direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tiel West - Burgemeester van Welderenstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0281.BP00065-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van de Burgemeester van Welderenstraat 2-66 te Tiel (gemeente Tiel) zijn momenteel 32 gedateerde maisonnette woningen aanwezig, verdeeld over vier woongebouwen. De huidige woonbebouwing voldoet inmiddels niet meer aan de kwalitatieve (woon)eisen van deze tijd. Het voornemen bestaat daarom om de bestaande bebouwing te slopen en nieuwbouw te plegen. Meer concreet gaat het om de nieuwbouw van 60 levensloopbestendige appartementen, verdeeld over drie woongebouwen. De appartementen zullen worden aangeboden in het sociale huursegment.

De voorgenomen herontwikkeling aan de Burg. van Welderenstraat sluit aan bij de woonvisie van de gemeente Tiel, waarbij wordt ingezet op de ontwikkeling van betaalbare kleinere woningen en een zorggeschikte woonomgeving. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan het verduurzamen van de woningvoorraad. Ook is het zo dat de herontwikkeling is opgenomen binnen de 'Ontwikkelingsvisie Hertogenwijk en omgeving', in aansluiting op de 'Toekomstvisie Tiel'. In de 'Ontwikkelingsvisie Hertogenwijk en omgeving' is een set (kwalitatieve) uitgangspunten voor de toekomstige invulling van het plangebied ontwikkeld. Met de voorgenomen herontwikkeling wordt aan deze uitgangspunten voldaan.

De voorgenomen herontwikkeling is echter niet passend binnen het geldende bestemmingsplan 'Tiel West'. Om ter plaatse van Burg. van Welderenstraat 2-66 de ontwikkeling van 60 appartementen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het noodzakelijk om het geldend bestemmingsplan te herzien. Daartoe dient dit bestemmingsplan. Dit document voorziet in de toelichting op het bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Burgemeester van Welderenstraat te Tiel (gemeente Tiel). Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Tiel, sectie D, nummers 5195 en 5196 en is ca. 5.239 m2 groot in oppervlakte. De noordzijde van het plangebied wordt begrensd door Burgemeester van Welderenstraat. De oostzijde wordt begrensd door de Burgemeester van Altenastraat. Globaal gezien geldt dat de omgeving ten noorden en oosten van het plangebied wordt gekenmerkt door woonbebouwing. De zuidzijde wordt begrensd door een groenvoorziening en het Jaagpad, met daarachter een watergang en vervolgens de hoofdontsluitingsweg Nieuwe Tielseweg. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Burgemeester van Teisterbaantlaan. Aan de overzijde van deze weg is de middelbare school 'RSG Lingecollege' gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0001.png"

Begrenzing plangebied (bron: KADviewer)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Tiel West' (vastgesteld 15 februari 2012), 'Paraplubestemmingsplan parkeren (vastgesteld 17 oktober 2018) en 'Paraplubestemmingsplan Omzetten woningen' (vastgesteld 19 december 2018).

In het 'Paraplubestemmingsplan parkeren' (vastgesteld 17 oktober 2018) zijn de parkeernormen uit de nota 'Beleidsregels Reserve Parkeerbijdrageregeling' (d.d. 17 maart 2010) opgenomen. Een bouwplan moet worden getoetst aan de parkeernormen wanneer er sprake is van een vergunningplichtige nieuw- of verbouwontwikkeling en/of wanneer er sprake is van wijziging van het gebruik. Ook ten behoeve van onderhavig planvoornemen dient daarom aan de parkeernormen te worden voldaan. De nota 'Beleidsregels Reserve Pakeerbijdrageregeling' is vervallen met het vaststellen van de nota 'Parkeernormen Tiel 2022'. In dit bestemmingsplan wordt getoetst aan deze nota.

In het 'Paraplubestemmingsplan Omzetten woningen' (vastgesteld 19 december 2018) zijn regels opgenomen ten aanzien van het onder voorwaarden toe kunnen staan van de huisvesting van arbeidsmigranten en de realisatie van studentenhuisvesting (beide in de vorm van onzelfstandige wooneenheden). Dit planvoornemen voorziet niet in de huisvesting van arbeidsmigranten of studenten. De regels blijven middels het paraplubestemmingsplan wel van toepassing.

Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Tiel West' rusten op het plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Groen'. Aanvullend is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5' van toepassing, alsmede de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone – Bevi 2'.

De bestemming 'Wonen' is opgenomen ter plaatse van de vier woongebouwen. Per woonbestemming is een bouwvlak opgenomen met bouwaanduiding 'gestapeld' en maatvoeringseis 'maximum bouwhoogte: 6 m'. De tuinen bij de woongebouwen zijn bestemd als 'Tuin'. De omliggende groenvoorzieningen zijn bestemd als 'Groen'. De verkeer- en parkeervoorzieningen aan de zijde van de Burg. van Welderenstraat zijn bestemd als 'Verkeer'.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' legt een onderzoeksplicht op rond het in kaart brengen van archeologische waarden. In dit geval geldt een onderzoeksplicht bij bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlak groter dan 5.000 m2 en een diepte van 0,30 m-mv of meer. De gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone – Bevi 2' legt restricties op ten aanzien van het realiseren van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, in verband met de risicozonering rond het bedrijf Niacet, dat medische en voedingssupplementen produceert (Papesteeg 91).

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 eerst een beschrijving van de feitelijke situatie en het beoogde planvoornemen van de herontwikkeling waarbij de 32 maisonette woningen worden gesloopt en 60 appartementen worden gerealiseerd. Daarbij wordt ingegaan op de ruimtelijke structuur en de aanwezige functies. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de huidige beleidskaders van het Rijk, de provincie, en de gemeente. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten die van invloed (kunnen) zijn op de opzet en inhoud van het nieuwe bestemmingsplan, zoals milieuaspecten, water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, etc. In hoofdstuk 5 wordt de juridische opzet van het bestemmingsplan met betrekking tot de regels en de verbeelding beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de uitvoerbaarheid aangetoond en de doorlopen procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijke en functionele context

Het plangebied is gelegen in de Burgemeesterwijk, in Tiel-West. Tiel-West is grotendeels in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw ontstaan. De stedelijke uitbreiding heeft plaats gevonden vanaf (de schil rondom) het oude historische centrum, dus in oost-westelijke richting. Kenmerkend voor Tiel West is de bedrijvigheid en industrie tussen de Provincialeweg (N834) en het NS-station. Deze bedrijfsmatige ontwikkeling is reeds voor de Tweede Wereldoorlog in gang gezet, met als doel een industriegebied aan de rand van de stad te ontwikkelen. Inmiddels ligt dit gebied midden in Tiel. Overige bebouwing in het plangebied betreft hoofdzakelijk uitbreidingswijken uit de jaren ’60 en ’70. Hierdoor hebben de wijken kenmerkende bouwstijlen en verkavelingen. De verkavelingen uit die jaren zijn rationeel en ruim van opzet, het woningaanbod bestaat voor een groot deel uit (sociale) huur, waarvan een deel in de vorm van portiekflats.

De wijk Tiel-West kenmerkt zich door een opbouw die typerend is voor het stedenbouwkundige gedachtengoed uit die periode. De wijk kent een heldere opzet, al dan niet met een orthogonale opzet, waarin rijwoningen en appartementen elkaar afwisselen. Appartementen zijn langs de doorgaande wegen Teisterbantlaan en de Nieuwe Tielseweg breed opgezet, met voldoende ruimte voor groeninpassing. Verder inwaarts is er in de wijk meer ruimte voor een kleinschalige en traditionele opbouw, met een mix van twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen. In de buurt van het plangebied liggen verschillende maatschappelijke functies zoals kantoren, scholen en overige voorzieningen. Rondom het plangebied is hiermee sterk sprake van een functioneel gemengd gebied, waarbij het woonblok rondom de Burgemeester van Welderenstraat en de Teisterbantlaan omgeven is door maatschappelijke functies.

2.2 Huidige situatie

Binnen het plangebied zijn 32 maisonette woningen aanwezig, verdeeld over vier woongebouwen. De woongebouwen bestaan ieder uit twee bouwlagen, afgedekt met een plat dak. Tussen de woongebouwen zijn tuinen en openbare groenvoorzieningen aanwezig. De tuinen zijn ieder gelegen ten westen van de woongebouwen en zijn enkel toegankelijk voor bewoners van de betreffende maisonette woning. De openbare groenvoorzieningen bestaan uit grasveldjes en beplanting in de vorm van bomen en struiken. Binnen de grasveldjes zijn looppaden aanwezig, waardoor de sfeer van een gezamenlijke binnentuin tussen de woongebouwen ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0003.png"

Huidige situatie plangebied (Bron: GeoObeliekViewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0004.png"

Impressie maisonette woningen binnen plangebied (bron: Google Street View)

Het plangebied is bereikbaar via de Burg. van Welderenstraat. De Burg. van Welderenstraat sluit in noordelijke richting aan op de Burg. Schullstraat en in oostelijke richting op de Burg. van Altenastraat. Aan de Burg. van Welderenstraat bevinden zich openbare parkeerplaatsen, in de vorm van langsparkeervakken. Bewoners en bezoekers van de maisonette woningen binnen het plangebied kunnen hier parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0005.png"

Impressie parkeersituatie nabij plangebied (bron: Google Street View)

2.3 Toekomstige situatie

2.3.1 Stedenbouwkundige opzet

Woongebouwen

Het voornemen bestaat om de binnen het plangebied aanwezige 32 maisonette woningen, verdeeld over vier woongebouwen, te slopen. Vervolgens worden binnen het plangebied drie nieuwe woongebouwen gerealiseerd met in totaal 60 appartementen in het sociale huursegement.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0006.png"

Schematische weergave beoogde inrichting plangebied (bron: Hilberinkbosch architecten)

De 60 te realiseren appartementen worden aangeboden in het (midden)goedkope huursegment (incl. sociale huur). Het beoogde woonprogramma is als volgt:

  • Appartement type A: 24 driekamer appartementen van ca. 75 m2
  • Appartement type B: 12 driekamer appartementen van ca. 70 m2
  • Appartement type C: 24 tweekamer appartementen van ca. 55 m2

Met het beoogde woonprogramma wordt in de wens voorzien om meer dan 70% van de appartementen als 3-kamerwoning vorm te geven. Zoals genoemd worden de 60 appartementen verdeeld over drie woongebouwen. Hierbij worden de gebouwen gerealiseerd met verschillende hoogten. Het westelijk gebouw kent vijf bouwlagen, het middelste gebouw vier bouwlagen en het oostelijk gebouw drie bouwlagen. Hiermee wordt stedenbouwkundig het accent op de hoek gevestigd, en bewust in hoogte verschaald om aan de noord- en oostzijde meer aan te sluiten op de bestaande bebouwing.

