen.
In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor de komende zes jaar. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Vitens Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.
Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
De afgelopen planperiode 2007-2011 werden de 'Wet gemeentelijke watertaken' en de Waterwet van kracht. Met deze wetten zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:
-Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater (Wet milieubeheer, artikel 10.33),
-Inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt (Waterwet, artikel 3.5), en
-Treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater (Waterwet, artikel 3.6).
De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken wordt vastgelegd in het wettelijke verplichte gemeentelijke rioleringsplan (Wet milieubeheer, artikel 4.22), daarom ook wel het 'verbreed gemeentelijke rioleringsplan' genoemd.
Oppervlaktewater
In het plangebied is weinig oppervlaktewater aanwezig. Alleen ten noorden van de kruising BW-laan - spoorlijn liggen het Bosbad en de Bosvijver. De chemische samenstelling van het water van het Bosbad wordt 'onderhouden' en staat niet onder invloed van de omgeving en dus ook niet van de Westelijk Ontsluitingsweg. Ten zuiden van het Bosbad ligt de Bosvijver.
Hemelwater
Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling, ook in stedelijk gebied. Om hieraan bij te dragen mogen bij ruimtelijke ontwikkelingen geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen.
Het plangebied ligt in het Infitratiegebied Utrechtse Heuvelrug (zie ook 3.2.2.2
Provinciale Ruimtelijke Verordening). De gemeente Amersfoort heeft het Convenant Afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug ondertekend. Voor het afkoppelen van afstromend hemelwater geldt de aanpak, zoals afgesproken in het genoemde convenant.
Grondwater
De grondwaterstand op het tracé van de Westelijke Ontsluiting varieert sterk als gevolg van het reliëf in Amersfoort. Ter hoogte van de Stichtse Rotonde ligt de grondwaterspiegel zeer diep. In het noord-westen, tegen de Amsterdamseweg aan, ligt de grondwaterspiegel hoog, tot ongeveer een ruime meter onder het maaiveld. Onderdoorgangen en tunnels liggen daar als gevolg van de hoge grondwaterstand vrijwel geheel in het grondwater.
Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog zo'n 20 tot 30 cm gaat stijgen. In onderstaande figuur is het worst case scenario te zien voor Amersfoort.
Riolering
De ontwikkeling van de Westelijke ontsluiting mag geen negatieve invloed hebben op de huidige waterhuishouding. Het regenwater dat afstroomt van het wegdek wordt daarom niet aangeboden op het riool maar moet worden geïnfiltreerd in de bodem.
Oppervlakte water
Open water is nauwelijks in het plangebied aanwezig. Er is sprake van een enkele kleine siervijver op het terrein van het voormalige O.L.V. Ter Eem Klooster.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verboden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden welke het wettelijk kader vormt voor ondergrondse buisleidingen.
In 2014 treedt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking. Momenteel staat het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen nog in de Nota en circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
LPG tankstation Daam Fockemalaan
Binnen het plangebied zelf is één Bevi inrichting aanwezig. Dit betreft het LPG tankstation aan de Daam Fockemalaan 18. Vanwege de verkoop van LPG valt dit tankstation onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Voor het tankstation is op 23 augustus 1996 een revisievergunning (nummer WM96.4052/AWB.280) verleend. Per besluit van 17 november 2006 (nummer Wm06.4219) is de doorzet aan LPG beperkt tot maximaal 1000 m3 per jaar.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de PR contouren van dit tankstation en dient het groepsrisico conform artikel 13 van het Bevi te worden verantwoord.
Plaatsgebonden risico
LPG tankstations zijn categoriale inrichtingen. Dit wil zeggen dat op grond van het Bevi rekening moet worden gehouden met vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico. De afstanden uit tabel 1 van bijlage 1 bij de Revi moeten mede in acht genomen worden bij het nemen van besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening zoals de vaststelling van een bestemmingsplan. Bij het nemen van dergelijke besluiten is, blijkens de nota van toelichting bij het Bevi, sprake van een nieuwe situatie, ook al wordt een feitelijk reeds bestaande situatie opnieuw vastgelegd in een bestemmingsplan (conserverend bestemmingsplan).
Rondom het vulpunt geldt een contour van 45 meter. Binnen deze contour zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelegen. Hiermee is het plaatsgebonden risico vanwege het LPG tankstation geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Aan de noordzijde kruist de ontsluiting het doorgaande spoor door Amersfoort. Over dit spoor vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De gehele route van de Westelijke ontsluiting is niet aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Beoordeling en conclusie
De beoordeling inzake externe veiligheid heeft betrekking op kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
De Westelijke ontsluiting heeft geen invloed op de ligging van deze objecten. Ook heeft de ontsluiting niet als gevolg dat een bestaande route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen dichter op kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten komt te liggen. Hieruit wordt geconcludeerd dat er vanwege externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de Westelijke ontsluiting.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico's zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
In 2013 is de Nota grondbeheer gemeente Amersfoort opgesteld met daarin opgenomen een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied in zones, die op basis van de bodemkwaliteitskaart zijn gekwalificeerd als “kwaliteit wonen en of “Landbouw natuur”.
Grondverzet in dit gebied kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Met de invoering van de AMvB Bodemenergie op 1 juli 2013 worden de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen, die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. De open systemen hebben een vergunningplicht,de gesloten systemen hebben een meldingsplicht. Binnen het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. In het plangebied zijn nog geen ondergrondse energiesystemen gerealiseerd.
In het plangebied en in de nabije omgeving zijn de gegevens van 29 bodemonderzoeken, verdeeld over 17 locaties onderzocht (Van der Helm, bodemscan onderzoek projectgebied westelijke ontsluiting Amersfoort, 22-08-2014, rapportnummer CLAM140972, 22-08-2014), zie Bijlage 28.
Uit deze gegevens blijkt dat de bodemkwaliteit vrijwel overal in overeenstemming is met het gewenste gebruik.
Nabij de kruising van de Barchman Wuytierslaan en Daam Fockemalaan is in het grondwater een sterke verontreiniging met cadmium en zink geconstateerd. Ter plaatse dient nader onderzoek te worden uitgevoerd om de ernst, omvang en de spoedeisendheid van deze verontreiniging te kunnen bepalen zodra er meer bekend is over de exacte lokatie van graafwerkzaamheden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de kwaliteit van de bodem vooralsnog geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik.
Voor het aspect wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. Bij de aanleg van de Westelijke Ontsluiting bestaat vanuit deze wet een tweetal aandachtspunten. Ten eerste dient op basis van de Wgh bij de aanleg van een weg te worden aangetoond dat de geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in de directe omgeving van het plangebied de grenswaarden uit de Wgh niet wordt overschreden. Daarnaast dient aangetoond te worden of er sprake is van een reconstructie in het kader van de Wgh. Van een reconstructie in de zin van de Wgh is sprake bij een wijziging op of aan een aanwezige weg waarbij de toename van de geluidbelasting 1,5 dB (afgerond 2 dB) of meer bedraagt op nabijgelegen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen. In de Wgh is gesteld dat wanneer een plan of wijziging leidt tot (substantiële) toenamen van de geluidbelasting langs wegen buiten het plangebied, het onderzoek ook op die wegen betrekking dient te hebben. Het gaat hierbij om de zogenaamde 'gevolgen elders'. Daarvan is sprake als zich langs wegen buiten het plangebied geluidtoenamen voordoen van 2 dB of meer ten opzichte van de autonome situatie. Er gelden geen grenswaarden in het geval er sprake is van gevolgen elders. De Wgh is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van de weg. De breedte van de geluidzone langs wegen is geregeld in artikel 74 Wgh en is gerelateerd aan het aantal rijstroken van de weg en het type weg (stedelijk of buitenstedelijk).
In hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer staan regels over geluidsbelastingkaarten en actieplannen. Deze regels volgen uit de Europese richtlijn omgevingslawaai. Op grond van dit hoofdstuk zijn agglomeraties van meer dan 100.000 inwoners en wegbeheerders van relevante wegen verplicht om eens per 5 jaar geluidskaarten en actieplannen op te stellen. De gemeente Amersfoort en de provincie Utrecht hebben beide aan deze verplichting voldaan en de meest recente geluidskaarten en actieplannen zijn te raadplegen via de beide websites. De realisatie van de Westelijke Ontsluiting is niet in strijdt met het in de actieplannen opgestelde beleid.
Spoorweglawaai
Voor het aspect spoorweglawaai is naast de Wgh ook de Wet milieubeheer (Wm) en het Besluit geluidhinder (Bgh) het wettelijk kader. Bij de aanleg van de Westelijke Ontsluiting wordt de huidige gelijkvloerse spoorwegovergang vervangen door een ongelijkvloerse spoorwegovergang. Hiervan dient aangetoond te worden wat de akoestische gevolgen hiervan zijn op de woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in de directe omgeving.
Hogere grenswaarden
In artikel 110a lid 5 van de Wgh is vermeld dat hogere grenswaarden pas kunnen worden vastgesteld indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugdringen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn of overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De prioriteit die de Wgh geeft aan geluidreducerende oplossingen is als volgt:
1. bronmaatregelen, zoals verkeers- en wegdekmaatregelen;
2. overdrachtsmaatregelen, zoals het vergroten van de afstand tussen de woning en de weg, toepassen schermen en/of wallen.
Als blijkt dat de toename na deze afweging niet weggenomen kan worden, kan een hogere grenswaarde verleend worden. De gemeente is bevoegd gezag voor het verlenen van deze waarde betreffende deze Westelijke Ontsluiting. Na het verlenen van deze waarden worden voor deze woningen de binnenwaarde op het wettelijke vereiste niveau gebracht door toepassen van gevelmaatregelen. Dit gebeurt in overleg met de bewoner en/of eigenaar.
Gemeentelijk geluidbeleid
In aanvulling op de Wgh geldt een gemeentelijk geluidbeleid. Naast het voldoen aan de normen uit de Wgh dient daarom tevens voldaan te worden aan de eisen uit het geluidbeleid. Dit beleid heeft gevolgen voor de maximaal te verlenen hogere grenswaarden bij reconstructie of aanleg van een weg. Immers, nieuwe knelpunten moeten voorkomen worden. Van het beleid kan worden afgeweken als er geen maatregelen meer mogelijk en/of wenselijk zijn, én als er sprake is van een groot maatschappelijk belang. De geluidbelasting mag in geen geval boven de wettelijke maximale ontheffingswaarde liggen.
Voor dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door de firma ALCEDO. Het akoestisch onderzoek richt zich in beginsel op de bepalingen uit de Wgh. Voor de geconstateerde reconstructiesituaties volgens de Wgh dienen geluidbeperkende maatregelen te worden getroffen om de toename van de geluidbelasting te compenseren.
De plannen in het bestemmingsplan "Westelijke Ontsluiting" omvatten deels de aanleg van een nieuwe weg (Het gedeelte van de verdiepte ligging) en deels aanpassing van bestaande wegdelen.
Voor de gehele Westelijke Ontsluiting gaat een maximum snelheid van 50 km/uur gelden. De geluidbelasting van het gedeelte tussen het Tankstation en Dierenpark Amersfoort is daarbij beoordeeld als aanleg van een nieuwe weg. De geluidbelasting van de overige delen van de Westelijke Ontsluiting is beoordeeld als reconstructie.
Uit het geluidsonderzoek blijkt, dat de aanleg en realisatie van de Westelijke Ontsluiting zorgen voor een reconstructie in de zin van de Wgh voor het noordelijk deel (Dierenpark Amersfoort tot Birktstraat). Voor het midden (Defensie – Aletta Jacobslaan) en het zuidelijke gedeelte is er geen sprake van reconstructie. Hierbij dient te worden opgemerkt dat bij de bepaling van de toekomstige geluidbelasting rekening is gehouden met bron- en afschermende maatregelen.
Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat door de realisatie van de Westelijke Ontsluiting er een aanzienlijke geluidreductie ontstaat op de woningen en andere geluidgevoelige gebouwen aan de Daam Fockemalaan (tussen Prins Frederiklaan – BW laan).
De resultaten en de te treffen maatregelen worden hierna per wegdeel behandeld.
Utrechtseweg tot Stichtse Rotonde
Ten gevolge van dit gedeelte van het project is er voor een aantal geluidgevoelige bestemmingen sprake van reconstructie in de zin van de Wgh.
Door het treffen van bronmaatregelen, in de vorm van het geluidreducerende wegdek SMA NL8 G+, wordt de verhoging van de geluidbelasting deels ongedaan gemaakt. Voor 1 geluidgevoelige bestemmingen (zorginstelling) blijft er sprake van een toename van de geluidbelasting. Hiervoor moet een hogere grenswaarde worden vastgesteld. De onderzochte adressen zijn in het geluidrapport van Alcedo weergegeven.
Stichtse Rotonde tot en met tankstation
Ten gevolge van dit gedeelte van de Westelijke ontsluiting is er voor geen woning of andere geluidgevoelige bestemming sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh (toename is minder dan 2 dB).
Tankstation tot Dierenpark Amersfoort
Dit gedeelte van de Westelijke Ontsluiting betreft de aanleg van een nieuwe weg. Ten gevolge van deze aanleg is er voor gekozen dat de geluidbelasting op de woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen aan de zijde van de zogeheten Beroemde Vrouwenbuurt, niet meer mag bedragen dan de zogeheten voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Met het treffen van zowel bron- als overdrachtsmaatregelen, waarbij rekening is gehouden met de civieltechnische, landschappelijke en stedenbouwkundige randvoorwaarden en akoestische doelmatigheid, kan dit worden gerealiseerd. Hiervoor wordt de weg verdiept aangelegd en wordt het wegdek voorzien van het geluidreducerende wegdek SMA NL8 G+. Daarnaast worden aan de zijde van de Aletta Jacobslaan geluidschermen gerealiseerd. Aan de zijde van de zogeheten Amvest locatie, Daam Fockemalaan 20 en de zorginstelling aan de BW-laan 55 wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden maar wordt de maximale grenswaarde niet overschreden. Voor zowel de bestaande woningen als de nieuw te realiseren woning op de Amvest locatie (huidige functies + afwijkingsbevoegdheid t.b.v. wonen in huidige bebouwing) en de genoemde zorginstelling moet een hogere grenswaarde worden vastgesteld.
De situering en de minimaal benodigde hoogte van de geluidschermen weergegeven ten gevolge van het wegverkeer. De hoogtes variëren van 1,5 meter tot 2,5 meter. In het geluidrapport van Alcedo staan de geluidschermen weergegeven.
Nieuwe BW-laan (Huidige spoorwegovergang tot nieuwe Westelijke ontsluiting)
Dit gedeelte van de Westelijke ontsluiting betreft de aanleg van een nieuwe weg. Door het treffen van bronmaatregelen, in de vorm van het geluidreducerende wegdek SMA NL8 G+, wordt de verhoging van de geluidbelasting bijna ongedaan gemaakt. Bij 2 woningen wordt de voorkeursgrenswaarde met respectievelijk 1 en 2 dB overschreden. Voor deze woningen moet een hogere grenswaarde worden vastgesteld.
Dierenpark Amersfoort tot Birktstraat
Ten gevolge van dit gedeelte van de Westelijke Ontsluiting is er voor een aantal geluidgevoelige bestemmingen sprake van reconstructie in de zin van de Wgh.
Door het treffen van bronmaatregelen, in de vorm van het geluidreducerende wegdek SMA NL8 G+, wordt de verhoging van de geluidbelasting bijna ongedaan gemaakt. Voor een 3 tal geluidgevoelige bestemmingen (2 woningen en 1 andere geluidgevoelige bestemmingen (zorg)) blijft er sprake en van een toename van de geluidbelasting. Hiervoor moet een hogere grenswaarde worden vastgesteld. De onderzochte adressen zijn in het geluidrapport van Alcedo weergegeven.
Daam Fockemalaan
De Daam Fockemalaan tussen de Prins Frederiklaan en de BW laan wordt als gevolg van de realisatie van de Westelijke Ontsluiting een “gewone” woonstraat. Als gevolge hiervan blijkt dat de geluidbelasting op de aanwezige woningen behoorlijk afneemt, tot wel 10-15 dB. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van reconstructie.
Gevolgen elders
In de Wgh is gesteld dat wanneer een plan of wijziging leidt tot (substantiële) toenamen van de geluidbelasting langs wegen buiten het plangebied, het onderzoek ook op die wegen betrekking dient te hebben. Het gaat hierbij om de zogenaamde 'gevolgen elders'. Daarvan is sprake als zich langs wegen buiten het plangebied geluidtoenamen voordoen van 2 dB of meer ten opzichte van de autonome situatie. Er gelden geen grenswaarden in het geval er sprake is van gevolgen elders.
Uit het onderzoek blijkt dat er geen significante toename van de geluidbelasting op wegen buiten het plangebied is te verwachten.
Hogere waarden
Het vaststellen van hogere grenswaarden is mogelijk binnen de eisen die de Wgh hieraan stelt. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 63 dB (met toepassing van de aftrek ex artikel 110g Wgh) wordt niet overschreden en de toename van de geluidbelasting blijft bij de meeste woningen beperkt.
