direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Velp-Zuid, locatie Zuider Parallelweg 35
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPVZ13-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen vastgelegd. Een bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat het bestemmingsplan juridisch toelaat.

Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft en wat de mogelijkheden zijn.
Het digitale plan is bij een verschil ten opzichte van de papieren versie leidend.

Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status.

1.2 Aanleiding bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is in procedure gebracht op verzoek van de initiatiefnemer/ eigenaar van het perceel Zuider Parallelweg 35 in Velp. Hij wenst op deze locatie het voormalige kantoorgedeelte van zijn beëindigde bedrijf te kunnen (laten) gebruiken als woonruimte.

1.3 Doelstelling

Het bestemmingsplan heeft het doel om voor de beschreven ontwikkeling het juridisch-planologische kader te bieden. Het plan beperkt zich daarbij tot het vastleggen van de huidige bouwmassa waarbinnen een woonfunctie mogelijk wordt gemaakt. Daarbij wordt gezien de ligging ten opzichte van de spoorlijn een goede ruimtelijke ordening nagestreefd. Aan de spoorzijde wordt een bouwkundige voorziening toegelaten.

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt.

Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen. Ten aanzien van het toelaten van een beroep of bedrijf aan huis door de bewoner, heeft een actualisatie plaatsgevonden.

Er is gebruik gemaakt van de laatste digitale randvoorwaarden.

1.4 Ligging plangebied

Het plan heeft betrekking op een perceel gelegen aan een weg die parallel aan de spoorlijn Arnhem-Zutphen loopt. Dit deel van Velp-Zuid is in zijn algemeenheid te karakteriseren als een woongebied waar langs de oude linten diverse functies aanwezig zijn.

De bedrijfsmatige activiteiten aan de Zuider Parallelweg laten een afname zien. Het bedrijfspand aan de Zuider Parallelweg hoek Alexanderstraat is al enige jaren niet als zodanig in gebruik. Het bedrijfspand aan de Zuider Parallelweg 31 heeft inmiddels een woon/werkfunctie.


De ligging van de locatie in Velp is op de volgende kaart met een cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ13-VA01_0001.jpg"

ligging in dorp

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ13-VA01_0002.jpg"

luchtfoto 2013

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het kadastrale perceel gemeente Velp, sectie G nummer 2231. Het plangebied wordt aan drie zijden begrensd door eigendommen van initiatiefnemer en aan de noordzijde door de Zuider Parallelweg.

De locatie en de directe omgeving zijn op onderstaande uitsnede uit de GBKN met daarop de kadastrale grenzen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ13-VA01_0003.jpg"

uitsnede uit gbkn met kadastrale percelen 2013

1.5 Geldende bestemmingsplan

Voor onderhavig perceel geldt het bestemmingsplan Velp-Zuid dat op 26 juni 2007 is vastgesteld. Het perceel heeft hierin de bestemming Werken.

Een uitsnede uit de geldende plankaart Velp-Zuid is hieronder afgebeeld. Daarbij wordt opgemerkt dat de bestemming Werken, gegeven aan een perceel ten oosten van het onderhavige plangebied, inmiddels bij het onherroepelijke bestemmingsplan Velp-Zuid, locatie Zuider Parallelweg 31 is herzien. Bij dat plan is aan dat perceel de bestemming Gemengd - 1 gegeven. Hierdoor is een woon-/werkfunctie toegelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ13-VA01_0004.jpg"

uitsnede uit plankaart Velp-Zuid

Bij raadsbesluit van 29 juni 2010 is bij de 1e algehele herziening van alle toen geactualiseerde bestemmingsplannen een nadere invulling gegeven aan de regels.

Daarbij zijn begripsbepalingen en bouwmogelijkheden binnen alle actualisatieplannen gelijk getrokken.

Daarnaast geldt het Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aangepast recreatief medegebruik Buitenplaatsen dat op 15 april 2014 vastgesteld. Op een enkele locatie na geldt dit bestemmingsplan voor het hele gemeentelijke grondgebied. Dit plan voorziet o.a. voorziet in de bescherming van archeologische waarden. Het is zonder dat beroep is ingesteld op 6 juni 2014 onherroepelijk in werking getreden.

Het plangebied heeft hierin de (dubbel)bestemming Waarde - Archeologie 2. Op basis van een middelhoge archeologische verwachtingswaarde is voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 30 cm een onderzoeksrapport naar de archeologische waarden van de gronden nodig. Als die waarden verstoord kunnen worden, dan kunnen voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden. Is de archeologische waarde van de grond reeds op afdoende wijze vastgesteld dan hoeft geen rapport te worden opgesteld. Voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde is aangegeven in welke gevallen een omgevingsvergunning nodig is indien de werken en werkzaamheden groter zijn dan 250 m² en dieper wordt gegraven dan 30 cm.

1.6 Bestaande mogelijkheden

De gronden binnen het onderhavige plangebied zijn in het geldende bestemmingsplan bestemd voor Werken. Binnen de bestemming Werken, aangeduid met een paarse kleur op de plankaart, is het toegelaten om in het bouwvlak (de donkerste kleur paars) het bouwvlak volledig te bebouwen tot een hoogte van 6 meter. Op de gronden met de middelste kleur paars zijn bijgebouwen toegelaten. De gronden met de lichtste kleur paars mogen niet worden bebouwd. De gele kleur in de omgeving van het plangebied duidt de bestemming Wonen aan. Door middel van aanduidingen zijn binnen enkele bouwvlakken ook andere functies toegelaten binnen deze bestemming.

Het pand dat tot voor kort in gebruik was als kantoor bij het aldaar gevestigde bedrijf, is als woonhuis gebouwd. Binnen de geldende bestemming kan het zowel als bedrijf of als kantoor worden gebruikt. Ter illustratie van de bestaande situatie is hieronder een foto van het betreffende perceel gezien vanaf de Zuider Parallelweg opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ13-VA01_0005.png"

Hoofdstuk 2 Gewenste situatie

2.1 Planbeschrijving

Het bestemmingsplan heeft betrekking op een deel van de eigendommen van initiatiefnemer, het voormalige kantoorpand bij zijn onderneming. Dit als woning gebouwde pand staat, sinds de beëindiging van het bedrijf dat aan de Zuider Parallelweg werd uitgeoefend, leeg. De eigenaar/initiatiefnemer wenst dit pand weer als woning te kunnen gebruiken.

Onderhavig bestemmingsplan laat dit toe en is in zijn bouwmogelijkheden afgestemd op het bestaande pand en de geldende hoogtemaat. Geconstateerd moet worden dat binnen de toegelaten hoogte van 6 meter geen rekening is gehouden met de aanwezige kap. Dit wordt in het onderhavige plan hersteld. Het leggen van een (woon) bestemming biedt, zoals inherent is aan het stelsel van de ruimtelijke ordening, de mogelijkheid om binnen de gestelde kaders ook nieuwbouw te plegen.

Omdat het pand is gelegen aan de spoorlijn zijn maatregelen aan de gevel nodig. Voor de toegang tot het pand aan de kant van de spoorlijn voorziet dit bestemmingsplan daarom in de mogelijkheid om een portaal te bouwen. Daarnaast voorziet het plan erin dat de voorgevel vanwege de geluidsbelasting 'doof' wordt uitgevoerd.

2.2 Verkeer en parkeren

Verkeersbewegingen

Toegelaten wordt een woonhuis. Aangezien voorheen aldaar een kantoor of bedrijf was toegelaten, zal in de nieuwe situatie het aantal verkeersbewegingen afnemen.

De Zuider Parallelweg heeft een zodanig capaciteit dat de verkeersafwikkeling en de verkeersintensiteit op deze straat hierdoor niet negatief beïnvloed zullen worden.

