Plan: | Harderwijkerweg 265a en 267 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0302.BP01157-vg01 |
COLOFON: | |||
Gegevens projectbetrokkenen: | |||
Betrokken ambtenaar: | de heer J. (Hans) van der Noord | ||
Op de locatie aan de Harderwijkerweg 265a zijn gebouwen van een voormalige kwekerij aanwezig en op de Harderwijkerweg 267 bevinden zich gebouwen van een voormalig agrarisch bedrijf (en voormalige palingkwekerij). Beide bedrijven liggen nabij Hulshorst en zijn of worden beëindigd. De huidige eigenaar van beide percelen (hierna ook te noemen plangebied), Harry Frens Vastgoed B.V. te Doornspijk (hierna te noemen initiatiefnemer), heeft het voornemen om mede op basis van de "Notitie ruimtelijke kwaliteit. Functieverandering agrarische bebouwing naar wonen in de gemeente Nunspeet" (vastgesteld d.d. 31 mei 2012) op beide percelen de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing te slopen en om aldaar vier nieuwe woningen te bouwen als compensatie voor de te slopen agrarische opstallen. Daarnaast zal de bestaande agrarische bedrijfswoning van Harderwijkerweg 267 een reguliere woonbestemming krijgen.
In hoofdlijnen bestaat de opzet van het plan uit de volgende ingrepen:
Kas 8 x 20 = | 160 m2 |
Kas 8 x 30 = | 240 m2 |
Kas 9,3 x 28 = | 260 m2 |
4 schuren = | 3.620 m2 |
Totaal | 4.280 m2 |
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Nunspeet, aan de Harderwijkerweg 265a en 267 te Hulshorst, kadastraal bekend als gemeente Nunspeet, sectie I, nummers 1842, 2562, en 3534. De locatie, in de afbeelding hieronder aangegeven met een globale rode contour, ligt ten zuidwesten van Nunspeet, en ook direct ten zuidwesten van Hulshorst.
Hulshorst is van oorsprong een agrarisch lintdorp langs de Harderwijkerweg. Langs deze weg ligt een aantal monumenten, zoals het landgoed Hulshorst, het landgoed Groeneveld en huize Klein Groeneveld.
Door de bouw van een kerk en een school midden jaren vijftig van de twintigste eeuw, en later een dorpshuis, kreeg Hulshorst een eigen centrum. De openbare gebouwen liggen aan een groene open ruimte binnen het dorp. Het aantal woningen in het centrum is de afgelopen decennia toegenomen.
Van belang is verder dat het dorp Hulshorst vlakbij de natuurgebieden de Bloemkampen, het Hulshorst er Zand, en de Hierdense Poort, is gelegen.
Het plangebied voor het plan Harderwijkerweg 265a en 267 valt binnen een zogenoemde overgangszone, een halfopen, kleinschalig gebied in een strook tussen de Harderwijkerweg en de overgang naar de bossen van de Veluwe. De zone wordt geleed door singels die loodrecht het gebied in steken vanuit de Veluwe.
De Harderwijkerweg vormt een oorspronkelijke ontginningsbasis. Hierlangs bevindt zich een verdichte zone met boerderijen en erfbeplantingen.
Ten noorden van de percelen Harderwijkerweg 265a en 267, die het plangebied vormen, loopt de Harderwijkerweg. In de noord-zuid richting loopt er een ontsluitingsweg voor bestemmingsverkeer die ook Harderwijkerweg heet, maar die in de zuidkant overgaat in de weg Onder de Bos. Deze weg Onder de Bos, die eigendom is van de gemeente, loopt tussen beiden percelen door. Voor het perceel Harderwijkerweg 265a vormt de weg Onder de Bos een begrenzing aan de westzijde en voor perceel Harderwijkerweg 267 vormt deze een begrenzing aan de oostzijde. De weg Onder de Bos leidt naar het zuidelijk gelegen Belvédèrebosch (zie onderstaande afbeelding).
Afbeelding 1A. Ligging plangebied (Bron: topografische kaart 2014)
Afbeelding 1B. Luchtfoto van het plangebied, met daarop in rood aangegeven het plangebied
Het bestemmingsplan is een juridisch bindend plan voor zowel de overheid als voor de burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en uit de planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6, lid 5 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een (digitale) kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de (digitale) verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding is gemaakt conform de laatste afspraken volgens het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Afbeelding 1C: Concept van de verbeelding van het onderhavige bestemmingsplan Harderwijkerweg 265a en 267 d.d. 17 juli 2018 (ontwerp-bestemmingsplan)
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak geven deze ook aan op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de standaarden volgens de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en van de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de geldende (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en van de ingediende zienswijzen en van het overleg met andere overheidsinstanties en met nutsbedrijven en dergelijke zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en in de huidige bebouwing binnen het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt concreet ingezoomd op het beoogde initiatief.
In de bestaande situatie zijn er een tweetal percelen die een gezamenlijk oppervlak van 40.465 m2 hebben.
Het perceel Harderwijkerweg 265a, kadastraal bekend als gemeente Nunspeet, sectie I, nummer 3534, heeft een oppervlakte van 14.605 m2. Voorheen was op dit perceel een agrarische kwekerij aanwezig. Deze voormalige boom- of sierkwekerij heeft binnen het bestemmingsplan nog uitbreidingsmogelijkheden voor een bedrijfsloods met een oppervlakte van circa 900 m2 b.v.o. (goothoogte 4,5 m en nokhoogte 10 m). Buiten het bouwblok kunnen er teeltondersteunende voorzieningen worden geplaatst. Er zouden volgens de bestemmingsplanregels circa 10.000 m2 zogenaamde tunnelkassen kunnen worden gebouwd. In de bestaande situatie is er een groot verhard oppervlak van circa 1.467 m2 aanwezig.
Het perceel Harderwijkerweg 267, kadastraal bekend als gemeente Nunspeet, sectie I, nummers 1842 en 2562 heeft een totaal oppervlak van 25.860 m2. In de huidige situatie is op dit perceel een voormalig agrarisch bedrijf aanwezig. Op het perceel is ook een bestaande bedrijfswoning, met daarnaast een garage/berging, aanwezig Op het erf is een groot verhard oppervlak van circa 5.155 m2 aanwezig.
Op de percelen zijn de volgende te slopen opstallen aanwezig (zie ook paragraaf 1.1):
Kas 8 x 20 = | 160 m2 |
Kas 8 x 30 = | 240 m2 |
Kas 9,3 x 28 = | 260 m2 |
4 schuren = | 3.620 m2 |
Totaal | 4.280 m2 |
Afbeelding 2A: Luchtfoto van de bestaande bebouwing binnen het plangebied, met een rode contour aangegeven (Bron: Google Earth)
In het kader van een functiewijziging wordt de bestemming van het plangebied gewijzigd. De agrarische functie van beide percelen wordt beëindigd en wordt gewijzigd in een woonbestemming.
Op het perceel Harderwijkerweg 265a wordt de aanwezige agrarische bebouwing gesloopt. Hierbij wordt tevens de bestaande verharding van circa 1.467 m2 weggehaald. Daarbij wordt tegelijk ook afgezien van de bouwrechten voor een bedrijfsgebouw voor een kwekerij van circa 900 m2 b.v.o. en voor de bouw van circa 10.000 m2 tunnelkassen.
Ook op het perceel aan de Harderwijkerweg 267 wordt de agrarische bebouwing gesloopt. Hierbij wordt tevens de bestaande verharding van circa 5.155 m2 weggehaald. In totaal wordt er 4.280 m2 aan gebouwen gesloopt (zie ook de paragrafen 1.1 en 2.1).
Afbeelding 2B: Luchtfoto van het plangebied, met daarop de verschillende gebouwen aangegeven (Bron Google Earth)
De totale herontwikkeling van beide percelen wordt integraal opgepakt. De initiatiefnemer wil na de sloop en na de functiewijziging investeren in landschapsversterking van het plangebied om daarmee de ruimtelijke kwaliteit van het gebied te vergroten.
Ter compensatie van de sloop van de agrarische opstallen en voor de hierboven beschreven maatregelen wil de initiatiefnemer vier vrijstaande woningen terugbouwen. Dit dient plaats te vinden op basis van de geldende staffel in het beleid voor functieverandering. Specifiek ten behoeve van het onderhavige plan is een speciale regeling in het bestemmingsplan "Buitengebied 2016" opgenomen waarmee met behulp van een wijzigingsbevoegdheid (artikel 43.1.4, lid 5 van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2016") het onderhavige bouwplan juridisch planologisch kon worden geregeld. Volgens deze regeling kunnen er vier nieuwe woningen worden teruggebouwd. Met deze wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden (een deel van) de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Bij het indienen van de definitieve plannen bleek echter dat één woning buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' viel, en was gepland binnen een gebied met de bestemming 'Agrarisch', zodat geen gebruik kon worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Om die reden is voor het plan de onderhavige partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld en in procedure gebracht.
