direct naar inhoud van Regels
Plan: Brakel-West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0297.BGBBP20240007-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Brakel-West" met identificatienummer NL.IMRO.0297.BGBBP20240007-VS01 van de gemeente Zaltbommel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke – geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen – bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend (zie Bijlage 1 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven);

1.6 aan huis verbonden beroepen:

het in een woning met bijbehorende gebouwen beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, zulks met behoud van de woonfunctie van de betreffende woning (zie Bijlage 1 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven);

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 meter boven meetniveau is gelegen;

1.9 bestaand:
  • bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van dit plan;
  • bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, alsmede bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning voor bouwen;
1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.12 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.16 bouwwijze:

de wijze van bouwen van hoofdgebouwen, te weten vrijstaand, twee-aaneen (= halfvrijstaand), geschakeld, aaneengebouwd of gestapeld, waarbij:

  • onder 'vrijstaand' wordt verstaan dat de hoofdmassa van een woning (het hoofdgebouw) niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdmassa’s;
  • onder 'twee-aaneen' wordt verstaan dat de hoofdmassa van een woning (het hoofdgebouw) naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdmassa is begrensd;
  • onder 'geschakeld' wordt verstaan dat de hoofdmassa van een woning (het hoofdgebouw) niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdmassa’s, maar door middel van bijbehorende bouwwerken is verbonden met andere hoofdmassa's;
  • onder 'aaneengebouwd' wordt verstaan dat de hoofdmassa (het hoofdgebouw) deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdmassa’s, die naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdmassa’s zijn begrensd, met uitzondering van de hoofdmassa’s die de aldus gevormde rij beëindigen;
  • onder 'gestapeld' wordt verstaan dat de hoofdmassa’s van de woningen naast elkaar en/of boven elkaar zijn gesitueerd en waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, is gewaarborgd;
1.17 dakterras:

buitenruimte gelegen boven de goothoogte of boeiboordhoogte van een (deel van een) gebouw;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan degenen, die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.20 dove gevel:

een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte;

1.21 duplexwoning:

een woning die samen met een tweede duplexwoning is opgenomen in één bouwmassa, waarbij die bouwmassa de ruimtelijke verschijningsvorm heeft van één woning;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 groenvoorzieningen;

het geheel van voorzieningen en activiteiten ten behoeve van groenaanleg, waaronder in ieder geval moeten worden verstaan parken, met bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijff-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, en dergelijke, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid;

1.24 hoofdgebouw:

één of meer panden, of gedeelte daarvan die noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.25 hoofdontsluitingswegen:

de belangrijkste wegen binnen een woongebied die bedoeld zijn ter ontsluiting van een woongebied en om aan te sluiten op de omliggende wegenstructuur;

1.26 huishouden:

één of meer personen die in vast verband samenleven en waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling van de personen en van onderlinge verbondenheid;

1.27 kap:

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 20° en ten hoogste 75°;

1.28 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van medische, sociale, culturele of religieuze activiteiten, voorzieningen ten dienste van onderwijs, sport- en gymnastieklokalen alsmede overheidsdiensten met een overwegend openbaar karakter (inclusief ondersteunende horeca);

1.29 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, (stads)verwarming, drinkwater en telecommunicatiediensten, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer alsmede ten behoeve van riolering en (ondergrondse) afvalinzameling;

1.30 overig bouwwerk:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.31 overkapping:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met maximaal één gesloten wand;

1.32 omgevingsvergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wabo;

1.33 omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo;

1.34 plat dak:

een dak met een dakhelling van minder dan 20°;

1.35 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.36 raamprostitutie:

een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins vanuit een gebouw de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor publiek besloten ruimte plaatsvinden;

1.37 relatie

ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen twee of meer afzonderlijk begrensde bouwvlakken of bestemmingsvlakken, inclusief de daaraan toegekende aanduidingen waarmee die bouwvlakken of bestemmingsvlakken één vlak vormen;

1.38 rooilijn:

voorgevelrooilijn:

  • de denkbeeldige lijn die wordt gevormd door de krachtens deze regels toegelaten bebouwing, in het geval langs een wegzijde geen bebouwing aanwezig is;
  • (bij bestaande bebouwing) langs de wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

achtergevelrooilijn:

  • de van de weg afgekeerde lijn, zoveel mogelijk evenwijdig aan de voorgevelrooilijn, waarbij in de regels een maximum afstand tot die voorgevelrooilijn is voorgeschreven;
  • (bij bestaande bebouwing) langs de van de weg gekeerde zijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de achtergevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de achtergevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
1.39 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch en/of pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.40 verdiepingen:

de bouwlagen van een gebouw gelegen boven de begane grondlaag;

1.41 voldoende laad- en losgelegenheid:

van voldoende laad- en losgelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot laden en lossen op eigen terrein zoals vastgelegd in de 'Parkeernota Zaltbommel 2018', vastgesteld door de raad op 14 juni 2018. Op het moment dat de gemeente een opvolger van de hiervoor genoemde nota vaststelt, wordt deze 'opvolger' gehanteerd om te bepalen of sprake is van voldoende laad- en losgelegenheid;

1.42 voldoende parkeergelegenheid:

van voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de parkeernormering (en maatvoering van de parkeergelegenheid) zoals vastgelegd in de 'Parkeernota Zaltbommel 2018', vastgesteld door de raad op 14 juni 2018. Op het moment dat de gemeente een opvolger van de hiervoor genoemde nota vaststelt, wordt deze 'opvolger' gehanteerd om te bepalen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid;

1.43 voorgevel:

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;

1.44 wonen:

het bewonen van een woning door niet meer dan één huishouden;

1.45 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.46 zorgwoning:

een woning of wooneenheid, bestemd voor verzorgd wonen, maar waarvan de bewoner(s) vanwege hun beperkte zelfredzaamheid vanaf aanvang van bewoning op basis van een ter zake van overheidswege gehanteerd systeem over het algemeen zijn geïndiceerd voor zorg, die beschikbaar is in de directe nabijheid van die woning of wooneenheid en welke zorg door minimaal één van de bewoner(s) ook daadwerkelijk wordt afgenomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 diepte van een aangebouwde bouwmassa

de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk wordt loodrecht gemeten vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan het bijbehorend bouwwerk wordt gebouwd;

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, liftkokers, trappenhuizen, galerijen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,0 m bedraagt;

2.6 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het diepste punt van een bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);

2.8 peil

voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. aannemersbedrijf;
  • b. één bedrijfswoning;
  • c. toegangswegen, -paden en overig verblijfsgebied;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen, waaronder landschappelijke inpassing;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en voorts met inachtneming van de volgende regels, met dien verstande dat de oppervlakte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen per bedrijf niet meer mag bedragen dan 1.400 m².

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 12 m;
  • b. gebouwen worden gebouwd met kap waarvan de dakhelling minimaal 15° en maximaal 60° bedraagt.
3.2.3 Bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan 11 m;
  • b. de goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan 6,5 m;
  • c. gebouwen worden gebouwd met kap waarvan de dakhelling minimaal 15° en maximaal 60° bedraagt;
  • d. de maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 100 m²;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 6,5 m;
  • f. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 3,5 m.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 7 m voor palen en masten;
    • 2. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen;
    • 3. 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor het eenmalig uitbreiden van het maximale oppervlak aan gebouwen, onder de voorwaarden dat:

  • a. de eerste 500 m² met maximaal 30% mag worden uitgebreid en het oppervlak boven deze 500 m² met maximaal 10% mag worden uitgebreid;
  • b. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering voor uitbreiding is aangetoond;
  • c. rekening wordt gehouden met de omliggende waarden en omliggende functies.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden zijn geen bedrijfsactiviteiten toegestaan, betreffende:

  • a. bedrijven die op grond van het bepaalde in lid 3.1 niet zijn toegestaan;
  • b. risicovolle inrichtingen;
  • c. geluidszoneringsplichtige inrichtingen.

De onderzoeksresultaten geven aanleiding om verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Voor watergangen waar ingrepen in de waterbodem plaatsvinden, dient voor uitvoering van de werkzaamheden een waterbodemonderzoek uitgevoerd te worden.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen en beplantingen;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. wandel- en fietspaden en parkeervoorzieningen;
  • d. sport- en spelvoorzieningen;
  • e. beeldende kunstwerken;
  • f. nutsvoorzieningen;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en overige bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming.

