direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Elspeet
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01184-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Nunspeet is voornemens om een kleinschalig bedrijventerrein te ontwikkelen ten zuiden van de kern Elspeet. Met het plan wordt een agrarisch bedrijf beëindigd en alle agrarische opstallen op het perceel Apeldoornseweg 80 gesaneerd.

De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Uddelerweg, ten zuiden van de kern Elspeet. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01184-vg01_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. Met de bestemming wordt geregeld wat de functie van de grond is. Ook geeft het bestemmingsplan aan wat er gebouwd mag worden, waarvoor de gebouwen gebruikt mogen worden en is het een toetsingskader voor omgevingsvergunningen. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting en is opgesteld volgens de laatste afspraken over de RO Standaarden 2012.

Verbeelding

De verbeelding, een kaart, laat tot op perceelsniveau zien welke bestemmingen er gelden. Met aanduidingen kan meer informatie worden gegeven over wat is toegestaan, bijvoorbeeld met bouwvlakken of maatvoeringen.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden.


Opzet van de toelichting

In deze toelichting is het volgende opgenomen:

  • een beschrijving van de bestaande situatie en van het voorgenomen initiatief (hoofdstuk 2);
  • een samenvatting van het relevante Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid (hoofdstuk 3);
  • in hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst op grond van het geldende beleid en de relevante milieuwetgeving. Ook wordt beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • hoofdstuk 5 geeft de verantwoording van de keuze van bestemmingen en wat er met de bestemmingen wordt beoogd;
  • het verslag van de procedure (hoofdstuk 6): de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

De toelichting voldoet hiermee aan de eisen die worden gesteld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Bij de voorbereiding van dit plan is het niet nodig om een milieueffectrapport, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, op te stellen. In hoofdstuk 4 is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met aanwezige waarden van de gronden, de effecten op het aangrenzende gebied en de wijze waarop milieukwaliteitseisen (volgens hoofdstuk 5 Wet milieubeheer) bij het plan zijn betrokken

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de oostzijde van de Uddelerweg, ten zuiden van het dorp Elspeet, op de grens van de bebouwde kom. Elspeet is gelegen in de agrarische enclave binnen het Centraal Veluws Natuurgebied. Het dorp heeft voornamelijk een agrarische oorsprong. Het kampen- en essenlandschap rondom de dorpskern bestaat uit open akkers met verspreide bebouwing en veel opgaande beplanting. Deze landschapsstructuren zijn terug te zien op de historische kaarten en ook nog deels in de huidige situatie. De bebouwing van Elspeet is op de kaart van 1870 en 1915 vooral gericht op de ontsluitingswegen. Op de kaart van 1965 is te zien dat Elspeet verder is bebouwd met planmatige woningbouw tussen deze ontsluitingswegen. Buiten de kern is nog steeds de verspreide bebouwing en de opgaande beplanting te zien. Op de kaart van 1995 is te zien dat Elspeet verder is uitgebreid, hoewel dat aan de zuidzijde wel meevalt. Wel is duidelijk zichtbaar dat de agrarische bebouwing is vergroot. Opvallend is dat de houtsingel die in noord-zuid richting loopt, nog steeds aanwezig is. Dit geldt niet voor de houtsingels die in oost-west richting liepen op de kaarten van 1870 en 1915. Op de kaarten van 1965 en 1995 zijn deze niet meer te zien.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01184-vg01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01184-vg01_0004.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: PDOK)

Bijgevoegde afbeelding toont een luchtfoto met de globale begrenzing van het plangebied. Het plangebied bestaat in de bestaande situatie uit een agrarisch bedrijf (kalverhouderij, Apeldoornseweg 80) en een houtbewerkingsbedrijf (Diepeweg 20) met enkele omliggende agrarische percelen. Het agrarisch bedrijf wordt beëindigd. De eigenaar van het houtbewerkingsbedrijf is voornemens om uit te breiden en het perceel te herindelen. Behalve de gronden behorende bij het houtbewerkingsbedrijf zijn alle gronden binnen het plangebied in eigendom van de gemeente Nunspeet.

In het midden van het plangebied is de in noord-zuidrichting lopende houtwal te zien, welke het plangebied in twee delen verdeeld. Ten westen van het plangebied is een aan de Uddelerweg gesitueerde supermarkt met parkeerplaats aanwezig.

De locatie wordt hoofdzakelijk ontsloten via de Uddelerweg/N310, de doorgaande weg die Elspeet verbindt met de A28 in het noorden en de A1 in het zuiden. Het houtbewerkingsbedrijf wordt ontsloten via de Diepeweg en het agrarisch bedrijf via een zandpad richting de Apeldoornseweg.