Het laten 'verspringen' van de bouwmassa's ten opzichte van elkaar wordt gezien als een belangrijke stedenbouwkundige kwaliteit. Het zorgt voor een minder repeterend beeld. Door het hoogste gebouw wat richting de Nieuwe Tielseweg te plaatsen, wordt deze hoek sterker geaccentueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0007.png"

Overzicht plattegronden gebouwen op verschillende vloerniveaus (bron: Hilberinkbosch architecten)

Elke bouwlaag in de drie complexen heeft dezelfde 'blauwdruk' met twee A-appartementen (drie kamers, 75 m2), één B-appartement (drie kamers, 70 m2), en twee C-appartementen (twee kamers, 55 m2), waarbij alle appartementen tevens beschikken over een inspringend balkon (gericht oost- of westwaarts). Hiermee zijn de gebouwen identiek in stedenbouwkundige opzet over de eerste drie verdiepingen (vloerniveau +1, +4 en +7 meter). Het middengebouw kent een extra bouwlaag op +10 meter, en het westelijk gebouw kent twee extra bouwlagen op +10 en +13 meter. Hiermee kent het oostelijk gebouw een bouwhoogte van ca. 10 meter, het middengebouw een bouwhoogte van ca. 13 meter en het westelijk gebouw een bouwhoogte van ca. 16 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0008.png" Abstracte weergave beoogde bebouwing binnen plangebied met plaatselijke groenaccenten (bron: Hilberinkbosch architecten)

Groenvoorzieningen en inpassing in de omgeving

Rondom de drie woongebouwen wordt de bestaande groenstructuur versterkt. Aan de zijde van de Teisterbantlaan (westelijke zijde van het plangebied) wordt een groene bufferzone gecreëerd. Aan de zijde van de Burg. van Altenastraat (oostelijke zijde van het plangebied) wordt de bestaande groenstructuur voortgezet. De bestaande (waardevolle) bomen in en rondom het plangebied worden in het plan ingepast.

Door de appartementencomplexen op te delen in drie bouwblokken worden er vanaf de Burgemeester van Welderenstraat en de Nieuwe Tielseweg doorkijken gecreëerd. Ook wordt er door deze opzet en de keuze voor een parkeerkelder veel groen rondom de appartementencomplexen gerealiseerd. Het creëren van deze 'groene kamers' tussen de appartmentencomplexen biedt veel ruimte voor de aanplant van nieuw groen en het realiseren van wandelpaden en ontmoetingsplekken tussen de complexen.

Parkeerkelder

Onder de drie woongebouwen wordt een halfverdiepte parkeerkelder gerealiseerd. Deze De parkeerkelder is per auto toegankelijk vanaf een inrit aan de Burg. van Welderenstraat. In de parkeerkelder worden 60 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast zijn in de parkeerkelder bergingen behorend bij de 60 appartementen voorzien. Door deze opzet krijgen de blokken met appartementen een alzijdige representatieve uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0009.png"

Stedenbouwkundige opzet parkeerkelder (bron: Hilberinkbosch architecten)

2.3.2 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied is gelegen aan de Burg. van Welderenstraat. De Burg. van Welderenstraat sluit in noordelijke richting aan op de Burg. Schullstraat. Via de Burg. Schullstraat is de ontsluitingsweg Teisterbantlaan te bereiken. In oostelijke richting sluit de Burg. van Welderenstraat aan op de Burg. van Altenastraat. Via de Burg. van Altenastraat is de hoofdontsluitingsweg Nieuwe Tielseweg bereikbaar.

Om de wenselijkheid van verkeersgeneratie te onderzoeken en het planvoornemen te onderbouwen met betrekking tot parkeernormen, is door Goudappel een verkeersonderzoek uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 1 bij dezet toelichting. De resultaten van dit verkeersonderzoek worden hieronder besproken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0010.png"

Weergave verkeerssituatie rondom plangebied

De toename in het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van onderhavig planvoornemen wordt ingeschat op basis van de CROW-normen zoals opgenomen in de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor de inschatting van de verkeersgeneratie ten gevolge van de 60 appartementen wordt aangesloten bij de kencijfers voor een (midden)goedkoop appartement, gelegen in matig stedelijk gebied, rest bebouwde kom. De verkeersgeneratie voor deze functie bedraagt 3,2 - 4,0 verkeersbewegingen per etmaal.

Wegens het feit dat met dit planvoornemen sprake is van herontwikkeling, dient bij de inschatting van de toekomstige verkeersgeneratie ook het te vervallen aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de te slopen 32 maisonettewoningen te worden meegenomen. De verkeersgeneratie ten gevolge van de 32 maisonettewoningen wordt ingeschat op (32*4,5=) 144 verkeersbewegingen per etmaal. Op basis van deze kencijfers bedraagt de verkeersgeneratie 192 ritten per gemiddelde weekdag. Voor een gemiddelde werkdag is dat 213 ritten, afgerond op 215 autobewegingen over de gehele dag. In het drukste spitsuur gaat het om 20 tot 25 auto’s.

In de vroegere situatie was de verkeersgeneratie 102 ritten per gemiddelde weekdag, 113 ritten op een gemiddelde werkdag. De toename is ongeveer 100 autobewegingen per dag, ongeveer 10 auto’s in het drukste spitsuur. De toename van het autoverkeer is 100 auto’s per etmaal op een gemiddelde werkdag, ongeveer 10 auto’s in het drukste spitsuur.

Van deze verkeersbewegingen van en naar het plangebied loopt het merendeel van en naar de parkeerkelder, waarvan de in- en uitrit aansluit op de Burgemeester van Altenastraat. De in- en uitrit naar deze parkeerkelder wordt op een dusdanige helling aangelegd dat er voor uitrijdend verkeer voldoende zicht is op het straatniveau van de Burgemeester van Altenastraat.

Parkeren

Het geldende parkeerbeleid van de gemeente Tiel is opgenomen in de Nota Parkeernormen Tiel 2022. De parkeernormen in deze beleidsnota zijn gebaseerd op parkeerkencijfers van de CROW-publicatie 381 ('Toekomstbestendig parkerken').

Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van 60 huurappartementen in het (midden)goedkope segment (sociale huur). Op basis van de Tielse parkeernormen geldt hiervoor een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per appartement, met een bezoekersaandeel van 0,3 parkeerplaats per appartement. De parkeerbehoefte ten gevolge van de 60 appartementen wordt zodoende berekend op (60*1,1=66) 66 parkeerplaatsen.

Het uitgangspunt ten aanzien van parkeren is dat hierin zo veel mogelijk op eigen terrein zal worden voorzien. Zodoende worden er 60 parkeerplaatsen gerealiseerd binnen de halfverdiepte parkeerkelder onder de drie woongebouwen. Deze parkeerplaatsen zijn enkel toegankelijk voor de bewoners van de appartementen binnen het plangebied en niet toegankelijk voor derden. Daarnaast worden 18 parkeerplaatsen op maaiveld aangelegd. Deze parkeerplaatsen worden gerealiseerd op de strook grond ten noorden van de drie woongebouwen en ten zuiden van de Burg. van Welderenstraat. In totaal worden dus 78 parkeerplaatsen (60 in parkeerkelder en 18 op maaiveld) op eigen terrein gerealiseerd. Geconcludeerd wordt dat de parkeerbehoefte binnen eigen terrein opgelost kan worden. Parkeeroverlast voor de omgeving is niet te verwachten.

2.4 Afwijken geldend bestemmingsplan

Dit planvoornemen voorziet in de sloop van de bestaande 32 maisonette woningen en de realisatie van 60 appartementen. De 60 appartementen worden verdeeld over drie woongebouwen die respectievelijk drie, vier of vijf bouwlagen hoog zijn. Gezien het feit dat de toekomstige woonbebouwing buiten de geldende woonbestemming met bijbehorend bouwvlak is voorzien, en de maximale bouwhoogte (zijnde 6 meter) wordt overschreden, dient van het geldend bestemmingsplan 'Tiel West' te worden afgeweken. Hiervoor wordt het geldend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied herzien met dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Gelderland worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan. Tot slot vindt een toetsing van het planvoornemen aan het beleid van de gemeente Tiel plaats.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die naar verwachting per 1 januari 2024 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstigbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.

De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave.

Gevolg planvoornemen

Het planvoornemen voorziet in een herontwikkeling binnen stedelijk gebied. Het betreft de sloop van een 32 maisonnette-woningen en de nieuwbouw van 60 appartementen (sociale huur). De nieuwe appartementen worden klimaatbestendig en duurzaam gerealiseerd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een veilige en gezonde leefomgeving, één van de pijlers van de NOVI. De Nationale Omgevingsvisie vormt geen verdere belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plangebied.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Gevolg planvoornemen

Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De SVIR heeft geen consequenties voor het planvoornemen en vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.3 Besluit en regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • 3. grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • 4. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • 5. Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • 6. verstedelijking in het IJsselmeer;
  • 7. defensie;
  • 8. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 9. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 10. Elektriciteitsvoorziening;
  • 11. ecologische hoofdstructuur.

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Gevolg planvoornemen

Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De Barro en het Rarro hebben geen consequenties voor het planvoornemen en vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.4 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor de aanvraag omgevingsvergunning die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure

In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Zo wordt de ontwikkeling van 11 woningen niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

Gevolg planvoornemen

Dit planvoornemen voorziet in een herontwikkelingsplan binnen stedelijk gebied. Er worden 32 kwalitatief laagwaardige(re) maisonette woningen gesloopt en vervangen door 60 kwalitatief hoogwaardige(re) appartementen. Netto gezien is sprake van een toevoeging van 26 woningen c.q. appartementen, op basis waarvan de beoogde herontwikkeling wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om deze reden dient de behoefte aan de beoogde herontwikkeling nader te worden onderbouwd.

In de paragrafen 3.3.2 en 3.5.3 is toegelicht dat het planvoornemen voorziet in een concrete kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoefte binnen de gemeente Tiel. Verder geldt middels de beoogde herontwikkeling toepassing wordt gegeven aan het principe van duurzaam ruimtegebruik binnen het bestaand stedelijk gebied.

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat met de beoogde herontwikkeling wordt voorzien in een concrete woonbehoefte op een daartoe passende locatie binnen de gemeente Tiel. Hiermee wordt aan de Ladder-toetsing voldaan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de nieuwe omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Gaaf wordt gebruikt als 'mooi' en 'cool', dat omschrijft het behoud van historische- en landschappelijke eigenschappen en het aantrekken van nieuwe generaties. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Gaaf Gelderland legt de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. De omgevingsvisie heeft zevental ambities opgenomen:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer;
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen;
  • Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij.

Wonen

Ten aanzien van het thema 'Wonen' wil provincie Gelderland een duurzaam en divers woon- en leefklimaat realiseren dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Op deze wijze wil de provincie de economische kracht en kwaliteit van het leven in Gelderland versterken, zowel nu als in de toekomst.

