direct naar inhoud van 4.7 Milieuhygiënische aspecten
Plan: De Vossenberg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01099-ow01

4.7 Milieuhygiënische aspecten

Bij het opstellen van bestemmingsplannen is het van belang te onderzoeken in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren voor de voorgestane ontwikkeling. In deze paragraaf wordt daarom ingegaan op (in willekeurige volgorde): milieuzonering, bodem, geluidhinder vanwege het vrijetijdspark, wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

4.7.1 Milieuzonering

Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de "omgekeerde werking").

In dat kader worden in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" richtafstanden gegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Volgens de publicatie geldt voor een "kampeerterrein, vakantiecentra e.d. (met keuken)" een afstand van tenminste 50 meter in verband met het aspect geluid. Opgemerkt wordt dat bij deze afstand gekeken is naar bedrijfsvoorzieningen "met keuken" (maaltijd- en drankvoorzieningen). In dit geval is op het terrein geen sprake van een restaurant, café of iets dergelijks. Daarom kan een kleinere richtafstand worden aangehouden.

In de omgeving van het park is geen sprake van agrarische bedrijven en overige bedrijven. Wel zijn in de omgeving burgerwoningen aanwezig (aan de westzijde en zuidzijde). Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Adviesbureau VOBRU, Akoestisch onderzoek Camping De Vossenberg, van 19 september 2012). In Bijlage 2 is het akoestisch onderzoek opgenomen. De uitbreiding van het recreatieterrein vindt plaats aan de oostzijde van het bestaande recreatieterrein. In het uitbreidingsgebied zijn alleen toeristische plaatsen toegestaan. In paragraaf 4.7.3 is nader ingegaan op de onderzoeksresultaten. Kortheidshalve wordt daarom daar naar verwezen. Uit het onderzoek blijkt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Aan de overzijde van de spoorlijn is een manege gevestigd. Hiervoor geldt een milieuzone van 50 meter in verband met het aspect geur. Binnen deze zone mogen geen geurgevoelige objecten worden gerealiseerd. In de Wet geurhinder en veehouderij is een geurgevoelig object gedefinieerd als "gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt". Doordat sprake moet zijn van een gebouw, wordt veel dag- of verblijfsrecreatie niet beschermd tegen geurhinder van veehouderijen. Waar precies de grens ligt van wel of niet permanent of daarmee vergelijkbaar gebruik, is niet geheel duidelijk. Uit jurisprudentie blijkt dat recreatiewoningen en pensions als geurgevoelig object kunnen worden aangemerkt. Echter, de recreatiewoningen in het plangebied zijn opgenomen middels een aanduidingsvlak. Deze liggen buiten de 50 meter zone. Verblijfsrecreatieobjecten die geen gebouw betreffen, vallen in ieder geval niet onder geurgevoelig object. In paragraaf 2.2 is de toekomstige situatie op de afbeelding aangegeven. Op basis van deze afbeelding zijn geen verblijfsrecreatieobjecten gesitueerd binnen de zone van 50 meter. De meest nabijgelegen verblijfsrecreatieobjecten zijn seizoensgebonden objecten, namelijk de toeristische staanplaatsen. Dit betreft dus geen permanente bewoning of daarmee vergelijkbare wijze van gebruik.

Conclusie

Het aspect milieuzonering leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.7.2 Bodem

Met betrekking tot eventuele bodem- en grondwatervervuiling kan worden opgemerkt dat, gezien de gebruikssituatie zoals deze tot op heden is geweest (bos), er geen aanleiding bestaat de locatie als verdacht te beschouwen.

Indien bij de ontwikkeling de bouw van bouwwerken groter dan 50 m2 mogelijk maakt waar gedurende meer dan 2 uur per dag mensen verblijven, moet een bodemonderzoek worden aangeleverd. Het sanitairgebouw valt hiermee niet onder een verblijfsruimte. De oppervlakte van een trekkershut is maximaal 28 m2. Voor deze bouwwerken is geen bodemonderzoek nodig. Bij de realisatie van overige bouwwerken groter dan 50 m2 en waar mensen 2 uur per dag of langer verblijven, zal in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning om een bodemonderzoek worden gevraagd.

