direct naar inhoud van Regels
Plan: Zaltbommel, Steenweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0297.ZBMBP20200020-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Zaltbommel, Steenweg 1 met identificatienummer NL.IMRO.0297.ZBMBP20200020-VS01 van de gemeente Zaltbommel;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep

het in een woning met bijbehorende gebouwen beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, zulks met behoud van de woonfunctie van de betreffende woning;

1.6 archeologische waarde

terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar alle vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.12 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwhistorisch onderzoek

in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de 'Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek uit 2009' naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis en bouwhistorische kwaliteit van een monument in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie, -verkenning, -opname of -ontleding;

1.14 bouwhistorische waarde

de waardering van een monumentaal of karakteristiek gebouw of bouwwerk zoals vastgesteld in een bouwhistorisch onderzoek;

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.17 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk, een werk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dan wel de beeldkwaliteit welke is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, dat werk of dat gebied;

1.18 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.19 dakterras

buitenruimte gelegen boven de goothoogte of boeiboordhoogte van een (deel van een) gebouw;

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 huishouden

een persoon of groep personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling;

1.22 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.23 maatschappelijke voorzieningen

culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.24 overige bouwwerken

bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.25 voldoende laad- en losgelegenheid

van voldoende laad- en losgelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot laden en lossen op eigen terrein zoals vastgelegd in de 'Parkeernota Zaltbommel 2018', vastgesteld door de raad op 14 juni 2018. Op het moment dat de gemeente een opvolger van de hiervoor genoemde nota vaststelt, wordt deze 'opvolger' gehanteerd om te bepalen of sprake is van voldoende laad- en losgelegenheid;

1.26 voldoende parkeergelegenheid

van voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de parkeernormering (en maatvoering van de parkeergelegenheid) zoals vastgelegd in de 'Parkeernota Zaltbommel 2018', vastgesteld door de raad op 14 juni 2018. Op het moment dat de gemeente een opvolger van de hiervoor genoemde nota vaststelt, wordt deze 'opvolger' gehanteerd om te bepalen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid;

1.27 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder mede begrepen (natuurlijke) oevers, kademuren, sluizen, gemalen, bergbezinkbassins, duikers en dammen;

1.28 wonen

het huisvesten van een huishouden in een woning/wooneenheid;

1.29 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat uitsluitend mag worden gebruikt voor de huisvesting van één huishouden;

1.30 wooneenheid

een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat uitsluitend mag worden gebruikt voor de huisvesting van één huishouden;

1.31 zorg- of begeleidingsafhankelijke bewoning

twee of meerdere personen, die geen huishouden vormen, maar in een situatie of traject afhankelijk van zorg- en begeleiding, zoals bedoeld in de Woonzorgvisie, voor een bepaalde periode of regulier gezamenlijk in een woning of woonvorm wonen, waarbij iedereen minimaal beschikt over een eigen onzelfstandige wooneenheid (kamer) en er sprake is van een aantal gemeenschappelijke voorzieningen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.3 peil
  • voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil ter plaatse
2.4 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, waarbij maximaal 2 woningen zijn toegestaan;
  • c. aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies in de vorm van verkeers- en groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Gebouwen dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
  • b. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ en 'maximum goothoogte + NAP' is uitsluitend de aangegeven goothoogte toegestaan;
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. het erf mag, tenzij anders is aangegeven in de bestemming, voor maximaal 50% worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het maximale gezamenlijke grondoppervlak van de aan - en bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 50 m²;
  • b. de hoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,50 m; indien met hellende dakvlakken wordt gebouwd, mag de goothoogte niet meer bedragen dan 3,50 m, de hoogte niet meer dan 4,50 m en de dakhelling niet meer dan 60° ten opzichte van het horizontale vlak;
  • c. de hoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag; indien met hellende dakvlakken wordt gebouwd mag de goothoogte niet meer bedragen dan de begane grondlaag en hoogte niet meer dan 4,50 m en de dakhelling niet meer dan 60° ten opzichte van het horizontale vlak.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 m;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van kunstobjecten en verlichting mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • c. kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting mogen maximaal 5 m hoog zijn.
3.2.4 Dakterrassen

Voor dakterrassen geldt dat deze zijn toegestaan mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de hoogte van afscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00 m, gemeten ten opzichte van de vloer waarop wordt gebouwd en worden uitgevoerd in een open transparante constructie;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van cultuurhistorische waarden.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmeting en de plaats van de bebouwing, ten behoeve van behoud en versterking van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de situering van het laden en lossen op het perceel.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Aan huis verbonden beroep

De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan, mits:

  • a. de hiertoe benodigde vloeroppervlakte maximaal 30% van de vloeroppervlakte bedraagt met een maximum van 35 m2, zulks met inbegrip van bijbehorende bouwwerken;
  • b. degene die de bedrijfsvoering van het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
  • c. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep.
3.4.2 Gebruik van kelders

Gebruik van de kelder dient ten dienste te staan en onderdeel te zijn van de functie van de begane grond en/of van de verdieping(en).

