direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hof te Dieren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPLG20-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft. In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen aangegeven door middel van kleuren en symbolen, waarbij per object regels zijn gegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat juridisch wordt toegestaan. Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status.

1.2 Aanleiding bestemmingsplan

Er is een initiatief ingediend voor nieuwbouw van een hoofdgebouw op de historische plek van het huis van Hof te Dieren. In dit nieuwe gebouw wordt een combinatie van appartementen gerealiseerd ten behoeve van regulier wonen voor ouderen en begeleid wonen met zorg voor dementerende ouderen.

Vanaf het midden van de 17e eeuw heeft ter plaatse een landhuis gestaan. Door oorlogsgeweld is het landhuis in de tweede wereldoorlog verloren gegaan. Met het ontbreken van een huis op het Hof te Dieren ontbreekt er een cruciaal element in het centrum van de aanleg. Met de ontwikkeling van een nieuw hoofdgebouw op de centrale plek wordt het park gecompleteerd en is de aanleg beter te begrijpen en ervaren. Zichtassen en wandelmogelijkheden zijn altijd zodanig vormgegeven dat een compositie ontstond met het hoofdhuis. Dat gegeven maakt dat een nieuw - kwalitatief goed vormgegeven en ingepast - hoofdgebouw het park in cultuurhistorische zin herstelt.

Op 11 september 2009 is bestemmingsplan Landelijk Gebied vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 22 december 2010 onherroepelijk geworden door middel van de uitspraak van de Raad van State. In het bestemmingsplan Landelijk Gebied is een bouwmogelijkheid opgenomen om een nieuw hoofdhuis voor Hof te Dieren te kunnen realiseren. Echter door een omissie is het bouwvlak niet juist gesitueerd. Hierdoor kan het hoofdhuis niet op de historische plek komen te staan in lijn met de bestaande zichtlijnen. Door onderhavige herziening wordt het bouwvlak opgeschoven waardoor het wel op de juiste locatie komt te staan. Daarnaast wordt behalve wonen tevens zorg mogelijk gemaakt.

1.3 Ligging plangebied

Het plan heeft betrekking op het bestaande en nieuwe bouwvlak van het hoofdhuis van Hof te Dieren. Het is gelegen in het landelijk gebied van Rheden. De globale ligging van de locatie is op de volgende kaart met een cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG20-VA01_0001.jpg"

Afbeelding luchtfoto plangebied

1.4 Geldende bestemmingsplan

Voor onderhavig perceel geldt het bestemmingsplan Landelijk Gebied dat op 11 september 2009 is vastgesteld en bij besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 december 2010 onherroepelijk is geworden. Het perceel heeft hierin de bestemming 'Buitenplaats'. De gewenste bebouwing valt gedeeltelijk buiten het bouwvlak. Daarnaast is begeleid wonen met zorg niet toegestaan volgens het bestemmingsplan. De gewenste ontwikkeling is daarmee strijdig met het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG20-VA01_0002.jpg"

uitsnede plankaart bestemmingsplan Landelijk Gebied

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 De locatie

Het bestemmingsplan heeft betrekking op een deel van het kadastrale perceel gemeente Dieren, sectie S, nummer 1154.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG20-VA01_0003.jpg"

afbeelding kadastraal perceel

2.2 Gewenste situatie

In dit bestemmingsplan wordt het bouwvlak verlegd door het juiste bouwvlak op te nemen en de gronden waar het bouwvlak verkeerd bestemd was een bestemming te geven zonder bouwvlak. Tevens wordt begeleid wonen met zorg mogelijk gemaakt.

Uit onderzoek is gebleken (zie Bijlage 8 Pre-advies Samenwerkingsverband Cultuurhistorie Gelderland) dat er meerdere factoren bepalend zijn voor de toenemende vraag naar zorgappartementen. Het gaat hierbij onder meer om de toenemende vergrijzing, de afname van het aantal seniorenwoningen, de relatieve rijkdom van de ouderen en de scheiding tussen wonen en zorg.

Uit onderzoek van Berenschot is gebleken dat individualisering van de ouderenzorg tot uiting komt in begrippen als autonomie, zorg op maat en keuzevrijheid. De bereidheid om zelf te betalen voor (aanvullende) zorg is veel groter dan gedacht. Beleid gebaseerd op 100% paradigma's moet vervangen worden door vormen van maatwerk gericht op specifieke groepen. Deze wens tot keuzevrijheid zal de oudere uit de gemeente Rheden doen kiezen voor een hem passende woonvorm. Wanneer die niet in de gemeente te vinden is zal hij zijn heil elders (moeten) zoeken. Voor iets meer geld dan de maximale eigen bijdrage aan een intramurale woonvorm heeft hij keuzevrijheid en kan hij opteren voor het particuliere alternatief. De bevolkingsgroep die een dergelijk bedrag kan betalen is sterk groeiende. Daarnaast zijn er ouderen die met hulp van thuiszorg noodgedwongen in hun oude woning blijven wonen. Dit omdat het aanbod van zorg niet past bij hun behoeften. Als zich een initiatief voordoet, dat wonen op niveau biedt in combinatie met betere zorg, zullen zij de overstap gaan maken. Problematiek rond vereenzaming bij ouderen wordt zo het hoofd geboden.

De locatie “Hof te Dieren” is bij uitstek geschikt voor de doelstellingen van Aliantus: op een rustige, groene plaats en toch dicht bij de bebouwde kom. Bovendien heeft Hof te Dieren een rijke historie die de toekomstige bewoners zal aanspreken. De eigenaar van het landgoed, de Stichting Twickel heeft zich enthousiast betoont over het Aliantus initiatief: het gerestaureerde landgoed krijgt eindelijk weer een passend landhuis.

In de Ruimtelijke Verordening Gelderland is het beleid van de provincie juridisch vastgelegd. De verordening bevat regels die de provincie stelt aan bestemmingsplannen van gemeenten. Het bepaalde in de Ruimtelijke Verordening is op grond van artikel 25.1 van de regels niet van toepassing op bestaande rechten. Onder bestaande rechten worden rechten op grond van een onherroepelijk bestemmingsplan inclusief de daarin opgenomen ontheffings-, wijzigings- en uitwerkingsmogelijkheden verstaan. Het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied voorziet op deze locatie al in de bouw van een buitenplaats met de functie wonen met eenzelfde bouwvlak en bouwhoogte. Het bestemmingsplan Landelijk Gebied staat voorts op grond van artikel 4.2 lid 6 van de planregels een wijziging van de functie toe tot 40% van de oppervlakte, als daarmee de instandhouding van het landgoed wordt bevorderd. Deze regeling dient op grond van de definities van de Ruimtelijke Verordening als bestaande rechten te worden aangemerkt.

