Plan: | Brakel-West |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0297.BGBBP20240007-VS01 |
In de gemeente Zaltbommel is een grote maatschappelijke behoefte aan woningen. In het dorp Brakel, na Zaltbommel de grootste kern van de gemeente, wordt deze behoefte ook gevoeld. In Brakel is een grote schaarste aan locaties om (grootschalig) woningbouw te ontwikkelen. Het gebied Brakel-West is de meest voor de hand liggende locatie om grootschalig woningbouw te ontwikkelen.
In september 2023 is de structuurvisie voor Brakel-West vastgesteld door het college van B&W. Er worden maximaal 254 woningen en daarnaast 16 intramurale zorgeenheden gerealiseerd. Vanwege de complexe situatie en urgentie heeft de gemeente Zaltbommel besloten om de ontwikkeling in beginsel zelf op te pakken. Op de gronden in het gebied Brakel-West is door de gemeente Zaltbommel het voorkeursrecht (Wvg) gevestigd.
De gronden ter plaatse van het plangebied zijn op grond van het 'Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard' bestemd als 'Agrarisch' en 'Waarde – Archeologie 3'. De voorgenomen woningbouw past niet binnen het bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Het voorliggend bestemmingsplan maakt de beoogde woningbouw mogelijk.
Herstelbesluit bestemmingsplan Brakel-West
Op 4 juli 2024 heeft de gemeenteraad van Zaltbommel het bestemmingsplan 'Brakel-West' en het exploitatieplan 'Brakel-West' (gewijzigd) vastgesteld.
Tegen het vaststellingsbsluit is door een aantal partijen beroep ingesteld. Naar aanleiding van een of meerdere van de ingediende beroepsgronden is besloten een zogenoemd herstelbesluit voor te bereiden om tegemoet te komen aan die beroepsgronden en de planologisch-juridische regeling voor Brakel-West aan te passen. Dit herstelbesluit wijzigt het bestemmingsplan 'Brakel-West' dat op 4 juli 2024 vastgesteld is.
De grondslag voor het herstelbesluit is opgenomenin artikel 6:19 Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel voorziet in een regeling die onnodige vertraging in een procedure voorkomt door een besluit te nemen waarmee geconstateerde omissies in een eerder besluit hersteld kunnen worden. Het herstelbesluit heeft betrekking op het volgende:
Op de verbeelding waren enkel de aansluitingen van de ontsluitingsweg binnen Brakel-West op de omliggende bestaande wegen middels de aanduiding 'ontsluiting' aangegeven. Een meer exacte ligging van de hoofdontsluitingsweg binnen het woongebied was niet vastgelegd, vanuit het oogpunt van flexibiliteit. Inmiddels heeft het stedenbouwkundig plan concreter vorm gekregen en om tegemoet te komen aan de ingediende beroepsgronden is de ligging van de hoofdontsluitingsweg vastgelegd op de verbeelding en zijn de planregels daarop aangevuld. Verwezen wordt naar hoofdstuk 5 voor een gedetailleerdere uitleg van de wijzigingen.
Uit het verkeersonderzoek komt naar voren dat de omliggende wegen rondom het nieuwe woongebied Brakel-West wel aangepast moeten worden naar erftoegangswegen (en de snelheid op deze wegen naar maximaal 30 km per uur moet worden teruggebracht). Dit vraagt naast een verkeersbesluit (snelheidsverlaging) ook daadwerkelijk fysieke ingrepen.
Naar aanleiding van een beroepsgrond is ervoor gekozen om dit te borgen middels een voorwaardelijke verplichting. Verwezen wordt naar hoofstuk 5 voor een gedetailleerdere uitleg van de wijziging.
Het plangebied ligt in de gemeente Zaltbommel, ten westen van het dorp Brakel. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Appelweg, tuinen van de woningen langs de Molensteeg, Groenesteeg, Weitjesweg en Engsteeg. Het plangebied ligt voor een klein deel (westelijk deel van perceel 1262 bij de Engsteeg) in de Nieuwe Hollandse waterlinie. Het nabijgelegen fort ‘Batterij onder Brakel’ is daar onderdeel van geweest. UNESCO heeft de Nieuwe Hollandse Waterlinie aangewezen als werelderfgoed. Ten oosten en zuiden van het plangebied zijn bedrijven gevestigd.
Onderstaande luchtfoto's geven zicht op de ligging van het plangebied. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (geel omcirkeld)
Afbeelding 1.2: Begrenzing van het plangebied
Voor het deel van het plangebied ten noorden van de Groenesteeg geldt het provinciale inpassingsplan 'Tuinbouw Bommelerwaard', vastgesteld op 28 september 2016. Het plangebied is bestemd als 'Agrarisch' en kent de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is de functieaanduiding 'glastuinbouw' opgenomen. Een klein deel van het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel', vastgesteld op 17 september 2014. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeeldingen van de geldende plannen weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode omlijning weergegeven.
Afbeelding 1.3: Uitsnede uit de verbeelding bij inpassingsplan 'Tuinbouw Bommelerwaard'
Afbeelding 1.4: Uitsnede uit de verbeelding bij bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel'
Voor het deel van het plangebied ten zuiden van de Groenesteeg geldt de beheersverordening 'Brakel, Gameren (ged.), Zaltbommel (ged.) en Kerkwijk (ged.)', vastgesteld op 1 oktober 2015. Het plangebied is bestemd als 'Groen – Landelijk Groen', 'Wonen' en 'Bedrijf'. Binnen de bestemming 'Bedrijf' is een bouwvlak opgenomen. Daarnaast zijn de functieaanduidingen 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van bedrijf – opslag en transport van zand en grind' opgenomen. Binnen de bestemming 'Wonen' is een bouwvlak en een maximum goot- en bouwhoogte opgenomen. Daarnaast zijn de bouwaanduidingen 'bijgebouwen' en 'vrijstaand' opgenomen. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van de geldende beheersverordening weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode omlijning weergegeven.
Afbeelding 1.5: Uitsnede uit de verbeelding bij beheersverordening 'Brakel, Gameren (ged.), Zaltbommel (ged.) en Kerkwijk (ged.)'
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan.
In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied. Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied ligt in de gemeente Zaltbommel, ten westen van het dorp Brakel. Het plangebied is in de huidige situatie agrarisch in gebruik. In de huidige situatie is te midden van de locatie een kassencomplex gesitueerd. Langs de ontsluitingswegen staan enkele (bedrijfs)woningen.
Ten noorden van de Groenesteeg ligt een glastuinbouwbedrijf. In het zuidelijk deel van plangebied is een niet-agrarisch bedrijf gevestigd. De onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de inrichting van de openbare ruimte in het plangebied.
Afbeelding 2.1: Huidige situatie gezien vanaf de Groenesteeg
Afbeelding 2.2: Huidige situatie gezien vanaf de Appelweg
De ontwikkeling van Brakel-West vindt plaats binnen de vastgestelde richtlijnen en kaders van verschillende plannen: het exploitatieplan, het bestemmingsplan, de structuurvisie en het beeldkwaliteitsplan. Door deze kaders past de voorgenomen ontwikkeling binnen de ruimtelijke en financiële eisen, maar ook in de langetermijnvisie en ruimtelijke eisen.
Een bestemmingsplan richt zich op de ruimtelijke aspecten van het plangebied. Een bestemmingsplan is juridisch bindend. Het vormt de basis voor de ruimtelijke ordening en vergunningen binnen de gemeente. Tegelijkertijd met het bestemmingsplan wordt voor het plangebied een exploitatieplan vastgesteld. Het exploitatieplan dient, net als het bestemmingsplan, als bindend kader voor het aanvragen en verlenen van omgevingsvergunningen. In het exploitatieplan zijn onder meer regels opgenomen omtrent fasering en inrichtingseisen. Het bestemmingsplan bepaalt wat er mag gebeuren in een gebied, terwijl het exploitatieplan de financiële kant regelt van de ontwikkelingen die in het bestemmingsplan zijn vastgelegd.
Het uitgangspunt van dit bestemmingsplan is de structuurvisie die in september 2023 is vastgesteld door het college van B&W. Deze visie is als Bijlage 1 bijgevoegd. De structuurvisie is bedoeld als een langetermijnvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied. Het beschrijft globaal de gewenste ruimtelijke structuur en de hoofdlijnen van aspecten zoals infrastructuur, landschap en de groenstructuur en de fasering. De hoofdlijnen en de ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt in een beeldkwaliteitsplan. Het beeldkwaliteitsplan zorgt ervoor dat de gewenste ruimtelijke kwaliteit en uitstraling worden gerealiseerd in Brakel-West. De structuurvisie geeft dus de overkoepelende richting aan, terwijl het beeldkwaliteitsplan zich richt op de concrete invulling en uitwerking van die richting. In het bestemmingsplan en het exploitatieplan zijn eisen opgenomen met betrekking tot het beeldkwaliteitsplan. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de voorgenomen ontwikkeling ook voldoet aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit en uitstraling zoals vastgesteld in het beeldkwaliteitsplan.
In het kader van de herontwikkeling van het plangebied wordt de bebouwing geheel gesloopt om op de vrijkomende locatie woningbouw en daarbij bijbehorende voorzieningen mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 254 woningen en 16 intramurale zorgeenheden. Er zijn grofweg drie ontwikkelgebieden te onderscheiden, waarvan de hoofdwatergang en de Groenesteeg de afbakening vormt. Het deel ten noorden van de groenstructuur en het deel ten zuiden van de groenstructuur bestaan uit woningen, groen, verkeersgebied en parkeergelegenheden. In het deel van het plangebied ten zuiden van de Groenesteeg is ruimte voor groen en waterberging. De randen van de ontwikkelgebieden worden gevormd door lintbebouwing. Met de centrale groenstructuur en de bebouwingsrichting wordt aangesloten bij de stedenbouwkundige structuur van Brakel. Het plan kan hierdoor gefaseerd gerealiseerd worden, waarbij er rekening kan worden gehouden met een afgerond geheel per fase. Onderstaande afbeelding geeft het opgestelde stedenbouwkundig plan weer.
Afbeelding 2.3: Stedenbouwkundig plan
Met deze ontwikkeling worden maximaal 254 woningen en 16 intramurale zorgeenheden gerealiseerd, waarvan circa 30% in de categorie sociale huur, 15% betaalbare koop en 45% middeldure en 10% dure huur/koopwoningen. In het ontwerp is ervoor gekozen woningen te laten aansluiten bij de straten van Brakel, de dorpse sfeer en het omliggende landschap.
De hoofdstructuur van de ontwikkeling sluit aan bij de organische structuur van de rest van de kern van Brakel. De oost-west georiënteerde watergang van de landschappelijk onderlegger vormt de groen-blauwe structuurdrager van het plangebied. Deze drager staat in verbinding middels groene wiggen met de randen en omgeving van het plangebied. Het gehele gebied wordt dooraderd door groen en water. Voor het plangebied wordt 75 m² per woning aan groen in de openbare ruimte gerealiseerd. Een klimaatadaptieve inrichting is het uitgangspunt voor de openbare ruimte. Het wordt functioneel ingericht met ruimte voor ontmoeting en waterberging.
Het plan wordt ontsloten via de Appelweg, Engsteeg, Groenesteeg en Weitjesweg. Het langzaam verkeer maakt enerzijds gebruik van de hoofdontsluiting en anderzijds van de groene gemeenschappelijke ruimte te midden van het plangebied welke aansluit op de Molensteeg. Naast de oost-west georiënteerde groene hoofdstructuur zijn er ook groene wiggen die het plangebied met de randen verbindt. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, in de openbare ruimte in parkeerkoffers en incidenteel langs de dorpsstraten. De parkeerkoffers worden zoveel mogelijk uit het zicht van het straatbeeld tussen de woningen in de bebouwingsvelden geïntegreerd en langs de groene wiggen groen ingepast.
De beoogde nieuwbouw voorziet in de actuele behoefte aan woningen in Brakel en levert tevens een bijdrage aan de doorstroming. Met de ontwikkeling van woningen op deze locatie wordt een logische uitbreiding van Brakel bereikt.
Voor de ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, deze is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Dit beeldkwaliteitsplan bevat ontwerprichtlijnen voor de bebouwing en de openbare ruimte ten behoeve van de ontwikkeling van Brakel-West. Het beeldkwaliteitsplan beschrijft principes en richtlijnen die als uitgangspunten voor de verdere uitwerking van het plan gebruikt dienen te worden. De richtlijnen zijn er om de architectonische samenhang van het stedenbouwkundig plan te waarborgen.
Op basis van de structuurkaart uit de structuurvisie is er een proefverkaveling opgesteld. Daarbij heeft een verfijningsslag plaatsgevonden om de doelstellingen van de gemeente met betrekking tot de verschillende opgaven (o.a. wonen, groen, water) een plek te geven in het plan. Op basis van de proefverkaveling is de structuurkaart in dit beeldkwaliteitsdocument opgesteld, dat als basis heeft gediend voor de verschillende facetkaarten in het beeldkwaliteitsplan. Uitgangspunt is dat Brakel-West een vanzelfsprekend onderdeel wordt van Brakel. Als inspiratie voor het architectuurbeeld van de nieuwe wijk zijn daarom architectonische elementen van de woningen langs de dijk en de historische kern van het dorp gedistilleerd.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. De visie geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. De volgende vier prioriteiten zijn geformuleerd:
Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:
Toetsing
Voor het plangebied geldt dat er geen nationale belangen uit de NOVI in het geding zijn. Met het initiatief wordt wel een bijdrage geleverd aan een sterke en gezonde regio. De groenstructuur is kenmerkend en er wordt aangesloten op de stedenbouwkundige opzet van Brakel, waardoor de kenmerken en identiteit van Brakel centraal staan.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Nationale Omgevingsvisie.
Het Besluit algemene ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende regeling (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken en bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.
Het Rijk heeft het Barro vastgesteld op 22 augustus 2011. De meest recente wijziging heeft op 18 mei 2016 plaatsgevonden. Het Rijk heeft in het Barro opgenomen:
1. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
2. Kustfundament;
3. Grote Rivieren;
4. Waddenzee en waddengebied;
5. Defensie;
6. Erfgoederen van uitzonderlijke waarde;
7. Rijksvaarwegen;
8. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
9. Natuurnetwerk Nederland;
10. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
11. IJsselmeergebied;
12. Elektriciteitsvoorziening;
13. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Voor de gemeente Zaltbommel is binnen het Barro het rijksbeleid voor Erfgoederen van uitzonderlijke waarde en voor Grote Rivieren van belang. De kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen, hydrologisch en militair verdedigingssysteem, de grote openheid en het groene en overwegend rustige karakter. Het beleid voor Grote Rivieren is uiteengezet in de Beleidslijn Grote Rivieren. Deze Beleidslijn omvat het gehele kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid, vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt, van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. De Beleidslijn is van toepassing op onder andere het stroomgebied van de Waal.
Toetsing
Het plangebied ligt voor klein deel in de Nieuwe Hollandse Waterlinie, een gebied met erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. Voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Daarnaast ligt het plangebied in de omgeving van de Waal. Het noordwestelijke hoekje van het plangebied ligt in het gebied waarop de Beleidslijn Grote Rivieren van toepassing is, zie figuur 3.1.