Artikel 4 Waarde - Archeologie 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden en de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 30 m² en dieper dan 30 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld én waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten (bijvoorbeeld als al onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig waren of dat toereikende maatregelen genomen konden worden om aanwezige waarden in de bodem te behouden), kan met instemming van het bevoegd gezag (veelal de gemeente) onderzoek achterwege blijven en bestaan vanuit de archeologie geen belemmeringen.
4.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in artikel 4 lid 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in artikel 4 lid 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 4 lid 4.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan kan de vergunning worden geweigerd.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 4.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • b. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • c. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • e. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • f. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • g. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • h. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • i. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter; waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt.
4.4.2 Uitzonderingen
  • a. Het in artikel 4 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  • b. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten (bijvoorbeeld als al onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig waren of dat toereikende maatregelen genomen konden worden om aanwezige waarden in de bodem te behouden), kan met instemming van het bevoegd gezag (veelal de gemeente) onderzoek achterwege blijven en bestaan vanuit de archeologie geen belemmeringen.
4.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden op grond van een bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit kan slechts worden verleend, indien door de in artikel 4 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

4.4.4 Voorwaarden

Voor zover de in artikel 4 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen,
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.4.5 Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.4.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 5 Waarde - Beschermd Stadsgezicht

5.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en zo mogelijk herstel van de ruimtelijke structuur en de cultuurhistorische waarden van Zaltbommel zoals omschreven in het in de bijlagen opgenomen Aanwijzingsbesluit 21 december 1984;
  • b. De gronden waarop de dubbelbestemming rust mogen worden gebruikt volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming, mits:
    • 1. het gebruik van de onderliggende bestemming niet in strijd is met de hierna te gegeven gebruiksregels van de dubbelbestemming; en
    • 2. het gebruik van de onderliggende bestemming niet zodanig is dat daarmee de verwezenlijking van de dubbelbestemming of het gebruik van die dubbelbestemming in de toekomst onmogelijk wordt gemaakt, wordt bemoeilijkt of wordt beperkt.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwen volgens de dubbelbestemming

Volgens de gebruiksregels, gegeven onder lid 5.1, mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die geen gebouwen zijn en die nodig zijn voor het behoud of het herstel van het beschermd stadsgezicht en voor het behoud of herstel van het cultuurhistorisch evenwicht daarin zoals gegeven met het beeldkwaliteitsplan voor het beschermd stadsgezicht.

5.2.2 Bouwen volgens onderliggende bestemming

Op de gronden mogen bouwwerken worden gebouwd volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming die op die gronden rust, mits het beschermd stadsgezicht en het cultuurhistorisch evenwicht voor het beschermd stadsgezicht, daarmee niet worden aangetast.

5.2.3 Advies omgevingsvergunning

Alvorens omgevingsvergunning voor bouwen te verlenen voor het bouwen als bedoeld onder artikel 5.2.1 of artikel 5.2.2, kunnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij de monumentencommissie van de gemeente Zaltbommel.

Het schriftelijk advies geeft in ieder geval antwoord op:

  • a. de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning het belang van de dubbelbestemming niet onevenredig wordt geschaad, in het bijzonder of die omgevingsvergunning niet in strijd is met het beeldkwaliteitsplan voor het beschermd stadsgezicht; en
  • b. de inhoud, strekking en uitvoerbaarheid van de eventueel te stellen voorwaarden aan de omgevingsvergunning.
5.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan de plaatsing, kapvorm, verschijningsvorm, materiaalgebruik, dakhellingen, lineaire afmetingen en oppervlaktematen van de gebouwen die volgens de onderliggende bestemming zijn toegestaan, met als doel dat met die nadere eisen een zo goed mogelijke uitvoering van het bestemmingsplan wordt gewaarborgd met het oog op het behoud en het herstel van het beschermd stadsgezicht en het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch evenwicht daarin.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing, de plaatsing van bijbehorende bouwwerken onderling en ten opzichte van de hoofdgebouwen, alsmede de hoogte en plaatsing van erfafscheidingen.
  • c. De nader geëiste afmetingen mogen niet meer dan 15% afwijken van de afmetingen die voor de gebouwen op grond van de onderliggende bestemming zijn voorgeschreven, dan wel van de bestaande situatie op het tijdstip waarop de nadere eisen van kracht worden.
  • d. Alvorens nadere eisen te stellen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de monumentencommissie van de gemeente Zaltbommel.
  • e. De nadere eisen kunnen slechts worden gesteld indien en nadat de onder 13.3 onder d genoemde commissie positief heeft geadviseerd.
  • f. Het schriftelijk advies betreft in het bijzonder de vraag of door de nadere eisen het belang van de dubbelbestemming niet onevenredig wordt geschaad, in het bijzonder:
    • 1. de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermde stadsgezicht;
    • 2. de cultuurhistorische en archeologische waarde;
    • 3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden zoals bedoeld in artikel 5.1 zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning verleend door burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, dat geen bouwwerk is, of werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, behoudens de daarbij vermelde uitzonderingen op dat verbod:

  • a. het rooien van bomen, hagen en andere beplanting, niet behorende tot het normale onderhoud, anders dan nodig is voor de uitvoering van een rechtsgeldige omgevingsvergunning;
  • b. het bestraten of herstraten van de gronden, in de zin van herprofilering en/of wijziging van bestratingsmateriaal, het aanbrengen, wegnemen of veranderen van stoepen, stoepranden, stoeppalen of waterpompen daaronder begrepen;
  • c. het schilderen, sauzen of pleisteren van gevels, welke zichtbaar zijn vanaf voor publiek toegankelijk gebied;
  • d. het opslaan, deponeren, lozen en/of storten van al dan niet afgedankte en/of aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en/of producten, alsmede het aanleggen en/of inrichten van opslag-, stort- en/of bergplaatsen;
  • e. het dempen van beken, sloten en/of andere waterlopen;
  • f. het afgraven en/of ophogen van gronden;
  • g. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse leidingen;

met uitzondering van:

  • 1. normale onderhoudswerkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het beheer of de voltooiing van werken die op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds bestonden of in uitvoering waren genomen, alsmede werken en/of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende of nog te verlenen vergunning, waaronder mede worden verstaan:
  • 2. het normale onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • 3. de werken en/of werkzaamheden die strekken tot behoud of herstel van de cultuurhistorische waarde van de bouwwerken.
5.4.2 Voorwaarden
  • a. Voor de verlening van de omgevingsvergunning moet in acht worden genomen het hieronder bepaalde onder artikel 5.4.2 sub a tot en met artikel 5.4.2 sub c.
  • b. Aan de omgevingsvergunning mogen voorwaarden worden verbonden mits daarover vooraf schriftelijk advies is gevraagd aan de deskundige als bedoeld onder artikel 5.4.4 sub a.
  • c. In geval dat de werken of werkzaamheden verstoring van de beeldkwaliteit van het beschermd stadsgezicht en de daartoe behorende bouwwerken in cultuurhistorische of bouwkundige zin tot gevolg hebben, verbinden burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning de voorwaarden dat:
    • 1. werken worden aangelegd op de wijze die door of vanwege burgemeester en wethouders tijdens het verrichten van de werken of de werkzaamheden wordt aangegeven;
    • 2. de werken of werkzaamheden worden begeleid door een door burgemeester en wethouders aangewezen deskundige op het gebied van monumenten en cultuurhistorische waarden in het algemeen, aan wiens instructies tijdens het aanleggen gevolg dient te worden gegeven.
5.4.3 Toelaatbaarheid uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De werken of werkzaamheden die onder het aanlegverbod vallen, zijn slechts toelaatbaar voor zover het belang dat met de dubbelbestemming wordt gediend, in het bijzonder de karakteristiek van het stadsbeeld, hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld.

5.4.4 Advies omgevingsvergunning
  • a. Voor de verlening van de omgevingsvergunning vragen burgemeester en wethouders schriftelijk advies aan de monumentencommissie van de gemeente Zaltbommel.
  • b. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien en nadat de onder a genoemde commissie heeft geadviseerd.
  • c. Het schriftelijk advies geeft in ieder geval antwoord op:
    • 1. de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning het belang van de dubbelbestemming niet onevenredig wordt geschaad, in het bijzonder of die omgevingsvergunning niet in strijd is met het beeldkwaliteitsplan voor het beschermd stadsgezicht; en
    • 2. de inhoud, strekking en uitvoerbaarheid van de eventueel te stellen voorwaarden aan de omgevingsvergunning.
5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden zoals bedoeld in sublid 5.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

5.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in sublid 5.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. waarvoor reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub f of artikel 2.2, lid 1 onder b.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is vereist (rijks- of gemeentelijk monument).
5.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bouwhistorische waarden van de gronden en opstallen.