De ambitie van provincie Gelderland is om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag te hebben; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt hierbij optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen, om zo het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen.

Het grootste deel van de woningen die we in 2050 in Gelderland nodig hebben, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Provincie Gelderland stelt als ambitie: aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag, alle nieuwbouw aardgasloos wordt aangelegd en zoveel mogelijk circulair wordt gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas. Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Om deze ambities te bereiken wil de provincie in gesprek gaan met de Gelderse regio’s en regionale afspraken maken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Er is specifieke aandacht voor de gemeentegrens overstijgende woonvraagstukken. Innovaties in woonwijken op het vlak van duurzaamheid en het omvormen van bestaande gebouwen tot woonruimte worden gestimuleerd.

Natuurbescherming

Tiel-West is gelegen aan de Waal. Het overloop gebied van de Waal naar Tiel-West is een Gelders Natuurnetwerk, Natura-2000 gebied en Groene ontwikkelingszone. Het plangebied bevindt zich niet in deze Natuur -en landschapsgebieden. Tevens is het plangebied buiten weidevogelgebieden en ecologische verbindingszones gelegen.

Gevolg planvoornemen

Dit planvoornemen ziet toe op de sloop van 32 woningen die niet meer aan de kwalitatieve wooneisen van deze tijd voldoen. In plaats hiervan worden 60 duurzame en levensloopbestendige appartementen ontwikkeld. De wijze waarop het plan binnen de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgaven van de regio Rivierenland past, is beschreven in paragraaf 3.3.2. Verder geldt dat het plangebied niet is gelegen binnen een beschermde natuur- of landschapszone zoals Natura 2000-gebied, het GNN of de GO. Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen niet in strijd in met de Omgevingsvisie Gelderland.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening, laatste versie van 1 februari 2022, is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om dit te realiseren zijn vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen in de Omgevingsverordening.

De Omgevingsverordening Gelderland bepaalt dat stedelijke ontwikkelingen in beginsel plaatsvinden in bestaande gebouwen, in bestaand stedelijk gebied of door herstructurering. Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De ladder vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

Wonen

De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. Hiertoe agenderen alle (relevante) partijen in de regio de regionale opgaven op het gebied van wonen in de regionale woonagenda. Op basis van artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening geldt dat een bestemmingplan nieuwe woningen alleen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.

Het plangebied is gelegen in de regio Rivierenland. De 'Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030' omvat de kwantitatieve en kwalitatieve woonopgave voor de regio Rivierenland. De monitor richt zich op de nieuwbouwproductie. Het nieuwbouwprogramma is gericht op aanvulling van de tekorten in de bestaande woningvoorraad.

Ten aanzien van de kwantitatieve behoefte geldt dat het regionaal woningbouwprogramma 2020-2030 voor de regio Rivierenland, op basis van de Primos prognose 2020 en PBL prognose, is vastgesteld op 7.900 - 12.550 woningen. Het woningbouwprogramma 2020-2030 voor de gemeente Tiel kent op basis hiervan een bandbreedte van 1.700 - 2.000 woningen. Bij het bepalen van deze bandbreedte is rekening gehouden met verschillende lokale omstandigheden. De daadwerkelijke realisatie van nieuwbouwwoningen en de ontwikkeling van de plancapaciteit per gemeente worden jaarlijks gemonitord. Dit maakt het mogelijk ontwikkelingen nauwkeurig te volgen en indien nodig bij te sturen. Hierbij zal, met de dan beschikbare informatie, bekeken worden of de nu gestelde ambities en bandbreedtes nog actueel zijn en indien nodig worden deze, in overleg met de provincie, bijgesteld.

Ten aanzien van de kwalitatieve behoefte geldt dat nieuwe woningen in de regio nodig zijn om in te spelen op de woonbehoefte van de vergrijzende bevolking. Daarnaast wordt gestreefd naar voldoende passende woningen voor jongeren en (jonge) gezinnen. Hieruit volgt dat er een steeds grotere behoefte is aan levensloopbestendige, duurzame en betaalbare woningen. Deze behoefte kan opgelost worden door enerzijds te bouwen en anderzijds door een betere doorstroming van de woningmarkt mogelijk te maken, waardoor starters ook meer kans krijgen. Een combinatie hiervan schat de regio het hoogst op waarde in.

Ten aanzien van het lokaal perspectief geldt dat Tiel in vergelijking met andere regio's een relatief hoog aandeel meergezinswoningen en huur-/corporatiewoningen kent. Hierdoor is de druk op koopwoningen toegenomen en is de druk op huurwoningen beperkt. Omdat gemeente Tiel ruimte wil blijven bieden voor alle inwonersgroepen, streeft zij ernaar om de sociale huurvoorraad procentueel gelijk houden. Tegelijkertijd wil de gemeente draagkrachtige bewoners aantrekken en meer balans in de samenstelling van de woningvoorraad brengen. Daarvoor wil de gemeente extra woningen realiseren, zoals aantrekkelijke woningen die aansluiten bij de behoefte van de hogere inkomens. De komende jaren zet Tiel daarom in op drie speerpunten: bouwen om hogere inkomens aan te trekken en te behouden, bijsturen van de woningbouwprogrammering naar meer grondgebonden woningen en het onderzoeken van wijkvernieuwingsmogelijkheden in gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat.

Gevolg planvoornemen

Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Tiel. Binnen het plangebied zijn momenteel 32 kwalitatief laagwaardige(re) woningen gelegen, die niet meer aan de huidige (woon)wensen voldoen. Het voornemen bestaat deze 32 verouderde woningen te slopen en 60 kwalitatief hoogwaardige appartementen te realiseren. De te realiseren appartementen worden aangeboden in het middengoedkope (sociale) huursegment en vullen met name de behoefte aan levensloopbestendige, duurzame woningen voor starters en ouderen in.

In de gemeentelijke woonvisie en in de prestatieafspraken met de woningcorporatie zijn concrete afspraken gemaakt over de voorraadontwikkeling van de sociale (en midden)huur. Monitoring van deze ambities gebeurt regionaal door middel van de regionale woningbouwmonitor. Hierin zijn zowel de gerealiseerde als de geplande sociale- en middeldure huurwoningen in opgenomen. De 60 te realiseren (huur)appartementen zijn afgestemd met de gemeente en passend binnen de prestatieafspraken (gelet op de paragrafen 3.5.2

Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen in een herontwikkelingsopgave binnen het bestaand stedelijk gebied voorziet, waarbij 60 levensloopbestendige, duurzame (huur)appartementen in het middengoedkope segment (incl. sociale huur) voor starters en senioren worden gerealiseerd. Daarmee sluit het planvoornemen aan op de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte zoals geformuleerd in de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030.

Tot slot wordt opgemerkt dat het plangebied buiten Natura 2000-gebied, het GNN of de GO is gelegen en niet in strijd is met andere verordeningsregels. De Omgevingsverordening Gelderland vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen de Omgevingsverordening.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030

In de regio Rivierenland is de afgelopen jaren actief samengewerkt op het beleidsveld wonen. Hieruit voort vloeit de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030, de opvolger van de 'Woonagenda regio Rivierenland: Samen werken aan wonen' uit 2015. Deze Regionale Woonagenda is een gezamenlijk product van de gemeenten Buren, Culemborg, Maasdriel, Neder-Betuwe, Tiel, West Betuwe, West Maas en Waal en Zaltbommel en vormt de schakel tussen provinciaal en gemeentelijk beleid betreffende wonen.

De regio Rivierenland kent een aantrekkingskracht op woningzoekenden door haar centrale ligging en goede verbinding met de rest van het land. Ook dankt de regio haar aantrekkingskracht door haar afwisseling aan woonmilieus met veel groen, ruimte en een relatief betaalbare woningvoorraad ten opzichte van omliggende steden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0011.png"

Regionaal woningbouwprogramma 2020-2030 in relatie tot de de Primos prognose 2020 en de PBL prognose

De gemeente Tiel kent in de Regionale Woonagenda een woningbouwprogramma met een bandbreedte van 1.700 woningen tot 2.000 woningen. Deze bandbreedte is gebaseerd op een ondergrens waarin enkel voorzien wordt in de behoefte voor de periode 2020-2030, en een bovengrens waarbij ook het bestaande woningtekort ingelopen wordt. Met deze getallen is de gemeente Tiel de gemeente met het grootste woningbouwprogramma van alle gemeenten in de regio, iets wat te verwachten is voor een gemeente met een centrumfunctie in de regio.

Gevolg planvoornemen

Tiel heeft beperkte harde plancapaciteit beschikbaar, dat is een belemmering voor een versnelling van de bouwstroom op korte termijn. Er zijn wel een aantal locaties waar wel degelijk driecter mogelijkheden voor versnelling liggen, met daarbinnen diverse plannen in verschillende fases van hardheid. Het herontwikkelen van de planlocatie aan de Burgemeester van Welderenstraat past in de wens om inbreidingslocaties te gebruiken voor woningbouw. Hier wordt betaalbare woningbouw voor betaalbare woningbouw teruggebouwt, waarbij netto aan de verdeling van woningvoorraad niet veel veranderd. Op de relatie van het project met de woonvisie van Tiel wordt verder ingegaan in par. 3.5.3. Gelet hierop, en het feit dat het planvoornemen past binnen de vastgestelde kaders van de regionale woonagenda, levert de Regionale Woonagenda 2020-2030 geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Tiel 2030

De Structuurvisie Tiel 2030 dateert uit 2009 en omvat een visie op het ruimtelijke beleid van de gemeente Tiel voor de periode tot 2030. De visie biedt daarmee het ruimtelijk kader voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente en vormt het toetsingskader voor toekomstige bestemmingsplannen.

Wonen

In totaal biedt de structuurvisie ruimte voor het realiseren van 5.300 - 5.850 woningen in de periode tot 2030. Voor woningbouw wordt ingezet op de gelijktijdige ontwikkeling van drie sporen:

  • 1. Inbreiden voor uitbreiden blijft het hoofduitgangspunt. Het ontwikkelen van de vele binnenstedelijke locaties heeft dus blijvend voorrang;
  • 2. Om een continue bouwstroom te garanderen en in de behoefte aan eengezinswoningen te voorzien zal Passewaaij verder worden ontwikkeld in zuidelijke richting;
  • 3. Er wordt tevens ingezet op de ontwikkeling van landelijke woonmilieus. Voor dergelijke woonmilieus liggen kansen in de toekomstige zuidrand van Passewaaij, Overlinge en het Waalfront.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0012.png"

Uitsnede kaart Structuurvisie Tiel 2030 met plangebied bij rode ster

Gevolg planvoornemen

Dit planvoornemen voorziet in een herontwikkelingsplan, waarbij op een locatie binnen stedelijk gebied 32 verouderde woningen worden gesloopt en 60 kwalitatief hoogwaardige appartementen worden gerealiseerd. Deze dichtheid sluit aan bij het profiel van Tiel als centrumstad. De 60 appartementen worden aangeboden in het sociale huursegement en worden levensloopbestendig en duurzaam uitgevoerd. Hiermee wordt bijgedragen aan de woonopgave voor zowel de vergrijzende bevolking als starters. Geconcludeerd wordt dat met het plan een bijdrage wordt geleverd aan de woonopgave binnen gemeente Tiel op een daartoe passende (inbreidings)locatie. Geconcludeerd wordt dat het plan aansluit op het gemeentelijk beleid, zoals wordt beschreven in de Structuurvisie Tiel 2030.