De locatie van het hoofdgebouw is historisch bepaald en dient precies op een bepaalde locatie te liggen te midden van historisch aanwezige zichtlijnen in het landschap. Het onderhavige bestemmingsplan betreft een reparatie van het bestemmingsplan Landelijk Gebied, door het bestaande bouwvlak beperkt op de schuiven waardoor het nieuwe hoofdgebouw op de juiste, historisch bepaalde plaats kan komen te liggen. Aangezien het bouwvlak in het plan abusievelijk is verschoven ten opzichte van de oorspronkelijke locatie van de buitenplaats en dit niet binnenplans kon worden gewijzigd, is besloten om tot een bestemmingsplanherziening die deze geringe verschuiving mogelijk moet maken.

Het is vanuit cultuurhistorisch oogpunt niet wenselijk dat de buitenplaats op een andere locatie wordt gesitueerd dan de oorspronkelijke. Met de ontwikkeling van een nieuw hoofdgebouw op de centrale plek wordt het park weer compleet. Door een nieuw, kwalitatief goed vormgegeven en ingepast hoofdgebouw, wordt het park in cultuurhistorische zin hersteld.

Het initiatief is in nauw overleg met grondeigenaren Twickel en initiatiefnemer Aliantus Living tot stand gebracht en zal dienen als economische drager voor de herontwikkeling van het sinds lange tijd in onbruik geraakte landgoed Hof te Dieren. Het initiatief voorziet in een bijzondere vorm van wonen op een landgoed te midden van het groen voor een specifieke doelgroep met een zorgbehoefte. Het voorgaande betekent dat voor dit concept binnenstedelijk niet of nauwelijks geschikte locaties gevonden kunnen worden. Door de combinatie van wonen en zorg wordt het financieel haalbaar om het landgoed in ere te herstellen. Gezien het bovenstaande kan het initiatief niet binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvinden.

2.3 Afweging

Bij het besluit om medewerking te verlenen aan het starten van een bestemmingsplan- procedure, is een aantal zaken overwogen. Er zijn onderzoeken verricht naar diverse omgevingsfacturen. In Hoofdstuk 4 wordt een en ander toegelicht. Geconcludeerd kan worden dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen argumenten voorhanden zijn die het leggen van de gewenste bestemming belemmeren. Het gemeentebestuur wil derhalve meewerken aan het hiervoor beschreven gewenste situatie. Daarvoor is onderhavig plan in procedure gebracht.

Hoofdstuk 3 Beleid

Onderhavige herziening betreft voor een belangrijk deel het bestendigen van bestaande planologische regelgeving aangezien er reeds een bouwvlak is opgenomen in het vigerend bestemmingsplan. Het bouwvlak wordt niet vergroot maar wordt in zijn geheel opgeschoven. Daarnaast wordt de functie zorg toegevoegd.

Het plan heeft geen gevolgen voor het beleid zoals dat is vastgelegd door het rijk, de provincie of de stadsregio. Evenmin ontstaat er strijdigheid met gemeentelijk beleid. Het bestemmen van de onderhavige locatie als Wonen met de aanduidingen 'landhuis' en 'zorgwoning' wordt gedragen door het bestaande beleid. In dit hoofdstuk wordt daar nader op ingegaan.

3.1 Rijksbeleid

Het ruimtelijke beleid is op rijksniveau verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 in werking is getreden. In de SVIR zijn diverse beleidsnota's geactualiseerd en geïntegreerd, waaronder de nota Ruimte uit 2006 en de nota Mobiliteit. In de SVRI schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De hoofddoelen van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid voor de periode 2020 - 2028 zijn:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van het land;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarhied, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daartoe worden 12 nationale belangen geformuleerd. Daarnaast wordt de rijks- verantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening vastgelegd.

Provincies en gemeenten worden meer verantwoordelijk. Voor een aantal onderwerpen is geconcludeerd dat het rijk zijn bevoegdheid tot het stellen van algemene regels zou moeten inzetten.


In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is vastgelegd welke nationale belangen moeten worden betrokken bij het vaststellen van een bestemmingsplan.

Onderhavig plan raakt het rijksbeleid niet.

Het Rijk zet in op realisering van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in 2018.

Hiervoor zijn gebieden aangewezen die door de provincie nader worden begrensd.

De Veluwe en de IJsseluiterwaarden maken onderdeel uit van deze EHS en er zijn

twee ecologische poorten aangewezen om de Veluwe te verbinden met de

uiterwaarden en verder richting Duitsland, te weten Havikerpoort en de

Soerensepoort. Zodoende kan een netwerk van onderling verbonden

natuurgebieden ontstaan.

Binnen de EHS is het ruimtelijk beleid gericht op behoud, herstel en ontwikkeling

van de wezenlijke kenmerken en waarden, waarbij tevens rekening wordt

gehouden met de medebelangen die in het gebied aanwezig zijn. Binnen en in de

nabijheid van de EHS geldt een ‘nee, tenzij’-regime. Dit betekent dat nieuwe

plannen, projecten of handelingen niet toegestaan zijn indien deze de werkelijke

kenmerken of waarden van een gebied significant aantasten, tenzij er geen reële

alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang.

Daarnaast zet het Rijk in op de kwaliteit van het landschap. Deze bestaat uit zowel

algemene landschappelijke, natuurlijke, culturele als cultuurhistorische waarden.

Een van de sturingselementen om waardevolle landschappen te behouden is door

het aanwijzen van Nationale landschappen. In grote lijnen komt het erop neer dat

het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid in deze gebieden ‘behoud door

ontwikkeling’ is. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk mits de kwaliteit van het landschap wordt behouden of versterkt. De gemeente Rheden is bijna in zijn geheel

aangewezen als onderdeel van het Nationaal landschap Veluwe. Met name de grootte

en aaneengeslotenheid van het bos en het schaalcontrast van zeer open naar

besloten zijn belangrijke kernkwaliteiten.

Behalve de kernkwaliteiten die in het streekplan zijn benoemd voor de Waardevolle landschappen, spelen in het ruimtelijk beleid ook kwaliteiten een rol die concreet zijn benoemd in het kader van de Monumentenwet. Het gaat daarbij om historische buitenplaatsen, stads- en dorpsgezichten, gebouwde rijksmonumenten en archeologische monumenten. Anders dan bij de kwaliteiten van Waardevolle landschappen, die door de provincie zijn benoemd, zijn deze bij rijksbesluit vastgesteld. Het streekplan (p. 91) hierover: “De provincie bevordert een goede samenloop van enerzijds aanwijzing in het kader van de Monumentenwet … en anderzijds toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, ter bescherming van de cultuurhistorische kwaliteiten die in het geding zijn. Voor archeologie geldt op grond van internationale verplichtingen (Verdrag van Valetta, ook wel ‘Malta’) tevens dat bij ruimtelijke ingrepen een algemene verplichting bestaat om rekening te houden met archeologische verschijnselen in de ondergrond (zie streekplan, p. 89-90).