Burgemeester en wethouders hebben op 6 september 2016 hogere waarden vastgesteld voor een 9-tal locaties aan de Daam Fockemalaan, Barchman Wuytierslaan, Soesterweg en Utrechtseweg. Dat besluit en de daarbij behorende zienswijzennota zijn toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting ( Bijlage 38 Besluit Hogere waarden en zienswijzennota)
Spoorweg geluid
Ten gevolge van de aanleg van de Westelijke ontsluiting wordt de omgeving anders. Dit heeft tot gevolg dat ook de geluiduitstraling van de spoorlijn Amersfoort - Utrecht naar de omgeving wijzigt. Om de geluidbelasting op de woon- en leefomgeving niet te laten toenemen moeten aan het spoor maatregelen worden getroffen in de vorm van raildempers. In het geluidrapport van Alcedo staan deze raildempers weergegeven.
Geluid afkomstig van de Bernhardkazerne
De Bernhardkazerne valt onder de regels van de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Op basis hiervan is een milieuvergunning op deze inrichting van toepassing. In deze milieuvergunning zijn ook voorwaarden voor wat betreft de geluidbelasting opgenomen naar de omgeving. Door de realisatie van de Westelijke ontsluiting wijzigt de omgeving van de Bernhardkazerne. De belangrijkste wijziging voor het aspect geluid is de toegangsweg. Om te bepalen of de wijziging invloed heeft op de omliggende woningen is akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Binnen dit onderzoek moet onderscheid worden gemaakt tot het zogeheten inrichtingsgebonden geluid en het geluid op de openbare weg.
Inrichtingsgebonden geluid
Onder het zogeheten inrichtingsgebonden geluid wordt verstaan het geluid dat wordt veroorzaakt door alle werkzaamheden en activiteiten op het terrein dat behoort tot de inrichting. Hieronder wordt eenvoudig gezegd verstaan: alle activiteiten en werkzaamheden vanaf de poort aan zowel de BW Laan zijde als de zijde van de Vlasakkers en binnen hekwerk van de Bernhardkazerne.
Geluid op de openbare weg
De verkeersbewegingen die ten behoeve van de Bernhardkazerne plaatsvinden voordat het binnen de grenzen van de inrichting is wordt beoordeeld volgens de “Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting”. Dit betreft al het wegverkeer wat zich bevind op het openbare deel van de toegangsweg naar de Bernhardkazerne vanaf de BW Laan zijde.
Resultaten
Om de geluidnormen uit de milieuvergunning te respecteren dient er op een deel van het plein nabij de toegang en een deel van het terrein een geluidscherm gerealiseerd te worden. Dit scherm komt aan de zijde van de Bernhardkazerne te staan in de groenstrook tussen de Westelijke ontsluiting en het plein. Dit scherm is circa 110 meter lang en 3½ meter hoog (zie Bijlage 33 Notitie akoestisch onderzoek Bernhardkazerne juli 2015 van DPA Cauberg Huygen).
Uit het geluidonderzoek blijkt dat als alle benodigde maatregelen (geluidreducerend wegdek en schermen) worden getroffen, er geen bezwaren zijn om het plan doorgang te laten vinden.
De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm). Titel 5.2 Wm handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.
Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Onderzoek
De plannen voor de Westelijke Ontsluiting hebben gevolgen op de luchtkwaliteit langs de diverse wegen in en rond het plangebied. Door middel van een onderzoek luchtkwaliteit van RoyalHaskoning-DHV zijn de gevolgen voor de concentraties stikstofdioxide en fijn stof (PM10) onderzocht (zie Bijlage 29 ).
Uit het onderzoek is gebleken dat langs geen van de beschouwde wegvakken de normen voor de jaargemiddelde norm voor stikstofdioxide, de jaargemiddelde norm voor fijn stof en de norm voor het aantal overschrijdingsdagen van de etmaalgemiddelde concentratie fijn stof overschreden worden.
Positief effect langs Daam Fockemalaan
Als gevolg van de plannen nemen de concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs de Daam Fockemalaan af ten opzichte van de situatie zonder aanleg van de Westelijke Ontsluiting. Door de plannen neemt het verkeer op het betreffende wegvak behoorlijk af, hetgeen een zeer positief effect heeft op de luchtkwaliteit. Mede gezien het feit dat langs dit wegvak behoorlijk wat gevoelige bestemmingen gesitueerd zijn, is dit een positieve ontwikkeling te noemen.
Geen normoverschrijdingen
Langs de nieuwe delen van de Westelijke Ontsluiting wordt in alle beschouwde situaties ruim aan de normen voldaan. Langs geen van de beschouwde wegen is sprake van normoverschrijdingen. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn hiermee geen bezwaren om het plan doorgang te laten vinden. Hierbij kan een beroep worden gedaan op artikel 5.16, lid 1 onder a van de Wm. Hierin is vastgelegd dat een ruimtelijke ontwikkeling doorgang kan vinden indien is aangetoond dat er zich geen normoverschrijdingen voordoen.
Andere luchtverontreinigende stoffen
In de effectenstudie is het aspect luchtkwaliteit ook beoordeeld op de stoffen PM2,5 en Elementair Koolstof. Ook hiervoor blijkt dat er geen gevolgen zijn vanwege de planontwikkeling.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen bezwaren om het plan doorgang te laten vinden. Hierbij kan een beroep worden gedaan op artikel 5.16, lid 1 onder a van de Wm. Hierin is vastgelegd dat een ruimtelijke ontwikkeling doorgang kan vinden indien is aangetoond dat er geen normoverschrijdingen plaats zullen vinden.
Door de GGD regio Utrecht zijn de resultaten uit de onderzoeken van Alcedo (geluid) en RoyalHaskoning-DHV (luchtkwaliteit) afgezet tegen de effecten die mogelijke gevolgen kunnen hebben op de gezondheid. Het rapport van de GGD is als Bijlage 31 opgenomen bij de toelichting.De gezondheidseffectscreening voor de Westelijke ontsluiting heeft als doel om voor omwonenden en andere betrokkenen inzichtelijk te maken wat de Westelijke ontsluiting voor hen betekent. Hierbij is niet zozeer naar het totaaleffect van het plan gekeken, maar is voor verschillende locaties, waaronder woningen, bekeken wat er verandert aan de blootstelling en wat dit gezondheidskundig zou kunnen betekenen.
Geluid
Er is gekozen om de situatie voor het jaar 2030 te berekenen. Vanwege de toename van de verkeersintensiteit in de komende jaren, zullen er in 2030 de grootste verschillen in de geluidbelasting te zien zijn (in de periode binnen 10 jaar na het realisatiejaar). Dit betekent dat in dit jaar ook de grootste verslechtering op verschillende locaties optreedt.
Er is gekeken naar Lden. De geluidbelasting gedurende de nacht wordt weergegeven als Lnight. Wanneer alleen wordt gekeken naar geluidhinder door wegverkeer is Lnight gerelateerd aan Lden. Daarom zijn de verschillen in Lnight in deze screening niet apart weergegeven.
Als gevolg van de Westelijke ontsluiting treedt in het jaar 2030 bij een flink aantal woningen (circa 224) een relevante afname van de geluidbelasting op, waardoor de situatie verbetert. De grootste afnames treden op rond de Daam Fockemalaan.
Bij een kleiner aantal woningen (circa 5) vindt een toename van de geluidbelasting plaats. Deze toename vindt plaats bij de woningen rond de Aletta Jacobslaan en Maria Montessorilaan.
Luchtkwaliteit
Er is gekozen om de situatie voor het jaar 2018 te berekenen. Dit is het eerste jaar waarin de Westelijke Ontsluiting volgens de huidige planning daadwerkelijk is gerealiseerd. De verwachting is dat de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen door wegverkeer in de toekomst zal afnemen; er zijn steeds minder oude auto's en nieuwe auto's moeten aan strengere uitstootnormen voldoen. Ook de toename van de hoeveelheid verkeer in de toekomst zal niet zorgen van een toename van de totale
uitstoot. Hierdoor zal een eventuele verslechtering van de luchtkwaliteit in de toekomst afnemen.
De focus ligt op de jaargemiddelde concentratie NO2, een gezondheidsrelevante indicator die geschikt is voor het weergeven van veranderingen in de luchtkwaliteit op lokale schaal. Wanneer wordt getoetst aan de Wet luchtkwaliteit moeten ook berekeningen worden uitgevoerd voor twee vormen van fijn stof, namelijk PM10 en PM2.5. De hoeveelheid fijn stof op een locatie wordt relatief beperkt beïnvloed door de uitstoot van het lokale verkeer.
Door de Westelijke ontsluiting treedt in het jaar 2018 een afname van de NO2 concentratie op bij meerdere woningen (circa 118) langs de Barchman Wuytierslaan, de Daam Fockemalaan, de Florence Nightingalelaan, de Meester Th. Heemskerklaan, de Kappeyne van de Coppellolaan, de Aalberselaan, de Cort van der Lindenlaan en de Prins Frederiklaan.
Bij een aantal woningen (circa 8) vindt in het jaar 2018 een toename van de NO2 concentratie plaats als gevolg van de realisatie van de Westelijke Ontsluiting. Het betreft de woningen aan de Maria Montessorilaan 1, 2 en 4, de Anna Maria van Schuurmanlaan 12 en de Aletta Jacobslaan 13-21.
Conclusie
Op basis van de maximaal berekende af- en toenames voor geluid en luchtkwaliteit, is de verwachting dat de gezondheidseffecten beperkt zullen zijn. Dit omdat bij de meeste woningen zowel de geluidsbelasting als de luchtkwaliteit verbetert. Daar waar een toename is van de geluidsbelasting zal worden onderzocht of er eventueel nadere maatregelen getroffen moeten worden aan de gevels van de betreffende woningen.
Zienswijzen milieuonderzoeken
In een aantal zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn vraagtekens gezet bij de uitkomsten van milieuonderzoeken, met name ten aanzien van de thema's geluid, luchtkwaliteit en gezondheid. Voor de volledigheid wordt de gemeentelijke reactie op deze zienswijzen hieronder integraal weergegeven.
Geluid en luchtkwaliteit
De onderzoeken die zijn uitgevoerd voor de aspecten geluid en luchtkwaliteit zijn gebaseerd op de verkeersgegevens en verkeersonderzoeken die door of namens de gemeente zijn uitgevoerd voor dit project. De hieruit voortvloeiende milieubelasting op het gebied van geluid en luchtkwaliteit komt overeen met de te verwachten verkeersbewegingen. In zowel het geluid- als luchtonderzoek is deze werkwijze toegelicht en zijn dezelfde uitgangspunten gebruikt.
In het ontwerp van de weg zijn maatregelen genomen om het leefklimaat in de wijk te beschermen, zoals de verdiepte aanleg, geluidschermen, geluidreducerend wegdek en het tracé op grotere afstand tot de wijk. Deze maatregelen zijn in het bestemmingsplan geborgd. Dat de luchtkwaliteit dus nauwelijks verslechtert ter hoogte van de Beroemde Vrouwenbuurt komt door meerdere factoren. Zo neemt de emissie van voertuigen in de toekomst af, is de weg redelijk veraf gelegen, ligt de weg verdiept en is de verspreiding van de lucht goed.
Geluidbelasting modelmatig bepaald
Volgens het wettelijk kader moet de situatie van heden en de toekomst met elkaar worden vergeleken om te beoordelen of de potentiële ontwikkeling past binnen de geluidwet- en regelgeving. Het gaat hierbij om de situatie in het jaar voorafgaand aan het eerst mogelijke jaar dat de weg in gebruik kan worden genomen, in casu 2017, en de situatie in 2030. Om dit te bepalen kan er niet worden gemeten en moet worden gewerkt met modellen. Dit ligt vast in het wettelijke Reken- en meetvoorschrift geluid. Hierin is ook bepaald dat er een correctie van 5 dB wordt toegepast alvorens aan de geluidsnormen wordt getoetst. De geluidmodellen van tegenwoordig zijn in 3D. Dit is ook te zien aan de in de geluidrapportage opgenomen figuren. Alle gegevens zijn onderbouwd, hetzij met metingen, hetzij met state-of-the-art berekeningen.
Hogere grenswaarden
Volgens het wettelijke kader moeten, zoals gezegd, de situatie van heden en de toekomst met elkaar worden vergeleken per weg om te beoordelen of de potentiële ontwikkeling past binnen de geluidwet- en regelgeving. Hierbij is het uitgangspunt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer. Indien blijkt dat niet kan worden voldaan aan deze voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen worden overwogen die doelmatig (acceptabel en realistisch) zijn. Mochten daarnaast zogeheten hogere grenswaarden vastgesteld moeten worden dan moet ook cumulatief de geluidbelasting bekeken worden. Omdat in het plan voor een aantal geluidgevoelige bestemmingen hogere grenswaarden worden vastgesteld is ook in deze rapportage de cumulatieve geluidbelasting inzichtelijk gemaakt. Hieruit blijkt dat de gezamenlijke geluidbelasting van alle bronnen niet boven de maximale grenswaarden uitkomt en derhalve een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.
Gezondheidseffectscreening
Er is in verschil in doel en benaderingswijze tussen de Gezondheidseffectscreening en het akoestisch onderzoek voor het bestemmingsplan. De Gezondheidseffectscreening is gebruikt om het verschil tussen de huidige en toekomstige situatie in beeld te brengen en dat kan het beste worden gebaseerd op de werkelijke geluidsbelastingen en op één rekenhoogte. Het akoestisch onderzoek is een onderzoek om de wettelijke toets aan de geluidwet- en regelgeving te doen. Hierin is de correctie ingevolge artikel 110 Wet geluidhinder verwerkt.
In 2014 heeft de raad de toekomstagenda Milieu 2014-2020 vastgesteld. Amersfoort moet een bijdrage leveren aan het terugdringen van klimaatverandering, het behoud van biodiversiteit, fossiel energiegebruik drastisch beperken en het opwekken van energie uit duurzame bronnen gaan stimuleren. Naast de wettelijke taken wil de gemeente ook haar nieuwe rol gaan vervullen - nieuwe duurzame initiatieven in de stad te ondersteunen en stimuleren.
Gezonde, veilige leefomgeving
Amersfoort wil minder inwoners blootstellen aan verkeer- en spoorlawaai en zo min mogelijk kwetsbare groepen (kinderen en mensen die zichzelf niet kunnen redden) huisvesten in de nabijheid van wegen waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden.
Deze ambitie staat ook in het Verkeer- en vervoersplan. Sleutelwoorden zijn 'voorkomen, verkorten, veranderen, verschonen en verstillen'. Veranderen gaat bijvoorbeeld over gedragsveranderingen: vaker auto's delen, meer gebruik maken van het openbaar vervoer of van ander duurzaam vervoer, zoals elektrisch rijden. Hiermee wordt ook uitstoot van vervuilende stoffen en geluid voorkomen. Voorbeelden van verschonen en verstillen zijn elektrisch rijden en stil asfalt. Bij nieuwe ontwikkelingsplannen wil de gemeente verdergaande ambities dan wettelijke normen voor een veilige en gezonde stad gaan hanteren.
De Strategische Milieubeoordeling (SMB) vormt het vertrekpunt voor de wijze waarop wij een goede balans willen vinden tussen de economische, ecologische en meer sociaal-culturele/leefbaarheids aspecten (duurzaamheid) binnen dit project. In de SMB zijn de aspecten van verkeer, milieu, ecologie, landschap, leefbaarheid en gezondheid geïnventariseerd en afgewogen. Dat resulteert erin dat, naast de verbetering van de doorstroming (economie) en daardoor de verbetering van de leefbaarheid (sociaal culturele/leefbaarheids aspecten) voor de mensen die wonen aan de Daam Fockemalaan en de Beroemde Vrouwenbuurt, € 0,6 miljoen wordt vrijgemaakt om de natuurwaarden (ecologie) te versterken en de weg op een goede manier in te passen (ecologie en sociaal-culturele aspecten).
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.
Naast deze toetsen vanuit regelgeving heeft de gemeente Amersfoort besloten om aanvullende maatregelen te treffen ten behoeve van de ecologie in het gebied. De compensatie vindt bij voorkeur plaats in het gebied zelf en zo dit niet lukt dan binnen Amersfoort of direct daarbuiten.
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 is vastgelegd. Voor bosgebieden geldt de Boswet.
Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. De Natuurbeschermingswet 1998 vormt de invulling van de gebiedsbescherming van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en heeft als doel het beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden in Nederland.
Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
a) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
b) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
c) door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden. De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan dan wel het inpassingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet zal kunnen worden verkregen. Wegen en verkeer kunnen op verschillende manier effecten veroorzaken op beschermde natuurgebieden. Voorbeelden zijn verstoring door licht, geluid en bewegingen en directe oppervlakte-aantasting. Deze effecten spelen zich af op korte afstand van de weg (<1 km). Effecten die over grotere afstand spelen zijn bijvoorbeeld stikstofdepositie of grondwaterstand verlaging.
Speciale beschermingszones maken onderdeel uit van een samenhangend Europees ecologisch netwerk: Natura 2000. Dit netwerk is vergelijkbaar met de Nederlandse EHS, echter op Europees niveau.
Effecten op beschermde natuurgebieden in en rond het plangebied
In het rapport Realisatie Westelijke Ontsluiting - Effectstudie natuurwaarden en maatregelen natuurwetgeving, zie bijlage 4 Realisatie Westelijke Ontsluiting -
Effectstudie natuurwaarden en maatregelen natuurwetgeving, 15 augustus 2016 de toelichting staan de effecten beschreven. Conclusie is dat het projectgebied niet is gelegen in of nabij krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde natuurgebieden, zijnde Natura 2000 gebieden en beschermde natuurmonumenten. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurmonument betreft de Schoolsteegbosjes ten zuiden van Leusden, op ruim 5 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft Vogelrichtlijngebied Arkemheen op 8,4 km.