Afbeelding 3.1: Beleidslijn Grote Rivieren ten opzichte van het plangebied
Voor dit deel van het plangebied geldt op grond van Barro dat een bestemmingplan geen wijziging van de bestemming die ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan kan leiden tot grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen die het treffen van rivierverruimende maatregelen kunnen belemmeren. In het vigerende bestemmingsplan is dit deel van het bestemmingsplan bestemd als Agrarisch en in de toekomstige situatie heeft dit deel de bestemming Woongebied. Op basis van het schetsplan en de globale inrichting van het plangebied zijn geen woningen voorzien in dit deel van het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling leidt daarom niet tot grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen die het treffen van rivierverruimende maatregelen kunnen belemmeren. Ter bescherming van de van de waarden in dit gebied is op de verbeelding in het kader van de beleidslijn Grote Rivieren een wetgevingszone opgenomen en in de planregels zijn hiervoor regels gesteld om dit belang te beschermen. De regels uit het Barro hebben geen betrekking op voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van de Rarro ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied behorende bij radarstation Herwijnen, zie afbeelding 3.2.
Afbeelding 3.2: Radarverstoringsgebied behorende bij radarstation Herwijnen
In artikel 2.6.2 van het Barro wordt gesteld dat de maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond in een radarverstoringsgebied in overeenstemming moet zijn met de regeling als opgenomen in het Rarro. De maximale toegestane hoogte voor windturbines is 90 meter +NAP. Voor andere bouwwerken geldt dat de maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne, zijnde 25 meter +NAP, oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne. Het plangebied ligt op circa 2 meter +NAP. Voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van 254 woningen en 16 intramurale zorgeenheden en blijft daarmee onder de maximale bouwhoogte. Er komen geen andere nationale belangen in het geding. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro en de Rarro.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro en de Rarro.
Op 1 oktober 2012 is de ladder voor duurzame verstedelijking als motiveringseis voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Doel van de ladder is het stimuleren van zuinig ruimtegebruik, door te komen tot een optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied en het voorkomen van leegstand. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Per 1 juli 2017 luidt de ladder, zoals opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
Voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 254 woningen en 16 intramurale zorgeenheden. Omdat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (buiten bestaand stedelijk gebied) is de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing. Door Antea Group is een onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking geschreven. Deze is bijgevoegd als Bijlage 2. Hieronder worden kort de resultaten beschreven.
Kwantitatieve en kwalitatieve behoefte
Met deze ontwikkeling is sprake van een invulling van een lokale behoefte met een gedifferentieerd aanbod. Er wordt voorzien in maximaal 254 woningen, waarvan 30% in de categorie sociale huur, 15% betaalbare koop, 45% middeldure en 10% dure huur/koopwoningen. Daarnaast worden 28 intramurale zorgeenheden gerealiseerd. Kwantitatief wordt hiermee voorzien in de grote vraag naar woningen in het marktgebied, bestaande uit de woonregio Rivierenland, en de gemeente Zaltbommel waar de kern Brakel toe behoort. Ook na het realiseren van deze woningen en de huidige harde planvoorraad blijft er een ruime resterende vraag over. Daarnaast wordt met de voorgenomen ontwikkeling bijgedragen aan de kwalitatieve vraag naar met name sociale huurwoningen en woningen in het lage en midden segment zoals beschreven in gemeentelijke en regionale doelen. Met de komst van een beperkt aantal intramurale zorgeenheden wordt kwantitatief en kwalitatief bijgedragen aan het leveren van zorg op maat in de regio. De geplande 28 intramurale zorgeenheden kunnen voorzien in een deel van dit tekort. Daarnaast leveren ze een belangrijke bijdrage aan het zo lang mogelijk blijven wonen in de buurt en zorg in de omgeving, waarbij een belangrijke kwalitatieve bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van de woonzorgvisie. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat de voorgenomen ontwikkeling leidt tot onaanvaardbare economische gevolgen of leegstand.
Bestaand stedelijk gebied
De ontwikkeling wordt buiten, maar grenzend aan, bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. In dit kader is gekeken naar de situatie in vier nabijgelegen kernen om te beoordelen of het aannemelijk is dat de opgave elders binnenstedelijk of buitenstedelijk met betere uitgangspunten gerealiseerd kan worden. Het wordt onwaarschijnlijk geacht dat binnen afzienbare tijd een dergelijk alternatief gevonden kan worden. Hiermee valt de buitenstedelijke locatie goed te beargumenteren. Ook valt in dit kader op te merken dat de volledige opgave tot 2030 nog niet bereikt is voor zowel de gemeente als de woningmarktregio en de opgave relatief nog harder groeit tot 2035, waardoor de noodzaak tot snelle ontwikkeling extra gevoeld wordt.
Conclusie
De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling is in lijn met het Rijksbeleid.
Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.
Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland.
Duurzaam
Gelderland beschikt over talrijke initiatieven en kansrijke aanknopingspunten op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit. De provincie wil het volgende bereiken:
Blijvend verbonden
Het is van belang dat mensen andere mensen kunnen ontmoeten. Dat geldt voor mensen in steden, wijken en voor het platteland. Of het nu gaat om werk of sociale contacten, de samenleving moet voor flexibele netwerken zorgen die voor iedereen open staan en beschikbaar zijn. Naast traditionele voorzieningen als auto en OV doen nieuwe spelers en technologieën op het gebied van verbindingen en netwerken hun intrede. Ook het belang van snelle en betrouwbare data-uitwisseling neemt toe en is hier onderdeel van. Het is van belang dat de relatief goede bereikbaarheid een toekomstvaste waarde voor Gelderland is. Systemen moeten meebewegen met nieuwe ontwikkelingen. Het is belangrijk dat Gelderland ook in de toekomst optimaal bereikbaar en verbonden blijft.
Krachtige economie
De economie verandert in een economie die in balans is met haar sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving. Gelderland heeft immers sterke troeven voor een internationaal onderscheidende en concurrerende positie. Zo kent Gelderland sterke clusters van economische activiteiten, een uitstekende bereikbaarheid en logistieke kracht, sociaal ondernemerschap, arbeidsmarkt, kennis en onderwijs, veel ruimte en een strategische ligging. Een goed vestigingsklimaat vereist ook een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Ook op dit vlak heeft Gelderland een goede uitgangspositie. De fraaie natuur, de mooie landschappen, de vele mogelijkheden op het vlak van cultuur, recreatie en toerisme en sport. Gelderland heeft economische dynamiek én ruimte voor ontspanning in het groen en is daarmee aantrekkelijk voor burgers, bedrijven én bezoekers.
Ambities
Met behulp van zeven ambities geeft de provincie richting aan een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland:
Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
De regionale afspraken over wonen en werken blijven het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. De provincie streeft ernaar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen, onder andere door een verandering van aanbod gestuurd bouwen in vraag gestuurd bouwen.
Toetsing
Het plangebied is aangeduid op de 'Visieschets voor het gesprek over vestigingsklimaat'. Gelderland heeft een ligging op de oostwest-as en de noordzuid-as van ons land; een strategische en aantrekkelijke positie te midden van andere sterke regio's – Amsterdam (Randstad), Brussel (Vlaamse Ruit), Keulen (Rheinland). Gelderland is daarmee uitstekend verbonden. Volgens de visieschets is het plangebied gelegen binnen de zone 'Sterke Gelderse sectoren Health, Energy, Tech, Food: Greenport Gelderland'. Het plangebied is niet aangeduid binnen de andere visieschetsen.
Afbeelding 3.4: Visieschets vestigingsklimaat. Het plangebied is aangeduid met een gele cirkel.
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van woningen en zorgwoningen en zorgt daarmee voor een divers woningaanbod. De ontwikkeling komt daarmee overeen met het streven van provincie naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat. De voorkeur van de provincie gaat niet naar het bouwen buiten bestaand stedelijk gebied. In Brakel zijn echter geen andere geschikte woningbouwlocaties, daarom wordt uitgebreid aan de rand van het dorp. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met provinciale belangen die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie Gelderland. Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige provinciale belangen gemoeid. De ontwikkeling is in lijn met provinciaal beleid.
Conclusie
De ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale Staten op 24 september 2014 vastgesteld ter vervanging van de Ruimtelijke Verordening Gelderland en op 18 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsverordening is voor het laatst (deels) geactualiseerd op 15 december 2021. De meest actuele versie van de Omgevingsverordening (inclusief de eerdere actualisatieplannen) is verwerkt in de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023).
De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De provincie zet de Omgevingsverordening als juridisch instrument in om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen op die onderdelen waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen te waarborgen of om te voldoen aan wettelijke verplichtingen. De regels uit de verordening zijn kaderstellend voor gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen. Daarnaast worden de gebieden waarbinnen bepaalde regels gelden in de Omgevingsverordening concreet begrensd. De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland.
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van 'Wonen' relevant. In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Daarnaast is in de verordening aangegeven dat een bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken.
Toetsing
Het voorliggende bestemmingsplan is passend binnen de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030, zie paragraaf 3.3.2.
Op basis van de Klimaateffectatlas ligt het plangebied in de omgeving van een gebied met een kans op overstroming. Bij de realisatie van dit plan wordt rekening gehouden met ruimtelijke (klimaat)adaptatie door geen woningen te realiseren in het gebied waarop de Beleidslijn Grote Rivieren van toepassing is. Daarnaast wordt met de ontwikkeling voldoende waterberging gerealiseerd. Met de realisatie van veel groen wordt getracht bij te dragen aan het verminderen van hittestress. Voorgenomen ontwikkeling voldoet verder aan de randvoorwaarden en regelgeving van de Omgevingsverordening Gelderland.
Conclusie
De ontwikkeling is in lijn met de omgevingsverordening.
Om het huidige woningtekort aan te pakken, is het noodzakelijk de komende jaren versneld meer betaalbare woningen te bouwen. Met het programma Woningbouw zet de minister voor VRO nationaal in op de bouw van in totaal 900.000 woningen tot en met 2030. Het streven is dat ten minste tweederde van deze nieuwbouwwoningen betaalbaar zijn. Met gemeenten, provincies en Rijk zijn afspraken gemaakt over ieders aandeel in het behalen van deze doelstellingen. Op 13 oktober 2022 zijn de afspraken over het aandeel van de provincie Gelderland ondertekend. Het gaat daarbij om de realisatie van totaal 100.000 woningen in de periode tot en met 2030, waarvan minimaal 60% betaalbaar inclusief minimaal 28% sociale huurwoningen.
In de regionale woondeal is een doorvertaling naar gemeenten gemaakt van de afspraken tussen Rijk en provincie. Het gaat in Regio Rivierenland om de realisatie van in totaal 12.940 woningen in de periode tot en met 2030 als bijdrage aan de provinciale en nationale opgave.
Toetsing
De ontwikkeling is niet opgenomen als sleutelproject in de regionale woondeal. Het woningbouwprogramma bestaat voor deze ontwikkeling uit maximaal 254 woningen, waarvan 30% wordt gerealiseerd in de categorie sociale huur, 15% in de categorie betaalbare koop, 45% middeldure en 10% dure huur/koopwoningen. Daarnaast worden 28 intramurale zorgeenheden juridisch mogelijk gemaakt. De woningen zijn geschikt voor verschillende doelgroepen. De ontwikkeling sluit zowel kwalitatief als kwantitatief goed aan bij de woningbouwbehoefte. Met de realisatie van deze woningen wordt voorzien in de woningbouwopgave van de gemeente Zaltbommel. Het plan past daarmee binnen de kaders van de woningbouwafspraken binnen de regio.
Conclusie
De ontwikkeling is in lijn met de Regionale Woondeal 2022-2030 Regio Rivierenland.
De Regionale Woonagenda Rivierenland 2020–2030 is een gezamenlijk product van de gemeenten Buren, Culemborg, Maasdriel, NederBetuwe, Tiel, West Betuwe, West Maas en Waal en Zaltbommel. In de woonagenda wordt de woningmarkt in de regio Rivierenland geanalyseerd. De belangrijkste thema’s uit de regionale woonagenda zijn:
Het regionale woningbouwprogramma vormt de vertaling van de regionale visie en ambities naar kwalitatieve en kwantitatieve kaders voor de nieuwbouwprogrammering voor de periode 2020-2030. Voor deze programmatische kaders is gebruik gemaakt van recente bevolkings- en huishoudensprognoses. In het regionale woningbouwprogramma zijn voor Zaltbommel tussen de 900 en de 1450 woningen opgenomen in de periode 2020-2030. De gemeente Zaltbommel vindt dat er op korte termijn meer woningen gebouwd moeten worden om in de toegenomen vraag te kunnen voorzien. Zaltbommel heeft een gunstige ligging langs de A2 corridor en ervaart met name druk vanuit Den Bosch en omgeving.
Toetsing
Voorliggende ontwikkeling sluit aan op de door de provincie geambieerde versnelling van de woningbouwproductie en past binnen de afspraken uit de regionale woonagenda.
Conclusie
De ontwikkeling is in lijn met de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030.
De gemeenten Zaltbommel en Maasdriel hebben ervoor gekozen om samen een omgevingsvisie op te stellen. De Bommelerwaardse gemeenten hebben immers veel gemeenschappelijke kenmerken. De visie schetst een toekomstbeeld voor de Bommelerwaard, maar laat ook ruimte voor de eigen identiteit van Zaltbommel en Maasdriel. De omgevingsvisie Bommelerwaard richt zich op 13 kernopgaven die vallen onder de volgende thema's:
• Klimaat, duurzaamheid en landschap;
• Landbouw, economie, toerisme en cultuurhistorie;
• Wonen, welzijn en voorzieningen;
• Milieu, gezondheid en leefbaarheid.
Op onderstaande afbeelding is de visiekaart van de omgevingsvisie weergegeven.
Afbeelding 3.5: Visiekaart. Het plangebied is aangeduid met een rode cirkel.
Toetsing
Op de visiekaart is het plangebied aangeduid als 'stad/dorp' en 'het droge land'. Het droge land omvat de oevervallen. De gebieden liggen overwegend evenwijdig aan de rivieren. De oevervallen liggen wat hoger in het landschap en zijn zandig. Door de hogere ligging zijn de kernen ontstaan op deze oevervallen. Door het gebruik is in de loop van de tijd een halfopen tot dichte structuur ontstaan. Een mozaïek aan functies met laagstamboomgaarden, bebouwing, bedrijvigheid, kassen, champignonkwekerijen, veestallen, akkers en weilanden. Op de oevervallen is ook een dicht netwerk van wegen aanwezig. Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van woningen aan de rand van Brakel. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kenmerken van het droge land. Een deel van de ontwikkeling is aangeduid als 'stad/dorp'. Gebiedsgerichte opgaven voor dit gebied zijn:
Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van (zorg)woningen. Met de differentiatie in woningtypen en grootte wordt er rekening gehouden met verschillende doelgroepen. Het plangebied krijgt als geheel een groene uitstraling. In het centrale deel van het plangebied, tussen de bebouwing in, komen plekken die mogelijkheden bieden voor ontmoeting en verblijf. Voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders uit de omgevingsvisie.
Conclusie
De ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie Bommelerwaard.
Deze Woonvisie is een gezamenlijke visie van de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel. De Woonvisie is het kader voor de prestatieafspraken met de corporaties, vormt de verbinding met andere beleidsterreinen, zoals duurzaamheid, leefaarheid, wonen en zorg en vormt het kader van gemeentelijke beleidsuitgangspunten voor initiatiefnemers.
De regio Rivierenland is aantrekkelijk vanwege de centrale ligging, goede verbindingen en afwisseling aan woonmilieus met groen, ruimte en een relatief betaalbare woningvoorraad. Dit zorgt voor een toenemende druk op de woningmarkt. De woonvisie kent vijf centrale thema's:
Toetsing
Voorgenomen ontwikkeling voorziet in een gedifferentieerd woningaanbod dat aansluit op de vraag naar woningen binnen de gemeente. Het levert een bijdrage aan de doorstroming. Het te realiseren programma voldoet aan de afspraken uit de woonvisie. De nieuw te realiseren woningen worden gasloos opgeleverd. Dit levert een bijdrage aan de ambitie voor een energieneutraal Bommelerwaard.