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Gelderland 2005

Het streekplan is in juni 2005 vastgesteld door de Provinciale Staten. Het plan

geeft het beleidskader aan voor ruimtelijke ontwikkelingen in Gelderland voor de

komende 10 jaar. De provincie heeft de ruimtelijke structuur van Gelderland

opgebouwd uit het groenblauw raamwerk, het rood raamwerk en het

multifunctioneel gebied. Het groenblauw raamwerk bestaat voornamelijk uit

functies en kwaliteiten die afhankelijk zijn van een lage ruimtelijke dynamiek zoals

de ecologische hoofdstructuur (EHS), waardevolle open gebieden en gebieden waar

meer ruimte voor water gecreëerd moet worden. Het rode raamwerk heeft

betrekking op de hoogdynamische functies zoals stedelijke functies, intensieve

vormen van recreatie/leisure en hoofdinfrastructuur. Het multifunctioneel gebied

omvat dorpen, buurtschappen, waardevolle landschappen en multifunctioneel

platteland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG20-VA01_0004.jpg"

uitsnede streekplan Gelderland

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG20-VA01_0005.png"

EHS-verweving

Het landelijk gebied van Rheden is grotendeels als groenblauw raamwerk

aangeduid. Gezien de ruimtelijke opgaven uit de Nota Ruimte en het Streekplan

is dat niet verwonderlijk. Het groenblauw raamwerk in de gemeente Rheden bestaat uit EHS-natuur, EHS-verweving en open water.

EHS-natuur bestaat uit bestaande natuurgebieden en voor een kleiner deel uit natuurontwikkelingsgebieden. Bijna de helft van het landelijk gebied van de Gemeente Rheden bestaat uit het bosgebied van de Veluwe en is onderdeel van deze EHS-natuur. Daarnaast behoren een aantal verspreid liggende gebieden in de uiterwaarden en tussen Dieren en Laag-Soeren tot deze EHS-natuur. De EHS-verwevingsgebieden omvatten landgoederen onder de Natuurschoonwet, landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een hoge dichtheid aan bos- en landschapselementen. In deze gebieden wordt natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer voorgestaan. Regulier gebruik op basis van de vigerende bestemming kan in zowel EHS-natuur als EHS-verweving worden gecontinueerd.

De onderhavige locatie is aangeduid als EHS-verweving.

De Havikerpoort en de Soerensepoort worden gezien als ecologische verbindingszones en maken onderdeel uit van de EHS-natuur en EHS-verweving.

Het overige landelijk gebied van Rheden valt onder multifunctioneel gebied en wordt nader aangeduid als waardevol landschap. Ook de Veluwe is aangewezen als waardevol landschap. Waardevolle landschappen zijn gebieden met (inter-)

nationaal en provinciaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten. Grondgebonden

landbouw speelt in deze gebieden een belangrijke rol bij de instandhouding van deze landschapskwaliteiten. Het beleid richt zich hier op behouden en versterken van de landschappelijke kwaliteiten. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hierbinnen

plaatsvinden mits er geen aantasting plaatsvindt van de landschappelijke

karakteristiek en de kernkwaliteiten worden versterkt.

Gezien de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening biedt, hebben Provinciale Staten van Gelderland op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening is 22 januari 2011 in werking getreden. Daarin zijn punten van provinciaal beleid juridisch vastgelegd.

Waardevol landschap

In het streekplan is in paragraaf 5.5.1 onder andere het onderstaande opgenomen over waardevolle landschappen.

Bij de beantwoording van de vraag of door voorgenomen activiteiten in Waardevolle landschappen de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt, spelen niet alleen de aard, omvang en locatie van de activiteit een rol, maar ook de vorm die het krijgt, zoals plaatsing en vormgeving van gebouwen en aanleg van groenstructuren. Daarom dienen gemeenten in hun WRO-plannen een expliciete verantwoording op te nemen van het omgaan met kernkwaliteiten. Het gaat hierbij om locatiekeuzen en ook om keuzen over inrichting van het plangebied: hoe zijn deze tot stand gekomen in relatie tot de kernkwaliteiten? Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden hoe het ontwerp tot stand is gekomen in relatie tot de omgeving van het plangebied, het plangebied zelf en karakter en omvang van de activiteit.

Om het structureel omgaan met kernkwaliteiten in Waardevolle landschappen te bevorderen, vragen GS van gemeenten het vaststellen of aanpassen van een landschapsontwikkelingsplan (LOP) dat de kwaliteiten (inter)lokaal in beeld brengt en dat richting geeft aan het (inter)lokaal omgaan met de kernkwaliteiten. Het LOP dient hiervoor de geschikte status te hebben, bijvoorbeeld dat vanuit bestemmingsplannen voor landschapsaspecten verwezen wordt naar het LOP, dat daarmee feitelijk voor geselecteerde aspecten bestemmingsplanstatus krijgt.

Voor de (delen van) Waardevolle landschappen die niet in de EHS en/of Waardevolle open gebieden liggen, geldt het ‘ja, mits’-regime: activiteiten zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt. Dat betekent dat ontwikkelingen van allerlei aard mogelijk zijn, waarbij overigens wel geldt dat deze landschappen zich niet lenen voor grootschalige verstedelijking (zie streekplan p. 116).
Wanneer een van de in het geding zijnde kernkwaliteiten wordt aangetast, maar andere kernkwaliteiten worden versterkt, en er over het geheel genomen sprake is van versterking van de kernkwaliteiten, kan dit acceptabel zijn. Bij toepassing van deze benadering kan het nodig zijn om het plangebied te vergroten om tot een acceptabele uitkomst te kunnen komen. Dat is niet het geval bij aantasting van onvervangbare en/of zeldzame kernkwaliteiten als karakteristieke openheid of sommige verkavelingspatronen. Algemene regels zijn hiervoor niet te geven: het is maatwerk dat GS van geval tot geval zullen beoordelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG20-VA01_0006.jpg"

uitsnede streekplan kaart 22 waardevol landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG20-VA01_0007.png"

Landgoederen

In het streekplan is in paragraaf 2.3.7 het onderstaande opgenomen over functieverandering van landgoederen.

Functieverandering van omvangrijke gebouwen(complexen), waaronder vrijgekomen gebouwen op militaire en zorgterreinen, is in principe ook mogelijk. De kwetsbaarheid van de omgeving is leidend voor de beoordeling van dergelijke functieveranderingen. Dergelijke functieveranderingen moeten te allen tijde ter beoordeling aan de provincie worden voorgelegd. Ook in deze gevallen gaat de provincie uit van een reductie van het bebouwd oppervlak, en gaat uit van toepassing van verevening ter verbetering van de omgevingskwaliteit en de overige condities die in de voorgaande paragrafen zijn gesteld. De provincie zal bij de beoordeling van de voorgestelde functieverandering deze in relatie brengen met (op stapel staande) functieveranderingen in de omgeving. Zo mogelijk zal op gebiedsniveau saldering worden toegepast. Op deze wijze kan maatwerk worden geleverd waarbij per saldo het bebouwd oppervlak afneemt en eventuele compensatie op gebiedsniveau wordt toegepast.