Parkeren
Voldaan moet worden aan de normen van de Bouwverordening met betrekking tot de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid op het onderhavige perceel. Op het bijbehorende terrein kunnen de voor de woonfunctie benodigde parkeerplaatsen gerealiseerd worden.

In het kader van het uiteindelijke bouwplan vindt een finale toetsing plaats op het aspect parkeren.

2.3 Conclusie

De gewenste situatie behelst een ontwikkeling waarbij een bedrijfsfunctie vervalt in het lint langs de spoorlijn en het betreffende pand wederom als woonhuis wordt aangewend zonder dat bouwmogelijkheden worden verruimd, uitgezonderd een entreeportaal aan de kant van de spoorlijn vanwege de geluidsbelasting op deze gevel.

Hierbij wordt het volgende overwogen.

  • De locatie is gelegen in een gebied waar de woonfunctie overheerst. Weliswaar is het gelegen nabij de spoorlijn maar ook gezien het gegeven dat dit pand als woonhuis is gebouwd, is een woonfunctie te verkiezen boven leegstand.
  • Voor zover de aanwezigheid van de gewenste woning belemmerend werkt op bedrijfsmatige activiteiten op de aangrenzende gronden, zijn die gronden in eigendom van de initiatiefnemer.
  • De verkeersaantrekkende werking van een woonhuis zal minder zijn dan die van de kantoorfunctie. Op het eigendom kan worden voorzien in voldoende bruikbare parkeerplaatsen (de definitieve toets vindt plaats op basis van de in te dienen bouwaanvraag).
  • De bouwmogelijkheden binnen het bouwvlak worden niet vergroot.

Voorts is niet - uit onderzoek - gebleken dat belemmeringen aanwezig zijn. In hieronder wordt een en ander toegelicht. Geconcludeerd kan worden dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen argumenten voorhanden zijn die het leggen van de gewenste bestemming belemmeren.

Het gemeentebestuur wil derhalve meewerken aan het hiervoor beschreven gewenste situatie. Daarvoor is onderhavig plan in procedure gebracht.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

In dit hoofdstuk komt vooral het ruimtelijke beleid aan de orde. Bij de beoordeling van de haalbaarheid in Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op specifiek beleid.

3.1 Rijk

Kader

Het ruimtelijke beleid is op rijksniveau verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 in werking is getreden. In de SVIR zijn diverse beleidsnota's geactualiseerd en geïntegreerd, waaronder de nota Ruimte uit 2006 en de nota Mobiliteit. In de SVIR schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De hoofddoelen van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid voor de periode 2020 - 2028 zijn:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van het land;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daartoe worden 12 nationale belangen geformuleerd. Daarnaast wordt de rijks- verantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening vastgelegd.

Provincies en gemeenten worden meer verantwoordelijk. Voor een aantal onderwerpen is geconcludeerd dat het rijk zijn bevoegdheid tot het stellen van algemene regels zou moeten inzetten.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), laatstelijk gewijzigd per 1 juli 2014, is vastgelegd welke nationale belangen moeten worden betrokken bij het vaststellen van een bestemmingsplan.

De uitwerking van de Ecologische hoofdstructuur, welke in onderhavig verband van belang zou kunnen zijn, vindt plaats via de provincies. Dit aspect komt in hoofdstuk 3.2 aan de orde.

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd en is de ladder voor duurzame verstedelijking daarin als procesvereiste opgenomen.

Zodat in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Is dat het geval dan wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen bestaand stedelijk gebied van de regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Kan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het stedelijke gebied van de regio plaatsvinden, dan wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.


Beoordeling
De geformuleerde nationale belangen zijn evenals het gestelde in het Barro niet van toepassing.

Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling wordt in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking opgemerkt dat hier sprake is van het voorzien in een lokale behoefte en een zodanig gering aantal woningen in een bestaand pand dat gezien de kleinschaligheid van deze ontwikkeling het onderhavige plan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro. Niettemin wordt in paragraaf 3.2 en paragraaf 3.4 ingegaan op het aspect wonen.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan is niet strijdig met de rijkskaders zoals die in deze paragraaf aan de orde zijn gekomen.

3.2 Provincie en stadsregio

Kader

Na de vaststelling van de Wet ruimtelijke ordening heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen.

De provinciale visie op ruimtelijk gebied is vastgelegd in deze algemene structuurvisie. De structuurvisie is erop gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten in Gelderland worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.

Het provinciale beleid richt zich op het groenblauwe raamwerk (natuur en water) en het rode raamwerk (stedelijke functies en infrastructuur). Het overige provinciale grondgebied wordt het multifunctionele gebied genoemd en is het domein van de gemeenten die daartoe in regionaal verband samenwerken.


In de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG), laatstelijk gewijzigd op 29 mei 2013, zijn punten van provinciaal beleid juridisch vastgelegd.

In voorbereiding is een provinciale omgevingsverordening waarin bestaande provinciale verordeningen worden geïntegreerd en geactualiseerd.

De provinciale Woonvisie (Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019) is leidraad voor een voldoende aanbod van kwalitatief passende woningen en woonmilieus voor de Gelderse bevolking. Het woningaanbod moet aansluiten op de voorkeuren van bewoners. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling zal hiervan sprake zijn.

Stadsregio Arnhem-Nijmegen

Binnen de provinciale kaders zijn op regionaal niveau afspraken gemaakt. Ook in het regionale structuurplan van het voormalige Knooppunt Arnhem-Nijmegen wordt niet verder ingezoomd op het dorp en de voorgestane ontwikkeling.

Op het gebied van volkshuisvesting zijn binnen de provinciale kaders afspraken gemaakt. Tot 2020 is er nog een behoefte binnen de stadsregio aan circa 16.500 woningen. In het kader van de Verstedelijkingsvisie van de stadsregio zijn in 2014 recent subregionale Woonagenda's vastgesteld. Voor de subregio Arnhem, waartoe de gemeente behoort, wordt geconstateerd dat eerder sprake is van te weinig plancapaciteit. Voorts ligt er ook een grote kwaliteitsopgave in de bestaande woning- voorraad.

Beoordeling

Het plangebied ligt in het gebied dat in de provinciale structuurvisie als (inter)nationaal stedelijk netwerk (bebouwd gebied 2000) is aangeduid. De ontwikkeling is van een lokaal karakter.

De onderwerpen als opgenomen in de RVG zijn voor het plangebied, dat midden in Velp is gelegen, niet aan de orde.

Geconstateerd mag worden dat het aantal woningen dat volgens het gemeentelijke woningbouwprogramma wordt gebouwd gering is ten opzichte van de regionale programma en het gemeentelijke programma past binnen het provinciale kwantitatieve woningbouwprogramma dat op regionaal niveau nog wordt uitgewerkt.

Conclusie

De waarden die beschermd worden in de provinciale verordening worden door onderhavig bestemmingsplan niet aangetast. Evenmin is sprake van strijdigheid met het provinciale en stadsregionale beleid.

3.3 Waterschap

Kader

Het waterbeleid van rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still-step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Beoordeling

Aan de orde is het realiseren van woonruimte in een bestaand gebouw van een beperkte oppervlakte. Bij handhaving van het gebouw en de bestaande afvoerleidingen, hoeft de afvoer van het hemelwater niet te worden afgekoppeld. van het riolering.
In Hoofdstuk 4.8 wordt dit aspect verder uitgewerkt.

3.4 Gemeente

Kader

Het op 31 januari 2006 vastgestelde gemeentelijke structuurvisie Een droom om in te wonen geeft de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling weer tot 2020 met een doorkijk naar 2030. Het in 2006 vastgestelde gemeentelijke structuurplan Een droom om in te wonen zoomt niet in op de voorgestane ontwikkeling.