3.5.2 Toekomstvisie Tiel en Ontwikkelingsvisie Hertogenwijk en omgeving

Algemeen

Op 28 juni 2019 is de Toekomstvisie Tiel vastgesteld. De Toekomstvisie Tiel schetst een toekomst waarin Tiel een gemeente is waarin mensen graag wonen, recreëren en werken. Een toekomst waarin de stad een duidelijk gezicht heeft en samenwerkt met en in de regio. Alle nieuwe voorstellen voor projecten en plannen toetst de gemeente aan de bijdrage die zij leveren aan de doelen van de Toekomstvisie.

In de Toekomstvisie zijn drie inhoudelijke hoofdkeuzes in het beleid gemaakt. Het gaat om:

  • 1. Gericht investeren in kwaliteit openbare ruimte en een aantrekkelijk centrum: dit beleidsthema richt zich richt zich op de (basis-)kwaliteit van de openbare ruimte en geeft een directe en gerichte impuls aan het benutten van het potentieel en toevoegen van extra kwaliteit aan het profiel van Tiel;
  • 2. Gezicht geven aan economische speerpunten 'logistiek en handel' en 'toerisme, recreatie en vrije tijd': dit beleidsthema richt zich op de drie economische speerpunten van FruitDelta Rivierenland, zijnde Agribusiness, Economie & Logistiek en Recreatie & Toerisme;
  • 3. Creëren van een betrokken, activerende en nuchtere aanpak binnen het sociaal domein: dit beleidsthema richt zich op het efficiënter organiseren van en grip krijgen op het sociaal domein (om de lasten te verlagen) en het inrichten van activerend beleid binnen het sociaal domein.

Met de Toekomstvisie Tiel zijn ambities en specifieke doelstellingen gesteld om de stad verder te ontwikkelen als economisch, duurzame en aantrekkelijke stad voor inwoners, bezoekers en nieuwe inwoners. Heel concreet zal er gewerkt moeten worden aan een samenhang in de ruimtelijke structuur, een prettige en verzorgde openbare ruimte en het faciliteren van de ontwikkelende markt om aantrekkelijke woningen toe te voegen voor een gezonde bewonersmix.

Op 18 augustus 2020 is de 'Ontwikkelingsvisie Hertogenwijk en omgeving' vastgesteld met als doel om verschillende locaties in de Hertogenwijk, die op korte termijn (her)ontwikkeld worden, in beeld te brengen en de ruimtelijke samenhang te borgen. Hiervoor worden stedenbouwkundige uitgangspunten geformuleerd. De uitgangspunten worden aan projectontwikkelaars en corporaties meegegeven als kader middels een kavelpaspoort.

Onderhavig plangebied wordt in de ontwikkelingsvisie als ontwikkellocatie aangeduid. In het bijbehorend kavelpaspoort is ten aanzien van de ontwikkeling van de buitenruimte opgenomen dat de een groene bufferruimte (met aanplanting van bomen) tussen het plangebied en de Teisterbantlaan wordt gerealiseerd. Bestaande volwassen bomen blijven behouden en worden in principe ingepast. Parkeerplaatsen worden met groenverharding ingericht aan de zijde van de Burg. van Welderenstraat.

Ten aanzien van de ontwikkeling van de bebouwing is opgenomen dat de bebouwing is georiënteerd op de Burg. van Welderenstraat en het Jaagpad / Nieuwe Tielseweg. De uitstraling richting het Jaagpad / Nieuwe Tielseweg is stedelijk-representatief. Aan de zijde van de Burg. van Welderenstraat is de uitstraling meer informeel en groen. De bouwhoogte bedraagt maximaal 16 meter (5 bouwlagen, westelijk gebouw), waarbij een gemiddelde van 4 bouwlagen (12 tot 13 meter) voor de totale ontwikkeling uitgangspunt is.

Gevolg planvoornemen

Dit planvoornemen voorziet in een herontwikkelingsopgave waarbij 32 gedateerde maisonette woningen worden gesloopt en 60 kwalitatief hoogwaardige appartementen worden gerealiseerd. De herontwikkeling leidt tot een kwaliteitsimpuls, waarbij tevens aandacht is voor de ontwikkeling van het openbaar gebied. Zo worden de omliggende groenstructuren versterkt en worden zichtlijnen vanuit de directe omgeving op de gebouwen geoptimaliseerd. Tot slot geldt dat met het planvoornemen huurwoningen worden ontwikkeld in het (midden)goedkope segment (incl. sociale huur), waarmee tevens wordt bijgedragen aan de woonopgave voor kwetsbare groepen in de gemeente.

Door de verdeling van het woonprogramma in drie appartementenblokken met een alzijdige uitstraling worden lange zichtlijnen tussen de Van Welderenstraat en de Nieuwe Tielseweg mogelijk gemaakt. De stedenbouwkundige opzet van de nieuwbouw kan daarnaast worden gezien als een passende voortzetting van de reeds aanwezige stedenbouwkundige structuur die de buurt Tiel-West kenmerkt. De appartementenblokken ten noorden van de Tielseweg kennen eenzelfde (orthogonale) opzet. Dit wordt gezien als een kenmerkende stedenbouwkundige kwaliteit.

3.5.3 Woonvisie Tiel

In de Tielse Woonvisie 2019-2023 (vastgesteld juni 2019) wordt beschreven op welke wijze de gemeente Tiel haar woningmarkt verder wil versterken. Hierbij wordt ingezet op 'bouwen' en 'leefbaarheid'. Gemeente Tiel wenst te bouwen in bestaande wijken, aansluitend op de woonwensen van onder andere senioren, en te bouwen in Passewaaij, meer gericht op gezinnen. Er wordt ingezet op het versterken van de leefbaarheid van wijken, onder meer door het toevoegen van meer koopwoningen in buurten met veel huur en door het aantrekkelijker maken van de leefomgeving. Ook wor den er ca. 300 huurwoningen toegevoegd én wordt ingezet op het vernieuwen van de voorraad en een evenwichtiger verdeling van koop- en huurwoningen over de verschillende wijken.

Er wordt een kleine groei van de bevolking verwacht, van ca. 41.000 nu tot iets meer dan 43.000 in 2040. Het aantal huishoudens groeit in dezelfde periode van iets minder dan 18.000 naar ongeveer 20.000. Om die groei te realiseren, is het belangrijk dat de gemeente de inwoners die net buiten de Randstad een woning zoeken en de nieuwe werknemers op Tielse bedrijventerreinen daadwerkelijk aan onze regio en aan de stad weten te binden.

Het aandeel ouderen zal verder stijgen, net als het aantal 1- en 2-persoonshuishoudens. Dit betekent dat de vraag naar een zorggeschikte woonomgeving stijgt, net als de vraag naar betaalbare kleinere woningen. Een andere grote opgave die op de maatschappij afkomt betreft de duurzaamheidsopgave. Dit leidt zowel tot nieuwe eisen aan woningen (vooral m.b.t. de energietransitie) als de woonomgeving (klimaatadaptatie).

Gevolg planvoornemen 

Dit planvoornemen voorziet in de sloop van 32 gedateerde maisonette woningen en de realisatie van 60 kwalitatief hoogwaardige appartementen. De appartementen betreffen 2-kamer- en 3-kamerappartementen, waardoor deze geschikt zijn voor 1- en 2-persoonshuishoudens. De appartementen worden in de markt gezet in het (midden)goedkope huurgsegment (incl. sociale huur), waardoor de appartementen goed betaalbaar worden geacht. Verder geldt dat de appartementen levensloopbestendig worden ingericht, waardoor deze ook geschikt zijn voor bewoning door senioren. Tot slot is het zo dat appartemten duurzaam worden gebouwd (voldoen aan BENG-eisen) en dat op het terrein wordt voorzien in voldoende waterberging en groenvoorzieningen in het kader van klimaatadaptatie. Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen Tielse Woonvisie 2019-2023.

Hoofdstuk 4 Millieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen.

Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • 2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Bij een planontwikkeling dient daarom rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.

Indicatieve afstand op basis van Handreiking Bedrijven en milieuzonering

De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied).

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast gevoelige functies komen belastende functies voor, die om die reden een milieuzone kennen; zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd, indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied.

De VNG-publicatie merkt bij stap 1 op dat overwogen kan worden om de richtafstanden met één afstandstap te verlagen (50 meter wordt dan 30 meter) in het geval dat de omgeving van de woning als een 'gemengd gebied' kan worden beschouwd. In voorliggend geval is, vanwege de ligging van het plangebied direct langs de hoofdinfrastructuur en de toekomstige oriëntatie van de woongebouwen hierop (op de Nieuwe Tielseweg), alsmede de aanwezigheid van hinderveroorzakende functies (zoals het westelijk gelegen Lingecollege), sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Toetsing effecten op omliggende functies

Een woning c.q. appartement wordt beschouwd als hindergevoelige functie en om deze reden zijn hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied nader beschouwd. De directe omgeving ten noorden en ten oosten van het plangebied wordt voornamelijk gekenmerkt door woonbebouwing. Woningen betreffen geen hinderveroorzakende functie en kennen daarom ook geen milieuzonering.

Ten noordwesten van het plangebied is een kleinschalig industrieterrein aanwezig. Ter plaatse van het kleinschalig industrieterrein zijn bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Daarnaast geldt dat ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf- chemiebedrijf' en 'specifieke vorm van bedrijf - coatingbedrijf' respectievelijk een chemiebedrijf en een coatingbedrijf zijn toegestaan. Deze bedrijven worden ingeschaald in de milieucategorie 4.2 met grootste richtafstand van 300 meter. Gezien het feit dat het plangebied is gelegen in een omgeving die kan worden aangemerkt als 'gemengd gebied', kan de richtafstand gemotiveerd met één afstandsstap worden verlaagd naar 200 meter. De afstand tussen het plangebied en de gronden waar bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 4.2 zijn toegestaan, bedraagt 250 meter. Hiermee wordt aan de richtafstand van 200 meter voor het omgevingstype gemengd gebied voldaan.

