direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Laag-Soeren, Eerbeekseweg 14 (De Kwekerij)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPLS9-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Leeswijzer

De toelichting op een bestemmingsplan wordt binnen de gemeente volgens een vast stramien opgebouwd, en wel als volgt.

hoofdstuk   inhoud
 
1 Inleiding    In de inleiding gaat het onder meer over de aanleiding van het bestemmingsplan  
2  Gewenste situatie   Hier wordt het plangebied aan de hand van diverse aspecten de huidige stand van zaken beschreven en een beschrijving van de gewenste situatie gegeven.  
3  Beleidskaders   Hier staat binnen welke beleidskaders en regels van het rijk, provincie, waterschap en de gemeente het bestemmingsplan is opgesteld.
 
4 Haalbaarheid    Hier vindt de toets plaats aan beleid en regelgeving  
5 Juridische aspecten   Beschreven staat de procedure die een bestemmingsplan doorloopt, en een toelichting op de regels van het bestemmingsplan  
6 Economische uitvoerbaarheid   Toegelicht staat of uitvoering van het bestemmingsplan voor de gemeente haalbaar is  
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid    Dit hoofdstuk beschrijft hoe de procedure is verlopen tot de vaststelling van het bestemmingsplan  

1.1 Algemeen

In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen vastgelegd. Een bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Uit het samenspel van de verbeelding en de regels blijkt wat het bestemmingsplan juridisch toelaat.

Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft en wat de mogelijkheden zijn.

Het digitale plan is bij een verschil ten opzichte van de papieren versie leidend.

Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status, echter is deze wel relevant voor de onderbouwing van de gemaakte keuze en de interpretatie van het bestemmingsplan. Gemeenten zijn volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om voor hun hele grondgebied bestemmingsplannen vast te stellen. Het bestemmingsplan is bindend voor zowel overheid als burgers en bedrijven.

Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet, voorzien op 1 januari 2023, worden vastgestelde bestemmingsplannen van rechtswege (tijdelijk) onderdeel van het omgevingsplan.

1.2 Aanleiding bestemmingsplan

Aan de Soerense Zand Zuid/Eerbeekseweg in Laag-Soeren ligt een voormalig tuincentrum waar de bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd. Voor de locatie is een plan ontwikkeld om de bouw van 24 nieuwe woningen mogelijk te maken. De ligging van de locatie aansluitend aan het dorp, maakt dat woningbouw op deze plek een passende en gewenste herontwikkeling van de locatie is.

Een bijzondere factor aan het plan is dat de locatie in twee gemeenten ligt. Het merendeel van de gronden behoort tot de gemeente Brummen. Een klein deel van het plangebied, gelegen aan de Eerbeekseweg, ligt op grondgebied van de gemeente Rheden. Dat betekent dat er voor de ontwikkeling twee bestemmingsplannen zijn opgesteld en vastgesteld moeten worden.

Grenscorrectie gemeente Brummen en Rheden

De woningbouwontwikkeling vormt ruimtelijk en functioneel een eenheid met het dorp Laag-Soeren en sluit aan op de gemeentelijke infrastructuur (wegen, riolering) van de gemeente Rheden. Ook uit oogpunt van openbare orde en veiligheid, maatschappelijk en ruimtelijk beleid, afvalinzameling e.d. is het logischer dat de toekomstige bewoners met dezelfde regels en beleid te maken hebben als de overige inwoners van Laag-Soeren.

Gelijktijdig met het bestemmingsplan wordt daarom een procedure opgestart voor een gemeentegrenscorrectie waarbij de gronden in hun geheel over zullen gaan naar de gemeente Rheden, zo is besloten door de gemeenteraden van Brummen (d.d. 14-10-2021) en Rheden (d.d. 23-11-2021).

Opzet bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het gedeelte van het plangebied gelegen in de gemeente Rheden. Om te zorgen dat er een werkbaar plan ligt voor beide gemeentes (en vooruit lopend op de grenscorrectie) zijn de toelichting en de regels van dit plan opgesteld volgens één stramien, dat van de gemeente Rheden. Beleidsmatig is voorliggend bestemmingsplan getoetst aan het beleid van beide gemeenten. Bij de omschrijving van de locatie, de toekomstige situatie en toets aan de haalbaarheid (milieuaspecten) is de gehele ontwikkeling getoetst. Voor het gedeelte van de ontwikkeling gelegen in de gemeente Brummen is een separaat bestemmingsplan opgesteld: bestemmingsplan 'De Kwekerij, Laag Soeren' met IMRO-idn NL.IMRO.0213.BPBG700081-vs01.

1.3 Doelstelling

Het bestemmingsplan heeft het doel om voor de beschreven ontwikkeling het juridisch-planologische kader te bieden.

Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen. Ook is gebruik gemaakt van de laatste digitale randvoorwaarden.

1.4 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Soerense Zand Zuid 29 in Laag-Soeren. Het plangebied bestaat uit meerdere kadastrale percelen, gedeeltelijk gelegen in de gemeente Rheden en gedeeltelijk gelegen in de gemeente Brummen. De percelen zijn kadastraal bekend onder:

  • Dieren P-3505 en 1932
  • Brummen H-2834 en 3161

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen gelegen in de kadastrale gemeente Dieren (in de gemeente Rheden), genummerd met P-3505 en 1932.

Op onderstaande afbeelding is een indicatie van de planlocatie weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS9-VA01_0002.png"

Globale ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.5 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Laag-Soeren 2016', vastgesteld op 21 februari 2017 door de raad van de gemeente Rheden.

Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Detailhandel – Tuincentrum'. Daarnaast hebben de gronden de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'.

Navolgende afbeelding geeft een uitsnede weer van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS9-VA01_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan “Laag-Soeren 2016” (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

De gewenste woningbouwontwikkeling is niet mogelijk binnen de bestemming 'Detailhandel – Tuincentrum'. Omdat het plan passend is op de locatie en aansluit bij de wens van beide gemeenten om hier woningen te bouwen, wordt het bestemmingsplan herzien.

Hoofdstuk 2 Gewenste situatie

2.1 Huidige situatie en planbeschrijving

2.1.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft een voormalig tuincentrum gelegen aan de Soerense Zand Zuid 29 net ten noorden van de kern Laag-Soeren. De omgeving is te kenmerken van een overgangsgebied tussen het dorp Laag-Soeren met hoofdzakelijk woningen in een bebouwingslint en het buitengebied met (agrarische) bedrijven, (maatschappelijke) voorzieningen, bosgebied, open landschap en woningen. Het perceel bevindt zich op de rand van de hoge en droge Veluwe van het Nationaal Landschap Veluwe. Het landschap gaat in oostelijke richting over naar de vlakte van de IJsselvallei.

Het plangebied maakt onderdeel uit van zowel de gemeente Rheden als de gemeente Brummen. Een klein gedeelte van het perceel (gelegen direct aan de weg) ligt op het grondgebied van de gemeente Rheden. Het overige deel ligt in de gemeente Brummen. Onderstaand een luchtfoto van de locatie met het gehele plangebied rood omkaderd en de scheidingslijn van de twee gemeente aangegeven met een gele gestippelde lijn. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het deel gelegen ten westen van de gele lijn, betreffende de gemeente Rheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS9-VA01_0004.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel is functioneel ingericht ten behoeve van het tuincentrum. Op het terrein bevindt zich bedrijfsbebouwing in de vorm van gebouwen en kassen. Het oostelijk deel van het perceel werd gebruik voor het kweken/uitstallen van gewassen. Daartussen liggen verharde paden. Aan de voorzijde aan de weg ligt de bijbehorende parkeerplaats en de ontsluiting van het tuincentrum op de Soerense Zand Zuid. Navolgende afbeelding geeft het aanzicht van het terrein weer vanaf de Soerense Zand Zuid.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS9-VA01_0005.png"

Zicht op het perceel vanuit het noorden (Bron: Google Maps Streetview)

2.1.2 Planbeschrijving

Navolgende beschrijving van de toekomstige situatie omvat voor de leesbaarheid van het plan de gehele ontwikkeling en heeft daarmee betrekking op de gronden binnen zowel de gemeente Brummen als de gemeente Rheden.

Alle bebouwing en verharding op het terrein wordt verwijderd en daarvoor in de plaats worden 24 woningen gerealiseerd. Het plangebied is vormgegeven als een woonerf in de overgang van dorp naar open landschap. Er worden woningen in verschillende typologieën gebouwd. Het programma bestaat uit:

  • 8 rug-aan-rug woningen
  • 4 rijenwoningen
  • 12 twee-onder-een-kap woningen.

Het nieuwe woonerf voegt zich in de overgang van het dorp naar het landschap. De bebouwing vormt een dorps ensemble met een onderlinge samenhang. De losse setting van bebouwing zonder vaste rooilijnen ondersteunen de landelijke sfeer. De architectuur van de woningen wordt geïnspireerd op verschillende boerderijtypologieën. In het centrale deel van het plangebied komt een 'hoofdgebouw' in de vorm van een grote 'schuur'. Dit gebouw krijgt een hoge kap en is naar twee zijden georiënteerd. In het pand worden acht rug-aan-rugwoningen gerealiseerd.