In de Woonvisie, vastgesteld door de raad op 26 mei 2009, is de lijn voor de jaren 2009 t/m 2013 dat expliciet aandacht uitgaat naar het verbeteren van de kwaliteit bestaande woningvoorraad. Omschreven is dat de gemeente Rheden streeft naar een toekomstbestendige woningvoorraad. In vergelijking met de voorgaande periode ligt de focus meer op kwaliteit en in het bijzonder op een kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad. Speerpunten zijn: werk maken van herstructurering, woningaanpassingen ten behoeve van senioren, investeren in duurzaamheid en particuliere woningverbetering. Daarnaast blijft nieuwbouw een belangrijk item.

Bij raadsbesluit van juni 2011 is de Woonvisie 2009 t/m 2013 aangescherpt. Er wordt allereerst een goede volkshuisvestelijke onderbouwing gevraagd als het initiatief voorziet in het netto toevoegen van meer dan 5 woningen aan de voorraad. Daarnaast wordt meegewerkt als het initiatief een specifiek maatschappelijk belang dient. Bij dit besluit is geconstateerd dat een bouwprogramma waarbij jaarlijks 60 tot 80 woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd, past bij de laatste bevolkingsprognose van het CBS voor de gemeente. Ondanks een lichte bevolkings- daling neemt het aantal huishoudens nog toe door gezinsverdunning. Op termijn (rond 2020) zal het aantal huishoudens naar waarschijnlijkheid stabiliseren.

Deze conclusie uit 2011 is nog steeds juist. Het aantal woningen dat toegevoegd kan worden vanuit de Rhedense behoefte -in 2009 vastgesteld op een netto capaciteit van ongeveer 750 woningen- is nog niet geheel belegd met woningbouwplannen. De woningvoorraad is vergeleken met 2009 toegenomen met ruim 500 woningen. In de  planningslijst woningbouw 2014 zijn de locaties opgenomen waar woningbouw wordt voorzien. Aangezien niet met zekerheid vaststaat dat op die locaties wordt gebouwd, voorziet de planningslijst in een surplus aan locaties. Onderhavig plan voor het realiseren van één woning, is hierin nog niet opgenomen.

Beoordeling

De gemeentelijke structuurvisie zoomt niet in op de voorgestane ontwikkeling.

In onderhavig geval gaat het om een toevoeging van minder dan 5 woningen. Het realiseren van woningen in bestaande panden die hun (niet-woon)functie verliezen is niet als apart item benoemd in de gemeentelijke woonvisie. De voorgenomen verbouwing past in de huidige tijd waarin het hergebruik van gebouwen een maatschappelijk gedragen ontwikkeling is.

Conclusie

Het voorliggende plan is niet strijdig met het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheidsonderzoeken

Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, beleid van de gemeente en van andere overheden en uitkomsten van onderzoeken.

4.1 Milieuzonering

Kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door middel van milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.


Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied.

Beoordeling

In het kader van milieuzonering kan de komst van een woning relevant zijn voor omliggende inrichtingen. Het plangebied ligt niet binnen een contour van een aanwezige inrichting.

Binnen de resterende bestemming Werken zijn bedrijven en kantoren toegelaten. Aangezien aanvrager eigenaar is van deze opstallen, is de komst van een woning (als dat al relevant is voor de aanwendingsmogelijkheden van die opstallen gezien de aanwezigheid van woningen in de omgeving van het plangebied), zijn keuze.

Ook nabij de andere percelen met de bestemming Werken in de omgeving van het plangebied zijn reeds woningen aanwezig zodat de komst van een woning ook voor die percelen geen beperking in de aanwendingsmogelijkheden met zich zal brengen.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.2 Luchtkwaliteit

Kader

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Deze wet kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. De Wm heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gevallen (artikel 5.16 Wm):

  • a. het bestemmingsplan leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • b. de luchtkwaliteit verbetert per saldo als gevolg van het bestemmingsplan blijft ten minste gelijk;
  • c. het bestemmingsplan draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen;
  • d. de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

In het Besluit niet in betekende mate bijdragen (laatstelijk gewijzigd op 7 juni 2012, is dit verder uitgewerkt. Bij ministeriële regeling, de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (Regeling NIBM), zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Voor onder meer woningbouwlocaties en kantoorlocaties zijn categorieën van gevallen aangewezen.

Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig te toetsen aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit. In de praktijk zal daarom voor de nieuwbouw tot ongeveer 1.500 woningen geen luchtkwaliteitsonderzoek nodig zijn.

Beoordeling

Dit bestemmingsplan voorziet in het verbouwen van een pand tot woonruimte. Verder onderzoek naar het effect van dit plan op de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling .

4.3 Geluid

Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) noemt geluidsbronnen die in de ruimtelijke ordening van belang zijn. Binnen de gemeente zijn dit: wegverkeer, railverkeer en bedrijven. Deze bronnen hoeven niet binnen het plangebied te liggen. De geprojecteerde geluid- gevoelige functies binnen de zone van een bron moeten op het aspect geluidbelasting getoetst worden. Wegen die deel uitmaken van een woonerf of van een 30 km-gebied zijn hiervan uitgezonderd.

De Wgh benoemt functies die gevoelig zijn voor geluidsbelasting van deze bronnen. Zo zijn bijvoorbeeld woningen en scholen 'geluidsgevoelige bestemmingen'.

De Wgh kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde'). Maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel terug te dringen moeten dan onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard.

Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'.

De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48 dB tot en met 63 dB en voor spoorweg- lawaai 55 dB tot en met 68 dB.

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen.

In de gemeentelijke beleidsnotitie Hogere grenswaarden Wet geluidhinder van 1 juli 2008, welke is gepubliceerd op 24 juni 2009, hebben burgemeester en wethouders vastgelegd onder welke voorwaarden zij een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vaststellen. Gezien de ligging van de locatie in een bebouwingslint bestaande uit voornamelijk woningen, de beëindiging van de bedrijfsmatige functie en het gegeven dat het pand in het verleden als woonhuis is gebouwd, wordt het realiseren van een dove gevel acceptabel bevonden.

Beoordeling

Voor het wegverkeer wordt geconstateerd dat de Zuider Parallelweg onderdeel uitmaakt van een 30 km-gebied zodat onderzoek niet nodig is. Uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is de geluidsbelasting van het wegverkeer evenwel in aanmerking genomen voor het cumulatie-effect nu het plangebied ligt binnen de geluidszone van de spoorlijn Arnhem-Zutphen.

Om de gevolgen voor de ontwikkeling te kunnen beoordelen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit het rapport van DGMR genaamd Woning Zuider Parallelweg 35 te Velp en gedateerd 9 januari 2014 blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het spoorweglawaai op de zuidgevel maximaal 58 dB, op de westgevel 68 dB en aan de noordzijde maximaal 71 dB bedraagt.

Daarbij is rekening gehouden met het cumulatie-effect en met het realiseren van een entreeportaal ter plaatse van de huidige voordeur aan de kant van de spoorlijn. Geconcludeerd wordt dat aan de spoorzijde het realiseren van een zogenaamd dove gevel nodig is.

Het onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Het voornemen om hogere waarden vast te stellen voor de geluidsbelasting vanwege het spoor en een dove voorgevel te eisen in samenhang met het realiseren van een entreeportaal is voor zienswijzen ter inzage gelegd. Burgemeester en wethouders hebben op 8 september 2014. besloten om hogere waarden vast te stellen. Daarbij is overwogen dat het treffen van maatregelen aan de bron en/of in de overdracht niet mogelijk is.