Ook landgoederen als geheel (hoofdgebouw en meerdere boerderijen) kunnen worden beschouwd als grotere gebouwencomplexen. Als de functieverandering het hele landgoed betreft is maatwerk mogelijk, zoals hierboven beschreven. Als evenwel voor individuele landbouwbedrijven op een landgoed functieverandering wordt aangevraagd gelden de algemene regels voor functieverandering van vrijgekomen (agrarische) gebouwen. Saldering is ook mogelijk voor kleinere functieveranderingen die in hun samenhang bezien worden. In die zin dat vervangende nieuwbouw op andere locaties dan het vrijgekomen bouwperceel waar de sloop plaatsvindt mogelijk is, mits de gemeente vanuit een visie op haar buitengebied meerdere initiatieven voor functieverandering in samenhang beoordeelt. Voorwaarden zijn dat het schuiven van bouwlocaties een meerwaarde voor de gebiedskwaliteiten oplevert en gelijktijdig planologisch geregeld wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG20-VA01_0008.jpg"

uitsnede streekplan kaart 19 landgoederen

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG20-VA01_0009.png"

Uit het bovenstaande blijkt dat functieverandering van landgoederen maatwerk is en ter beoordeling aan de provincie dient te worden voorgelegd. Op ... is het initiatief besproken met de provincie. conclusie.... P.M.

3.2.2 Ruimtelijke verordening Gelderland, geconsolideerde versie

In een provinciale ruimtelijke verordening ex artikel 4.1 Wro worden regels gesteld ten aanzien van de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. De RVG vormt een beleidsneutrale vertaling van het in het Streekplan Gelderland 2005 en de beleidsuitwerkingen daarvan verwoorde beleid. Hier is verder geen nieuw beleid aan toegevoegd.

In artikel 16.1 van de RVG is opgenomen dat grondwaterbeschermingsgebieden een bestemming krijgen die hetzelfde of een lager risico voor het grondwater hebben dan de vigerende bestemming mogelijk maakt. Het risico voor het grondwater blijft in de nieuwe situatie ongeveer gelijk aan die in de oude situatie. Hierin treedt geen wezenlijke verandering op. Wel zal voor de aanlegwerkzaamheden ontheffing aangevraagd moeten worden conform de Provinciale Milieuverordening Gelderland (PMG). Zie verder subparagraaf 3.2.3 Provinciale Milieuverordening Gelderland.

3.2.3 Provinciale Milieuverordening Gelderland

Op grond van de Wet milieubeheer bestaat de verplichting een verordening ter bescherming van het milieu vast te stellen. In Gelderland wordt hier invulling aan gegeven door de PMG. In de PMG zijn onder andere over stiltegebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, bodemsanering, afval en ontheffingen regels gesteld. Het plangebied maakt onderdeel uit van zo'n grondwaterbeschermingsgebied.

In de PMG staan verbodsbepalingen voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden. Hiervoor kan/ dient ontheffing te worden aangevraagd bij Gedeputeerde Staten. Het gaat daarbij om de volgende werkzaamheden:

  • Grondwerkzaamheden dieper dan 2,0 m;
  • Constructies in de bodem;
  • Lozingen in de bodem;
  • Het aanleggen of hebben van wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer, waterwegen of spoorwegen.

Wanneer voor een initiatief in een grondwaterbeschermingsgebied een bestemmingswijziging nodig is die het risico op grondwaterverontreiniging vergroot wordt de initiatiefnemer in de gelegenheid gesteld door middel van compensatie alsnog te voldoen aan de gestelde regels in de RVG. De compensatie moet bestaan uit een bestemmingswijziging die het risico op grondwaterverontreiniging vermindert.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bestemmingsplan Landelijk Gebied

In het bestemmingsplan Landelijk Gebied is het volgende opgenomen over landgoed Hof te Dieren.

Landgoederen

Rheden kent een rijke historie als het gaat om landgoederen en buitenplaatsen. De scherpe overgang tussen de hoog gelegen Veluwe en het laag gelegen

uiterwaardengebied van de IJssel bleek een aantrekkelijke omgeving als

vestigingsplaats voor welgestelden en mensen van adellijke afkomst. Nu nog zijn

veel landgoederen en buitenplaatsen te bewonderen en te herkennen in het

landschap. Ze zijn van grote cultuurhistorische en monumentale waarde en hebben

veelal geheel of gedeeltelijk een status als gemeentelijk of rijksmonument.

Hieronder volgt per landgoed een karakteristiek.

Hof te Dieren

Het landgoed zonder landhuis kent een noodzakelijke bouwmogelijkheid in het hart

van het gebied. Rond de bouwlocatie ligt een oude tuin in landschapstijl. Ten zuiden

van de tuin zijn de boomgroepen in de weilanden onderdeel van de compositie. In

het noorden zijn de oudere lanen nog goed herkenbaar, tot ver in het beboste deel.

Gestreefd wordt naar een restauratie van de oude waarden. Het nieuwe landhuis

wordt het centrum van een romantische tuin, dat deels wordt opengesteld voor

publiek. Met de planvorming van het Hart van Dieren wordt het landgoed verlost

van de bruuske doorsnijding van de zware verkeersweg, de Zutphensestraatweg. Bij

verdere planvorming moet zorgvuldig overwogen worden hoever ontwikkelingen

kunnen gaan om de rust in het gebied niet te schaden.

In het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' welke op 27 januari 2009 is vastgesteld, zijn de onderhavige gronden bestemd als buitenplaats. Er is een bouwvlak opgenomen voor de bouw van een nieuw hoofdgebouw. Dat bouwvlak is niet juist gesitueerd ten opzichte van de historische situatie en bestaande zichtlijnen in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG20-VA01_0010.jpg"

uitsnede plankaart bestemmingsplan Landelijk Gebied

In het vorige bestemmingsplan voor het buitengebied, bestemmingsplan 'Buitengebied 1995' was op de onderhavige locatie eveneens een bouwvlak opgenomen met als doel de mogelijkheid te bieden om een nieuw hoofdgebouw te bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG20-VA01_0011.jpg"

uitsnede plankaart bestemmingsplan Buitengebied 1995

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

In het kader van het Landschapsontwikkelingsplan en bestemmingsplan Landelijk

Gebied is een Landschapsvisie opgesteld. Deze visie geeft aan welke koers de

gemeenten Rheden en Rozendaal willen varen in het landelijk gebied voor in ieder

geval de komende 10 jaar.

Het landschap wordt omschreven in drie landschappelijke zones, te weten de

Veluwe, de overgangszone en het IJsseldal. Het doel is om de bestaande

landschappelijke kernkwaliteiten en landschapsbeelden te behouden en te

beschermen. Hieraan wordt getoetst bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Tevens behoeft de kwaliteit van de cultuurhistorische waarden en van de open

wateren bijzondere aandacht. De verschillen tussen de drie landschapsbeelden van

deze landschappelijke zones dienen beschermd te worden tegen vervaging.

