Plan: | Zaltbommel, Steenweg 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0297.ZBMBP20200020-VS01 |
Initiatiefnemer is voornemens om op de Steenweg 1 een gezondheidscentrum bestaande uit drie huisartsen en een apotheek te vestigen. De apotheek komt op de begane grond van het bestaande pand (een gemeentelijk monument). Deze publieksfunctie is hierdoor op de Steenweg georiënteerd. De bestaande appartementen op de verdieping van dit pand blijven gehandhaafd.
Aan de achterzijde wordt verdiept een gebouw voor de drie huisartsen gebouwd. Door de verdiepte ligging vormt dit een fraaie toevoeging aan deze bijzondere locatie.
De locatie ligt aan de Steenweg 1 in Zaltbommel. Het plangebied bestaat uit het perceel kadastraal bekend als gemeente Zaltbommel, sectie A, nummer 2893 en heeft een omvang van ongeveer 1650 m2.
Afbeelding: locatie plangebied (rood omlijnd)
De ontwikkeling ligt in het bestemmingsplan Binnenstad Zaltbommel. Concreet valt de ontwikkeling binnen de bestemming 'Kantoor'. Binnen deze bestemming is voor wat betreft de bebouwing en het gebruik het volgende toegestaan: kantoren en daaraan ondergeschikte functies zoals verkeers- en groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen en erven.
Afbeelding: vigerend bestemmingsplan (plangebied rood omlijnd)
De voorgenomen plannen voor het plangebied passen niet binnen de regels van dit geldende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan vormt een passend juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR biedt een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het Rijk schetst in de SVIR zijn ambities voor 2040 om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. Deze ambities zijn in de SVIR als volgt vertaald in (rijks)doelen, -belangen en -opgaven voor de middellange termijn tot 2028:
Het Rijk verplaatst in de SVIR bevoegdheden op het gebied van ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid naar de provincie en de gemeenten, bijvoorbeeld voor wat betreft verstedelijking, landschap en natuur. In de SVIR is vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. De gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering passend binnen provinciale kaders. Ook zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningprogramma's. In de SVIR geeft het Rijk aan dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie op regionaal niveau evenals de behoeften van bewoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Daardoor zijn zij beter in staat om regionale beleidsafwegingen te maken.
Conclusie
Het initiatief heeft geen betrekking op één van de rijksbelangen die zijn opgenomen in de SVIR. Het initiatief past dan ook binnen de beleidskader van de SVIR.
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten genomen waarmee dat mogelijk is. Het gaat hier om het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie afzonderlijke paragraaf) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Rijk stelt in het Bro de juridische kaders aan processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij overheden met als doel een goed systeem van ruimtelijke ordening.
In artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro staat dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving moet bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen':
Planspecifiek
De regels van het Bro hebben wel betrekking op het initiatief, omdat het gaat om een stedelijke ontwikkeling.
Conclusie
Het initiatief past binnen de regels van het Bro, omdat het onder de ondergrens voor de ladder van duurzame verstedelijking blijft.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk de juridische kaders die nodig zijn voor het beleidsmatig borgen van het ruimtelijk rijksbeleid. Het Rijk heeft het Barro vastgesteld op 22 augustus 2011. De meest recente wijziging heeft op 18 mei 2016 plaatsgevonden. Het Rijk heeft in het Barro opgenomen:
Voor de gemeente Zaltbommel is binnen het Barro het rijksbeleid voor Grote Rivieren van belang. Dit beleid is uiteengezet in de Beleidslijn Grote Rivieren. Deze Beleidslijn omvat het gehele kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid, vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt, van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. De Beleidslijn is van toepassing op onder andere het stroomgebied van de Waal. In de Beleidslijn wordt een onderscheid gemaakt in een stroomvoerend regime en een bergend regime.
Een stroomvoerend regime geldt voor delen van het rivierbed waar, op grond van rivierkundige overwegingen, specifiek omschreven riviergebonden activiteiten zijn toegestaan. Riviergebonden activiteiten zijn bijvoorbeeld waterstaatkundige werken, de uitbreiding van steenfabrieken en de realisatie van natuur. Niet-riviergebonden activiteiten zijn bijvoorbeeld woningbouwontwikkeling en de realisatie van niet-watergebonden bedrijventerreinen. Niet-riviergebonden activiteiten zijn niet toegestaan. Uitzonderingen zijn alleen toegestaan in situaties waarin sprake is van een groot openbaar belang en de activiteit niet buiten het rivierbed gerealiseerd kan worden, een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijvigheid, functieverandering binnen bestaande bebouwing en per saldo meer ruimte voor de rivier. Binnen de gemeente Zaltbommel vallen het Munnikenland (inclusief Slot Loevestein) ten westen van de Nieuwe Dijk, de Waal en de uiterwaarden langs de Waal onder het stroomvoerend regime.
Een bergend regime geldt voor delen van het rivierbed waar alle activiteiten zijn toegestaan als voldaan wordt aan de gestelde rivierkundige voorwaarden. De Afgedamde Maas inclusief uiterwaarden en het buitendijks gelegen deel van Eiland Nederhemert vallen onder het bergend regime.
Conclusie
Het initiatief past binnen de regels van het Barro, omdat hier geen sprake is van één van bovengenoemde belangen.
Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 ingestemd met de nieuwe 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland'. De kern van deze Omgevingsvisie is dat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland voorop staat. Om dit te behouden en te bereiken worden in de omgevingsvisie drie uitgangspunten centraal gesteld: een Duurzaam, Economisch krachtig en een Verbonden Gelderland.
Duurzaam
Gelderland beschikt over talrijke initiatieven en kansrijke aanknopingspunten op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit. Gelderland maakt ruimte voor forse schaalsprongen ten behoeve van een duurzame omgeving, samenleving en economie. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Een krachtige economie
De 'oude' economie van ongelimiteerde groei verandert in een economie die in balans is met haar sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving. Nieuwe verdienmodellen en nieuwe technologieën doen hun intrede. De maakindustrie beleeft in Nederland een her- en opwaardering. Vestigingsklimaat, arbeidsmarkt, vakmanschap en kennisinfrastructuur worden steeds belangrijker.
De woningmarkt in Nederland kampt enerzijds met schaarste en anderzijds met krimp. Daarnaast is er een grote opgave om bestaande bouw te verduurzamen. Gelderland heeft sterke troeven voor een internationaal onderscheidende en uiterst potentiële positie – clustering van economische activiteit, maakindustrie, logistieke kracht, sociaal ondernemen, natuur, kennis en onderwijs, ruimte, cultuur en sport en een strategische ligging.
Op woongebied heeft Gelderland eveneens een uitzonderlijke positie. Door zowel te investeren in een bruisende en levendige stad en in een vitaal platteland ontstaat een symbiose waarbij beide elkaar versterken. Hierdoor gaat van Gelderland aantrekkingskracht uit. De Gelderse economie is krachtig. Deze situatie is niet vanzelfsprekend. Duurzame werkgelegenheid en bedrijvigheid zijn cruciaal voor de economische kracht van de Gelderse regio's. Daarnaast vraagt een goed vestigingsklimaat om hoogwaardige culturele voorzieningen. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Blijvend verbonden
Het is van belang dat mensen andere mensen kunnen ontmoeten. Dat geldt voor mensen in steden, wijken en voor het platteland. Of het nu gaat om werk of sociale contacten, de samenleving moet voor flexibele netwerken zorgen die voor iedereen open staan en beschikbaar zijn. Naast traditionele voorzieningen als auto en OV doen nieuwe spelers en technologieën op het gebied van verbindingen en netwerken hun intrede, zoals smart mobility, zelfrijdende auto's en deelauto's. Ook het belang van snelle en betrouwbare data-uitwisseling neemt toe en is hier onderdeel van. De ontwikkelingen volgen elkaar snel op en zijn soms onstuimig. Het is van belang dat de relatief goede bereikbaarheid een toekomstvaste waarde voor Gelderland is. Systemen moeten meebewegen met nieuweontwikkelingen en deze ook faciliteren. Mobiliteit moet verder verduurzaamd worden. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Planspecifiek
Het initiatief heeft wel betrekking op één van de provinciale belangen die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie, omdat het bijdraagt aan een krachtige economie.
Conclusie
Het initiatief past binnen de beleidskaders van de Omgevingsvisie, omdat het gedeeltelijk omzetten van kantoren in woningen zorgt het voor een transformatie van de bestaande gebouwde woonomgeving.
Vanaf 19 december 2018 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland van toepassing. De regels in de Omgevingsverordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. Ten opzichte van de Omgevingsvisie voorziet de Omgevingsverordening niet in nieuw beleid. De provincie zet de Omgevingsverordening als juridisch instrument in om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen op die onderdelen waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen te waarborgen of om te voldoen aan wettelijke verplichtingen. De regels uit de verordening zijn kaderstellend voor gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen. Daarnaast worden de gebieden waarbinnen bepaalde regels gelden in de Omgevingsverordening concreet begrensd. De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland.
Planspecifiek
De regels uit de Omgevingsverordening hebben geen betrekking op het initiatief.
Regionale Woonagenda
De provincie Gelderland geeft in de Omgevingsverordening aan dat van de regio's wordt verwacht dat zij hun beleid op het gebied van wonen afstemmen met (externe) partners in een 'regionale woonagenda'. Hierin zijn de belangrijkste thema's omschreven waaraan de betreffende regio gaat werken. Het is feitelijk een regionaal actieprogramma. In de regionale woonagenda zijn de volgende thema's opgenomen:
Het Regionaal Woningbouwprogramma heeft direct invloed op woningbouwplannen. De Omgevingsverordening bepaalt namelijk in artikel 2.2.1 dat in een bestemmingsplan nieuwe woningbouwlocaties, en de daar te bouwen woningen, slechts worden toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woningbouwprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen voor de betreffende regio. De overige thema's worden op regionaal of lokaal niveau uitgewerkt in beleid of in uitvoeringsacties.
Regionaal Woningbouwprogramma Regio Rivierenland
De gemeenten van Regio Rivierenland, waaronder de gemeente Zaltbommel, hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en jaarlijks actualiseren van een regionaal woningbouwprogramma. Op 30 mei 2016 hebben de provincie en de regio(gemeenten) afspraken gemaakt over de Kwantitatieve Opgave Wonen voor de periode 2015-2024. Gedeputeerde Staten hebben deze afspraken op 12 juli 2016 vastgesteld.