Conclusie

Het rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het aspect geluid vormt, na ontheffing en het treffen van de voorgeschreven maatregelen, geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid

Kader

Externe veiligheid gaat over het beperken van de blootstelling van mensen aan een verhoogd gevaar als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Denk aan de productie, het behandelen of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Dat kan door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en kwetsbare objecten. Dat zijn woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven. Beperkt kwetsbare objecten zijn gebouwen/voorzieningen zoals kantoren, winkels en bedrijven.

Voort transportassen -verkeerswegen, spoorwegen en vaarwegen- zijn de regels vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs), voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en voor bedrijven in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De CRnvgs wordt naar verwachting per 1 juli 2014 vervangen door het Besluit externe veiligheid transportroutes.

Al die besluiten hanteren dezelfde risicobenadering. Daarbij worden twee soorten risico beschouwd. Het gaat in de eerste plaats over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger, oftewel het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het PR wordt gebruikt bij de toetsing of een risicovolle activiteit op een bepaalde plek mag plaatsvinden, en of in de directe omgeving mag worden gebouwd.

In de tweede plaats gaat het om het groepsrisico (GR). Het GR is een maat om de kans weer te geven op een ongeval met een bepaald aantal dodelijke slachtoffers. In onderhavige situatie wordt hieronder verstaan de kans per jaar per kilometer spoorlijn dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de spoorlijn in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op de spoorlijn. Tevens wordt het GR als maat voor de maatschappelijke ontwrichting beschouwd die kan ontstaan ten gevolge van een ongeval.

 
Beoordeling

Aan de orde is het bouwen van een kwetsbaar object binnen het aandachtsgebied van de spoorlijn Arnhem - Zutphen. Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 10 meter van de spoorlijn.

Om de gevolgen voor de ontwikkeling te kunnen beoordelen is een onderzoek uitgevoerd. Uit het briefrapport van de Omgevingsdienst Regio Arnhem genaamd Beoordeling externe veiligheid Bestemmingsplan Velp-Zuid, locatie Zuider Parallelweg 35 en gedateerd 8 december 2013 blijkt op deze locatie alleen het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor aan de orde is.

Dit onderzoek, waarmee wordt ingestemd, is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

De Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) is van dit rapport in kennis gesteld en heeft desgevraagd advies uitgebracht over de onderwerpen voorbereiding en bestrijding van een ramp en het onderwerp zelfredzaamheid en vluchtmogelijkheden aanwezigen. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van dit advies.

In paragraaf 7.2 Vooroverleg wordt verder ingegaan op dit vooroverleg.

Voor de risicobron de spoorlijn is de CRnvgs het toetsingskader voor externe veiligheid gebaseerd op de risiconormen PR en GR. In onderhavig plangebied geldt voor de risiconormen het volgende.

. plaatsgebonden risico

Conform bijlage 4 van de CRnvgs is het plaatsgebonden risico10-6 op de spoorlijn 0 meter. Daarmee is het plaatsgebonden risico geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

. groepsrisico

Met betrekking tot de invloed op het groepsrisico geldt dat de wijziging die onderhavig bestemmingsplan veroorzaakt op het groepsrisico zeer klein is en niet zichtbaar gemaakt kan worden in een risicoberekening. In de dagsituatie zijn straks minder mensen aanwezig en in de nachtperiode meer. Aangezien het om één perceel gaat en sprake is van zeer geringe aantallen, is dat rekenkundig niet zichtbaar in de risicoberekening die uitgaat van de totale populatie binnen de invloedsfeer van de spoorlijn. Voorts zijn in de omgeving objecten aanwezig die een veel grotere bijdrage leveren aan de hoogte van het groepsrisico.

Aan de orde is derhalve gezien de ligging van het plangebied binnen het invloeds- gebied van de spoorlijn, een verantwoording van het groepsrisico.

verantwoording groepsrisico

De gemeente heeft bij het invullen van zijn verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Zoals hierboven al is vermeld, is hieromtrent advies gevraagd aan de VGGM. Dit advies wordt besproken in hoofdstuk 7.2.

Indachtig het briefrapport van de Omgevingsdienst Regio Arnhem en het advies van de VGGM wordt de volgende overwogen.

- aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied

Volgens de rapportage Basisnet Spoor (Werkgroep Basisnet Spoor 2011) ligt het groepsrisico ter hoogte van Velp tussen de 0 en 0,3 ten opzichte van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Door de invulling van het plangebied wijzigt dit niet.

- omvang van het groepsrisico

De meest vervoerde (en risicobepalende) stofcategorie op het spoortraject is GF3 (brandbare gassen). Conform de Handleiding Risicoanalyse Transport uit 2011 van het Ministerie van Infrastructuur en Transport geldt voor de stofcategorie GF3 een invloedsgebied van 460 meter. In het invloedsgebied ligt een belangrijk deel van de woonkern Velp. In lijn met de Handleiding Risicoanalyse Transport valt de personen dichtheid in de categorie 'drukke woonwijk' met een personendichtheid van 70 personen per hectare. Door de invulling van het plangebied wijzigt het groepsrisico niet.

- mogelijkheden en voorgenomen maatregelen aan de bron

De gemeente heeft geen invloed op de veiligheid op het spoor. De gemeente kan alleen in de ontwikkeling van de ruimte optimaal rekening houden met de aanwezige veiligheidsrisico's. Het plangebied betreft een bestaande locatie waarbij geen mogelijkheden aanwezig zijn voor verdere risicoreductie.

Daarnaast ligt het treffen van maatregelen aan het spoor buiten het bereik van initiatiefnemer.

- mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in het ruimtelijke besluit

Met in de inwerkingtreding van het Basisnet Spoor wordt er een plafond ingesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Arnhem-Zutphen.

Het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtgebied ter beperking van het groepsrisico door het vervoer van gevaarlijke stoffen is vanwege maatschappelijke en economische motieven niet reëel.

- mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding van de omvang van een ramp of zwaar

ongeval

Nabij het plangebied is de spoorlijn (tweezijdig) bereikbaar. Langs de spoorlijn zijn primaire bluswatervoorzieningen (brandkranen) beschikbaar. Alleen betreft het bluswaterleidingen met verschillende diameter die qua bluscapaciteit onvoldoende leveren voor het effect van een aangestraalde tank.

Door de invulling van het plangebied wijzigen de mogelijkheden voor bestrijding van een calamiteit niet.

- mogelijkheden van personen in het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk waarbij een woning wordt toegevoegd, op een locatie waar de bedrijfsmatige activiteiten zijn beëindigd. Het pand kan ook aan de achterzijde worden verlaten.

In de woning zullen zelfredzame personen aanwezig zijn. Deze mensen zijn, mits tijdig gewaarschuwd, in staat zichzelf in veiligheid te brengen.

- nut en noodzaak van de ontwikkeling

Aan de orde is het toelaten van een ontwikkeling die past binnen ontwikkeling dat verspreid gelegen bedrijfsfuncties worden beëindigd en het vrijkomende perceel om een andere invulling vraagt. Met deze ontwikkeling wordt een ruimtelijk invulling gegeven aan gronden die gelegen zijn in een bebouwinglint dat nagenoeg in zijn geheel ten behoeve van het wonen wordt aangewend.

Conclusie

Het briefrapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Gezien het vorenstaande wordt de mogelijkheid die het bestemmingsplan biedt uit een oogpunt van veiligheidsrisico's als een acceptabele ontwikkeling gezien. De invloed van deze wijziging op het groepsrisico van het spoortraject Arnhem - Zutphen is zeer klein en kan niet zichtbaar gemaakt worden in een risicoberekening. Omdat het gaat om een inbreidingsplan waarbij de externe veiligheidsrisico's niet toenemen en de zelfredzaamheid van aanwezigen niet in het geding is, wordt de ontwikkeling verantwoord geacht. Desalniettemin resteert een restrisico. Dit risico wordt gezien de kans daarop acceptabel bevonden.

Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

4.5 Bodemkwaliteit

Kader

Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de nieuwe geplande functies. De algemene uitgangspunten zijn vastgelegd in de Wet bodembescherming.

Beoordeling

Binnen de nieuwe bestemming is sprake van een woonfunctie in een bestaand gebouw dat oorspronkelijk is gebouwd als woning. Het wijzigen van een bestemming Werken naar Wonen is een evidente functiewijziging waarvoor een bodemonderzoek wordt gevraagd. In casus te meer nu bekend is dat sprake is van ernstige bodemverontreiniging in de nabije omgeving. Om deze reden is op dit natuurlijke moment onderzoek gevraagd naar eventuele bodemverontreiniging van de grond vóór en achter het pand voor zover deze een woonbestemming krijgen.

Voor dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dat onderzoek genaamd Verkennend bodemonderzoek Zuider Parallelweg 35 Velp, van Van der Poel Milieu B.V., gedateerd januari 2014. en genummerd 2014.002, welk onderzoek is aangevuld door Van der Poel Milieu B.V. bij briefrapport van 13 februari 2014 met aanvullende resultaten op aanwezigheid van lood.

Deze onderzoeken die als bijlagen bij de toelichting zijn gevoegd, geven aan dat bovengrond licht is verontreiniging met zink, kwik en PAK. En matig is verontreinigd met lood. Voorts is de ondergrond licht verontreinigd met kobalt en is het grondwater licht verontreinigd met zink, cadmium, barium, naftaleen en xylenen.

Deze mate van verontreiniging vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

Conclusie

De rapporten voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het leggen van de bestemming.

4.6 Natuur en landschap

Kader

De bescherming van gebieden is vastgelegd de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ruimtelijke Verordening Gelderland (Ecologische Hoofdstructuur, Waardevol open gebied, Nationaal landschap). Voor de bescherming van soorten geldt de Flora- en faunawet.

  • gebiedsbescherming

- Natura 2000

Op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn speciale beschermingszones aangewezen. Samen vormen zij Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. De Veluwe is aangewezen als Natura 2000-gebied. Binnen dit gebied mag de kwaliteit van de natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen soorten niet verslechteren en mogen er geen storende factoren optreden die een significant negatief effect hebben. Dit geldt niet alleen voor de activiteiten en ingrepen in het gebied zelf, maar ook voor activiteiten en ingrepen daar buiten die invloed kunnen hebben op het gebied.

- Ecologische hoofdstructuur

Veel natuurgebieden en voor planten en dieren waardevolle cultuurlandschappen maken onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS bestaat uit natuurgebieden, verwevingsgebieden en ecologische verbindingszones. Ecologische verbindingszones zorgen er voor dat er uitwisseling plaats kan vinden van dieren, maar ook planten tussen verschillende natuurgebieden. De verwevingsgebieden zijn waardevol voor de natuur maar hebben daarnaast tevens een andere functie. Veel kleinschalige cultuurlandschappen met landschapselementen zijn aangewezen als verwevingsgebied. De ecologische hoofdstructuur wordt beschermd door in bestemmingsplannen hiermee rekening te houden. Daarvoor vormt de Provinciale Verordening Gelderland de basis. Zoals hiervoor in hoofdstuk 3.2 is beschreven ligt het plangebied buiten de aangewezen EHS-gebieden.

  • soortenbescherming 

Voor de bescherming van soorten geldt de Flora- en faunawet (Ffw). Bij nieuwe ontwikkelingen moet onderzocht worden welke gevolgen dit heeft voor de aanwezige beschermde soorten en/of hun leefomgeving. Als een plan (in)direct kan leiden tot de verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project strijdig zijn met de Ffw.

Deze wet kent drie verschillende beschermingsregimes:

  • voor de algemene soorten (tabel I) behoeft op grond van een algemene vrijstelling bij bestendig gebruik en beheer of bij ruimtelijke ingrepen geen ontheffing aangevraagd te worden;
  • voor een aantal overige beschermde soorten (tabel II) geldt dat de activiteiten uitgevoerd moeten worden op basis van een gedragscode of een ontheffing die de minister van Economische Zaken (EZ) heeft goedgekeurd of verleend waarbij getoetst wordt of de ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort;
  • voor strikt beschermde soorten (tabel III) is een ontheffing nodig van de minister van EZ indien bijvoorbeeld bij een ruimtelijke ingreep één van de verbodsbepalingen wordt overtreden; voor deze soorten geldt een uitgebreide toetsing.

Beoordeling

Het plangebied ligt midden in het dorp Velp en bevindt zich niet in, of in de buurt van, een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn of in de buurt van de ecologische hoofdstructuur of natuurgebieden. De uitstraling van de voorgenomen gebruikswijziging is te beperkt om negatieve effecten op de beschermde natuurwaarden van de Natura 2000-gebieden te veroorzaken. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde.

Soortbescherming ingevolge de Flora- en faunawet (Ffw) is wel van toepassing op het plangebied. De nu aanwezige bebouwing en omliggende inrichting is van geen bijzondere waarde waardoor geen ontheffingen noodzakelijk zijn in het kader van de Ffw. Gezien de aard van de ontwikkeling is het vooralsnog niet noodzakelijk een onderzoek uit te voeren. Dit wordt anders als bijvoorbeeld het dak wordt gerenoveerd of wanneer de spouw wordt geïsoleerd dan wel het pand wordt afgebroken, dan moet een quickscan flora en fauna worden uitgevoerd.

Conclusie

Vanuit wet- en regelgeving zijn ten aanzien van het aspect natuur en landschap geen belemmeringen te verwachten voor de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Opgemerkt wordt nog dat ten allen tijde rekening moet worden gehouden met de zorgplicht die voortvloeit uit de Ffw.

4.7 Cultuurhistorie

Kader

In grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het sinds 2012 verplicht om de cultuurhistorische waarden mee te laten wegen. Daartoe wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hiermee is het breder getrokken dan de vanaf 2007 verplichte toets ten aanzien van archeologische waarden ingevolge de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, opgenomen in de Monumentenwet 1988.

De Monumentenwet 1988 maakt het mogelijk van rijkswege beschermde monumenten en beschermde dorpsgezichten aan te wijzen. Objecten en terreinen (onder en boven de grond) die van lokaal belang zijn, kunnen op grond van de huidige gemeentelijke Erfgoedverordening op de gemeentelijke lijst van beschermde monumenten geplaatst worden.

Het aspect cultuurhistorie is binnen de gemeente niet nieuw. Vanaf 1992 zijn op basis van inventarisaties van objecten en structuren gemeentelijke monumenten gestructureerd per dorp aangewezen. In de geactualiseerde bestemmingsplannen is vanaf 2006, door het leggen van bouwvlakken, het bebouwingsbeeld vastgelegd.

De raad heeft op 30 oktober 2012 de Erfgoednota vastgesteld. In deze nota is het beleid vastgelegd dat is gericht op de instandhouding van het erfgoed in de gemeente Rheden. Belangrijk uitgangspunt is de integratie van het erfgoedbeleid in ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.

Voor het onderdeel archeologie is dit aspect van de cultuurhistorie uitgewerkt in de gemeentelijke archeologienota Uitgediept uit 2008. Daarin heeft de gemeenteraad een aantal beleidsvoornemens verwoord. Uitgesproken is dat archeologische waarden beschermd zullen worden via de bestemmingsplannen.

De gemeenteraad heeft laatstelijk op 26 februari 2013 op basis van een verder onderzoek naar archeologische waarden in de gemeente de bij de archeologienota behorende kaarten geactualiseerd. Deze kaarten geven inzicht in de ligging van de gebieden met een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde.