4.7.3 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wgh is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

De voorgenomen ontwikkeling maakt zelf geen geluidgevoelige objecten in het kader van de Wgh mogelijk. Recreatiewoningen, zijnde woningen die niet zijn bestemd voor permanente bewoning, vallen niet onder dit begrip. Recreatieverblijven die naar hun aard niet bestemd zijn voor bewoning in de zin van de Wgh maar voor recreatief verblijf, hoeven niet bij de besluitvorming te worden betrokken. De reeds aanwezige voorzieningen zijn reeds lang bestaande geluidsbronnen. De Wgh is hier niet van toepassing.

Ter plaatse van de nabijgelegen woningen gelden de voorschriften uit het Activiteitenbesluit. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Adviesbureau VOBRU, Akoestisch onderzoek Camping De Vossenberg, van 19 september 2012). In Bijlage 2 is het akoestisch onderzoek opgenomen. In het onderzoek zijn de optredende geluidsniveaus ten gevolge van het gehele terrein bepaald en getoetst.

Uit het onderzoeksresultaat blijkt dat de camping inclusief de voorziene uitbreiding voldoet aan de in het Activiteitenbesluit gestelde grenswaarde voor het langtijdgemiddeld en maximaal geluidsniveau. In de berekening is rekening gehouden met het stemgeluid van de bezoekers, welke in het Activiteitenbesluit van toetsing is uitgezonderd.

De camping inclusief de voorziene uitbreiding geeft een lagere geluidsbelasting dan in het kader van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" voor een rustige woonwijk als grenswaarde is gesteld. Hierbij kan gesteld worden dat de camping inclusief de voorziene uitbreiding bij het gebruik in de directe omgeving niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Aantrekkende verkeersbewegingen (indirecte hinder): De optredende geluidsbelasting ten gevolge van de aantrekkende verkeersbewegingen van de gehele inrichting is berekend op de woningen gelegen aan de Gerard Vethlaan, Plesmanlaan en Groenelaantje. In de representatieve optredende bedrijfssituatie wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

Conclusie

In het kader van het bestemmingsplan leidt het aspect geluid niet tot belemmeringen.

4.7.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan bevat niet een van deze ontwikkelingen; de voorgenomen ontwikkeling op Vrijetijdspark De Vossenberg is een ontwikkeling die van geringere omvang is dan de ontwikkelingen die hiervoor zijn aangegeven en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkeling, die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Aan het bepaalde omtrent luchtkwaliteit wordt dan ook voldaan.

Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling.

4.7.5 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichting

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Op het park is een propaantank gevestigd. De risicocontour PR 10-6 voor de propaantank is 40 meter en ligt grotendeels op het bestaande terrein van het park. Als gevolg hiervan wordt die als "eigen" beschouwd en daarom komt die niet voor nader onderzoek in aanmerking.

Op de Risicokaart (www.risicokaart.nl) is aangegeven dat het park een risico kan lopen voor natuurbranden. De camping kan door een brand worden bedreigd. Op het park zal voldoende blusmateriaal aanwezig moeten zijn om een brand te kunnen blussen.

Buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de directe nabijheid van het plangebied vindt wel transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook wel externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden, omdat het aantal personen als gevolg van de voorgestane ontwikkeling gaat toenemen.

In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (2005) wordt een Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen aangekondigd, dat naar verwachting in de loop van 2012 wordt voorzien van een wettelijke basis. In dat kader zijn op 4 december 2008 de ontwerpen voor de Basisnetten Water en Weg, alsmede het conceptontwerp Basisnet Spoor aan de Tweede Kamer aangeboden.

Daarna is op 17 februari 2009 door de Basisnet-werkgroep Weg de eindrapportage "Voorstel Basisnet Weg" gepresenteerd en in oktober 2009 de definitieve eindrapportage. Op 18 februari 2010 is het ontwerp-Basisnet Spoor naar de Tweede Kamer gestuurd en dat is inmiddels op 9 juli 2010 als definitief vastgesteld.

In deze stukken wordt ook aandacht besteed aan het begrip "Plasbrandaandachtsgebied" (PAG). Onder een PAG wordt verstaan het gebied tot 30 meter van de rechterrand van de weg waarin, bij realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Een plasbrand is verbranding van een door bijvoorbeeld lekkage ontstane plas van brandbare vloeistof. Een PAG geldt alleen voor nieuw te bouwen kwetsbare objecten. Bestaande objecten binnen de PAG hoeven niet te worden gesaneerd.

Op dit moment wordt het beleidskader nog gevormd door de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS, 4 augustus 2004) en de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (nota RNVGS, 1995/96). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota. Op basis van deze beleidsstukken gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wat betreft het plaatsgebonden risico geldt ten opzichte van woningen (kwetsbare objecten) een grenswaarde van 10-6 per jaar.