Conclusie voor het plangebied
Aantasting van de wezenlijke waarden van de beschermde natuurmonumenten de Schoolsteegbosjes en Groot Zandbrink en het Vogelrichtlijngebied Arkemheen kan op basis van de effectbeoordeling worden uitgesloten.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS; synoniem: Natuurnetwerk Nederland NNN), is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en verbindingszones,ten behoeve van de uitbreiding van flora en fauna en behoud van leefgebied. Het doel van de EHS is om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. De Nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (2000) en Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vormen het achterliggende beleidskader. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden'. Op plannen, projecten of handelingen binnen het EHS is conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) het 'nee, tenzij'-regime van toepassing. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de EHS per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van de EHS, tenzij er een groot openbaar belang is én alternatieven.
EHS binnen het plangebied
De ligging van de EHS in en rond het plangebied is weergegeven in onderstaand figuur. Het gehele bosgebied van Birkhoven ten westen van de Barchman-Wuytierslaan is aangewezen als EHS, met uitzondering van Dierenpark Amersfoort en het bos annex parkeerterrein ter hoogte van de hockeyclub. Daarnaast is ten oosten van de BW-laan het gebied de spoorwegdriehoek (NS-duintjes) als EHS aangewezen. Dit laatste gebied is recent aan het EHS toegevoegd, als compensatie voor EHS die verloren is gegaan bij uitbreiding van de dierentuin.
Figuur: EHS (donkergroen) in en rond het plangebied (bron: provincie Utrecht)
Om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken zal een initiatiefnemer in het 'nee, tenzij'-onderzoek de effecten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de te beschermen, te ontwikkelen en te behouden factoren moeten specificeren. Het gaat daarbij om de 'wezenlijke waarden en kenmerken' van de bij het gebied behorende natuurdoelen en natuurkwaliteit.
De Provincie Utrecht heeft voor ingrepen aan en in de EHS een toetsingskader opgesteld. Het toetsingskader behelst een viertal hoofdaspecten, waarop de effecten van de geplande ingreep getoetst moeten worden. Dit zijn:
1 Functioneren van het actuele en/of beoogde ecosysteem/natuurdoeltype;
2 Eenheid of de omvang;
3 Voorkomen van bijzondere planten- en diersoorten;
4 Verbindingen in of tussen natuurgebieden (tussen gebieden: ecologische verbindingzones).
In de gedeeltelijke herziening van de PRV 2013 d.d. 10 maart 2014 zijn twee aanvullende toetsingscriteria opgenomen, welke deels verankerd lagen in de criteria genoemd onder 2 en 4:
5 Significante vermindering van de oppervlakte;
6 Aantasting van de samenhang.
De aantasting is significant als het EHS op één van deze hoofdaspecten duidelijk wordt aangetast. Er bestaan geen harde criteria om aan te geven wanneer er sprake is van significant. Dat moet per situatie worden beoordeeld op grond van type aantasting, kwaliteit, kwantiteit en dergelijke. De toetsing vindt plaats aan de hand van gedetailleerde beoordelingscriteria.
Plussen en minnen
Door Provincie Utrecht is een aantal instrumenten benoemd om te komen tot zowel een ontwikkelingsgerichte omgang met de EHS als tot een betere ruimtelijke bescherming. Onder voorwaarden worden ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij het functioneren van de EHS niet wordt aangetast of zelfs wordt verbeterd. Het instrument dat bij toetsingen in de provincie het meest wordt toegepast, betreft het 'plussen en minnen': het negatieve effect van een ontwikkeling kan met voor natuur positieve ingrepen worden opgeheven zodat er geen sprake is van een significante aantasting van de EHS.
In paragraaf 7.4 van het rapport Realisatie Westelijke Ontsluiting - Effectstudie natuurwaarden en maatregelen natuurwetgeving, zie 4 Realisatie Westelijke Ontsluiting - Effectstudie natuurwaarden en maatregelen natuurwetgeving, 15 augustus 2016 staat welke positieve maatregelen voor de natuur worden genomen:
(1) Ecoduct: De te bouwen tunnel onder het spoor Amersfoort - Utrecht wordt aan de noordzijde van het spoor verlengd. De 20 meter brede zone die hierdoor ontstaat wordt ingericht als natuur.
(2) Opheffen spoorwegovergang: de bestaande gelijkvloerse overgang van de Barchman Wuytierslaan met het spoor Amersfoort - Utrecht wordt opgeheven. Een deel van de aan de noordzijde vrijkomende ruimte wordt ingericht als natuur, waarmee een bestaande barrière tussen Birkhoven en de spoorwegdriehoek wordt opgeheven.
(3) Parkeerplaats Sportpark Birkhoven: opheffen van de parkeerfunctie en verplaatsing daarvan in de richting van de sportvelden. Ook de huidige parkeerplaatsen van het Utrechts Landschap worden naar de nieuwe locatie verplaatst. De vrijgekomen ruimte wordt gebruikt om de locaties in de toekomst weer als bos te laten functioneren.
(4) Faunapassages onder de nieuw aan te leggen Barchman Wuytierslaan.
Conclusie voor het plangebied
In genoemd rapport wordt geconcludeerd dat met toepassing van het instrument plussen en minnen (zie hierboven) als gevolg van realisatie van het plan geen negatieve effecten op de Ecologische Hoofdstructuur plaatsvinden.
Zienswijzen
In een aantal zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan is gesteld dat er sprake is van een significante aantasting van de Ecologische Hoofdstructuur. Voor de volledigheid wordt de gemeentelijke reactie op deze zienswijzen hieronder integraal weergegeven.
In §7.3 van het rapport van Bureau Waardenburg wordt het toetsingskader toegelicht en wordt ingegaan op het instrument Plussen en Minnen. Deze plussen, de positieve maatregelen voor natuur, zijn nader omschreven in §7.4. De minnen, de negatieve effecten op natuur, worden toegelicht in de daarop volgende paragraaf (abusievelijk ook als §7.4 genummerd) waarin de plussen en minnen tegen elkaar af worden gezet. Beide paragrafen vormen de basis voor de conclusie zoals verwoord onder §7.5: Met toepassing van het instrument plussen en minnen, waarbij in het plan maatregelen worden getroffen om negatieve effecten op de Ecologische Hoofdstructuur en de wezenlijke waarden en kenmerken daarvan te voorkomen, vinden als gevolg van realisatie van het plan geen negatieve effecten plaats op de Ecologische Hoofdstructuur. Hiermee is ons inziens op juiste wijze invulling gegeven aan het beleid en de regelgeving met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur.
Als gevolg van de verbreding van de Barchman Wuytierslaan wordt een oppervlakte van 0,5 hectare EHS aangetast. Dit betreft een smalle strook grond ten westen van het huidige fietspad tussen Dierenpark Amersfoort en de Amsterdamseweg. In het plan worden twee nieuwe locaties als natuur in het kader van de EHS bestemd, te weten het halfverharde parkeerterrein bij de Amersfoortse Mixed Hockey Club en de ruimte die vrijkomt bij het opheffen van de bestaande spoorwegovergang. Tezamen hebben deze terreinen een oppervlakte van ruim 1 hectare. Daarmee wordt netto ruim 0,5 hectare aan de EHS toegevoegd. Beide terreinen hebben in het ontwerpbestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie gekregen. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden. In de bijbehorende regels (artikel 18, lid 3) is bepaald dat geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van de belangen van de ecologische verbindingszone.
De bestemming van beide terreinen tot EHS vindt plaats in het kader van het instrument plussen en minnen. Dit door Provincie Utrecht benoemd instrument moet zorgen voor zowel een betere ontwikkelingsgerichte omgang met de EHS als een betere ruimtelijke bescherming. Voorwaarde is dat als gevolg van ruimtelijke ontwikkeling geen sprake mag zijn van aantasting van het functioneren van de EHS en het functioneren bij voorkeur wordt verbeterd.
Met toepassing van de plussen, die onderdeel zijn van het totale project, vindt geen significante aantasting van de EHS plaats. Dit betekent dat geen mitigerende of compenserende maatregelen toegepast hoeven te worden. In de rapportage wordt daarom nergens gesproken over compenserende of mitigerende maatregelen in het kader van de Nee, tenzij-toets. Het ontwerpbestemmingsplan is in overeenstemming met het EHS-beleid.
Onderzoeksgebied
Het tracé van de gekozen variant zoals weergegeven in Figuur 1.2 en verwoord in §2.1 van het rapport Realisatie Westelijke Ontsluiting - Effectstudie natuurwaarden en maatregelen natuurwetgeving is leidend geweest voor het bepalen van het onderzoeksgebied. Hierbij is standaard een ruime marge tot ongeveer 100 meter aan weerszijden van het tracé aangehouden, met de aanvulling dat bomen, gebouwen en biotopen buiten deze marge zijn onderzocht in verband met mogelijk verstorende werking. Dit is gebeurd naar inzicht van de ter zake kundige onderzoekers. Het onderzoek van 2014 vormt een aanvulling op en herhaling van het onderzoek dat daar is uitgevoerd in 2011, aangevuld met bronnenonderzoek. In 2014 is het centrale en zuidelijke gedeelte van de Stichtse Rotonde niet meer onderzocht. Ten eerste omdat hier geen ingrepen gaan plaatsvinden, ten tweede omdat inmiddels goed bekend is welke soorten hier voorkomen op basis van de eerdere onderzoeken.
Dat er in het kader van dit project en eerder uitgevoerde onderzoeken waarnemingen zijn gedaan in de ruime omgeving van het tracé , blijkt bijvoorbeeld uit de Figuren 4.1 tot en met 4.9 van het rapport. Het totaal aan verzamelde gegevens biedt dan ook voldoende informatie om een goede effectbeoordeling te kunnen maken in het kader van de relevante natuurwetgeving. De onderzoeken hebben plaatsgevonden volgens de relevante geldende onderzoeksprotocollen, waaronder het Vleermuisprotocol 2013. Bezoekdata en omstandigheden zijn weergegeven in Tabel 2.1.
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving, voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij' principe. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn.
Artikel 75 bepaalt dat vrijstellingen en ontheffingen van deze verbodsbepalingen kunnen worden verleend. Het toetsingskader hiervoor is vastgelegd in het Vrijstellingenbesluit. Er gelden verschillende regels voor verschillende categorieën werkzaamheden.
Er zijn vier beschermingsregimes corresponderend met vier groepen beschermde soorten (tabellen 1 t/m 3 en vogels).
- Tabel 1. De algemene beschermde soorten
Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik en beheer. Ontheffing ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend, mits de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is ('lichte toetsing').
- Tabel 2. De overige beschermde soorten
Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en van bestendig gebruik en beheer, als op basis van een door de minister van ELI goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Anders is ontheffing noodzakelijk, na lichte toetsing.
- Tabel 3. De strikt beschermde soorten
Dit zijn de planten- en diersoorten vermeld in Bijlage 1 van het Vrijstellingenbesluit of in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Uit recente jurisprudentie blijkt dat de regels voor de Habitatrichtlijnsoorten nog strikter zijn.
Conclusie voor het plangebied
In het onderzoeksgebied in Birkhoven zijn in 2011 (Brekelmans et al.) en 2014 (Brekelmans) de volgende soorten van Tabel 2 of 3 aangetroffen: ringslang, hazelworm, zandhagedis, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger, watervleermuis en eekhoorn. Daarnaast is aanwezigheid van de soorten gewone grootoorvleermuis, franjestaart en boommarter waarschijnlijk. En verder een aantal beschermde plantensoorten.
De soorten ringslang, hazelworm, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en eekhoorn zijn vastgesteld binnen de beïnvloedingssfeer van de weg. Voor deze soorten worden in het kader van de Flora- en faunawet maatregelen getroffen om negatieve effecten te voorkomen. De in het gebied aanwezige beschermde soorten planten zijn ingezaaid en betreffen geen natuurlijke populaties. Voor aantasting van deze populaties hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
Voor de ringslang en de hazelworm is in verband met het definitief aantasten van leefgebied, wegvangen en verplaatsen, ontheffing nodig voor de Flora- en faunawet. Voor rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis dient ontheffing te worden aangevraagd in verband met tijdelijke verstoring tijdens de bouwfase. Om de effecten daarvan te mitigeren worden vleermuiskasten opgehangen. Voor overige beschermde soorten in en rond het plangebied hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd, aangezien overtreding van verbodsbepalingen kan worden voorkomen.
Het is aannemelijk dat de ontheffingen worden verleend.
Het doel van de Boswet is de instandhouding van het Nederlandse bos. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (ELI) is bevoegd gezag voor deze wet. De provincie heeft hierin een advies- en handhavingsfunctie. Iedere eigenaar van een houtopstand die van plan is bomen te kappen (vellen) die deel uitmaken van een rijbeplanting van minimaal twintig bomen of tien are (1.000 m2) bos, moet dit minimaal één maand van tevoren melden. Gaat het om een dunning, gericht op de groei van de overblijvende houtopstand, dan hoeft men dit niet te melden. Ook het periodiek kappen van wilgengrienden en hakhout hoeft niet gemeld te worden.
De Boswet is alleen van toepassing buiten de bebouwde kom Boswet. Gekapte bomen dienen gecompenseerd te worden door herplant. Deze herplant moet binnen drie jaar gebeuren. Onder bepaalde omstandigheden is, in plaats van herplant ter plaatse, ook compensatie elders toegestaan.
Alle bosbestanden in het plangebied vallen buiten de bebouwde kom boswet en dus binnen de boswet (zie figuur Boswet hieronder).
Conclusie voor het plangebied
Realisatie van het plan leidt tot een oppervlakteverlies aan bos, vallend onder de boswet, circa 4,5 hectare. Compensatie van bos binnen het plangebied is niet mogelijk en zal buiten het plangebied plaatsvinden (zie ook 6.11.3 Totaal maatregelenpakket). De locatie waar bos gecompenseerd wordt is gelegen aan de Eem, ten westen van het industrieterrein De Isselt. Dit ligt in de gemeente Soest en voldoet daarmee niet aan de gestelde randvoorwaarde van compensatie binnen de gemeentegrenzen van Amersfoort. Van deze randvoorwaarde wordt afgeweken, omdat de locatie wel grenst aan het projectgebied en hiermee een belangrijke ecologische verbinding kan worden gerealiseerd (zie ook Bijlage 4 Realisatie Westelijke Ontsluiting - Effectstudie natuurwaarden en maatregelen natuurwetgeving, 15 augustus 2016.
Bomen buiten de bebouwde kom boswet die deel uitmaken van een rijbeplanting van minimaal twintig bomen of tien are (1.000 m2) bos zijn beschermd door de Boswet. Overige bomen vallen onder de Algemene Plaatselijke Verordening (voor voorwaarden zie APV). In het projectgebied staan buiten de bebouwde kom slechts enkele bomen die onder de APV vallen. Slechts een beperkt deel van het gebied valt binnen de bebouwde kom Boswet (Aletta Jacobslaan en het parallelle gedeelte van de Daan Fokkemalaan). Op deze bomen is de APV wel van toepassing.
Vanwege het zorgvuldig omgaan met bomen is vroegtijdig in het project een Bomen effect rapportage (BER) uitgevoerd. De BER brengt de bomen in beeld die mogelijk betrokken zijn bij het project Westelijke ontsluiting. Door dit vroegtijdig in het planproces te doen zijn de kansen voor het duurzaam behoud van bomen en van de groene kwaliteit van het plangebied groter.
In totaal zijn er 5405 individuele bomen in beeld gebracht. Van deze bomen wordt aangegeven of ze behouden kunnen blijven, of ze gekapt moeten worden of dat nader onderzoek (Bomen Effect Analyse) nodig is om de mogelijkheden van behoud te bepalen. Ook is aangegeven waar kansen liggen bij de herinrichting.
In een algemeen hoofdstuk worden de totalen genoemd. Ook worden hier de conclusies, de kwaliteiten en de kansen voor het totale gebied omschreven. Aan ieder deelgebied is een hoofdstuk gewijd waarin deze onderwerpen ook aan bod komen. In de bijlagen is een database opgenomen met daarin de inventarisatiegegevens van alle bomen. Deze database is gekoppeld aan een digitale kaart met alle corresponderende boomnummers.
De BER is een inventarisatie van alle bestaande bomen van minstens 10 cm dik. Hierbij is aangesloten bij de meest gangbare definitie, welke is opgesteld en gepromoot door de Bomenstichting (sinds 1996): "een houtig, opgaand gewas, zowel levend als afgestorven, met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam." Het veldwerk van de BER is uitgevoerd in de periode van juli 2014 tot februari 2015. De rapportage zelf is opgeleverd op 13 februari 2015.
De BER in Amersfoort is een inventarisatie en beoordeling van alle bomen die binnen de invloedssfeer van het project vallen. De beoordeling geeft zoals gezegd inzicht in de aantallen en waarde van de aanwezige bomen (kwaliteit) en het aantal te behouden en te kappen bomen (kwantiteit). De kwaliteit van de individuele bomen is in het BER rapport ingedeeld in drie categorieën, hetgeen gangbaar is in de bomenvakwereld.