Voor de Veluwe heeft natuurontwikkeling de grootste prioriteit, recreatief

medegebruik is daarbij toegestaan. Middels zonering wordt het recreatief

medegebruik gereguleerd en de intensiteit afgestemd op aanwezige voorzieningen

en beheerdoeleinden.

In de overgangszone is het belangrijk om het landelijk karakter en het

kleinschalige en afwisselende landschap te behouden. Beeldbepalend zijn de

landgoederen door de landhuizen, lanen, hagen en boomgroepen. Grondgebonden

landbouw is de hoofdfunctie en het recreatieve aspect kan bij landgoederen en

agrarische bedrijven worden uitgebouwd.

Het beleid is gericht op het tegengaan van verrommeling en verstening door nieuwe bebouwing in de zones rondom de dorpen en de open ruimten hiertussen. Daarom worden nieuwe bouwlocaties uitgesloten en is er alleen ruimte voor bestaande functies en uitbreiding van bestaande bebouwing mits hierdoor de kwaliteiten van het landschap behouden blijven. Open ruimte en zichtlijnen zijn een van de kwaliteiten.

3.3.3 Archeologische verwachtingskaart

Met het vaststellen van de nota Zand erover op 2 november 2004 is de gemeentelijke Archeologische Verwachtingskaart vastgesteld. Deze kaart geeft inzicht in de kans die bestaat op het vinden van archeologische resten. Hoe groter kans op het vinden van

belangrijke resten hoe hoger de verwachtingswaarde. Geconstateerd kan worden

dat voor een groot deel van het grondgebied van de gemeente een middelhoge tot

hoge verwachting geldt. Om die reden zal een selectie plaatsvinden. De belangrijkste locaties zullen, net zoals de bekende waardevol geachte terreinen die zijn opgenomen op de Archeologische Monumentenkaart van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, als archeologisch aandachtsgebied op de waardenkaart worden aangegeven. Hierop komt een aanlegvergunningstelsel te rusten. Op de niet geselecteerde gebieden zal op basis van de Monumentenverordening al dan niet een nader uit te werken onderzoeksvereiste rusten.

De gemeenteraad heeft op 24 juni 2008 de archeologienota Uitgediept vastgesteld.

Deze nota is een direct gevolg van de invoering van de Wet op de archeologische

monumentenzorg (Wamz) op 1 september 2007. Op grond van die wet is de gemeente verplicht om bij alle ruimtelijke ingrepen af te wegen wat de consequenties van die ingrepen zijn voor het archeologisch erfgoed. De Wamz geeft aan dat deze plicht in principe geldt voor alle ingrepen boven de 100 m2. De gemeente mag daar echter -mits goed gemotiveerd- van afwijken. In de archeologienota heeft de raad bepaald dat slechts in een beperkt aantal gebieden de wettelijke norm wordt gehanteerd (bijvoorbeeld de gebieden die op de archeologische monumentenkaart staan); voor alle overige gebieden met een middelhoge tot hoge verwachting is de norm versoepeld naar 250 m2. Dit kan omdat uit een bij en door de gemeente uitgevoerd onderzoek is gebleken dat het gemiddeld aantal m2’s verstoorde grond bij bodemingrepen in Rheden een keer zo hoog ligt als het landelijk gemiddelde. Een groot deel van het bodemarchief wordt zo toch onderzocht terwijl voor de kleinere (de huis-tuin-en-keuken) ingrepen geen archeologisch onderzoek hoeft te worden gevraagd. Voor de gebieden met een lage verwachting geldt in principe geen archeologische onderzoeksplicht. In het bestemmingsplan staat aangegeven voor welke werkzaamheden en in welke gebieden een aanlegvergunningplicht geldt. Indien de initiatiefnemer van de aanlegvergunningplichtige werken en werkzaamheden kan aantonen dat de bodem in het verleden al verstoord is geweest kan de aanlegvergunningplicht komen te vervallen.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

4.1 Geluid

De Wet geluidhinder is voor het onderdeel weg- en railverkeerslawaai van toepassing op geluidgevoelige gebouwen die zijn geprojecteerd binnen zones van (al dan niet) in het plangebied gelegen wegen. Wegen die deel uitmaken van een woonerf en van een 30-kilometer zone zijn daarvan uitgezonderd.

In opdracht van Geofox-Lexmond bv heeft Alcedo een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de nieuwbouw in het plan Hof te Dieren (Hof te Dieren, akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, 3 mei 2013). In deze paragraaf worden de conclusies van het onderzoek vermeld. Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 1 Akoestisch onderzoek.

Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de Traverse Dieren en de Doesburgsedijk. In dit onderzoek worden de geluidsbelastingen gepresenteerd ten gevolge van wegverkeerslawaai van de N348 in de toekomstige situering langs het spoor (traverse Dieren) en de Doesburgsedijk. Uitgangspunt voor het geluidsonderzoek zijn de tekeningen van OPL architecten van 14 mei 2012, getiteld “Ouderenwoningen Hof te Dieren en de verkeergegevens zoals opgenomen in het

akoestisch onderzoek behorend bij de OIP Traverse Dieren van Goudappel Goffeng van 27 november 2012. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidsbelastingen inclusief artikel 110g Wgh op het woongebouw ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Traverse Dieren en de Doesbergsedijk niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid ten gevolge van wegverkeerslawaai geen bezwaren oplevert voor de bestemmingsplanwijziging en de realisatie van het woongebouw.

4.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.


Voor dit bestemmingsplan is door Geofox-Lexmond (zie Bijlage 4 Bodemonderzoek) een bodemonderzoek uitgevoerd. De aanleiding tot het uitvoeren van het nader bodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen herontwikkeling van het terrein in combinatie met de tijdens voorgaand milieukundig onderzoek (Tauw, kenmerk: R3631826.D01, d.d. 23-2-1998) aangetoonde loodverontreiniging in de grond. De herontwikkeling bestaat uit het realiseren van een woon-/zorgcomplex. De bouwlocatie is gesitueerd nabij het voormalige landhuis.

Het doel van het nader onderzoek is drieledig:

  • 1. het vaststellen van de aard, omvang en concentratie van de verontreiniging met lood in de grond;
  • 2. het formeel vaststellen van de ernst van de verontreiniging met lood;
  • 3. het vaststellen van de spoedeisendheid van de sanering en hiermee het tijdstip waarop feitelijk saneringsmaatregelen moeten worden getroffen.

Zowel in de bovengrond als in de ondergrond zijn afwijkende bodemmaterialen aangetroffen in de vorm van kolengruis, slakken en puin. De oorzaak van de verhoogde gehalden aan lood in de grond is mogelijk gedeeltelijk gerelateerd aan het in de bodem aanwezige puinhoudende materiaal.