Alle panden krijgen een landelijke, ingetogen, uitstraling met gebruik van passende materialen.

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Eerbeekseweg. Hier wordt een twee-onder-een-kapwoning gerealiseerd, waarvan de woning op de hoek een architectonisch accent en een tweezijdige oriëntatie krijgt op zowel de Eerbeekseweg als de nieuwe ontsluitingsweg. De woning is gesitueerd op een bijzondere plek tegenover de NH-kerk aan de overzijde van de weg. Deze twee-onder-een-kapwoningen zijn de enige woningen die (deels) gelegen zijn binnen het grondgebied van de gemeente Rheden, de overige woningen bevinden zich binnen het grondgebied van de gemeente Brummen.

Onderstaande afbeeldingen geeft de voorgenomen toekomstige situatie weer.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS9-VA01_0006.png"

Verkavelingsplan toekomstige situatie (Bron: Van de Kolk en De Regt + Danz BNA Architectuur & Landschap)

Centraal op het terrein wordt een groenvoorziening met speelgelegenheid en wadi voor de infiltratie van hemelwater aangelegd. Een aantal reeds aanwezige bomen (zomereik, zoete kern, walnoot) zijn opgenomen in het plan en blijven behouden. Ook de geschoren haag aan de zuidkant van het plangebied richting het landelijk gebied blijft behouden.

 

De twee-onder-een-woningen krijgen allen een parkeerplaats op eigen terrein. Daarnaast wordt centraal in het gebied een parkeervoorziening aangelegd. Daarmee voldoet het aan de parkeernorm. Meer over verkeer en parkeren staat in paragraaf 4.11.

Aan de noordzijde van het plangebied wordt een parkeergelegenheid aangelegd ten behoeve van het parkeren van bezoekers van de kerk.

Beeldkwaliteit

Voor de architectonische uitwerking van de toekomstige woningen en de inrichting van de openbare ruimte is een Beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hierin zijn criteria opgenomen voor:

  • massa en vorm van de bebouwing
  • oriëntatie en beeldbepalende elementen
  • gevels
  • materiaal, kleur en detaillering, zowel voor de woningen als de openbare ruimte
  • inrichting van het groen

In de regels van dit plan zijn deze criteria voorwaardelijk verplicht gesteld. Het Beeldkwaliteitsplan is opgenomen in bijlage 1 bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS9-VA01_0007.png"

Vogelvlucht stedenbouwkundig concept (Bron: Van de Kolk en De Regt + Danz BNA Architectuur & Landschap)

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS9-VA01_0008.png"

Referentiebeelden toekomstige woningen (Bron: Van de Kolk en De Regt + Danz BNA Architectuur & Landschap)

2.2 Beschrijving bestemmingsplan

2.2.1 Systematiek

Onderhavig bestemmingsplan betreft maatwerk. Zoals aangegeven in paragraaf 1.2 ligt het plangebied gedeeltelijk in de gemeente Rheden en gedeeltelijk in de gemeente Brummen, maar is er voor gekozen om beide bestemmingsplannen op te stellen volgens één stramien.

Ten aanzien van de systematiek is aansluiting gezocht met de nota's: Nota Standaardplanmethodiek bestemmingsplannen dorpen Rheden 2015; Nota Milieuzonering Rheden 2015; Nota Parkeernormen Rheden 2015.

De regels van het in werking zijnde bestemmingsplan 'Laag-Soeren 2016' van de gemeente Rheden dienen als basis voor onderhavig plan. Het aantal woningen; type woningen; bouwhoogtes en regelingen voor bijgebouwen zijn juridisch vastgelegd. Binnen de woonbestemming zijn mogelijkheden voor beroep of bedrijfsactiviteiten aan huis opgenomen. Bij de woningen is een gebied aangegeven waar tuinen gerealiseerd kunnen worden met de bijbehorende regelingen voor erf- en perceelafscheidingen. Naast tuinen is ook openbaar groen van belang, met daarbij aandacht voor waterberging. Tevens zijn ruimtes voor ontsluitingswegen en parkeren bestemd.

Maatvoering

Bouwvlakken, bouw- en goothoogte

In onderhavig plan wordt gewerkt met bouwvlakken en bouw- en goothoogtes. Op deze wijze is het inrichtingsplan specifiek vastgelegd in het bestemmingsplan, gebaseerd op het ontwerp van de woningen.

Aantal woningen

In de bestemming Wonen is het aantal toegelaten woningen in een bouwvlak aangegeven. Aldus ligt de ruimte die geboden wordt om nieuwe woningen te bouwen in het bestemmingsplan vast. Zo kan op een goede wijze invulling worden gegeven aan de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking die op grond van het Bro moet worden gedaan als -in een op te stellen bestemmingsplan- nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan de orde zijn. Ook is dit van belang voor de woningbouwprogrammering.

Parkeernormen

Gezien de regelgeving met betrekking tot het vervallen van de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening, zijn de parkeernormen thans vastgelegd in het bestemmingsplan. Ook deze zijn bezien op hun actualiteit en vloeien voort uit de Nota Parkeernormen Rheden 2015. Binnen de relevante bestemmingen is het gebruik gekoppeld aan parkeernormen. Deze normen, waaraan moet worden voldaan, zijn opgenomen in Bijlage 3 bij de regels.

2.2.2 Toedeling bestemmingen en aanduidingen

In onderstaande paragraaf zijn de bestemmingen uit onderhavig plangebied toegelicht.

Bestemming Wonen

De bestemming Wonen is gelegd om ter plaatse een woning met daarbij behorende bijgebouwen te realiseren. Hier is behalve de activiteit wonen, geen andere activiteit, uitgezonderd een beroep of bedrijf aan huis toegestaan.

Voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis door de bewoner gelden voorwaarden. De aan huis gebonden beroepen zijn krachtens jurisprudentie standaard toegestaan; in de begripsbepalingen is aangegeven om welke beroepen het gaat (artikel 1.10 beroep aan huis De bedrijfsactiviteiten aan huis vormen een aanvulling hierop. In de lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis - opgenomen als Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten aan huis bij de regels van dit plan - is na te lezen welke bedrijven dit betreft. Als een beroep niet past binnen de begripsbepaling dan wel een bedrijf niet voorkomt op deze lijst is afwijking eventueel mogelijk mits voldaan wordt aan de aangegeven criteria. Opgemerkt wordt dat ten aanzien van de vereiste parkeergelegenheid op het bijbehorende terrein, derhalve ook bij de uitoefening van een bedrijf of beroep aan huis, in de Bijlage 3 Parkeernormen voorwaarden zijn gesteld. In deze bijlage zijn onder andere bruikbaarheidsvereisten en de normen per functie vastgelegd. Wat voldoende is, wordt op basis van deze bijlage bepaald bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning dan wel bij een functiewijziging.

Er is een onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. De hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, de bijgebouwen (en overkappingen) mogen daarnaast ook gebouwd worden op de gronden buiten het bouwvlak. Van belang is dat het verschil met het hoofdgebouw bestaat uit een bouwkundige/architectonische ondergeschiktheid. Functionele ondergeschiktheid is op basis van het bestemmingsplan uitdrukkelijk niet aan de orde. Dit volgt uit de begripsbepaling van 'bijgebouw' zoals neergelegd in artikel 1.14 bijgebouw.

Buiten het bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen' zijn bijgebouwen toegestaan. Voor de bijgebouwen en overkappingen geldt een maximaal bebouwingspercentage van het bouwperceel en een maximale goot- en bouwhoogte. Onder voorwaarden mogen de (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van een beroep of een bedrijfsactiviteiten aan huis.

Het voldoen aan de criteria uit het Beeldkwaliteitsplan is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels.

De twee te bouwen woningen liggen deels in de gemeente Brummen en deels in de gemeente Rheden. Hoewel er dus twee bestemmingsplannen gelden, dient dit te worden beschouwd als (voor elke woning) één bouwperceel. Bij het begrip 'bouwperceel' (artikel 1.18) staat daarom dat onderhavig bestemmingsplan moet worden gelezen in samenhang met de regels van het bestemmingsplan 'De Kwekerij, Laag-Soeren' van de gemeente Brummen met het IMRO-nummer NL.IMRO.0213.BPBG700081-vs01.

Bestemming Tuin

De bestemming Tuin is toegekend aan perceelsgedeelten (bij woningen) waarvoor bebouwing met gebouwen/overkappingen vanwege de ruimtelijke uitstraling aldaar uitdrukkelijk niet gewenst wordt gevonden. Door de bestemming Tuin wordt nadrukkelijker in beeld gebracht dat de betreffende gronden vrij van gebouwen dienen te blijven. Opgemerkt wordt dat inherent aan het gebruik als tuin is dat daarin mag worden geparkeerd.

Bestemming Verkeer

De aan te leggen erfontsluitingsweg is specifiek bestemd. Parkeervoorzieningen en bermen zijn bij deze bestemming inbegrepen.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

In dit hoofdstuk komt vooral het ruimtelijke beleid aan de orde. Bij de beoordeling van de haalbaarheid in Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op specifiek beleid.