2.2 Toekomstige situatie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn een stedenbouwkundige visie en beeldkwaliteitplan opgesteld. Het concept van dit plan is toegevoegd als bijlage 1 en zal op enkele punten nog verder worden uitgewerkt.

Stedenbouwkundig plan

Op basis van de analyse van het plangebied is een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld. Uitgangspunt van dit ontwerp is realisatie van een kleinschalig en landschappelijk ingepast bedrijventerrein ten zuiden van Elspeet, dat voor een groot deel op de plek komt van een bestaand agrarisch bedrijf. Ten zuiden van de bestaande supermarkt wordt een nieuwe ontsluitingsweg gerealiseerd die aantakt op de Uddelerweg. Ten zuiden van deze ontsluitingsweg liggen enkele bedrijfskavels. Na realisatie van de ontsluitingsweg wordt de supermarkt hierop ook ontsloten. In het oostelijk deel van het plangebied komt de ontsluitingsweg uit op een groene zone, waar ruimte is voor waterberging. Rondom deze ruimte kunnen bedrijfspanden worden gebouwd.

Het bedrijventerrein Elspeet is kleinschalig van karakter. Globaal ligt de kavelgrootte tussen de 500 m² en 2.500 m². Afhankelijk naar behoefte wordt dit bepaald. In tegenstelling tot de onderlinge kavelgrenzen ligt de groen- en wegenstructuur wel vast. Voor een goede beeldvorming zijn er wel kavels en gebouwen ingetekend in de ontwerptekening, dit betreft dus een indicatieve verkaveling. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de voorbeelduitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01184-vg01_0005.png"

Uitsnede voorlopig stedenbouwkundig ontwerp met indicatieve kavelgrenzen

Bebouwingsstructuur

In het plangebied wordt zoveel mogelijk één vaste rooilijn gehanteerd. Het maximaal te hanteren bebouwingspercentage zorgt ervoor dat er ruimte over blijft op het eigen terrein om te parkeren en wat buitenopslag toe te staan achter de voorgevel. Aan de noord- en oostkant van het plangebied worden tevens enkele woon-/werkkavels gerealiseerd. Dit is aan de rand van het bedrijventerrein, waarmee er met de bedrijfswoningen een goede overgang in zowel beeld als functie naar het dorp en het landschap wordt gemaakt.

Groen en waterstructuur

Meest opvallende groene element in het huidige plangebied is de noord-zuid lopende houtsingel. Deze houtsingel blijft gehandhaafd (op een enkele doorbraak na) en zorgt voor een visuele scheiding tussen het westelijk en oostelijk gedeelte. Haaks hierop worden aan de zuidrand van het nieuwe bedrijventerrein nieuwe houtsingels geïntroduceerd. Deze zorgen samen met de bestaande houtsingel voor een structurerend en omkaderend groenelement, zodat het plan landschappelijk wordt ingepast. Tevens vervullen deze elementen een belangrijke rol in het stimuleren van de biodiversiteit. Langs de ontsluitingsroute zullen bomen worden geplant, die samen met de hagen op de voorterreinen bijdragen aan een groene uitstraling van het bedrijventerrein. Op het oostelijk gelegen centrale groene zone is ruimte voor waterberging. De inrichting van de openbare ruimte wordt nog nader uitgewerkt.

Verkeersstructuur

Het plangebied wordt vanaf de Uddelerweg ontsloten met een nieuwe ontsluitingsweg die vanaf de westzijde richting het oosten loopt. In het oostelijk deel van het plangebied komt de ontsluitingsroute uit op een groene ruimte waar rond gereden kan worden. Zo wordt voorkomen dat vrachtwagens moeten steken om weer terug te rijden. De weg rondom de groene ruimte vormt de ontsluiting voor de verschillende kavels. De nieuwe aansluiting op deze Uddelerweg moet zorgvuldig worden vormgegeven. Het aanleggen van een rotonde heeft de voorkeur, vanwege de doorstroming en ook de verkeersremmende werking richting de kom. De exacte vormgeving wordt nog nader uitgewerkt. Het oostelijk deel van het plangebied wordt via langzaam verkeersroutes aangesloten op de Diepeweg in het noorden. Hiermee wordt het plangebied aangetakt op het bestaande netwerk. Ook wordt gestimuleerd dat mensen op de fiets komen en worden er wandelroutes gecreëerd.