Toetsing van projecten
Alle in het Regionaal Woningbouwprogramma opgenomen projecten zijn getoetst op drie punten:
Indeling projecten
De projecten zijn – na op de drie punten getoetst te zijn – ingedeeld in drie categorieën, te weten:
Dit zijn plannen die goed aansluiten op de actuele marktvraag. Alle projecten in categorie 1 zijn opgenomen in harde plancapaciteit. Kansrijke plannen waar nog geen vastgesteld bestemmingsplan voor is, worden opgenomen in categorie 2;
Dit kunnen bijvoorbeeld aandachtspunten op het gebied van milieu zijn. Ook zijn kansrijke plannen waarvoor nog geen bestemmingsplan is vastgesteld opgenomen in categorie 2;
Dit zijn plannen die pas na 2024 zijn voorzien of deel uitmaken van een groter project.
De projecten uit de categorieën 1 en 2 vormen het Regionale Woningbouwprogramma Rivierenland.
Planspecifiek
Het initiatief is vanwege de beperkte omvang (een / twee woningen) niet opgenomen in het regionale woningbouwprogramma Rivierenland.
De gemeente Zaltbommel heeft samen met de gemeente Maasdriel de Woonvisie Bommelerwaard 2016-2020 opgesteld. De visie is op 14 juli 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie zetten de gemeenten hun ambities uiteen uit op het gebied van wonen. De beide gemeenten willen samen met de woningcorporaties, partners en burgers werken aan:
De ambities en woonthema's zijn in het uitvoeringsprogramma vertaald in uitvoeringsacties.
Planspecifiek
De bestaande appartementen blijven gehandhaafd. Het initiatief draagt hierdoor bij aan de ambities uit de woonvisie.
Conclusie
Het initiatief past binnen de woonvisie.
Karakteristiek kern
Het initiatief ligt in of direct nabij de kern Zaltbommel.
Het geplande gezondheidscentrum komt te liggen aan de rand van een Rijksmonument, de stadswallen van Zaltbommel. De geplande nieuwbouw komt te liggen in de voormalige buitengracht van de vestingwerken. Dit is in het huidige reliëf nog zichtbaar. Het gezondheidscentrum is onderdeel van de belangrijkste entree tot de historische binnenstad, en fungeert samen met het twee andere gebouwen als gebouwen ensemble dat de huidige poort tot de binnenstad vormt. De projectlocatie maakt onderdeel uit van de westelijke entree tot het Wallenpark van Zaltbommel en is daardoor een onderdeel van de parkbeleving van het Wallenpark, een park in de landschapsstijl naar ontwerp van stadsarchitect F.W. de Virieu.
De locatie was van 1350 tot ca. 1830 onderdeel van het grachtenstelsel van de vestiging Zaltbommel. Van 1834 tot 1847 zijn de vestingwerken omgevormd van militaire verdedigingswerken naar een wandelpark in de Engelse landschapsstijl, naar plannen van stadsarchitect F.W. de Virieu. Het Beerebolwerk was was met de aanplant in 1847 het laatste bolwerk van de vestingwerken dat werd omgevormd tot landschapspark. Omstreeks de periode 1830-1850 is een deel van de buitengracht bij de Gamersche poort gedempt en is hier bebouwing buiten de stadspoort gekomen. In het gebouw was de Hoogere Burgerschool en later de Rijks HBS gevestigd. De oorspronkelijke bebouwing is in de jaren '30 van de vorige eeuw gesloopt en vervangen door nieuwe bebouwing, waar de uitbreiding deel van uitmaakt. Deze bebouwing is aangewezen als gemeentelijk monument.
Rconstructie kaarten omgeving, van 1360 tot heden, bron: Landschappelijke inpassing gezondheidscentrum in vestigwerken Zaltbommel
Op dit moment is ten zuiden van het plangebied nog steeds het park aanwezig. Ten noorden van de locatie bevindt zich een haven. Ten westen van het plangebied bevindt zich een supermarkt en ten oosten de entree naar het centrum van Zaltbommel.
Het gebouw in het plangebied, bron: Google Streetview
Uitzicht naar het oosten van het plangebied, bron: Google Streetview
Uitzicht naar het westen van het plangebied, bron: Google Streetview
Het initiatief dient bij de verdere uitwerking aan de volgende stedenbouwkundige en landschappelijke randvoorwaarden te voldoen:
Randvoorwaarden | |
Plaatsing | De uitbreiding moet binnen de huidige bestemming 'Kantoor' blijven en zo min mogelijk de tuin in te gaan |
Massa en vorm | De uitbreiding moet onder de plint van het hoofdgebouw blijven |
Landschap | Er moet een plan voor de inrichting van de tuin opgesteld worden, dat als voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan wordt opgenomen. De inrichting van de tuin moet aansluiting vinden op het landschapspark. Er mag 's avonds geen lichtuitstraling van binnen naar buiten optreden. |
Parkeren | Op eigen terrein moeten tenminste 3 minder valide parkeerplaatsen te worden aangelegd en 3 parkeerplaatsen voor de 2 appartementen op de eerste verdieping. |
De nieuwbouw van het gezondheidscentrum wordt achter de oudbouw gesitueerd. Door de nieuwbouw verdiept in het landschap te plaatsen is deze niet dominant in de omgeving, maar wordt het bouwvolume onderdeel van het landschap. Een eigentijds accent in de vestingwerken van Zaltbommel.