Bij de toetsing aan het beleid is de gehele ontwikkeling beschouwd. Waar doelmatig is daarbij ingezoomd op specifiek het gedeelte gelegen binnen de gemeente Rheden en/of is getoetst aan het beleid van de gemeente Rheden.

3.1 Rijk

kader

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Barro
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is vastgesteld welke nationale belangen moeten worden betrokken bij het vaststellen van een bestemmingsplan.

Nationaal Natuurnetwerk

De uitwerking van de het Nationaal Natuurnetwerk, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur, welke in onderhavig plangebied van belang zou kunnen zijn, vindt plaats via de provincie. Dit aspect komt in hoofdstuk 3.2 aan de orde.

conclusie

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. Er zijn geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan. Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met deze rijkskaders. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling wordt in hoofdstuk 4.1 nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provincie

kader

Op provinciaal niveau worden hier enige voor het plangebied relevante documenten aangehaald.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is voor het laatst in februari 2022 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

beoordeling

Voor onderhavig bestemmingsplan is het volgende onderwerp(en) uit de

Omgevingsverordening Gelderland van toepassing:

  • nieuwe woonlocaties.

Over 'wonen' wordt gesteld dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in de vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionale woonagenda's successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Voorliggend plan betreft een uitbreiding van Laag-Soeren, een dorp dat behoort tot de gemeente Rheden. De ontwikkeling vindt echter plaats op grondgebied van de gemeente Brummen. Complicerende factor is dat ze regionaal ook tot verschillende samenwerkingsverbanden behoren.

  • Rheden maakt deel uit van de subregio Arnhem en Omstreken (gemeenten Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden en Rozendaal).
  • Brummen ligt in de Cleantech-regio (gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe. Heerde, Lochem, Voorst en Zutphen).

Zowel in Rheden als in Brummen is er een aantoonbare behoefte aan nieuwe woningen.

  • De gemeente Rheden heeft tot taak 550 woningen te bouwen tot 2027, verspreid over alle kernen. Volgens de Woonvisie 2020-2026 (september 2020) moeten nieuwbouwwoningen levensloop geschikt zijn en (in andere dorpen dan Velp) een oppervlakte (GBO) hebben groter dan 60m2. Ook moet bij woningbouwinitiatieven met meer dan 5 woningen 70% van de woningen in de categorie betaalbaar worden gerealiseerd.
  • In het regionale afsprakenkader van de Cleantech Regio is in december 2020 vastgelegd dat wordt ingezet op een sterkere groei van het aantal woningen. Voor de gemeente Brummen betekent dit het toevoegen van 600 - 900 woningen in de periode tussen 2020 en 2030 (bron: Woonagenda Cleantech Regio 2018, vastgesteld door GS op 11-12-2018).

In plan wordt uitgegaan van 24 woningen van verschillende types: 12 tweekappers, 4 rijwoningen en 8 rug-aan-rugwoningen. Dit past binnen het volkshuisvestelijk beleid van zowel de gemeente Rheden als de gemeente Brummen. De 8 rug-aan-rugwoningen worden gebouwd voor de sociale huur. Vanuit de gemeente Rheden is de insteek dat de huurwoningen gericht zijn op de doelgroep senioren. Daarmee kan in het dorp een doorstroom op gang worden gebracht waarbij ook weer woningen beschikbaar komen voor andere doelgroepen, waaronder starters. De overige woningen in het plan zijn middeldure of dure koopwoningen. De eis van 70% betaalbaar was nog niet bekend toen de uitgangspunten van dit plan zijn besproken. Toen was de wens van de gemeente om vooral middeldure en dure huur- en koopwoningen toe te voegen. Daar voldoet dit plan aan.

Voor het plan is de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen, zie paragraaf 4.1 en bijlage 12. Het onderhavige initiatief past ruimschoots binnen de regionale woonagenda. Er wordt voldaan aan artikel 2.2 van de Omgevingsverordening.

3.3 Water(schap)beleid

3.3.1 Beleid waterschap Vallei en Veluwe

Het waterschap heeft de zorg voor de waterkeringen, is verantwoordelijk voor het grond- en oppervlaktewater in het landelijke gebied en in het stedelijk gebied voor het oppervlaktewater. Daarnaast heeft het waterschap als taak het zuiveren van het afvalwater.

In de Keur geeft het waterschap regels ten aanzien van waterkeringen en oppervlaktewateren. In de Legger geeft het waterschap de gewenste staat van de watergangen en waterkeringen aan.


Onderhavig plangebied is vrijwel geheel gelegen binnen het beheersgebied van waterschap Vallei en Veluwe.

De Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) is de langetermijnvisie van het waterschap Vallei en Veluwe. Met de visie wordt gewerkt vanuit vier thema's: waardevolle leefomgeving, klimaatverandering, circulaire economie en energietransitie. In het Blauwe Omgevingsprogramma (BOP) worden de doelen uit de BOVI voor de planperiode 2022-2027 concreet gemaakt.

Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied en 4.000 m² in landelijk gebied.

beoordeling

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld en een rapportage opgesteld waar in is opgenomen op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten en het beleid van het waterschap Vallei en Veluwe). Hier wordt in paragraaf 4.6 en bijlage 4 nader op ingegaan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Kleine Kernen

De Structuurvisie Kleine Kernen is op 27 september 2016 door de gemeenteraad van Rheden vastgesteld. Het geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen voor De Steeg, Ellecom, Spankeren en Laag-Soeren. De visie beschrijft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling op lange termijn en de daarvoor noodzakelijke maatregelen op korte termijn met als doel de leefbaarheid van de dorpen en hun omgeving in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren.

De grote verscheidenheid aan kwaliteiten in De Steeg, Ellecom, Spankeren en Laag-Soeren is waardevol en wordt gekoesterd. Het doel is de kernkwaliteiten van de dorpen en hun buitengebieden minimaal te behouden en waar nodig te versterken.

De Harderwijkerweg vormt de ruggengraat van het dorp Laag-Soeren. Latere bebouwing ontstond vooral aan de westkant van deze weg. Met het recent gerealiseerde plan Hof van Soeren is er in ruimtelijk opzicht meer evenwicht ontstaan in het dorp. Aan de zuidoostzijde van Laag-Soeren is een deel van het buitengebied aangemerkt als beschermd dorpsgezicht, vanwege haar cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

Laag-Soeren kent diverse aantrekkelijke woonmilieus met een groene uitstraling. Op de lokale woningmarkt is de doorstroming beperkt. Er komen weinig geschikte woningen voor jonge gezinnen vrij. Ook zijn er weinig kleinere woningen beschikbaar voor senioren en starters.

In de Structuurvisie is aangegeven dat kleinschalige nieuwbouw, herontwikkeling van bestaande locaties en renovatie van de bestaande woningvoorraad moeten voorzien in de woningbehoefte in Laag-Soeren. bij nieuwe woningbouwontwikkelingen staat de vraag naar landelijke woonmilieus centraal, evenals een grotere differentiatie van de woningvoorraad. Er is vooral behoefte aan kleinere woningen, met name voor senioren.

beoordeling

De beëindiging van het tuincentrum biedt de kans om een kleinschalig woningbouwplan te ontwikkelen aan rand van het dorp. Het plan kent een ruime opzet, passend bij het landelijke karakter van Laag-Soeren. Het plan voorziet in verschillende woningtypes: twee-onder-een-kap, rijenwoningen en rug-aan-rugwoningen. De rug-aan-rugwoningen worden als huurwoning aangeboden, met als doelgroep senioren. Het plan sluit aan bij de wensen uit de Structuurvisie.

3.4.2 Woonvisie gemeente Rheden

In 2020 is de Woonvisie 2020-2026 'Samen wonen in Rheden" vastgesteld. Deze visie laat een toekomstbeeld zien hoe inwoners kunnen wonen en leven in de gemeente. Daarnaast staat er in hoe de gemeente dit wil bereiken.

De woonvisie bestaat uit 3 pijlers met daarbij subdoelen. De pijlers zijn als volgt:

1. Leefbare wijken voor alle inwoners

We zien in Rheden de zorgelijke ontwikkeling dat verschillen tussen sterke en kwetsbare wijken steeds groter worden. In de kwetsbare wijken wonen steeds meer mensen met hele lage inkomens en inwoners voelen zich minder veilig. Omdat wij een gemeente willen zijn waar al onze inwoners prettig kunnen wonen en leven pakken we de segregatie aan. Waar dat nodig is zorgen we voor meer sociaal economische draagkracht van de wijken. Zo ontstaat er een situatie in wijken en buurten waar het Rhedens model voor zorg en ondersteuning, met name op het punt van samenredzaamheid is versterkt.