Ten westen van het plangebied is een onderwijsfunctie aanwezig, namelijk de middelbare school 'Lingecollege'. Onderwijsvoorzieningen worden ingeschaald onder de milieucategorie 2 met een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Gezien het feit dat sprake is van het omgevingstype gemengd gebied, kan de richtafstand gemotiveerd met één afstandsstap worden verlaagd naar 10 meter. De kortste afstand tussen het plangebied en het Lingecollege bedraagt 35 meter. Hiermee wordt aan de ruimschoots aan de richtafstand voldaan.

Ten zuidwesten van het plangebied, op ca. 75 meter afstand, is een kleinschalig winkelcentrum gelegen. Binnen het winkelcentrum bevinden zich diverse detailhandelfuncties. De functie detailhandel wordt ingeschaald onder de milieucategorie 1 met bijbehorende grootste richtaftsand van 10 meter voor het aspect geluid. Gezien het feit dat sprake is van het omgevingstype gemengd gebied, kan de richtafstand gemotiveerd met één afstandsstap worden verlaagd naar 0 meter. Vanzelfsprekend wordt aan deze richtafstand voldaan.

Gevolg planvoornemen

Er wordt voldaan aan de indicatieve richtafstanden ten opzichte van hinderveroorzakende functies voor het omgevingstype 'gemengd gebied'. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Tot slot geldt dat de realisatie van de 60 appartementen binnen het plangebied niet leidt tot belemmeringen in de duurzame ontwikkeling van omliggende hinderveroorzakende functies. Er zijn namelijk reeds hindergevoelige functies tussen het plangebied en de hinderveroorzakende functies gelegen die de ontwikkelingsmogelijkheden van deze functies beperken. In het geval van het Lingecollege geldt dat de uitbreidingsmogelijkheden fysiek worden beperkt door de begrenzing van het schoolperceel door de Teisterbantlaan.

4.3 MER-beoordeling

Algemeen

Op 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen.

Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D lijst zijn opgenomen, áltijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

In algemene zin komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op die op de D-lijst zijn vermeld volgt óf een m.e.r.-beoordelingsplicht óf een motivering dat een m.e.r.(beoordeling) niet noodzakelijk is. Hierbij is de bij de activiteit behorende drempelwaarde onder andere van belang. Om te bepalen of een activiteit m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig is, conform het aangepaste Besluit m.e.r., is het type plan en het soort ontwikkeling van het plan van belang, zoals opgenomen in de Structuurvisie Ruimte (SVIR).

Onderhavig bestemmingsplan betreft een stedelijk ontwikkelingsplan. De activiteiten die door dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt behoren niet tot de C-lijst, waardoor er geen directe m.e.r.-plicht is. De voorgenomen ontwikkeling behoort echter wel tot de D-lijst, namelijk onder nummer 11.2 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van een winkelcentra of parkeerterrein'. Met het bestemmingsplan wordt woningbouw (drie appartementencomplexen met in totaal 32 appartementen) mogelijk gemaakt.

De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling is opgenomen in lijst D van het besluit m.e.r. Voor projecten groter dan 100 hectare en meer dan 2000 woningen dient altijd een m.e.r.- beoordeling plaats te vinden.

De omvang van de woningbouw (32 appartementen) is zodanig beperkt dat er geen sprake is van overschrijding van de drempelwaarden is. Dit betekent dat er een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd kan worden.

In bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectenbeoordeling is een aantal beoordelingscriteria opgenomen.

Planbeoordeling (conform bijlage III EEG-richtlijn)

Kenmerken van het project

De realisatie van de appartementencomplexen is een project van beperkte omvang. Er is geen sprake van gebruik van natuurlijke grondstoffen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder of risico op ongevallen.

Plaats van het project

De plaats van het project is een inbreidingslocatie, waarbij bestaande verouderde maisonettewoningen gesloopt worden ten faveure van nieuwe appartementencomplexen. Met deze ontwikkeling kan tevens invulling gegeven aan de verdere gebiedsontwikkeling van het plangebied, waarbij groenvoorzieningen in lijn met de Ontwikkelingsvisie Hertogenwijk en omgeving worden aangeplant.

Kenmerken van het potentiële effect

Gezien de aard van de ontwikkeling zijn er geen negatieve effecten te verwachten. Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied is niet aan de orde.

Realisatie van het plan heeft geen relevante / significante effecten op waterhuishouding, verkeersaantrekkende werking luchtkwaliteit, bedrijfshinder en externe veiligheid. Dit blijkt uit de vorenstaande verantwoording die in dit bestemmingsplan is vervat.

Het plangebied ligt op voldoende afstand (enkele honderden meters) van Natura 2000 (Uiterwaarden Waal) en het Gelders NatuurNetwerk en zal geen relevante / significante invloed op deze gebieden hebben.

Ten behoeve van het planvoornemen zijn verschillende onderozeken uitgevoerd, waaronder een historisch bodemonderzoek, een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, een quickscan flora/fauna inclusief aanvullend vleermuizenonderzoek, een stikstofberekening (AERIUS) en een archeologisch bureauonderzoek. Uit deze onderzoeken, die gebundeld worden besproken in Hoofdstuk 4, blijkt dat er sprake is van een milieukundig goede inpassing van het voornemen.

Conclusie

De impact van de realisatie van het appartementencomplex op een bestaande inbreidingslocatie is zeer gering. Een voortoets als bedoeld in de natuurbeschermingswet wordt daarmee niet noodzakelijk geacht.

Tevens wordt op grond van de voor dit bestemmingsplan uitgevoerde analyses en onderzoeken én het verschil tussen de daadwerkelijke activiteit in relatie tot de drempelwaarden waaruit een m.e.r.-beoordelingsplicht voortvloeit (vanaf 2000 woningen en/of 100 hectare), geconcludeerd dat bij de vaststelling van dit wijzigingsplan geen onevenredige nadelige milieueffecten voortkomen die het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling dan wel het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Deze paragraaf, tezamen met de rest van de milieuparagrafen en onderliggende onderzoeken, moet beschouwd worden als de m.e.r.-aanmeldnotitie, op basis waarvan het college haar m.e.r.-beoordelingsbesluit kan nemen.

4.4 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een ruimtelijk plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien de ontwikkeling een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Dit planvoornemen voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van de bouw van drie woongebouwen, bestaande uit in totaal 60 appartementen. Een appartement is een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). In dat kader is door Aelmans Ruimte, Omgeving en Milieu B.V. door middel van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (30 september 2022, rapportnr. M202060.001.001.R2/GGO) de geluidbelasting op de gevel (gevelbelasting) van de appartementen berekend ten gevolge van het omliggende wegenet en getoetst aan de normstelling uit de Wet geluidhinder. Tevens is voor de 'nieuwe situatie' bepaald wat de cumulatieve geluidbelasting ter hoogte van de woningen is, zodat bezien kan worden of extra geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn. Het akoestisch onderzoek is tevens toegevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting.

Gevolg planvoornemen

Uit het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai blijkt dat op enkele appartementen de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt met meer dan 5 dB. Bij deze appartementen is gekeken naar aanvullende (gevel)maatregelen. Bijgevoegd bij dezelfde Bijlage 3 is een aanvullende motivatie om te kunnen onderbouwen dat het creëren van een geluidluwe gevel/ruimte bij bepalende appartementen in de nieuw te realiseren appartementencomplexen voldoen aan het gemeentelijk geluidbeleid van Tiel.

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Nieuwe Tielseweg en Teisterbandlaan overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet bij de getoetste gevels, behalve voor de Nieuwe Tielseweg voor twee beoordelingspunten. Kijkende naar waar deze gevel is gelegen dan is te zien dat dit het ‘korte’ geveldeel betreft bij de inpandige loggia. De grotere gevel gelegen aan deze loggia’s zijn wél geluidsluwe gevels (voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden bij de twee relevante beoordelingspunten. Dit geldt voor zowel de appartementen op de begane grond als de daarboven gelegen appartementen.

Zoals aangegeven geldt echter ook dat voor de daarboven gelegen appartementen de afscherming een betere geluidsreductie geeft dan voor het appartement op de begane grond en dus het akoestische klimaat alleen maar verbeterd ten opzichte van de getoetste begane grond. Derhalve kan gesteld worden dat met de voorgeschreven maatregelen er minstens één geluidluwe gevel zal zijn voor elk te realiseren appartement.

4.5 Bodem

Wettelijk kader

Dit bestemmingsplan schept het planologisch-juridisch kader voor de realisatie van drie woongebouwen bestaande uit in totaal 60 appartementen. Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Historisch bodemonderzoek

Om de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied inzichtelijk te maken, is door NIPA Milieutechniek een historisch bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (rapportnr. N215067.002/KVV, d.d. 26 februari 2021). De conclusies uit het bodemonderzoek zijn in onderstaande paragraaf overgenomen. Daarnaast is het bodemonderzoek als Bijlage 2 bij de toelichting toegevoegd.

Uit de resultaten van het historisch bodemonderzoek blijkt dat er geen bodemgegevens bekend zijn over het plangebied. Er zijn al wel asbestinventarisaties uitgevoerd en een deel van het te bereiken asbest is gesaneerd. De verwachting is dat zich nog asbesthoudend materiaal bevindt in de bestaande bebouwing binnen het plangebied. Tijdens de sloop van deze bebouwing is het mogelijk dat een deel van het asbesthoudende materiaal in de grond komt. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er na de sloop een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd dient te worden, inclusief een verkennend asbest in grond onderzoek.

Verkennend bodemonderzoek inclusief asbest

Ter plekke van het plangebied zal middels een verkennend bodemonderzoek inclusief een onderzoek naar asbest aangetoond dienen te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plekke van het plangebied. Bij de uiteindelijke bouwaanvraag zal dit verkennend bodemonderzoek meegeleverd worden als bewijs van een goed woon- en leefklimaat.