De archeologische maatregelenkaart is aanleiding om gemeentebreed het bestemmingsplan Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aanpassing recreatief medegebruik Buitenplaatsen vast te stellen waarin aan bepaalde gebieden de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1, 2 of 3 wordt toegekend. Met dit bestemmingsplan wordt vooralsnog in één plan een overzicht geboden en in regels voorzien ten aanzien van de archeologische waarden in de gemeente. Bij het dorpsgewijze actualiseren van de bestemmingsplannen wordt de regeling opgenomen in het te vervaardigen bestemmingsplan.

Daarnaast geldt dat (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd zijn. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijk) waardevolle relicten. Dat melden dient terstond te gebeuren. Dit moet bij de minister van OCW, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (vondstmelding via ARCHIS). Of een vondst van archeologische resten uiteindelijk moet leiden tot behoud van deze relicten of een opgraving wordt beoordeeld door de regioarcheoloog aan de hand van de in de archeologienota uitgewerkte selectiemethode. Burgemeester en wethouders betrekken zijn advies bij hun besluit.

Beoordeling

De locatie waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, ligt niet in een beschermd dorpsgezicht. Het pand is evenmin aangewezen als beschermd monument. Ten aanzien van de cultuurhistorische inpassing van de ontwikkeling in zijn omgeving wordt opgemerkt dat sprake is van handhaving van het bouwvlak.

Bij het vervaardigen van bestemmingsplannen wordt vooronderzoek gedaan indien de verwachting luidt dat archeologische waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn. Voor onderhavig plangebied is geconstateerd dat het bouwvlak niet wijzigt. De ontwikkeling is voorzien ter plaatse van een bestaand gebouw.

Voor zover buiten het bouwvlak aan de voorzijde een entree wordt toegelaten en bijbehorende bouwwerken worden toegelaten, wordt opgemerkt dat het plangebied ligt in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In die gebieden is onderzoek verplicht als de bodemingreep 250 m² of meer bedraagt hetgeen niet het geval is. Er is dan ook geen vooronderzoek verricht. Dit neemt niet weg dat eventuele vondsten direct moeten worden gemeld.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorische waarden vormt geen belemmering voor het leggen van de bestemming.

4.8 Water

Kader

In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Dit instrument heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en om de wateraspecten mee te wegen bij de besluitvorming.

Per 1 januari 2008 is de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken van kracht en daarin is vastgelegd dat primair de eigenaar verantwoordelijk is voor de verwerking van hemelwater dat op zijn perceel valt. Dit houdt in dat, indien dat mogelijk is, het water geïnfiltreerd moet worden in de bodem, of met toestemming van de waterbeheerder wordt geloosd op oppervlaktewater. Er worden door middel van verordeningen en regels nadere eisen en randvoorwaarden aan de verwerking gesteld.

Provinciale Staten hebben in 2009 het Waterplan Gelderland 2010-2015 vastgesteld. Dit plan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale water-overlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Met het Gemeentelijke Rioleringsplan voldoet de gemeente aan de planverplichting voor de rioleringszorg die rechtstreeks voortkomt uit de Wet milieubeheer. Het heeft de instemming gekregen van de in de Wet milieubeheer aangegeven verplichte overlegpartners. De strategie bij de inzameling van afvalwater is afgestemd op rijks- en provinciaal beleid.
Voor de planperiode zijn doelen gesteld met betrekking tot:

- waarborgen functionaliteit;

- voorkomen wateroverlast;

- risico's volksgezondheid en milieu beperken;

- bijdrage water aan kwaliteit woonomgeving.

De aanzienlijke toename van het afvoerend verhard oppervlak, de nodeloze inzameling en afvoer van regenwater naar rioolwaterzuiveringsinstallaties en de ontoelaatbare vuilemissie op oppervlaktewater via de overstorten, maakt een omvangrijk maatregelprogramma noodzakelijk.

Beoordeling

Aan de orde is het voornemen om een bestaand pand anders te gebruiken dan het bestemmingsplan toelaat, zonder dat de bouwmogelijkheden worden vergroot. Het afkoppelen van het hemelwater van de afvoer van het vuilwater is eerst aan de orde als sprake is van nieuwbouw of in het geval dat bestaande wijze van afvoeren wordt gewijzigd.

Volledigheidshalve wordt in de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterthema's voor het bestemmingsplan relevant zijn. Na de tabel volgt een toelichting op de relevante aspecten.

waterhuishoudkundig aspect   relevant   omschrijving  
1   veiligheid   nee   in het plangebied liggen geen gronden die behoren tot het zomer- en/of winterbed van de IJssel.  
2   wateroverlast   nee   er is geen toename van verhard oppervlak met meer dan 500 m²;
in het plangebied bevinden zich geen natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en/of overstromingsvlaktes  
3   riolering   ja   voorkomen dient te worden dat schoon regenwater wordt afgevoerd via het riool (vasthouden-bergen-afvoeren) in het geval dat de bestaande wijze van afvoer wordt gewijzigd  
4   watervoorziening   nee   het plangebied ligt niet in een beschermingsgebied voor drinkwaterwinning;
het plangebied ligt niet in een regionaal waterbergingsgebied  
5   volksgezondheid   nee   binnen het plangebied is oppervlaktewater aanwezig  
6   bodemdaling   nee   in het plangebied gaat het hoofdzakelijk om zandige ondergrond;
eventuele zettingen zijn niet relevant  
7   grondwateroverlast   nee   in het plangebied is geen sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond  
8   oppervlaktewaterkwaliteit   nee   in de omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig;
de kwaliteit van geloosd of geïnfiltreerd hemelwater moet voldoen aan bepaalde eisen  
9   grondwaterkwaliteit   nee   binnen het plangebied ligt geen grondwater- beschermingsgebied voor een drinkwater- voorziening of infiltratiegebied voor (kwel- afhankelijke) natuurgebied  
10   verdroging   nee   het plangebied bevat geen hydrologische beïnvloedingszones rond natuurgebieden of ecologische wateren (HEN of SEN);
in de omgeving is geen gebied aangemerkt als (gering) verdroogd  
11   natte natuur   nee   het plangebied bevat geen hydrologische beïnvloedingszones rond natuurgebieden of ecologische wateren (HEN of SEN);
het plangebied grenst niet aan een gebied met kwelafhankelijke land- en waternatuur  
12   inrichting en beheer   nee   Binnen het plangebied bevinden zich geen oppervlaktewateren van waterschap Rijn en IJssel  

Gezien de uitkomsten in voorgaande tabel blijkt dat het plan het afkoppelen van het hemelwater en het bergen daarvan op het bijbehorende terrein aan de orde kan zijn. Voor zover de bestaande wijze van afvoer niet wijzigt, wordt niet gevraagd om afkoppeling.

Indien dit aan de orde komt dan zal onderzoek naar de afkoppelingsmogelijkheden dienen plaats te vinden.

Conclusie
Als gevolg van het bestemmingsplan treden geen negatieve effecten op met betrekking tot de waterhuishoudkundige situatie en vormt het aspect water geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.9 Milieueffectrapportage

Kader

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r.-wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, bijvoorbeeld als het in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine (bouw) projecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r. nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een m.e.r. nodig.

Beoordeling

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit Lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

- drempelwaarden Lijst D

In het plangebied wordt de bouw van een woning mogelijk gemaakt. Dit programma ligt onder de drempelwaarden van Lijst D. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plichtige activiteit.

- gevoelig gebied 

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Uit paragraaf 4.6 van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in of nabij een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatricht- lijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn.

Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een rijksmonument ligt of een Belvedèregebied. En is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.