De voorwaarden tot een goede ecologische en landschappelijke inpassing zijn uitgangspunt geweest bij dit onderzoek. Er is niet uitsluitend naar individuele bomen maar ook de onderlinge samenhang tussen de bomen en overige kwaliteiten gekeken. Inpassing is op deze wijze zoveel mogelijk gebaseerd op bestaande landschappelijke en ecologische kwaliteiten. Een BER is meer dan een kapbeoordeling en draagt hierdoor bij aan een integraal planproces, zodat bomen meegewogen kunnen worden bij ontwerpbeslissingen. Tijdens het onderzoek is het concept-ontwerp van de Westelijke ontsluiting op grond van de bevindingen aangepast. Zo volgt het fietspad langs de Barchman Wuytierslaan ten noorden van Dierenpark Amersfoort nu een aangepast tracé waardoor waardevolle bomen en landschappelijk en ecologisch waardevolle stuifduinen behouden kunnen blijven.
De beoordeling van de bomen in de BER staat los van de bomenlijst. Het overgrote deel van de bomen in het projectgebied staat in bosverband, terwijl het bij de bomenlijst gaat om bomen buiten het bosgebied.
Naast de individuele boombeoordeling is een onderverdeling gemaakt in deelgebieden. Zo wordt inzicht gegeven in de verschillende karakteristieken. Een individuele boombeoordeling is in deze situaties niet gebruikelijk maar weloverwogen toegepast om ook binnen deze gebieden onderscheid te kunnen maken in kwaliteit.
Eindconclusie BER
Bij het project Westelijke ontsluiting zijn veel bomen betrokken. Door aanleg van het wegtracé en verandering van maaiveldhoogte is boombehoud op veel plaatsen onmogelijk. Landschappelijke inpassing is echter een belangrijk uitgangspunt van het project. Daarom is de ambitie om de groene kwaliteit van het gebied zoveel mogelijk te behouden en te versterken. De uitvoering van de BER draagt er aan bij dat de effecten van het project op de groene kwaliteit in een vroegtijdig stadium in beeld zijn.
Het projectgebied Westelijke Ontsluiting wordt gekarakteriseerd door bos. De ondergrond bestaat uit het arme zand van de Utrechtse Heuvelrug. Op veel plaatsen was een eeuw geleden nog sprake van heide en zogenaamde woeste gronden (niet ontgonnen grond). De huidige bebouwing en infrastructuur is door dit gebied aangelegd.
Het gebied waar het geplande wegtracé doorheen loopt kent een grote variatie. Dat is ook terug te zien in de kwaliteit van de bomen in het projectgebied . Deze verschilt sterk. Het varieert van dunne, hoogopschietende exemplaren tot karakteristieke oude hakhoutstoelen. Of van slecht groeiende bomen tot gezonde exemplaren met een uitstekende toekomstverwachting. Het overgrote deel van de bomen dat gekapt moet worden ten behoeve van de aanleg van de Westelijke ontsluiting bestaat uit 'gewone bomen'. Voor de bijzondere exemplaren in het plangebied is veel moeite gedaan om ze te sparen. Het percentage te behouden exemplaren (behoud plus BEA) is hoger naarmate de kwaliteit van de boom beter is. Van de 55 bomen met een A kwaliteit (bijzonder of waardevol voor Amersfoort) worden 'slechts' 7 exemplaren gekapt. Het percentage te behouden B bomen (bijzonder of waardevol voor het projectgebied) is lager. En bij C bomen (de overige bomen) is het percentage te behouden bijna tweemaal zo laag als dat van A bomen.
Gebaseerd op het nu voorliggende voorlopige ontwerp is het totaal aantal te kappen bomen 2902. Daarnaast zijn er bomen waarvan niet zeker is of deze kunnen worden behouden. Voor deze bomen zal een Bomen Effect Analyse worden uitgevoerd. Dit is de gangbare procedure in de gemeente Amersfoort. Uit de analyse volgt een richting gevend advies (van de mogelijkheden) tot duurzaam behoud van de bomen. In de BEA wordt concreet benoemd welke beschermingsmaatregelen nodig zijn voor duurzaam behoud zowel voor, tijdens als na de bouwwerkzaamheden. Aan het duurzaam behoud zijn dwingende beschermingsmaatregelen en/of noodzakelijke aanpassingen van het ontwerp gekoppeld. Indien deze maatregelen of aanpassingen niet mogelijk zijn is het advies de boom te kappen, drastisch te snoeien of te verplanten. Het uitgangspunt is dus behoud van deze BEA bomen, maar het nader onderzoek kan uitwijzen dat duurzaam behoud niet mogelijk is. De inschatting is dat dit bij maximaal een kwart van de BEA bomen het geval zal zijn. Dit zou betekenen dat er uiteindelijk nog eens 82 bomen gekapt moeten worden.
Dat brengt de inschatting van het aantal te kappen bomen op circa 3000 in totaal.
De BER is als Bijlage 6 bij de toelichting gevoegd. De bijlagen bij de BER zijn als afzonderlijke bijlagen bij de toelichting gevoegd (7 tot en met 23).
Zienswijzen en Aanvulling BER
Uit verschillende zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan bleek dat er nog vragen waren over de BER. Voor de volledigheid wordt de gemeentelijke reactie op deze zienswijzen hieronder integraal weergegeven.
In de BER zijn de individuele bomen beoordeeld op kwaliteit en conditie. Bij herplant van straatbomen en solitaire bomen -die vallen onder de Algemeen Plaatselijke Verordening(APV)- is geadviseerd de kwaliteit van de groeiplaats prioriteit te geven boven het aantal te herplanten bomen om zo kansen te bieden voor de inrichting van goede groeiplaatsen met gezonde, grote bomen. Beter 1 boomkroon die kan uitgroeien tot 100 m2 dan 10 boomkronen die ieder moeizaam 4 m2 halen. In de BER worden aanbevelingen gedaan voor kwalitatief behoud en kwalitatieve compensatie. Indien bomen niet duurzaam behouden kunnen worden wordt geadviseerd deze te kappen. Wanneer hiervoor wel mogelijkheden zijn dan worden boomvriendelijke alternatieven voorgesteld. Een bomenbalans is hiermee niet van toegevoegde waarde.
Boswetbomen en APV-bomen zijn per deelgebied en voor het volledige projectgebied benoemd. Houtige gewassen die niet aan de opname eisen voldoen zijn niet kapvergunningplichtig en derhalve niet geïnventariseerd. Van de deelgebieden zijn karakteristieken beschreven. Het gaat hier om een kwalitatieve beschrijving waarbij geen hoeveelheden zijn meegenomen. Iedere m2 boswetgebied dat een andere bestemming krijgt (bv weg of fietspad), wordt 1 op 1 gecompenseerd, hetzij in het projectgebied hetzij op de compensatielocatie langs de Eem. De provincie ziet toe op naleving van de herplant en door de provincie goedgekeurde compensatie. De herplant van APV vergunningplichtige bomen heeft binnen 20 jaar hetzelfde kroonoppervlak.
Het definitief aantal te kappen bomen verschilt op details met de aantallen genoemd in de Bomen Effect Rapportage (BER) om de volgende redenen:
I. Er is in de BER een aantal voorstellen gedaan tot aanpassing van het ontwerp dat van invloed is op het aantal te kappen bomen.
II. In de BER is een aantal Bomen Effect Analyse (BEA)-bomen benoemd. Voor deze bomen kunnen in een aanvullend onderzoek de maatregelen voor behoud worden bepaald. Op basis van een BEA kan ook besloten worden een BEA-boom te kappen.
Er is nog geen BEA opgesteld. Wel is voor een aantal specifieke locaties een aanvullend onderzoek gedaan op basis waarvan het ontwerp is aangepast en een aantal bijzondere bomen duurzaam is behouden. Voor wat betreft de aanbevelingen uit de BER is nader onderzoek gedaan naar de uitwerking van de bijzondere boomgroep fietsoversteek Midland Parc (BW-laan Noord). Dit onderzoek heeft als input gediend voor aanpassing van het ontwerp. Ditzelfde geldt voor het inpassen van de Kabouterboom en de bijzondere beukengroep bij de toegangsweg van Parkeerplaats Birkhoven. Voor de overige aanbevelingen geldt dat deze worden overgenomen. De overige aanbevelingen zijn in het algemeen gericht op het onderzoeken van maatregelen om bomen te behouden of een betere groeiplaats te bieden. Deze aanbevelingen worden alle overgenomen.
Aanvulling BER
Als gevolg van verdere ontwikkeling in de planvorming sinds het opstellen van de BER was er behoefte aan extra inzicht rond de situatie van bomen op vijf locaties. Dit betreft:
- Parkeerplaats Dierenpark Amersfoort, in verband met parkeergarage en het voorstel om een deel van het parkeerterrein niet aan te passen;
- Toerit terrein ProRail, in verband met de toegankelijkheid voor lange voertuigen;
- Nieuwe entree Bernhardkazerne, op basis van de nieuwste tekeningen van Defensie;
- Belgenmonument in verband met het verleggen van kabels en leidingen;
- Noordwesthoek Stichtse Rotonde, in verband met het verleggen van kabels en leidingen.
Voor deze locaties is een aanvulling op de BER opgesteld. De aanvulling op de BER (Aanvulling Bomen Effect Rapportage, juli 2016) is opgenomen in de bijlagen van de toelichting bij het bestemmingsplan (Bijlage 35 Aanvulling Bomen Effect Rapportage,
juli 2006).
Ten aanzien van de locatie van de te bouwen parkeergarage van het Dierenpark wordt het BER-advies gevolgd en wordt gekozen voor de noordelijke variant. Ook is het ontwerp aangepast om een boom met A-waardering (waardevol voor Amersfoort) te behouden. De adviezen ten aanzien van de bomen op het bestaande terrein worden meegegeven aan het Dierenpark. De toerit naar ProRail is ontworpen in overleg met de boomadviseurs. Hun adviezen worden opgevolgd. De adviezen ten aanzien van de nieuwe entree van de Bernhardkazerne worden besproken met het ministerie van Defensie, waarbij het uitgangspunt is dat zoveel mogelijk waardevolle bomen behouden blijven. Ook voor het Belgenmonument en de Stichtse Rotonde worden de adviezen opgevolgd.
Ten opzichte van de BER behorende bij het vastgesteld ontwerp zullen er als gevolg van bovengenoemde uitwerking 247 bomen extra worden gekapt, 15 bomen zullen alsnog behouden blijven en 13 bomen worden nader onderzocht in een BoomEffectAnalyse. De additionele kap van enkele bomen ten behoeve van het verleggen van kabels en leidingen wordt niet uitgesloten. Op dit moment wordt met de netwerkbeheerders overleg gevoerd over nieuwe tracés. Daarbij vindt nauw overleg plaats met boomdeskundigen. In het bestemmingsplan wordt geborgd dat de kap van de bomen wordt gecompenseerd met aanplant van nieuwe bomen/nieuw bos.
Voor de Natura 2000-gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet zijn aanwijzingsbesluiten opgesteld. In deze aanwijzingsbesluiten staat voor welke soorten en habitats het betreffende gebied is aangewezen (de zogenaamde kwalificerende soorten en habitats) en welke instandhoudingsdoelstellingen er gelden voor deze soorten en habitats. Voor plannen of projecten die een (significant) negatief effect hebben op de kwalificerende soorten of habitats van het betreffende gebied geldt een vergunningplicht. Of een plan of project (significant) negatieve effecten heeft op kwalificerende soorten of habitats van een bepaald gebied moet op grond van de Natuurbeschermingswet worden getoetst aan de hand van een Habitattoets. Een Habitattoets kan de vorm hebben van een verslechteringstoets (wanneer op voorhand significant negatieve effecten uit te sluiten zijn, maar negatieve effecten niet) of van een passende beoordeling (wanneer significant negatieve effecten niet op voorhand uit te sluiten zijn). Op deze manier is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij plannen of projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden.
Al jaren is er in Natura 2000-gebieden een overschot aan stikstof (ammoniak en stikstofoxiden). Dit is schadelijk voor de natuur. Daarom heeft het Rijk het initiatief genomen om deze stikstofproblemen aan te pakken. In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen mogelijk te maken. Ook dient bekeken te worden of ruimtelijke ontwikkelingen van invloed zijn op de stikstofdepositie op nabij gelegen Natura-2000 gebieden. Op scanniveau is gekeken naar de mogelijke invloed van het project Westelijke Ontsluiting op de stikstofdepositie. Hieruit is geconstateerd dat het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied op ruim 5 kilometer afstand ligt van het project. Om deze reden is geen nader onderzoek gedaan.
In verband met ingekomen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan heeft er alsnog nader onderzoek plaatsgevonden naar de stikstofdepositie ten gevolge van het bestemmingsplan op nabij gelegen kwetsbare natuurgebieden. Dit onderzoek ("Memo Gripscan stikstofdepositie Westelijke Ontsluiting Amersfoort" van Langelaar milieuadvies d.d. 30 augustus 2016) is opgenomen in de toelichting bij dit bestemmingsplan (Bijlage 36)en is als bijlage gevoegd bij de zienswijzennota. Conclusie van de Gripscan is dat uitgesloten kan worden dat ten gevolge van het bestemmingsplan negatieve effecten optreden op stifstofgevoelige habitats in nabij gelegen Natura2000 gebieden.
Met het oog op de voorwaarden uit de Nota van randvoorwaarden d.d. 12 februari 2013 (bekrachtigd door de raad d.d. 26 februari 2013 als bijlage bij het Coalitieakkoord Amersfoort 2013-2014) is het onderzoek "Natuur rond de Westelijke Ontsluiting Amersfoort, maatregelen in het kader van verrijking en bovenwettelijke compensatie" uitgevoerd (opgenomen in bijlage 24 bij de toelichting).
In de bijbehorende rapportage zijn de voorwaarden die betrekking hebben op ecologie letterlijk weergegeven (zie blz. 7 en blz. 21 van het rapport). Het gaat dan om de volgende randvoorwaarden:
Randvoorwaarde 5.2: er komt een projectbudget voor € 600.000 natuurversterking en - verrijking.
Randvoorwaarde 6.6: alle ecologische schade en aantasting (hoe klein ook) wordt gecompenseerd, bij voorkeur in het gebied zelf en zo dit niet lukt, dan binnen Amersfoort, door bijv. natuurverrijking. De natuur in het gebied zal daarnaast worden versterkt en verrijkt, met een goede ecologische inpassing, verbetering van de ecologische verbindingen en het verminderen van ecologische barrières tussen Birkhoven en Bokkeduinen.
In de rapportage wordt toegelicht op welke wijze aan deze voorwaarden invulling wordt gegeven. Daarbij is een onderverdeling gehanteerd in twee typen maatregelen.
1. De maatregelen in het kader van verrijking hebben tot doel de natuur in het plangebied te verrijken en te versterken. Ze zijn nadrukkelijk niet bedoeld om te compenseren voor schade aan natuur.
2. De maatregelen in het kader van bovenwettelijke compensatie zijn bedoeld om de resteffecten op ecologie, welke niet worden gecompenseerd in het kader van wet en regelgeving teniet te doen.
Randvoorwaarde 5.2
In het projectbudget is € 600.000 vrijgemaakt ten behoeve van natuurversterking en -verrijking. De maatregelen in dat kader dienen binnen het gebied te worden uitgevoerd en hebben primair betrekking op:
1. een goede ecologische inpassing
2. verbetering van de ecologische verbindingen
3. verminderen van ecologische barrières tussen Birkhoven en Bokkeduinen.
De maatregelen die in het kader van verrijking worden uitgevoerd mogen niet worden opgevoerd als maatregel in het kader van wettelijke compensatie. Het zijn nadrukkelijk aanvullende maatregelen ter versterking en verrijking van natuur in en rond het projectgebied.
Aanpak en selectieproces maatregelen
De maatregelen in het kader van verrijking zijn tot stand gekomen op basis van:
- een interactief proces met bewoners en belanghebbenden;
- bestaande wensen ten aanzien van ontwikkeling van natuur in en rond het plangebied.
Het interactief proces met bewoners bestond uit drie participatie-avonden (14 oktober en 20 november 2014 en 22 juni 2015), waaraan bewoners en belanghebbenden deel konden nemen. Op deze avonden is vanuit de projectgroep toelichting gegeven over natuur en ecologie in en rond het plangebied. Vervolgens zijn in de vorm van brainstormsessies zo veel mogelijk ideeën verzameld.
Voor enkele maatregelen geldt dat deze zijn gelegen buiten de grens van onze gemeente. Dit is in strijd met de randvoorwaarde dat maatregelen in principe binnen het plangebied en anders binnen de gemeente Amersfoort moeten worden uitgevoerd. Deze maatregelen worden echter beschouwd als zeer waardevol in relatie tot de natuur in het gebied.
Het voorgenomen plan voorziet in de uitvoering van maatregelen die tot doel hebben negatieve effecten op natuurwaarden en specifiek de EHS te beperken en de natuur in brede zin binnen en rond het plangebied te versterken. De uitvoering van deze maatregelen is onlosmakelijk verbonden met de uitvoering van het plan en zijn weergegeven in onderstaande figuur. De maatregelen worden hieronder nader toegelicht.