4.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

NIBM

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Dit planvoornemen voorziet in een herontwikkelingsopgave waarbij 32 maisonette woningen worden gesloopt en 60 appartementen worden gerealiseerd. Netto gezien worden met dit planvoornemen 'slechts' 28 appartementen c.q. woningen binnen het plangebied toegevoegd. Het planvoornemen valt daarmee binnen het niet in betekenende mate criterium van de Wet milieubeheer. Ook wanneer de ingeschatte verkeersgeneratie ten gevolge van het planvoornemen (zie ook 2.3.2) wordt ingevuld in de NIBM-tool, wordt geconcludeerd dat het planvoornemen niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0013.png"

Uitsnede NIBM-tool

Fijnstof

Voor wat betreft de beoordeling van het woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit dient er gelet te worden op de fijnstofconcentraties ter plaatse. Hiervoor is de NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) geraadpleegd. Direct nabij het plangebied zijn rekenpunten gelegen. Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit ter plaatse, zijn daarom de fijnstofconcentraties nabij deze rekenpunten beoordeeld. Uit de NSL-monitoringskaart blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 (beide 40 ìg/m3) en PM2,5 (20 ìg/m3) ter plaatse van de rekenpunten niet wordt overschreden (zie onderstaande afbeelding). Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uur gemiddelde concentratie is maximaal 6,938 (7), waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De concentratie fijnstof heeft geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plekke van de locatie. Het aspect fijnstof vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0014.png"

Uitsnede NSL-monitoringstool

4.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het enerzijds om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Om de mogelijke risico's in kaart te brengen is een inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van de 'Risicokaart Nederland' - www.risicokaartnederland.nl (samenwerking van het Rijk, de provincies en de gemeenten). Op basis van de risicokaart is inzichtelijk gemaakt welke risicobronnen zich in de omgeving van het plangebied bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0015.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied bij blauwe ster

Risicovolle objecten en buisleidingen

Op basis van de Risicokaart wordt geconcludeerd dat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van risicovolle objecten en/of buisleidingen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Ten noorden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Betuweroute. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones). Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute(s) en;
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op [datum] aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

  • Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval:
    Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
  • Mogelijkheden tot zelfredzaamheid:
    Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

PM Afstemming Veiligheidsregio Gelderland-Zuid

Gevolg planvoornemen

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Kabels en leidingen

Het plangebied is niet gelegen binnen een zone of werkstrook van hoofdleidingen of kabels die planologisch bescherming behoeven. Vanuit dit aspect gelden er dan ook geen beperkingen voor de (functionele) invulling, bebouwing en het gebruik van het plangebied.

4.9 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden. Het natuurbeschermingsrecht is verder te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.

4.9.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Op ca. 550 meter afstand vanaf het plangebied is Natura 2000-gebied Rijntakken gelegen. Andere Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 20 kilometer afstand. Negatieve effecten voor licht, geluid en trillingen ten gevolge van de sloop van de 32 woningen en de realisatie en in gebruik name van de 60 appartementen zijn, gezien de aard van het planvoornemen en de afstand, op deze Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

Stikstof

Negatieve effecten ten aanzien van stikstof zijn op voorhand niet uit te sluiten. Om te bepalen of de herontwikkeling in de gebruiksfase leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied, is een AERIUS-berekening uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting. In de Wet Stikstofreductie en Natuurherstel (juli 2021) is een partiële vrijstelling opgenomen met betrekking tot de bouwactiviteiten van een plan of project. Dat betekent dat deze buiten beschouwing dienen te blijven en enkel de effecten ten aanzien van de gebruiksfase beoordeeld dienen te worden. De woningen zullen gasloos worden gebouwd. De emissies in de gebruiksfase zullen derhalve enkel bestaan uit emissies ten aanzien van de verkeersgeneratie. In de verkeersparagraaf is het maximaal aantal verkeersbewegingen per etmaal dat het planvoornemen genereert bepaald op 192 lichte verkeersbewegingen per etmaal. Om te kunnen bepalen of deze bewegingen leiden tot significante stikstofeffecten, dient allereerst te worden bepaald alweer dit verkeer op gaat in het heersende verkeersbeeld en niet meer onderscheidend is in het rij- danwel stopgedrag van het overige verkeer. De directe aansluitingen op de Burgemeester van Welderenstraat zijn niet toegankelijk voor autoverkeer, waardoor de dichtstbijzijnde aansluiting op een wijkontsluitingsweg in noordelijke richting voert via de Burgemeester Schuilstraat naar de Teisterbantlaan. Op deze lijnbron van ca. 365 m wordt met een stagnatiepercentage gerekend van 25%.

Gelet op de AERIUS-berekening, leidt de gebruiksfase niet tot een significante toename aan stikstofdepositie in omliggende beschermde Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000- gebieden kunnen op basis van het voorgaande met zekerheid worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt op circa 500 meter afstand van het dichtstbijzijnde onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Vanwege de afstand tussen het GNN en het plangebied en vanwege de beperkte omvang van de voorgenomen ingreep, verwachten wij dat de plannen geen effect op het GNN zullen hebben.

4.9.2 Soortenbescherming

Door Faunaconsult is een quickscan flora en fauna (d.d. 9 april 2021) uitgevoerd om inzicht te krijgen op de effecten die het planvoornemen heeft op beschermde soorten om zo te kunnen beoordelen of er verbodsbepalingen overtreden worden of voorkomen kunnen worden door het treffen van mitigerende maatregelen. De bevindingen van het onderzoek zijn in onderstaande overgenomen. Tevens is het onderzoek als Bijlage 5 bij de toelichting toegevoegd.

Algemeen voorkomende vogels

In de opgaande vegetatie in het plangebied komen mogelijk beschermde vogelnesten voor tijdens het broedseizoen. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd of als strenger beschermd wordt beschouwd. Hiervoor zijn maatregelen die negatieve effecten voorkomen wel verplicht. Verstoring van broedvogels en vernietiging van vogelnesten kan worden voorkomen door de vegetatie buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) te verwijderen. Door naleving van deze maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan.

Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën

In het plangebied komen mogelijk enkele algemene zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in de provincie Gelderland een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

Vleermuizen

De te slopen bebouwing bevat mogelijk vleermuisverblijven. Het slopen van de bebouwing kan daarom leiden tot verstoring of vernietiging van vleermuizen en hun verblijven. Omdat alle vleermuissoorten streng zijn beschermd, dient het voorkomen van dergelijke verblijven conform het vleermuisprotocol (Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus en Zoogdiervereniging, 2021) te worden onderzocht. Volgens het vleermuisprotocol zijn daartoe 5 onderzoeksronden nodig:

  • 3 ronden (2 avonden en 1 ochtend) onderzoek met batdetectors in de periode 15 mei – 15 juli (waarbij er minimaal 20 dagen zit tussen de twee bezoeken);
  • 2 ronden (1 avond en 1 ochtend) onderzoek met batdetectors in de periode 15 augustus – 1 oktober (waarbij er minimaal 20 dagen zit tussen de twee bezoeken).

Indien blijkt dat er vleermuisverblijven aanwezig zijn, dient er een ontheffing op de Wnb te worden aangevraagd. Ook dient de functionaliteit van het plangebied te worden gewaarborgd. Dit houdt in dat er op aangepaste wijze wordt gesloopt (zodat er geen vleermuizen worden gedood) en dat er nieuwe vleermuisverblijven gecreëerd moeten worden. Om vertraging te voorkomen, is het verstandig om vooruitlopend op de resultaten van het vleermuizenonderzoek alvast vleermuiskasten verspreid over de wijk op te hangen. Gewone dwergvleermuizen hebben bijvoorbeeld de tijd nodig om aan nieuwe verblijfplaatsen te wennen. Gedurende deze gewenningsperiode moeten zowel de oorspronkelijke situatie als de nieuw aangebrachte vervangende voorzieningen beide aanwezig zijn. Het is daarom beter om voor zekerheid te gaan en alvast 20 vleermuiskasten van types als VK WS 02, VK MP 05, VK PL 04, Beaumaris maxi (te bestellen bij vivara.nl), VMT1, VMT1a, VMTH1 op te hangen. Dit dient te gebeuren aan niet te slopen panden binnen een straal van 200 meter van het plangebied, onder begeleiding van een deskundige. Als blijkt dat er vleermuisverblijven aanwezig zijn die door de sloopwerkzaamheden zullen worden vernietigd, wordt vertraging van de werkzaamheden (in verband met de gewenningsperiode) in de meeste gevallen voorkomen.

Aanvullend onderzoek vleermuizen

Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan flora en fauna is een aanvullend onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is vastgesteld op 30 september 2021, en is bijgevoegd als Bijlage 6 bij deze toelichting. Er is onderzoek gedaan in de periode van 18 mei 2021 tot en met 6 september 2021.

Gedurende de eerste twee avonden en in de ochtend van 11 juni werd er op twee plaatsen gezwermd door 2 tot 3 gewone dwergvleermuizen; bij de boeiborden onder de dakrand van de trappenhuizen van de middelste twee flats. In het plangebied zijn twee zomerverblijven aanwezig van de gewone dwergvleermuis, waarvan er één ook als zomerverblijf door de laatvlieger wordt gebruikt. Beide vleermuisverblijven bevinden zich onder de trespa boeiboorden onder de dakrand van de twee trappenhuizen. In het kader van de aanwezigheid van deze vleermuizen wordt een ontheffing aangevraagd met betrekking tot de Wet natuurbescherming

Conclusie

Gelet op het bovenstaande, en het feit dat er een Wnb-ontheffing aangevraagd zal worden voor de vleermuizen in het plangebied, levert het aspect soortenbescherming geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Wettelijk kader

Als wettelijk toetsingskader in Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0018.png"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Tiel met plangebied bij blauwe contour

Op basis van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Tiel is het plangebied aangeduid als 'Middelmatige archeologische verwachting'. De archeologische verwachtingswaarde is in het vigerend bestemmingsplan doorvertaald middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. De voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 30 cm beneden maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

Bureauonderzoek

Door Bureau voor Archeologie is een bureauonderzoek (projectnr. 2021011202, d.d. 22 februari 2021) uitgevoerd om de archeologische verwachting binnen het plangebied inzichtelijk te maken. De bevindingen uit het onderzoek zijn in onderstaande overgenomen. Het onderzoek is tevens als Bijlage 7 bij deze toelichting toegevoegd.

Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied resten uit de Laat Romeinse Tijd tot en met de Nieuwe Tijd aanwezig kunnen zijn in oever- en crevasseafzettingen van de Waal. Eventueel kunnen archeologische resten uit het Paleolithicum en Mesolithicum aanwezig zijn in het Pleistoceen niveau. Het Pleistoceen niveau bevindt zich echter op een diepte van ca. 8,5 m beneden maaiveld. Gezien de verstoringsdiepte ten gevolge van het planvoornemen onder deze grens blijft, wordt niet verwacht dat eventuele archeologische waarden in het Pleistoceen niveau worden geschaad.

Gevolg planvoornemen

Dit planvoornemen ziet toe op de sloop van vier woongebouwen en de realisatie van twee nieuwe woongebouwen. De twee nieuwe woongebouwen worden gedeeltelijk binnen de 'footprint' van de te slopen bebouwing opgericht. De beoogde ontwikkeling valt hiermee binnen de vrijstellingsgrenzen van het bestemmingsplan. Bureau voor Archeologie adviseert daarom het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' komt daarom niet terug in de verbeelding en regels van dit bestemmingsplan.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor dit planvoornemen.

4.10.2 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, beheersverordening of ruimtelijke onderbouwing rekening moet worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast moet op grond van het Bro in de toelichting op het bestemmingsplan worden beschreven hoe deze cultuurhistorische zijn meegewogen. Het is daarom van belang dat voorafgaand aan het opstellen van een ruimtelijk plan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.