4.2.2 Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieingen

Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een gebouw ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt niet meer dan 30 m²;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt niet meer dan 3 m.
4.2.3 Overige bouwwerken

De overige bouwwerken dienen aan het volgende te voldoen:

  • a. de hoogte van overige bouwwerken ten behoeve van de verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • b. de hoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een met het plan strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het aanbrengen van paden en parkeervoorzieningen met een oppervlakte waarbij meer dan 15% van de bestemming wordt verhard;
  • c. het bedrijfsmatig gebruiken van de gronden.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen

één en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, paden e.d.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming, zoals woningen in de vorm van een hoofdgebouw met bijbehorende bouwwerken, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2.2 Hoofdgebouw

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak is één hoofdgebouw toegestaan, met dien verstande dat per hoofdgebouw maximaal 1 woning is toegestaan;
  • b. de afstand van hoofdgebouwen tot de weg mag niet meer bedragen dan de bestaande afstand;
  • c. de goot- en bouwhoogten van hoofdgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6,5 m en 11 m;
  • d. de inhoud van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 750 m³, met dien verstande dat voor bestaande hoofdgebouwen met een grotere inhoudsmaat, maximaal de bestaande inhoudsmaat is toegestaan.
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend worden opgericht op minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag per woning maximaal 100 m² bedragen, met een maximum van 50% van het bouwperceel achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat voor bestaande bijbehorende bouwwerken met een grotere gezamenlijke oppervlakte, maximaal de bestaande oppervlakte is toegestaan;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen, met dien verstande dat voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken de goothoogte tevens de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 cm mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 6,5 m bedragen;
  • e. voor het bouwen van aangebouwde bijbehorende bouwwerken gelden voorts de volgende regels:
    • 1. de maximale diepte aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag maximaal 5,5 m bedragen;
    • 2. de maximale breedte aan de zijgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 3 m bedragen;
    • 3. het plaatsen van hekwerken op aangebouwde bijbehorende bouwwerken is toegestaan, indien en voor zover het hekwerk als een afscheiding geldt voor een dakterras en indien het hekwerk niet hoger is dan 1 m;
  • f. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • g. de afstand van bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 1 m bij vrijstaande woningen
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van pergola's mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • d. de oppervlakte van paardenbakken mag niet meer dan 1.200 m² bedragen;
  • e. zwembaden worden achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 1,2 m mag bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2 m bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en maatvoering van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, voor zover deze bouwwerken zijn geprojecteerd op een afstand van meer dan 50 m gemeten uit het hoofdgebouw en zulks nodig is om:

  • a. de aanwezige landschapswaarden van het omringende gebied te beschermen;
  • b. een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Vergroten inhoud woning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 sub d ten behoeve van het vergroten van de inhoud van hoofdgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. alle voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen en/of kassen worden gesloopt, uitgezonderd de bij recht toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
  • b. de vergroting van de hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan is weergegeven in de navolgende tabellen, tot een maximum van 1.200 m3;
Gesloopte oppervlakte voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen   Extra uitbreiding van de woning in m³  
0-750 m²   0,5 m³ per gesloopte m²  
> 750 m²   0,35 m³ per gesloopte m²  
5.4.2 Vergroting bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 sub b voor vergroting van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. voor percelen waarvan de oppervlakte, gerekend vanaf 3 m achter de voorgevelrooilijn, meer dan 250 m² bedraagt, de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het perceel gerekend vanaf 250 m², met een gezamenlijk maximum van 200 m² aan bijbehorende bouwwerken;
  • b. voor percelen waarvan de oppervlakte, gerekend vanaf 3 m achter de voorgevelrooilijn meer dan 1.500 m² bedraagt, de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer dan 250 m² mag bedragen;
  • c. de vergroting aan bijbehorende bouwwerken een meerwaarde vormt ten opzichte van de reeds bestaande bebouwing op het perceel.
5.4.3 Surplusregeling

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 sub b voor vergroting van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. er sprake is van sloop van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen;
  • b. maximaal 60% van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen wordt terug gebouwd als bijbehorend bouwwerk;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen na realisatie niet meer bedraagt dan 200 m².
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor (zelfstandige) bewoning;
  • b. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf;
  • c. het gebruik van de in deze bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van een seksinrichting.
5.5.2 Aan huis verbonden beroep

De gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep op de in lid 5.1 bedoelde gronden mag, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van andere beroeps- en bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 5.6.1, niet meer bedragen dan 30 m² van de totale vloeroppervlakte van de gebouwen op het betreffende bouwperceel.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Omgevingsvergunning aan huis verbonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.5.1 onder b, teneinde binnen een woning en/of bijbehorende bouwwerken de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf toe te staan. Hiervoor dient aan de volgende criteria te worden voldaan:

  • a. de woonfunctie dient als overwegende functie gehandhaafd te blijven;
  • b. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu opleveren en mag geen afbreuk doen aan het karakter van de buurt;
  • c. het bedrijf moet door de bewoner worden geëxploiteerd;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer en/of leiden tot onevenredige parkeerdruk;
  • e. parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • f. (detail)handel is alleen toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf;
  • g. de te gebruiken oppervlakte ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 30 m² bedragen.
5.6.2 Recreatieve activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 teneinde binnen een woning en/of bijbehorende bouwwerken recreatieve activiteiten zoals het verstrekken van logies en ontbijtvoorzieningen (bed & breakfast), horeca-activiteiten (theetuin en soortgelijke activiteiten), exposities, verhuur van fietsen, huifkarren e.d., toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden te blijven;
  • b. de activiteit dient plaats te vinden binnen de bestaande gebouwen;
  • c. de activiteit maximaal 30% van het vloeroppervlak van de op het perceel aanwezige bebouwing tot een maximum van 100 m2 mag bedragen;
  • d. indien het betreft logies, zijn maximaal 5 appartementen toegestaan;
  • e. er mag geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de bestaande landschappelijke waarden;
  • f. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • g. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer en/of leiden tot onevenredige parkeerdruk;
  • h. parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen en zorgwoningen;
  • b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, mits de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd;
  • c. tuinen en erven;
  • d. verkeers- en verblijfsgebied in de vorm van wegen, voet- en fietspaden en pleinen, met dien verstande dat hoofdontsluitingswegen van het woongebied uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'ontsluiting' zijn toegestaan;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. speel- en wandelgelegenheid;
  • i. waterpartijen en watergangen, inclusief waterhuishoudkundige voorzieningen en bijbehorende bouwwerken zoals bruggen;
  • j. sport- en speelvoorzieningen;
  • k. beeldende kunstwerken;
  • l. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen bedraagt niet meer dan 270;
  • b. hoofdgebouwen dienen met de voorgevel naar de aansluitende weg of voetpad gekeerde perceelsgrens te worden opgericht;
  • c. de afstand tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de naar de weg gekeerde perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • d. er mogen vrijstaande, halfvrijstaande, geschakelde, aaneengebouwde en duplexwoningen worden gebouwd;
  • e. bij vrijstaande, halfvrijstaande, geschakelde, aaneengebouwde en duplexwoningen die zijn afgedekt met:
    • 1. een kap, bedraagt de maximum goot- en bouwhoogte 6,0 m respectievelijk 12,0 m, met dien verstande dat maximaal drie bouwlagen zijn toegestaan;
    • 2. een plat dak of een andere dakvorm, bedraagt de maximum bouwhoogte 9,5 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte mag worden opgehoogd met de hoogte van de ruimte die in gebruik is ten behoeve van (gedeeltelijk ondergrondse) parkeervoorzieningen, met een maximum van 1,5 m.
  • f. de goot- en bouwhoogte mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m) niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte;
  • g. de minimum afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt bij vrijstaande woningen 2,5 m. Bij geschakelde, halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen bedraagt de minimum afstand tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet aaneengebouwde zijde 1 m.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevelrooilijn bedraagt meer dan 3 m;
  • b. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevelrooilijn mag minder dan 3 m bedragen mits:
    • 1. het om niet meer dan één uitbouw per hoofdgebouw gaat; en,
    • 2. het een portaal of een erker/onderschikt bouwonderdeel betreft; en,
    • 3. de oppervlakte van het bijbehorende bouwwerk niet meer bedraagt dan 6 m²; en,
    • 4. de bouwhoogte van het bijbehorende bouwwerk niet meer bedraagt dan 3 m; en,
    • 5. de bouwdiepte van het bijbehorende bouwwerk niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  • c. indien een hoofdgebouw is gelegen op een hoekperceel waarvan het verlengde van de zijgevel overgaat in de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw van het naastgelegen perceel, dan geldt dat een bijbehorend bouwwerk mag worden gebouwd tot in die voorgevelrooilijn;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 100 m² per woning, met een maximum van 50% van het bouwperceel achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw.
  • e. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 3 m;
    • 2. bij aaneengebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer dan 3 m bedraagt, dan wel niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • f. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 6 m;
  • g. de bouwdiepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, te meten vanaf de voorgevelrooilijn, bedraagt niet meer dan 15 m, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwdiepte van de met de zijgevel van het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken, te meten vanaf de achtergevelrooilijn c.q. het verlengde daarvan, niet meer dan 4 m bedraagt;
  • h. het plaatsen van hekwerken op aangebouwde bijbehorende bouwwerken is toegestaan, indien en voor zover het hekwerk als een afscheiding geldt voor een dakterras en mits de bouwhoogte van het hekwerk niet meer dan 1 m bedraagt.
6.2.3 Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een gebouw ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt niet meer dan 30 m²;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt niet meer dan 3 m.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan, niet meer dan 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 4 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan bedraagt niet meer dan 2 m.
6.2.5 Voorwaardelijke verplichting beeldkwaliteit