Het groepsrisico is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute. Wat betreft het groepsrisico is de oriëntatiewaarde bij het vervoer van gevaarlijke stoffen per transportsegment gemeten per kilometer per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enzovoorts.

Weg en water

Er zijn geen (water)wegen in de directe omgeving waar gevaarlijke stoffen over worden vervoerd.

Spoor

De dichtstbijgelegen spoorlijn is het baanvak Zwolle-Amersfoort. Deze spoorlijn behoort volgens de nota "Uitgangspunten Risicoberekeningen Basisnet Spoor" tot de zogenaamde categorie 2. De lijnen van deze categorie hebben zowel vervoer- als ruimtelijke beperkingen. De risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen worden bij deze categorie begrensd door middel van "gebruiksruimtes" op basis van de risicobenadering.

Het uiteindelijke Basisnet Spoor zal bestaan uit twee kaarten en een tabel. Op de eerste kaart zal de zone worden aangegeven waarbinnen geen kwetsbare objecten mogen worden gebouwd en waar terughoudend moet worden omgegaan met het bouwen van beperkt kwetsbare objecten. Op de tweede kaart zal het PAG komen te staan. In de tabel zal worden aangegeven hoe groot de zone is voor elk baanvak en met welke referentiegegevens GR-berekeningen moeten wel worden gemaakt.

Op dit moment zijn die gegevens er niet en daarom moet terug worden gevallen op de meest actuele prognose van het vervoer van gevaarlijke stoffen langs de locatie waar zal worden gebouwd. ProRail heeft hiervoor het rapport “Marktwerking Vervoer gevaarlijke Stoffen per spoor” (2007) opgesteld.

Uit de transportstromen 2020 van dit rapport blijkt dat over dit baanvak wel gevaarlijke stoffen worden vervoerd en dat betekent dat zowel een PR- als een GR-berekening moet worden gemaakt.

Daarom is een analyse gemaakt met het berekeningsprogramma RBM II. Hieruit blijkt dat er voor de toekomstige situatie geen PR 10-6 per jaar is.

Met betrekking tot het groepsrisico is eerst gekeken hoe de huidige situatie is. Zie Bijlage 3 GR huidige situatie. Er is al een zeker groepsrisico aanwezig en deze zal als gevolg van de voorgestane ontwikkeling iets toenemen. Voor een volledige rapportage van de toekomstige situatie zie Bijlage 4 EV-rapport toekomstige situatie.

Hieruit blijkt dat het groepsrisico nog steeds ruim beneden de oriëntatiewaarde blijft en dat de feitelijke toename van het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie minimaal is.

De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Het is van belang dat hulpdiensten bij het uitvoeren van hun taak om een incident te bestrijden niet belemmerd worden. De inrichting van de uitvoering van de ruimte kan de bestrijding negatief en positief beïnvloeden. Het is dus van belang om knelpunten in de hulpverlening die voorkomen uit de ruimtelijke inrichting te voorkomen. Hiertoe is gekeken naar de:

  • A. bereikbaarheid van de risicobron;
  • B. de opstelmogelijkheden bij de risicobron;
  • C. de inzetbaarheid en aanwezigheid van (blus)middelen;
  • D. zelfredzaamheid van de aanwezige personen.

A. Bereikbaarheid van de risicobron

Het spoor is voor de brandweer van meerdere zijden te bereiken.

B. De opstelmogelijkheden bij de risicobron

Voor het spoor geldt dat er opstelmogelijkheden zijn om het incident te kunnen bestrijden. Een en ander is nader uitgewerkt in een aanvalsplan van de brandweer.

C. De inzetbaarheid en aanwezigheid van (blus)middelen

Kijkend naar de bluswatervoorziening langs het spoor kan gesteld worden dat deze nog voor verbetering vatbaar is. Er liggen geen blusleidingen in de buurt.

D. Zelfredzaamheid bij de risicobronnen

Voor het spoor en de omgeving daarvan is de zelfredzaamheid toereikend. De tijd tussen het begin van een brand en een mogelijke explosie varieert tussen de 15 en 30 minuten. Door realisatie van de maatregelen rond het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor neemt deze tijd toe.

Al met al acht het gemeentebestuur bij afweging van de diverse belangen de ontwikkeling op onderhavige locatie aanvaardbaar.