2.3 Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds medio 2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd, voor dit bedrijventerrein is dit ook het streven. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Met voorliggend plan is ingespeeld op het streven naar klimaatadaptatie en biodiversiteit. Dit betekent onder meer dat in de openbare ruimte en bebouwing gestreefd wordt naar het minimaliseren van verharding en het zoveel mogelijk toepassen van beplanting. In het plan is een robuuste groenstructuur opgenomen, waar de landschappelijke inpassing, de regenwateropvang en het streven naar ecologische diversiteit is geïntegreerd. Regenwater wordt afgekoppeld en afgevoerd naar de opgenomen wadi. Waar mogelijk wordt het toepassen van groene daken (sedum) gestimuleerd, zodat er nog meer buffervermogen ontstaat.

Door het toepassen van platte daken en een bebouwingshoogte van 9 meter wordt gestimuleerd dat er op de daken zonnepanelen worden aangebracht (evt. in combinatie met een groendak). Zodoende kan er een behoorlijke oppervlakte aan zonnepanelen worden gecreëerd, die ook grotendeels aan het zicht onttrokken worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

De realisatie van een bedrijventerrein betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omdat het een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, is een onderzoek verricht naar de behoefte aan de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Deze ladderonderbouwing is opgenomen in bijlage 2. Uit het onderzoek komt naar voren dat op basis van de vraag naar klassiek gemengde bedrijventerreinen (3 tot 6,5 hectare) en aanbod (circa 3,4 hectare) een behoefte wordt verwacht van maximaal circa 3 hectare. De beoogde bedrijventerreinontwikkeling van 2,5 hectare netto (3,5 hectare totaal waarvan 1 hectare reeds bestaand bedrijventerrein is) past daarmee binnen deze behoefte. Gezien de verwachte behoefte zal het toevoegen van 2,5 hectare netto bedrijventerrein niet leiden tot onaanvaardbare ruimtelijke effecten (elders). Binnen de regio Noord-Veluwe (en daarbinnen Noord Noord-Veluwe) zijn bovendien afspraken gemaakt om er op toe te zien dat er niet te veel bedrijventerrein ontstaat in de regio. Het bedrijfsecosysteem wordt hiermee versterkt en de regionale bedrijfsruimtemarkt blijft, nu tot en met het jaar 2030, een gezonde markt. Gezien deze conclusies is de ladder voor duurzame verstedelijking daarmee succesvol doorlopen.

Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Met onderhavig plan wordt een kleinschalig bedrijventerrein gerealiseerd voor het lokale bedrijfsleven in Elspeet. Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie uit de Omgevingsvisie met betrekking tot een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat. In de Omgevingsverordening is een artikel opgenomen met betrekking tot lokale bedrijventerreinen. Hieronder wordt het artikel benoemd en beschreven hoe aan de voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 2.3.2.4 Lokale bedrijventerreinen

  • 1. In bestemmingsplannen kan binnen nieuwe lokale bedrijventerreinen een kavelgrootte worden toegestaan van ten hoogste 0,5 hectare.
  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan een ruimere kavelgrootte worden toegestaan indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat er sprake is van een aan de betreffende gemeente, kern of locatie gebonden bedrijf waarbij de bedrijfsvoering een ruimere kavelgrootte noodzakelijk maakt.

Het bedrijventerrein uit voorliggend plan is kleinschalig van karakter. Globaal ligt de kavelgrootte tussen de 500 m² en 2.500 m². Hiermee wordt aan de maximaal toegestane kavelgrootte voor lokale bedrijventerreinen uit de verordening voldaan.

Op de themakaart 'Natuur' is te zien dat een groot deel van de omliggende omgeving van het plangebied deel uitmaakt van het Gelders NatuurNetwerk (GNN) en het Natura 2000-gebied de Veluwe. Onderhavig plangebied maakt geen deel uit van deze gebieden. Op de themakaart 'Landschap' is te zien dat het plangebied wel deel uitmaakt van nationaal landschap de Veluwe. Over ontwikkelingen in een nationaal landschap staat in de verordening dat ontwikkelingen de kernkwaliteiten van het landschap niet niet mogen aantasten, maar dat een ontwikkeling wel mogelijk kan zijn als er geen reële alternatieven zijn, sprake is van redenen van groot openbaar belang of er compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten. Uit de ladderonderbouwing (zie 3.1) blijkt dat er behoefte is aan deze ontwikkeling in Elspeet. Het grootste deel van de omgeving rond de bebouwde kom van Elspeet betreft nationaal landschap. Onderhavig plangebied is een geschikte locatie, omdat met het plan een intensieve veehouderij op de locatie wordt gestaakt en de kleinschaligheid van het bedrijventerrein goed aansluit op de bedrijvigheid rond het dorpsgebied van Elspeet. Het plan levert een positieve bijdrage aan de werkgelegenheid in Elspeet (openbaar belang) en met het plan blijven bestaande houtsingel behouden en worden nieuwe houtsingels in het plangebied toegevoegd die voorheen ook in het landschap aanwezig waren (compenserende maatregelen).