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de beeldkwaliteitseisen uit het beeldkwaliteitsplan Brakel-West zoals opgenomen in Bijlage 2.

6.2.6 Voorwaardelijke verplichting bodemonderzoek

Het bouwen van gebouwen volgens het bepaalde in 6.2 is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat aangetoond is dat de bodem geschikt is voor de functie Woongebied, met dien verstande dat:

  • a. een verkennend bodemonderzoek (conform NEN5707 en NEN5740) wordt uitgevoerd;
  • b. een waterbodemonderzoek (conform NEN5720) wordt uitgevoerd;
  • c. indien uit de onderzoeken zoals bedoeld onder a en b blijkt dat de bodemkwaliteit ongeschikt is voor de boogde functie, dan dient de bodemkwaliteit geschikt gemaakt te worden alvorens de omgevingsvergunning voor de bouw van de gebouwen voor bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 6.2 wordt verleend.
6.2.7 Voorwaardelijke verplichting waterhuishouding
  • 1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen volgens het bepaalde in 6.2 wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarden dat:
    • a. een nader onderzoek naar kwelwater (kwelberekening) is uitgevoerd;
    • b. naar aanleiding van onder ander dat nadere onderzoek de noodzakelijke (compenserende) waterhuishoudkundige voorzieningen (waaronder ook waterberging wordt verstaan) op basis van het geldende beleid van de gemeente en het Waterschap Rivierenland zijn uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan voor het gehele plangebied, dat in overleg met het Waterschap is opgesteld.
  • 2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 1 mits:
    • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
    • c. het Waterschap Rivierenland een positief advies heeft afgegeven op het waterhuishoudkundig plan.
6.2.8 Geluidwering
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' dient de gevel van een hoofdgebouw die is gericht naar de Appelweg doof te worden uitgevoerd.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mag een gevel van een hoofdgebouw gericht naar de Appelweg (deels) worden uitgevoerd zonder dove gevel als aangetoond is dat wordt voldaan aan de richt- en grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - minimale geluidwering' dient de gevel van een hoofdgebouw die is gericht naar de Appelweg te worden uitgevoerd met een geluidwering van 24 dB.
6.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om nadere eisen te stellen ten aanzien van de:

  • a. situering en afmetingen van gebouwen en overige bouwwerken;
  • b. kapvorm van gebouwen;
  • c. omvang van parkeervoorzieningen op openbaar en eigen terrein;
  • d. functie en inrichting van de openbare ruimte;

indien zulks noodzakelijk is:

  • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • 2. in verband met de verkeers-, sociale en brandveiligheid;
  • 3. voor een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing in de omgeving en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Woningaantallen
  • 1. Het aantal woningen, niet zijnde zorgwoningen, mag niet meer bedragen dan 254;
  • 2. Bij de nieuw te bouwen woningen als bedoeld onder 1 moet van het totale programma ten minste 30% een sociale huurwoning zijn.
6.4.2 Ontsluiting

De hoofdontsluitingswegen binnen het woongebied zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'ontsluiting'.