Hierbij gaat het om drie nieuwe woningen van elk maximaal 180 m2 en één nieuwe woning van maximaal 120 m2. Daarnaast zal de bestaande agrarische dienstwoning een reguliere woonbestemming als (burger)woning krijgen.
Het stedenbouwkundig plan waarop het ontwerp voor het plan is gebaseerd is vervat in het "Landschapsplan. Schetsontwerp buitenplaats Onder de Bos" van B4o (16 juli 2017) dat als Bijlage 1 aan deze Toelichting is toegevoegd en het plan volgt verder uit de Beeldkwaliteitsparagraaf van Slaa + van Asselt Architecten (november 2016), volgens Bijlage 2 bij deze Toelichting. Volgens het schetsontwerp ontstaat er zo een cluster van nieuwe woningen in het landschap als buitenplaatsen. De woningen staan bijeen rondom de bestaande ontsluitingsweg. Elk van de kavels heeft de mogelijkhed voor een ruime weide bij de eigen kavel met uitzicht op de omgeving.
Bij het door de initiatiefnemer ingediende plan is ook een beeldkwaliteitsplan ingediend. Dit is het Beeldkwaliteitsplan "Buitenplaats Onder de Bos. Beeldkwaliteitsparagraaf" (november 2016), dat als Bijlage 2 aan deze Toelichting is toegevoegd.
In het Beeldkwaliteitsplan "Buitenplaats onder de Bos. Beeldkwaliteitsparagraaf" (november 2016) is opgenomen dat de ontwerpers/architecten bij het uitwerken van de bouwplannen, op het moment dat er omgevingsvergunningen voor het bouwen zullen worden gevraagd, zich aan het beeldkwaliteitsplan dienen te houden. Het beeldkwaliteitsplan zal als bijlage bij en als wijziging van de gemeentelijke Welstandsnota worden vastgesteld.
Het doel van de functiewijziging is dat er een kwalitatief hoogwaardig woongebied wordt gerealiseerd, dat ook qua architectuur past in het landschap en bij de rurale omliggende bebouwing.
Om tot een goede invulling te komen van de bebouwing op de kavels zijn daarom beeldkwaliteitsrichtlijnen opgesteld. Er is daarbij niet alleen gekeken naar de hoofdvorm (breedte, diepte en hoogte) van de woningen en van de bijgebouwen. Er is ook aandacht besteed aan de materialisering, de detaillering, en de aankleding van het erf.
De genoemde beeldkwaliteitparagraaf is besproken met de dorpsbouwmeester van de gemeente en deze is door hem goedgekeurd. De beeldkwaliteitsparagraaf is ook als bijlage 2 aan deze Toelichting toegevoegd.
Het beeldkwaliteitsplan zal verder als bijlage bij/en als wijziging van de Welstandsnota worden opgenomen. Dit op grond van artikel 12a van de Woningwet. Het beeldkwaliteitsplan is tegelijk met het ontwerp-bestemmingsplan als ontwerp-wijziging van de welstandsnota ter inzage gelegd. Over het beeldkwaliteitsplan zal als wijziging van de welstandsnota in principe tegelijk met de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan worden besloten door de gemeenteraad.
Voor de landschappelijke inpassing van het erf is ook gebruik gemaakt van het rapport "Bouwen buiten Nunspeet, functieverandering tussen Veluwe en Veluwemeer" (14 juni 2017).
Het plangebied ligt binnen een coulisselandschap, een kleinschalig kampenlandschap met houtwallen en singels om de erven. De Harderwijkerweg is een oude ontginningsas, waar van oudsher de boerderijen op de overgang van hoog en droog naar laag en nat lagen. Deze weg volgt min of meer de hoogtelijn van 5 m +NAP. Vanaf de Harderwijkerweg gaan er veel zijwegen en paden het daar omheen liggende gebied in. Zo is er in het plangebied vanaf de Harderwijkerweg een karakteristiek landschappelijk weggetje aanwezig die tussen beide percelen loopt en overgaat in een weg met de naam "Onder de Bos". Langs deze weg bevindt zich een houtwal en deze vormt de structuurdrager van het plangebied. Deze weg "Onder de Bos" vormt ook de ontsluiting voor de nieuwe woningen. In de visie van de landschappelijke inpassing vormen de vier nieuwe woningen samen een nieuw ensemble met een buitenplaats karakter.
Door het bestaande groen langs de weg (noord-zuid) te behouden en dit middels nieuwe aanplant te versterken tot een brede dubbele houtwal, wordt de bestaande structuur bewaard en versterkt. Het landschappelijk beeld wordt half-open hetgeen goed aansluit op het omliggende coulisselandschap. De zichtlijnen in zuidelijke richting, loodrecht op de Harderwijkerweg, blijven op deze manier open.
Binnen het plangebied is naast de beplanting langs de ontsluiting verder weinig bestaand waardevol groen aanwezig. In het zuidelijk deel van het plangebied staat een rij met bestaande bomen die behouden blijft. De vier woningen (landhuizen) met bijgebouwen krijgen een bestemmingsvlak georiënteerd aan de weg "Onder de Bos". Zie hiervoor ook het Landschapsplan van B4o volgens Bijlage 1 bij deze Toelichting.
Afbeelding 2C: Tekening van het Landschapsplan (Bron: B40 Landschapsarchitectuur + Stedebouw + Recreatieontwikkeling (16 juli 2018), zie Bijlage 1)
In de huidige toestand wordt er binnen het plangebied geparkeerd door de gebruikers van de naastliggende bedrijfsruimtes. Dit gebeurt aan de weg "Onder de Bos" bij nummer 263a (kadastraal bekend als gemeente Nunspeet, sectie I, nummer 3778). Omdat deze situatie niet goed past in het toekomstige beeld, is in overleg met de gebruiker van de parkeerplaatsen afgesproken deze te verplaatsen naar een strook ten zuiden van het genoemde gebouw (zie de Afbeeldingen 2D en 2E). Hierdoor worden deze parkeerplaatsen landschappelijk goed ingepast.
Afbeelding 2D Uitsnede Landschapsplan B4o (zie afbeelding 2C)
Het toekomstige parkeren wordt afgeschermd van de weg middels een kleine aarden wal, voorzien van struiken en een beukenhaag. Tussen de weg en het gebouw worden leilinden en heggen geplaatst. De onderstaande tekening geeft de toekomstige situatie weer.
Afbeelding 2E : Tekening toekomstige situatie parkeren nabij Harderwijkerweg 263a (kadastraal bekend als gemeente Nunspeet , sectie I, nummer 3778)
In de Bijlage 7 bij deze Toelichting is de uitwerking van de wijziging van het parkeren op deze plek weergegeven.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch is verankerd richting de lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten gelegd op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Nationaal landschap
Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame en nationaal kenmerkende kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorisch en natuurlijk gebied. Deze kwaliteiten moeten worden behouden, duurzaam beheerd, en waar mogelijk versterkt. Uitgangspunt is 'behoud door ontwikkeling': mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt (ja, mits principe) zijn binnen Nationale landschappen ruimtelijke ontwikkeling- en mogelijk. Er is ruimte voor ten hoogste de natuurlijke bevolkingsgroei (migratiesaldo nul) en voor regionale en lokale bedrijvigheid. De Veluwe is aangewezen als een Nationaal Landschap vanwege de volgende kernkwaliteiten: schaalcontrast van zeer open naar besloten, actieve stuifzanden en de grootte en aaneengeslotenheid van het bos.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6, lid 2 tot en met 4.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Artikel 3.1.6, lid 2 luidt (na de wetswijziging per 1 juli 2017) als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien".
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".
Door het toenmalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu is een (digitale) handreiking gemaakt. Deze "Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking" werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt daarom naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden, een Natura 2000-gebied of een anderszins aangewezen natuurgebied. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich wel een gebied dat is aangewezen als NNN (ofwel GNN, voor Gelders Natuurnetwerk). Meer hierover is opgenomen in Paragraaf 4.3 van deze Toelichting.
Ladder duurzame verstedelijking
Van belang is dat de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' per 1 juli 2017 is gewijzigd. Verder is van belang, dat in het Bro geen ondergrens voor de minimale omvang van stedelijke ontwikkelingsprojecten is vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens jurisprudentie (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zaaknummer 201608869/1 d.d. 28 juni 2017) dat er 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Voor 'wonen' is het daarom de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van vier nieuwe woningen mogelijk (en de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning). In dit plan is er daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro in het kader van de 'Ladder voor stedelijke ontwikkeling'.
Omgevingsvisie & Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland zijn op 9 juli 2014 vastgesteld en zijn vanaf 18 oktober 2014 in werking getreden. In de Omgevingsvisie is het ruimtelijk-maatschappelijk beleid uiteengezet, in de Omgevingsverordening wordt de juridische borging van het beleid geregeld om op die manier de provinciale belangen veilig te stellen. De Omgevingsverordening is daarna geactualiseerd. Elke ontwikkeling in Gelderland heeft te maken met de inhoud van de Omgevingsvisie en met de bepalingen uit de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. De provincie heeft twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie benadrukken. De doelen zijn:
1. een duurzame economische structuurversterking.