Het initiatief is hiermee passend binnen het provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Programma Werklocaties 2019

De acht gemeentes binnen Noord-Veluwe hebben gezamenlijk het Regionaal Programma Werklocaties (RPW) opgesteld, vastgesteld op 1 september 2019. Het RPW heeft als doel zorgvuldig met de ruimtebehoefte om te

gaan en de kwaliteit van het vraag en aanbod zo goed mogelijk bij elkaar te brengen. Dit betekent:

  • dat het juiste bedrijf op de juiste plek moet kunnen landen;
  • dat de bedrijventerreinen kwalitatief voldoen aan de kwalitatieve locatie- en vestigingseisen van de ruimtevragers (c.q. bedrijven);
  • dat er geen kwantitatief overaanbod in de regio in stand wordt gehouden.

Alle bedrijventerreinen op de Noord-Veluwe zijn hierin opgenomen, om ervoor te zorgen de balans gewaarborgd blijft.

Planspecifiek

Het bedrijventerrein Elspeet is opgenomen als een gemengd lokaal bedrijventerrein in wording, met als opgave de opvang van kerngebonden bedrijven. Hiermee past het plan binnen het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingvisie 2018 Nunspeet

De gemeente Nunspeet heeft een integrale toekomstvisie voor de gehele gemeente opgesteld, de Omgevingsvisie Nunspeet. De omgevingsvisie Nunspeet is opgebouwd in thema’s en een gebiedsgerichte uitwerking. De visie heeft als planhorizon 2030. Elspeet is gelegen in een agrarische enclave. Het landschap rondom het dorp bestaat uit een complex van aaneengesloten kavels in een kleinschalige beplantingsstructuur en gemend agrarisch gebruik. Het dorp heeft een gemengd woon-werk klimaat en wil het voorzieningenniveau op peil houden. Rondom het dorp zijn er, met respect voor de waarden, mogelijkheden

voor versterking van het gemengde karakter (zonder verder dichtslibben), bijvoorbeeld ter plaatse van vrijkomende agrarische bebouwing.

Thema's Omgevingsvisie:

  • Leefbare dorpen met een actieve samenleving!
  • Aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit.
  • Een vitaal economisch klimaat.
  • Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig.
  • Bereikbaar, nabij en toegankelijk.

Uitgangspunten kwaliteit Elspeet:

  • Openheid tussen kern en bosrand waarborgen (voormalig beschermd dorpsgezicht)
  • Behoud agrarische- en dorpse karakteristiek, zoals de ruimtelijke structuur van wegen, de beeldkwaliteit en belevingswaarde van aanwezige bebouwing en inrichting van openbare ruimte
  • Behoud van markante plekken, monumenten en karakteristieke bebouwing, zoals de brink, de schaapskooi en omgeving, de molen De Hoop en omgeving
  • Behoud van de doorzichten binnen het dorp en naar het buitengebied (bossen, en akkers)
  • Het is in het algemeen van belang dat zorgvuldig omgegaan wordt met de ligging in het Veluws natuurgebied.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt een kleinschalig bedrijventerrein gerealiseerd aan de zuidelijke rand van het dorp Elspeet. Uit de ladderonderbouwing in paragraaf 3.1 blijkt dat hier behoefte aan is. Het plan draagt daarmee bij aan de ambitie voor een vitaal economisch klimaat en past daarmee binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan 2005

Met het Landschapsontwikkelingsplan 2005 (LOP) wil de gemeente de aandacht en het draagvlak vergroten voor het in stand houden en ontwikkelen van landschapskwaliteit binnen de gemeente Nunspeet. Daarnaast

biedt het opstellen van een LOP de mogelijkheid om subsidies voor landschapsbeheer in de toekomst optimaal te kunnen benutten.