Op basis van het onderzoek wordt geschat dat de verontreinigde grond (0,0 - 2,2 m-mv) over een volume van circa 4.500 m3 (2.250 m2 x 2 m) matig tot sterk is verontreinigd met lood. Daarvan is naar schatting 4.000 m3 (2.000 m2 x 2 m) sterk verontreinigd (met behalten boven de interventiewaarde). De verontreiniging is met het onderzoek zowel horizontaal als verticaal voldoende afgeperkt.

Omdat meer van 25 m3 grond sterk verontreinigd is, is conform de Wet bodembescherming sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het betreft een zogenaamd 'historische' bodemverontreiniging (veroorzaakt vóór 1987). De verontreinigde bodem dient op termijn te worden gesaneerd. Hiertoe dient een saneringsplan te worden opgesteld. Om akkoord te krijgen voor de hierin beschreven saneringsvariant, dient het plan bij het bevoegd gezag (provincie Gelderland) te worden ingediend. Zij beoordeelt het plan en geeft bij akkoord vervolgens een beschikking af waarna met de sanering kan worden gestart.

Een van de uitgangspunten voor de herontwikeling is dat het pand op een basement, een onderbouw, moet worden geplaatst. Het vloerpeil van het toekomstige bouwwerk is dan hoger gelegen dan de omgeving. Het omliggende terrein moet vlak worden afgewerkt. Herschikken en afdekken wordt als de meest geeigende saneringsvariant gezien. De verontreiniging die buiten de bouwcontour aanwezig is kan mogelijk worden herschikt binnen de verlaging. Het pand vormt dan de leeflaag voor de verontreiniging die hieronder aanwezig was en het herschikte materiaal. Mogelijk kan worden gewerkt met een gesloten grondbalans. Een andere mogelijkheid is om het buiten de bebouwing aanwezige verontreinigde terreindeel met een duurzame verharding af te dekken. Geadviseerd wordt om in een saneringsplan dieper op potentiele saneringsvarianten in te zoomen en een voorkeursvariant uit te werken.

De in het bovenstaande rapport geopperde saneringswijze (herschikken en afdekken) is gezien de aard en omvang van de verontreiniging en de wijze van afdekken een acceptabele oplossing. In de vergunning zullen voorwaarden worden opgenomen omtrent het uitvoeren van een sanering. Er zullen randvoorwaarden aan worden verbonden zoals het handhaven van de sterke verontreiniging op de huidige diepte. Naar verwachting zal de provincie akkoord gaan met deze saneringswijze.

Er wordt ten behoeve van de sanering een saneringsplan opgesteld. De kosten van dit saneringsplan en de sanering worden gedragen door de initiatiefnemer.

4.3 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie.
De VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering is toegesneden op de specifieke omstandigheden in de gemeente. De indeling van de gemeente in omgevingstypen, een systematiek voor het variëren van hinderafstanden ten opzichte van een omgevingstype en een lijst waarin alle, nader gespecificeerde, typen van inrichtingen zijn opgenomen, is vastgelegd in de notitie Milieuzonering welke deel uitmaakte van het raadsbesluit van 24 mei 2004 inzake de werkwijze bij de actualisering van de bestemmingsplannen.


Deze werkwijze is 27 april 2010 bij raadsbesluit bevestigd bij de vaststelling van een nieuwe inrichtingslijst gebaseerd op het de laatste VNG-uitgave in 2009.


De toetsing of volgens die systematiek kan worden meegewerkt aan het leggen van een bedrijfs/woonbestemming, wordt voortgezet in de digitale bestemmingsplannen zoals die thans worden vervaardigd. Aldus wordt een ruimtelijke scheiding bereikt tussen hindergevoelige en hinderveroorzakende functies.


In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die eventueel belemmerd kunnen worden door de nieuwe woonfunctie. Omgekeerd zijn er geen bedrijven in de omgeving gelegen die een goed woon- en leefklimaat in de weg staan.

4.4 Luchtkwaliteit

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Bij bepaalde nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

De luchtkwaliteitsnormen in de Nederlandse wetgeving zijn gebaseerd op de Europese luchtkwaliteitseisen. Sinds 11 juni 2008 geldt de richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (Pb EG L 152). Vooruitlopend op deze nieuwe Europese richtlijn is op 15 november 2007 reeds de zogenoemde Wet luchtkwaliteit van kracht geworden, officieel titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet luchtkwaliteit bevat de Europese luchtkwaliteitseisen en de basisverplichtingen op grond van de richtlijn, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen (meten en berekenen) van de luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De uitvoeringsregels die behoren bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen.

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit is in 2007 ook de Algemene Maatregel van Bestuur Niet in betekende mate (Besluit NIBM) in werking getreden. In het Besluit NIBM en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip niet in betekende mate.

Met het ingaan van het NSL gelden er per 1 augustus 2009 nieuwe grenzen voor wat niet in betekende mate is: het begrip is nu gedefinieerd als 3% en minder van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. In de praktijk zal daarom voor de nieuwbouw tot ongeveer 1.500 woningen geen onderzoek meer nodig zijn.

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 26 zelfstandige appartementen voor ouderen plus 12 kleinere zorgwoningen. Dit is ruimschoots onder de norm van 1.500 woningen. Verder onderzoek naar het effect van dit plan op de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Beoordelingskader

Externe veiligheid gaat over het beperken van de blootstelling van mensen aan een verhoogd gevaar als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. De aan de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen verbonden risico's moeten volgens het beleid externe veiligheid aanvaarbaar blijven. De wet- en regelgeving voor externe veiligheid is dan ook gestoeld op een risicobenadering.

Het gaat in de eerste plaats over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger, oftewel het plaatsgebonden risico. Dit is de overlijdenskans die een persoon loopt, door op een bepaalde afstand van een inrichting of een transportroute permanent aanwezig te zijn. In de tweede plaats gaat het om de kans op een groep dodelijke slachtoffers door een ongeval met een gevaarlijke stof, ofwel het groepsrisico. Dit risico drukt de kans uit op een ramp van bepaalde omvang in doden.

Voor transportassen zijn regels vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRNVGS), voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleiding (BEVB) en voor bedrijven in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Alle drie de besluiten hanteren dezelfde risicobenadering. Voor het plaatsgebonden risico geldt een grens- en een richtwaarde. De beoordeling van het groepsrisico vindt niet plaats door toetsing aan een vaste norm, maar door middel van het afleggen van een verantwoording. Het bevoegd gezag beoordeelt hierbij de aanvaardbaarheid van het groepsrisico in het bestemmingsplan.

4.5.2 Planbeoordeling

Voor onderhavig perceel geldt het bestemmingsplan Landelijk Gebied dat op 11 september 2009 is vastgesteld. Het perceel heeft hierin de bestemming “Buitenplaats”. De gewenste bebouwing valt gedeeltelijk buiten het bouwvlak. Daarnaast is begeleid wonen met zorg niet toegestaan volgens het bestemmingsplan.