Om het volume niet dominant te laten zijn in de ruimte, is als uitgangspunt genomen dat de nieuwbouw het zicht van de bezoeker van de bolwerken op het monument niet belemmerd. Vanaf het overgrote deel van de omliggende wandelpaden op de vestingwerken kan over het bouwvolume van de nieuwbouw heen gekeken worden, zie ook de oranje paden op het nevenstaande kaartbeeld. De hoogte van de wandelpaden rond het projectgebied verloopt van ca. 7,60 +NAP naar 6,00 +NAP, gemiddeld komt dit op 6,80 +NAP. Uitgaande van een gemiddelde ooghoogte van 1,60 m boven maaiveld, komt de bovenkant van het dak niet hoger dan 8.40 +NAP.
Omdat er vanaf de omliggende paden zicht over en op het dak van de nieuwbouw is moet het dak ook een waardevol onderdeel van het landschap worden. Het dak mag geen afbreuk doen aan de belevingswaarde van het gebied en op het zicht van de monumentale oudbouw. Concreet betekent dit dat geen technische installaties op het dak geplaatst worden en dat het een fraai dak betreft om naar te kijken, dat eveneens past binnen het groene landschap. Hierbij is een groene afdekking van het dak benodigd.
Onderstaande tekeningen zijn nog in concept, indicatief en staan nog ter discussie
Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988, samen met enkele andere wetten op het gebied van de bescherming van cultureel erfgoed, samengevoegd tot de Erfgoedwet. Ten aanzien van het ruimtelijk domein regelt deze wet de omgang met Rijksbeschermde gebouwde en archeologische monumenten en de beschermde stads- en dorpsgezichten. De Erfgoedwet werkt door in de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Op grond van de Erfgoedwet moet de gemeente bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met de in de grond aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Op 7 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Zaltbommel een archeologische inventarisatie en archeologiebeleid met een bijbehorende kaart vastgesteld. Hierin zijn onder meer vrijstellingsgrenzen voor oppervlakten en diepten opgenomen.
Het gemeentelijk beleid is op 1 september 2011 in werking getreden. De reden voor het vaststellen van het beleid is het voorkomen van onnodig onderzoek en slechts voor de gebieden waar archeologische waarden te verwachten zijn, wel te besluiten tot nader onderzoek (en alleen als de ontwikkeling de beide vrijstellingsgrenzen overschrijdt). Het bovengenoemde beleid is vertaald in dit bestemmingsplan. Op de archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart zijn alle archeologische onderzoeken en vondstmeldingen verwerkt. Verder is deze kaart op bureauonderzoek gebaseerd. Met betrekking tot bodemkundige en geologische gegevens is gebleken dat voor de gemeente Zaltbommel de zanddieptekaarten van het Gelders Rivierengebied het beste uitgangsmateriaal vormden. De kaarten beslaan namelijk het gehele oppervlak van de gemeente en ze zijn gebaseerd op grootschalige veldonderzoeken die specifiek zijn gericht op het in kaart brengen van de ontstaansgeschiedenis van het landschap. Aan de hand van het Actueel Hoogtebestand Nederland is een verdere detaillering in de begrenzing van het onderzoeksgebied gemaakt. De archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart gaat uit van een intact landschap met gave bodemprofielen. In werkelijkheid zijn grote delen van het gebied in meer of mindere mate verstoord door allerlei bodemtechnische ingrepen in het verleden. De mate van deze verstoringen en het effect ervan op de archeologische resten in het gebied zijn globaal bekend. De archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart doet dan ook globaal uitspraken over de mate van bodemverstoring, maar doet geen uitspraken over de gaafheid van te verwachten archeologische resten. Als een initiatiefnemer kan aantonen dat het terrein diepgaand is verstoord, geldt voor het verstoorde deel geen onderzoeksverplichting.
Planspecifiek
Hieronder hebben wij een uitsnede van de beleidskaart archeologie van het plangebied opgenomen.
Afbeelding: uitsnede beleidskaart archeologie
Op het plangebied is/zijn de volgende beleidszone(s) van toepassing:
De beleidszones met de daarbij behorende oppervlakten zijn vertaald in de planregels.
Onderzoek
Uit de toets aan de beleidszones blijkt dat archeologisch onderzoek nodig is met als doel te bepalen of de voorgenomen activiteiten archeologische resten in de ondergrond mogelijk aantasten. Om deze reden is in het kader van dit initiatief een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 2.
Uit het onderzoek blijkt dat binnen het plangebied nog archeologische resten uit de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd verwacht worden. Om deze reden wordt geadviseerd een vervolgonderzoek uit te voeren door middel van een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek.
In het selectiebesluit archeologie is op basis van het archeologisch vooronderzoek besloten dat bij alle voorkomende bodemverstorende werkzaamheden een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische begeleiding dient te worden uitgevoerd. Aan dit besluit zijn de volgende voorwaarden verbonden:
Het volledige selectiebesluit is te vinden in Bijlage 3.
Conclusie
Vanuit het aspect archeologie is het noodzakelijk vervolgonderzoek uit te voeren door middel van een proefsleuven onderzoek. Dit onderzoek wordt bij de aanvraag van de bouwvergunning aangeleverd. Bovendien dient er volgens het selectiebesluit bij alle voorkomende bodemverstorende werkzaamheden een vervolgonderzoek in de vorm van archeologische begeleiding te worden uitgevoerd, met de daarbij gestelde voorwaarden.