2. Bestaande woningvoorraad duurzaam en toekomstbestendig

We staan in Nederland voor de grote opgave van de energietransitie. Het verbruik van energie uit fossiele brandstoffen zal drastisch omlaag moeten en we moeten meer duurzame energie gaan opwekken. Ook moeten we onze woningen en wijken aanpassen om weersextremen op te kunnen vangen en de biodiversiteit te vergroten. We willen circulair bouwen stimuleren, net zoals duurzame mobiliteit. Dit vraagt om een integrale aanpak, waarbij partijen samenwerken en per wijk ook de fysieke en sociale problematiek wordt aangepakt. Dit is een enorme uitdaging, die we samen aan willen gaan. Een toekomstbestendige woningvoorraad betekent ook dat we helpen om de woningvoorraad geschikt te maken voor de groeiende groep ouderen, die zo lang mogelijk zelfstandig moeten kunnen blijven wonen.

3. Toevoegen van de juiste kwaliteit woningen.

Er is een groot woningtekort in Nederland. De komende jaren zullen er zo'n 700.000 woningen bij moeten komen. In de regio Arnhem/Nijmegen zijn er de komende 10 jaar 35.000 extra woningen nodig. Wij willen in Rheden graag meebouwen om het tekort terug te dringen.


Voor 2027 wil de gemeente 550 woning realiseren om zo het woningtekort terug te dringen. Er zijn voldoende plannen binnen de dorpen om dit tekort in te lopen. Om ook in de toekomst voldoende plannen hebben om te kunnen voldoen aan de woningvraag is overprogrammering noodzakelijk. Er is dan ook nog ruimte voor nieuwe plannen.


In de Woonvisie zijn kwaliteitscriteria opgesteld voor de nieuwe woningen. Plannen moet voldoen aan de volgende kwaliteitscriteria:

  • 70% betaalbaar: sociale huur, middeldure huur en betaalbare koop (NHG grens) (>5 won.). Afwijken van de genoemde 70% is mogelijk indien aangetoond wordt dat een project niet haalbaar blijkt;
  • Alle nieuwbouw levensloopgeschikt (bijlage 5 van de woonvisie);
  • Splitsen van panden toegestaan als: app.>70m2 (GBO), levensloopgeschikt en min. label B;
  • In Velp moeten woningen >70m2 (GBO) zijn, in de overige kernen >60m2 (GBO);
  • Panden ombouwen tot kamers is niet toegestaan;
  • Project moet passen in het woonprofiel per kern (bijlage 1 van de woonvisie);
  • Bij projecten van enige omvang stellen wij het gebruik van een meetinstrument (BREEAM of een vergelijkbaar instrument) om de duurzaamheidsscore inzichtelijk te maken verplicht. In de komende jaren wordt op basis van de eerste ervaringen met meetinstrumenten het gewenste ambitieniveau voor de duurzaamheidsscore bepaald. Tot die tijd is de ondergrens BREAAM: 'very good' (of een vergelijkbare score van een ander meetinstrument).

beoordeling

Vanuit volkshuisvestelijk oogpunt staat de gemeente Rheden positief tegenover het toevoegen van nieuwe woningen in Laag-Soeren. Dat er een behoefte is blijkt uit het regionale woningmarktonderzoek van Companen uit 2019. Hierin staat benoemd dat er tot 2027 550 woningen extra nodig zijn binnen de gemeente Rheden.

Er wordt voldaan aan de Woonvisie 2020-2026. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan het realiseren van woningen om het woningtekort tegen te gaan. Tevens zullen de woningen voldoen aan de duurzaamheidseisen en kwaliteitseisen van de gemeente.

In plan wordt uitgegaan van 24 woningen van verschillende types: 12 tweekappers en 4 rijwoningen en 8 rug-aan-rugwoningen. Dit past binnen het volkshuisvestelijk beleid voor Laag-Soeren. Het concept van de rug-aan-rug-woningen biedt een volwaardige woning met tuin, tegen een betaalbare prijs. Doordat de achterkant van de woningen tegen elkaar gebouwd zijn, kan goedkoper worden gebouwd. Voor Laag-Soeren is dit een nieuw concept.

3.4.3 Nota Milieuzonering Rheden 2015

In de Nota Milieuzonering Rheden 2015 die op 26 mei 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld, is vastgelegd hoe de gemeente omgaat met milieuzonering. De hoofdlijn is als volgt. Ten aanzien van dit aspect wordt de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering gehanteerd. In nieuwe situaties wordt getoetst aan de richtafstanden.

Afwijken van die afstanden is mogelijk mits gemotiveerd (met een onderzoek). In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden ook bestaande situaties beoordeeld. Bestaande bedrijven worden in principe zo bestemd dat zij minimaal kunnen blijven functioneren. Tenzij sprake is van een milieuknelpunt en bedrijfsbeëindiging is gewaarborgd.

beoordeling

De inpasbaarheid van voorliggend plan in het kader van het aspect milieuzonering staat beschreven in paragraaf 4.3 Milieuzonering.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, beleid van de gemeente en van andere overheden (zie hoofdstuk 3) en aan de uitkomsten van onderzoeken. In dit hoofdstuk worden de beoogde ontwikkelingen die onderhavig bestemmingsplan bevat, daaraan getoetst. Hier wordt de afweging beschreven die gemaakt is bij het leggen van de toepasselijke bestemmingen. Indien noodzakelijk bij nieuwe ontwikkelingen, wordt ingegaan op het opgestelde rapport.

Bij de toetsing aan de haalbaarheidsaspecten is de gehele ontwikkeling beschouwd. Waar doelmatig is daarbij ingezoomd op specifiek het gedeelte gelegen binnen de gemeente Rheden en/of is getoetst aan het beleid van de gemeente Rheden.

4.1 Wonen

kader

In Hoofdstuk 3 is het beleidskader aangegeven waaraan getoetst dient te worden.

beoordeling

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief in zijn geheel betreft het realiseren van 24 woningen. Daarvan liggen er 22 in de gemeente Brummen en 2 (deels) in de gemeente Rheden. Voor de woningen binnen de gemeente Brummen is de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen (zie bestemmingsplan 'De Kwekerij, Laag Soeren'. De betreffende tekst is ook opgenomen in bijlage 12 van voorliggend plan). De woningen binnen het grondgebied van de gemeente Rheden worden gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied en zijn dusdanig kleinschalig van aard (twee woningen) waardoor er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

4.2 Bodem

kader

Daar waar het bestemmingsplan mogelijkheden bieden die uitstijgen boven de standaardmogelijkheden op een locatie die verdacht wordt van de aanwezigheid van een (ernstige) bodemverontreiniging, dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Bodemonderzoeken die als onderbouwing dienen voor een bestemmingsplanherziening, mogen niet ouder zijn dan 5 jaar.

beoordeling

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een verkennend en nader (asbest) bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 1. Op een deel van het terrein binnen de gemeente Brummen is asbest aangetroffen wat dient te worden gesaneerd. Deze sanering is wettelijk verplicht en geborgd in de anterieure overeenkomst met de ontwikkelende partij. Binnen de gronden van de gemeente Rheden geven de resultaten geen aanleiding voor nader onderzoek.

conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Milieuzonering

kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door middel van milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding, afstand, tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds.

beoordeling

Geur

Ten noorden van het plangebied is op het Soerense Zand Zuid 19 t/m 23 een vleesvarkenshouderij gevestigd. Voor deze vleesvarkenshouderij is een vergunning afgegeven voor het houden van 760 vleesvarkens en 4 paarden. Omdat dit bedrijf een intensieve veehouderij betreft is er een onderzoek verricht naar het woon- en leefklimaat, zie bijlage 2. In dit onderzoek zijn ook de hobbymatige paardenhouderij ten noorden van het plangebied (Soerense Zand Zuid 25 en 27(a)) en de horecaonderneming ten zuiden van het plangebied (Soerense Zand Zuid 33) onderzocht ten aanzien van geur en luchtkwaliteit. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat voor de woningen aan de noordzijde van het plangebied niet voldaan wordt aan de norm van 2,0 odour units per kubieke meter die geldt voor woningen binnen de bebouwde kom. Wel wordt deze norm dicht benaderd (4,1 Ou/e). Bij de overschrijding wordt wel voldaan aan de vereiste afstandscriteria. Ook de achtergrondbelasting kan als goed worden beoordeeld omdat er binnen een straal van 2 km geen andere (intensieve) veehouderijbedrijven liggen. Daarnaast levert de overschrijving geen extra belemmering op voor de veehouder in kwestie, omdat er op kortere afstand reeds andere woningen aanwezig zijn die in dat geval maatgevend zijn en door de ligging tegenover een Natura 2000-gebied, waardoor uitbreiding niet realistisch is.

De overschrijding van de geurnormering hoeft an sich niet te betekenen dat geen goed woon- en leefklimaat kan worden aangetoond. Belangrijk hierbij is dat de gemeenteraad bij het vaststellen van een bestemmingsplan alle relevante feiten betrekt. Een te hoge geurbelasting dient te worden afgezet tegen de achtergrondbelasting van het gebied en andere aangedragen feiten, zoals het ruimtelijke belang en de omliggende functies. De nieuwvestiging mag de veehouderij niet belemmeren. In het rapport wordt gesteld dat er met een geurbelasting van maximaal 4,1 Ou/e sprake is van een redelijk goed woon- en leefklimaat voor de noordelijk gelegen woningen en een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de overige woningen. Voor een uitgebreide motivering wordt verwezen naar het rapport in bijlage 2.