Boscompensatie aan de Eem
Realisatie van het plan leidt tot een oppervlakteverlies aan bos, vallend onder de Boswet, van bij benadering 3,04 hectare permanente aantasting en 2,81 hectare tijdelijke aantasting.
De locatie waar de permanente aantasting wordt gecompenseerd is nog niet definitief vastgesteld. De voorkeur gaat uit naar aanplant van bos en daarmee versterking van het bestaande bos van de Melksteeg, in het gebied tussen de Birkstraat en de Eem. De Melksteeg vormt een ecologische verbinding tussen het bosgebied van de Heuvelrug, specifiek Birkhoven, en de Eempolder. In dit gebied is lokaal sprake van een dekzandrug, waardoor voor bos een ideale uitgangssituatie ontstaat. De bodem bestaat uit respectievelijk kalkarme drechtvaaggronden met zware klei en pleistoceen zand beginnend binnen 120 cm. en weideveengrond op zand beginnend binnen 120 cm. Door agrarisch gebruik is sprake van een dikke teellaag met organisch materiaal. De grond biedt mogelijkheid voor een gemengd bos met soorten als zomereik en gewone es. Door variatie in reliëf aan te brengen kan zowel bos op relatief voedselrijke droge bodem als moerasbos worden ontwikkeld.
Mogelijk wordt ervoor gekozen het bos spontaan tot ontwikkeling te laten komen middels natuurlijke successie, gelet op de hoge natuurwaarden die daarmee samen hangen en de doelstelling een natuurbos te ontwikkelen. Na drie jaar - de periode waarbinnen de compensatie gereed moet zijn - wordt beoordeeld of de vestiging van bomen voldoende op gang is gekomen. Indien dat niet het geval is, zal worden bijgeplant met inheemse, gebiedseigen soorten, om de ontwikkeling verder op gang te helpen.
Deze maatregel komt de samenhang van de EHS ten goede en naar verwachting zal een groot aantal soorten van het bos profiteren, waaronder ree, das, vleermuizen en ringslang.
Bosontwikkeling parkeerplaatsen
Het bos dat ligt ingeklemd tussen de BW-laan, de Birkstraat en Sportpark Birkhoven is momenteel in gebruik als parkeerterrein. Als gevolg daarvan is de bodem verdicht en is ten behoeve van de openbare veiligheid verlichting aangebracht. Het bos heeft daarmee nagenoeg geen functie voor natuur en waarden die voorheen zijn vastgesteld - waaronder koloniebomen voor vleermuizen - zijn nu niet meer aanwezig. Het gebied functioneert als gevolg van de verstoring momenteel niet als verbindend element tussen Birkhoven en Eemland waardoor ook de faunapassage onder de Birkstraat niet optimaal kan functioneren.
Het plan voorziet in opheffing van de parkeerfunctie en verplaatsing daarvan in de richting van de sportvelden. Ook de huidige parkeerplaatsen van het Utrechts Landschap worden naar de nieuwe locatie verplaatst. De vrijgekomen ruimte wordt gebruikt om de locaties in de toekomst weer als bos te laten functioneren. Doelstelling is ontwikkeling van het beheertype Dennen-, eiken- en beukenbos, in aansluiting op de ten zuiden van de parkeerplaatsen gelegen bossen (beheertype N15.02). Daartoe wordt de bestaande verharding verwijderd of - waar dat niet mogelijk is in verband met beschadiging van de boomwortels - losgeklopt. Gaten in de bosbeplanting worden gedicht met aanplant van inheemse en gebiedseigen bomen om de ontwikkeling te versnellen en verruiging tegen te gaan.
Met de realisatie van deze maatregel wordt de robuustheid van de EHS versterkt door toevoeging oppervlakte en wordt de doelstelling uit het Natuurbeheerplan 2015 - ontwikkeling gerealiseerd. Daarnaast wordt de verbinding naar de Eempolder versterkt
Aanleg natuurvriendelijke verlichting
Voor de verlichting langs het fietspad door het bos en langs de BW-laan wordt gekozen voor vleermuisvriendelijke verlichting. Specifiek voor het fietspad door het bos wordt beoordeeld of het mogelijk is verlichting aan te laten tot 23:00 en gebruik te maken van Illumis-armaturen.
Kleine faunapassages Barchman Wuytierslaan
De huidige BW-laan vormt momenteel een barrière voor grondgebonden fauna, specifiek voor bossoorten. Daaronder vallen diverse soorten kevers, maar ook reptielen als hazelworm en ringslang. De uitwisselingsmogelijkheden tussen Birkhoven enerzijds en de particuliere tuinen, Bokkeduinen en de spoorwegdriehoek anderzijds zijn zeer beperkt. Met de aanleg van drie faunapassages onder de nieuwe BW-laan wordt uitwisseling gefaciliteerd en wordt het plangebied voor deze soorten ontsnipperd. De faunapassages versterken de samenhang van de EHS met de omgeving en Bokkeduinen.
Ecoduct: verbinding Birkhoven - Bokkeduinen
De te bouwen tunnel onder het spoor Amersfoort - Utrecht wordt aan de noordzijde van het spoor verlengd. De zone die hierdoor ontstaat wordt ingericht als natuur. Hiermee wordt voorkomen dat een barrière voor flora en fauna wordt opgeworpen in de groenzone ten noorden van en parallel aan het spoor. Met het opheffen van de bestaande gelijkvloerse spoorwegovergang en omzetting van de vrijkomende ruimte naar natuur, ontstaat een doorlopende groene verbinding tussen Birkhoven en de spoorwegdriehoek. De onderlinge samenhang en aaneengeslotenheid van de natuurgebieden wordt hiermee versterkt en voor grondgebonden soorten worden de voorwaarden voor dispersie verbeterd.
Bosontwikkeling voormalige spoorovergang
De bestaande gelijkvloerse overgang van de Barchman Wuytierslaan met het spoor Amersfoort - Hilversum wordt opgeheven. Daarmee verliest de rijbaan zijn functionaliteit. Een deel van de aan de noordzijde vrijkomende ruimte wordt ingericht als natuur, waarmee een bestaande barriere tussen Birkhoven en de spoorwegdriehoek wordt opgeheven. De onderlinge samenhang en aaneengeslotenheid van de natuurgebieden wordt hiermee versterkt en voor grondgebonden soorten worden de voorwaarden voor dispersie verbeterd.
Heideontwikkeling bosrand: leefgebied hazelworm
Grazige, kruidenrijke en structuurrijke zonnig geëxponeerde vegetaties langs bosranden vormen belangrijk biotoop binnen het leefgebied van de hazelworm. Binnen het leefgebied wordt dit biotoop gerealiseerd door de bestaande bosrand van Birkhoven langs het spoor terug te zetten en hier ontwikkeling van heide en heischrale vegetatie te stimuleren. Dit gebeurt over een lengte van ongeveer 700 meter en oppervlakte van ongeveer 4000 m2. Daarnaast wordt de vrijkomende ruimte bij het opheffen van de spoorwegovergang gebruikt voor het realiseren van nieuw leefgebied en het verbinden van Birkhoven met Bokkeduinen. Deze maatregelen zijn voldoende het voortbestaan van de populatie in en rond het plangebied te waarborgen.
Plaatsing vleermuiskasten verspreid door het gebied
In de directe omgeving van het paarverblijf van de rosse vleermuis en de ruige dwergvleermuis maar op grotere afstand van het werkterrein, worden per verblijf in de winter van 2014-2015 vijf vleermuiskasten van het type Schwegler 1FF opgehangen aan bomen. Deze kasten worden door beide soorten goed gebruikt als paarverblijf. Hiermee wordt in ieder geval de mogelijkheid geboden om uit te wijken naar een locatie met minder verstoring en blijft de functionaliteit van het gebied gewaarborgd.
Herplant bomen langs tracé
Realisatie van het plan leidt tot een oppervlakteverlies aan bos, vallend onder de Boswet, van bij benadering 3,04 hectare permanente aantasting en 2,81 hectare tijdelijke aantasting.
Op basis van de herinrichting van het gebied bij oplevering wordt ervan uit gegaan dat middels herplant binnen het plangebied de tijdelijke aantasting ongedaan wordt gedaan. Het betreft herplant in de herstelde bermen en taluds, aansluitend op de bestaande bosstructuur. Voor de herplant wordt gebruik gemaakt van inheemse en gebiedseigen boomsoorten, waaronder zomereik, ruwe berk, grove den en beuk.
Herplant van permanent aangetast bos binnen het plangebied is gedeeltelijk mogelijk, tot een oppervlakte van ongeveer 0,3 hectare. Deze herplant vindt plaats op locaties die vrijkomen door herbestemming van verkeersdoeleinden naar groen.
Wegvangen hazelwormen
Om te voorkomen dat tijdens de realisatiefase dieren worden gedood, worden hazelwormen voorafgaand aan de werkzaamheden weggevangen in de periode april-augustus. De weggevangen dieren worden verplaatst naar bestaand leefgebied in de omgeving.
Wegvangen van ringslangen
Naast de maatregelen gericht op verbetering van het leefgebied van de ringslang worden maatregelen getroffen om doden en verwonden van ringslangen tijdens uitvoering van de werkzaamheden te voorkomen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het wegvangen van ringslangen op de werklocatie en worden vastgelegd in een werkplan.
Bij recent onderzoek rond het Belgenmonument is de zandhagedis waargenomen. Als gevolg van het plan wordt een klein gedeelte van het bestaande leefgebied van de zandhagedis aangetast. Dit heeft geen negatief effect op het instandhouding van de lokale populatie. Ter versterking van de populatie wordt het leefgebied verbeterd door meer structuur aan te brengen in een gedeelte van de heide waar momenteel geen zandhagedissen voorkomen. In het rapport Bijlage 4 Realisatie Westelijke Ontsluiting - Effectstudie natuurwaarden en maatregelen natuurwetgeving, 15 augustus 2016 wordt dit toegelicht. De maatregelen ter versterking van de populatie van de zandhagedis zijn opgenomen in Bijlage 3 Maatregelen natuur van de regels van het bestemmingsplan.
Binnen het project worden de volgende bovenwettelijke maatregelen getroffen voor de natuur. De maatregelen hebben betrekking op verbetering van de ecologische kwaliteit van de groentypen, het behouden van waardevolle elementen en het beperken van de barrièrewerking.
Berm BW-laan
De nieuwe berm aan de oostzijde van de BW-laan op het traject langs Birkhoven, wordt geoptimaliseerd voor natuur. De huidige berm is smal, gefragmenteerd en niet gericht op ecologische waarden beheerd. Doelstelling is het ontwikkelen van een open bostype, met ondergroei van havikskruiden, blauwe bosbes, mossen, hengel en lelietje-van-dalen. Dit type sluit aan op de ondergrond in dit deel van het plangebied, een stuifzandgordel. Ontwikkeling vindt plaats door:
- opbrengen voedselarm zand uit projectgebied
- creëren reliëf (duintjes)
- inplant met zomereik, berk en grove den
- opbrengen heide- en bermmaaisel van de Stichtse Rotonde
Ten behoeve van de groei en ontwikkeling van bomen en boomgroepen in deze berm, is het niet mogelijk overal schraal zand te gebruiken. Schraal zand wordt gedoseerd toegepast.
Spoortalud
Het talud tussen de zuidkant van het spoor en de verdiepte BW-laan wordt ecologisch ingericht. Door de ligging op het zuiden en aan het spoor - waarvan het bed op zich een verbindend element vormt - wordt gekozen voor een structuurrijke vegetatie. Pioniers als brem en gaspeldoorn krijgen alle ruimte, her en der mogen soorten als berk, zomereik en grove den tot ontwikkeling komen. Door toepassing van heidemaaisel van de Stichtse Rotonde of Monnikenbos wordt ook hier ontwikkeling van heide gestimuleerd. Ontwikkeling vindt plaats door:
- afwerking met voedselarm zand
- opbrengen heidemaaisel van Stichtse Rotonde of Monnikenbos.
Geluidswal BW-laan verdiepte ligging
De geluidswal van de verdiepte ligging van de BW-laan wordt voorzien van een groene, dekkende begroeiing van klimplanten. De voornaamste soorten zijn klimop en wingerd. Om de biodiversiteit te bevorderen worden ook andere soorten toegepast, waaronder kamperfoelie en bosrank. Deze soorten hebben onder meer functie als nectarbron voor wilde bijen en nachtvlinders. Daarnaast worden in de geluidswal voorzieningen aangebracht voor wilde bijen (nestlocaties).
Zone geluidsscherm
Aan weerszijden van de verdiepte ligging van de BW-laan ontstaat een voor mensen niet toegankelijke zone met een breedte van ongeveer 3-4 meter. De zone wordt ingericht met natuur als primair doel en wel een natuurtype dat normaliter niet voorkomt in regulier beheerd openbaar groen: dat van spontane ontwikkeling (successienatuur). Dergelijke vegetaties zijn veelal alleen te vinden op braakliggende terreinen, maar herbergen een rijke biodiversiteit. In de geluidsschermen worden onderaan kleine uitsparingen aangebracht, om ze passeerbaar te maken voor grondgebonden fauna.
Muurvarenbiotoop
De muurtjes bij de entree van OLV Ter Eem herbergen muurvarentjes. Dit is weliswaar geen bedreigde soort, maar muurvarens en aan muren gebonden soorten staan in stedelijk gebied permanent onder druk door ontwikkeling en beheer (schoonmaken, hervoegen e.d.). De ecologie samenhangend met deze muurtjes wordt behouden door de muurdelen een nieuwe plaats te geven in het plangebied. Waarschijnlijk wordt dit de zone tussen de geluidsschermen.
Faunapassage viaducten
Onderzocht wordt of tenminste een van de viaducten over de verdiepte ligging passeerbaar kan worden gemaakt voor grondgebonden fauna. De technische uitvoerbaarheid en haalbaarheid moet nog bepaald worden, maar gedacht wordt aan het aanleggen van een loopstrook of een faunabuis. Beide elementen liggen gescheiden van de verkeersfunctie om verstoring tot een minimum te beperken.
Zoomvegetatie Daam Fockemalaan
De berm ten oosten van het fietspad vanaf het Belgenmonument noordwaarts wordt ontwikkeld tot zoomvegetatie, waarin soorten als struikheide en hengel de toon voeren. Daartoe wordt:
- de voedselrijke toplaag verwijderd en/of
- voedselarm zand opgebracht
- ongewenste soorten uit bosrand verwijderd (acacia, Amerikaanse vogelkers, Amerikaans eik) ten gunste van ontwikkeling kruiden en inheemse soorten
Bermen Daam Fockemalaan westzijde
De bermen van de Daam Fockemalaan vertegenwoordigen momenteel weinig waarde. De voedselrijke toplaag is daar mede debet aan. Doel is deze grazige vegetatie om te zetten naar heischraal grasland en/of heide, zoals elders aanwezig op de Stichtse Rotonde. Verbeteren van deze vegetatie vindt plaats door:
- afhalen bovenste laag (verrijkte) grond
- opbrengen voedselarm zand
- opbrengen heidemaaisel van Stichtse Rotonde of Monnikenbos
- vervolgbeheer gericht op ontwikkeling heischraal grasland
Kwaliteitsverbetering heide Stichtse Rotonde
Ten behoeve van de aanleg van een fietstunnel wordt de heide aan de noordzijde van de Stichtse Rotonde tijdelijk aangetast. De kwaliteit van de terug te brengen heide ten opzichte van de huidige situatie wordt verbeterd door:
- het aanbrengen van reliëf in de bodem
- het verwijderen van de organische laag voor een schralere uitgangssituatie
- het opbrengen van heidemaaisel van de Stichtse Rotonde (soortenrijkdom)
- natuurlijke ontwikkeling (spontaan)
Doel is verbetering van de huidige kwaliteit, door aanvoer kenmerkende soorten en meer structuur. Aangezien dit heideperceel kleiner is dan de overige heidevegetaties op de Stichtse Rotonde, lijkt vestiging van de zandhagedis een te hoog doel. Andere kenmerkende soorten, waaronder de sprinkhaan schavertje of de heivlinder, kunnen zich bij goede ontwikkeling vestigen. Beide soorten zijn nu niet bekend van dit gedeelte.
Heidecorridor Stichtse Rotonde
Tussen de Stichtse Rotonde en het heideterrein voor het Belgenmonument wordt een heidecorridor gerealiseerd in de berm ten oosten van het fietspad, zodat uitwisseling van kenmerkende soorten van de heide wordt gefaciliteerd. Dit wordt uitgevoerd door:
- afroven toplaag (organisch materiaal)
- opbrengen heidemaaisel van Stichtse Rotonde of Monnikenbos
- verwijderen bestaande opslag in heide (braam, boompjes e.d.)
- vervolgbeheer gericht op behoud en ontwikkeling structuurrijke heide
Met de heidecorridor neemt het areaal heide in dit gedeelte van het plangebied sterk toe, waarmee ook de mogelijkheden voor specifieke veeleisende heidesoorten toe nemen.
Natuurverrijking
Ten slotte zal voor een bedrag van 600.000 euro worden geïnvesteerd in natuurverrijking. In het in bijlage 24 bij de toelichting opgenomen rapport "Natuur rond de Westelijke ontsluiting, Maatregelen in het kader van verrijking en bovenwettelijke compensatie" is een advies uitgebracht ten aanzien van voorliggende voorstellen. Op basis van dit advies worden de maatregelen nader getoetst op haalbaarheid. Onderstaande afbeelding illustreert de maatregelen waar aan wordt gedacht.