Menselijke ingrepen hebben voor kenmerkende en waardevolle cultuurhistorische waarden gezorgd. In de gemeente Zaltbommel zijn waardevolle elementen aanwezig die een natuurlijke geschiedenis hebben en die een door de mens gevormde geschiedenis hebben. De gemeente Zaltbommel heeft een cultuurhistorische inventarisatie uitgevoerd naar zowel waardevolle structuren, gebieden en dorpsgezichten als afzonderlijke elementen. Dat heeft geresulteerd in een inventarisatiekaart die op 7 juli 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld. Belangrijke cultuurhistorische waarden zijn:
Hieronder worden de meest in het oog springende waarden vermeld:
Rijksbeschermd stadsgezicht Zaltbommel
In 1984 heeft de rijksoverheid het ruimtelijke stadsbeeld van de binnenstad van Zaltbommel als beschermd stadsgezicht aangewezen. De toelichting op het aanwijzingsvoorstel vermeldt dat het doel van de aanwijzing is de 'karakteristieke en met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteiten van het gebied te onderkennen als een zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied'. Vooral de 19de eeuw en de periode tussen 1900 en 1920 waren bepalend geweest voor het uiterlijk van stad. Bovendien werd in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw duidelijk dat veel panden ondanks hun 19de -eeuwse verschijningsvorm nog uit de 16de en 17de eeuw dateerden. Kenmerkend voor de structuur van Zaltbommel zijn vooral de grote binnenterreinen en 'de brede groene rand binnen de wallen aan de zuidzijde van de stad, waar de restanten van de stadsmuur, de tuinmuren en de ommuurde Joodse begraafplaats eveneens waardevolle gegevens vormen'. Als bijzonder kenmerkend wordt het stadssilhouet genoemd. De volgende zaken die bepalend zijn voor de kwaliteiten van de binnenstad zijn relevant voor het bestemmingsplan:
Conclusie
Vanuit het aspect cultuurhistorie is een onderdeel van het Rijksbeschermd stadsgezicht Zaltbommel van toepassing. Dit onderdeel gaat over de ligging van het initiatief in het uiteinde van de brede groene rand binnen de wallen aan de zuidzijde van de stad. Deze groene rand wordt beschouwd als bepalend voor de kwaliteit van de binnenstad. Om de kwaliteit van het stadsgezicht in stand te houden, dient ook na realiseren van het initiatief de brede groene rand beleefbaar te zijn. De paragrafen 3.2 en 3.3 beschrijven de stedenbouwkundige uitgangspunten en de uitwerking daarvan in dit initiatief. Daarin staat verder beschreven hoe de cultuurhistorische kwaliteiten van de locatie zijn meegenomen in het plan en hoe daardoor de brede groene rand beleefbaar blijft. Vanuit cultuurhistorie bestaan derhalve geen belemmeringen voor het initiatief die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient inzichtelijk te worden gemaakt of de geluidsinvloed van omliggende wegen en spoorlijnen voldoet aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh hanteert de volgende hoofdindeling van geluidgevoelige gebouwen:
Planspecifiek
Het plangebied ligt wel in de geluidszone van een weg of spoorweg. Daarom is voor het initiatief op 27 oktober 2020 een Akoestisch onderzoek (zie Bijlage 4) uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek luidt dat op een enkel toetspunt een overschrijding plaatsvindt van de maximaal te ontheffen waarden, de overige toetspunten vallen hieronder. Echter, de geluidsbelasting is in het akoestisch onderzoek 2 dB te hoog berekend. Door deze correctie wordt de maximale grenswaarde van het akoestisch onderzoek niet overschreden. De voorkeursgrenswaarde wordt wel zeer ruim overschreden.
Conclusie
Hoewel de voorkeursgrenswaarde zeer ruim wordt overschreden, zijn er geen maatregelen nodig. De maximale grenswaarde wordt namelijk niet overschreden. Vanuit het oogpunt van geluid zijn er geen belemmeringen voor deze ontwikkeling.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde functie, in dit geval voor de functies wonen en kantoor.
Planspecifiek
Binnen het plangebied is op 4 november 2020 door Econsultancy een milieuhygiënisch vooronderzoek bodem (zie Bijlage 5 Bodemonderzoek) uitgevoerd om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem te bepalen. Dit vooronderzoek bodem is in voldoende mate uitgevoerd, omdat het getoetst is aan de NEN 5725. Uit dit onderzoek blijkt dat er mogelijk bodemverontreiniging aanwezig is. Het bodemonderzoek stelt dat er bijmengingen aangetroffen zijn die mogelijk kunnen wijzen op verontreiniging met zware metalen, PAK's en minerale olie. Deze stoffen komen ook verhoogd voor in de directe omgeving. Er zijn geen aanwijzingen gevonden van asbest in de bodem. Het is dus niet noodzakelijk verder onderzoek naar asbest in de bodem in te stellen. Indien er tijdens het veldwerk van het verkennend bodemonderzoek toch asbestverdacht materiaal wordt aangetroffen, dient het onderzoek te worden uitgebreid met een verkennend onderzoek asbest in de bodem, conform NEN 5707.
Voor de aangetroffen bijmengingen die mogelijk kunnen wijzen op bodemverontreiniging wordt geadviseerd een verkennend bodemonderzoek uit te voeren, waarbij de uitkomsten van het onderzoek gerelateerd moeten worden aan het initiatief.