Het kampen- en essenlandschap rondom het dorp bestaat uit een complex van aaneengesloten akkers in een kleinschalige structuur van bosschages, houtwallen, singels en gemengd agrarisch gebruik. Het in stand houden van deze open ruimte zorgt voor behoud van de landschappelijke kenmerken. Naast de open ruimte is het van belang de landschapselementen behouden, versterkt of aangeplant worden. Evenals het behoud van de boscomplexen.

De Uddelerweg is een van de belangrijkste ontsluitingsroute van Elspeet. Deze weg verbindt de dorpskern met het buitengebied. Hier liggen kansen om de entree van het dorp te verbeteren, door een landschappelijke verbinding te realiseren tussen het dorp en buitengebied.

Planspecifiek

De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de kaart van het LOP 2005 met het plangebied blauw omcirkeld. Het plangebied is hierop aangeduid als 'behoud en versterking van het kleinschalige, besloten en agrarische karakter' en 'behouden open ruimten'. De ontwikkeling van het kleinschalige bedrijventerrein bestaat grotendeels uit herstructurering van een bestaand agrarisch bedrijf. Het plan wordt landschappelijk ingepast en de te behouden openheid buiten het plangebied blijft voor een groot deel gewaarborgd. De principes van het LOP zijn meegenomen bij de inpassing van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01184-vg01_0006.png"

Uitsnede kaart LOP 2005

3.4.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van een groot zuidelijk deel van het plangebied geldt het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2019" (11 december 2019). Ter plaatse van het noordelijk deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Elspeet Dorp 2011", vastgesteld op 14 augustus 2013. Het plangebied heeft de enkelbestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Bedrijf' en 'Natuur - Landschap'. De planlocatie heeft de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Oude bouwlanden enclaves'. De bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' heeft de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Het gehele plangebied heeft de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.

Ter plaatse van het plangebied geldt tevens het ontwerpbestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' (28 juli 2020) en het bestemmingsplan 'Welstand Nunspeet 2015', vastgesteld op 9 december 2000. Het plangebied heeft hierbij de dubbelbestemming 'Waarde - Welstand, beperkte toets' en de gebiedsaanduidingen 'overige zone - 6 Dorpen' en 'overige zone - 8 Buitengebied Veluwe'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01184-vg01_0007.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het realiseren van een kleinschalig bedrijventerrein is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de agrarische percelen aan de Uddelerweg. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. Hierin wordt geconcludeerd dat de resultaten vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak geven voor het uitvoeren van een nader onderzoek. De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het huidige of andersoortig toekomstig gebruik.

Voor het perceel Apeldoornseweg 80 is een verkennend bodemonderzoek inclusief verkennend en nader asbestonderzoek. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 4. Hierin wordt geconcludeerd dat op enkele plaatsen overschrijdingen van de achtergrondwaarde in de grond zijn aangetroffen. Op basis van de Wet Bodembescherming zijn hier geen aanvullende maatregelen noodzakelijk ten aanzien van de bodemkwaliteit. Er is één overschrijding van de interventiewaarde aan PAK in de grond aangetroffen. Hiervoor dient een nader bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van het aangetroffen gehalte aan asbest in de grond ter plaatse het overige terrein dient een nader bodemonderzoek naar asbest in de grond uitgevoerd te worden. Op basis van het nader bodemonderzoek kan een uitspraak gedaan worden over de mate, omvang en milieuhygiënische risico's van de asbestverontreiniging ter plaatse.

De benodigde vervolgonderzoeken en de mogelijke sanering worden in de loop van het planproces uitgevoerd, wanneer de bedrijfsbeëindiging gerealiseerd is.

 