Conclusie
De ontwikkeling is in lijn met de Woonvisie Bommelerwaard.
De Woonzorgvisie 2020-2024 behandelt belangrijke onderwerpen binnen het hoofdthema zorg voor de Bommelerwaard. In de woonzorgvisie wordt het veranderende zorglandschap, mede als gevolg van decentralisatie en toenemende verantwoordelijkheden van de gemeente, uiteengezet en verwerkt tot een visie met concrete ambities op het gebied van zorg en wonen en de combinatie van beiden. Hiervoor wordt de Bommelerwaard onderverdeeld in drie regio’s: Zaltbommel stad, West Bommelwaard en Zuidoost Bommelerwaard.
De belangrijkste thema’s binnen de woonzorgvisie zijn ‘het steeds langer zelfstandig thuis wonen’en ‘het werken vanuit woonzorgservicepunten’. Hiervoor wordt gewerkt aan een goede samenwerking tussen overheid, woningcorporaties en zorg- en welzijnspartijen, zodat gezamenlijk gewerkt kan worden aan een duurzame manier van samenleven met inwoners zonder zorg en inwoners met zorg. Door landelijke ontwikkelingen komt daar een belangrijke doelgroep bij: kwetsbare mensen die zo zelfstandig mogelijk in de wijk wonen en zorg nodig hebben. In de woonzorgvisie zijn een aantal uitgangspunten benoemd:
Er zijn op het moment al verschillende mogelijkheden op het gebied van wonen en zorg. Om te kunnen voorzien in de toenemende vraag als gevolg van het verkleinen van huishoudens, extramuralisering en demografische ontwikkeling is echter meer diversiteit aan woningen nodig.
Toetsing
Gezien de huisvesting vooral dient te geschieden in de wijken waar bewoners al wonen, is er niet alleen sprake van een kwantitatieve vraag maar ook naar een kwalitatieve vraag naar betaalbare één- en tweepersoonswoningen. De geplande 28 intramurale zorgeenheden kunnen voorzien in een deel van dit tekort. Daarnaast leveren ze een belangrijke bijdrage aan het zo lang mogelijk blijven wonen in de buurt en zorg in de omgeving, waarbij een belangrijke kwalitatieve bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van de woonzorgvisie.
Conclusie
De ontwikkeling is in lijn met de Woonzorgvisie 2020-2024.
Het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid vormen geen belemmering voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk worden de milieuaspecten behandeld, die van invloed kunnen zijn op het bestemmingsplan. Om de haalbaarheid van de ontwikkeling aan te tonen, wordt in het navolgende per aspect aangegeven wat de situatie ter plaatse is en wat de gevolgen zijn voor het bestemmingsplan.
Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen, waaronder wijzigingsplannen en bestemmingsplannen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
significant negatief effect op Natura 2000 gebieden.
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ uit te voeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), die o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
De voorgenomen uitbreiding is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r. onder categorie D 11.2 (stedelijk ontwikkelingsproject). Voor elke activiteit die genoemd wordt in het besluit m.e.r. bijlage D moet bij overschrijding van de drempelwaarden, zoals genoemd in de kolom 'gevallen' een m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen, waarin door het bevoegde gezag besloten moet worden of er sprake is van belangrijk nadelige milieugevolgen die het doorlopen van een m.e.r.-procedure en het opstellen van een milieueffectrapport (MER) noodzakelijk maken. Indien de drempelwaarden niet worden overschreden geldt een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de ontwikkeling van maximaal 260 woningen en 28 intramurale zorgeenheden met een oppervlakte van circa 12 hectare. De ontwikkeling valt daarmee onder de drempelwaarden.
Er worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die zijn opgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Er is dan ook vanuit het Besluit m.e.r. geen directe m.e.r.-plicht. Zodoende kan worden volstaan met het opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is als Bijlage 4 bijgevoegd. Er kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling, met inachtneming van de genoemde maatregelen, niet leidt tot belangrijk nadelige milieugevolgen. Er is geen reden tot het uitvoeren van een m.e.r.-procedure.
Vanuit de m.e.r. wet- en regelgeving zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient inzichtelijk te worden gemaakt of de geluidsinvloed van omliggende wegen en spoorlijnen voldoet aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder hanteert de volgende hoofdindeling van geluidgevoelige gebouwen:
Door Antea Group is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan bijgevoegd.
De relevante gezoneerde weg nabij het plangebied is de Leuvensveldseweg. De Leuvensveldseweg is een weg met één rijstrook en is gelegen in buitenstedelijk gebied. Op alle (in)direct omliggende wegen rondom het plan geldt een 30 km/u zone. Dit geldt voor de Weitjesweg, Engsteeg, Groenesteeg, Appelweg, Rietsingel en Molensteeg. Deze wegen zijn daarmee niet gezoneerd.
Binnen de zone van een weg dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidbelasting op de binnen de zone gelegen woningen en andere geluidgevoelige gebouwen. De niet-gezoneerde wegen worden beschouwd in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
De geluidbelasting als gevolg van de omliggende en enkele planinwaartse wegen is inzichtelijk gemaakt per weg, en voor drie beoordelingshoogtes; 1,5 m, 4,5 m, en 7,5 m. De geluidbelastingcontouren voor 1,5 m zijn weergegeven in afbeelding 4.1. Volgens de berekeningen blijkt bij geen enkele weg afzonderlijk een overschrijding van de voorkeurgrenswaarde inclusief aftrek te zijn.
Afbeelding 4.1: Geluidbelastingcontouren rekenhoogte 1,5 m als gevolg van alle omliggende wegen
Met betrekking tot de geluidbelastingen van alle wegen samen is sprake van enkele overschrijdingen. Volgens de Wet geluidhinder hoeft niet getoetst te worden aan cumulatie. Gezien de verkeerskundige aard van bijvoorbeeld bochten, drempels en korte lengtes van wegen wordt gesteld dat de geluidbelasting hoger is berekend dan in werkelijkheid van toepassing zal zijn. Geconcludeerd kan worden dat wegverkeerslawaai geen belemmering oplevert voor het plan en dat er een goed woon- en leefklimaat geborgd kan worden.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Erfgoedwet is per 1 juli 2016 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Ten aanzien van het ruimtelijk domein regelt deze wet de omgang met Rijksbeschermde gebouwde en archeologische monumenten en de beschermde stads- en dorpsgezichten. De Erfgoedwet werkt door in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In een plantoelichting dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 7 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Zaltbommel een archeologische inventarisatie en archeologiebeleid met een bijbehorende kaart vastgesteld. Deze kaart is hieronder weergegeven. Voor een groot deel van het plangebied geldt Waarde – Archeologie 3. Hierbij geldt een verplichting tot archeologisch onderzoek bij een verstoringsoppervlakte meer dan 2500 m² en een diepte meer dan 0,30 -mv. Het zuidwestelijke deel heeft geen archeologische waarde.
Afbeelding 4.2: Archeologische waarde plangebied
Archeologie
Door Antea Group is in 2023 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7. De resultaten worden hieronder kort samengevat.
Op basis van het bureauonderzoek is de conclusie dat de specifieke archeologische verwachting sterk samenhangt met de geomorfologische en bodemkundige situatie.
Voor het noordelijk deel (ten noorden van de Groenesteeg) van het plangebied geldt een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Hier is een over- en ceravasseafzetting tussen 1 tot 1,5 m verwacht (tussen 0 en - 1,5 m NAP), die een middelgrote tot grote verwachting heeft. In het zuidelijk deel geldt een lage archeologische verwachting. In dit gebied zijn een over- en ceravasseafzetting onder meer dan 3 m van het kleipakket aanwezig.
De aanwezigheid van archeologische sporen is sterk afhankelijk van het feit of de bodem in het plangebied verstoord is geraakt door grondwerkzaamheden. Dit kan niet worden bepaald door een bureauonderzoek alleen. Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden wordt op de verbeelding en in de regels een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen.
Voor het zuidelijke gebied geldt geen archeologische verwachting, omdat hier een dik pakket van de komafzetting aanwezig is. Voor dit deel zijn ook nog geen concrete plannen opgesteld. Het advies is dan ook om dit deel vrij te geven.
Het bureauonderzoek wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag.
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt voor een klein deel (westelijk deel van perceel 1262 bij de Engsteeg) in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. UNESCO heeft de Nieuwe Hollandse Waterlinie aangewezen als werelderfgoed. Deze kernkwaliteiten mogen bij nieuwe ontwikkelingen niet worden aangetast. De ontwikkeling heeft geen nadelige invloed op de kernkwaliteiten in het deel van het plangebied dat is gelegen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In het ontwerp is ervoor gekozen woningen te laten aansluiten bij het stratenpatroon van Brakel, de dorpse sfeer en het omliggende landschap. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast met een groenvoorziening met een zichtlijn midden in het plangebied.
Uit de cultuurhistorische kaart van de provincie Gelderland blijkt dat het plangebied verder geen cultuurhistorische waarde heeft, zie afbeelding 4.3. In het plangebied komen geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten voor. In de omgeving van het plangebied zijn enkele gemeentelijke monumenten gelegen aan de Waaldijk. Voorgenomen ontwikkeling zal de uitstraling van de monumenten niet benadelen. Beschermde maatregelen zijn daarom niet noodzakelijk. Het plangebied ligt wel in het rivierengebied waar oude ontginningen op afwisselend nat-droge stroomruggen plaatsvonden.
Afbeelding 4.3: Cultuurhistorische kaart provincie Gelderland
In het noordelijk deel het plangebied dient een verkennend booronderzoek uitgevoerd te worden om de mate van intactheid van de bodemopbouw en eventueel aanwezige archeologische lagen te bepalen. Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden wordt op de verbeelding en in de regels een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16 Wm staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat om ruimtelijke besluiten en milieuvergunningen die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.
Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitvoering van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16 van de Wm. Vaststelling van een bestemmingsplan is mogelijk als:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden, te weten:
Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van maximaal 254 woningen en 16 intramurale zorgeenheden juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Dit is een ontwikkeling die kleiner is dan 1.500 woningen op één ontsluitingsweg. De ontwikkeling zal dan ook 'niet in betekenende mate' bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Dit volgt ook uit de NIBM-tool, zie afbeelding 4.4.
Afbeelding 4.4: NIBM-tool
Naast de toetsing of het bouwplan een bijdrage levert aan de luchtkwaliteit dient beoordeeld te worden of sprake is van een goed woon-, en leefklimaat en daarmee of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De ontwikkeling betreft een gevoelige bestemming die niet in de nabijheid van en drukke weg is gelegen. Toch is inzicht gezocht in de luchtkwaliteit. Dit is onderzocht door middel van de actuele kaartgegevens met betrekking tot de aspecten stikstofdioxide, fijnstof, zeer fijnstof en roet (afbeelding 4.5). Hieruit blijkt dat ter plaatse van de meetpunten wordt voldaan aan de grenswaarden. Omdat het plangebied is gelegen in de nabijheid van de meetpunten en bovendien verder van de bron zijn gelegen dan de meetpunten dat doen, kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goede luchtkwaliteit ter plaatse.
Afbeelding 4.5: Kaartgegevens m.b.t. NO2, PM10, PM2,5 en roet (Bron: cimlk.nl/kaart)
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling dienen risico's voor de volksgezondheid onderzocht te worden. Het uitgangspunt in de ruimtelijke ordening is dat sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de kaart Kernregistratie Dierenverblijven Gelderland weergegeven. De veehouderijen in de omgeving houden rundvee en paarden. Hiervoor geldt een afstandseis van 50 meter. De beoogde geurgevoelige objecten worden buiten de afstandscontour geprojecteerd, zie paragraaf 4.7.
Er is geen sprake van belemmerende endotoxinencontouren. Zowel agrarische bedrijven met endotoxinencontouren als geitenhouderijen zijn in de toekomstige situatie op voldoende afstand gelegen. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Afbeelding 4.6: Veehouderijen in de omgeving van het plangebied
Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet - als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening - worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde functie, in dit geval voor woningbouw.
Door Antea Group is in 2023 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. De resultaten worden hieronder kort samengevat.
In eerder uitgevoerde bodemonderzoeken zijn geen verontreinigingen met asbest aangetoond. Wel zijn meermaals meerdere sloten gedempt binnen het onderzoeksgebied en zijn kassen aanwezig waar mogelijk asbesthoudend materiaal in is verwerkt.
Op het terrein hebben meerdere (voormalige) activiteiten plaatsgevonden die mogelijk hebben geleid tot bodemverontreiniging. Het gaat om onder andere een glastuinbouwbedrijf met een daarbij horende bestrijdingsmiddelenopslagplaats, een vrachtwagenbedrijf met een dieselpompinstallatie en tanks en meerdere dammen en slootdempingen. De aanwezige landbouwgrond is verdacht op het voorkomen van organochloorbestrijdingsmiddelen (OCBs).
De onderzoeksresultaten geven aanleiding om verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Voor watergangen waar ingrepen in de waterbodem plaatsvinden, dient voor uitvoering van de werkzaamheden een waterbodemonderzoek uitgevoerd te worden.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Veehouderijen
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. De Wgv vormt het expliciete toetsingskader voor zover het de beoordeling betreft van geurhinder afkomstig van veehouderijen. In de Wgv is verankerd welke geurbelasting een voor geurgevoelig object mag ondervinden. De Wgv beschermt geurgevoelige objecten tot een maximaal toegestaan niveau (norm) van geurbelasting.
De gemeente Zaltbommel heeft een geurverordening. Hierin is per deelgebied het maximaal toegestane niveau van geurbelasting vastgelegd. Voor een gedeelte van het plangebied is in de ‘Geurverordening gemeente Zaltbommel 2010’ een aangepaste geurnorm van 4 ouE/m3 opgenomen, zie afbeelding 4.7.
Naast geurnormen stelt de Wgv ook eisen aan de (vaste) afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. De afstanden gelden voor dieren waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld, zoals melkrundvee, vrouwelijk jongvee en paarden. De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. Deze afstanden gelden ongeacht het aantal dieren dat er gehouden wordt en worden gemeten vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt van een stal waarin de betreffende dieren worden gehouden.
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid de standaard afstanden aan te passen middels een gemeentelijke verordening. In de ‘Geurverordening gemeente Zaltbommel 2010’ is voor het gehele grondgebied van de gemeente Zaltbommel een aangepaste afstandseis van 50 meter vastgesteld tussen emissiepunten van dierenverblijven en geurgevoelige objecten in een bebouwde kom.Daarnaast moet afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf (onafhankelijk van de diersoort die er gehouden wordt) minimaal 25 meter bedragen tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 50 meter bedragen tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (gevel-gevel afstand).
Afbeelding 4.7: Aangepaste geurnorm
Industrie
Voor de geurbelasting van industriële inrichtingen (niet-veehouderijen) wordt aangesloten op het geurbeleid van de provincie Gelderland, beschreven in de “Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent geur bedrijven Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017”.
Veehouderijen
Door De Roever Omgevingsadvies is in 2023 een onderzoek naar geurhinder van veehouderijen uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8. De resultaten worden hieronder kort samengevat.
Afstanden
In de omgeving van het plangebied liggen enkele veehouderijen. Deze veehouderijen en de totale geuremissies zijn aangegeven op afbeelding 4.8.