Dit verkennend bodemonderzoek wordt in het kader van de procedure omgevingsvergunning uitgevoerd.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Bij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten zoals onder meer woningen, dient de invloed van deze aspecten in beeld te worden gebracht.
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6/jaar-contour van de Waal en ook niet binnen het invloedsgebied of een veiligheidsafstand van andere stationaire bronnen. Er wordt dus geen grens- of richtwaarde van het plaatsgebonden risico overschreden.
Het plan omvat de realisatie van een gezondheidscentrum. Dat houdt in dat ook personen met een beperkte zelfredzaamheid aanwezig kunnen zijn. Deze personen verblijven echter niet langdurig zelfstandig in het gezondheidscentrum en kunnen dus begeleid worden door aanwezige personen of personeel. Bovendien is in het geval van een toxische wolk inpandig schuilen tot het gevaar is geweken het beste handelingsperspectief. Hiervoor hoeven aanwezige personen dan dus niet het plangebied te ontvluchten. De beperkte zelfredzaamheid van aanwezige personen hoeft dan ook geen probleem te vormen. In geval van calamiteiten moet personeel middels een bedrijfsnoodplan worden geïnstrueerd hoe er gehandeld dient te worden. Het noodplan moet middels oefeningen regelmatig worden getoetst aan de praktijk en waar nodig bijgesteld.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse. De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De implementatie van de kaderrichtlijn en dochterrichtlijnen is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden, te weten:
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het projectgebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Planspecifiek
Het initiatief betreft de realisatie van een gezondheidscentrum en twee woningen. Dit betekent dat de ontwikkeling ruim onder de NIBM-grenzen valt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Op grond van het Besluit milieueffectrapportage moeten de milieueffecten van activiteiten die worden genoemd in de bijlage C of D van dat besluit beoordeeld worden, voordat het bevoegd gezag een besluit neemt of een plan vaststelt. Ook als de richtwaarden uit onderdeel D van het besluit niet worden overschreden moet het bevoegd gezag zich ervan vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing is vormvrij, maar aan de inhoud worden wel eisen gesteld. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Getoetst moet worden op:
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
M.e.r.-plicht op grond van de Wet natuurbescherming
Is er sprake van een stikstofdepositie?
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Met het opstellen van een plan mogen de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitattypen en de soortenhabitats niet verslechteren. Het plan mag geen verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Indien dat niet kan worden uitgesloten, is een plan m.e.r.-plichtig.
Planspecifiek
Het bestemmingsplan maakt een gezondheidscentrum en twee woningen mogelijk. Met dit initiatief is geen sprake van toename van stedelijke functies, omdat het betreffende perceel reeds de functie kantoor heeft en nu niet wordt uitgebreid. Voor de betreffende activiteit is geen mer-beoordeling noodzakelijk omdat het project niet beschouwd hoeft te worden als een stedelijke ontwikkeling, zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage.
Conclusie
De conclusie is dat geen milieueffectbeoordeling behoeft te worden opgesteld gelet op de kenmerken van de activiteit en de mate van de kwetsbaarheid van het milieu waarin het plangebied is gelegen en het gebied waarop het effect zou kunnen hebben.
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vormt het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming en regelt de bescherming van flora en fauna, gebieden en bossen. Ook geeft de wet invulling aan de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn via de aanwijzing van Natura 2000-gebieden. In de nieuwe Wet Natuurbescherming zijn drie bestaande wetten samengevoegd, te weten de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet.
Natura 2000-gebieden
Binnen de gemeente Zaltbommel liggen de Natura 2000-gebieden 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem en 'Uiterwaarden Waal'. Het natuurgebied Munnikenland en Loevestein dat onderdeel is van het Natura 2000-gebied 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem' ligt in het westen van de gemeente Zaltbommel. Het Natura 2000-gebied 'Kil van Hurwenen', dat deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Waal' ligt in het oosten van de gemeente Zaltbommel en, voor het overgrote deel, op het grondgebied van de gemeente Maasdriel. Voor Natura 2000-gebieden kan sprake zijn van externe werking. Dat betekent dat ontwikkelingen buiten deze gebieden van invloed kunnen zijn op de instandhoudingsdoelen binnen de Natura 2000-gebieden.
Gebiedsbescherming
Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Wet natuurbescherming ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast. Er is nagegaan of het plangebied zich in, of in directe omgeving van, beschermd natuurgebied bevindt.
Soortbescherming
Een ander doel van de Wet natuurbescherming is het in stand houden van in het wild voorkomende plant- en diersoorten. Beschermde diersoorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieën en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren. Ten eerste via het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. En ten derde moet voor ingrepen, waarbij soorten of objecten zijn betrokken die vallen onder de Wet Natuurbescherming, een ontheffing worden aangevraagd.
Bescherming houtopstanden
De oude Boswet kende twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantplicht. Wie (een deel van) een houtopstand velt, moet dit tevoren melden en heeft de plicht om hetzelfde areaal te herplanten. Dit instrumentarium blijft behouden. Provincies gaan bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. De herplantplicht vervalt voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.
Planspecifiek
Het initiatief bevindt zich wel in of in de directe omgeving van een beschermd natuurgebied, te weten het Natura 2000-gebied Rijntakken. Om deze reden is door Econsultancy een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat voor vleermuizen, bevers, kleine marterachten en steenmarters, kamsalamander en poelkikkers noodzakelijk is.