6.4.3 Voorwaardelijke verplichting aanpassing omliggende wegen
  • 1. Het gebruik van gronden en gebouwen voor wonen, zoals bedoeld in artikel 6.1 onder a. is uitsluitend toegestaan als de omliggende wegen Weitjesweg, Engsteeg (het gedeelte tussen de Appelweg en Groenesteeg), Groenesteeg en Appelweg middels een verkeersbesluit zijn aangewezen als een weg met een maximumsnelheid van 30 km/u en als zodanig ook in stand worden gehouden.
  • 2. Het gebruik van gronden en gebouwen voor wonen, zoals bedoeld in artikel 6.1 onder a. is uitsluitend toegestaan als de omliggende wegen Weitjesweg, Engsteeg (het gedeelte tussen de Appelweg en Groenesteeg), Groenesteeg, Molensteeg (het gedeelte tussen de Appelweg en Groenesteeg) en Appelweg uiterlijk één jaar na de start van het woonrijp maken van de laatste fase van het woongebied zijn heringericht als erftoegangsweg op de wijze zoals:
    • a. voorgesteld in hoofdstuk 6 van het verkeersonderzoek (Bijlage 3 behorende bij deze regels); of
    • b. een alternatieve (her)inrichting dan onder a. is bepaald, mits een verkeerskundige dit alternatief heeft beoordeeld als een minimaal gelijkwaardige verkeerskundige oplossing;

en de herinrichting van deze wegen ook als zodanig in stand wordt gehouden.

6.4.4 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor (zelfstandige) bewoning;
  • b. van gronden en bouwwerken voor uitoefening van een aan huis verbonden beroep indien de uitoefening van het aan huis verbonden beroep meer bedraagt dan 30 m² van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw;
  • c. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken als opslag- of bergplaats van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Aan huis verbonden bedrijf

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om af te wijken van het bepaalde in sublid 6.4.4, sub c, voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf in de woning en/of de bijbehorende bouwwerken, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie blijft als overwegende functie gehandhaafd;
  • b. bedoeld gebruik levert geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu op en doet geen onevenredige afbreuk aan het karakter van de buurt;
  • c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer en/of leidt niet tot onevenredige parkeerdruk;
  • d. (detail)handel is alleen toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf;
  • e. de oppervlakte ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf bedraagt niet meer dan 30 m².
6.5.2 Ontsluiting

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om af te wijken van het bepaalde in sublid 6.4.2 voor de aanleg van hoofdontsluitingswegen buiten de functieaanduiding 'ontsluiting', onder de volgende voorwaarden:

  • a. de functieaanduiding 'ontsluiting' mag maximaal met 1 m (aan één zijde of 0,5 m aan beide zijden) worden overschreden; en
  • b. aangetoond is dat het wegverkeerslawaai van deze weg(en) geen belemmering vormt voor andere functies en dat er nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Artikel 7 Leiding - Riool

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor een rioolwatertransportleiding.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 7.1 genoemde dubbelbestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 teneinde het bouwen overeenkomstig de onderliggende enkelbestemming mogelijk te maken, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de leiding en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden op of in de gronden met deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen, het bebossen van gronden en het indrijven van voorwerpen in de grond;
  • c. het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van rioleringen, overstorten, leidingen of kabels anders dan ten behoeve van deze bestemming;
  • e. het opslaan van zaken (waaronder begrepen afvalstoffen).
7.4.2 Uitzonderingen

Het verbod van 7.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor vergunning is verleend als bedoeld in 7.3;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
7.4.3 Verlening

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld én waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Geen onderzoeksplicht naar archeologische waarden geldt in het geval van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
  • c. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten (bijvoorbeeld als al onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig waren of dat toereikende maatregelen genomen konden worden om aanwezige waarden in de bodem te behouden), kan met instemming van het bevoegd gezag (veelal de gemeente) onderzoek achterwege blijven en bestaan vanuit de archeologie geen belemmeringen.
8.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in lid 8.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in lid 8.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 8.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan kan de vergunning worden geweigerd.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • b. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • c. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • e. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • f. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • g. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • h. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • i. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter; waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt.
8.4.2 Uitzondering
  • a. Het in 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  • b. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten (bijvoorbeeld als al onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig waren of dat toereikende maatregelen genomen konden worden om aanwezige waarden in de bodem te behouden), kan met instemming van het bevoegd gezag (veelal de gemeente) onderzoek achterwege blijven en bestaan vanuit de archeologie geen belemmeringen.
8.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden op grond van een bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit kan slechts worden verleend, indien door de in lid 8.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

8.4.4 Voorwaarden

Voor zover de in 8.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
  • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4.5 Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
8.4.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 30 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld én waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Geen onderzoeksplicht naar archeologische waarden geldt in het geval van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
  • c. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten (bijvoorbeeld als al onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig waren of dat toereikende maatregelen genomen konden worden om aanwezige waarden in de bodem te behouden), kan met instemming van het bevoegd gezag (veelal de gemeente) onderzoek achterwege blijven en bestaan vanuit de archeologie geen belemmeringen.
9.2.2 Uitzondering