Met het treffen van de in het rapport beschreven maatregelen wordt invulling gegeven aan de voorwaarde dat alle ecologische schade wordt gecompenseerd. De belangrijkste schade wordt gecompenseerd in het kader van wet- en regelgeving. Dit zijn omvangrijke en robuuste maatregelen die ervoor zorgen dat de staat van instandhouding van beschermde soorten niet wordt aangetast, het areaal bos netto toeneemt, het aantal bomen toeneemt en Birkhoven beter wordt verbonden met natuur in de omgeving.
De bovenwettelijke schade is veel beperkter van omvang en heeft voornamelijk betrekking op aantasting van vegetaties in bermen en vergroting van de barrièrewerking. Met maatregelen die zijn gericht op verbetering van de omstandigheden voor soortenrijkere vegetaties - veelal op relatief schrale ondergrond middels natuurlijke successie - wordt de natuur langs de weg robuuster en biodiverser. De barrièrewerking van de verdiepte ligging wordt beslecht door viaducten passeerbaar te maken voor grondgebonden fauna. Aangezien aan weerszijden van de verdiepte liggen voornamelijk bebouwing ligt (woonwijk en Bernhardkazerne), is dit wat natuur betreft de minst schadelijke locatie voor wat de barrière werking betreft.
Wanneer we kijken naar het totale maatregelenpakket - wettelijk, bovenwettelijk en verrijking - dan kunnen we niet anders dan concluderen dat natuur en ecologie in en rond het plangebied verrijkt en versterkt worden ten opzichte van de huidige situatie.
Niet alleen wordt de barrièrewerking van met name het noordelijke gedeelte van de BW-laan sterk verminderd, ook worden verbindingen naar de omgeving versterkt en worden biotopen en leefgebieden van soorten kwalitatief en kwantitatief verbeterd.
Een aantal zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan richt zich op de boscompensatie langs de Eem en suggereren dat natuurontwikkeling langs de Melksteeg al een eerdere verplichting was en daarom nu niet als compensatie kan gelden. Voor de volledigheid wordt de gemeentelijke reactie op deze zienswijzen hieronder integraal weergegeven.
In het kader van de uitbreiding van de dierentuin - als gevolg waarvan de EHS werd aangetast - zijn in het bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen 2008 compensatiemaatregelen vastgelegd. Dit betrof de toewijzing van de spoorwegdriehoek aan de EHS (bestemming natuur) en realisatie van de verbinding naar de Melksteeg langs de Middelhoefseweg. In het bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen 2008 is de bestemming van de spoorwegdriehoek omgezet van "Spoorwegdoeleinden" naar "Natuurgebied" en is aan de Middelhoefsweg een zone aangewezen als ecologische verbindingszone. Het gaat hier om een groenstrook van 15 meter breed en een lengte van 350 meter.
In het kader van project Westelijke Ontsluiting worden nieuwe maatregelen getroffen. Dit betreft onder meer het uit productie nemen van een agrarisch perceel en omzetting en herbestemming daarvan naar bosnatuur. Dit perceel grenst weliswaar aan de ecologische verbinding Melksteeg, maar is niet eerder als plan of project uitgewerkt of als compensatie ingezet. Juist de koppeling van dit project zien wij als grote kans, omdat ze elkaar versterken met als resultaat een robuust natuurgebied.
Bostype
Het primaire doel van de boswet is instandhouding van het areaal bos in Nederland. Om die reden geldt herplantplicht. Het doel van herplant is realisatie van een bos, dat als ecosysteem kan functioneren. Voorafgaand aan realisatie wordt - ook vanuit bosbouwkundig aspect goed gekeken welke bostypen hier van nature thuis horen dan wel onder de huidige omstandigheden (historisch bodemgebruik, waterbeheer) als zodanig kunnen ontwikkelen. Ter plaatse kan niet het bostype worden gerealiseerd dat wordt aangetast: gemengd eiken-beukenbos op droge zandgrond - een bostype dat zeer algemeen voorkomt op de Utrechtse Heuvelrug. Wel wordt een bostype gerealiseerd dat tegenwoordig zeldzaam is (vochtig bos) en hoge natuurwaarden vertegenwoordigt. Het bos is kwantitatief gelijkwaardig aan het te kappen bosareaal.
Compensatiegebied
Langs de Eem, ter plaatse van de beoogde boscompensatie, is een dekzandrug gelegen. Dit gebied lag van oudsher hoger dan de omgeving. Na de laatste ijstijd is dit gebied bebost geweest en door de mens ontbost en in cultuur gebracht (akkerbouw). Dit is ook te zien op oude kaarten van het gebied. Ook nu nog is een deel van het gebied bebouwd als (mais)akker. Duidelijk is te zien dat het gebied hoger ligt.
De realisatie van bos langs de rand van het industrieterrein van de Isselt onttrekt de hier aanwezige bebouwing aan het zicht. Vanuit de Eempolder wordt het zicht op de stad vergroend. Ontwikkeling van bos tast de openheid nagenoeg niet aan en doet recht aan de natuurlijke uitgangssituatie. Bovendien sluit bos hier landschappelijk aan op de het landschap ten noorden van de Eem en de opgaande beplanting langs Isselt (Melksteeg).
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) in de Nederlandse wetgeving opgenomen.
Archeologische beleidskaart
In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving is de Amersfoortse ABP-kaart omgezet in een archeologische beleidskaart waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen / bodemverstorende projecten (28 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad).
Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.
Bescherming per gebied
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de archeologische monumenten op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.
De nummering van de gebieden in de regels van het bestemmingsplan komt niet overeen met de nummering op de archeologische beleidskaart. Hieronder volgt een opsomming van de gebieden met de benaming die ze hebben op de archeologische beleidskaart en in het bestemmingsplan.
Benaming op Archeologische beleidskaart | Benaming in bestemmingsplan |
Archeologisch waardevol gebied 1 (beschermd) |
Wordt beschermd via Monumentenwet, wordt niet opgenomen op de verbeelding en ook niet in de regels van het bestemmingsplan. |
Archeologisch waardevol gebied 2 (hoge waarde) |
Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 1" |
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 3 (hoge archeologische verwachting) | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 2" |
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 4 (middelhoge verwachting) | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 3" |
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 5 (lage verwachting) | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 4" |
Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is.
De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Het Centrum voor Archeologie (CAR) van de gemeente Amersfoort heeft door middel van een archeologische inventarisatie een archeologische verwachting voor het plangebied westelijke ontsluiting opgesteld. Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen bij de toelichting (bijlage Archeologische inventarisatie Westelijke ontsluiting maart-april 2015).
Op de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Amersfoort is te zien dat het onderzoeksgebied voor het merendeel binnen een gebied ligt waarvoor een middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Voor een klein deel van het onderzoeksgebied (in het noorden) geldt een lage verwachting en in een ander klein deel (in het zuiden) geldt een hoge verwachting (zie afbeelding 14 in de genoemde bijlage).
Als in het gebied met hoge archeologische verwachting ontwikkelingen plaatsvinden met bodemingrepen dieper dan 30 cm en met een grotere oppervlakte dan 100 m², dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat in dit geval om het gebied dat vanaf het terrein van voormalig ziekenhuis De Lichtenberg doorloopt naar het zuiden over de Stichtse Rotonde en aan de zuidoostzijde langs de Utrechtse weg. Het betreft een hooggelegen stuwwalplateau met lichte glooiingen. Hiervoor is de archeologische verwachting over het algemeen hoog.
In het gebied met een middelhoge archeologische verwachting geldt dat wanneer in deze gebieden ontwikkelingen plaatsvinden met bodemingrepen dieper dan 30 cm en met een grotere oppervlakte dan 500 m², voorafgaand een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. De gebieden met middelhoge archeologische verwachting in het plangebied worden gekenmerkt door meer of minder steile hellingen van de stuwwal. Als gevolg van het relief is de archeologische verwachting voor deze gronden minder hoog dan voor de plateaus. Er komen op dit soort gronden wel grafheuvels voor, een reden om toch een middelhoge verwachtingswaarde aan deze gronden te geven. Omdat het gaat om grote gebieden is geen specifieke opsomming opgenomen.
In het gebied met een lage archeologische verwachting geldt dat wanneer in deze gebieden ontwikkelingen plaatsvinden met bodemingrepen dieper dan 30 cm en met een grotere oppervlakte dan 10.000 m², voorafgaand een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.
Op basis van de landschappelijke, historische en archeologische analyse van het onderzoeksgebied is voor de westelijke ontsluiting een algemene en een specifieke archeologische verwachting opgesteld.
De verwachting (trefkans), zoals op de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Amersfoort aangegeven, wordt ondersteund door het onderzoek van het CAR. Hierbij wordt de kanttekening gemaakt dat, gelet op de geologie, op twee locaties vermoedelijk op grote schaal bodemverstorende afgravingen hebben plaatsgevonden (Stichtse Rotonde en ter hoogte van het Dierenpark Amersfoort).
Op plekken waar de bodem dieper dan 30 cm verstoord gaat worden, kan zodra de werkelijke verstoringsdiepte bekend is, in detail worden gekeken naar de gevolgen voor de mogelijke archeologie in de bodem. Hier zal veelal inventariserend veldwerk nodig zijn.
Op de locaties waar in het verleden grootschalige afgravingen hebben plaatsgevonden (Stichtse Rotonde , ter hoogte van het Dierenpark Amersfoort en mogelijk nog wat locaties aan de hand van de hillshade analyse) kunnen eventueel een bodemkundig onderzoek worden uitgevoerd, waarbij de mate van verstoring middels een booronderzoek wordt vastgesteld (zie afbeelding 21). Indien hieruit blijkt dat de afgravingen in het verleden reeds hebben geleid tot het verdwijnen van het bodemarchief, kan op deze locaties zonder voorafgaand archeologisch onderzoek aan de planrealisatie worden gewerkt.
Archeologisch waardevolle gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden.
De Westelijke ontsluiting loopt door het beschermd stadsgezicht van de Berg (net zo als dat in de huidige situatie het geval is). Ook liggen in de directe omgeving van de weg vele (rijks)monumenten. Veel van de panden en complexen richten zich qua architectuur en ontsluiting op de weg. De Daam Fockemalaan is door het drukke verkeer te zien als een doorsnijding van een stedenbouwkundig ensemble.
Nabij de Stichtse Rotonde liggen enkele waardevolle kloostercomplexen en Het Belgenmonument.
Kloostercomplexen ten westen van de Daam Fockemalaan
Het Bergkwartier wordt aan de westzijde begrensd door de scholen- en kloostercomplexen van Onze Lieve Vrouw ter Eem (1931) en het voormalige Constantinianum (1952-1954). Deze gebouwen, vormgegeven met de traditionele stijlkenmerken van de Delftse School, zijn op grote percelen gesitueerd. De tuinaanleg, van de openbare weg gescheiden door een hekwerk met bakstenen muurpijlers, sluit nauw aan bij de landschappelijke aanleg van het Bergkwartier.
De toren van Onze Lieve Vrouw ter Eem is in het hart van de lineaire as van de Prins Frederiklaan gelegen.
OLV Ter Eem
De nieuwe ligging van de Westelijke ontsluiting zal over het terrein van het klooster Onze Lieve Vrouwen Ter Eem gaan. Gezien de monumentale waarde van gebouwen en terrein is hier zorgvuldig naar gekeken.
Het aangetaste deel betreft een deel van het voorterrein met de hoofdentree, waar in het verleden meerdere aanpassingen gedaan zijn. Deze hebben niet altijd aan het oorspronkelijke ontwerp uit 1933 bijgedragen. De meest ingrijpende is het verleggen van de entree naar de Aletta Jacobslaan om ruimte te maken voor het huidige kruispunt met verkeerslichten bij de Daam Fockemalaan. De rechte verbinding tussen Prins Frederiklaan en de entreelaan met de zichtlijn op de toren is daarmee verstoord.
Een van de maatregelen in kader aanleg Westelijke Ontsluiting is het verdiept aanleggen van de weg zodat de toegangsweg in het verlengde van de Prins Frederiklaan weer hersteld kan worden, waarbij deze het verkeer van de Westelijke ontsluiting ongelijkvloers kruist. De brug vormt de nieuwe toegangspoort tot het kloostercomplex. De monumentale hekwerken zullen hergebruikt worden, de uitwerking daarvan geschiedt in overleg met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Voor het verleggen van het tracé van de Westelijke ontsluiting zal de conciergewoning (bouwjaar 1948) gesloopt moeten worden. Deze woning heeft geen monumentale waarde en heeft in zijn stedenbouwkundige en architectonische uitwerking het karakter van een bijgebouw, in uitstraling ondergeschikt aan het hoofdgebouw. In het bestemmingsplan wordt ruimte gereserveerd voor een nieuw te bouwen woning op het terrein (zie ook Bijlage 5).
Historische elementen
Tot in de jaren dertig maakte het terrein van Onze Lieve Vrouw ter Eem deel uit van het glooiende landschap van de Amersfoortse berg. Hoogteverschillen met heide en eikenhakhout bepaalden vooral het beeld van de open vergezichten.
In 1931 werden in opdracht van de zustercongregatie van Onze Lieve Vrouw van Amersfoort plannen gemaakt voor de bouw van een klooster- en scholencomplex.
Architect B.J. Koldewey (1895-1958) ontwierp hiervoor een plan in de traditionele vormentaal van de Delftse School. Gelijktijdig werden door hem ook de tekeningen voor de directeurswoning en de entreepoort gemaakt.
Het complex was bestemd voor het geven van katholiek onderwijs aan meisjes. In het complex was daarom, naast het kloostergedeelte met de monumentale kapel, ruimte voor een lyceum met huishoudschool èn een kweekschool beide in combinatie met een internaat. Hiervoor werd door Koldewey een dubbel-gangenstelsel ontwikkeld, waarbij zusters en scholieren in het kloostergedeelte zoveel mogelijk gescheiden van elkaar door het gebouw konden bewegen. De bouwmassa's werden gegroepeerd rond een aantal hoven, waarbij optimaal gebruik werd gemaakt van de hoogteverschillen in het terrein. De toren van de kapel, met daarvoor de monumentale vijver, werd in de zichtlijn van de Prins Frederiklaan gesitueerd. De gevels en het interieur worden gekenmerkt door een groot aantal kunstwerken, waaronder beeldhouwwerken, mozaiekwerken en glas-in-loodvensters van bekende kunstenaars.
Het complex werd verschillende malen uitgebreid, waarbij veelal goed rekening werd gehouden met de karakteristieken van het oorspronkelijke gebouw.
Binnen het werk van Koldewey neemt OLV ter Eem een cruciale plaats in, aangezien het in oppervlakte het grootst is en representatief genoemd kan worden voor zijn bemoeienis met de katholieke architectuur en zijn stijlopvatting. Vandaar dat het gehele complex, na eerst in 1988 op de gemeentelijke monumentenlijst te zijn geplaatst, in 2000 door het rijk is aangewezen als rijksmonument met de volgende beschermde onderdelen:
- tuinaanleg met hekwerk en vijver als gaaf voorbeeld van de 'gemengde tuinstijl' als 'drager' van de overige complexonderdelen;
- de voormalige klooster- en schoolgebouwen als architectuurhistorisch gaaf en voornaam voorbeeld van de Delftse School, als cultuurhistorisch voorbeeld van een klooster- en scholencomplex uit de eerste helft van de 20ste eeuw en stedenbouwkundig als ensemble in relatie tot de overige complexonderdelen alsmede in relatie tot het aangrenzende voormalige klooster- en scholencomplex Constantinianum en vanwege de ligging op de westflank van de Amersfoortse Berg.
- directeurswoning, als redelijk gaaf voorbeeld van de traditionalistische bouwstijl in relatie tot de overige complexonderdelen.
Vervanging portierswoning
Ter vervanging van de op het terrein aanwezige (voormalige) portierswoning voorziet het bestemmingsplan in een zoekgebied voor de herbouw van de betreffende woning. Bij de bepaling van het zoekgebied zijn de belangen van een goede landschappelijke inpassing in relatie met het rijksmonument en de tuin afgewogen tegen de belangen van een goed woon- en leefklimaat.
Ontsluiting
Ter ontsluiting van het complex is een tweede ontsluiting mogelijk vanaf de parallelweg van de Westelijke ontsluiting (parallelweg ook nu al aanwezig). Deze ontsluiting dient voornamelijk voor verkeer vanaf het hoofdwegennet, dit verkeer hoeft dan niet via het verkeersluw gemaakte deel van de Daam Fockemalaan te rijden. Dit verkeer kan vanaf de Westelijke ontsluiting via de parallelweg rechtstreeks naar het kloostercomplex. In de uitwerking zal worden meegenomen dat deze route geen doorgaande route wordt naar de Prins Frederiklaan, dit om sluipverkeer te voorkomen.