Om te toetsen of het initiatief past binnen de kaders van de geldende natuurwetweging, is door Econsultancy een berekening van de stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden en beschermde natuurgebieden uitgevoerd (zie Bijlage 7 Onderzoek stikstofdepositie). De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot stikstofdepositie, zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase.
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog nagenoeg dagelijks niet-gesprongen conventionele explosieven gevonden. Ook in en boven de Bommelerwaard hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog allerlei oorlogshandelingen plaatsgevonden waarbij niet tot ontploffing gekomen explosieven en munitie is achtergebleven. Onder Conventionele Explosieven (CE) wordt verstaan: elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. CE worden ook wel aangeduid als Niet-Gesprongen Explosieven (NGE). Volgens een mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de werknemers en de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen. Werkgevers zijn volgens ARBO-wetgeving verantwoordelijk voor het veilig kunnen uitvoeren van werkzaamheden door werknemers binnen onze gemeente. Daarom zijn zij verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen historisch vooronderzoek te doen om de kans op de aanwezigheid van niet gesprongen CE met zekerheid te kunnen uitsluiten. In 2016 heeft de gemeente Zaltbommel een historisch vooronderzoek en explosievenkansenkaart voor de gehele gemeente laten opstellen. Op deze kaart zijn alle risicogebieden of wel 'verdachte' gebieden op het gebied van niet gesprongen CE aangegeven.
Planspecifiek
Uitsnede Explosievenkanskaart Zaltbommel, plangebied rood omcirkeld
Op basis van de Explosievenkansenkaart Bommelerwaard van 10 juni 2016 bevindt de projectlocatie zich in 'verdacht' gebied. De locatie is in niet naoorlogs vergraven of verstoorde grond en er is sprake van grondroerende werkzaamheden. Vanuit de Arbo wetgeving is de werkgever verplicht om voorafgaand aan werkzaamheden de veiligheid van uw werknemers veilig te stellen via een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E). Daarom dient nader onderzoek naar explosieven te worden uitgevoerd in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse (PRA) op het gebied van Conventionele Explosieven.
In alle gevallen dient het Protocol Toevalsvondst te worden nageleefd.
Algemeen
De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), vormt het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving in het bestemmingsplan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze paragraaf gaat daar nader op in. Via de 'De Digitale Watertoets' (www.dewatertoets.nl) kan een automatisch gegenereerd advies worden opgevraagd waaruit blijkt of overleg met het waterschap noodzakelijk is. Wanneer het plan uit deze toets het advies 'geen belang' krijgt, hoeft het plan niet meer aan het waterschap voorgelegd te worden.
Onderzoek
Onderstaand zijn de consequenties van de herontwikkeling vanuit het aspect water beschreven. Dit op basis van de opgestelde waterparagraaf (zie Bijlage 8 Watertoets) voor het plangebied.
Verharding
Voor plannen met meer dan 500 m2 extra verharding in stedelijk gebied en meer dan 1.500 m2 verharding in landelijk gebied is compenserende waterberging nodig. Om te voorkomen dat particulieren voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes een enkele woning, moeten compenseren geldt voor particulieren een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m2 voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor landelijk gebied. Er wordt met het realiseren van dit initiatief circa 550 m2 verharding toegevoegd. Het plan voor de watercompensatie kan in het kader van de benodigde watervergunning (zie hierna) worden uitgewerkt.
Waterkering
Het plangebied ligt in de beschermingszone van de waterkering. Dit betekent dat voor alle voorgenomen werkzaamheden een watervergunning op grond van de Waterwet benodigd is. De eisen hiervoor moeten nog nader worden afgestemd met het Waterschap. Als eerste richtlijn geldt dat graafwerkzaamheden mogelijk een risico kunnen vormen voor de stabiliteit van de dijk. Er moet dus onderbouwd worden dat eventuele graafwerkzaamheden de stabiliteit van de dijk niet verminderen. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden is hier een stabiliteitsberekening voor nodig. Daarnaast moet er rekening mee worden gehouden dat het beheer en onderhoud van de waterkering niet gehinderd wordt. Tenslotte is de toekomstbestendigheid van de waterkering van belang. Bij ontwikkelingen moet er rekening mee worden gehouden dat in de toekomst de dijk mogelijk verhoogd wordt of ter voorkoming van piping verbreed wordt. Dit houdt in dat de woningen op minimaal de hoogte van het profiel van de vrije ruimte (PVVR) moeten liggen dan wel buiten het PVVR. Om ruimte te reserveren voor toekomstige maatregelen voor piping mag niet worden gebouwd tussen de bouwgrens en de dijk.
Situatie Legger Waterschap Rivierenland
Conclusie
De waterparagraaf is in het kader van het vooroverleg ter goedkeuring aangeboden aan het Waterschap Rivierenland. Het Waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven, waardoor het bestemmingsplan op dit punt uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Binnen het plangebied bevinden zich geen leidingen die planologisch relevant zijn.
Conclusie
Binnen dit bestemmingsplan zijn geen relevante leidingen met bijbehorende beschermingszones opgenomen.