2. het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.
De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening integreren en verbinden het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan, het Streekplan (Structuurvisie), het Milieuplan en de Reconstructieplannen tot één plan en tot één verordening.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening bevatten de hoofdlijnen voor de volgende maatschappelijke opgaven in Gelderland voor:
Met betrekking tot het wonen streeft de provincie er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is één van de partijen. Als belangrijke doelgroepen van beleid zijn genoemd:
De provincie Gelderland streeft op de woningmarkt naar een vraaggerichte in plaats van aanbodgerichte benadering. Aangetoonde woningbehoefte (de vraag) zou moeten kunnen worden gefaciliteerd, in de vorm, op de plaats en op het moment dat die zich voordoet.
Planspecifiek
Er is sprake van een concrete plaatselijke vraag. Dit past geheel binnen het beleid als verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland. Geconstateerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland en zoals deze is verankerd in de Omgevingsverordening Gelderland.
Algemeen kader
De reconstructie van de concentratiegebieden in Oost-Nederland is door de provincie Gelderland in drie gebieden opgepakt; de Gelderse Vallei, de Achterhoek en de Veluwe. Aanvankelijk was de aanleiding voor de Reconstructiewet vooral de gestapelde milieuproblematiek in de concentratiegebieden, maar de uitwerking van deze wet richt zich inmiddels op een integrale kwaliteitsimpuls voor de Veluwe.
Het reconstructiegebied de Veluwe wordt begrensd door het Veluwemeer in het noorden, de IJssel in het oosten en zuiden, de Nederrijn in het zuiden en de westelijke grens van het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) in het westen. De Zuid-Veluwe (gemeente Wageningen, Renkum, Arnhem, Rozendaal en Rheden) valt niet onder de Reconstructiewet, maar maakt wel deel uit van het plangebied van dit reconstructieplan, omdat het onder het gelijktijdig lopende project Veluwe 2010 valt.
Functieverandering
In het reconstructieplan is het beleid voor functieverandering primair gericht op ruimtelijke kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied. Om dit budgetneutraal te laten plaatsvinden, wordt sloop van voormalige bedrijfsbebouwing financieel gecompenseerd door het ter plaatse toestaan van een extra woonfunctie, dan wel een niet-agrarische bedrijfsfunctie.
Afbeelding 3A: Ligging plangebied reconstructiezonering (Bron: Website provincie Gelderland)
De zone 'Verwevingsgebied' heeft als doelstelling verweving landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging, omschakeling, of uitbreiding van de intensieve veehouderij (IVH) mogelijk is, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.
De zone 'Extensiveringsgebied' heeft als doelstelling:
Primaat natuur of wonen, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij (IVH) onmogelijk is, of in het kader van de Reconstructie onmogelijk gemaakt zal worden.
Het plangebied van de initiatiefnemer valt in het "Reconstructieplan Veluwe". Op grond van dit reconstructieplan is een deel van de locatie ingedeeld in het gebied 'Verweving' en een deel in het 'Extensiveringsgebied Landbouw'. Bij het extensiveringsgebied ligt de primaatdoelstelling bij 'natuur'.
Conclusie
Het initiatief is in lijn met het reconstructiebeleid. De reconstructie is gericht op de herinrichting van het buitengebied en op het toewijzen van de juiste functies aan daarvoor geschikte gebieden. De functie 'Wonen' past gelet op de geringe milieubelasting goed in het buitengebied en levert op de onderhavige locatie geen beperkingen op voor andere bedrijvigheid.
Bij de inpassing van de nieuwe woningen is ook rekening gehouden met een geurcirkel van 50 m ten opzichte van het perceel Harderwijkerweg 265a - 267. Zie het onderzoeksrapport van Adviesbureau De Haan "Buitenplaats Onder de Bos te Nunspeet. Bedrijven en milieuzonering" d.d. 17 november 2016, volgens bijlage 4 bij deze toelichting.
De gemeente Nunspeet heeft samen met andere gemeenten op de Noord-Veluwe indertijd de "Streekplanuitwerking Functieverandering regio Noord-Veluwe" opgesteld. In die streekplanuitwerking, vastgesteld in april 2007, zijn nadere eisen en mogelijkheden beschreven die voor maatwerk op perceelsniveau kunnen zorgen. Deze regionale beleidsinvulling, die ook van toepassing is in de gemeente Nunspeet, is door middel van een afwijkingsprocedure in de plaats getreden van het in het toenmalige streekplan verwoorde generieke beleid voor functieverandering.
Bij functieverandering naar wonen is de regel van toepassing dat maximaal 50% van de bebouwing gebruikt mag worden voor wonen in één woongebouw waarbinnen eventueel meerdere wooneenheden gerealiseerd kunnen worden. Het aantal wooneenheden dat kan worden gerealiseerd is maatwerk. De invulling is afhankelijk van de omgevingskwaliteit, het bestaande ensemble en het woningbouwprogramma.
Bij een functieverandering naar wonen dient minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen te worden gesloopt. Voor wat betreft de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is onderscheid gemaakt in een zogenaamd basispakket (algemene regeling) en een basispakket-plus (aanvullende regeling). Het basispakket is altijd van toepassing en vraagt: sloop, behoud van karakteristieke/monumentale bebouwing en ensemble, verkleining van het bestemmingsvlak, beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing. Initiatieven die niet voldoen aan de criteria uit de algemene regeling dienen te voldoen aan de aanvullende regeling en het basispakket-plus met extra kwaliteitsbijdragen. Dit betekent dat er naast het basispakket aan kwaliteitsbijdragen, aandacht moet worden besteed aan natuurontwikkeling. De cultuurhistorie moet, indien mogelijk, worden teruggebracht en er moet ruimte zijn voor waterberging.
Conclusie
Het project draagt bij aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit (onder andere de afname van verstening over de oude bedrijfsgebouwen) en voldoet daarmee aan de doelstellingen van het beleid uit de toenmalige Streekplanuitwerking. Het initiatief is in overeenstemming met de doelstelling uit het provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeente Nunspeet heeft in 2013 de Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030 (ITV) vastgesteld. In de ITV 2030 wordt uitgesproken hoe de gemeente Nunspeet er in 2030 uit zou moeten zien en dat vormt voor de gemeente de koers voor het te ontwikkelen beleid.
De gemeente Nunspeet manifesteert zich in de Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030 (ITV) als een gemeente met vele gezichten en met veel kwaliteiten. De belangrijkste daarvan zijn:
Het gaat er om de bestaande kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te versterken.
Vanuit de Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030 (ITV) heeft de gemeente zich ten doel gesteld te blijven streven naar een goede balans tussen dynamiek en rust, tussen wonen, bedrijvigheid en infrastructuur enerzijds en natuur en landschap anderzijds. Daarnaast maken autonome en economische ontwikkelingen en maatschappelijke trends het noodzakelijk om mee te bewegen en te blijven werken aan kwaliteit en leefbaarheid, zodat in 2030 Nunspeet nog altijd de vitale gemeente is die ze nu is.
De ambitie is om door middel van nieuwbouw, herstructurering, transformatie bestaande bebouwing, en stedelijke vernieuwing, voldoende mogelijkheden te bieden voor de doelgroepen om hun specifieke woonstappen te kunnen doorlopen. De doelgroepen zijn jongeren, starters, ouderen en gezinnen (in de genoemde volgorde).
Verder moet uitbreiding, inbreiding, verdichting en herstructurering bijdragen aan het behoud en waar mogelijk versterking van waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke kenmerken van de kernen.
Op dit moment is een nieuwe Omgevingsvisie (structuurvisie) voor de gemeente Nunspeet in voorbereiding. De planning hiervoor is dat deze in het najaar van 2018 zal worden vastgesteld.
Conclusie:
Het realiseren van de vier nieuwe woningen past binnen het beleid van de gemeente.
De woonvisie "Werken aan een duurzaam en vitaal Nunspeet" is vastgesteld op 23 oktober 2014 en voor het eerst herzien op 25 juni 2015. Voor de gemeente Nunspeet is de woonvisie een belangrijk beleidsdocument. Het geeft richting aan de woonontwikkeling van de gemeente en het geeft een kwantitatieve en kwalitatieve inkleuring aan het wonen in de gemeente. Om van de woonvisie een effectief sturingsinstrument te maken, wordt een uitvoeringsagenda met daarin de belangrijkste acties voor de komende periode opgenomen.