5.5.4 Onderzoeksplicht en voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. De in sublid 5.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend nadat:
    • 1. een door deskundigen opgesteld rapport overlegd wordt, waarin de bouwhistorische waarden van de te slopen bouwwerken naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;
    • 2. naar het oordeel van het bevoegd gezag de bouwhistorische waarden van de te slopen bouwwerken in andere beschikbare informatie afdoende zijn vastgesteld, in welk geval het onder 1 genoemde rapport niet nodig is.
  • b. In de omgevingsvergunning kunnen nadere voorschriften worden opgenomen in het belang van handhaving van en onderzoek/documentatie bouwhistorische zaken. Hiertoe kunnen in ieder geval de volgende voorschriften behoren:
    • 1. het opleggen van de verplichting tot het toestaan van het verrichten, door of van gemeentewege, van nader bouwhistorisch onderzoek tijdens de uitvoering van de vergunning;
    • 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de bouwhistorische waarden kunnen worden behouden;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een erkend bouwhistoricus;
    • 4. voorschriften in het belang van handhaving van en/óf onderzoek van documentatie bouwhistorische zaken, indien na afweging van belangen bouwhistorisch belangrijke elementen moeten verdwijnen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waarvan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

  • a. De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen en bouwen ten dienste van bestemmingen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:
    • 1. ondergeschikte delen van bebouwing zoals plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, kroonlijsten e.d., indien
    • 2. daken, overbouwingen, en luifels, mits zij de voorgevelrooilijn met niet meer dan 50 cm overschrijden;
    • 3. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voorzover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelrooilijn met meer dan 1 m overschrijden.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Parkeren
  • a. een omgevingsvergunning voor het bouwen, het planologisch uitbreiden of het planologisch wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig de door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels met betrekking tot parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
  • b. burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingruimte wordt voorzien.
  • c. afwijken van de regels, als bedoeld onder b. is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    • 2. de woon- en leefsituatie.
8.2 Laden en lossen
  • a. een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden van de in artikel 2 genoemde plannen wordt slechts verleend indien, bij een te verwachten behoefte qua laden en lossen, tijdens de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende laad- en losgelegenheid op eigen terrein. Dit overeenkomstig de door burgemeester en wethouders vastgestelde eisen met betrekking tot laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning;
  • b. burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien.
  • c. afwijken van de regels, als bedoeld onder b. is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de situatie in de openbare ruimte;
    • 2. de woon- en leefsituatie.

8.3 Verkamering wonen

Onder strijdig gebruik wordt in dit bestemmingsplan mede verstaan het gebruik van woningen anders dan voor de huisvesting van één huishouden, waaronder in ieder geval begrepen kamerverhuur en het gebruik voor zorg- en begeleidingsafhankelijke bewoning.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Vrijwaringszone - dijk 1
  • a. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering;
  • b. ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' mag niet worden gebouwd;
  • c. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, mits het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, aantallen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen, aantallen en percentages;
  • b. de bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  • c. de bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.2 Monumenten
10.2.1 Herstel / herbouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de instandhouding, dan wel het herstel of de herbouw van bouwwerken, indien en voor zover de instandhouding, dan wel het herstel of de herbouw, noodzakelijk is om te voldoen aan het bepaalde in de Monumentenwet.

10.2.2 Bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het bouwen van bouwwerken op een erf dat behoort bij een Rijks- of gemeentelijk monument, mits:

  • a. de bouwwerken een meerwaarde geven aan de (het) aanwezige (ensemble van) monumentale bebouwing;
  • b. alle niet bij het monumentale karakter passende bebouwing wordt gesloopt;
  • c. de Monumentencommissie is gehoord en een positief advies heeft gegeven.
10.2.3 Extra woning monument / karakteristiek pand

Het bevoegd gezag kan, gehoord de Monumentencommissie, eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de realisering van één extra woning, indien en voor zover:

  • a. de extra woning wordt gerealiseerd binnen de bestaande inhoud van een gebouw dat tevens is aangemerkt als Rijksmonument of gemeentelijk monument overeenkomstig de Monumentenwet of de gemeentelijke Monumentenverordening, dan wel is aan te merken als karakteristiek en wordt gerealiseerd met als oogmerk de karakteristiek van het desbetreffende gebouw in stand te houden, dan wel te herstellen, en;
  • b. de extra woning een inhoud heeft van tenminste 300 m³.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  • b. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 1. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Zaltbommel, Steenweg 1'.