Het initiatief wordt hiermee uitvoerbaar geacht op het gebied van bodemkwaliteit.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15577092 (aan de Uddelerweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2019 (µg/m3)   12,3 µg/m3   16,1 µg/m3   9,6 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (het realiseren van een kleinschalig bedrijventerrein) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde. Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Tevens worden met het plan de agrarische bedrijfsactiviteiten van de kalverhouderij definitief beëindigd, waardoor er juist sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voorliggend plan maakt een bedrijventerrein mogelijk, waarbinnen ook bedrijfswoningen zijn toegestaan. Bedrijfswoningen zijn geluidgevoelige objecten. Onderhavig plangebied ligt net buiten de bebouwde kom van Elspeet. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn hier niet aan de orde. Wat betreft wegverkeerslawaai bevinden de bedrijfswoningen zich aan de rand van het bedrijventerrein tegen de grens met de bebouwde kom aan. Het betreft hier woonwijken of 30 km wegen. Dergelijke wegen hebben volgens artikel 74 lid van de Wgh geen onderzoekszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. Ten oosten van het plangebied liggen enkele smalle landwegen in het buitengebied. Gezien het allen rustige wegen zonder veel (vracht)verkeer betreft waar voornamelijk bestemmingsverkeer rijdt, is er ook sprake van een goede ruimtelijke ordening. De realisatie van een bedrijventerrein en de verhouding ten opzichte van woningen in de omgeving komt aan bod in paragraaf paragraaf 4.1.5 Milieuzonering.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Met onderhavig initiatief worden de bedrijfsactiviteiten van de intensieve veehouderij beëindigd. Dit betekent een vermindering van de geurbelasting ter plaatse. Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Elspeet. In de direct omgeving van de locatie bevinden zich verder geen agrarische bedrijven. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Tevens worden met voorliggend plan geen veehouderijen in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt een kleinschalig bedrijventerrein gerealiseerd. De transformatie tot bedrijventerrein heeft mogelijk een effect op omliggende gevoelige objecten. Op het toekomstige bedrijventerrein zijn in het noordelijk deel bedrijven tot en met milieucategorie 1 en 2 toegestaan en daar zuidelijk van tot en met milieucategorie 3.1. Om te borgen dat bij de naastgelegen woningen een goed woon- en klimaat blijft behouden, is allereerst het stedenbouwkundig ontwerp hierop ingericht. De bedrijfswoningen aangrenzend aan de bestaande woningen zorgen voor een goede functionele overgang naar het bedrijfsgedeelte. Voorts is op het terrein een zonering aangebracht in lijn met de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG. Vanaf de woningen aan de Diepenweg, welke woningen in een rustige woonwijk zijn, zijn eerst alléén bedrijfswoningen toegelaten zonder de bedrijfsfunctie zelf zodat een goede buffer ontstaat. Om ook deze bedrijfswoningen een goed woon- en leefklimaat te geven is daarachter een strook van 30 m diep opgenomen waar (de eigen) bedrijfsactiviteiten in cat. 1 en 2 mogelijk zijn. Pas ná 30 m vanaf de woningen wordt cat. 3.1 toegelaten.

Voor de andere al aanwezige woningen geldt dat deze woningen nu al in een gemengd gebied zijn gelegen wat met de ontwikkeling van voorliggend plan niet anders wordt. Daarom is daar een afstandstap terug gezet in lijn met de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' welke er uit bestaat dat direct rondom de perceelsgrens een zone van 10 m is opgenomen waar cat. 1 bedrijven zijn toegelaten en in de zone vanaf 10 m tot 30 m bedrijven in cat. 1 en 2 en vanaf 30 m en verder zijn bedrijven in milieucategorie 3.1 toegestaan. Deze zonering is op de verbeelding aangeduid.

Geconcludeerd wordt dat er bij de omliggende woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Tevens worden met de ontwikkeling geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website met het plangebied blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01184-vg01_0008.png"

Uitsnede risicokaart

Uit de risicokaart is op te maken dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes en/of buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen liggen. Met voorliggend plan wordt bovendien geen (beperkt) kwetsbaar object aan het plangebied toegevoegd.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan betreft een bedrijvenontwikkeling van 2,5 hectare netto op bedrijvenstrip Elspeet en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 20 ha bedrijfsvloeroppervlak bedrijventerrein (Besluit m.e.r. bijlage D11.2) en/of 75 ha industrie (Besluit m.e.r. bijlage D11.3). Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling waarmee in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 5. Hieruit blijkt dat er binnen het plangebied geen belangrijke (beschermingszones van) oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Omdat er meer dan 1.500 m² toename aan verhard oppervlak wordt gerealiseerd, is watercompensatie nodig. In het oostelijk deel van het plangebied wordt een groenzone aangelegd met ruimte voor waterberging. Regenwater zal worden afgekoppeld en afgevoerd naar de opgenomen wadi. Uitvoering van het plan is hiermee in lijn met de uitgangspunten van het Waterschap. Het overleg met het Waterschap Vallei en Veluwe is inmiddels opgestart, de adviezen worden meegenomen in de planontwikkeling.