Toetsing

Binnen het plangebied zijn vier woongebouwen aanwezig. Deze woongebouwen worden niet aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol. Op basis van de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart wordt geconcludeerd dat er zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen binnen het plangebied bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0019.png"

Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart met plangebied bij rode contour

Gevolg planvoornemen

Binnen het plangebied zijn geen beschermde monumenten of cultuurhistorische waarden aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.11 Waterparagraaf

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd.

Ten behoeve van het planvoornemen is de digitale watertoets doorlopen (zie Bijlage 8). Op basis van het doorlopen van de digitale watertoets wordt geconcludeerd dat voor het planvoornemen de normale procedure dient te worden doorlopen.

4.11.1 Beleid

Nationaal Waterplan 2022-2027

Het Nationaal Waterplan 2022-2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:

  • Een veilige en klimaatbestendige delta: Nederland is kwetsbaar voor de gevolgen van klimaatverandering. Dat vraagt om maatregelen die verdere klimaatverandering tegengaan. Daarnaast zijn stappen nodig om ons aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering. Dit wordt klimaatadaptatie genoemd. Klimaatadaptatie is geen beleidsterrein op zich, het is een opgave die vele beleidsterreinen en sectoren raakt en daar dwars doorheen loopt. Veel beleid en maatregelen in dit NWP dragen bij aan klimaatadaptatie.
  • Een concurrerende, duurzame en circulaire delta: Een goede zoetwatervoorziening is van groot belang voor de economie. Nederland moet in 2050 weerbaar zijn tegen zoetwatertekorten. Daarom werkt het Rijk in de planperiode van het NWP samen met de zoetwaterregio's en de gebruikers aan maatregelen om ervoor te zorgen dat Nederland ook in droge perioden over voldoende zoetwater beschikt voor bijvoorbeeld landbouw, natuur, historisch groen, industrie en scheepvaart. Dit gebeurt in het Deltaprogramma Zoetwater en met de maatregelen die voortkomen uit de Beleidstafel Droogte.
  • Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur: Het Rijk werkt aan schoon en ecologisch gezond (grond)water voor duurzaam gebruik en een leefomgeving van hoge kwaliteit. In de planperiode van het NWP wordt gewerkt aan structurele vermindering van lozingen en verspreiding van opkomende stoffen, onder andere via het Actieprogramma PFAS in water. Het beleid voor grondwaterkwaliteit is erop gericht verontreiniging van bodem en grondwater zo veel mogelijk te voorkomen. Het kabinet heeft in 2021 het statiegeldsysteem uitgebreid naar kleine flesjes om de hoeveelheid plastic in het milieu te verminderen.

Regionaal Waterprogramma Gelderland 2021-2027

Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Gelderland voor de periode 2021-2027. Dit beleidsdocument gaat in op de betrokkenheid van de provincie vanuit diverse invalshoeken in op het gebied van water: water en ondergrond, drinkwater, waterveiligheid en wateroverlast, natuur, waterkwaliteit.

Beleid waterschap

Algemeen

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's:

  • beschermen tegen overstromingen;
  • water eerlijk verdelen;
  • voorbereiden op extreem weer;
  • streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit;
  • bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur;
  • kwaliteitsverbetering zwemwater;
  • toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit;
  • toewerken naar circulariteit.

Watercompensatie

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, kan aanleg van extra waterberging noodzakelijk zijn. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd.

De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van de toename van verhard oppervlak, maatgevende regenbuien en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. De vuistregel is dat er 436m³ waterberging nodig is per hectare nieuw verhard oppervlak. In het beheergebied waarin het planvoornemen ligt geldt een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,30 meter. Dit geldt voor plannen met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m2. De vuistregel geldt alleen bij waterberging in open water en als er geen sprake is van complicerende zaken (bijvoorbeeld kwel). In stedelijk gebied kan waterberging ook worden gerealiseerd via een waterbergingsbank (indien beschikbaar). Plannen met een toename van het verhard oppervlak in stedelijk gebied tot 1.500 m2 komen hiervoor in aanmerking. Voor plannen met meer dan 5.000m² extra verharding wordt een aparte berekening gevraagd. Dit geldt ook voor plannen die waterhuishoudkundig complex zijn. Hierbij worden de volgende berekeningsuitgangspunten gehanteerd:

  • De maatgevende afvoer door de watergangen is 1,5 l/s/u. Dit is ook de afvoer die de watergangen in het landelijk gebied nog net aankunnen.
  • Bij een regenbui die eenmaal per 100 jaar kan voorkomen met 10% opslag vanwege de klimaatverandering (T=100+10%) mag er geen inundatie optreden.
  • Bij een regenbui die eenmaal per 10 jaar optreedt met 10% opslag vanwege klimaatverandering (T=10+10%) moet er voor het straatpeil nog een drooglegging van 1,00 m zijn ten opzichte van zomerpeil.

Voorkeursvolgorde aanleg watercompensatie

Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de voorkeursvolgorde vasthouden-bergen-afvoeren:

  • Hergebruik en/of vasthouden
    Hierbij wordt het hemelwater binnen het plangebied verzameld en komt niet (direct) in het oppervlaktewater terecht. Dit kan bijvoorbeeld met groene polderdaken en wadi's. Het ontwerp-, beheer- en onderhoudsaspect spelen een belangrijke rol bij deze voorzieningen. De initiatiefnemer dient aantoonbaar te maken dat de gerealiseerde berging kan blijven functioneren;
  • Bergen
    Onder bergen verstaan we de opvang van hemelwater in het oppervlaktewater. Het hemelwater van het plangebied wordt opgevangen in het oppervlaktewater. Hier heeft het graven van nieuw oppervlaktewater de voorkeur boven het vergroten van bestaand water. Bij gebruik van bestaand water gaat de voorkeur uit naar watergangen die niet door Waterschap Rivierenland worden onderhouden. In het algemeen geldt dat compensatie in B-watergangen de voorkeur heeft boven compensatie in A-watergangen. Als de aanvrager kan aantonen dat compensatie in een B- of A-water redelijkerwijs niet mogelijk is, kan het waterschap ook compensatie in bestaande of nieuwe C-wateren toelaten.
  • Afvoeren
    Hierbij wordt hemelwater afgevoerd via de riolering.

Waterkwaliteit (algemeen)

Hieronder volgt een aantal algemene aandachtspunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:

  • Gebruik geen uitlogende materialen zoals zink of koper. Zo komen deze materialen niet in de sloot terecht. Worden wel uitlogende materialen gebruikt, dan mag het dakwater niet rechtstreeks op de sloten worden geloosd;
  • Bladeren van bladverliezende bomen langs het water komen vaak in het water terecht. Dit kan de waterkwaliteit negatief beïnvloeden. De hoeveelheid bladafval in de watergang kan worden beperkt door rekening te houden met de plaatsing van bomen;
  • Neem de ecologische waarde mee in het ontwerp van een watergang, wadi, etc. Door aandacht te hebben voor de ecologische waarde, wordt deze zonder al te veel moeite vergroot.

Riolering en zuiveringswerken

Het rioolstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Bij de herstructurering van bestaande woonwijken of herbouw van woningen is er de mogelijkheid om het rioolsysteem zodanig aan te passen dat hemelwater wordt afgekoppeld. Het uitgangspunt is dat hemelwater gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater. Het stroomt eerst door een berm, wadi of bodempassage om het water te filteren.

Gemeentelijk rioleringsplan 2019-2022

De gemeente Tiel volgt in principe het beleid van waterschap Rivierenland met betrekking tot de benodigde watercompensatie. Aanvullend op dit beleid hanteert de gemeente voor nieuwe ontwikkelingen de richtlijnen die voortkomen uit het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Randvoorwaarden voor de opvang en afkoppeling van hemelwater zijn:

  • Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden in de bodem of in waterbergende voorzieningen met een overloop op het bestaande watersysteem of als dat niet kan op de (regenwater)riolering. Op basis van de landelijke handreiking klimaatadaptief bouwen geldt 40 – 60 mm hemelwaterberging per m2 bebouwd / verhard oppervlak. Concreet geldt dat voor dit plan geen wateroverlast (water inpandig) mag ontstaan bij een regenbui van 60mm / uur. Aangetoond moet worden dat woningen binnen het plangebied en de bestaande woningen in de directe omgeving geen wateroverlast gaan krijgen door deze ontwikkeling.
  • Afkoppelvoorkeursvolgorde:
    • 1. Gebruik van hemelwater in combinatie met infiltratie/bergen;
    • 2. Infiltratie/bergen van hemelwater zonder overloop op oppervlaktewater;
    • 3. Infiltratie/bergen van hemelwater met overloop naar oppervlaktewater;
    • 4. Hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
    • 5. Bergen van hemelwater met overloop naar oppervlaktewater en rest afvoeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI).
  • Riolering moet minimaal worden doorgerekend met bui 08 (concreet 19,8 mm) waarbij geen water op straat wordt berekend.
  • Hemelwater dient gescheiden verwerkt of ingezameld te worden;
  • Hemelwater wordt zoveel mogelijk oppervlakkig afgevoerd naar een bergings- of infiltratievoorziening.
4.11.2 Huidige situatie

Bodemopbouw en ondergrond

Op basis van de Geomorfologische kaart van Nederland (Bron: PDOK viewer) is de ondergrond op locatie te definiëren als 'Stroomrug of stroomgordel'. Van het plangebied zelf zijn geen gegevens beschikbaar omtrent de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG). Op een afstand van circa 240 meter ten zuidwesten van het plangebied zijn echter wel gegevens over de GLG en GHG bekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0020.png"

Uitsnede Grondwaterspiegeldiepte GHG (Bron: app.pdok.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0021.png"

Uitsnede Grondwaterspiegeldiepte GLG (Bron: app.pdok.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0022.png"

Uitsnede kaart Grondwaterspiegeldiepte Grondwatertrappen GT (Bron: app.pdok.nl)

Omliggende gronden hebben een GHG van circa 70-80 cm tot maaiveld, een GLG van circa 130-140 cm tot maaiveld en zijn te onderverdelen in grondwatertrap VII. De locatie is gelegen op circa 4,7 meter boven N.A.P.

Op basis van de Geologische kaart 2021 (Bron: DINOloket) is de ondergrond van het plangebied ontstaan uit fijnkorrelige komafzettingen en ingeschakeld veen. Op basis van de Bodemkaart Nederland (Bron: Atlasleefomgeving.nl) is het bodemprofiel binnen het plangebied niet meer te achterhalen. Van gronden gelegen op een afstand van 240 meter ten zuidwesten van het plangebied is het bodemtype wel bekend, dit betreft Rn95A wat inhoudt dat de gronden kalkhoudende poldervaaggronden (zware zavel en lichte klei) betreffen.