Tijdelijke functies en ontwikkelingsvisie voor definitieve invulling
Grote delen van het gebouwencomplex zijn nog niet ingevuld. De komende jaren zullen vooral tijdelijke functies in het gebouw een plaats krijgen, voordat met een definitieve invulling kan worden gestart. Vandaar dat in november 2013 in nauw overleg tussen eigenaar, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en gemeente Amersfoort een zogenoemd 'DOE-BOEK OLV Ter Eem Amersfoort' is opgesteld, om op een efficiënte wijze richting te kunnen geven aan het onderbrengen van deze tijdelijke functies. In dit document zijn de ruimten en vertrekken in drie categorieën onderverdeeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in delen met een hoge, een positieve of een indifferente monumentenwaarde. Bij een hoge monumentenwaarde wordt heel zorgvuldig gekeken naar eventuele ingrepen met ambitie van waardebehoud en met een uitgebreide procedure voor vergunningverlening. Bij positieve monumentenwaarden zijn ingrepen in principe toegestaan mits waardevolle elementen behouden blijven en een reguliere vergunningprocedure wordt doorlopen. In de delen met indifferente monumentenwaarde zijn ingrepen toegestaan en vergunningvrij.
De eigenaar heeft aangegeven te werken aan een ontwikkelingsvisie voor het kloostercomplex, met de bedoeling deze ontwikkeling in een afzonderlijk bestemmingsplan aan de raad voor te leggen.
Zienswijzen OLV Ter Eem en Belgenmonument
In verschillende zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan wordt gesteld dat de Westelijke ontsluiting een aantasting vormt van de rijksmonumenten OLV Ter Eem en het Belgenmonument. Voor de volledigheid wordt de gemeentelijke reactie op deze zienswijzen hieronder integraal weergegeven.
Kloostercomplex O.L.V. ter Eem
De nieuwe ligging van de Westelijke ontsluiting gaat ten koste van een deel van het terrein van het voormalige kloostercomplex. Het gaat om een deel van het voorterrein met de hoofdentree, waar in het verleden verschillende aanpassingen zijn gedaan. De meest ingrijpende hiervan is het verleggen van de entree naar de Aletta Jacobslaan om ruimte te maken voor het huidige kruispunt met verkeerslichten bij de Daam Fockemalaan. Een lineaire verbinding tussen Prins Frederiklaan en de entreelaan met de zichtlijn op de toren is daarmee verstoord. Door het verdiept aanleggen van de Westelijke ontsluiting kan de toegangsweg in het verlengde van de Prins Frederiklaan weer hersteld worden, waarbij deze het verkeer van de westelijke ontsluiting ongelijkvloers kruist. De brug vormt de nieuwe toegangspoort tot het kloostercomplex. De monumentale hekwerken worden hergebruikt. De te slopen conciërge woning heeft geen monumentale waarde. Op onderstaande afbeelding is te zien om welk deel van het voorterrein het gaat.
Het bestaande hekwerk en de monumentale toegangspoort, die als onderdelen van het rijksmonument in de rijksbeschrijving vermeld zijn, worden zorgvuldig verwijderd en herplaatst, zodat van vernietiging geen sprake is. De nieuwe positie is nog niet vastgesteld, maar uitgangspunt is dat de herplaatste poort met hekwerken de entree van het terrein opnieuw zal domineren.
Daarnaast zal de zichtbaarheid van het complex vanaf de Prins Frederiklaan en viaduct niet meer zijn verstoord door een grote hoeveelheid aan verkeerskundige elementen, zoals verkeersborden, stoplichten, verkeersdrempels, vluchtheuvels e.d. Dit feit zal de monumentaliteit van de entree door het creëren van een ongehinderde zichtlijn ten goede komen. Vanaf de verdiept gelegen weg zal het klooster niet zichtbaar zijn. Daar tegenover staat dat het complex, naast de nog steeds monumentale entree vanaf de Prins Frederiklaan, een tweede ontsluiting zal krijgen. Hier liggen opnieuw kansen om de aanwezigheid van het kloostercomplex te kunnen beleven. Door de verdiept gelegen weg zal bovendien de geluidsoverlast afnemen wat vooral in het voorterrein positief merkbaar zal zijn.
Het Belgenmonument
Het Belgenmonument ligt ten zuidwesten van Amersfoort, op de stuwwal tussen Amersfoort en Soesterberg, genaamd de Berg. Het Belgenmonument is een rijksmonument in de zin van de Erfgoedwet (Monumentennr.: 517654 - Hoofdgebouw; 517655 - Herdenkingsmuur; 517656 - Tuinaanleg). Het gebied valt verder onder het door het rijk Beschermd Stadsgezicht Bergkwartier. De totale oppervlakte van het complex is circa 8 ha. en is openbaar toegankelijk. Het Belgenmonument werd in 1916-1917 naar ontwerp van de Belgische architect Huib Hoste en tuinarchitect Louis van der Swaelmen door geïnterneerde Belgische militairen gebouwd als blijk van dank voor de gastvrije opname van Belgische militairen en burgervluchtelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het monument bestaat uit een hoofdgebouw en een op afstand daarvan gelegen herdenkingsmuur en bijbehorende tuin.
Het monument is van culturele en sociaalhistorische waarde vanwege haar verbondenheid met de eerste Wereldoorlog en de opvang en de verstrekte humanitaire hulp aan de honderdduizenden Belgische vluchtelingen en geïnterneerden in Nederland. Voor de aanleg van de omringende tuin maakte tuinarchitect Louis van der Swaelmen gebruik van de bestaande begroeiing, zoals heide en eikenhakhout. Hieraan voegde hij een aantal nieuwe elementen toe, waaronder de dubbele hagen, die het hoofdgebouw met de lager gelegen herdenkingsmuur verbinden en de belangrijke zichtas vanaf het hoofdgebouw naar de Daam Fockemalaan. Ook gaf hij aan het S-vormige pad - oorspronkelijk de hoofdtoegang tot het complex - een contemplatieve betekenis.
Het centrum van de tuinaanleg wordt gevormd door een vierkant, licht hellend terrein met afgeronde hoeken, waaromheen oorspronkelijk dubbele ligusterhagen zijn geplant. Hierbinnen lag bij aanleg een pad van leem met schelpverharding, waarbij de hoogteverschillen in het gebied door lage trappen worden opgevangen. Het gebied binnen de hagen werd gevormd door eikenhakhout. Het terrein buiten de hagen kende een natuurlijke, lage begroeiing, bestaande uit heide en berken, waardoor men uitzicht had op de Gelderse Vallei en het IJsselmeer. Door een sterke groei van de beplanting is het zicht op het Belgenmonument en het uitzicht over de omgeving verminderd. In de jaren 60 van de vorige eeuw is de omvang van de omringende tuin verkleind. Door een andere wijze van beheer is de oorspronkelijke hakhoutbeplanting uitgegroeid tot een bosgebied met volwassen bomen. Van een panoramisch uitzicht vanaf het Belgenmonument is thans geen sprake meer, omdat het omliggende bos veel te fors is uitgegroeid.
In de afgelopen 100 jaar is het Belgenmonument en de omliggende tuin een aantal keren gerestaureerd en in 1967 is een carillon op de middelste toren van het hoofdgebouw geplaatst. In 2013-2014 is historisch onderzoek uitgevoerd naar de omgeving van het Belgenmonument. Uit dit onderzoek is gebleken dat het oorspronkelijke S-vormige pad nagenoeg niet meer zichtbaar is. In 2016 is het hoofdgebouw opnieuw gevoegd, is de herdenkingsmuur afgebroken en weer op de oorspronkelijke wijze herbouwd en zal het S-vormige pad en de zichtlijn naar de Daam Fockemalaan worden gerestaureerd. Het gehele terrein rond het monument is rijksmonument (zie bijgaande afbeelding).
In verband met de aanleg van de Westelijke ontsluiting wordt een strook grond aan de rand van het terrein van het Belgenmonument als volgt bestemd:
- Ter plaatse van het benzinestation verschuift de Westelijke ontsluiting 2 meter naar de oostzijde. Het dwarsprofiel van de Westelijke ontsluiting wordt smaller, in de huidige situatie is de weg ontworpen op een ontwerpsnelheid van 80 km/u, het nieuwe ontwerp is gebaseerd op een ontwerpsnelheid van 50 km/u wat een smaller dwarsprofiel als gevolg heeft. Het vulpunt van het benzinestation is nu direct aan de hoofdrijbaan gelegen. In de nieuwe situatie komt er een berm tussen het vulpunt en de hoofdrijbaan. Deze maatregel vergroot de verkeersveiligheid.
- Het fietspad aan de zijde van het Belgenmonument wordt verbreed tot een tweerichting fietspad. Dit ter vervanging van het fietspad aan de westzijde en de oversteek mogelijkheid bij de Prins Frederiklaan. Hiermee wordt de hoofdfietsroute gestrekt vormgegeven, hetgeen een stimulans is voor het fietsverkeer.
- Langs zowel de Daam Fockemalaan als de Stichtse rotonde wordt een insnijding in het talud gemaakt om het mogelijk te maken dat fietsers met een fietstunnel ongelijkvloers de Daam Fockemalaan kunnen kruisen. Dit vergroot de verkeersveiligheid en de doorstroming van zowel autoverkeer als fietsverkeer.
Ter plaatse van het Belgenmonument hebben de maatregelen van de Westelijke ontsluiting als doel om de doorstroming te verbeteren, de verkeersveiligheid te vergroten en de weg landschappelijk in te passen. Er is een integrale afweging gemaakt tussen deze doelen en de cultuurhistorische waarde van het Belgenmonument. Ook voor dit deel van het tracé is de eerder genoemde ontwerpopgave (het minimaliseren aantasting, waar mogelijk herstellen van cultuurhistorische relaties en eenheden) uit de bijlage "Uitgangspunten en beeldkwaliteitseisen inpassing en vormgeving weg en kunstwerken" van toepassing.
Ontwerp Westelijke ontsluiting ter hoogte van het Belgenmonument
In verband met de fasering van de aanleg voorzien wij dat er een tijdelijke weg gemaakt moet worden om tijdens de aanleg van het verdiepte deel de verbinding in stand te houden. Deze tijdelijke weg is nu voorzien ter plaatse van de kruising Daam Fockemalaan - Prins Frederiklaan. In het overzicht is rekening gehouden met het tijdelijk ruimtebeslag. Of dit uiteindelijk ook het benodigde ruimtebeslag is, is nog niet te zeggen. Dit zal afhangen van de uitvoeringsmethodiek van de aannemer. De aannemer is op dit moment nog niet bekend. De consequenties van bovenstaande maatregelen zijn dat het bestaande tracé van het fietspad opschuift en de randen van de bestaande beplanting van de tuin van het Belgenmonument aantast.
De huidige randen zijn als landschapstype, heide, berm met bomen, bosrand, grasberm en zoomvegetatie. Deze landschapstypen zijn uitgangspunt voor het herstel van de randen na de feitelijke inpassing van het nieuwe tracé . In het bijgaand overzicht is aangegeven wat de gevolgen zijn van de hiervoor omschreven maatregelen aan de randen van het Belgenmonument en op welke wijze deze maatregelen in de nieuwe situatie in het gebied worden ingepast.
(bron: rapport Natuur rond Westelijke ontsluiting 15-030, 14 september 2015)
Als gevolg van de aanleg van de Westelijke ontsluiting komt het fietspad in het huidige Belgenmonument te liggen en wordt het totale oppervlak van het complex van het Belgenmonument van ca 8 ha. met 1710 m2 verkleind, dat is een verkleining van ca 2%. De ingreep vindt plaats aan de rand van het Belgenmonument direct gelegen aan de Stichtse Rotonde en de Daam Fockemalaan. Met het oog daarop hebben de voorgestelde maatregelen, in samenhang met de groencompensatie, geen negatieve invloed op het in de rijksbeschrijving genoemde meest waardevolle deel van de tuin: 'het centrum van de tuinaanleg'. De ingrepen doen voorts de hoofdstructuur en de bijzondere kwaliteiten van het monument, waaronder de zichtas, geen geweld aan. Ze zijn in verhouding tot de oppervlakte van het gehele complex ook gering. Ook met het oog op de belangen die zijn betrokken bij het treffen van de maatregelen in het gebied (verkeersveiligheid, doorstroming) zijn ze ten opzichte van de betrokken cultuurhistorische belangen te rechtvaardigen.
De raad van Amersfoort heeft besloten dat voor de restauratie van het Belgenmonument het voorliggende ontwerp van de Westelijke ontsluiting een gegeven is. Tevens heeft de raad op 29 maart 2016 als onderdeel van de kaders restauratie Belgenmonument besloten dat de inrichting van het deel van het monument dat verdwijnt of aangepast wordt als gevolg van de aanleg van de Westelijke ontsluiting, betrokken wordt (is) bij het project groenrestauratie Belgenmonument.
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Een bestemmingsplan bestaat uit:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.
Het voorliggende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid, die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kan hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de wijziging. Afdeling 3.4 van de Awb is van toepassing.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen zoals gezegd tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.
Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
Deze bestemming is opgenomen voor het benzinestation aan de Daam Fockemalaan. Een motorbrandstofverkooppunt met lpg is toegestaan, eveneens als de daarbij behorende detailhandel en een autowasstraat.
Deze bestemming is opgenomen voor het Dierenpark Amersfoort. Ter plaatse van de aanduiding (pg) is een parkeergarage mogelijk gemaakt in drie bouwlagen. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van nog 1 extra bouwlaag. Ter plaatse van de aanduiding (p) is een parkeerterrein toegestaan. De aanduiding (g), groen is bedoeld om de ter plaatse aanwezige bomen en struiken te beschermen. Voor verschillende werkzaamheden is daar een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.
Deze bestemming is opgenomen voor OLV ter Eem. Binnen deze bestemming zijn de huidige functies in het gebouw geregeld (zoals educatieve voorzieningen, opvangvoorzieningen, medische (gezondheidszorg) voorzieningen, sport en 2000 m2 kantoren). Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van wonen binnen het bestaande complex. Ter plaatse van de aanduiding "wonen" is herbouw voorzien van de portierswoning. Deze woning mag herbouwd worden binnen het aanduidingsvlak, met een bebouwingspercentage van 5%. Vanwege de cultuurhistorische waarden van het complex en het terrein dient advies gevraagd worden van de gemeentelijke deskundigen op het terrein van stedenbouw en monumentenzorg. En ook de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, inclusief de erfgoedcommissie moet om advies worden gevraagd.
De gronden waarvan het groene karakter in stand moet worden gehouden hebben de bestemming "Groen" gekregen. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen, parken en plantsoenen, voet- en fietspaden en speelvoorzieningen. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er mogen enkel nutsvoorzieningen worden gerealiseerd en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen.
Binnen de bestemming Groen zijn verschillende aanduidingen opgenomen: voor het realiseren tunnel de aanduiding (tu), voor het mogelijk maken van parkeervoorzieningen (Daam Fockemalaan), de aanduiding (p) en de aanduiding (gs) voor het plaatsen van geluidschermen met een hoogte van maximaal 3 meter.
De "Kabouterhut" is bestemd voor Horeca in de categorie 1: horecabedrijven die, gelet op de aard en omvang ervan, zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen in geringe mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies in de omgeving van deze horecabedrijven, zoals restaurants, snackbars, ijssalons en andere daarmee gelijk te stellen bedrijven. De maximale goothoogte en hoogte zijn op de verbeelding aangegeven. Ook is door middel van de aanduiding (p) aangegeven waar geparkeerd mag worden.
In het plangebied komt deze bestemming met de aanduiding (kz) kazerne voor op een strook grond van de Bernhardkazerne. Hier binnen is geregeld dat er geluidschermen zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 6,5 meter.
Deze bestemming geldt voor de een deel van het perceel behorend bij de bestaande woning op het terrein van OLV ter Eem. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erkers, ingangspartijen en andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de aangrenzende bestemming. Daarnaast is een verboden gebruik opgenomen voor parkeren. Deze bestemming is ook opgenomen voor gronden die worden toegevoegd aan de aangrenzende tuinen van enkele percelen die grenzen aan het bestemmingsplangebied.
In het plangebied komen 2 typen wegen voor; de gebiedsontsluitingswegen en de erftoegangswegen. De gebiedsontsluitingswegen hebben de bestemming "Verkeer" gekregen, de erftoegangswegen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". In de regels voor de bestemming "Verkeer" is bepaald dat een deel van de weg verdiept moet worden aangelegd. Ter waarborging van de beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing van de weg en de te realiseren kunstwerken, zoals de fietsbrug, is vastgelegd dat een en ander moet passen binnen de uitgangspunten en beeldkwaliteitseisen, zoals opgenomen in bijlage 1 (ambitiedocument kunstwerken) van de 1 Uitgangspunten en
beeldkwaliteitseisen inpassing en vormgeving weg en kunstwerken van de regels.
Tevens is door middel van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting bepaald dat de nieuwe weg pas in gebruik mag worden genomen als de geluidmaatregelen getroffen zijn, overeenkomstig de in de bijlage bij de regels genoemde maatregelen, afkomstig uit het akoestisch onderzoek opgenomen in bijlage 32 bij de toelichting. Ook is door middel van een voorwaardelijke verplichting geregeld dat de wettelijke en bovenwettelijke maatregelen, zoals opgenomen in Bijlage 3 Maatregelen natuur van de regels (en afkomstig uit Bijlage 24 Ecologie maatregelen in het kader van verrijking en bovenwettelijke compensatie) zijn uitgevoerd, voordat de nieuwe Westelijke ontsluiting in gebruik mag worden genomen. In de regels van de bestemming Verkeer zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen, onder andere voor het mogelijk maken van andere maatregelen, zowel op het gebied van geluid, als van natuur. Voorwaarde is dat het moet gaan om gelijkwaardige maatregelen. de gelijkwaardigheid moet zijn aangetoond door middel van onderzoeken.