Afbeelding 4.8: Veehouderijen en geuremissies
In de ‘Geurverordening gemeente Zaltbommel 2010’is voor het gehele grondgebied van de gemeente Zaltbommel een aangepaste afstandseis van 50 meter vastgesteld tussen emissiepunten van dierenverblijven en geurgevoelige objecten in een bebouwde kom. Binnen de afstand van 50 meter rondom het plangebied ligt alleen de paardenhouderij aan Leuvensveldseweg 1. Voor deze paardenhouderij is op 3 oktober 2018 een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer ingediend voor het houden van 20 paarden (K1.100). Voor paarden zijn in de Rgv geen geuremissiefactoren vastgesteld. Omdat de veehouderij in de richting van het plangebied niet overbelast is op bestaande geurgevoelige objecten, moet in het kader van de maximale planologische mogelijkheden worden uitgegaan van de rand van het bouwvlak. Op afbeelding 4.9 is de afstandscontour van 50 meter het bouwvlak van deze veehouderij en van andere veehouderijen weergegeven.
Afbeelding 4.9: Afstandscontour 50 meter
De beoogde geurgevoelige objecten worden buiten de afstandscontour geprojecteerd. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de veehouderijen worden niet in de belangen geschaad. Hierbij is rekening gehouden met de maximale planologische mogelijkheden van de veehouderijen.
Voorgrondbelasting
Gelet op de totale geuremissie en de afstand tot het plangebied en gelet op resultaten van de berekening van de achtergrondbelasting is de veehouderij aan Kooiweg 2a maatgevend voor de voorgrondbelasting. Andere veehouderijen hebben een lagere totale geuremissie en zijn verder weg gelegen. Voor deze veehouderij is een geurberekening uitgevoerd. De emissiepunten en toetspunten zijn aangegeven op afbeelding 4.10.
Afbeelding 4.10 Emissiepunten en toetspunten
De geurbelasting op de rand van het plangebied bedraagt op zijn hoogst 0,4 ouE/m3. Er wordt voldaan aan de geurnorm van 2,0 ouE/m3 voor geurgevoelige objecten in een bebouwde kom (4,0 ouE/m3 voor geurgevoelige objecten binnen het deel van het plangebied waarvoor deze afwijkende geurnorm is vastgesteld). De veehouderij wordt niet in haar belangen geschaad.
Achtergrondbelasting
De achtergrondbelasting wordt gevormd door de geurbelasting van alle veehouderijen samen. Bij een onderzoek naar de achtergrondbelasting worden alle veehouderijen binnen een straal van twee kilometer van het plangebied betrokken. Op basis van KRD Gelderland zijn de relevante veehouderijen geselecteerd en zijn de totale geuremissie en de overige (algemene) parameters voor de geurberekeningen bepaald. De achtergrondbelasting bedraagt op zijn hoogst 0,4 ouE/m³. De achtergrondbelasting is weergegeven op afbeelding 4.11. Gelet op het bovenstaande is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Afbeelding 4.11: Achtergrondbelasting
Industrie
Op ongeveer 1 kilometer van het plangebied (zie afbeelding 4.12) ligt het industrieel bedrijf Sonac Vuren aan Zeiving 35 in Vuren, waar beenderen en bloed van slachterijen worden verwerkt.
Afbeelding 4.12: Ligging Sonac Vuren ten opzichte van plangebied
Door De Roever Omgevingsadvies is de geurbelasting vanwege Sonac Vuren op het plangebied beoordeeld. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 9. Hieronder worden de resultaten kort samengevat.
De vergunde situatie van Sonac is vastgelegd in de omgevingsvergunning d.d. 3 augustus 2012 met het kenmerk 2011-016965. Onderdeel van deze vergunning is het ‘Geuronderzoek Sonac Vuren’ d.d. 5 augustus 2011 met het kenmerk 9T9976.01/R0005/Nijm (verder te noemen: het geuronderzoek). De geurbeoordeling is gebaseerd op dat onderzoek.
In het geuronderzoek is rekening gehouden met een toetspunt aan de noordzijde van Brakel. Het plangebied ligt op grotere afstand van Sonac Vuren dan het toetspunt aan de noordzijde van Brakel. Uit de metingen blijkt dat, op basis van een gewogen hedonische waarde, de geur afkomstig van Sonac Vuren nog net als hinderlijk is aan te merken. De geur afkomstig van een aantal afzonderlijke bronnen kan als minder hinderlijk worden aangemerkt. Uit het geuronderzoek volgen de volgende geurbelastingen, zie afbeelding 4.13. Ter plaatse van het toetspunt aan de noordzijde van Brakel bedraagt de geurconcentratie 0,3 ouE/m3. Ter plaatse van het plangebied zal de geurconcentratie iets lager zijn. Er wordt voldaan aan de richtwaarde van 0,5 ouE/m3 uit het Gelders Geurbeleid. Daarmee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omdat andere woningen (in dezelfde gebiedscategorie ‘wonen’) dichter bij Sonac Vuren liggen dan het plangebied, wordt Sonac Vuren niet in haar belangen geschaad.
Afbeelding 4.13: Geurbelasting Sonac Vuren
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan en het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft daar uitvoering aan.
Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016- 2021. Met de samenvoeging van deze twee plannen wordt geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin het programma als een van de instrumenten is opgenomen. Het Nationaal Water Programma bevat:
Kamerbrief 'Water en bodem sturend'
In een brief aan de Tweede Kamer in november 2022 hebben minister Harbers en staatsecretaris Heijnen principes en structurerende keuzes geformuleerd over de rol van water en bodem in de ruimtelijke ordening. De brief presenteert principes waarbij water en bodem een leidende rol spelen bij toekomstige besluitvorming.
In de brief worden de volgende uitgangspunten gehanteerd die de basis vormen voor een 33-tal structurerende keuzes die in de brief worden gemaakt.
Structurerende keuzes
Aan de hand van de bovenstaande principes zijn structurerende keuzes gemaakt. Deze keuzes zijn geclusterd per thema of gebied. Als thema's en gebieden zijn daarbij onderscheiden:
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het NBW-Actueel (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Een actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2003 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot de aanscherping van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario's.
Regionaal waterprogramma 2021-2027
Het regionaal waterprogramma bevat de volgende drie uitgangspunten:
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Waterschap Rivierenland heeft het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld, met als titel Versterken, verbinden en vergroenen. Met dit waterbeheerprogramma zijn de opgaves vastgesteld en is aangegeven hoe dit bereikt kan worden. Met dit waterbeheerplan wordt geen nieuw beleid geschreven maar wordt de gewenste uitvoering beschreven. Vanuit de Visie 2050 zijn principes opgesteld hoe dit toekomstbeeld bereikt kan worden.
De principes bestaan uit het volgende:
Waterschapsverordening
In de waterschapsverordening zijn de regels opgenomen die het waterschap hanteert om te zorgen voor droge voeten en schoon water. De vigerende waterschapsverordening is in werking getreden op 1 januari 2024. De waterkunstwerken en oppervlaktewateren waarvoor de waterschapsverordening geldt, zijn opgenomen in de legger. Naast de waterschapsverordening zijn er beleidsregels opgesteld. Hierin is geregeld dat voor zover wordt voldaan aan de in de beleidsregels gestelde voorwaarden, bepaalde activiteiten zijn vrijgesteld van de watervergunningplicht op grond van de waterschapsverordening.
De waterschapsverordening verbiedt het verrichten van werkzaamheden zonder watervergunning van het bestuur in, op, over of onder een waterstaatswerk, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies.
Ook is in de waterschapsverordening opgenomen dat het verboden is zonder watervergunning van het bestuur een waterstaatswerk te wijzigen of aan te leggen.
Afvoeren van hemelwater vanaf (nieuw) verhard oppervlak
In artikel 3.22.3 van de Waterschapverordening is een vrijstelling op versnelde afvoer voor nieuw verhard oppervlak opgenomen, Indien het te verharden oppervlak niet meer dan 500 m2 in stedelijk gebied bedraagt, geldt hiervoor een vrijsteling. Stedelijk gebied ligt binnen de bebouwde kom en landelijk gebied daarbuiten. Voor nieuw verhard oppervlak groter dan 5.000 m² geldt een compensatieplicht. De lozing op zich is op grond van de Waterschapverordening wel vergunningplichtig. Indien er geen andere vergunningplichtige activiteiten worden ondernomen dan het maken van nieuw verhard oppervlak, is er voor de van compensatieplicht vrijgestelde oppervlaktes een algemene regel (WT 5).
Beleidsregel 16. Afvoeren van hemelwater vanaf (nieuw) verhard oppervlak in de Beleidsregels behorende bij de waterschapverordening, zijn de toetsingscriteria opgenomen. Het hanteren van de vuistregels is beperkt tot kleine ontwikkelingen (< 5 ha). De maximale afvoer van water uit het plangebied mag niet meer zijn dan 1,5 l/s/ha (landelijke afvoernorm). Daarnaast moet er voldoende berging zijn bij extreme omstandigheden. Er wordt gerekend met 2 ontwerpbuien:
Om de toename verhard oppervlak te compenseren moet de aanvrager voorzieningen treffen om de landelijke afvoer te realiseren door middel van:
Indien vegetatiedaken worden toegepast op de nieuwe verharding, moet dit voor 70% worden gecompenseerd in open water. Dit geldt alleen voor een vegetatiedakoppervlak van minimaal 1.000 m2.
Waterhuishoudkundige eisen Waterschap Rivierenland
Voor plannen met meer dan 5 hectare nieuwe verharding wordt een aanvullende modelberekening gevraagd. Hierbij worden, onder meer, de volgende berekeningsuitgangspunten gehanteerd:
Verder hanteert het waterschap de volgende droogleggingseisen:
Het (ver)graven van (nieuwe) oppervlaktewaterlichamen
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen A-wateren, B-wateren en C-wateren.
Nieuwe oppervlaktewaterlichamen worden meestal gegraven om de volgende twee redenen:
Het doel van deze beleidsregel is de bescherming van het oppervlaktewatersysteem. Voor het (ver)graven van een (nieuw) oppervlaktewaterlichaam worden verschillende voorwaardes gesteld. Hieronder volgt een overzicht:
Doelmatig onderhoud van A- en B wateren
A- en B wateren moeten zijn voorzien van een onderhoudsstrook. Dit betreft een obstakel vrije zone die als beschermingszone in de legger staat aangegeven. Deze zone heeft als doel om het water toegankelijk te houden voor – doorgaans machinaal – uit te voeren onderhoud. Zie toetsingscriteria 3.3.1 voor precieze randvoorwaarden.
Samen door één buis
Begin 2019 is het rapport “Samen door één buis” opgesteld met hulp van Haskoning DHV Nederland B.V. in opdracht van waterschap Rivierenland. Om bij te dragen aan een goede leefomgeving en waterkwaliteit is het rapport gericht op het samen, de gemeente en het waterschap, beheersen van lozingen uit de riolering. Het rapport biedt een handvat om in samenwerking tussen de gemeente en het waterschap het afvalwater en hemelwater te beheersen, met als doel dat de volgende doelen kunnen worden bereikt:
Met betrekking tot waterkwantiteit dient er rekening te worden gehouden met het volgende. Het watersysteem dient in staat te zijn het geloosde (hemel- en/of afval) water te verwerken. Er gelden beleidsregels met betrekking tot lozingen, ook gelden er algemene regels voor bijvoorbeeld uitstroomvoorzieningen. De hydraulische toetsing vindt plaats op basis van een Bui 09. Er dient hierbij gebruik te worden gemaakt van de “Beslisboom afkoppelen en compensatie” (zie bijlage 3). Als er een beperkte bergings- en of afvoercapaciteit is, wat leidt tot instroming op het oppervlaktewatersysteem dan dient hier tussen de gemeente en het waterschap afstemming over te zijn.
Bij voorkeur dient afstromend hemelwater te worden hergebruikt. Dit vindt bij voorkeur plaats via de voorkeursvolgorde “Vasthouden – Bergen – Afvoeren”. Ook dient afvalwater en hemelwater van elkaar te worden gescheiden. Voor afstromend hemelwater dient het “Afwegingskader omgang afstromend hemelwater” te worden gehanteerd (zie bijlage 3).
Hydrologisch neutraal bouwen
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. In het geval dat niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt. Het gaat hier dan om een voorziening die ervoor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Water en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026
In het Water en Rioleringsplan Bommelerwaard (WRP) zijn de ambities rondom riolering en water van de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel verwoord.
Visie & strategie
Het WRP heeft als visie een minimale beïnvloeding van de natuurlijke waterkringloop, dit wordt nagestreefd in zowel de bebouwde kom als in het buitengebied. Voor nieuwbouwsituatie wordt vuil- en hemelwater zoveel mogelijk gescheiden. Hemelwater wordt zoveel mogelijk lokaal in de bodem verwerkt. Met behulp van de aanleg van waterbergingen en het vasthouden van hemelwater wordt het watersysteem veerkrachtiger tegen droogte.
Afvalwatersysteem
Voor nieuwe ontwikkelingen wordt gewerkt conform de “Voorkeursvolgorde afvalwater”, zie onderstaande volgorde. Voor nieuwbouw binnen de bebouwde kom betekent dit in principe een (verbeterd) gescheiden rioolsysteem. Bij kleinschalige in/uitbreidingen kan aansluiting op het bestaande (gemengde) systeem acceptabel zijn.
Hemelwatersysteem
Er zijn verschillende hemelwatervoorzieningen in het gebied zoals hemelwaterriolering, wadi's, greppels, vijvers, waterbergingen en infiltratievoorzieningen. Als dit niet mogelijk is, wordt hemelwater vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater. Bij nieuwe ontwikkelingen worden standaard hemelwatervoorzieningen gerealiseerd. Onderstaande volgorde geeft de voorkeursvolgorde voor hemelwater weer.
Woningen of panden dienen te voldoen aan de geldende bouwregelgeving;
In aanvulling hierop geldt bij erftoegangswegen een ontwateringseis van 0,7 m en bij groenvoorzieningen een ontwateringseis van 0,5 m.
Ook wordt verwacht dat in de toekomst de perceeleigenaar bij voorkeur 100%, minimaal 90% van zijn hemelwater bergt op eigen perceel. In de gemeente Zaltbommel dient de berging 20 mm te zijn over het totale verharde oppervlak. Diepe (>1,0 m -mv) ondergrondse infiltrerende voorzieningen worden niet. Bij voorkeur vindt de waterberging plaats in oppervlaktewater of oppervlakkige voorzieningen zoals wadi's.
Ontwateringsdiepte
Bij nieuwbouwlocaties geldt een ontwateringscriterium van 1,0 m bij RHG (Representatief Hoogste Grondwaterstand) ten opzichte van de kruin van de openbare weg. Hierbij geldt dat het verhogen van het maaiveldniveau of de aanleg van meer open water in combinatie met water robuust bouwen altijd de voorkeur heeft boven de aanleg van drainage.
Grondwatersysteem
Hoge waterstanden in de rivier de Waal veroorzaken af en toe hoge grondwaterstanden en kwel. Er is een grondwatermeetnet opgezet om inzicht te krijgen in het grondwatersysteem. Van de perceeleigenaar wordt verwacht dat hij het grondwater op zijn eigen terrein verwerkt en beheert.
Oppervlaktewatersysteem
Om het watersysteem veerkrachtiger te maken tegen extreme neerslag zijn verschillende waterbergingen aangelegd.
Door Antea Group is een watertoets uitgevoerd. Dit rapport is als Bijlage 10 bijgevoegd. In deze watertoets staan de uitgangspunten en randvoorwaarden beschreven. Hieronder worden de resultaten van de watertoets samengevat.