Dilemma's woningmarkt
De woonvisie biedt inzicht in de ontwikkelingen op het brede gebied van het wonen. Het geeft ook een beeld van de effecten van beleid van de afgelopen jaren. Maar ook richt de visie zich op de toekomst waar zich grote veranderingen aankondigen. In hoofdlijnen worden de volgende dilemma's benoemd:
Visie
De gemeente is verantwoordelijk voor de woonvisie en neemt op dit punt dan ook de regie. Daarom heeft de gemeente voor de ontwikkeling van die visie de kennis van de woningcorporatie, de maatschappelijke organisaties, de marktpartijen, en de bewonersgroepen, ingezet. In hoofdlijnen worden de volgende hoofdpunten benoemd:
In 2008 heeft de gemeente Nunspeet de Woonvisie Nunspeet 2003-2015 geactualiseerd. Op basis van een nieuwe woningmarktverkenning, en van de actuele beleidsuitgangspunten, is de Woonvisie Nunspeet 2020 opgesteld. Deze actualisatie heeft geen radicale verandering van het woonbeleid met zich mee gebracht. Groei van de gemeente, met aandacht voor jonge huishoudens en senioren, zijn nog steeds belangrijke accenten.
De Woonvisie is erop gericht dat de gemeente Nunspeet een vitale gemeente blijft. Dit houdt onder andere in een gezonde samenleving met dynamiek op de woon- en werkmarkt. De opgave om deze visie te verwezenlijken gebeurt onder meer door in te spelen op veranderende (woon)wensen in de toekomst. De woningmarkt dient met het oog op de vergrijzing gericht te zijn op ouderen maar ook jongeren dienen een plek te krijgen in de gemeente Nunspeet.
Om de gemeentelijke ambitie van een groei naar 30.000 inwoners in 2015 kracht bij te zetten zal nieuwbouw moeten plaatsvinden. Rekening houdend met de spanning op de woningmarkt en met de groei van de eigen behoefte, moet de woningvoorraad jaarlijks met circa 240 woningen aangevuld worden.
Om de kwaliteit en de leefbaarheid die de gemeente Nunspeet aanbiedt te behouden moet ingespeeld worden op de wensen van verschillende doelgroepen. De koers die de gemeente wil gaan varen richt zich op de volgende onderwerpen:
- inspelen op de wensen van de groeiende groep mensen met een zorgvraag;
- voldoende aanbod voor lage inkomens;
- meer kansen op de woningmarkt voor huishoudens met een middeninkomen;
- kansen voor verhuizers (doorstroming);
- binden van jonge huishoudens.
Bij deze onderwerpen wil de gemeente een actieve rol gaan spelen aangezien zij zich verantwoordelijk voelt voor haar burgers. In samenwerking met partners en sturing door middel van communicatie en beleid wil de gemeente de ontwikkeling van nieuwe woningen stimuleren.
Focus op kwaliteit
Het aantrekkelijke van wonen in Nunspeet is de combinatie van ruim en rustig wonen, te midden van waardevolle natuur en de goede bereikbaarheid. Nunspeet heeft een landelijk karakter en dat wil de gemeente zo houden. Daarbinnen is variatie mogelijk: van ruim landelijk wonen in de kernen Hulshorst en Vierhouten tot centrumdorps wonen binnen de kernen Nunspeet en in Elspeet. Veranderingen in de woningvoorraad moeten de landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken van de kernen intact laten en waar mogelijk versterken.
De inzet van de woonvisie is het behouden en versterken van deze kwaliteiten. Dit vraagt om vernieuwing van plekken die zijn verrommeld of die hun functie hebben verloren en het benutten van kansen, zoals vrijkomende agrarische bebouwing of van panden binnen bebouwd gebied. Bij kwaliteitsverbetering kijkt de gemeente verder dan de woningvoorraad: ook de (groene) woonomgeving en het voorzieningenaanbod krijgen aandacht.
In de visie wordt beschreven dat uitbreiding van Hulshorst zich moet concentreren ten westen van de Weversweg. Ook in de bestaande kern zijn nog enkele mogelijkheden tot verdichting en transformatie. In totaal is ruimte voor het toevoegen van ongeveer 50 woningen, in een landelijk dorps woonmilieu.
Planspecifiek
Het initiatief dat met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, sluit aan bij het geschetste woonbeleid van de gemeente Nunspeet.
Beide percelen liggen binnen het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2016". Het noordelijke deel van het plangebied heeft hierin een agrarisch bouwblok met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' en het zuidwestelijke deel van het plangebied valt buiten het agrarisch bouwblok en heeft de bestemming 'Agrarisch'.
De initiatiefnemer wenste een functiewijziging van agrarisch naar wonen binnen het plangebied met daarbij het gebruikmaken van de in het bestemmingsplan "Buitengebied 2016" opgenomen wijzigingsbevoegdheid, volgens artikel 43.1.4 "Wijziging naar bestemming Wonen met sloop bebouwing" van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2016". De toepassing van deze wijzigingsbevoegheid bleek echter niet mogelijk, omdat deze wijzigingsbevoegdheid alleen kan worden toegepast voor gebieden met de bestemming 'Agrarisch bedrijf'. Een deel van het plan is echter gelegen in een gebied met de bestemming 'Agrarisch', zonder agrarisch bouwblok. Er is dan ook een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk om het plan mogelijk te maken en dit is de reden dat de onderhavige herziening van het bestemmingsplan is opgesteld en dat deze dient te worden vastgesteld.
Afbeelding 3B: Uitsnede bestemmingsplankaart bestemmingsplan "Buitengebied 2016"
Van belang voor het plan is dat er voor het zuidoostelijke deel van het plangebied een geluidzone-motorsportterrein aanwezig is. Deze geluidzone is gelegen over het perceel van de meest zuidelijk geplande woning. Een onderzoek naar de geluidsaspecten van dit motorsportterrein is verricht, waarvan verslag wordt gedaan in Hoofdstuk 4, Paragraaf 4.1.3.
Het initiatief dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, sluit aan bij het geschetste beleid. De huidige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Minder dan de helft van de oppervlakte die wordt gesloopt wordt teruggebouwd ten behoeve van de functie 'wonen'. Daarmee voldoet het project aan de eisen die aan functieverandering worden gesteld. De bouw van vier nieuwe vrijstaande woningen sluit verder aan bij de beleidsmogelijkheid van ruim landelijk wonen met de focus op kwaliteit zoals ook is vastgelegd in de Woonvisie Nunspeet 2020.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (zie artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijke en milieutechnische relevante aspecten (bodem, geluid, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, milieueffectrapportage, water, ecologie, verkeer en parkeren, cultuurhistorie en archeologie et cetera) als ook naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Deze aspecten worden in dit Hoofdstuk verder besproken.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en van het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Ook op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet er worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming (Wbb) is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat dit kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur worden gerealiseerd op een bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Planspecifiek
Bodemonderzoek
In november 2016 is door Boluwa Eco Systems B.V. een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd met als doel om een indruk te krijgen van de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het plangebied. Het vooronderzoek is uitgevoerd volgens de Nederlandse norm NEN 5725 (strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek). Voor de opzet van het onderzoek is uitgegaan van een onverdachte locatie op basis van de NEN 5740 norm.
Uitgevoerd zijn in totaal 62 boringen tot een variabele diepte van 0 tot 3,5 m – mv. In de bovengrond zijn nergens verhoogde gehalten aangetroffen. Ook in de ondergrond zijn nergens verhoogde gehalten aangetroffen. In het grondwater is op verschillende plekken zink, koper, barium en/of cadmium gemeten in een gehalte boven de streefwaarde.
Conclusie
De resultaten van het verkennend bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor het bestemmingsplan en de bouwplannen die op het terrein zullen moeten worden gerealiseerd. Er behoeft geen nader onderzoek plaats te vinden overeenkomstig de conclusies van het rapport.
Het rapport "Verkennend bodemonderzoek op een locatie aan de Harderwijkerweg 265a en 267 te Hulshorst" van Boluwa Eco Systems B.V. Milieu advies- en onderzoeksbureau te Heerde d.d. 9 november 2016 is als bijlage 3 aan deze Toelichting toegevoegd.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende geluidsgevoelige objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder (Wgh) worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen.
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) door het weg- en spoorwegverkeer. Elke weg heeft van rechtswege een zone. Binnen de geluidszone is het nodig om naar de te verwachten geluidsbelasting op de gevels van toekomstige geluidsgevoelige bestemmingen te bezien. De zonebreedte van een weg is volgens de wet afhankelijk van het aantal rijstroken en of het een binnen- of buiten-stedelijke weg is.
De nieuw te bouwen vier woningen liggen niet aan een doorgaande weg maar worden ontsloten via een soort van oprit vanaf de Harderwijkerweg. De Harderwijkerweg is een weg met twee rijstroken. De afstand van de nieuw te bouwen woningen tot de Harderwijkerweg loopt uiteen.
Akoestisch onderzoek. Conclusies
Adviesbureau de Haan B.V. heeft een onderzoek naar het verkeerslawaai uitgevoerd voor het woningbouwplan bij Harderwijkerweg 265a en 267. In het onderzoek is door middel van contourberekeningen de geluidsbelasting in het plangebied bepaald. Ter hoogte van de geplande vier nieuwe woningen voldoet de geluidsbelasting aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Hiermee vormt het aspect verkeerslawaai geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging. Er zijn volgens het rapport geen hogere grenswaarden noodzakelijk.