Deze bestemming is gegeven aan de gronden ter plaatse van de spoorlijn Amersfoort- Utrecht. Binnen deze bestemming is het mogelijk een fietsbrug en viaduct te realiseren ter plaatse van de betreffende aanduidingen specifieke vorm van verkeer- fietsbrug (sv-fb) en specifieke vorm van verkeer (sv-vi); met inbegrip van het gebruik, met dien verstande dat de inpassing en vormgeving past binnen de uitgangspunten en beeldkwaliteitseisen, zoals opgenomen bijlage 1 (ambitiedocument kunstwerken) van de Bijlage 1 Uitgangspunten en beeldkwaliteitseisen inpassing en vormgeving weg en kunstwerken van de regels. Tevens is binnen de gronden met de aanduiding (v) verkeer, wegverkeer toegestaan.
In de woonbestemming is een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.
In het voorliggende plangebied komen gebieden met verschillende archeologische verwachtingen voor. Voor elk voorkomend niveau is een bijbehorende dubbelbestemming opgenomen in de regels en op de verbeelding.
Er mag slechts worden gebouwd indien aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende zijn vastgesteld. Er zijn uitzonderingen op het overleggen van een onderzoeksrapport en er kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Daarnaast is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van respectievelijk meer dan 100 m2, meer dan 500 m² of meer dan 10.000 m2. Ook hierop zijn uitzonderingen mogelijk en kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
De dubbelbestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg en opgenomen voor het terrein van het voormalig klooster OLV en voor een klein deel van het plangebied dat is gelegen binnen het beschermde stadsgezicht. In de dubbelbestemming is aangegeven wat de te beschermen waarden zijn.
De dubbelbestemming "Waarde - ecologie" is onder meer gelegd op de gronden die nodig zijn voor de te bouwen tunnel onder het spoor Amersfoort-Utrecht. De te bouwen tunnel wordt aan de noordzijde van het spoor verlengd. De 20 meter brede zone die hierdoor ontstaat wordt ingericht als natuur. Alleen ten behoeve van de andere bestemming, in dit geval "Verkeer" en "Groen", mag worden gebouwd uitsluitend nadat zo nodig advies is ingewonnen van een door het bevoegd gezag aan te wijzen ter zake deskundige en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de ecologische verbindingszone.
De dubbelbestemming geldt ook voor een deel van de gronden langs de Barchman Wuytierslaan-Noord, in verband met de EHS.
Deze gebiedsaanduiding is opgenomen voor de geluidzone van de Nederlandse Spoorwegen. Binnen deze zone mogen geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wet geluidhinder worden gerealiseerd, tenzij voldaan wordt aan een maximale geluidgrenswaarde van 50 dB(A).
Binnen deze veiligheidszone mogen geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor het verwijderen van de gebiedsaanduiding als lpg ter plaatse zou beëindigd wordt.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
Voor de aanleg van de “Westelijke ontsluiting” is € 67,1 miljoen nodig. Dit investeringsbedrag omvat voorbereiding en realisatie. Ook zijn hierin opgenomen bedragen voor verwerving, planschade en ecologische compensatie. Bovendien is een bedrag opgenomen voor natuurverrijking. De raad heeft op 17 december 2013 besloten een investeringskrediet beschikbaar te stellen voor de aanleg van de Westelijke ontsluiting zodra de beschikbaarstelling door het Rijk en de regionale VERDER partners is geformaliseerd en de beschikbaar komende € 60 miljoen uit het VERDER-pakket en € 7,1 miljoen uit het programma Beter Benutten en Randstadspoor ter financiële dekking van het investeringskrediet aan te wenden.
Vanuit het project VERDER is een bedrag van €60 miljoen beschikbaar gesteld. Voor het resterende bedrag van € 7,1 miljoen heeft de provincie de resultaatsverplichting op zich genomen voor het beschikbaar krijgen van de bijdrage uit het programma Beter Benutten en Randstadspoor. Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
Zienswijzen
In een aantal zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan wordt gesteld dat het plan economisch niet uitvoerbaar is. Voor de volledigheid wordt de gemeentelijke reactie op deze zienswijzen hieronder integraal weergegeven.
Er is inzicht in de te verwachten kosten op de benodigde onderzoeken. De onderzoekskosten voor archeologie zijn meegenomen in het project. Het bureauonderzoek naar niet gesprongen explosieven is uitgevoerd. De vervolg onderzoeken zijn voor 70% subsidiabel. De bodemonderzoeken zijn grotendeels uitgevoerd en moeten voor een klein deel nog worden uitgevoerd. Voor niet-gesprongen explosieven, archeologische waarden en bodemkwaliteit is gebruik gemaakt van de bestaande gegevens en zijn ook risico's ingeschat die financiële gevolgen kunnen hebben. Op basis van deze gegevens is duidelijk waar nog aanvullend onderzoek uitgevoerd moet worden en welk moment daarvoor het meest geschikt is. De kosten hiervan maken onderdeel uit van de raming.
Inmiddels is er een overeenkomst gesloten met De Vlasakkers, deze overeenkomst voorziet in bedrijfsbeëindiging. De financiële consequenties waren voorzien binnen het projectbudget. Een alternatieve locatie is niet aan de orde. Zowel de kosten als de dekking zijn onderbouwd, waarover bovendien een second opinion is opgesteld door AT Osborne. De ontwikkeling van de Melksteeg wordt gefinancierd vanuit de gelden die gereserveerd zijn voor natuurverrijking. De parkeergarage wordt betaald door het Dierenpark; wel ontvangt het Dierenpark een vergoeding voor de verworven gronden en de schade door het verlies aan parkeerplaatsen. De hiervoor te maken kosten zijn opgenomen in de raming.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Uit de paragraaf 3.2.1.1 Historisch overzicht besluitvorming blijkt dat de kaders voor dit bestemmingsplan in verschillende raadsbesluiten zijn vastgesteld. Binnen deze kaders is het bestemmingsplan gemaakt. Normaal gesproken wordt de procedure voor een bestemmingsplan, dat binnen de door de raad gestelde kaders wordt uitgewerkt volgens de notitie Rol van de raad in RO-procedures, aangemerkt als een model 1 bestemmingsplan. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan alleen aan De Ronde wordt voorgelegd als een raadslid vraagt om agendering van het ontwerpbestemmingsplan.
De Westelijke ontsluiting is een majeur project voor Amersfoort, waarbij de raad nauw is betrokken. Die betrokkenheid wordt vanzelfsprekend voortgezet bij de planologisch juridische procedure. In afwijking van model 1 wordt het ontwerpbestemmingsplan actief voor De Ronde geagendeerd. Daarna wordt het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd (volgens de formele wettelijke procedure), waarbij de gelegenheid bestaat tot het indienen van zienswijzen bij de raad. Na afloop van de termijn van ter inzage legging wordt het ontwerpbestemmingsplan – met een eventuele zienswijzennota – ter vaststelling aan de raad voorgelegd.
Participatie
Gekozen is voor het participatiemodel "adviseren". Dit houdt in dat mag worden meegedacht en geadviseerd. Dit wordt verwerkt, waarna de raad besluit. In de periode van 2010 tot 2013 heeft een intensief traject van participatie plaatsgevonden, waarin meer dan 30 verschillende varianten zijn onderzocht. Daarbij was een belangrijke rol weggelegd voor de participatiegroep bestaande uit omwonenden, bedrijven, instellingen (bewoners)verenigingen en direct belanghebbenden. Dit traject is afgesloten met de tracékeuze door de gemeenteraad in december 2013. Vanaf het moment dat het tracé was gekozen, heeft de gemeente de participatie toegespitst op de direct belanghebbenden bij de verschillende delen van het tracé. Daarbij is onderscheid gemaakt naar vier gebieden: Barchman Wuijtierslaan Noord, Fietsbrug, Aletta Jacobslaan en Daam Fockemalaan. Ook zijn er specifieke avonden georganiseerd met betrekking tot ecologie. Bewoners, bedrijven en organisaties werden uitgenodigd via schriftelijke uitnodigingen en via de Nieuwsbrief van de Westelijke ontsluiting. Voor alle deelgebieden is met betrokken partijen een analyse gemaakt van hetgeen speelt in een specifiek gebied. Daarmee is het ontwerp nader uitgewerkt. Voor elk gebied zijn minimaal drie avonden georganiseerd. Naast deze avonden zijn er ook veel één op één gesprekken met bewoners gevoerd in het gebied.
Het participatietraject dat in de periode van 2010 tot 2013 heeft plaatsgevonden is afgesloten met het raadsbesluit van 9 juli 2013. Dit was in overeenstemming met de Participatie- en communicatieparagraaf Westelijke ontsluiting, opgenomen bij de Nota van randvoorwaarden d.d. 17-02-2011, waarin stond: "De participatiegroep is betrokken tot aan het besluit van de gemeenteraad over de variantkeuze. De leden van de participatiegroep hebben daarna, net als iedere andere bewoner, bedrijf of instelling de mogelijkheid om via de gemeenteraad in te spreken en hun mening te laten horen". De raad heeft op 9 juli 2013 het volgende besloten: "Het college op te dragen gezamenlijk met de provincie de uitwerking van variant 7B ter hand te nemen en dit in overleg te doen met de direct betrokkenen (aangrenzende bewoners, bedrijven en instellingen)". Bij de kanttekeningen van het raadsbesluit van 9 juli 2013 is het volgende opgenomen : "belanghebbenden hebben de gelegenheid gekregen hun advies over de inpasbaarheid uit te brengen. Zowel via de website, informatieavonden als door het houden van inloopspreekuren, waren belanghebbenden in staat om kennis te nemen van alle beschikbare informatie. Dit heeft geleid tot 33 adviezen, die wij hebben kunnen meewegen bij het formuleren van het raadsvoorstel".
In het genoemde besluit van de raad staat verder dat de omwonenden en bedrijven een raadplegende rol krijgen conform het participatiebeleid en dat de direct aan de weg wonende bewoners, instellingen en bedrijven uitgenodigd worden om mee te denken over de verdere uitwerking en inpassing van het tracé van de Westelijke ontsluiting, uiteraard binnen de (financiële) kaders.
Vanaf het begin is door de gemeente aangegeven dat het niet gaat om een meerderheidsbelang in de participatiegroep. De samenstelling van de participatiegroep is gemaakt op basis van belangen waarbij wij oog hebben gehad voor het in beeld brengen van de belangen van de verschillende bewonersverenigingen. De bewonersverenigingen waren daarmee zwaar vertegenwoordigd in de participatiegroep maar dat wil niet zeggen dat de belangen van de bewoners daarmee automatisch zwaarder wegen dan de belangen van bijvoorbeeld het Utrechts landschap.
Met inachtneming van de val van het college is de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht genomen in het besluitvormings- en participatieproces. Ondanks dat in het coalitieakkoord al de keuze voor een variant was gemaakt, is er op basis van een nadere uitwerking (waarin variant 7B is vergeleken met alle varianten die na de trechtering van december 2011 waren overgebleven) op 9 juli 2013 een raadsbesluit genomen en is de keuze voor variant 7B pas definitief op 19 december 2013 genomen. Bij alle raadsbesluiten (en ook tussentijdse presentaties) is de participatiegroep (en individuele burgers) in staat geweest om in te spreken en/of schriftelijk te reageren. Van deze mogelijkheden is regelmatig gebruikt gemaakt. De participatiegroep kon adviezen uitbrengen en heeft dat ook gedaan.
Bewonersbijeenkomsten en nieuwsbrief
In de periode na 9 juli 2013 hebben er verschillende bewonersbijeenkomsten plaatsgevonden (zie de link naar de website Amersfoort West Bereikbaar). Tijdens deze bijeenkomsten was het mogelijk input te leveren op de gepresenteerde voorstellen en vond een gedachtewisseling plaats. De hoofdpunten van de bijeenkomst werden in een verslag vastgelegd. Voor nadere uitleg bestond altijd de mogelijkheid om af te spreken met de projectleiders. Voor avonden over specifieke deelgebieden heeft de gemeente schriftelijke uitnodigingen verstuurd aan de belanghebbenden in die buurt. Bovendien werden deze avonden aangekondigd in de Nieuwsbrief Westelijke ontsluiting, waarop veel mensen langs het tracé zijn geabonneerd. Er bestaat nauw contact met alle bewonersverenigingen langs het tracé, zoals de Stichting Woonklimaat Berg, Bewonersvereniging BW-laan Noord, etc.
Website
Onder de website van de gemeente is een projectwebsite opgenomen over de Westelijke ontsluiting. Hierop zijn alle officiële documenten, verslagen en tekeningen te vinden.
Op 12 februari, tijdens de periode van vooroverleg, heeft een inloopbijeenkomst plaatsgevonden over het ontwerp van de weg en over het conceptontwerp bestemmingsplan. Deze bijeenkomst werd bezocht door circa 80 belangstellenden. Van de mogelijkheid tot het indienen van een schriftelijke reactie is gebruik gemaakt door 20 belangstellenden. In bijlage 2 bij de vooroverlegnota is een overzicht opgenomen van de schriftelijke reacties, waar nodig voorzien van een gemeentelijke reactie. De vooroverlegnota is opgenomen in Bijlage 25.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op 6 februari 2015 hebben onderstaande instanties het conceptontwerp bestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Bro te reageren. Op 12 februari 2015 is de Bomeneffectrapportage en de Notitie bovenwettelijke ecologische maatregelen en maatregelen voor natuurverrijking ter beschikking gesteld.
Ook is het conceptontwerpbestemmingsplan gezonden aan de volgende stakeholders:
Van de onder 1, 2, 3, 5,8 , 9, 10, 12, 13, 14, 15, 17, 22, 23, 25, 29, 31, 32 en 33 genoemde instanties hebben wij een reactie ontvangen. In de reacties komt een aantal onderwerpen meerdere keren terug. Deze onderwerpen worden in paragraaf 2.1 van de vooroverlegnota weergegeven in thema's en vervolgens besproken. Het gaat dan om de thema's 'Nut en noodzaak', 'Participatie', 'Bomeneffectrapportage', 'Boscompensatie en natuurverrijking' en 'Cultuurhistorische waarden'. Bij de samenvatting van alle afzonderlijke reacties in paragraaf 2.2. is in de gemeentelijke reactie - waar mogelijk - verwezen naar de antwoorden bij de thema's.
De vooroverlegnota is opgenomen in Bijlage 25.
Het ontwerpbestemmingsplan Westelijke ontsluiting heeft met ingang van 10 december 2015 tot en met 20 januari 2016 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn 48 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de Zienswijzennota "Ontwerpbestemmingsplan Westelijke ontsluiting" (docsnr # 5253107). Een aantal zienswijzen geeft aanleiding tot een aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn in de zienswijzennota ambtshalve aanpassingen voorgesteld.
Het bestemmingsplan is samen met de zienswijzennota ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 11 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnr. 5212433 het bestemmingsplan "Westelijke ontsluiting" gewijzigd vastgesteld. Tegelijk met de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad besloten om het voorstel in de notitie "Leefbaarheid en milieu in de Beroemde Vrouwenbuurt na realisatie Westelijke ontsluiting" over te nemen. Deze notitie d.d. 12 mei 2016 doet verslag van het proces en de resultaten naar aanleiding van de op 24 november 2015 door de gemeenteraad aangenomen motie getiteld “Niemand mag er op achteruitgaan wat betreft leefbaarheid en milieu (lucht, geluid, fijnstof e.d.) door de realisatie van de Westelijke ontsluiting”.
De notitie omvat blijkens het raadsvoorstel "Gewijzigde vaststelling bestemmingsplan Westelijke ontsluiting" d.d. 6 september 2016, reg.nr. 5212433 de navolgende onderdelen:
- het voorzien van de geluidschermen langs de Beroemde Vrouwenbuurt van diffractors, indien de resultaten van de nu lopende praktijkproef laten zien dat hiermee minimaal 1,5 dB geluidreductie wordt gerealiseerd. Dit betekent dat als deze diffractors niet het gewenste effect laten zien, het reeds vastgestelde ontwerp met alleen de daarin opgenomen maatregelen wordt gerealiseerd;
- het betrekken van de buurt bij de inrichting van het gebied rond de Beroemde Vrouwenbuurt zowel voor wat betreft de eventuele aanleg van reliëf als de keuze van beplanting;
- het overwegen van de aanplant van bamboe als extra geluidreducerende maatregel;
- het onderzoeken op welke wijze de uitstraling van straatverlichting richting de Beroemde Vrouwenbuurt zoveel mogelijk kan worden beperkt;
- het uitdagen van de aannemer om het bouwproces zodanig in te richten dat de overlast voor de buurt wordt beperkt.
Tijdens de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad op 11 oktober 2016 is voorts een amendement van het CDA aangenomen, waardoor de bovengenoemde motie "Niemand mag er op achteruit gaan wat betreft leefbaarheid en milieu (lucht, geluid, fijnstof e.d.) door de realisatie van de Westelijke ontsluiting" nog niet als afgedaan wordt beschouwd. Er zal met de bewoners van de Beroemde Vrouwenbuurt nogmaals het gesprek worden aangegaan.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.
Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.
Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).
In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.