Huidige situatie
Maaiveldhoogte
Om de maaiveldhoogten in het plangebied te analyseren is het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN4-viewer) geraadpleegd. In het noordelijke gedeelte bevindt het maaiveld zich tussen NAP +1,9 m en NAP +1,6 m. Ter plaatse van de woonerven is de grond lokaal opgehoogd tot NAP +2,5 m. In het zuidelijke gedeelte bevindt het maaiveld zich rond NAP +1,5 m. Ter plaatse van de bebouwing is de grond lokaal opgehoogd tot NAP +2,0 m.
Bodemopbouw
Om de lokale bodemopbouw ter plaatse van de planlocatie te analyseren zijn grondboringen uit het DINOloket geraadpleegd. De maximale diepte in de grondboringen is 16 m -mv. De grondboringen laten een verschillend beeld zien. In grondboringen B38H0403 en B38H0194 is tot 8 m -mv klei met sporadisch veen aangetroffen. In grondboring B38H0198 is tot -1,5 m -mv klei aangetroffen, met daaronder tot 10,4 m -mv zand, gevolgd door klei tot 10,8 m -mv. Tot slot is er tot 16 m -mv zand aangetroffen. De zandbanenkaart laat zien dat ter plaatse van de ontwikkeling een ondiepe zandlaag verwacht kan worden.
Watersysteem
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland. Het oppervlaktewater in en nabij het plangebied is weergegeven in . Omdat het plangebied dicht bij de Waal ligt, is er een uitgebreid netwerk van sloten aanwezig om de aanwezige kwel af te voeren. In de omgeving van het plangebied zijn meerdere duikers, een gemaal en een stuw aanwezig.
Het plangebied ligt in twee peilgebieden:
De watergangen in peilgebied BOM207 wateren af via gemaal de “Engsteeg” en stuw001004 op peilgebied BOM208. Dit peilgebied ligt benedenstrooms en ligt ten westen van het plangebied. In peilgebied BOM208 is een zomerpeil (ZP) van NAP +0,65 m en een winterpeil (WP) van NAP +0,45 m. In dit gebied is de toegestane marge ± 0,15 m. Het afwaterende gebied beslaat een oppervlak van ongeveer 38,2 ha. Bij een landelijke afvoernorm van 1,5 l/s/ha wordt er 0,57 m³/s afgevoerd.
Afbeelding 4.14: Watersysteem in en nabij plangebied (bron: legger Waterschap Rivierenland)
Op basis van de “Viewer KRW waterlichamen” van het waterschap Rivierenland zijn er geen watergangen in het plangebied aangemerkt als KRW-waterlichaam.
Grondwater
Op basis van de beschikbare peilbuizen in de nabije omgeving van het plangebied en het verloop van de isohypsenkaart en het maaiveldverloop en het peilbesluit is er een inschatting gemaakt van de grondwaterstand. Er is hierbij onderscheid gemaakt tussen het gebied ten noorden van de Groenesteeg en het gebied ten zuiden van de Groenesteeg.
GHG tussen 0,4 á 0,7 m-mv (ca. NAP +1,20 m)
GHG 0,6 m-mv (ca. NAP +0,90 m)
Op basis van de WKO-tool is in het plangebied een open bodemenergiesysteem aanwezig. Er staat aangegeven dat dit openbodemenergiesysteem (OBES) in gebruik is. Dit openbodemenergiesysteem wordt hoogst waarschijnlijk voor de aanwezige glastuinbouw gebruikt. Ook zijn er op een afstand van circa 110 à 160 ten noordoosten van het plangebied twee grondwateronttrekkingen (GWO) aanwezig. Deze grondwateronttrekkingen liggen ook op het terrein van de glastuinbouwbedrijven.
Het plangebied is niet in een grondwaterbeschermingsgebied gelegen op basis van de “Drinkwater, beschermingsgebieden” kaart van de provincie Gelderland.
Waterschap Rivierenland heeft een kwel kaart gemaakt voorkomend bij een T=10 hoogwaterstand op de rivier en het polderpeil op (winter) streefpeil. Aan de hand hiervan is er geconcludeerd dat er in het noordelijk deel van het plangebied sprake is van kwel tussen de 1-3 mm/dag. Dit heeft het waterschap gecategoriseerd tot “gemiddelde kwel”. Aan de randen is de kwel >3 mm/dag. Dit categoriseert het waterschap als “veel kwel.”. In het zuidelijk deel van het plangebied is de kwel ingeschat tussen de 0 en 1 mm/dag. Het waterschap categoriseert dit als “weinig kwel”.
Vuil- en hemelwater
In het plangebied zelf is geen riolering aanwezig. In de nabijheid van het plangebied ligt een gemengd stelsel. Tevens is er een persleiding van het waterschap aanwezig, deze bevindt zich tussen het noordelijk en zuidelijk deelgebied. Rioolgemaal Brakel, in beheer bij het Waterschap, is nabij het plangebied gelegen aan de Groenesteeg. Ook ligt er op een afstand van circa 100 m ten oosten van het plangebied in de Wilhelminalaan een hemelwaterriool.
Waterveiligheid
Uit de leggerkaart waterkeringen van waterschap Rivierenland blijkt dat ten noorden van het plangebied een primaire waterkering ligt. De beschermingszone van deze kering ligt op afstand van circa 130 m.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie worden ter plaatse van het plangebied 270 nieuwbouwwoningen gerealiseerd.
Grondwater
Om aan de eisen voor ontwateringsdiepte te voldoen moet het toekomstig peil van de vloeren begane grond minimaal op NAP+2,2 m komen te liggen. Voor de wegen is een minimaal niveau van NAP +1,9 m nodig.
Ten zuiden van de Groenesteeg is de GHG circa 0,6 m -mv (maaiveldhoogte: NAP +1,50 m en GHG: NAP +0,9 m). Om aan de eisen voor ontwateringsdiepte te voldoen moet het toekomstig peil van de vloeren begane grond minimaal op NAP +1,9 m komen te liggen.
Op basis van de beschikbare grondwater gegevens wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling Brakel-West met het huidige maaiveldniveau niet voldoet aan de vereiste ontwateringsdiepte. De voorgestelde aanleghoogtes komen over een met het wegniveau en benodigde drooglegging. In het kader van de randvoorwaarden, wensen en ambities van de gemeente is het raadzaam om het bestaande maaiveld gemiddeld minimaal 0,5 meter te verhogen. Het is mogelijk dat de voorgestelde verhoging per locatie verschilt, ook afhankelijk van de benodigde dekking op riolering. Geadviseerd wordt om tijdens de ontwerpfase de gekozen vloerpeilen te laten controleren door een deskundige.
Het plangebied bevindt zich in kwelgevoelig gebied. Er is sprake van een huidige kwel-flux van meer dan 3 mm/dag. De initiatiefnemer dient een berekening uit de voeren voor de hoeveelheid kwel die in het plangebied wordt verwacht. Er kan doorgaans worden gestart met een Mazure-berekening. Dit betreft een analytische, stationaire kwelberekening met een T=10 hoogwaterstand op de rivier en het polderpeil op (winter)streefpeil. De uitkomst van deze berekening wordt gebruikt om te bepalen of er een aanvullende modelberekening vereist is. Het waterschap heeft gedurende een overleg op 1 augustus 2023, met de gemeente en Antea Group, aangegeven, dat de Mazure-berekening bij het watertoetsproces valt. Dit is echter nog niet mogelijk, omdat er te weinig grondwaterstand- en bodemgegevens beschikbaar zijn. Hiervoor dient eerst een grondwater-/stijghoogtestandmonitoring uitgevoerd te worden.
Grondwatermonitoring
Opgemerkt dient te worden dat er ter plaatse van het plangebied zelf geen grondwaterstandsmetingen zijn uitgevoerd. Geadviseerd wordt om in een latere fase op verschillende locaties peilbuizen in het plangebied te plaatsen, om zo een betrouwbaarder en gedetailleerder beeld te krijgen over het grondwater. Dit is echter pas mogelijk als de gronden voor de gemeente en/of ontwikkelende partij toegankelijk zijn.
Functionering watersysteem
In de huidige situatie loopt langs de Appelweg één primaire watergang van oost naar west. Deze primaire watergang watert af richting het gemaal de “Engsteeg”. In de toekomstige situatie dient de afwaterende functie van deze watergang behouden te blijven. De watergang ligt in peilgebied BOM207. Het zomerpeil (ZP) van NAP +0,75 m en het winterpeil (WP) van NAP +0,55 m mag niet worden gewijzigd. Om wateroverlast te voorkomen dient deze watergang opgenomen te worden in het stedenbouwkundig ontwerp (minimaal 1 op 1).
In de huidige situatie ligt een C-watergang aan de zuidzijde langs de Groenesteeg. Uit een veldbezoek is gebleken dat de bodem van deze waterloop aanzienlijke verschillen vertoont, wat resulteert in verschillende waterstanden in de sloot. In deze watergang vindt in principe geen nieuwe waterberging plaats. De leggerstatus verandert daarom niet. Aanbevolen wordt deze waterloop opnieuw in te richten en de aansluiting op de waterberging Rietsingel te verzekeren. Hoe dit eruit komt te zien is in deze fase niet uitgewerkt, maar er zijn in afstemming met gemeente en waterschap wel verschillende oplossingsopties benoemd:
Om de doorstroming van de centrale waterbergingsgebied te garanderen dienen er duikers te worden toegevoegd aan het ontwerp. Gezien de B-leggerstatus van dit gebied en conform beleidsregel WT 7, dienen de benodigde duikers een minimale diameter van 0,80 m te hebben. Bovendien is een minimale afstand van 10 m tussen duikers nodig, en bedraagt de maximale lengte 12 m.
Tussen het waterschap en de gemeente is afgestemd dat afstromend hemelwater van de ontwikkeling wordt verzameld en afgevoerd naar het zuidelijke deelgebied. Het is hierbij van belang dat het afstromend water hier ook daadwerkelijk kan komen. In afbeelding 4.15 is een overzicht van de wijze van functionering van het watersysteem en benodigde kunstwerken weergegeven. Om een vertraagde afvoer te realiseren worden 2 knijpconstructies toegevoegd (rode stippen). De richting van de hemelwaterafvoer is aangegeven met een pijl. Als scheiding tussen de verschillende peilgebieden is een stuw nodig, deze komt in de watergang ten zuiden van de Groenesteeg. De locatie van de benodigde kunstwerken is indicatief weergegeven (oranje driehoek).
Afbeelding 4.15: Watersysteem
Toetsing waterberging
Met de voorgestelde maatregelen is het mogelijk ca. 2.693 m3 water tijdelijk te bergen bij een bui die eenmaal per 10 jaar optreedt met 10% opslag door klimaatverandering (T10+10%). Er wordt dus voldaan aan de benodigde wateropgave van 1.097 m³.
Conform beleid kan bij een regenbui die eens in de 100 jaar voorkomt, met een toeslag van 10% als gevolg van klimaatverandering (T100+10%), het peil mag hier eveneens 0,3 m stijgen. Bij buien met een hoge intensiteit (T100%) streeft de gemeente ernaar:
Met de voorgestelde maatregelen is eveneens 2.693 m3 water te bergen voor T100+10%. Geconcludeerd wordt dat het voorgestelde watersysteem kan voldoen aan de door het waterschap en de gemeente opgestelde wateropgave. Er wordt dus voldaan aan de benodigde wateropgave van 1.671 m³.
Een overzicht van de totaal bergingscapaciteit ten opzichte van de wateropgave is in onderstaande tabel weergegeven.
In bovenstaande tabel is per scenario de potentiële waterberging uiteengezet. Dit zijn indicatieve waarden aangezien het ontwerp van de ontwikkeling Brakel-West nog niet voltooid is. De exacte werking van het watersysteem wordt nader uitgewerkt in volgende fasen.
Voorkomen wateroverlast
Het Waterschap Rivierenland en de gemeente Zaltbommel hanteren dat hemelwater binnen eigen perceel moet worden vasthouden. Tevens heeft het de voorkeur om hemelwater op percelen op eigen terrein te verwerken en anders volgens het principe bergen, vasthouden, en vertraagd afvoeren principe te verwerken in het openbaar gebied. Belangrijk is dat de ontwikkeling geen wateroverlast mag veroorzaken voor aangrenzende percelen.
Door voldoende waterberging in het watersysteem te realiseren wordt voldaan aan de huidige regelgeving met een klimaatopslag van 10%. Omdat de klimaatscenario's voorspellen dat er meer hevige buien te verwachten zijn, zijn aanvullende maatregelen gewenst. Met de vasthoudmaatregelen van de gemeente, aanvullend op de opgave van het waterschap, wordt invulling gegeven aan het tegengaan van droogte en opvangen van piekbuien. Ook wordt het maaiveldniveau in het plangebied gelijkmatig aangelegd, zodat het noordelijke deel van het plangebied niet met extra water op straat te maken krijgt bij piekbuien.
Bij de realisatie van de waterhuishouding plan/technisch ontwerp en voor de aanvraag van de bijbehorende omgevingsvergunningen moet worden aangetoond dat dat de ontwikkeling aan deze eisen kan voldoen. Hiertoe dienen aan de planranden voorzieningen opgenomen te worden en ingepast waarmee afstroming van grond- en hemelwater naar omliggende percelen voorkomen moet worden.
Klimaatadaptatie
In aanvulling van de benodigde compensatie eis voor het verharde oppervlak is het tevens mogelijk om te inventariseren of er klimaatadaptieve mogelijkheden binnen het plangebied zijn. In het WRP staat dat ondergrondse infiltratievoorzieningen niet worden geaccepteerd. Oppervlaktewater heeft de voorkeur, de toepassing van wadi's is ook een mogelijkheid. Halfverharding heeft vanwege de slecht doorlatende ondergrond in het plangebied een nihil effect op de berging van overtollig hemelwater. Wel kunnen de toekomstige woningen worden voorzien van groene daken. De toepassing van groene daken levert verschillende voordelen op;
Hittestress binnen het plangebied kan verder worden verminderd door de aanleg van bomen en/of andere vegetatie. Dit heeft als voordeel dat het plangebied robuuster is gedurende langdurige periodes van droogte doordat het water beter wordt vastgehouden.
Afvalwaterbelasting
In het plangebied worden circa 270 nieuwbouwwoningen gerealiseerd bestaande uit 254 woningen en 16 zorgeenheden. Het is onbekend hoeveel inwoners er gemiddeld per huishouden gaan wonen. In de gemeente Zaltbommel, in de wijk Brakel wonen gemiddeld 2,5 personen per huishouden. Dit resulteert in een benodigde DWA afvoer voor 675 personen. Per dag zorgt één persoon gemiddeld voor 12 liter per inwoner per uur. Het toekomstige DWA-belasting is berekend op ca. 8,1 m3 per uur. Het DWA-stelsel moet hierop worden gedimensioneerd.
Er dient een gescheiden stelsel te worden aangelegd. De DWA-afvoer kan worden aangesloten op de riolering in de Groenesteeg/Molensteeg waarna het onder vrij verval afvoert naar het gemaal. In Brakel is grootschalig afgekoppeld in het centrum en noord-oosten van de kern zodat ruimte is ontstaan op het gemengde stelsel om de DWA-afvoer van de ontwikkeling Brakel West af te voeren richting het waterschapsgemaal.