- milieugevolgen 

In dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten, zoals geluid en luchtkwaliteit reeds beschouwd. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.

Conclusie

Zoals hiervoor is beschreven zijn er geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten en is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Uit dit oogpunt bestaan geen belemmeringen om dit bestemmingsplan vast te stellen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en regels leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de grond en de opstallen. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf of overheid.

In de digitale omgeving zijn de bestemming en de daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd.

De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.

De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en vervat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.

Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet worden opgesteld. De Wro geeft voorts een aantal verplichtingen, die bij de totstandkoming van een bestemmingsplan gevolgd moeten worden. Daarmee wijkt onderhavig bestemmingsplan in de (benaming) van bestemmingen, gebruikte symbolen en de (opbouw) van regels af van de systematiek zoals die is gehanteerd voor de actualisatie van de bestemmingsplannen en daarmee van het bestemmingsplan Velp-Zuid. De strekking van hetgeen in het thans voorliggende digitale plan wordt geregeld, sluit wel aan bij de werkwijze die voorheen werd gehanteerd.

5.2 Procedure bestemmingsplan

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen.

De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.

Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.

5.3 Dit bestemmingsplan

De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast. De wijze waarop een bestemmingsplan vorm krijgt, is vastgelegd in landelijke standaarden.

Verbeelding

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak.
In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestemming Wonen gelegd. Binnen het bouwvlak kan een hoofdgebouw worden gebouwd. De maatvoering is afgestemd op de bestaande bebouwing.

Voorts is een gebied aangeduid waarbinnen bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten. Aan de zijde van het spoor wordt vanwege de geluidsbelasting op de gevel van het gebouw een vlak aangeduid waarbinnen een toegangsportaal moet worden opgericht bij handhaving van de voordeur aldaar zodat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.

Regels

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken.

- Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2);


- Bestemmingsregels 

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) ontheffingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik.

In onderhavig plan wordt alleen de bestemming Wonen gelegd. Per bouwvlak kunnen meer woningen worden gerealiseerd, daarvoor moet wel voldoende parkeergelegen- heid aanwezig zijn.

Uit de begripsbepaling van een woning volgt dat een woning niet gesplitst kan worden ten behoeve van kamerbewoning. Onder het begrip huishouden wordt niet alleen een gezin verstaan. Ook minder traditionele woonvormen verdragen zich met de bestemming Wonen, mits sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van verbondenheid tussen de bewoners. De nadruk ligt op het wonen en niet op het bieden van zorg en begeleiding. Een instelling die zich richt op bijvoorbeeld het begeleiden van mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking die in groepsverband samen wonen en gebruik maken van gemeenschappelijke voor- zieningen en die geen permanente begeleiding behoeven en waarbij het de bedoeling is dat zij zo zelfstandig mogelijk functioneren, ook al is 24 uur per dag begeleiding aanwezig, past binnen dit begrip. Voor de inzichtelijkheid is daartoe het begrip bijzondere woonvorm opgenomen in het bestemmingsplan.

Een instelling waar de behandeling van de bewoners voorop staat, past derhalve niet binnen de bestemming.

Voorts volgt uit de bepaling dat bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak ten dienste moeten staan van het hoofdgebouw dat aldaar geen zelfstandige woningen zijn toegelaten. Het gebied waarbinnen bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten mag voor 40% worden bebouwd.

Gezien de ligging nabij het spoor is vanwege de geluidsbelasting op de gevels een voorwaarde opgenomen met betrekking tot het realiseren van een dove gevel en een entreeportaal.

In de regels is er voorts in voorzien dat legale bouwwerken die omvangrijker zijn dan hetgeen het bestemmingsplan toelaat, kunnen blijven staan zonder dat ze onder het overgangsrecht vallen. Wordt een hoofdgebouw gesloopt en wordt een nieuw hoofdgebouw gerealiseerd, dan moet evenwel wél aan de regels van dit bestemmingsplan voldaan worden. Worden bijbehorende bouwwerken en overkappingen gesloopt en vindt nieuwbouw plaats dan mag wel de oppervlakte worden behouden maar moet de hoogte verlaagd worden naar het maximum volgens deze regels.

Tevens is het toegelaten dat een bewoner aan huis een bedrijf of beroep uitoefent. Ook hiervoor gelden voorwaarden. In een Lijst van bedrijven aan huis -opgenomen als bijlage bij de regels van dit plan- is na te lezen welke bedrijven dit zijn. Deze lijst is afgeleid van de lijst behorende bij de beleidsregel Notitie beroep en kleinschalige bedrijfsactiviteiten aan huis. Deze indeling kan niet meer worden gebruikt omdat de gehanteerde Standaard Bedrijfsindeling (SBI) uit 1993 in 2008 is gewijzigd en daarmee de indeling en codering in de laatste VNG brochure Bedrijven en milieuzonering.

Uit die beleidsregel volgt dat vooral kantoren aan huis zijn toegelaten en een enkele andere bedrijfsfunctie die in een woonomgeving acceptabel is. Deze lijn is in dit bestemmingsplan gevolgd en geactualiseerd aan de hand van veel voorkomende activiteiten.

Door de beperkingen in maatvoering, personeelsleden, verschijningsvorm en activiteiten gaat het om functies die in een woonomgeving passend zijn. De functies zijn daarom in hoofdzaak ook niet publieksaantrekkend, zo gaat het bij webwinkels nadrukkelijk alleen over het opslaan en verzenden van goederen. Hierdoor wordt bereikt dat wanneer een activiteit een zekere omvang bereikt, de activiteit zich verplaatst naar bijvoorbeeld een locatie waarop een bedrijfsbestemming rust. Ter plaatse kunnen ook producten worden verkocht mits voldaan wordt aan de beperkingen die hiervoor gelden.

Over het parkeren wordt opgemerkt dat ook hier de systematiek van de bouwverordening geldt. De activiteit aan huis wordt apart getoetst en omdat het aantal benodigde parkeerplaatsen altijd naar boven wordt afgerond, zal voor die activiteit ten minste 1 parkeerplaats nodig zijn. Vooral bij rijenwoningen zal niet altijd op het bijbehorende terrein ruimte aanwezig zijn om een parkeerplaats aan te leggen. Van dat vereiste om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op het bijbehorende terrein kan, net zoals in de bouwverordening is geregeld, worden afgeweken. Echter voor activiteiten aan huis is de afwijking gemaximaliseerd.

Volledigheidshalve wordt er nog op gewezen dat de APV een verbod kent op het parkeren van grotere voertuigen in de bebouwde kom gedurende de avonduren en gedurende het weekend.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

- Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel en afwijkingen.

In dit hoofdstuk worden ook regels gegeven over het ondergronds bouwen. Daarbij zal in voorkomende gevallen door middel van een geohydrologische onderzoek aangetoond moeten worden dat grondwaterstromen niet worden verstoord.

De oppervlakte van een ondergrondse ruimte wordt niet meegeteld indien een maximum is gesteld.

Voor zover een parkeerkelder wordt gerealiseerd, wordt erop geattendeerd dat in de bij de bouwverordening behorende bijlage Parkeernormen o.a. is gesteld dat bij parkeeergarages tussen de hellingbaan en de aansluiting op de openbare weg een horizontale opstelstrook aanwezig moet zijn met een lengte van 5 meter.

Ten aanzien van de vereiste parkeergelegenheid op het bijbehorende terrein, derhalve ook bij de uitoefening van een bedrijf of beroep aan huis, wordt verwezen naar de bouwverordening. In de bijlage Parkeernormen bij die verordening zijn onder andere bruikbaarheidsvereisten en de normen per functie vastgelegd. Wat voldoende is, wordt op basis van de bouwverordening niet alleen bepaald bij de beoordeling van een bouwaanvraag, maar ook bij een wijziging in het gebruik.