Met het DINOloket zijn tevens gegevens over monitoring van grondwaterstanden beschikbaar. Er is geen peilbuis binnen óf direct in de buurt van het plangebied gelegen, maar onderstaande gegevens van omliggende peilbuizen kunnen gebruikt worden om een beeld te krijgen van de grondwaterstanden ter hoogte van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0023.png" Basisgegevens grondwatermonitoring ten zuiden van plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0024.png"

Grondwatermonitoring ten zuiden van plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0025.png"

Basisgegevens grondwatermonitoring ten noorden van plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0026.png"

Grondwatermonitoring ten noorden van plangebied

Oppervlaktewater

Er is binnen het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. Op basis van de 'Vastgestelde legger wateren' van het waterschap Rivierenland is ten zuiden van het plangebied een A-watergang met bijbehorende beschermingszone gelegen. Deze beschermingszone reikt niet tot binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0027.png"

Uitsnede 'Vastgestelde legger wateren' waterschap Rivierenland met globale ligging plangebied rood omlijnd

Hemelwater

In de huidige situatie is het plangebied deels verhard door de bestaande 32 maisonette woningen en bijbehorende verhardingen. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt ca. 5.300 m2. In de huidige situatie zijn vier woongebouwen binnen het plangebied aanwezig. Naar schatting bedraagt het verhard oppervlak per woongebouw ca. 500 m2 (betreft de som van de aanwezige woonbebouwing, erfverharding binnen de tuinen en omliggende paden). Uitgaande van vier woongebouwen, wordt het oppervlak van de huidige verharding binnen het plangebied ingeschat op ca. 2.000 m2.

Natuurwaarden

Het plangebied is niet gelegen binnen een natuurbeschermingszone.

4.11.3 Toekomstige situatie

Watercompensatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00065-va01_0028.png"

Inrichtingsplan (blauwe vlakken verhard oppervlak van gebouwen en oppervlakteverharding)

Dit plan ziet toe op de sloop van 32 maisonette woningen en de realisatie van 60 appartementen. In de toekomstige situatie wordt het verhard oppervlak binnen het plangebied ingeschat op circa 2.620 m2. Hiermee is sprake van een toename van het verhardoppervlak van circa 620 m2 ten opzichte van de huidige situatie. Voor voorliggend plan is een compensatieberekening opgesteld voor 2.620 m2 af te voeren verhard oppervlak. Met een grote piekbui van 60 mm, wat geldt als waterbergende eis, moet er 157 m3 water geborgen kunnen worden binnen het plangebied. In het inrichtingsplan zijn de locaties waar mogelijk wadi's aangelegd kunnen worden paars weergegeven. Dit betreft een oppervlak van 480 m2, wat neerkomt op wadi's die over hun gehele oppervlak gemiddeld 33 cm water moeten kunnen bergen. Dit is in praktijk goed te realiseren. Hierbij moet vermeld worden dat er nog gekeken wordt naar de mogelijkheid om de parallel parkeerplaatsen waterdoorlatend te realiseren. De halfverharde paden zijn tevens eveneens iets waterdoorlatend. Bij grote piekbuien zal de waterdoorlatendheid van de parallel parkeerplaatsen en de halfverharde paden niet voldoende zijn. De hellingen van de parkeerkelder hebben bij grote piekbuien te maken met afstromend water, hierom wordt gekeken naar de mogelijkheid om wadi's te realiseren tussen de bouwblokken aan de rand van de hellingen van de parkeerkelder. Het overtollige water op de parkeerbak wordt waar mogelijk naar de zuidzijde afgevoerd waar het in de groenstrook kan inzijgen, en bij een grote piekbui eventueel kan afstromen naar aanliggende A-watergang. De strook ten zuiden van de parkeergarage loopt van nature lichtelijk af, het Jaagpad ligt namelijk 10 cm lager dan het plangebied, waardoor beperkte afvoer van overtollig hemelwater bij grote piekbuien mogelijk is. Uitgangspunt hierbij blijft om het water op te vangen op eigen perceel.

Conform het GRP moet het bouwpeil 30 cm hoger zijn dan het straatpeil. Met het planvoornemen wordt hieraan ruim voldaan. Het bouwpeil van de begane grond is, mede door de half verdiepte parkeerkelder, op circa 1 meter boven het straatpeil gesitueerd. Daarnaast wordt het plan grondwaterneutraal uitgevoerd. Zoals in de regels van voorliggend plan is opgenomen, mogen er met het plan ten gevolge van de bouw van de parkeerkelder geen grondwatereffecten binnen het plangebied én omgeving optreden.

Riolering

Het afvalwater van de appartementen wordt aangeboden aan het bestaande gemengde riool nabij het plangebied. Er worden geen knelpunten verwacht voor aansluiting op het bestaande riool. De aanleghoogtes van het systeem dienen nader bepaald te worden. Het hemelwater wordt binnen het plangebied op eigen terrein geborgen, het hemelwater dat niet op eigen terrein geborgen kan worden zal afgevoerd worden naar de A-watergang aan de zuidzijde van het plangebied. Gezien de ligging van het plangebied grenzend aan de A-watergang zal het overtollig hemelwater naar de A-watergang afgevoerd worden, en niet naar het riool.

Waterkwaliteit

Bij de inrichting, bouw- en beheerfase worden er geen mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Conform de waterkwaliteitstrits, 1. schoonhouden 2. scheiden 3. zuiveren, dienen de mogelijkheden voor bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht. Met het voornemen worden er geen uitlogende bouwmaterialen toegepast. De waterkwaliteit zal ten gevolge van de ontwikkeling dan ook niet verslechteren.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet van het plan

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

5.2 Uitgangspunten

5.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

5.2.2 Planonderdelen

Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de gebruiks- en bouwmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het vigerend bestemmingsplan ('Tiel West')

De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

5.3 Toelichting op de planregels

5.3.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen.

Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen. Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid;

Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.

Afwijken van de gebruiksregels

Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting.

5.4 Toelichting op bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.

5.4.1 Bestemming Groen

Ten behoeve van de groenvoorzieningen binnen het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen rechtstreeks toegelaten. Ook aan 'Groen' ondergeschikte functies zoals evenementen, speelvoorzieningen, jongeren ontmoetingsplaatsen, beeldende kunstwerken en nutsvoorzieningen zijn toegestaan. Daarnaast zijn bij de bestemming behorende paden en bruggen en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogelijk. Hierbij geldt dat enkel kleine gebouwtjes (max. bouwhoogte 3 meter en max. inhoud 50 m3) voor jongeren ontmoetingsplaatsen, beeldende kunstwerken en nutsvoorzieningen toegestaan zijn.

5.4.2 Bestemming Verkeer

Ten behoeve van de verkeerskundige ontsluiting en parkeervoorzieningen binnen het plangebied is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn wegen, straten en paden, verblijfsvoorzieningen, (fiets)parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen toegstaan. Daaraan ondergeschikt zijn toegestaan: nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen, evenementen, jongeren ontmoetingsplaatsen, standplaatsen ten behoeve van markten en dergelijke, beeldende kunstwerken, tuinen en wachtruimten ten behoeve van het openbaar vervoer. Bij de verkeersdoeleinden behorende gebouwen met een maximale hoogte van 3 meter en een maximale inhoud van 50 m3 zijn toegestaan. Verder mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden met een maximale hoogte van 3 meter (speelvoorzieningen uitgezonderd).

5.4.3 Bestemming Wonen

Ten behoeve van de 60 appartementen binnen het plangebied is de bestemming 'Wonen' in combinatie met een bouwvlak en de bouwaanduiding 'gestapeld' opgenomen. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen met bijbehorende tuinen, erven en paden en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ook zijn aan de bestemming 'Wonen' ondergeschikte functies als nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven en een bed & breakfast, met een maximum van 2 kamers en 5 bedden per woning, toegestaan.

Ter plaatse van de specifieke functiaanduiding 'parkeerkelder' is binnen de bestemming 'Wonen' tevens een (halfverdiepte) parkeerkelder toegestaan.

5.5 Algemene regels

5.5.1 Antidubbeltelbepaling

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

5.5.2 Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.

5.5.3 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een bepaling opgenomen waarin het wordt verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en

5.5.4 Algemene aanduidingsregels

De gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone - bevi 2' is opgenomen in verband met de aanwezigheid van bevi-inrichtingen ten noordwesten van het plangebied. Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - bevi 2' geldt dat de oprichting van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten in de vorm van kinderdagverblijven of verpleegfuncties niet is toegestaan. Er geldt een afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van kinderdagverblijven en verpleegfuncties met dien verstande dat de toename van het aantal personen ten gevolge van deze functies verantwoord moet worden.

De zone kan worden verwijderd bij wijziging van het plan indien de activiteiten van de bevi-inrichting zijn geëindigd.

5.5.5 Algemene afwijkingsregels

Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.

5.6 Overgangs- en slotregels

5.6.1 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

5.6.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

Naast het toetsen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de financiële en maatschappelijke haalbaarheid van het planvoornemen.

6.1 Financiële haalbaarheid

Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan (of zoals in dit geval een bestemmingsplan) waarop het betrekking heeft. In welke gevallen kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan is eveneens vastgelegd in de Wro c.q. het Bro. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het verplichte kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Het kostenverhaal is vastgelegd door middel van een anterieure overeenkomst tussen gemeente Tiel en initiatiefnemer. Hierdoor kan het opstellen van een exploitatieplan achterwege blijven. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke haalbaarheid

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode is ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan.

Hoofdstuk 7 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Ontwerp:
    • 1. ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
    • 2. Zienswijzen
  • b. Vaststelling door de Raad
  • c. Beroep:
    • 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
    • 2. Reactieve aanwijzing
    • 3. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

Onderhavig planvoornemen betreft de herontwikkeling een woonlocatie met 32 maisonette woningen verdeeld over vier woongebouwen naar een woonlocatie bestaande uit 60 appartementen in het sociale huursegment verdeeld over drie nieuwe woongebouwen. In het kader van vooroverleg is het plan voorgelegd aan het waterschap. Hierin is gekeken naar het mogelijke effect van de aanleg van de parkeerkelder onder de drie nieuwe woongebouwen. Uitgangspunt hierin is dat het plan grondwaterneutraal uitgevoerd moet worden, zoals geborgd in de regels van voorliggend plan.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 23 november 2022 tot en met 4 januari 2023 ter inzage gelegen. Eenieder heeft tijdens deze periode de mogelijkheid gehad om een zienswijze in te dienen. In Bijlage 9 zijn de binnengekomen zienswijzen samengevat en van een antwoord voorzien. Voorliggend bestemmingsplan is op 28 juni 2023 door de gemeenteraad van gemeente Tiel vastgesteld.