Zie het rapport "Onderzoek wegverkeer Buitenplaats onder de Bos" d.d. 21 juli 2016 van Adviesbureau de Haan B.V. te Arnhem. Het genoemde onderzoeksrapport is als Bijlage 5 bij deze Toelichting gevoegd.
Op het plangebied ligt gedeeltelijk een contour in verband met het motorsportterrein. Binnen deze contour is één van de nieuwe woningen gepland. Op de geluidzone mag de geluidsbelasting van het gezoneerde terrein ten hoogste 50 dB(A) zijn. Voor woningen die in deze geluidszone liggen kunnen maximaal toelaatbare grenswaarden worden vastgesteld.
In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woning binnen de geluidszone beoordeeld worden. Hierbij is aansluiting gezocht bij de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering". De woning ligt in de in de geluidszone van het motorsportterrein op een afstand van circa 1.460 meter. De richtafstand voor motorsportterreinen is 700 meter of 1.500 meter, afhankelijk of er meer of minder dan 8 uur per week gebruik van wordt gemaakt. Uitgaande van de grootste richtafstand, omdat de woning binnen de geluidszone ligt, is akoestisch onderzoek benodigd en is door het onderzoeksbureau getoetst aan de waarden 2 voor 'gemengd gebied'.
In stap 2 worden streefwaarden geformuleerd. Voor het gebiedstype 'gemengd gebied' gelden de volgende maximale streefwaarden:
Voorheen was het zonebeheer van het motorsportterrein uitgevoerd door de provincie. Het beheer is nu in handen van de gemeente Nunspeet. Hierbij is echter geen zonemodel en/of rekenmodel van het motorsportterrein beschikbaar. Daarom is voor het bepalen van de geluidsbelasting gebruikgemaakt van bekende vergunde waarden om ter hoogte van het plangebied de geluidsbelasting te bepalen.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan voor het motorsportterrein is bij Koninklijk Besluit (KB) voor alle woningen binnen de zone een hogere waarde van 55 dB(A) toegekend, zonder verdere onderliggende geluidsberekeningen/onderzoeken.
In de vergunning van het motorsportterrein is opgenomen dat het hier enkel in de dagperiode (tussen 07:00 en 19:00 uur) activiteiten plaatsvinden.
Conclusies onderzoek
De conclusie van het rapport is, dat een deel van het woningbouwplan "Onder de Bos", gelegen aan de Harderwijkerweg 265a-267 in Nunspeet, binnen de geluidzone van de Crossbaan Nunspeet ligt. Van de geplande woningen ligt woning nummer 4 binnen de geluidszone. Voor deze woning is de (verwachte) geluidbelasting in het onderzoeksrapport bepaald: met maximaal 48 dB(A) wordt voldaan aan de richtwaarde voor gemengd gebied en is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het geluid afkomstig van het motorsportterrein vormt daarmee geen belemmering voor het doorgaan van het bestemmingsplan.
Het onderzoeksrapport "Onderzoek motorcrossterrein" d.d. 26 juni 2018 van adviesbureau de Haan B.V. is als Bijlage 14 bij deze Toelichting opgenomen.
Reeds sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (paragraaf 5.2). De wet introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat beschreven in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) "Niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteit" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten, die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit.
'Kleine' projecten, die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen worden uitgevoerd zonder toetsing aan de luchtkwaliteit. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen verder niet behoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteit'.
Planspecifiek
Conclusies
Aangezien dit plan aanmerkelijk kleiner is dan het aantal genoemde woningen in de Regeling 'niet in betekenende mate luchtkwaliteit', is geen nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van voorliggend plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met een vastgestelde geuremissiefactor en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede soort gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Indien het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het "vaste afstandsdieren".
Op grond van artikel 3, lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
Indien het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd, gelden op basis van artikel 3, lid 2 van de Wgv de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 meter, respectievelijk 25 meter, voor hetzij buiten, hetzij binnen de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) kent (ook) een zogenoemde 'omgekeerde werking'. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of er sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd om lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand vast te stellen. Bij deze afweging moet rekening worden gehouden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden met het feit of het bedrijf in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied ligt. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
Planspecifiek
Conclusies
Bij de inpassing van de nieuwe woningen is rekening gehouden met een geurcirkel van 50 m ten opzichte van het perceel Harderwijkerweg 265a - 267. (Zie ook Paragraaf 3.3 van deze Toelichting).
Door Adviesbureau de Haan B.V. is een inventarisatie gedaan naar omliggende bedrijven en milieuzonering. Er is gekeken naar de richtafstanden voor stof, geluid, gevaar en geur. Uit de opgestelde rapportage blijkt dat vrijwel alle geprojecteerde woningen buiten de gehanteerde richtafstanden vallen (zie hiervoor verder Paragraaf 4.1.6).
Voor het rapport "Inventarisatie Bedrijven en Milieuzonering" d.d. 17 november 2016 van Adviesbureau de Haan B.V. te Arnhem zie Bijlage 4 bij deze Toelichting.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is vooral afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven. Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (laatste versie 2009) uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden wordt afgeweken dient een nadere motivatie te worden gegeven waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Planspecifiek
Conclusies
Door Adviesbureau de Haan B.V. is een inventarisatie gedaan naar omliggende bedrijven en milieuzonering. Er is gekeken naar de richtafstanden voor stof, geluid, gevaar en geur. Uit de opgestelde rapportage blijkt dat vrijwel alle geprojecteerde woningen buiten de gehanteerde richtafstanden vallen. Een uitzondering betrof de woning op perceel 3 voor wat betreft de richtafstand voor geluid. Naar aanleiding van deze conclusie van het onderzoek is de betreffende woning gespiegeld getekend op perceel 3 waardoor deze buiten de geluidcontour komt te liggen. Hierdoor geven de contouren van de bedrijven geen belemmeringen meer voor het plan.
Voor het rapport "Inventarisatie Bedrijven en Milieuzonering" d.d. 17 november 2016 van Adviesbureau de Haan B.V. te Arnhem zie Bijlage 4 bij deze Toelichting.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met (risico's met een externe werking) die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en in het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar objecten. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (bijvoorbeeld een chemische fabriek, of een lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. In de omgeving van het plangebied zijn diverse risicobronnen aanwezig waarvoor het aspect externe veiligheid onderzocht is.
Voor het plan is een QuickScan uitgevoerd naar de risicobronnen in de omgeving. Dit is verwoord in het rapport "QuickScan externe veiligheid – Harderwijkerweg 265a en 267 Hulshorst" d.d. 8 februari 2018 van het adviesbureau Windmill te Cadier en Keer (zie bijlage 9 bij deze Toelichting). Onderstaand volgen de samenvatting en de conclusies uit dit rapport.
Transport over de weg en het water
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een weg of waterweg. De risico's als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over wegen en over het water vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Transport over het spoor
Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6 risicocontour of een plasbrand-aandachtsgebied (PAG) van de nabijgelegen spoorweg waarover structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Aangezien het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Zwolle-Amersfoort (toxisch scenario) is gelegen, dienen de risico's als gevolg van de transporten over deze spoorweg meegenomen te worden in een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico.
Buisleidingen
Het plangebied bevindt zich binnen de 1%-letaliteitsafstand van twee buisleidingen. De risico's voor het plangebied als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn derhalve kwantitatief inzichtelijk gemaakt middels een CAROLA-berekening. Uit deze berekening blijkt dat het groepsrisico voor beide leidingen zowel vóór als ná planrealisatie lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en dat er geen rekenkundige toename plaatsvindt. De risico's dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Zie hiervoor het specifieke rapport "Externe veiligheid buisleidingen Harderwijkerweg 265a en 267 Hulshorst door het adviesbureau Windmill te Cadies en Keer, zie Bijlage 10 bij deze Toelichting.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een PR 10-6 risicocontour van een risicovolle inrichting in de omgeving. Wel bevindt het plangebied zich binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation aan de Harderwijkerweg 261. De invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico is kwantitatief inzichtelijk gemaakt door middel van een SAFETI-berekening (zie de bijlage 11 bij deze Toelichting).
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag. Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten verplicht het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen.
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) (alsmede het Besluit externe veiligheid inrichtingen) geeft de regionale brandweer/Veiligheidsregio een wettelijke adviestaak bij het invullen van de verantwoordingsplicht. Het advies van de regionale brandweer/ Veiligheidsregio gaat vooral over het groepsrisico en mogelijkheden om een ramp of zwaar ongeval te voorkomen of om de omvang ervan te beperken en de zelfredzaamheid van personen te vergroten.