Het initiatief is hiermee uitvoerbaar op het gebied van water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan zijn enkele onderzoeken uitgevoerd die betrekking hebben op ecologie. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'de Veluwe'. Dit gebied ligt op circa 16 meter afstand ten westen van de locatie. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen, zijn een voortoets ecologie (zie bijlage 10) en een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 11). Uit de voortoets ecologie blijkt dat de realisatie van een bedrijventerrein met bijbehorende werkzaamheden niet leidt tot de aantasting van het Natura 2000-gebied 'Veluwe' en de bijbehorende instandhoudingsdoelen. Uit de voortoets stikstofdepositie blijkt dat als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet toeneemt ten opzichte van het bestaande gebruik (intensieve veehouderij). Er is geen sprake van mogelijk negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

Om de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op mogelijk aanwezige soorten te onderzoeken is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6). Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het plangebied door dassen wordt gebruikt. Voor overige flora en fauna heeft de ontwikkeling van het plangebied geen negatieve gevolgen. Uitzondering daarop is de aanwezigheid van vleermuizen in de woning Apeldoornseweg 80A. Hier wordt nog aanvullend onderzoek voor uitgevoerd.

Om in beeld te brengen en zo goed mogelijk te anticiperen op de aangetroffen dassen, is aanvullend dassenonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 8). In de bestaande noord-zuid lopende houtsingel is ten zuiden van het plangebied een dassenburcht aangetroffen. Deze houtsingel blijft behouden, de dassenburcht hoeft niet verwijderd te worden. Wel vindt de planontwikkeling plaats in het fourageergebied van de das. In het onderzoek wordt geadviseerd enkele mitigerende maatregelen te treffen. Deze maatregelen betreffen onder andere de aanleg van nieuwe houtsingels en specifieke hekwerken. Verder moeten de naastgelegen gronden zo worden ingericht dat dit een kwalitatieve impuls geeft voor het leefgebied van de das. Hiervoor is een aanvullend inrichtingsplan opgesteld (zie bijlage 9). Dit is vervolgens vertaald in een beplantingsplan (zie bijlage 2 van de regels van dit bestemmingsplan). De maatregelen uit het beplantingsplan zijn voorwaardelijk verplicht in de regels en zullen worden getroffen.

Voor het perceel Diepeweg 20 binnen het plangebied is een apart verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 7. Hierin wordt geconcludeerd dat voorafgaand aan de werkzaamheden aanvullend onderzoek dient te worden uitgevoerd ten aanzien van huismussen en gebouwbewonende vleermuizen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd. Gezien het onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat indien ontheffingen nodig blijken te zijn, deze niet verkregen zouden worden, mits de juiste maatregelen worden getroffen, er sprake is van een gedegen alternatievenafweging en een wettelijk belang kan worden aangevoerd (zie daarvoor bijlage 7).

Het bestemmingsplan wordt met de te treffen maatregelen uitvoerbaar geacht op het gebied van ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Het plangebied wordt vanaf de Uddelerweg/N310 ontsloten met een nieuwe ontsluitingsweg. De Uddelerweg is de belangrijkste ontsluitingsroute voor Elspeet vanuit het zuiden en heeft voldoende capaciteit om een verkeerstoename door de realisatie van een kleinschalig bedrijventerrein op te vangen. Om de te verwachten verkeerseffecten inzichtelijk te krijgen is een verkeersnotitie opgesteld. Deze notitie is toegevoegd als bijlage 12. Hierin wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling naar verwachting zal leiden tot ruim 300 nieuwe verkeersbewegingen in het gebied over het gehele etmaal van een gemiddelde werkdag. Van die 300 motorvoertuigbewegingen zullen er zo’n 60 ritten door vrachtverkeer gemaakt worden. Tijdens de drukste uren van de dag gaat het om 30 ritten van of naar het plangebied.

Wetende dat de huidige verkeersintensiteiten nabij de planlocatie rond de 7.000 motorvoertuigen per etmaal liggen, is vastgesteld dat de impact zowel over het gehele etmaal als in de drukkere uren van de dag geen onderscheidende invloed heeft op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. Ook ten aanzien van het

vrachtverkeer kan niet gesproken worden over een ongewenste of onveilige toename door het plan. Met de vastgestelde lage toename van het (zware) vrachtverkeer zullen de bestaande risico’s niet meetbaar toenemen.

De nieuwe aansluiting op deze Uddelerweg moet vanwege de drukte en verkeersveiligheid zorgvuldig worden vormgegeven. Het plangebied wordt ontsloten via een nieuw aan te leggen rotonde. Deze weg ontsluit alle te ontwikkelen percelen. De percelen aan de westzijde worden via de voorkant ontsloten en de percelen aan de oostzijde via de achterzijde. Zie voor een verdere toelichting het stedenbouwkundig plan in bijlage 1.