Het bestemmingsplan voorziet in een aantal inleidende regels. In deze paragraaf volgt een korte toelichting op deze regels. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden weergegeven. Naast een bestemming worden er ook aanduidingen en dubbelbestemmingen op de verbeelding weergegeven. Deze bestemmingen, aanduidingen en dubbelbestemmingen zijn nader uitgewerkt in de regels. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. In de toelichting wordt gemotiveerd hoe de keuze van de bestemmingen tot stand is gekomen en waarom de regels zijn opgenomen.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Niet alle begrippen worden verklaard. Slechts die begrippen waarover interpretatiekwesties kunnen ontstaan en die daardoor een eenduidige toepassing van de regels kunnen verhinderen worden toegelicht. Ook is de wijze van meten in dit hoofdstuk bepaald (artikel 2).
2. Bestemmingsregels. In het tweede hoofdstuk zijn de bestemmingsregels opgenomen. Per bestemming is aangegeven welke functies tot de bestemming worden gerekend en wat de specifieke bouw- en gebruiksregels van de gronden zijn.
3. Algemene regels. Het derde hoofdstuk bevat bepalingen met een algemeen karakter. Hierin is de anti-dubbeltelbepaling opgenomen, alsmede de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels en de algemene wijzigingsregels.
4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en de slotbepaling opgenomen. Hoewel het hier ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen. Hieronder worden de regels, voor zover dat nodig is voor een juiste interpretatie van de juridische regeling in het plan, nader toegelicht.
Het bestemmingsplan voorziet in een aantal inleidende regels. In deze paragraaf volgt een toelichting op deze regels.
Begrippen
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Het begrip bestaand is in een aantal regelingen opgenomen en verklaard in de begripsomschrijving. Bij de bepaling van de bestaande situatie kan worden teruggevallen op de (veld)inventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto's, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) en de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ-gegevens), zoals deze bij de gemeente bekend waren bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Specifiek voor de woonschepen, aanlegsteigers, recreatiewoningen en stacaravans zijn rapportages en/of inventarisaties beschikbaar.
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van onder meer de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Ook is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreffen ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen en masten en dergelijke.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Gemengd
Gelet op de combinatie van een maatschappelijke functie met woningen is gekozen voor de bestemming Gemengd. Door middel van bouwvlakken en hoogtebepalingen op de verbeelding is een regeling voor de bebouwing opgenomen.
Waarde - Archeologie 1
De gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Waarde - Archeologie 1'. Met deze regeling wordt geborgd dat bij een verstoringsdiepte dieper dan 30 cm en verstoringsoppervlak groter dan 30 m2 verkennend archeologisch onderzoek wordt gedaan. Deze verplichting komt voort uit het verdrag van Malta.
Waarde - Beschermd dorpsgezicht / stadsgezicht
Een belangrijke stedenbouwkundige structuur in het plangebied is het op basis van de Monumentenwet beschermde dorpsgezicht Nederhemert Zuid. Doel van de aanwijzing is de karakteristieke met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij verdere ontwikkelingen binnen het gebied. Het bestemmingsplan neemt hiertoe de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd dorpsgezicht" op.
Vrijwaringszone – dijk
De Waaldijk en de dijken van Maas en afgedamde Maas zijn primaire waterkeringen. De dijken zijn, inclusief de kernzone en de beschermingszone, voorzien van een dubbelbestemming en gebiedsaanduiding respectievelijk 'Vrijwaringszone - dijk'. De gronden met deze dubbelbestemming zijn primair bestemd als waterkering. Op de gronden mag niet worden gebouwd, tenzij ontheffing is verleend. Ontheffing kan alleen worden verleend als de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad. De beheerder van de waterkering (Waterschap Rivierenland) heeft hierbij een adviesrol. Op deze gronden is tevens de Keur van Waterschap Rivierenland van toepassing. Voor verschillende werkzaamheden (waaronder bouwen, planten van bomen, aanleggen van verharding of open water) moet eerst ontheffing worden verleend. Geeft het Waterschap geen toestemming, dan kan de voorgenomen activiteit niet doorgaan. In de Keur zijn bepalingen opgenomen die gelden voor alle werken en werkzaamheden binnen deze bestemming.
De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond met de schaal 1:500.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving houdt in elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking. Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting. Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet. De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.
Vertaling naar bestemmingsregeling
In dit bestemmingsplan is aangesloten bij de actuele maatschappelijke behoefte voor wat betreft bouwen en gebruik. Vervolgens is door middel van het opnemen van diverse flexibiliteitsbepalingen
(algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingen) in voldoende mate ingespeeld op eventuele toekomstige ontwikkelingen. De verbeelding, de regels en de toelichting zijn zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatie- en uitvoeringsproblemen zo veel mogelijk worden voorkomen, en, dat zodoende handhavingssituaties worden voorkomen.
De gemeente is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om kostenverhaal toe te passen bij:
Hiervoor dient een exploitatieplan vastgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Het kostenverhaal is anderszins geregeld als de gemeente Zaltbommel met ontwikkelaar een anterieure overeenkomst heeft gesloten.
De gemeente Zaltbommel en de initiatiefnemer hebben in het kader van dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot de financiële afhandeling van het plan. In de overeenkomst zijn afspraken gemaakt aangaande de realisatie van de plannen en het verhalen van ambtelijke kosten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet meer nodig; het kostenverhaal is namelijk anderszins verzekerd.
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan is eind 2021 voor een ieder ter inzage gelegd in het kader van de inspraak. Er zijn geen inspraakreacties binnen gekomen.
Procedure
Het bestemmingsplan heeft voor een ieder ter inzage gelegen van 31 maart 2022 tot en met 11 mei 2022. In die periode zijn er geen zienswijzen ingediend.