Vervolg
Na de ruimtelijke procedure moet voor de realisatie te zijner tijd nog een Watervergunning aangevraagd worden. Bij de aanvraag voor de watervergunning moeten de definitieve ontwerptekeningen toegevoegd worden en is een nadere uitwerking van de waterhuishouding noodzakelijk. Onderdeel hiervan zijn ook de berekening van de kweltoename en de toetsing berekening. Hierin moet ook de fasering en aanpassing van de waterhuishouding meegenomen worden. De initiatiefnemer zal voor alle benodigde waterhuishoudkundige voorzieningen één watervergunning aanvragen. Hier zal te zijner tijd verder afstemming over plaatsvinden met het waterschap.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Klimaatverandering zorgt dat er steeds langere perioden van droogte en hitte ontstaan. Het klimaat verandert merkbaar en Gelderland streeft ernaar om in 2050 goed voorbereid te zijn op de gevolgen van klimaatverandering. Door aan de voorkant hierop te anticiperen, kunnen de effecten hiervan worden verminderd. In Artikel 2.65b (klimaatadaptatie) van de Omgevingsverordening Gelderland is opgenomen dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving dient te worden opgenomen van maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken. Daarvoor wordt gekeken naar de thema's waterveiligheid, wateroverlast, hitte en droogte.
Op basis van de Klimaateffectatlas ligt het plangebied in de omgeving van een gebied met een kans op overstroming. Bij de realisatie van dit plan wordt rekening gehouden met ruimtelijke (klimaat)adaptatie door geen woningen te realiseren in het gebied waarop de Beleidslijn Grote Rivieren van toepassing is. Met betrekking tot waterveiligheid en wateroverlast zijn normen vastgesteld in de waterverordening. Daarnaast wordt met de ontwikkeling voldoende waterberging en groen gerealiseerd. Met de realisatie van veel groen wordt getracht bij te dragen aan het verminderen van hittestress en droogte. Door te zorgen voor voldoende (opgaande) beplanting, wordt voor schaduw gezorgd, maar ook rond de beplanting is door waterverdamping uit de plant de lucht koeler. Daarnaast kan beplanting zorgen dat wateroverlast minder wordt, doordat het water opgenomen wordt door de plant, en het water in de bodem opgenomen wordt, waardoor de bodem minder snel uitdroogt. Dit heeft als voordeel dat het plangebied robuuster is gedurende langdurige periodes van droogte doordat het water beter wordt vastgehouden.
Afstemming met het waterschap heeft reeds plaatsgevonden. Gemeente en waterschap gaan met elkaar in overleg over het vervolg en de te nemen stappen.
Het aspect klimaatadaptatie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand heeft als doel bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het is geen wet, maar een gangbare manier om milieuzonering toe te passen. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving. De VNG-brochure beschrijft de aan te houden afstanden vanwege geur, geluid, stof en gevaar. Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.
Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap worden verminderd.
Het Activiteitenbesluit geeft geen richtafstanden, maar harde wettelijke normen die nageleefd moeten worden. Waar bij de VNG-brochure de richtafstand vooral wordt bepaald ten opzichte van de functies die op een perceel zijn toegestaan, wordt bij het Activiteitenbesluit vooral uitgegaan van de fysiek aanwezige situatie. Dit laatste is echter geen regel. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet een bedrijf ook bewegingsruimte houden om de milieubelastende activiteiten te verschuiven. Randvoorwaarde is dat de milieubelasting ter plaatse van aanwezige gevoelige objecten blijft voldoen aan de normen uit het Activiteitenbesluit.
Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de bedrijven aan de rand van het plangebied deel uit van een 'gemengd gebied'. Aan de randen van het gebied wisselen verschillende functies (wonen, verkeer agrarisch en bedrijf) elkaar namelijk af, waardoor het gebied conform de VNG-brochure bedrijven kan worden gekenmerkt als gemengd gebied.
Hinderveroorzakende functies in het plangebied
Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.
Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied
In paragraaf 4.7 zijn de paardenhouderij aan de Leuvensveldseweg 1 en het industrieel bedrijf Sonac Vuren aan Zeiving 35 in Vuren getoetst aan geurhinder. Uit de onderzoeken blijkt dat geurhinder geen belemmering vormt. Op de verbeelding bij dit bestemmingsplan is een contour van 50 m rondom de Leuvenveldseweg 1 vastgelegd. In die zone mag alleen bebouwing worden gerealiseerd, mits aangetoond is dat de milieubelastende bedrijvigheid geen belemmering vormt voor de milieugevoelige functies of technische voorzieningen worden getroffen (aan de bron, overdrachtsgebied of ontvanger) dat de milieubelasting van de belendende bedrijvigheid voldoende is afgenomen en dat is aangetoond dat de nieuwe te realiseren woningen geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van het bedrijf.
Verder moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied en of de omliggende bedrijven niet gehinderd worden door de voorgenomen ontwikkeling. De volgende functies in de omgeving van het plangebied kunnen eventuele hinder veroorzaken of in hun bedrijfsvoering beperkt worden.
De zand- en grindhandel aan de Weitjesweg 58 wordt met deze ontwikkeling wegbestemd. De volgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies voor een rustige woonwijk en voor in gemengd gebied:
Functie | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand rustige woonwijk | Grootste afstand gemengd gebied | Afstand tot milieugevoelige functies in het plangebied | |
1. Glastuinbouwbedrijf | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 10 | 150 | |
2. Glastuinbouwbedrijf | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | n.v.t. | 18 | |
3. Glastuinbouwbedrijf | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 10 | 17 | |
4. Agrarisch bedrijf | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 10 | 12 | |
5. Agrarisch bedrijf | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 10 | 15 | |
6. Agrarisch bedrijf | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 10 | 15 | |
7. Constructiebedrijf | 30 | 30 | 100 | 30 | 100 | 50 | 50 | |
8. Agrarisch bedrijf | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 10 | 15 | |
9. Agrarich bedrijf | 10 | 10 | 30 | 10 | 10 | 10 | 14 | |
10. Las- en constructiebedrijf | 30 | 30 | 100 | 30 | 100 | 50 | 20 | |
11. Aannemersbedrijf | 10 | 30 | 50 | 10 | 50 | 30 | 0 | |
12. Groenten- en fruithandel | 30 | 10 | 30 | 50 | 50 | n.v.t. | 0 | |
13. Poeliersbedrijf | 50 | 0 | 50 | 10 | 50 | n.v.t. | 60 | |
14. Wegmarkeringsbedrijf | 10 | 30 | 50 | 10 | 50 | 30 | 70 |
Bij de bepaling van de richtafstanden is uitgegaan van een gemiddeld bedrijf. Er kunnen omstandigheden zijn waarom er toch van een grotere of kleinere afstand uitgegaan kan of moet worden. Voor een aantal bedrijven (2, 9, 11 en 12) is bewust gekozen om de aan te houden afstand tussen milieugevoelige functies niet met een afstandsstap te verkleinen, ondanks dat deze bedrijven in gemengd gebied zijn gelegen.
Voor bedrijf 2 heeft dit te maken met het feit dat het grootste deel van het laden en lossen (de meest milieubelastende activiteit) plaatsvindt aan de zijde van het plangebied. Door een afstand van 10 meter in plaats van 30 meter aan te houden bestaat de kans dat de milieubelasting wordt onderschat. In het nadere planproces zal de precieze milieuhinder van dit bedrijf nader worden onderzocht.
Voor bedrijf 9 geldt dat de dichtstbijzijnde woning zich op circa 20 meter afstand van het bedrijf bevindt. In de huidige situatie moet er worden voldaan aan het Activiteitenbesluit. De grootste richtafstand van 50 meter is dus aanzienlijk groter dan de daadwerkelijke geluidsbelasting die mag optreden binnen de wettelijke kaders. Volledigheidshalve is toch een contour van 50 meter aangehouden.
Voor bedrijf 11 geldt dat de maatgevende afstand wordt bepaald door een spuitcirkel. Uit jurisprudentie blijkt dat 50 m de meest representatieve afstand is om van uit te gaan.
Voor bedrijf 12 geldt dat het aspect geur maatgevend is en dat bij poeliersbedrijven in de regel is gebleken dat deze afstand niet zondermeer met een afstandsstap verkleind kan worden, omdat daarmee de milieuhinder mogelijk wordt onderschat. Overigens wordt opgemerkt dat binnen geruime afstand geen milieugevoelige functies zijn voorzien.
Voor het glastuinbouwbedrijf (2), las- en constructiebedrijf (10), aannemersbedrijf (11) en groenten- en fruithandel (12) is de afstand tot milieugevoelige functies (bestemming Woongebied) niet voldoende groot. Voor het glastuinbouwbedrijf geldt dat het grootste deel van het laden en lossen (de meest milieubelastende activiteit) plaatsvindt aan de zijde van het plangebied. Daarom is een onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 11.
In dit onderzoek industrielawaai zijn de te verwachten geluidsniveaus vanwege het bedrijf aan de Engsteef 2-2a te Brakel ter plaatse van het plangebied berekend. De geluidsniveaus zijn berekend op basis van input uit het milieudossier behorende bij het bedrijf aan de Engsteeg 2-2a, aangevuld met geluidbronnen welke uit openbaar toegankelijk informatie zijn gebleken. De geluidsniveaus ter plaatse van het plangebied zijn in beeld gebracht zonder het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen.
Getoetst is of de beoogde woningbouw een belemmering vormt voor het bedrijf aan de Engsteeg 2-2a én of ter plaatse van de beoogde woningbouw sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In het kader van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de indirecte hinder binnen het gehele plangebied blijkt dat wordt voldaan aan de richt- en grenswaarden uit het Activiteitenbesluit én de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
Uit de berekeningen blijkt dat niet overal aan de richt- en grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus uit het Activiteitenbesluit én de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering kan worden voldaan. In het onderzoek zijn zones bepaald waar woningbouw onder voorwaarden kan worden gerealiseerd. Deze zones zijn weergegeven op de onderstaande afbeelding. In de oranje zone is aanvullende gevelwering noodzakelijk. Woningbouw in de rode zone kan worden gerealiseerd met dove gevels. Deze voorwaarden worden vastgelegd in de planregels. De beoogde ontwikkeling zorgt dan niet voor een belemmering van het bedrijf aan de Engsteeg 2-2a te Brakel en ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Afbeelding 4.16: Zones Engsteeg 2a
Voor het las- en constructiebedrijf (10), aannemersbedrijf (11) en groenten- en fruithandel (12) is op de verbeelding bij dit bestemmingsplan, voor zover deze contour reikt tot de milieugevoelige functies, een milieucontour opgenomen. In deze zone mag alleen bebouwing worden gerealiseerd, mits aangetoond is dat de milieubelastende bedrijvigheid geen belemmering vormt voor de milieugevoelige functies of technische voorzieningen worden getroffen (aan de bron, overdrachtsgebied of ontvanger) dat de milieubelasting van de belendende bedrijvigheid voldoende is afgenomen en de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt door de realisatie van milieugevoelige functies.
Activiteitenbesluit
In de omgeving van het plangebied is een aantal (glas)tuinbouwbedrijven en een paardenhouderij aanwezig. Op grond van het Activiteitenbesluit moeten afstanden worden gehanteerd tussen het bedrijf en bepaalde geurgevoelige objecten (zoals woningen). In het Activiteitenbesluit zijn voor de opslag van meer dan 3 m³ aan agrarische bedrijfsstoffen (zoals vast mest, afgedragen gewas, restmateriaal van de teelt) de volgende afstandseisen gehanteerd in verband met geur: 50 meter afstand tot een geurgevoelig object.
In tegenstelling tot de richtafstanden uit de VNG-Brochure bedrijven en milieuzonering, zijn de afstanden en normen uit het Activiteitenbesluit harde wetgeving. Hier moet tenminste aan worden voldaan.
Het hobbymatig houden van paarden valt niet onder het activiteitensbesluit. De paardenhouderij is in paragraaf 4.7 onderzocht. De paardenhouderij vormt geen belemmering. Eventuele locaties van de opslag van agrarische bedrijfsstoffen zijn in dit onderzoek niet beschouwd. Om deze eventuele locaties aan te duiden is vervolgonderzoek nodig.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt met het opnemen van de milieuzones geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De externe veiligheidsregelgeving is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
De wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), de Structuurvisie buisleidingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet. Om voldoende ruimte aan te houden tussen risicobronnen en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid rondom een risicobron kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon, die (onafgebroken en onbeschermd) op een bepaalde plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een calamiteit op het terrein van een inrichting of bij een transportmodaliteit. Het groepsrisico (GR) bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit op het terrein van een inrichting of bij een transportmodaliteit.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels en horeca.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen. De volgende risicobronnen zijn relevant in relatie tot het plangebied:
De ligging van deze risicobronnen is weergegeven in figuur 4.17.
Afbeelding 4.17: Ligging risicobronnen ten opzichte van plangebied
Vaarweg de Waal (Corridor Rotterdam – Duitsland)
Ten noorden van het plangebied ligt de vaarweg de Waal. Over deze transportroute worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De vaarweg lig op circa 440 meter afstand van het plangebied. Het invloedsgebied van de vaarweg bedraagt 1070 meter (stofcategorie GT3). Het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied van de vaarweg, maar buiten de 200 meter zone. Ingevolge artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet het groepsrisico verantwoord worden.
Rijksweg A15
Ten noorden van het plangebied ligt de Rijksweg de A15. Over deze transportroute worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De weg lig op circa 2 kilometer afstand van het plangebied. Het invloedsgebied van de weg bedraagt 4000 meter (stofcategorie GT4). Het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied van de weg, maar buiten de 200 meter zone. Ingevolge artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet het groepsrisico verantwoord worden.
Spoorlijn de Betuweroute (route 202)
Ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn de Betuweroute. Over deze transportroute worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De spoorlijn lig op circa 2 kilometer afstand van het plangebied. Het invloedsgebied van de spoorlijn bedraagt 4000 meter (stofcategorie D4). Het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied van de spoorlijn, maar buiten de 200 meter zone. Ingevolge artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet het groepsrisico verantwoord worden.
Verantwoording groepsrisico
Een verantwoording van het groepsrisico is, zoals geconcludeerd in de bovenstaande alinea's, verplicht ten aanzien van de drie transportroutes. Daarom wordt aan de hand van diverse kwalitatieve aspecten nadere duiding gegeven aan het risiconiveau en de optimalisatie van de veiligheidssituatie aan de hand van mogelijke maatregelen. Deze elementen kunnen betrokken worden bij het invullen van de verantwoordingsplicht.
Scenario's
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van drie transportroutes. Bij deze risicobron kan een plasbrand, een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion), of een toxisch scenario optreden. De gevolgen van deze scenario's zijn verschillend. Gezien de afstand tot de risicobronnen is enkel het toxisch scenario relevant.
Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tank (weg-, water of spoorvervoer) lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uit kan waaien. Bij een deel van de aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.
Bronmaatregelen
De meest effectieve veiligheidsmaatregelen zijn maatregelen aan de risicobron zelf. In het kader van het Basisnet zijn diverse veiligheidsmaatregelen aan het spoor en de weg getroffen. Deze maatregelen gelden ook als uitgangspunt voor de risicobeschouwing. De gemeente is niet bevoegd om aanvullende bronmaatregelen te eisen (voor zover dit technisch gezien al mogelijk is).
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.
Gerichte risicocommunicatie met bewoners (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke manier hieraan invulling kan worden gegeven. Op de website van Veiligheidsregio Gelderland-Zuid staan onder 'Gevaarlijke stoffen' (link) instructies over wat te doen bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Het is aanbevelingswaardig om in instructies voor de gebruikers op te hangen die betrekking hebben op het handelingsperspectief bij een incident met gevaarlijke stoffen. Deze maatregel kan door de exploitant (en eventuele samenwerking met de Veiligheidsregio) worden uitgewerkt.