Overige milieuaspecten

De omgeving kan worden getypeerd als een 'gemengd gebied' met een menging van woningen, bedrijven, voorzieningen en detailhandel. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG met 1 stap/categorie worden verkleind.

In de omgeving van het plangebied zijn een aantal bedrijven gelegen die van belang kunnen zijn voor de ontwikkeling van de locatie. De navolgende richtafstanden gelden voor een rustige woonwijk. In de kolom 'grootste afstand' staat tussen haakjes de afstand die geldt voor in een gemengd gebied:

Activiteit   SBI   categorie   geur   stof   geluid   gevaar   grootste afstand   feitelijke afstand tot plangebied  
Vleesvarkens-
houderij (Soerense Zand Zuid 19 t/m 23)  
0146   4.1   200   30   50   0   200
(100)  
180 meter  
Wonen met paarden - hobbymatig
(Soerense Zand Zuid 25-27)  
-   -   25 m tot
stal  
0   0   0   0
(0)  
32 meter  
Restaurant/B&B (Soerense Zand Zuid 33-35)   561   1   10   0   10   10   10
(0)  
0 meter  
Kerk (Eerbeekseweg 3)   9491   2   0   0   30   0   30
(10)  
11 meter  
Woonzorglocatie (Harderwijker-
weg 27)  
871   2   10   0   30   0   30
(10)  
125 meter  

Uit voorgaande tabel blijkt dat voor de milieubelastende functies wordt voldaan aan de richtafstand voor gemengd gebied. Bij de woning Soerense Zand Zuid 27, net ten noorden van het plangebied (op grondgebied van Brummen), worden op hobbymatige wijze paarden gehouden. De eigenaar heeft hier een paardenbak en een paardencarrousel achter op zijn woonerf. Om in de toekomst overlast overlast van stof en geluid zoveel mogelijk tegen te gaan, is in overleg met de eigenaar een oplossing gevonden door op de perceelsgrens een 3 meter hoog kokosscherm te plaatsen (nb. dit betreft alleen het plandeel op Brummens grondgebied). Een dergelijk scherm heeft een geluidsabsorberende waarde en houdt ook stof tegen.

Volksgezondheid

Er zijn aanwijzingen dat veehouderijen effecten kunnen hebben op de gezondheid van mensen die in de nabijheid van veehouderijen wonen. Er is echter geen verplicht te toetsen regelgeving op dit aspect. Uit voorzorg wordt geadviseerd om afstand te houden tussen een veehouderij en de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Daarnaast is het advies om te streven naar vermindering van de emissie van geur, stof, endotoxinen en ammoniak.

In voorliggend plan is er sprake van een kleine overschrijding bij enkele geurgevoelige objecten, maar gesteld mag worden dat de volksgezondheid hiermee niet in het geding komt. Uit het RIVM-rapport Geur en gezondheid uit 2015 volgt dat de milieugezondheidskwaliteit in een concentratiegebied onvoldoende is bij een voorgrondbelasting van 14 tot 31,2 Ou/e. De belasting in voorliggend plan is met maximaal 4,1 Ou/e vele malen lager.

conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.4 Luchtkwaliteit

kader

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Deze wet kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. De Wm heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gevallen (artikel 5.16 Wm):

  • het bestemmingsplan leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit verbetert per saldo als gevolg van het bestemmingsplan blijft ten minste gelijk;
  • het bestemmingsplan draagt niet in betekende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen;
  • de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
  • Bij ministeriële regeling (de Regeling niet in betekende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin (o.a.) het vaststellen van een bestemmingsplan dan wel het verlenen van een omgevingsvergunning voor een projectafwijking in ieder geval niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Voor onder meer woningbouwlocaties en kantoorlocaties zijn categorieën van gevallen aangewezen.

beoordeling

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van in totaal 24 nieuwe woningen (waarvan 2 woningen deels binnen de gemeente Rheden) op het perceel, waar voorheen een tuincentrum aanwezig was. De ontwikkeling valt onder de AMvB Niet in betekende mate. Derhalve is onderzoek voor dit aspect niet noodzakelijk.


conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Geluid

kader

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft betrekking op nieuwe ontwikkelingen. De wet noemt geluidsbronnen die in de ruimtelijke ordening van belang zijn. Binnen de gemeente zijn dit: wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen. Deze bronnen hoeven niet binnen het plangebied te liggen. Nieuwe geprojecteerde geluidgevoelige functies binnen de zone van een bron moeten op het aspect geluidbelasting getoetst worden. Wegen die deel uitmaken van een woonerf of van een 30 km-gebied zijn hiervan uitgezonderd.

De Wgh benoemt functies die gevoelig zijn voor geluidsbelasting van deze bronnen. Zo zijn bijvoorbeeld woningen en scholen 'geluidgevoelige bestemmingen'.


De Wgh kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde'). Maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel terug te dringen moeten dan onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard.

Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'.

De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48 dB tot en met 53 dB in buitenstedelijk gebied en in stedelijk gebied van 48 dB tot 63 dB en voor spoorweglawaai 55 dB tot en met 68 dB.

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen.

In de op 27 april 2015 vastgestelde Nota Hogere Waarden Wet geluidhinder Rheden 2015 hebben burgemeester en wethouders vastgelegd hoe zij omgaan met het verlenen van hogere grenswaarden.

beoordeling

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het rapport is opgenomen in bijlage 3. Het plangebied ligt binnen de onderzoekszones van de Eerbeekseweg en de Harderwijkerweg. Uit het onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Daarnaast heeft het initiatief tot gevolg dat de verkeersbewegingen van en naar het tuincentrum worden vervangen door de verkeersbewegingen van en naar de woningen. Omdat het aantal verkeersbewegingen afneemt leidt het verkeer van en naar de woningen tot een lagere geluidbelasting op de omgeving dan het verkeer van en naar het tuincentrum.

conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

4.6 Water

kader

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en water(over)last voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van het schone hemelwater (regen) wat op verhardingen valt zoals bijvoorbeeld de daken. Wanneer voor bouwplannen een bestemmingsplanwijziging nodig is, is het opnemen van een waterparagraaf verplicht. De waterparagraaf beschrijft de invloed van het plan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het plan oplegt. Ook worden de waterhuishoudkundige consequenties van het plan meegenomen. Uitgangspunt hierbij is dat een ruimtelijk plan niet mag leiden tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie. Het watersysteem in stedelijk en landelijk gebied moet een bui die eens in de 100 jaar voorkomt (T=100, 60 mm) blijven functioneren.

Het waterschap Vallei en Veluwe hanteert een vrijstelling van compensatie als de toename van het verhard oppervlak minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied en 4.000 m² in landelijk gebied.

beoordeling infiltratie en waterberging

Ten behoeve van de gehele ontwikkeling is een watertoets-rapportage opgesteld, opgenomen in bijlage 4. De doorlatendheid van de bodem wordt over het algemeen geclassificeerd als goed tot zeer goed doorlatend. De bodem is geschikt voor de infiltratie van hemelwater.

In het rapport zijn de oppervlakten van de huidige en toekomstige bebouwingen en verhardingen bepaald. Het verhard oppervlak van de gehele ontwikkeling na realisering van het plan bedraagt ca. 5.535 m². Dit is een toename van 345 m² ten opzichte van de bestaande situatie. Deze toename aan verharding heeft alleen betrekking op de gronden binnen de gemeente Brummen, de gronden binnen de gemeente Rheden zijn in de huidige situatie geheel verhard. De compenserende maatregelen worden dan ook uitgevoerd binnen het grondgebied van de gemeente Brummen en binnen voorliggend bestemmingsplan niet verder beschouwd. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar bijlage 4.

beoordeling riolering

Ten aanzien van de toekomstige situatie zal de ontwikkeling zorgen voor een verandering in het aanbod van vuilwater op het riool.

 

Voor de berekening van het toekomstige aanbod en eventuele toename hierin, is voor de berekening uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 120 liter per dag geproduceerd per IE. Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus 2,5 x 120 liter = 300 liter per dag per woning wordt geloosd. Conform het planontwerp zullen er in totaal 24 woningen (23 woningen binnen de gemeente Brummen en 1 woning binnen de gemeente Rheden) worden gerealiseerd. Dit komt overeen met een aanbod c.q. toename van circa 7,2 m³/dag. De berekening is gebaseerd op basis van aannames en betreft derhalve een indicatie van hoeveelheden.

 

Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel van de gemeente Rheden. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente besproken worden. Tevens zal voor de aansluiting een vergunning aangevraagd moeten worden.

conclusie

Vanuit het aspect water bestaan geen belemmeringen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan. De ontwikkeling kan waterneutraal worden uitgevoerd.