Het in lid 9.2.1 genoemde rapport hoeft niet overlegd te worden indien de genoemde omgevingsvergunning de bouw van een kas betreft en de initiatiefnemer kan aantonen dat:

  • a. de daadwerkelijke bodemingreep dieper dan 30 cm minder dan 10% van de oppervlakte van de te realiseren kas bedraagt;
  • b. en voorts de daadwerkelijke bodemingreep dieper dan 30 cm niet meer dan 2.500 m2 betreft.
9.2.3 Voorwaarden

Indien uit het in lid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.2.4 Bouwverbod

Indien uit het in lid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 9.2.3 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan kan de vergunning worden geweigerd.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • b. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • c. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • e. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • f. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • g. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • h. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • i. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter; waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt.
9.4.2 Uitzonderingen
  • a. Het in lid 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • b. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten (bijvoorbeeld als al onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig waren of dat toereikende maatregelen genomen konden worden om aanwezige waarden in de bodem te behouden), kan met instemming van het bevoegd gezag (veelal de gemeente) onderzoek achterwege blijven en bestaan vanuit de archeologie geen belemmeringen.
9.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit kan slechts worden verleend, indien door de in lid 9.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

9.4.4 Voorwaarden

Voor zover de in lid 9.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.4.5 Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
9.4.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Ondergeschikte bouwdelen
11.1.1 Overschrijding bouwhoogte

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen is een overschrijding van de bouwhoogte toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, als gevelversieringen, ventilatiekanalen, installaties, regenpijpen, liftkokers e.d., mits de overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte niet meer dan 1 m bedraagt.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wro wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo);
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan bij of krachtens deze regels;
  • f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seks- of pornobedrijf dan wel prostitutiebedrijf;
  • g. een gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van zodanig gebruik dat uitdrukkelijk bij of krachtens deze regels is toegestaan;
  • h. een gebruik van gronden en bouwwerken voor evenementen, behoudens in die gevallen dat het aantal evenementen per locatie in totaal niet meer dan drie per jaar bedraagt, met een maximum aantal dagen van vijftien per evenement;
  • i. het gebruik van woningen en/of wooneenheden anders dan voor de huisvesting van één huishouden, waaronder in ieder geval wordt begrepen kamerverhuur en het gebruik voor zorg- en begeleidingsafhankelijke bewoning.
12.2 Parkeren
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het planologisch uitbreiden of het planologisch wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels met betrekking tot parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
  • b. Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingruimte wordt voorzien.
  • c. Afwijken van de regels, als bedoeld onder b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    • 2. de woon- en leefsituatie.
12.3 Laden en lossen
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend indien, bij een te verwachten behoefte qua laden en lossen, tijdens de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende laad- en losgelegenheid op eigen terrein. Dit overeenkomstig de door burgemeester en wethouders vastgestelde eisen met betrekking tot laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning;
  • b. Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien.
  • c. Afwijken van de regels, als bedoeld onder b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de situatie in de openbare ruimte;
    • 2. de woon- en leefsituatie.

 

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Wetgevingzone - gebiedsreservering voor de lange termijn Rijntakken

Op de gronden met de aanduiding Wetgevingzone - gebiedsreservering voor de lange termijn Rijntakken zijn geen grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen die het treffen van rivierverruimende maatregelen kunnen belemmeren toegestaan.

13.2 Milieuzone - zone Wet milieubeheer

Op de gronden met de aanduiding Milieuzone - zone Wet milieubeheer mogen woningen worden gebouwd, mits:

  • a. aangetoond is dat de milieubelastende bedrijvigheid op het belendende perceel geen belemmering vormt voor de milieugevoelige functies, of;
  • b. zodanige technische voorzieningen worden getroffen (aan de bron, overdrachtsgebied of ontvanger) dat de milieubelasting van de belendende bedrijvigheid voldoende is afgenomen.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in het plan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, voor de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits dat uit een oogpunt van architectuur en/of constructie noodzakelijk is.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen en bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 5 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 16.1, onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 16.1, onder a, met maximaal 10%.
  • c. Lid 16.1, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.2, onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 16.2, onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 16.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Brakel-West".