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.
In geval van een calamiteit met toxische stoffen op de weg, vaarweg of spoorlijn is het van belang dat de bebouwing bescherming biedt. Van belang daarbij is dat - in dat geval - de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.
Onder de Omgevingswet dient een mechanisch ventilatiesysteem standaard te beschikken over een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 4.124 Besluit bouwwerken leefomgeving).
Binnen het plangebied worden woningen en zorgwoningen mogelijk gemaakt. In de zorgwoningen kunnen mogelijk beperkt zelfredzame personen verblijven. Vanwege de relatief grote afstand van de risicobronnen is er meer tijd om te handelen, waardoor de zelfredzaamheid wordt vergroot. Daarnaast is voor het enige relevante scenario (toxisch scenario) het beste handelingsperspectief schuilen. Zelfstandig de bebouwing verlaten is dan dus niet aan de orde.
Bestrijdbaarheid
Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.
De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) heeft aparte protocollen voor het bestrijden van incidenten met gevaarlijke stoffen op de weg.
Bereikbaarheid
Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een brand, ramp of zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid van het gebied is hierbij van essentieel belang. In de voorgenomen opzet wordt het plangebied door diverse erftoegangswegen ontsloten. Het plangebied is daarmee goed bereikbaar voor hulpdiensten.
Bluswatervoorzieningen
De brandweer dient snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater om een incident adequaat te kunnen bestrijden. In het te ontwikkelen gebied zijn nog geen bluswatervoorzieningen aanwezig. Met de inrichting van het plangebied wordt conform Bouwbesluit rekening gehouden met de eisen voor bluswatervoorzieningen.
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid
Op 17 juli 2023 heeft de VRGZ een reactie gegeven. Deze reactie is bijgevoegd als bijlage 3 van de Nota van inspraak en ambtshalve wijzigingen zoals opgenomen als Bijlage 18 bij deze toelichting. Deze reactie heeft niet tot aanpassingen geleid.
Verantwoording van het groepsrisico van de Waal, de A15 en de Betuweroute is conform artikel 7 van het Bevt verplicht. Elementen van de verantwoording zijn aangedragen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Per 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming van kracht. Deze wet vormt het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming en regelt de bescherming van flora en fauna, gebieden en bossen. Ook geeft de wet invulling aan de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn via de aanwijzing van Natura 2000-gebieden. In de nieuwe Wet Natuurbescherming zijn drie bestaande wetten samengevoegd, te weten de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.
Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd. Dit rapport is als Bijlage 12 bijgevoegd. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Loevestein, Pompveld en Kornsche Boezem en ligt op circa 300 meter afstand ten noorden van het plangebied. Dit gebied is aangewezen op basis van de Habitatrichtlijn. Binnen een straal van 15 kilometer liggen nog twee andere Natura 2000-gebieden. Het betreft het Lingegebied & Diefdijk-Zuid en de Rijntakken, zie afbeelding 4.18.
Afbeelding 4.18: Ligging Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied
Bij voorliggend planvoornemen is er zowel sprake van een realisatiefase als gebruiksfase. Er kan daardoor sprake zijn van zowel tijdelijke als permanente effecten.
Gezien de afstand tot stikstofgevoelige habitattypen in de Natura 2000-gebieden en de voorgenomen werkzaamheden zijn effecten als gevolg van vermesting en verzuring door stikstofdepositie tijdens de realisatiefase en de gebruiksfase niet op voorhand uit te sluiten. Daarom is door Antea Group een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 14 bijgevoegd. Met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator 2023 zijn de effecten met betrekking tot stikstofdepositie als gevolg van de voorliggende ontwikkeling in beeld gebracht. Er zijn twee verschilberekeningen uitgevoerd, waarin de emissies van de realisatiefase en de gebruiksfase zijn vergeleken met de emissies van de referentiesituatie. Voor de voorgenomen ontwikkeling toont AERIUS Calculator voor de realisatiefase en de gebruiksfase vergeleken met de referentiesituatie nergens een verschil groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Uit de berekening van de realisatiefase en de gebruiksfase vergeleken met de referentiesituatie blijkt dat het voornemen niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ter plaatse van enig Natura 2000-gebied. Op basis van bovenstaande rekenresultaat worden significante negatieve effecten ten aanzien van stikstof op Natura 2000-gebieden uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat nadere besluitvorming niet in de weg.
Gezien de afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied in combinatie met het planvoornemen is de kans op andere significant negatieve effecten niet uit te sluiten. Het opstellen van een voortoets is de eerste stap om de kans op significant negatieve effecten te beoordelen. Door Antea Group is een voortoets uitgevoerd. Deze is bijgevoegd als Bijlage 13. Op basis van de analyse in de voortoets kan worden geconcludeerd dat belemmering – door het planvoornemen – van realisatie van de instandhoudingsdoelen voor habitattypen en habitatrichtlijnsoorten bij voorbaat uit te sluiten is.
NNN
In het plangebied is geen NNN-gebied aanwezig. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied bevindt zich op circa 300 meter ten noorden van het plangebied, zie afbeelding 4.19. Aangezien er geen sprake is van externe werking in de provincie Gelderland zijn vervolgstappen niet aan de orde.
Afbeelding 4.19: Ligging NNN-gebieden ten opzichte van het plangebied
Soortenbescherming
Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Daarom is een natuurtoets uitgevoerd, welke als Bijlage 12 is bijgevoegd. De bevindingen zijn hieronder beschreven.
Huismus en gierzwaluw
De huismus en gierzwaluw zijn soorten die voornamelijk in gebouwen broeden. De nesten van de huismus worden meestal onder dakpannen of daklijsten (BIJ12, 2022) aangetroffen. De gierzwaluw nestelt in (hoge) bebouwing in holtes in ventilatieschachten, spleten in muren, onder dakpannen en in kerktorens (BIJ12, 2017a). Eén van de schuren heeft zwarte, golfplaten daken zonder kantpannen en heeft dus een ongeschikt klimaat voor de gierzwaluw en huismus om te broeden. Bij twee andere schuren zijn wel mogelijk geschikte verblijfplaatsen voor huismus en gierzwaluw gevonden omdat deze dakpannen, kantpannen of holtes in de gevels bevatten. De huismus en gierzwaluw vallen onder de bescherming van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1), die is verwerkt in de Wnb. Indien er nestplaatsen van de huismus en/of gierzwaluw aanwezig zijn, kunnen deze verloren gaan als gevolg van de voorgenomen sloop van de schuren. Dit is een overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb. Ook aantasting van essentiële onderdelen van de functionele leefomgeving van de huismus is in overtreding met de Wnb. Om overtreding van de Wnb te voorkomen, dient allereerst de aan- of afwezigheid van beide soorten te worden vastgesteld middels nader onderzoek.
Kerkuil
De kerkuil komt voor in halfopen tot open cultuurlandschappen met allerlei landschapselementen (houtwallen, heggen of bosjes) die voor afwisseling zorgen. In Nederland broedt hij voornamelijk in speciale nestkasten en slechts heel incidenteel in boomholten. Geschikte boomholten zijn afwezig binnen en in de directe omgeving van het plangebied, maar het voorkomen van geschikte nestkasten voor kerkuil kan niet worden uitgesloten omdat delen van het terrein ontoegankelijk waren. Hierom dient er nog minimaal één terreinbezoek plaats te vinden waarbij het volledige terrein toegankelijk is en het mogelijk is om gericht te zoeken naar nestkasten en sporen van de kerkuil.
Steenuil
Steenuilen komen voor in halfopen tot open cultuurlandschappen met allerlei landschapselementen (houtwallen, heggen of bosjes) die voor afwisseling zorgen. In Nederland broeden ze voornamelijk in speciale nestkasten en slechts heel incidenteel in boomholten. Nestkasten en bomen met geschikte holten zijn binnen en in de directe omgeving van het plangebied afwezig. Wel zijn er een aantal schuren aanwezig waar deze soorten misschien in zouden kunnen broeden/rusten/roesten. Omdat het terrein en de gebouwen tijdens het veldbezoek niet konden worden betreden, vallen verblijfplaatsen van de steenuil in de te slopen gebouwen van het plangebied niet uit te sluiten. Hierdoor is nader onderzoek naar steenuil benodigd.
Vleermuizen
Vleermuizen kunnen hun verblijfplaats in gebouwen of bomen (of beide) hebben. Gebouwbewonende vleermuizen verblijven met name in spouwmuren, onder dakbetimmering, achter boeiborden of op zolders. Boombewonende vleermuizen verblijven in gaten, holen of scheuren van voornamelijk grote bomen. In het plangebied zijn geen grote bomen met scheuren of holtes aanwezig, waardoor de aanwezigheid van verblijfplaatsen van boombewonende soorten (o.a. rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis) kan worden uitgesloten. Twee van de te slopen schuren in het plangebied bevatten diverse openingen in de buitenmuur. Tevens is er ruimte aanwezig tussen de muur en de kant- en nokpannen. Deze openingen geven vleermuizen toegang tot de spouwmuur van de woningen, de ruimtes binnen de bebouwing en/of het dak waar ze naar toe weg kunnen kruipen. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten (o.a. gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis) kan niet worden uitgesloten. Om het gebruik van de woningen als verblijfplaats door vleermuizen al dan niet vast te kunnen stellen, is nader onderzoek volgens het meest recente vleermuisprotocol noodzakelijk.
Vliegroutes van vleermuizen betreffen (vaak) lijnvormige elementen in het landschap die als verbinding tussen verblijfplaatsen en foerageergebied fungeren. De enige lijnvormige elementen binnen het plangebied zijn de kassen. Omdat deze vaak 's avonds en 's nachts verlicht zijn lijkt het onwaarschijnlijk dat deze kassen een essentiële vliegroute vormen. Echter vormen de bomenrijen langs het plangebied bij de Appelweg en de Groenesteeg mogelijk wel een (essentiële) vliegroute voor vleermuizen. Deze straten zijn een van de weinige lijnvormige elementen voor vleermuizen om van oost naar west en andersom te vliegen. Geadviseerd wordt om extra lichtuitstraling op de bomenrijen bij de Appelweg en de Groeneweg tijdens zowel de realisatie- als de gebruiksfase van het planvoornemen te voorkomen. Mocht dit niet mogelijk zijn, dient er ook nader onderzoek naar essentiële vliegroutes te worden gedaan.
Bunzing, hermelijn en wezel
De bunzing, hermelijn en wezel zijn de laatste jaren enkele malen waargenomen in de omgeving van het plangebied. Binnen het plangebied is vanwege de relatief kort onderhouden agrarische vegetatie weinig beschutting voor kleine marterachtigen te vinden. Echter kunnen de te slopen schuren en heggen wel als verblijfplaatsen voor kleine marterachtigen dienen. Omdat delen van het terrein waaronder de te slopen schuren niet toegankelijk waren tijdens het terreinbezoek, valt de aanwezigheid van geschikte verblijfplaatsen voor kleine marterachtigen binnen het plangebied niet uit te sluiten. Om de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van de wezel, bunzing en hermelijn aan te kunnen tonen, is nader onderzoek noodzakelijk.
Grote modderkruiper
De grote modderkruiper is veelvuldig gevonden in gelijksoortige slootjes ten zuidwesten van het plangebied. Omdat deze slootjes in verbinding lijken te staan met de te dempen sloten in het plangebied, kan het voorkomen van de grote modderkruiper hier niet worden uitgesloten. Omdat het dempen van deze sloten negatieve effecten op de grote modderkruiper kan hebben, is nader onderzoek naar de grote modderkruiper nodig.
Nader onderzoek
De natuurtoets geeft aanleiding om nader ecologisch onderzoek uit te voeren om de aanwezigheid van de huismus, gierzwaluw, kerkuil, steenuil, vleermuizen, kleine marterachtigen en grote modderkruiper in het plangebied te onderzoeken. Dit onderzoek is reeds deels uitgevoerd door Antea Group en is bijgevoegd als Bijlage 15. Hieronder worden de resultaten beschreven.
Huismus
Tijdens het onderzoek zijn meerdere roepende mannetjes in en in de directe omgeving van het plangebied waargenomen, zie figuur 4.20. Ook is er één vrouwtje waargenomen die herhaaldelijk onder een zonnepaneel verdween. Dit duidt op de aanwezigheid van nestlocaties van de huismus. De nestlocaties worden met het planvoornemen niet aangetast, maar kunnen mogelijk in de kwetsbare periode voor de huismus (maart tot en met augustus; BIJ12, 2023) wel verstoord worden door de werkzaamheden. Ook kunnen essentiële onderdelen van het leefgebied door het planvoornemen verloren gaan. In het onderzoek zijn zowel binnen als buiten het plangebied meerdere zogenaamde 'kwetterplekken' gesignaleerd (figuur 4.20), waar huismussen slapen, foerageren en/of schuilen. Zeker de plekken binnen het plangebied kunnen (tijdelijk) hun functie verliezen door de herinrichting.
Afbeelding 4.20: Waarnemingen van essentieel leefgebied voor huismussen. Bron: Antea Group, 2024.
Voor de werkzaamheden in de broedperiode kan gekeken worden naar de planning van de werkzaamheden, waarbij de meest verstorende werkzaamheden buiten de broedperiode worden gepland. Indien dit niet mogelijk is kunnen mogelijk broedvogelschermen worden ingezet om optische verstoring te verminderen. De schermen moeten de toegankelijkheid van essentiële onderdelen van het leefgebied niet belemmeren. Voor elk nest dat zijn functie niet meer kan vervullen, wordt gezorgd dat er minimaal twee nieuwe alternatieve nestplaatsen in een functionele omgeving aanwezig zijn volgens het BIJ12 Kennisdocument huismus (2023).
In het stedenbouwkundig plan zijn elementen toegevoegd om het plangebied minstens even geschikt te houden voor huismussen. Zo wordt er veel ingezet op groen middels de 3-30-300 regel waarin bomen en openbaar groen gewaarborgd worden. Ook is in het beeldkwaliteitsplan bepaald dat de erfafscheidingen, tenzij anders aangegeven, uit groene heggen bestaan. Op deze manier wordt uitvoerig gecompenseerd voor de enkele slaap-, foerageer- en schuilplekken die met het planvoornemen mogelijk verloren gaan. Binnen de nieuwe wijk is het streven om inheemse en streekeigen soorten aan te planten in overleg met een ecoloog en beplantingsexpert. Op deze manier kunnen ook doornige, groenblijvende en insectaantrekkende beplanting toegepast worden. Ook wordt er een wadi ingepast die in de drinkwatervoorziening van huismussen kan voorzien.
Kerkuil
De kerkuil is tijdens het onderzoek niet waargenomen. Wel dient er nog een inpandige inspectie van de te slopen gebouwen en schuren in het plangebied plaats te vinden om verblijfplaatsen van de kerkuil in het plangebied met zekerheid uit te sluiten. Dit kan pas worden gedaan als terreinbetreding mogelijk is en wordt in de vervolgfase uitgevoerd.
Steenuil
Met het onderzoek zijn minstens twee paren steenuilen waargenomen die van het plangebied gebruik maken als territorium. Deze paren zitten vermoedelijk in de fruitgaard ten westen van het plangebied, in de twee nestkasten in de boomgaard aan de Engsteeg, zie figuur 4.21. Voor steenuilen geldt dat zij veelal binnen 300 meter van hun nestlocatie foerageren bij geschikt habitat. De aangetroffen steenuilen zijn (deels) van het plangebied afhankelijk om te foerageren, waardoor met de planvoornemens een deel van hun essentiële leefgebied verloren gaat. De kassen in het plangebied bieden geen geschikt foerageergebied, maar de weilanden en akkers wel.