De verantwoording van het groepsrisico heeft betrekking op de hiervoor beschreven relevante risicobronnen. Aspecten in de verantwoording die bij alle risicobronnen van toepassing zijn, zijn zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Deze onderdelen worden in de hiervoor genoemde notitie (zie: "Notitie verantwoording groepsrisico" d.d. 21 februari 2018 door het adviesbureau Windmill te Cadier en Keer. Bijlage 12 bij deze Toelichting) verder uitgewerkt.
Conclusies
Naar aanleiding van de bovengenoemde adviezen is er een (beperkte) verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Daartoe is de “Notitie Verantwoording Groepsrisico Harderwijkerweg 265a en 267 te Hulshorst” d.d. 21 februari 2018 (zie Bijlage 12 bij deze Toelichting) opgesteld. Bij de verantwoording van het groepsrisico is onder meer van belang de zelfredzaamheid, en de bestrijdbaarheid (waarbij met name de bereikbaarheid van de brandweer en van andere hulpdiensten, en van de aanwezige bluswatervoorzieningen van belang zijn).
Per brief d.d. 17 oktober 2018 is door de gemeente aan de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) te Apeldoorn advies gevraagd over de verantwoording van het groepsrisico.
Wij sluiten ons aan bij de “Notitie verantwoording groepsrisico Harderwijkerweg 265a en 267”.
Overeenkomstig de verplichting volgens de wet- en regelgeving met betrekking tot de externe veiligheid is er per brief van 17 oktober 2018 door de gemeente aan de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) te Apeldoorn advies gevraagd over de verantwoording van het groepsrisico, zoals hierboven beschreven en zoals deze is verwoord in de ”Notitie verantwoording groepsrisico Harderwijkerweg 265a en 267 te Hulshorst” (d.d. 21 februari 2018). Het advies van de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland per brief van 6 december 2018 (kenmerk RB/ROI050/TH//** HARDERWIJKERWEG265) is aan de stukken van het bestemmingsplan toegevoegd (zie Bijlage 16). Het “advies over de externe veiligheid” luidt dat het voornemen past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en Besluit externe veiligheid transport (Bevt). Met het “advies over de algemene veiligheid” zal bij de verdere uitwerking van de plannen rekening worden gehouden.
Voor het rapport "QuickScan externe veiligheid – Harderwijkerweg 265a en 267 Hulshorst" d.d. 8 februari 2018 van het adviesbureau Windmill te Cadier en Keer, zie Bijlage 9 bij deze Toelichting.
Voor het rapport "Externe veiligheid buisleidingen Harderwijkerweg 265a en 267 Hulshorst door het adviesbureau Windmill te Cadies en Keer, zie Bijlage 10 bij deze Toelichting.
Voor het rapport "Groepsrisicoberekening LPG-tankstation Harderwijkerweg in Nunspeet" d.d. 5 februari 2018 door de Adviesgroep AVIB B.V. te Enschede, zie Bijlage 11 bij deze Toelichting.
Voor de "Notitie verantwoording groepsrisico Harderwijkerweg 265a en 267 te Hulshorst" d.d. 21 februari 2018 door het adviesbureau Windmill te Cadier en Keer, zie Bijlage 12 bij deze Toelichting).
Voor het advies van de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland per brief van 6 december 2018 (kenmerk RB/ROI050/TH//**HARDERWIJKERWEG265), zie Bijlage 16 bij deze Toelichting.
Duurzaamheid is een belangrijk beleidsveld van de gemeente Nunspeet (Zie ook het collegeprogramma "Duurzaam koers houden").
Voor het realiseren van veel energiebesparende maatregelen of voorzieningen in, aan of op gebouwen, zoals isolatie van vloer, muren of dak, het plaatsen van zonnepanelen of een zonnecollector op het dak, is geen omgevingsvergunning vereist. Voor warmte-koude opslag en bodemenergiesystemen zijn in veel gevallen vergunningen dan wel meldingen noodzakelijk (in sommige van de bodemenergiesystemen is de provincie Gelderland het bevoegd gezag). Voor nieuwbouw geldt dat moet worden voldaan aan de energieprestatienormen uit het Bouwbesluit. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen behoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van windturbines of zonnepanelen op maaiveldniveau en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Deze mogelijkheden worden in het onderhavige bestemmingsplan echter niet toegepast.
Van belang is dat de vier nieuwe woningen, die in het plangebied Harderwijkerweg 265a en 267 worden gebouwd, gasloos worden gebouwd. Verder zal voor het plan een Energieprestatiecoefficient (EPC) van 0,0 worden gehanteerd. Op de daken van de nieuwe woningen zullen zonnepanelen worden gebouwd (geïnstalleerd). De genoemde maatregelen zijn volgens de regels van het bestemmingsplan mogelijk. In het bestemmingsplan worden geen zonnepanelen op maaiveldniveau toegestaan, en ook worden er geen (kleine) windturbines toegestaan.
De algehele conclusie luidt, dat met de uitvoering van het bestemmingsplan "Harderwijkerweg 265a en 267" wordt voldaan aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) onderzoekt de milieugevolgen van een plan of project en de (milieuvriendelijkere) alternatieven. Een m.e.r. is verplicht bij grote ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van industriële complexen en aanleg van auto(snel)wegen, maar een m.e.r. is bijvoorbeeld ook verplicht voor de aanleg van een golfbaan en bij bepaalde uitbreidingen van agrarische bedrijven. Het milieueffectrapport (MER) maakt onderdeel uit van de m.e.r.-procedure.
Of een project m.e.r.-plichtig is moet ten eerste worden getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlage C en D. In die twee bijlagen zijn de activiteiten aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht, dan wel m.e.r. beoordelingsplicht geldt. Ten tweede kan de provinciale milieuverordening aanvullend op het Besluit m.e.r. nog meer activiteiten aanwijzen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Ten derde kan uit een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ook een m.e.r.-plicht volgen.
Ook als de drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (duidelijk) niet gehaald worden dient aandacht uit te gaan naar de milieugevolgen van een plan of project. Die aandacht naar de milieugevolgen heet dan 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Een m.e.r. kan ook nodig zijn indien de betreffende activiteit niet wordt genoemd in het Besluit m.e.r. en ook niet op andere wijze (bijvoorbeeld op grond van de provinciale milieuverordening) m.e.r.-plichtig is. Dit heet dan een 'vormvrije m.e.r.'.
Planspecifiek
Dit project betreft een project voor maximaal vier nieuwe woningen en de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere (burger)woning. Een project met een dergelijk aantal te bouwen en te verbouwen woningen kwalificeert zich niet als een 'stedelijk ontwikkelingsproject', en om deze reden is er geen (vormvrije) mer-beoordeling en ook geen aanmeldingsnotitie ex artikel 7.16 Wet milieubeheer (Wm) noodzakelijk.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen en dergelijke) voorkomen worden en kan de kwaliteit van het water hoog worden gehouden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel beleid, plannen, en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport "Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw" (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en om de kansen die water biedt te benutten.
Planspecifiek
Vuilwater
In de Harderwijkerweg ligt drukriolering. Dit drukriool komt uit in het vrij vervalstelsel van Hulshorst die weer uitkomt bij het waterschapsgemaal waar het verpompt wordt naar het vrij vervalsysteem van Nunspeet. De capaciteit van deze riolering is voldoende. Op het drukriool mag geen hemelwater worden aangesloten.
Op het te ontwikkelen terrein zal riolering moeten worden aangelegd dat het vuilwater door middel van een pompgemaaltje gaat lozen op het drukriool in de Harderwijkerweg. Het eigen stelsel moet een minimale inhoud krijgen zodat een pompstoring van 24 uur in het stelsel opgevangen kan worden.
Hemelwater
Bij nieuwbouw en/of verbouw mag het nieuwe verhard oppervlak (daken, maar ook terreinverharding) niet meer worden aangesloten op de riolering. Binnen het plangebied moet bergings- en infiltratiecapaciteit worden gerealiseerd voor het verwerken van een maatgevende bui T=10; 36 mm neerslag. Het water mag niet afstromen richting aanliggende percelen of openbaar gebied. De op het terrein aan te leggen voorziening moet een overstortmogelijkheid krijgen. De overstort vanuit de voorziening mag niet op het rioolstelsel worden aangesloten. Bij het ontwerp van het plangebied moet rekening woren gehouden met hoe er met neerslag-overstorten bij (zeer) intensieve buien wordt omgegaan. Er mag geen overlast uit ontstaan.
Materiaalkeuze
Door niet uitlogende materialen toe te passen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater wordt verontreinigd.
Watertoets
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is om de waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Beoordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. De watertoets is door de initiatiefnemer verzonden naar het Waterschap. Op basis daarvan wordt door het Waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. (Zie bijlage 6 bij deze Toelichting).
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen. Het voorliggende plan is afgestemd met het Waterschap Vallei en Veluwe (zie Bijlage 6 bij deze Toelichting).