4.7 Niet gesprongen explosieven

kader

In opdracht van de gemeente is in 2016 een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van explosieven afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog. De resultaten voor het plangebied zijn in beeld gebracht. De wijze waarop met de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven wordt omgegaan is vastgelegd in Nota standaardplanmethodiek bestemmingsplannen dorpen Rheden 2015.

beoordeling

In het plangebied is er geen sprake van een verdacht deelgebied.

conclusie

Het aspect niet gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

4.8 Externe veiligheid

kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

beoordeling

De te realiseren woningen worden aangemerkt als (nieuw) kwetsbaar object. Bij een woningbezetting van gemiddeld 2,4 personen per woning, komen er ongeveer 58 mensen bij in deze omgeving. Dit is meer dan 10 personen zodat er mogelijk sprake is van een groepsrisico. Externe veiligheid is daarom relevant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS9-VA01_0009.png"

Overzichtstekening planlocatie (blauw omlijnd) en risicobronnen (bron: Omgevingsdienst Veluwe IJssel)

In de directe nabijheid van de planlocatie zijn geen stationaire risicobronnen gevestigd die mogelijk een belemmering vormen voor dit initiatief.

Er is een mobiele risicobron in de directe nabijheid van de planlocatie die een belemmering kan opleveren voor het initiatief. Het betreft de hogedrukaardgasbuisleiding N559-28 ten oosten van de planlocatie.

De hogedruk aardgasbuisleiding N559-28 ligt op een afstand van ongeveer 128 m van de aan de oostzijde gelegen percelen H-2834 en 3161 in Brummen. De buisleiding heeft een 100%-letaalzone van 40 m en een 1%-letaalzone van 75 m. Het plangebied ligt derhalve buiten de veiligheidsafstand van deze buisleiding. De leiding vormt wettelijk geen belemmering voor het initiatief. Er hoeft geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

Over het plan is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG). Dit advies is opgenomen in bijlage 5. De VNOG geeft hierin adviezen over duurzaamheid, bestrijdbaarheid (bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid) en zelfredzaamheid.

conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.9 Natuur en Landschap

kader

De bescherming van gebieden is vastgelegd de Wet Natuurbescherming en de Omgevingsverordening Gelderland (Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone, Waardevol open gebied, Nationaal landschap). Voor de bescherming van soorten (flora en fauna) geldt de Wet Natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn speciale beschermingszones aangewezen. Samen vormen zij Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De bescherming van de Natura 2000 gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. De Veluwe en Rijntakken zijn aangewezen als Natura 2000-gebieden. Binnen deze gebieden mag de kwaliteit van de natuurlijke habitat en leefgebieden van aanwezige soorten niet verslechteren en mogen er geen storende factoren optreden die een significant negatief effect hebben. Dit geldt niet alleen voor de activiteiten en ingrepen in het gebied zelf, maar ook voor activiteiten en ingrepen daar buiten die invloed kunnen hebben op het gebied.

Gelders Natuurnetwerk (GNN)

Het GNN bestaat uit alle bestaande natuur en een zoekgebied voor nog te realiseren nieuwe natuur. In het GNN geldt: in de basis hier geen nieuwe initiatieven. Er zijn enkele uitzonderingen mogelijk, hiervoor gelden specifieke regels die garanderen dat het GNN in stand blijft.

Groene Ontwikkelingszone (GO)

De GO is een gebied waar partners en partijen worden uitgenodigd om actief 'groen' doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning.

Het landelijk Natuurnetwerk Nederland, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is binnen de provincie beschermd. Veel natuurgebieden en voor planten en dieren waardevolle cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Het Gelders Natuurnetwerk wordt gevormd door de bestaande natuurgebieden uit de voormalige Ecologische Hoofdstructuur. De gebieden in de Groene Ontwikkelingszone zijn waardevol voor de natuur maar hebben daarnaast tevens een andere functie. Veel kleinschalige cultuurlandschappen met landschapselementen zijn aangewezen als Groene ontwikkelingszone. Daarnaast worden in de Omgevingsverordening beschermd het Waardevol open gebied en het Nationaal landschap.

Soortenbescherming

Ook de bescherming van soorten is geregeld in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Bij nieuwe ontwikkelingen moet onderzocht worden welke gevolgen dit heeft voor de aanwezige beschermde soorten en/of hun leefomgeving. Als een plan (in)direct kan leiden tot de verstoring van een beschermde soort of vernietiging van het leefgebied, een vast rust- of verblijfplaats, kan het project strijdig zijn met de Wnb.

De wet kent drie verschillende beschermingsregimes:

  • alle van nature in het wild levende vogels: de bescherming is gebaseerd op de bepalingen uit de Vogelrichtlijn;
  • soorten opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, bijlage I en II van het Verdrag van Bern en bijlage II van het Verdrag van Bonn: de bescherming is gebaseerd op de bepalingen uit de Habitatrichtlijn;
  • andere soorten genoemd in bijlage A van de Wnb: de bescherming van deze soorten, die veelal op de rode lijst staan, is iets minder stringent dan die van de Vogel- en Habitatrichtlijn;

De provincie heeft in de Omgevingsverordening aangegeven voor welke algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

beoordeling

Ten behoeve van de gehele ontwikkeling is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Deze rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 6.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op korte afstand van een uitloper van het Natura 2000-gebied Veluwe. De afstand bedraagt circa 25 meter. Dit betreft bos, echter geen habitattype. Ook de Natura 2000-gebieden Brummense Landgoederen en Rijntakken liggen relatief dichtbij. Voor de gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle relevante in het gebied aanwezige habitattypen en soorten.

 

Er zijn geen directe effecten als verlies van areaal of leefgebied door ruimtebeslag. Geschikt leefgebied wordt aangegeven voor zwarte specht voor het kleine, enigszins geïsoleerd gelegen bosdeel aan de overzijde van de weg, waarschijnlijk slechts gebruikt voor foerageren. De zwarte specht is echter weinig gevoelig voor verstoring. Geconcludeerd wordt dat de planontwikkeling geen nadelige effecten heeft op de zwarte specht. Dat geldt zowel voor de sloop- en aanlegfase als in het gebruik van het plangebied.

Voor andere soorten is het op basis van habitatongeschiktheid niet reëel dat ze daadwerkelijk voorkomen in het bosperceel tegenover het plangebied.

Om het externe effect van vermesting op voor stikstof gevoelige habitattypen te bepalen is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van het rekenprogramma Aerius. Uit de berekening blijkt dat zowel de aanlegfase als de gebruiksfase een bijdrage aan de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar veroorzaakt op de Natura 2000-gebieden in de omgeving. Anderzijds vindt er ook een afname van stikstofdepositie plaats. Door het amoveren van het tuincentrum is er sprake van een vermindering van het aantal verkeersbewegingen dan toen het tuincentrum in bedrijf was.

Voor het project is een vergunning van de Wet natuurbescherming aangevraagd (zie bijlage 7). Deze vergunning is ook reeds verleend door de provincie Gelderland (zie bijlage 8). Hierbij is gebruik gemaakt van de beleidsregels van de provincie Gelderland voor intern en extern salderen, waarbij ruimte uit het stikstofregistratiesysteem als bedoeld in paragraaf 2.1.2 van de Regeling natuurbescherming (spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur) aan projecten wordt toegekend.

De activiteiten vinden plaats buiten de begrenzing van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Er hoeft niet getoetst te worden aan de externe werking van maatregelen.

Soortenbescherming

Het plangebied was in gebruik als tuincentrum. De bebouwing bestaat uit kassen van glas met enkele aanbouwen van hout en metaal. Verder bestaat het terrein uit verharding en kale grond. Er worden geen bomen gekapt. Op basis van het veldbezoek en het ontbreken van geschikt habitat kunnen beschermde soorten uitgesloten worden.

conclusie

Het aspect natuur en landschap vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan. De provincie Gelderland heeft een vergunning Wet natuurbescherming verleend.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

kader

Vanaf 2012 geldt de verplichting dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de cultuurhistorische (waaronder de archeologische) waarden in het plangebied. Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden die onder andere de Monumentenwet 1988 vervangt.

Ten aanzien van archeologie blijven belangrijke punten:

  • nadruk op 'behoud in situ'; archeologische resten moeten zoveel mogelijk in de bodem zelf bewaard blijven;
  • toepassing van het principe dat de verstoorder betaalt. De initiatiefnemer/ projectontwikkelaar betaalt de kosten voor het noodzakelijk archeologisch onderzoek;
  • het vergunningenstelsel voor opgravingen is echter vervangen door een certificering stelsel. Alleen conform de bepalingen van de Erfgoedwet gecertificeerde bedrijven en overheidsinstanties mogen opgravingen verrichten. In de wet is voorzien in een overgangsbepaling.