 

In de omgeving van het plan vinden activiteiten met de gevaarlijke stoffen plaats. Naar het aspect externe veiligheid is een onderzoek verricht. In het onderzoek Risicobeoordeling Externe Veiligheid Hof te Dieren van Geofox Lexmond, gedateerd 30 mei 2013 met projectnummer 20120076/MIMH (zie Bijlage 6 Onderzoek Externe Veiligheid) zijn de bevindingen vastgelegd.

In het onderzoek zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie volgt dat sprake is van één risicobron: het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N348, een provinciale weg op ongeveer 125 meter van het plangebied.

Het plangebied ligt binnen de contour van het groepsrisico. Onderstaand wordt deze risicobron nader beschouwd.

4.5.3 Kwantitatieve beoordeling

Over de provinciale weg N348 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op basis van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen paragraaf 5.2.3, hoeven er geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. De afstand van het onderhavige bestemmingsplan is minder dan 200 meter. Voor deze ontwikkeling is het aspect externe veiligheid dan ook relevant.

4.5.4 Kwalitatieve beoordeling

Op grond van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is de risicobeoordeling uitgevoerd op basis van de concept Handleiding Risicoanalyse Transport (HART).

In de Circulaire is aangegeven dat in sommige gevallen de berekening van de PR en het groepsrisico achterwege kan blijven. Hiervoor zijn vuistregels in de vorm van drempelwaarden voor vervoersaantallen opgesteld die de gebruiker een indicatie kan geven wanneer een risicoberekening zinvol is. Met de vuistregels kan ingeschat worden of de vervoersaantallen, bebouwingsafstanden en/of aanwezigheidsdichtheden te klein zijn om een tot een overschrijding van grenswaarde of een richtwaarde voor het PR dan wel of een overschrijding van de oriënterende waarde of 0,1 maal de oriënterende waarde voor het groepsrisico te kunnen leiden. De drempelwaarde voor 0,1 maal de oriënterende waarde voor het groepsrisico geeft een indicatie dat zeker een groepsrisicoberekening moet worden uitgevoerd.

Op basis van het uitgevoerde vuistregelonderzoek is gebleken dat er geen overschrijding van de oriëntatiewaarde of 10 % van de oriëntatiewaarde plaatsvindt.

Onderstaand wordt dan ook het groepsrisico verantwoord. Hiervoor is advies aangevraagd bij de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM). Op 10 juli 2013 heeft de VGGM een advies uitgebracht aan de gemeente. Dit advies is als bijlage bij de toelichting opgenomen. Bij dit advies wordt opgemerkt dat de VGGM uitgaat van het effect, en in het kader van het bestemmingsplan de kans op dat effect wordt beschouwd.

Verantwoording groepsrisico

  • ligging GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde

Op basis van het uitgevoerde vuistregelonderzoek is gebleken dat er geen overschrijding van de oriëntatiewaarde of 10 % van de oriëntatiewaarde plaatsvindt.

In de omgeving van het plangebied zijn geen nieuwe ruimtelijke plannen voorzien waardoor het aantal aanwezigen inde nabijheid van dit plangebied en in de nabijheid van de spoorlijn veel groter zal worden.

  • maatregelen aan de bron

Dit bestemmingsplan voorziet niet in maatregelen aan de weg. Het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied ter beperking van het groepsrixico (GR) door het vervoer van gevaalrijke stoffen is vanwege maatschappelijke en economische motieven niet reëel. Daarnaast ligt het buiten het bereik van de initiatiefnemer.

  • nut en noodzaak van de ontwikkeling

Het plan maakt de nieuwbouw mogelijk van een hoofdgebouw op de historische plek van het huis van Hof te Dieren. In dit nieuwe gebouw wordt een combinatie van appartementen gerealiseerd ten behoeve van regulier wonen voor ouderen en begeleid wonen met zorg voor dementerende ouderen. Vanaf het midden van de 17e eeuw heeft ter plaatse een landhuis gestaan. Door oorlogsgeweld is het landhuis in de tweede wereldoorlog verloren gegaan. Met het ontbreken van een huis op het Hof te Dieren ontbreekt er een cruciaal element in het centrum van de aanleg. Met de ontwikkeling van een nieuw hoofdgebouw op de centrale plek wordt het park gecompleteerd.

In het bestemmingsplan Landelijk Gebied is een bouwmogelijkheid opgenomen om een nieuw hoofdhuis voor Hof te Dieren te kunnen realiseren. Echter door een omissie is het bouwvlak niet juist gesitueerd. Hierdoor kan het hoofdhuis niet op de historische plek komen te staan in lijn met de bestaande zichtlijnen. Door onderhavige herziening wordt het bouwvlak opgeschoven waardoor het wel op de juiste locatie komt te staan. Daarnaast wordt behalve wonen tevens zorg mogelijk gemaakt.

  • de mogelijkheid van zelfredzaamheid van de bevolking

Het voorliggende bestemmingsplan geeft een bestemming waarbinnen de realisatie van een zorgcomplex is toegelaten. Er is sprake van niet-zelfredzame personen.

De VGGM geeft aan dat in het algemeen het slachtoffer- en schadebeeld bij een BLEVE dusdanig is dat de mogelijkheden voor de hulpverlening worden overstegen. Vanwege de beoogde bestemming zijn de aanwezige personen niet zelfredzaam en kunnen zij zichzelf niet in veiligheid brengen. De aanwezige personen zullen dus bijdragen aan de onmogelijkheden voor de hulpverlening ingeval van een daadwerkelijke BLEVE. Vanwege de beperkte beschikbaarheid van voldoende bluswater langs de N348 is een dreigende BLEVE niet of nauwelijks te bestrijden door de brandweer. Een plasbrand zal in het algemeen redelijk te bestrijden zijn en niet leiden tot een overstijging van de mogelijkheden van de hulpdiensten. De VGGM adviseert om de afstand tot de risicobron zo groot mogelijk te maken. Er zijn dan geen efficiënte bouwkundige maatregelen mogelijk om de effecten van een BLEVE aan de zijde van de risico-ontvanger te beperken. Op organisatorisch vlak wordt geadviseerd om in het zorgcomplex een opgeleide en getrainde BHV-organisatie aanwezig te hebben. In het kader van de basis brandweerzorg en brandpreventieve zaken wordt geadviseerd om nader advies bij de locale brandweer te vragen over de bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid op planniveau.

De Brandweer Rijn – IJssel geeft aan dat er rekening gehouden dient te worden met voldoende bluswatercapaciteit. Tevens moet de toegangsweg voldoen aan wet- en regelgeving. Beide aspecten worden in het kader van de omgevingsvergunning getoetst.

4.5.5 Conclusie

Het bestemmingsplan geeft de mogelijkheid voor de bouw van een wooncomplex met zorg binnen het invloedsgebied van de provinciale weg. Gezien het vorenstaande wordt de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt uit een oogpunt van veiligheidsrisico's als een acceptabele ontwikkeling gezien. Ten slotte wordt ten overvloede opgemerkt dat de voorgenomen ontwikkeling zelf geen risico vormt uit het oogpunt van externe veiligheid.