Afbeelding 4.21: Nestlocaties van de steenuil in de directe omgeving van het plangebied. De
groene buffers van 300 meter om de nestlocaties representeren het essentiële leefgebied van de
steenuilen.
De lokale steenuilenwerkgroep heeft bevestigd dat ook naar hun weten de aanwezige nestkasten in Groenesteeg 11 en Appelweg 4 ongebruikt zijn (figuur 4.22).
Afbeelding 4.22: Steenuilverblijfplaatsen als bekend bij de lokale steenuilenwerkgroep. Bron
data: Natuurwacht Bommelerwaard, 2024.
Uit de grote hoeveelheid steenuilen in het gebied blijkt dat de omgeving van het plangebied erg geschikt is voor steenuilen. In het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan zijn elementen toegevoegd om het verlies van het essentiële leefgebied voor steenuilen te compenseren. Zo wordt er veel groen aangelegd, waarin de voorkeur uitgaat naar fruit-, noot- en zaaddragende bomen en kruidenrijke graslanden, wat ten goede komt aan de lokale muizenpopulatie.
Grote modderkruiper
Middels eDNA is de grote modderkruiper in de watergangen aangetoond. Met het dempen van de watergangen in het midden van het plangebied, wordt essentieel leefgebied van de grote modderkruiper (tijdelijk) ongeschikt gemaakt. Met de grote modderkruiper zal rekening gehouden moeten worden door de (demp)werkzaamheden aan de watergangen buiten de kwetsbare periode voor de grote modderkuiper (september en oktober, mits de watergang niet drooggevallen is; BIJ12, 2021) uit te voeren volgens een gedegen activiteitenplan en onder ecologische begeleiding. Daarnaast dient het omliggende habitat (bijvoorbeeld de omliggende watergangen) waar mogelijk geschikter gemaakt te worden als leefgebied voor de grote modderkruiper en dient nieuw leefgebied gerealiseerd te worden om te compenseren voor het verloren habitat.
Vleermuizen en bunzing, hermelijn en wezel
Het nader onderzoek naar vleermuizen, bunzing, hermelijn en wezel heeft nog niet plaatsgevonden. De resultaten worden later verwerkt. Uit het nader onderzoek zal blijken of de beschermde soorten aanwezig zijn. Dit zou kunnen betekenen dat in de omgeving van het plangebied mitigerende maatregelen moeten worden getroffen en een ontheffing Wet natuurbescherming dient te worden aangevraagd. De verwachting is dat als er een ontheffing zou moeten worden aangevraagd, deze ontheffing op basis van het van toepassing zijnde provinciale beleid ook verleend kan worden. De Wet natuurbescherming staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Natuurinclusief bouwen
Bij stedelijke ontwikkelingen zoals Brakel-West wordt rekening gehouden met natuurinclusief bouwen. In januari 2024 stelde de gemeenteraad het Biodiversiteitsplan Zaltbommel vast. Het doel van het biodiversiteitsplan is het behoud, herstel en de vergroting van de biodiversiteit in de gemeente. Het thema natuurinclusief bouwen is ook meegenomen in het beeldkwaliteitsplan voor Brakel West.
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Verkeer
Om voor de voorgenomen ontwikkeling een verkeersveilige situatie en aansluiting op de omgeving te waarborgen, is door Goudappel B.V. in 2024 een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 16 bijgevoegd. De resultaten uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.
Door de ontwikkeling neemt het aantal motorvoertuigen per etmaal op de omliggende wegen toe. Hierdoor zijn maatregelen nodig om de verkeerstoename op deze wegen op te kunnen vangen.
Een groot deel van de wegen rond de ontwikkeling in Brakel-West heeft in de huidige situatie een maximaal toegestane snelheid van 80 km/uur. Door de ontwikkeling van Brakel-West krijgen al deze wegen een binnen de bebouwde kom karakter. Een inrichting als erftoegangsweg met een maximale snelheid van 30 km/uur past goed bij het karakter en het aantal motorvoertuigen per etmaal op de Weitjesweg, Engsteeg, Groenesteeg, Appelweg en Molensteeg.
De Weitjesweg bestaat in de huidige situatie uit een deel binnen de bebouwde kom en een deel buiten de bebouwde kom. Het deel buiten de bebouwde krijgt met de nieuwe woningen hetzelfde karakter als het deel dat binnen de bebouwde kom ligt.
De Weitjesweg krijgt in de toekomst het meeste verkeer te verwerken. Daarnaast komt het door de hoeveelheid vrachtvoertuigen regelmatig voor dat deze voertuigen elkaar moeten passeren. Op de Groenesteeg, Engsteeg en Appelweg wegen rijdt een beperkte hoeveelheid vrachtverkeer. De kans dat twee vrachtvoertuigen elkaar daar moeten passeren is klein.
In de interne verkeersstructuur van de nieuwe woonwijk gaan twee straten parallel lopen aan de Appelweg en Groenesteeg. Hierdoor is het mogelijk om op de Appelweg en Groenesteeg gemotoriseerd verkeer enkel in één richting te laten rijden. Wel wordt het hierdoor drukker binnen de nieuwe woonwijk en op de Engsteeg. Daarnaast kunnen woningen met de oprit direct aan de Appelweg en Groenesteeg geen gebruik maken van de interne verkeerstructuur in de nieuwe woonwijk. Langzaam verkeer krijgt vanuit de nieuwe woonwijk een aparte ontsluiting op de Molensteeg.
Parkeren
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de Parkeernota Zaltbommel 2018. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen de gebieden 'matig stedelijk' (kern Zaltbommel) en 'weinig stedelijk' (overige kernen en buitengebied). Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is uitgegaan dat het plangebied zich in de categorie 'weinig stedelijk' bevindt. Hiervoor wordt een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per grondgebonden woning gehanteerd. In de Structuurvisie Brakel-West is ook vastgelegd dat per woning twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De totale parkeerbehoefte komt daarmee op 540 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte zal op eigen terrein naast de woningen en in de openbare ruimte in parkeerkoffers worden opgelost. De parkeerkoffers worden zoveel mogelijk uit het zicht van het straatbeeld tussen de woningen in de bebouwingsvelden geïntegreerd en langs de groene wiggen groen ingepast. Er worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende regels die van toepassing zijn op de aanwezige bestemmingen.
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Wat betreft systematiek van de integrale herziening is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Er is sprake van een specifiek bestemmingsplan voor meerdere aaneengesloten kadastrale percelen, een postzegelplan. Het plangebied ligt in het provinciale inpassingsplan 'Tuinbouw Bommelerwaard', vastgesteld op 28 september 2016 en de beheersverordening 'Brakel, Gameren (ged.), Zaltbommel (ged.) en Kerkwijk (ged.), vastgesteld op 1 oktober 2015.
De systematiek van de regels kan worden samengevat aan de hand van de hoofdstukindeling. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Begrippen
In dit artikel is omschreven wat in onderhavig plan onder een aantal van de in de regels gebruikte begrippen wordt verstaan.
Wijze van meten
In dit artikel is vastgelegd hoe bij de toepassing van de bouwregels van onderhavig plan moet worden gemeten.
Het bestemmingsplan kent de bestemmingen Bedrijf, Groen, Wonen, Woongebied, Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3. Hierna volgt een korte toelichting op deze bestemmingen.
De gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bestemd voor een aannemersbedrijf, één bedrijfswoning, toegangswegen, -paden en overig verblijfsgebied, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waaronder landschappelijke inpassing en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen. Deze bestemming is opgenomen voor de gronden van het aannemersbedrijf aan de Molensteeg 18.
Het openbare groen heeft deze bestemming. Behalve groen kunnen hier ook andere voorzieningen worden aangelegd, te weten paden, sport- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, bergbezinkbassins, waterhuishoudkundige voorzieningen en kunstobjecten.
De te behouden voormalige bedrijfswoningen zijn bestemd als 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor woningen met de bijbehorende voorzieningen, tuinen, erven, groenvoorziening, parkeervoorzieningen, paden e.d en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
De bestemming 'Woongebied' betreft de binnen het plangebied voorkomende woningen en zorgwoningen, tuinen en erven, verkeers- en verblijfsgebied in de vorm van ontsluitingswegen, toegangswegen, voet- en fietspaden en pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, speel- en wandelgelegenheid, waterpartijen en watergangen, inclusief waterhuishoudkundige voorzieningen en bijbehorende bouwwerken zoals bruggen, sport- en speelvoorzieningen, beeldende kunstwerken en nutsvoorzieningen. Aan het bouwen zijn voorwaardelijke verplichtingen gekoppeld. De bodem dient geschikt te zijn voor de functie Woongebied en de noodzakelijke waterhuishoudkundige voorzieningen nader zijn uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan (op basis van gemeentelijk beleid en beleid van het Waterschap).
herstelbesluit
Aan artikel 6.1 is toegevoegd dat hoofdontsluitingswegen van het woongebied uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' zijn toegestaan.
Aan artikel 6.4 is een lid (6.4.2.) toegevoegd dat hoofdontsluitingswegen van het woongebied uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' zijn toegestaan.
Om enige mate van flexibiliteit te bieden is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarbij de hoofdontsluitingsweg de begrenzing van de functieaanduiding 'ontsluiting' met maximaal 1 meter mag overschrijden, mits aangetoond is dat het wegverkeerslawaai van deze weg geen belemmering vormt voor andere functies en dat er nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Deze overschrijding geldt aan één zijde óf 0,5 m aan beide zijden. Aan artikel 6.5 wordt een extra lid toegevoegd (6.5.2).
Aan artikel 6.4 is een nieuw lid toegevoegd (6.4.3) met een voorwaardelijke verplichting betreffende de aanpassing van de omliggende wegen. Er is gekozen om de aanpassing, vanwege de fasering op te splitsen. Enerzijds is het gebruik van gronden en gebouwen voor wonen uitsluitend toegestaan als de in dit artikel genoemde wegen middels een verkeersbesluit zijn aangewezen als een weg met een maximumsnelheid van 30 km per uur en anderzijds is het gebruik van gronden en gebouwen voor wonen ook uitsluitend toegestaan als de genoemde wegen ook conform het verkeersonderzoek daadwerkelijk fysiek zijn aangepast/heringericht. Een alternatieve herinrichting ten opzichte van het bepaalde in het verkeersonderzoek is ook toegestaan als een verkeerskundige heeft bepaald dat er dan ook sprake is van een minimaal gelijkwaardige verkeerskundige oplossing. Zowel de 30 km-zone áls de herinrichting moeten ook als zodanig in stand worden gehouden.
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor een rioolwatertransportleiding.
Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3
De gronden met de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
Algemene bouwregels
In dit artikel is opgenomen dat ten aanzien van het bouwen een overschrijding van de bouwhoogte is toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, als gevelversieringen, ventilatiekanalen, installaties, regenpijpen, liftkokers e.d., mits de overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte niet meer dan 1 m bedraagt.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is de verbodsbepaling opgenomen voor het gebruik van de gronden en bouwwerken binnen het gehele plangebied. Daarnaast is in dit artikel bepaald dat voldaan moet worden aan de eisen ten aanzien van parkeren en laden en lossen.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is opgenomen dat aan de gronden met de aanduiding Milieuzone - zone Wet milieubeheer alleen woningen mogen worden gebouwd als aangetoond is dat de milieubelastende bedrijvigheid op het belendende perceel geen belemmering vormt voor de milieugevoelige functies, of zodanige technische voorzieningen worden getroffen (aan de bron, overdrachtsgebied of ontvanger) dat de milieubelasting van de belendende bedrijvigheid voldoende is afgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om afwijking te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen te wijzigen.
Overgangsrecht
In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Deze regeling is op grond van de Wro verplicht.
Slotregel
Als laatste wordt de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.
Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, bij het in procedure brengen van het ontwerp bestemmingsplan, een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro kan de gemeenteraad hiervan afwijken als het kostenverhaal “anderszins verzekerd” is en het stellen van aanvullende eisen en regels niet nodig is. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan Brakel-West is het kostenverhaal niet anderszins verzekerd. De gronden zijn niet verworven zodat de kosten niet gedekt kunnen worden uit de grondverkoop. Ook zijn er geen anterieure overeenkomsten gesloten. Daarom wordt bij dit bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld .
De exploitatie-opzet van dit exploitatieplan sluit op een negatief eindresultaat. De maximaal te verhalen kosten zijn wettelijk begrensd (artikel 6.16 Wro). Als de totale netto contante waarde van de kosten, na aftrek van bijdragen van derden en bijdragen van andere grondexploitaties, hoger is dan de geraamde netto contante waarde van de opbrengsten uit gronduitgifte, dan kunnen slechts kosten worden verhaald tot maximaal het niveau van de netto contante waarde van de opbrengsten uit gronduitgifte. Dit wordt de macro aftopping genoemd. Voor de ontwikkeling van Brakel-West is sprake van macro aftopping. Daardoor kunnen niet alle kosten worden verhaald. Dat tekort zal de gemeente uit eigen middelen dekken.
Tijdens het proces van totstandkoming van het stedenbouwkundige visie zijn omwonenden en overige (toekomstige) inwoners van Brakel betrokken bij het opstellen er van. In vier informatiebijeenkomsten (twee fysiek en twee online) is input opgehaald aan de hand van verschillende thema's zoals architectuur en openbare ruimte. Er zijn twee modellen besproken. Uit de informatiebijeenkomsten is gebleken dat de variant waarbij aansluiting is gezocht met de stedenbouwkundige context van Brakel de voorkeur heeft. Deze variant is gebruikt voor dit bestemmingsplan. Het verslag van deze bijeenkomsten is bijgevoegd als Bijlage 17.
In de periode waarin het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen is op 10 januari 2024 een inloopbijeenkomst in Huis Brakel gehouden. Tijdens deze inloopbijeenkomst zijn door omwonenden vooral vragen gesteld over de infrastructuur, verkeer, waterberging, levensloopbestendige woningen en zorgwoningen in het plangebied.
Het voorontwerpbestemmingsplan Brakel-West heeft van 22 september 2023 tot en met 19 oktober 2023 ter inzage gelegen. In deze periode bestond de mogelijkheid om schriftelijk inspraakreacties naar de gemeente Zaltbommel te sturen. In de Nota van inspraak en ambtshalve wijzigingen wordt ingegaan op de ingediende inspraakreacties op het voorontwerpbestemmingsplan. In de nota is een samenvatting gegeven van de ingekomen reacties en de gemeentelijke reactie hierop. Deze nota is bijgevoegd als Bijlage 18. Naar aanleiding van de ingediende inspraakreacties is het voorontwerpbestemmingsplan op de volgende onderdelen aangepast:
Het ontwerpbestemmingsplan Brakel-West heeft ter inzage gelegen van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024. Van de gelegenheid tot het indienen van zienswijzen is door 12 personen/organisaties gebruik gemaakt.
Voor de zienswijzen en de beantwoording van de zienswijzen wordt verwezen naar de zienswijzennotitie die als Bijlage 19 aan dit bestemmingsplan is toegevoegd. In deze notitie is aangegeven welke aanpassingen naar aanleiding van de ingediende zienswijzen zijn gedaan en ook zijn hierin de ambtshalve wijzigingen benoemd.
De gemeenteraad heeft op XX 2024 het bestemmingsplan vastgesteld. Tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan staat direct beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.