Daarnaast dient in deze toelichting beschreven te worden de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

beoordeling

Archeologie

Voor het plangebied is in 2014 is een bureauonderzoek en karterend booronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9). Op basis van het archeologisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodem ter plaatse van het plangebied niet meer intact is, dan wel geen aanwijzingen biedt voor de aanwezigheid van archeologisch relevante niveaus en archeologische indicatoren. Middels een selectiebesluit is het plangebied vrijgegeven voor wat betreft archeologie. Dit besluit is opgenomen in bijlage 10.

conclusie

Vanuit archeologie is geen belemmering om tot vaststelling van het plan over te gaan.

beoordeling

Cultuurhistorie

Een deel van het dorp Laag-Soeren is aangewezen als rijksbeschermd dorpsgezicht. Dit betreft het grotendeels open, landelijk gebied ten westen en zuiden van de kern. Voorliggend plangebied ligt daarbuiten.

Aan de overzijde van de Eerbeekseweg ligt de Nederland Hervormde kerk. Dit is een gemeentelijk monument. Bij het stedenbouwkundig ontwerp is hier rekening mee gehouden door een terugliggende rooilijn aan te houden, waardoor de afstand van de bebouwing tot de weg (en daarmee tot de kerk) wordt vergroot. De nieuwe woning gaat niet in het beeld concurreren met de kerk.

conclusie

Voor cultuurhistorie bestaat geen belemmering om tot vaststelling van onderhavig plan over te gaan.

4.11 Verkeer en parkeren

Voor het haalbaarheidsaspect verkeer en parkeren is de gehele ontwikkeling met 24 woningen beschouwd en voor de volledigheid getoetst aan zowel het beleid van Rheden als van Brummen.

kader

parkeren

In de gemeente Rheden vormen voor het parkeren de bepalingen uit de Nota Parkeernormen Rheden 2015 de grondslag. Het beleid is vastgelegd bij de vaststelling door de gemeenteraad op 26 mei 2015. Voor rijwoningen en appartementen geldt een parkeernorm van 1,4 parkeerplaats per woning voor twee-onder-één kap en vrijstaande woningen bedraagt de parkeernorm 1,6 parkeerplaats per woning.

In de gemeente Brummen vormen de bepalingen uit het Paraplubestemmingsplan Parkeren (vastgesteld 18 oktober 2018) de grondslag. Voor rijwoningen geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning, voor twee-onder-één kap woningen bedraagt de parkeernorm 1,7 parkeerplaats per woning en voor de rug-aan-rug woningen in de sociale huur bedraagt de parkeernorm 1,3 parkeerplaats per woning. Tevens is de bruikbaarheid van de parkeervoorzieningen van belang.

beoordeling

parkeren

Met voorliggend initiatief worden 8 rug-aan-rug woningen, 4 rijenwoningen en 12 twee-onder-een-kap woningen gerealiseerd. Op basis van deze gegevens kan onderstaande parkeerbehoefte worden berekend.

Woningtype
 
aantal woningen   parkeernorm Rheden   parkeernorm Brummen   parkeerbehoefte Rheden   parkeerbehoefte Brummen  
Koop, rijwoningen   4   1,4   1,5   5,6   6  
Koop, twee-onder-een-kap   12   1,6   1,7   19,2   20,4  
Rug-aan-rug woningen, sociale huur   8   1,4   1,3   11,2   10,4  
Totaal         36   36,8  

Volgens deze normen zijn er op basis van het beleid van Rheden minimaal 36 parkeerplaatsen nodig en op basis van het beleid van Brummen 36,8. In voorliggend plan krijgen 5 woningen een dubbele oprit waar ruimte is om twee auto's naast elkaar te parkeren (deze tellen mee als 1,8 pp). Drie woningen krijgen een lange oprit (telt als 1,3 pp). De twee-onder-een-kapwoningen aan de zuidkant krijgen elk één parkeerplaats op eigen terrein. Daarmee kunnen in totaal 18,9 pp worden toegerekend aan het parkeren op eigen erf. Centraal in het plan worden 17 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd, onder meer ten behoeve van de rug-aan-rugwoningen. Ten noorden van het plangebied worden nog eens 5 openbare parkeerplaatsen aangelegd, die ook door bezoekers van de kerk gebruikt kunnen worden. De planopzet voldoet in beide gemeenten aan de parkeernormen zoals gesteld. Deze is op een ruimtelijk verantwoorde wijze ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS9-VA01_0006.png"

Verkeer/infrastructuur

Het initiatief omvat de bouw van 24 woningen op de locatie van een voormalig tuincentrum. Ten behoeve van het plan wordt een nieuwe straat aangelegd die aansluit op de Eerbeekseweg/Soerense Zand Zuid. De sluit na 100 meter aan op de Harderwijkerweg, wat de gebiedsontsluitingsweg door het dorp is.

De verwachte verkeersgeneratie als gevolg van voorliggend plan is berekend op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 381):

Woningtype   aantal woningen   verkeersgeneratie - kencijfers   verkeersgeneratie - totaal  
Koop, rijenwoningen   4   7,0 - 7,8   28,0 - 31,2  
Koop, twee-onder-een-kap   12   7,4 - 8,2   88,8 - 98,4  
Rug-aan-rug woningen, sociale huur   8   5,2 - 6,0   41,6 - 48,0
 
Totaal       158 - 178  

De totale verkeersgeneratie als gevolg van het plan bedraagt maximaal ca. 178 motorvoertuigen per etmaal. Zowel de Eerbeekseweg als de Harderwijkerweg hebben voldoende capaciteit om dit verkeersaanbod te verwerken.

De toekomstige hoeveelheid verkeer is naar verwachting minder dan in de situatie dat het tuincentrum nog in bedrijf was (bron: bijlage 3). Het aantal verkeersbewegingen neemt dus per saldo af.

conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan.

4.12 Milieueffect rapportage

kader

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben.

Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit

m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben milieu
    (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld:

  • Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht.
  • Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt

in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd

moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd

op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze

toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije

m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

In onderdeel D.11.2 is opgenomen: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De nota van toelichting van het Besluit m.e.r. (Stb. 2011, 102) zegt hierover dat het kan gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen e.d. of combinatie daarvan. Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Wat van belang bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject is of er per saldo aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen zijn.  

In dit bestemmingsplan is er sprake van een herinrichting van een bestaand woongebied waardoor er, zoals ook blijkt uit dit hoofdstuk, per saldo geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn.

beoordeling

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van in totaal 24 nieuwe woningen op het perceel, waar voorheen een tuincentrum aanwezig was. Voor het plan is een Aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld waarin is getoetst of belangrijke nadelige gevolgen kunnen worden uitgesloten. Hierin is de gehele ontwikkeling beschouwd. Dit rapport is opgenomen in bijlage 11.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat, gelet op de kenmerken en plaats van het project en de kenmerken van potentiële effecten, de voorgenomen activiteiten niet zullen leiden tot significant negatieve effecten. Vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige effecten is er geen formele beoordeling op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.


conclusie

Het plan leidt niet tot belangrijke negatieve milieugevolgen. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en regels leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de grond en de opstallen. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf of overheid.


In de digitale omgeving zijn de bestemming en de daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.

De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en vervat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.

Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet (digitale standaarden) worden opgesteld. De Wro geeft voorts een aantal verplichtingen, die bij de totstandkoming van een bestemmingsplan gevolgd moeten worden.

5.2 Procedure bestemmingsplan

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moeten worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen.

De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.

Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.

5.3 Verbeelding en regels

De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast. De wijze waarop een bestemmingsplan vorm krijgt, is vastgelegd in landelijke standaarden.

5.3.1 Verbeelding

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Ter nadere invulling c.q. verbijzondering van deze bestemmingen is de verbeelding voorzien van aanduidingen. Op basis van de aanduidingen worden functies aan de bestemming toegevoegd of verwijderd, of worden aanwijzingen gegeven ten aanzien van aantallen of maatvoeringen. De verbeelding moet worden bezien in samenhang met de regels. Voor de verdere uitleg hiervan wordt verwezen naar onderstaande uitleg onder 5.3.2. Voor de beschrijving van het bestemmingsplan wordt verwezen naar 2.2.

5.3.2 Regels

De bestemmingsplanplanregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken. Deze worden kort beschreven. Daarna volgt een toelichting op deze regels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Eerst de bestemmingsregels en vervolgens de dubbelbestemmingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend worden de (eventuele) afwijkingsmogelijkheden ten aanzien van het bouwen en het gebruik omschreven. Daarna de specifieke gebruiksregels en de vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunningenstelsel), voor zover dit aan de orde is.


Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel en de regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen. Een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is, zoals het woord het al zegt, een mogelijkheid in het bestemmingsplan zelf om af te wijken van de regels uit datzelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingsmogelijkheden.

De (bestemmings)regels moeten altijd in samenhang met de algemene regels worden gelezen vóórdat op basis van de bestemmingsregels interpretaties worden verricht.

In dit hoofdstuk worden ook regels gegeven over het ondergronds bouwen. Daarbij zal in voorkomende gevallen door middel van een geohydrologisch onderzoek aangetoond moeten worden dat grondwaterstromen niet worden verstoord.

De oppervlakte van een ondergrondse ruimte wordt niet meegeteld indien een maximum is gesteld.