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Voor wat betreft soortenbescherming is de Wet Natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet een ontheffing of een vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
De EHS bestaat niet meer als zodanig, hoewel deze nog wel in het bestemmingsplan "Buitengebied 2016" is opgenomen. Daarvoor is de in de plaats gekomen de NNN (Natuurnetwerk Nederland) en het GNN (Gelders Natuurnetwerk).
Soortenbescherming
De Wet Natuurbescherming regelt (ook) de bescherming (onder meer) van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht wordt nagekomen een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden dient er eerst een onderzoek te worden uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming en eventueel andere natuurregelgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of de flora en fauna. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Gelders Natuur Netwerk (GNN). Ook de soortenbescherming komt voort uit de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Gelderse natuurbeleid. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied is gelegen ten noorden het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en het Natura 2000–gebied Veluwe. Van belang is dat het plangebied zelf geen deel uitmaakt van het GNN of van Natura 2000-gebieden.
Afbeelding 4A: Luchtfoto van de omgeving met GNN grenzen (groen) in een straal van 3 km rond het perceel (bron: www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/)
Gezien de afstand, de functieverandering van agrarisch naar wonen en het relatief kleinschalige karakter van de ingreep, wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van zowel de Natura 2000-gebieden als van het GNN.
Soortenbescherming
Voor wat betreft de soortbescherming is ook de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of de flora en fauna. Indien hiervan wel sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Quickscan
In april 2017 is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd door Duifhuizen boom adviesbureau. In de rapportage van 14 april 2017 is geconcludeerd dat effecten op Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland / Gelders Natuurnetwerk kunnen worden uitgesloten. Deze gebieden liggen op voldoende afstand en de voorgenomen werkzaamheden zijn te kleinschalig voor een effect vanwege het onderhavige project.
Beschermde soorten
Er is een bureau-onderzoek naar soorten uitgevoerd op 9 maart 2017. Een veldonderzoek is op 10 maart 2017 uitgevoerd.
Tijdens het onderzoek van de Quickscan was duidelijk geworden dat het gebied mogelijk in gebruik was door een steenuil. Daarom is voor een soortgericht onderzoek naar de steenuil uitgevoerd. Hiervoor is onderzoek uitgevoerd overeenkomstig met de soortenstandaard Steenuil (RVO 2012). Tijdens het onderzoek is geen steenuil waargenomen of gehoord in het projectgebied en directe omgeving.
Er is geen overtreding van de Wet natuurbescherming geconcludeerd voor wat betreft soorten (zie blz. 16 van het onderzoeksrapport. Wel wordt gesteld dat de Wet natuurbescherming mogelijk wordt overtreden voor "vleermuizen en vogels zonder jaarrond beschermd nest". De te nemen maatregelen voor vogels zonder jaarrond beschermd nest zijn: "werken buiten het broedseizoen (15 maart - 15 augustus) of na broedvogelinspectie door een ecoloog zodat overtreding wordt voorkomen. De te nemen maatregelen voor de huismus en de gierzwaluw zijn de volgende: "er vindt geen overtreding plaats indien de woning nr. 267 en het aanwezige groen behouden blijft". De te nemen maatregel voor de vleermuizen zijn: "er vindt geen overtreding plaats zolang de woning nr. 267 behouden blijft. Daarnaast wordt overtreding voorkomen door de aanwezige houtsingel langs de Harderwijkerweg richting Onder de Bos niet te verlichten".
Er worden wel een aantal vervolgstappen aanbevolen.
Maatregelen bij de uitvoering van de werkzaamheden:
Conclusie
Geconcludeerd kan worden, dat er vanuit het belang van de flora en fauna en vanwege de natuurbescherming in het algemeen, geen negatieve effecten zijn te verwachten door de voorliggende ontwikkeling.
Zie voor de Ecologische QuickScan van Duifhuizen Boomadviesbureau d.d. 14 april 2017 Bijlage 8 bij deze Toelichting.
Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Het plangebied is gelegen aan een zijweg van de Harderwijkerweg, ook Harderwijkerweg genoemd, die hier doorloopt als de weg Onder de Bos. De ontwikkeling heeft gunstige gevolgen voor de bestaande infrastructuur. De ontsluiting van het perceel vindt plaats langs de bestaande gemeenschappelijke ontsluitingsweg. In de agrarische bedrijfsfunctie was sprake van verwant vrachtverkeer, hetgeen in de nieuwe situatie niet meer het geval is. In de nieuwe situatie vinden eveneens afslaande en invoegende verkeersbewegingen plaats, echter deze zullen ten opzichte van de huidige situatie toenemen voor wat betreft woonwerkverkeer. Het vrachtverkeer verdwijnt.
Uitgaande van een gemiddeld aantal vervoersbewegingen van 6 maal per etmaal neemt het aantal vervoersbewegingen toe met 24 vervoersbewegingen per etmaal; 10% hiervan vindt plaats in de spits. Dit resulteert in de spits tot een toename van 1 auto per 25 minuten. Dit zal geen effect hebben op de omliggende infrastructuur.
Parkeren
Volgens de parkeernormen, zoals vastgelegd in de door de gemeente Nunspeet vastgestelde parkeernota, moet elke vrijstaande koopwoning minimaal 2,5 parkeerplaatsen op eigen terrein realiseren. In de praktijk betekent dat minimaal 3 parkeerplaatsen per woning.
Op de situatietekening (zie onderstaande Afbeelding) is te zien dat daarvoor voldoende ruimte rond de woningen beschikbaar is. Per kavel zal in de uitwerking moeten worden aangegeven hoe de parkeerplaatsen worden ingepast in het terrein.
Afbeelding 4B: Weergave mogelijke parkeerplaatsen bij de vrijstaande woningen
In elk bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van de cultuurhistorie is de archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6, onder 2, van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen dient te worden.
Archeologie
Het groeiende besef dat de toenemende ruimtelijke ontwikkelingen - en de bodemingrepen die daarmee gepaard gaan - op termijn het bodemarchief vernietigen, heeft in 1992 geleid tot de Conventie van Valletta (Verdrag van Malta). In dit Europese verdrag is vastgelegd dat het archeologisch erfgoed, dat zich in de bodem bevindt, beter beschermd moet worden. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd.
In Nederland is het Verdrag van Malta geïmplementeerd met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze wet is op 1 september 2007 van kracht geworden, en deze werd daarna opgenomen in de Monumentenwet 1988 en daarna in de Erfgoedwet. Op basis hiervan zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij de vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Het projectgebied is gelegen in een gebied dat volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) een hoge verwachtingswaarde heeft. Zie ook de Afbeelding 4C hieronder.
Afbeelding 4C: Ligging plangebied t.o.v. de Indicatieve kaart archeologische waarde 2008 (IKAW3) (Bron: website www.archeologieinnederland.nl)
Om een goed beeld te krijgen van eventuele aantasting van archeologische waarden, door uitvoering van het project, heeft in februari 2018 afstemming plaatsgevonden met de regioarcheoloog. Onderstaand is zijn reactie weergegeven:
"Het grootste deel ligt in een zone met een middelhoge verwachtingswaarde. Hiervoor geldt een vrijstellingsgrens van 500 m2.
Voor de meest zuidelijk grens geldt een hoge verwachting. In beide gevallen is er dekzand aanwezig in de ondergrond. In de hoge verwachting is dit een dekzand kop of -rug. In de middelhoge zone gaat het om een welving.
Binnen het plangebied zijn al wat verstoringen van de bodem aanwezig. Een kwekerij is vaak niet bevorderlijk voor de aanwezige archeologische waarden. Schadelijk is vooral het kweken van heesters, struiken en boompjes. De bodem gaat hiervoor geregeld op de kop. Er is één kavel die niet voor de kwekerij in gebruik is geweest en waar mogelijk nog archeologische waarden aanwezig zouden kunnen zijn. Daar wordt een woning gebouwd.
Omdat het grootste deel van de bodem van het plangebied door de functie en bedrijvigheid al geroerd is, wordt niet verwacht dat er nog archeologische waarden te verwachten zijn. De bouw van een woning op het perceel dat mogelijk niet geroerd is, ligt in een zone met een middelhoge verwachting. Voor deze zone geldt een vrijstellingsgrens van 500 m2. Hoewel deze grens eigenlijk voor het plangebied bedoeld is, zou ik hier toch van af willen wijken in het advies. Dat heeft te maken met het feit dat de rest vermoedelijk al verstoord is. Dan blijft het nieuw te roeren stukje archeologie binnen de vrijstellingsgrens.
Daarom zou ik aanbevelen om hier geen aanvullend onderzoek te verlangen".
Het advies van de regioarcheoloog, zoals hierboven is verwoord, is overgenomen. De conclusie luidt derhalve nu als volgt:
Conclusie
Een aanvullend archeologisch onderzoek is, mede op grond van het advies van de regioarcheoloog, in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f, van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij de vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Exploitatieplan en Exploitatieovereenkomst
Om het verhaal van eventuele kosten voor de gemeente zeker te stellen, zal er tussen de initiatiefnemers en de gemeente een anterieure grondexploitatie-overeenkomst worden gesloten waarin afspraken zijn opgenomen met betrekking tot het verhaal van de in artikel 6.2.3 en 6.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening genoemde kosten.