Door de realisatie van de rotonde en de gewijzigde ontsluiting van de bestaande supermarkt, mag verwacht worden dat er in de toekomst sprake is van een lichte verbetering van de situatie (zie bijlage 12). Het in- en uitrijden naar de supermarkt is eenvoudiger en veiliger, en de rotonde zelf levert een bijdrage in het versterken van de overgang naar het verblijfsgebied (de kern Elspeet).

Het parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden. In artikel 12.1 van dit bestemmingsplan van dit plan is geborgd dat op eigen terrein aan de geldende parkeernormen moet worden voldaan. Het bebouwingspercentage dat in de regels van dit bestemmingsplan wordt gehanteerd, houdt hier rekening mee.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit agrarische percelen en een houtbewerkingsbedrijf. Het plan wordt ingepast in de bestaande landschappelijke structuur. Ook worden houtsingels toegevoegd die hier voorheen ook in het landschap aanwezig waren (zie Hoofdstuk 2). In het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Ook in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle objecten waar het initiatief een effect op kan hebben.

Archeologie

Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is daarom een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 13. Hierin wordt geconcludeerd dat er een hoge verwachting op het aantreffen van intacte archeologische resten vanaf een diepte van 40 cm -Mv. De voorgenomen ingrepen in het plangebied bestaan uit de realisatie van een bedrijventerrein. De exacte aard, omvang, locatie en diepte van de bodemverstoringen als gevolg van deze herinrichting is nog niet bekend, maar aangenomen wordt dat het gehele plangebied in meer of mindere mate wordt ontgraven tot in het archeologisch relevante niveau. Gezien de hoge archeologische verwachting wordt daarom een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Dit zal worden uitgevoerd in de loop van het planproces. Hiermee wordt het initiatief uitvoerbaar geacht vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De gemeente Nunspeet is in hoofdzaak initiatiefnemer van de beoogde ontwikkeling en heeft de gronden grotendeels in eigendom. Voor de ontwikkeling zal een grondexploitatie worden opgesteld. Eventuele planschadekosten worden gedekt uit deze grondexploitatie. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan gewaarborgd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Bedrijventerrein', waarbij de functie bedrijvigheid wordt neergelegd; hierbinnen kunnen bedrijven worden gerealiseerd tot een bedrijfscategorie die nader op de verbeelding is aangeduid; in dit bestemmingsplan is gekozen voor het aangeven van bouwvlakken op de verbeelding; binnen deze bouwvlakken kan het terrein flexibel ingedeeld worden met gebouwen en omliggende erven, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven. Tevens is een aanduiding ten behoeve van bedrijfswoningen opgenomen.
  • 'Groen', ten behoeve van groenvoorzieningen en voorzieningen voor de waterhuishouding.
  • 'Natuur - Landschap', waarbij de (deels bestaande) houtsingels zijn neergelegd. Tevens is de aanleg en instandhouding van deze houtsingels op uitgeefbare gronden geborgd met een voorwaardelijke verplichting;
  • 'Tuin', ten behoeve van de voortuinen van de woningen.
  • 'Verkeer', waarbinnen de verkeersfunctie is neergelegd.

Het opgestelde beeldkwaliteitplan kent zowel een borging via het welstandspoor op basis van de Woningwet als een borging via voorliggend bestemmingsplan op basis van de Wet ruimtelijke ordening. De regels in combinatie met de verbeelding vertalen de Wro-aspecten van het beeldkwaliteitplan door. Denk hierbij aan de postitie en omvang van de bouwmassa's. In het vaststellingsbesluit worden de architectonische aspecten van het beeldkwaliteitsplan geborgd op basis van de Woningwet. Het beeldkwaliteitplan is als bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg besproken met de provincie. Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan. Naar aanleiding hiervan is er overleg geweest en vindt er nog een vervolgoverleg plaats met het waterschap.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Naar aanleiding van de plannen is er gesproken met een aantal buurtbewoners over de te nemen ecologische maatregelen. Deze bewoners hebben aangegeven akkoord te gaan met de plannen. Ook de bewoners en gebruikers van enkele percelen die direct grenzen aan het plangebied, zijn geraadpleegd en meegenomen in de planvorming.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van van 7 oktober 2020 tot en met 17 november 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er negen zienswijzen ingediend, waarvan er één later is ingetrokken. De zienswijzen zijn samengevat en van een reactie voorzien in de bijlage "Nota van beantwoording zienswijzen". Deze is als bijlage 14 opgenomen in de toelichting van dit plan. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen zijn enkele zaken verduidelijkt en aangepast in het bestemmingsplan. Voor meer informatie wordt verwezen naar deze zienswijzennota.