Ten aanzien van de vereiste parkeergelegenheid op het bijbehorende terrein, wordt verwezen naar Bijlage 3 Parkeernormen bij onderhavig plan. Deze normen zijn gebaseerd op de Nota Parkeernormen van de gemeente Rheden. Wat voldoende is, wordt op basis van deze normen niet alleen bepaald bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning, maar ook bij een eventuele wijziging in het gebruik.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Toelichting regels

Voor zover relevant worden de regels hierna nog artikelsgewijs nader toegelicht. De voor dit bestemmingsplan relevante bestemmingen en aanduidingen zijn reeds nader toegelicht in 2.2.

Begrippen

Voor een goede uitleg van de regels moeten de begripsbepalingen correct worden toegepast. Zij bieden uitsluitsel over de gebruikte termen en zijn doorslaggevend bij de interpretatie van de regels.

Ten aanzien van het begrip 1.14 bijgebouw kan nog worden opgemerkt dat expliciet niet is gekozen voor de term 'bijbehorend bouwwerk' waar in de Wabo van wordt gesproken. Dit vloeit voort uit de keuze om in beginsel geen functieonderscheid voor te schrijven tussen hoofd- en bijgebouw.

Opgemerkt wordt dat een carport onder het begrip overkapping valt.

Wijze van meten  

Dit artikel geeft aan hoe dient te worden gemeten. Bij het toepassen van de betreffende regels (zoals opgenomen in de algemene aanduidingsregels van dit plan) dient dus te worden gemeten conform de aangegeven meetmethodiek.

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene bouwregels

Voor diverse geringe bouwonderdelen geldt, dat deze bij de toets aan de planregels als zodanig buiten beschouwing worden gelaten. Daarnaast is een regeling voor ondergronds bouwen opgenomen. Hoofdregel is, dat hetgeen bovengronds is toegestaan, ook ondergronds kan worden toegestaan. Daarnaast zijn enkele verbijzonderingen opgenomen. De tekst van de regeling volgt uit het Bro.

Algemene gebruiksregels

Voor de redactie van dit artikel is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend.

Verder wordt nog voorzien in een regeling ten aanzien van het parkeren en de parkeernormen. De parkeernormen zijn voor alle bestemmingen van toepassing. Zij zijn als bijlage bij de regels opgenomen en maken als zodanig onderdeel uit van de regels van het voorliggende bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels

Aan burgemeester en wethouders wordt hier de bevoegdheid gegeven om af te wijken van de bestemmingsregels. Evident is dat niet alle afwijkingsregels op alle bestemmingen van toepassing zijn. Voorts is van belang dat het bestaan van de bevoegdheid niet mag leiden tot een automatisme in het afwijken: conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten burgemeester en wethouders de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. Overigens is de bevoegdheid beperkt in die zin dat geen omgevingsvergunning voor afwijken mag worden verleend indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een aantal met name genoemde belangen.

Overgangsrecht

De redactie van dit recht volgt uit het Bro. Bij het overgangsrecht wordt onderscheid gemaakt naar bouwwerken en gebruik.

Bij bouwwerken gaat het er om of ze op de peildatum in enigerlei opzicht afwijken van het plan. Doorgaans betreffen die afwijkingen de bouwregels. Ze mogen gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd of na een calamiteit worden herbouwd, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot. Bij de vraag of de afwijking wordt vergroot kan ook het gebruik relevant zijn. Van de mogelijkheid tot gedeeltelijke vernieuwing of verandering zijn uitgesloten de illegale bouwwerken. Daaronder worden verstaan de bouwwerken die zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning - voor zover vereist - zijn gebouwd in strijd met het toen geldende bestemmingsplan.

Voor een vergroting van de inhoud van een bouwwerk met niet meer dan 5% kan met een omgevingsvergunning eenmalig worden afgeweken. Peildatum voor bouwwerken is het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Ten aanzien van het gebruik is bepaald dat bestaand, met het plan strijdig gebruik mag worden voortgezet. Een uitsluitingsclausule is opgenomen voor gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. Deze regel laat de wrakingsjurisprudentie onverlet.

5.4 Reikwijdte bestemmingsplan

Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.


De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouwmogelijk- heden/bouwplaninitiatieven, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevings- vergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de bouwverordening (vastgesteld door de gemeenteraad).

Voor onderhavig plan is een Beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is als bijlage 1 bij de regels opgenomen. De (onafhankelijke) welstandscommissie (de Commissie

Ruimtelijke Kwaliteit van Gelders Genootschap) adviseert of het bouwplan op basis van de criteria in het Beeldkwaliteitsplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

5.5 Handhaving

Het bestemmingsplan maakt op een eenvoudige wijze duidelijk wat is toegelaten en is daarmee goed handhaafbaar.

Burgemeester en wethouders kunnen bestuursrechtelijk optreden tegen activiteiten die strijdig zijn met het bestemmingsplan. Daartoe is beleid vastgesteld.

Daarnaast kan ook via de strafrechtelijke weg worden opgetreden. Een overtreding van de regels is een strafbaar feit waarop de Wet op de Economische Delicten van toepassing is.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient de economische uitvoerbaarheid te worden onderzocht in het kader van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan.

De gemeente kan hiervan afzien indien:

  • a. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, en
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen, en het inrichten van de openbare ruimte en woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is, of
  • d. één van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen van toepassing is, te weten:
    • 1. het totaal der wettelijk te verhalen exploitatiebijdragen bedraagt minder dan € 10.000,00, of
    • 2. er geen verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening aan de orde zijn, of
    • 3. de verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op de nutsvoorzieningen betreffen.

De Wet ruimtelijke ordening kent voorts een regeling welke voorziet in een tegemoetkoming in schade indien deze boven het normale maatschappelijke risico uitstijgt. Burgemeester en wethouders hebben ter zake van planschade een verordening vastgesteld.

beoordeling

Het betreft hier een particuliere ontwikkeling. Uitgangspunt is dat deze ontwikkeling voor de gemeente financieel neutraal is. Dit wil zeggen dat er voor de gemeente geen kosten aan verbonden zijn. Aanpassingen in het openbaar gebied komen voor rekening van de ontwikkelende partij, mits er andere afspraken hieromtrent zijn vastgelegd. Wanneer door de gemeente kosten in het openbaar gebied worden gemaakt of er sprake is van schade in het openbaar gebied, zal de gemeente deze kosten verhalen op de ontwikkelende partij. Dit is vastgelegd in een anterieure overeenkomst waarbij naast de ontwikkelaar ook de gemeente Brummen partij is.

conclusie

Gelet op het vorenstaande is de economische uitvoerbaarheid verzekerd. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan. Het kostenverhaal is geregeld middels een anterieure overeenkomst.


Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

kader

De gemeente kent op grond van de Gemeentewet een inspraakverordening. Deze verordening verplicht niet tot het geven van inspraak bij de voorbereiding van bestemmingsplannen. Het geven van inspraak valt dus buiten de wettelijke procedure. Indien hiertoe aanleiding bestaat, kan in een voorkomend geval besloten worden om in aanvulling op de wettelijke procedures inspraak te geven.


beoordeling

Over de herontwikkeling van dit terrein is met regelmaat contact geweest met de omgeving. Er zijn individuele gesprekken geweest met omwonenden. Met de bewoner van Soerense Zand Zuid 27, juist ten noorden van het plangebied, is afgesproken dat de ontwikkelaar een kokosscherm plaatst op de perceelsgrens om geluid en stof, afkomstig van de hier gelegen paardenpak en paardencarrousel, tegen te gaan. Voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd, wordt een algemene informatiebijeenkomst gehouden waar het plan zal worden toegelicht aan de bewoners van Laag-Soeren.


conclusie

Volstaan is met de wettelijke procedure zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening.

7.2 Vooroverleg

kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening wordt vooroverleg gepleegd met de besturen van de betrokken gemeenten, waterschappen en met diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor een goede ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn.

Van de kant van de provincie Gelderland en het rijk is bericht in welke gevallen zij vooroverleg nodig vinden.


beoordeling

In het kader van de planvorming is overleg gevoerd met de provincie Gelderland. De provincie heeft op 29 september 2020 een vergunning verleend van de Wet natuurbescherming. Het waterschap Vallei en Veluwe is via de digitale watertoets op de hoogte gebracht van het plan. In het plangebied liggen geen belangrijke watergangen, waterkeringen of gebieden die aangewezen zijn voor regionale waterberging. De conclusie is dat het plan geen essentiële waterbelangen raakt. Het waterschap heeft voor het plan een positief wateradvies gegeven.

Voorts is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg gezonden aan de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden

Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland. Zij geven een aantal adviezen waarmee in de verdere uitwerking en beheer rekening mee kan/moet worden gehouden (zie bijlage 13).

conclusie

De vooroverleginstanties zijn tijdig betrokken bij de planontwikkeling en kunnen zich vinden in het plan.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 15 september tot en met 26 oktober 2022 voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens de termijn zijn twee zienswijzen binnengekomen bij de gemeente Rheden. In de Nota van zienswijzen in bijlage 14 zijn deze samengevat en van antwoord voorzien. Naar aanleiding van de zienswijzen is de toelichting op enkele plaatsen aangevuld dan wel geactualiseerd.