Voor dit bestemmingsplan is (zal) derhalve een (anterieure) exploitatie-overeenkomst worden gesloten. Indien er een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het niet meer noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen (zie artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, et cetera. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Daarin zijn opgenomen, de Begrippen, en de Wijze van Meten. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt Hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels.
In de volgende paragraaf 5.4 worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels van de bestemmingen is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden); deze bevatten in dit bestemmingsplan: de Aniti-dubbeltelbepaling (artikel 9), de Algemene bouwregels (artikel 10), de Algemene gebruiksregels (artikel 11), de Algemene Aanduidingsregels (artikel 12) t.b.v. de geluidzonering voor het motorsportterrein; de Algemene afwijkingsregels (artikel 13), en de Algemene wijzigingsregels (artikel 14). Daarna volgen in Hoofdstuk 4 de 'Overgangs- en slotregels', met het Overgangsrecht (artikel 15) en de Slotregel (artikel 16).
In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw, als volgt:
Het voorliggende bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen, die zijn weergegeven in Hoofdstuk 2 van de Regels.
- artikel 3 Agrarisch;
- artikel 4 Natuur - Landschap;
- artikel 5 Wonen
Daarna zijn in Hoofdstuk 2 de volgende dubbelbestemmingen gegeven:
- artikel 6 Waarde - Archeologie 2
- artikel 7 Waarde - Archeologie 3
- artikel 8 Waarde - Oude bouwlanden
Hierna volgt per bestemming een nadere explicatie van de diverse bestemmingen, zoals hierboven genoemd.
De bestemming 'Agrarisch' is gelegd op de open weiden bij de nieuw te bouwen woningen. Binnen deze bestemming kunnen de gronden worden gebruikt door met name de eigenaren (van de woningen) die ook weidegrond bezitten bij de woningen.
De gronden binnen deze bestemming kunnen worden gebruikt voor:
Verder is het gebruik binnen deze bestemming gericht op het behoud, het herstel, en de ontwikkeling van de natuurlijke waarde en de landschappelijke waarde van de gronden. De bedoeling van deze bestemming is om het open landschap zoveel mogelijk te behouden alhier.
Er mogen binnen deze bestemming geen gebouwen worden gebouwd.
De gronden binnen deze bestemming 'Natuur - Landschap' zijn bestemd voor:
Er mogen binnen deze bestemming geen gebouwen worden gebouwd.
De bedoeling van deze bestemming is om alhier de aanplant van houtwallen e.d. mogelijk te maken en deze houtwallen te behouden.
De bestemming 'Wonen' is in feite de hoofdbestemming binnen dit bestemmingsplan. Binnen deze bestemming zijn de vier nieuwe, naar verhouding grote woningen, op grote kavels toegestaan. Tevens is binnen deze bestemming de bestaande agrarische bedrijfswoning Harderwijkerweg 267 als reguliere (burger)woning bestemd.
Drie nieuwe woningen mogen een maximale oppervlakte krijgen van 180 m2. Dit is als zodanig op de verbeelding weergegeven met de aanduiding 'maximum oppervlakte hoofdgebouwen (m2)'. Eén van de nieuwe woningen heeft een maximale oppervlakte van 120 m2 gekregen. Dit is ook op de verbeelding weergegeven.
De bestaande woning aan de Harderwijkerweg 267 mag maximaal een oppervlakte krijgen van 120 m2.. Dit laatste is als zodanig geregeld in de Regels.
De vier nieuwe woningen mogen maximaal 10 meter hoog worden, en hebben een maximale goothoogte van 3,50 meter. Dit is met bouwaanduidingen op de verbeelding aangegeven. Waar deze bouwhoogten en goothoogten niet op de verbeelding zijn aangegeven, geldt de (standaard)bouwhoogte van 9 meter en de (standaard)goothoogte van 3,50 meter volgens de Regels.
De vier nieuwe woningen dienen een dakhelling te krijgen die niet minder is dan 50°. Ook deze aanduiding is op de verbeelding weergegeven.
Er zijn diverse afwijkingsmogelijkheden in de regels opgenomen, waarmee het college van Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van de bouwregels. We noemen: het afwijken van de afstand van het woonhuis tot de weg; de afwijking van de regels t.b.v. de bouw van erkers en serres; de afwijking van de bouwhoogte van een woonhuis; de afwijking van de dakvorm, waarmee ook van de voorgeschreven dakhelling kan worden afgeweken; de afwijking van de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevel van een woonhuis; de afwijking t.b.v. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot het woonhuis; en de afstand tot de perceelgrens.
Verder zijn er diverse afwijkingsmogelijkheden van de gebruiksregels opgenomen, waarmee het college van Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van de gebruiksregels. We noemen: de afwijkingsmogelijkheid voor een paardenbak; de afwijking voor mantelzorg; de afwijking voor bed & breakfast; en de afwijking voor inwoning.
Verder is er een "omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden" (de vroegere aanlegvergunning) voor het vellen of rooien van houtopstanden, houtwallen, singels, bomenrijen, boomgroepen en bos, opgenomen. Voor deze werkzaamheden geldt dus op grond daarvan een vergunningplicht.
Afbeelding 5A: De bestemmingsvlakken (tevens zijnde de bouwvlakken) voor de bestemming 'Wonen', zoals deze op de verbeelding zijn aangegeven zijn gebaseerd op de onderstaande tekening (gebaseerd op het Landschapsplan (d.d. 16 juli 2018), zie Bijlage 1 bij deze Toelichting.
Met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' worden de aangewezen gronden mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de (eventueel) in het gebied voorkomende archeologische waarden.
Het verschil tussen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' is het volgende, namelijk dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is gelegd op gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, en dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is gelegd op gronden met een middelhoge verwachtingswaarde. De regels bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn daarom strenger: vanaf 120 m2 dient er nader onderzoek plaats te vinden c.q. is er een verantwoordingsplicht.
Met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' worden de aangewezen gronden mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de (eventueel) in het gebied voorkomende archeologische waarden.
Het verschil tussen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 2' is het volgende, namelijk dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is gelegd op gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, en dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is gelegd op gronden met een middelhoge verwachtingswaarde. De regels bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zijn daarom minder streng: vanaf 500 m2) dient er nader onderzoek plaats te vinden c.q. is er een verantwoordingsplicht.
Met de dubbelbestemming 'Waarde - Oude bouwlanden' worden de aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of herstel van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van de bestaande houtwallenstructuur, het microreliëf en de morfologie en zoals deze zijn verwoord in de Bijlage 15 bij deze Toelichting, een bijlage die is overgenomen uit de Bijlagen bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2016".
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient - indien noodzakelijk - overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met het waterschap Vallei en Veluwe en indien noodzakelijk met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor kleinere plannen kan afgezien worden van dit overleg. Voor dit bestemmingsplan is alleen overleg met het Waterschap noodzakelijk geoordeeld.
Een ontwerp-bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage te worden gelegd. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na de bekendmaking opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden om beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de terinzagelegging in werking indien er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De beroepsprocedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Economische uitvoerbaarheid
Het plan betreft een particulier initiatief. Voor de gemeente zijn er geen kosten aan verbonden. Ook de kosten van het plan (ruimtelijke onderbouwing/onderzoeken) komen voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor zal een anterieure exploitatie-overeenkomst worden gesloten. Voor verhaal van eventuele planschade op de initiatiefnemer zal een afzonderlijke planschadeverhaalsovereenkomst worden gesloten dan wel zal dit deel uitmaken van de (anterieure) exploitatie-overeenkomst. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan "Harderwijkerweg 265a en 267 heeft voor de zienswijzenprocedure zes weken ter inzage gelegen in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 12 september 2018 (zie ook Paragraaf 6.3).
Op grond van artikel 1.3.1 Bro is op 17 juli 2018 mededeling gedaan in het blad "Nunspeet Huis aan Huis" dat er een bestemmingsplan voor de percelen Harderwijkerweg 265a en 267 wordt voorbereid.
Vooroverleg is (via de initiatiefnemers) alleen gevoerd met het Waterschap Valei en Veluwe. Daarvan wordt verslag gedaan in Paragraaf 4.2.
Er is geen inspraakprocedure gevoerd inzake het onderhavige bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft wel voor de wettelijk verplichte zienswijzenprocedure zes weken ter inzage gelegen in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 12 september 2018. (Zie Paragraaf 6.5).
Het bestemmingsplan heeft als ontwerp-bestemmingsplan zes weken ter inzage gelegen. Hiervan is mededeling gedaan in het blad "Nunspeet Huis aan Huis" van 31 juli 2018 en in de Nederlandse Staatscourant van 31 juli 2018. Het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 12 september 2018. Er zijn in die periode geen zienswijzen ingediend.