Voor de activiteit aan huis moet op het bijbehorende terrein één parkeerplaats gerealiseerd worden, tenzij burgemeester en wethouders hiervan bij omgevings- vergunning afwijken.

Voorts is in de regels gesteld dat het Parapluplan archeologie Rheden 2013 en aanpassing recreatief medegebruik Buitenplaatsen, waarin onderhavig plangebied de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' heeft, voor het aspect archeologie van toepassing blijft.

Door deze regel geldt voor het plangebied Waarde - Archeologie 2. Zodat voor bouwwerkzaamheden een onderzoeksplicht geldt, en voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde (bijvoorbeeld het slopen van ondergrondse gebouwen of het graven) een omgevingsvergunning kan zijn vereist, indien het gaat om meer dan 250 m² en de grond dieper dan 30 cm wordt verstoord.


- Overgangs- en slotregel
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

5.4 Vergelijking met geldende bestemmingsplan

Het onderhavige bestemmingsplan richt zich voornamelijk op een veranderd gebruik van het perceel. De gewijzigde bouwmogelijkheden houden verband met ligging ten opzichte van de spoorlijn en de gevolgen daarvan voor de bestemming Wonen die een geluidgevoelige functie mogelijk maakt.

5.5 Reikwijdte bestemmingsplan

Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.

De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van bouwmogelijkheden, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de door de gemeenteraad vastgestelde bouwverordening. Waarbij de onafhankelijke welstandscommissie adviseert of het bouwplan op basis van de Welstandsnota zoals die op 26 februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 4 april 2013 in werking is getreden, voldoet aan redelijke eisen van welstand.

5.6 Handhaving

Het bestemmingsplan maakt op een eenvoudige wijze duidelijk wat is toegelaten en is daarmee goed handhaafbaar.

Burgemeester en wethouders kunnen bestuursrechtelijk optreden tegen activiteiten die strijdig zijn met het bestemmingsplan. Daartoe is beleid vastgesteld.

Daarnaast kan ook via de strafrechtelijke weg worden opgetreden. Een overtreding van de regels is een strafbaar feit waarop de Wet op de Economische Delicten van toepassing is.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient de economische uitvoerbaarheid te worden onderzocht in het kader van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien indien:

  • a. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, en
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen, en het inrichten van de openbare ruimte en woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is, of
  • d. één van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen van toepassing is, te weten:
    • 1. het totaal der wettelijk te verhalen exploitatiebijdragen bedraagt minder dan € 10.000,00, of
    • 2. er geen verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening aan de orde zijn, of
    • 3. de verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op de nutsvoorzieningen betreffen.

Beoordeling

Onderhavig bestemmingsplan betreft een gebruikswijziging voor bestaande bebouwing en gronden. Vervangende nieuwbouw is mogelijk. Hiervoor zullen geen verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening aan de orde zijn of deze verhaalbare kosten zullen uitsluitend betrekking hebben op de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op de nutsvoorzieningen. Deze vervangende nieuwbouw van bestaande bebouwing valt daarom onder de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen waarbij de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt.

Het perceel is geen eigendom van de gemeente en de particuliere eigenaar draagt de kosten van het bouwplan, eventuele gemeentelijke maatregelen op het perceel of in het openbaar gebied. De eigenaar vrijwaart de gemeente van planschade.
Daarmee is het verhaal van kosten voldoende verzekerd en behoeft geen exploitatie- plan te worden vastgesteld. Realisatie binnen de planperiode door de eigenaar is reëel.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande is de economische uitvoerbaarheid verzekerd. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Kader

De gemeente kent op grond van de Gemeentewet een inspraakverordening. Deze verordening verplicht niet tot het geven van inspraak bij de voorbereiding van bestemmingsplannen.

Beoordeling

Gezien de beperkte omvang en inzichtelijkheid van de ontwikkeling bestaat geen aanleiding om onverplicht inspraak te geven.

Conclusie

Volstaan is met de wettelijke procedure zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening.

7.2 Vooroverleg

Kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening wordt vooroverleg gepleegd met de besturen van de betrokken gemeenten, waterschappen en met diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor een goede ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn.

Vanwege de provincie Gelderland en het rijk is bericht in welke gevallen zij vooroverleg nodig vinden.

Beoordeling

Onderhavig bestemmingsplan noodzaakt niet tot vooroverleg, behoudens met het verplichte overleg met het waterschap en met de veiligheidsregio vanwege de ligging ten opzichte van de spoorlijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg gezonden aan het waterschap Rijn en IJssel. Bij brief van 10 juni 2014 heeft het waterschap bericht geen op- of aanmerkingen te hebben over het voorontwerpbestemmingsplan en de daarin opgenomen waterparagraaf. De reactie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

De Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden heeft omtrent het aspect externe veiligheid een reactie gegeven. Uit de brief van de Brandweer Gelderland Midden van 15 mei 2014 blijkt dat het plan in vergelijking met de huidige situatie per saldo een weinig zichtbare wijziging van het aantal aanwezigen in het potentiële effectgebied.

Wel worden algemene adviezen gegeven die niet in het bestemmingsplan zijn te borgen. De verzoeker is in kennis gesteld van het advies en daarmee van het advies om de zuidzijde van het pand een nooduitgang te maken. Ten aanzien van de bereikbaarheid van het pand wordt opgemerkt dat het pand is gelegen in een bestaande omgeving en het eventueel treffen van maatregelen buiten het bestek van dit bestemmingsplan vallen.

De reactie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Conclusie

De reacties in het vooroverleg zijn zodanig dat het bestemmingsplan in procedure wordt genomen.

7.3 Zienswijzen

Kader

Het Besluit ruimtelijke ordening voorziet erin dat, voordat de formele procedure wordt gestart met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt kennis gegeven van het voornemen om een bestemmingsplan te vervaardigen.

Deze vooraankondiging is op 5 februari 2014 geplaatst in de Regiobode, een huis-aan-huisblad. En is daarnaast gepubliceerd op de gemeentelijke website www.rheden.nl .

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met het ontwerpbesluit (tezamen met het voornemen om ontheffing te verlenen op grond van de Wet geluidhinder) is ingevolge de Wet ruimtelijke ordening op 9 juli 2014 bekend gemaakt in de Regiobode, de Staatscourant en op de gemeentelijke website alsmede in het elektronische gemeenteblad op de landelijke website www.officielebekendmakingen.nl. Op 6 augustus 2014 is een herinnering geplaatst in de Regiobode.

Gedurende de termijn van terinzagelegging van 10 juli tot en met 20 augustus 2014 heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen omtrent het ontwerp- bestemmingsplan bij de gemeenteraad naar voren te brengen.

In deze periode was het bestemmingsplan met het ontwerpbesluit via www.ruimtelijkeplannen.nl digitaal te raadplegen. De analoge versie lag ter inzage in het gemeentehuis en in het gemeentelijk informatiecentrum te Velp.

In de Nota van Zienswijzen zoals die behoort bij het raadsbesluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan, worden de zienswijzen samengevat en voorzien van een antwoord door de gemeenteraad. Hieruit blijkt of aanleiding is gevonden voor een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.

De wijzigen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan worden vastgelegd in de Nota van Wijzigingen zoals die bij het raadsbesluit omtrent de vaststelling hoort.

Beoordeling

Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht. Er bestaat geen aanleiding om tot een gewijzigde vaststelling over te gaan. Opgemerkt wordt dat in de toelichting ambtshalve enige redactionele verbeteringen zijn aangebracht.

Conclusie

Het ongewijzigd vastgestelde bestemmingsplan kan voor beroep ter visie worden gelegd.