4.6 Verkeer

Verkeersbewegingen

De locatie sluit aan op de Arnhemdestraatweg. Deze weg heeft een zodanig capaciteit dat de verkeersafwikkeling en de verkeersintensiteit op deze straat niet negatief beïnvloed zullen worden.

Parkeren
Voldaan moet worden aan de normen van de Bouwverordening met betrekking tot de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid op het onderhavige perceel. De te hanteren parkeernormen zijn opgenomen in de Bouwverordening bijlage 9 artikel 1.4. De appartementen voor vrij zelfstandige ouderen zijn aan te merken als service appartement of woning ten behoeve van personen die zorgbehoevend of 70 jaar of ouder zijn. De parkeernorm voor deze woonvorm is vastgesteld op 0,80 per woonruimte. Indien de appartementen aangemerkt worden als woonruimte geldt een parkeernorm van 1,4 per woonruimte. Voor dit deel van het plan zijn hierdoor 21 tot 37 parkeerplaatsen nodig.

Voor studio's voor begeleid wonen geldt een parkeernorm van 0,5 parkeerplaats per woonruimte indien dit aangemerkt wordt als verzorgingshuis of 0,8 parkeerplaats per woonruimte indien dit aangemerkt wordt als woning ten behoeve van personen die zorgbehoevend of 70 jaar of ouder zijn. Hiervoor zijn minimaal 6 en maximaal 10 parkeerplaatsen nodig. In totaal zijn minimaal 27 en maximaal 47 parkeerplaatsen nodig. Op het terrein is voldoende ruimte aanwezig voor het aanleggen van de parkeer plaatsen. In het kader van het uiteindelijke bouwplan vindt een finale toetsing plaats op het aspect parkeren.

4.7 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en waterlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door het schone hemelwater (regen) dat op wegen en daken valt niet aan te sluiten op de riolering voor huishoudelijk afvalwater. Per 1 juli 2008 is de Wro in werking getreden. Ook in deze wet is afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen en water voor ruimtelijke plannen opgenomen.

4.7.1 Waterkaders

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht geworden. De Richtlijn beoogt een goede chemische en ecologische toestand van grond- en oppervlaktewater te bewerkstelligen. Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt Anders omgaan met water vastgesteld. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. Per 1 januari 2008 is de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken van kracht en daarin is vastgelegd dat primair de eigenaar verantwoordelijk is voor de verwerking van hemelwater dat op zijn perceel valt. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 22 december 2009 in werking getreden. Het huidige Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) heeft een planperiode van 2009 tot en met 2013.

4.7.2 Algemene beschrijving van het watersysteem

Het plangebied ligt op de overgang van de stuwwallen van het Centraal Veluws Natuurgebied naar de uiterwaarden van de IJssel. Het stuwwallengebied gaat in zuidoostelijke richting over in de uiterwaarden van de IJsselvallei. De bodem van het stuwwallengebied bestaat uit matig grof tot grof zand en grind, met plaatselijk klei- of keileemlagen en aan de randen overgaand in dekzanden. In de (deels voormalige) uiterwaarden wordt hoofdzakelijk rivierklei aangetroffen. Het gebied kan grofweg worden verdeeld in een inzijgingsgebied (het gebied gelegen op de stuwwal) en een gebied waar plaatselijk kwel voorkomt. Kwel wordt met name in de uiterwaarden en in de komkleigebieden aangetroffen. Aan de randen van de Veluwe kunnen boven grotere aaneengesloten slecht doorlatende lagen schijngrondwaterspiegels ontstaan, waarvan het water niet in direct contact staat met het eigenlijke grondwater. Gescheiden inzameling van huishoudelijk afvalwater en hemelwater is wenselijk en vaak ook goed mogelijk. Het ingezamelde afvalwater in het plangebied voert af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap die het effluent uiteindelijk loost op de IJssel.

4.7.3 Relevante waterhuishoudkundige aspecen in het plangebied

Aan de hand van de Handreiking Watertoets is het aspect water in onderhavig plan meegenomen. In hoofdstuk 1 en 2 zijn de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aangegeven. Het realiseren van watergangen is niet aan de orde.

Waterschap Rijn en IJssel heeft onderstaande watertoetstabel ontwikkeld, waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. In die gevallen dient te worden aangetoond dat er geen negatieve of verstorende gevolgen zijn te verwachten voor het watersysteem. Door een geohydrologisch onderzoek kunnen de effecten worden bepaald. Zowel de situatie tijdens de uitvoering als de definitieve situatie moeten aan de orde komen. Na de tabel volgt een toelichting op de relevante aspecten.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensi-
teit #  
Hoofdthema's        
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
1. Nee

2. Nee  
2
2
 
Riolering en afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/u?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
1. Nee

2. Nee

3. Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
1. Nee

2. Ja

3. Ja

4. Ja  
2
1
1
1  
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordtvanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Ja   1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
1. Ja

2. Nee
3. Nee

4. Nee  
1

1
1

1  
Grondwaterkwaliteit   Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Ja   1  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënsiche of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. Nee

2. Ja  
1

1  
Natte Natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
1. Nee

2. Ja

3. Nee

4. Nee  
2

2

1

1
 
Verdroging   Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied   Nee   1  
Recreatie   Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

# de intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Ad 2 Riolering
1. In het plangebied moet een gescheiden rioolstelsel worden aangelegd. Ten opzichte van het huidige gebruik van het plangebied wordt een geringe toename van afvalwater / droogweerafvoer (dwa) verwacht. Het huishoudelijke afvalwater wordt ingezameld en afgevoerd via een (dwa) persriolering naar het rioolstelsel van Dieren. Voor afvoer van afvalwater naar de openbare riolering is de gemeentelijke aansluitverordening van toepassing. De riolering in het gebied moet het afvalwater doelmatig inzamelen en afvoeren.

Om riooloverstortingen (bij regenbuien) op oppervlaktewater te beperken moet de riolering voldoende bergingscapaciteit hebben. Dit wordt onder andere bereikt door het hemelwater niet af te voeren via de (dwa-)riolering. Met hemelwater moet worden omgegaan overeenkomstig de provinciale beslisboom hemelwater (waarbij de volgorde vasthouden, bergen, afvoeren wordt gehanteerd). Het hemelwater en huishoudelijk afvalwater dient van elkaar gescheiden te blijven. Hemelwater kan infiltreren in de bodem. Het is niet toegestaan grondwater of hemelwater af te voeren via de (dwa) persriolering.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn alle rioleringsvoorzieningen toegestaan. Onder andere boven- en ondergrondse infiltratievoorzieningen, bergingskelders en rioleringen. Ter voorkoming van bodem- en/of grondwaterverontreiniging moeten uitlogende en verontreinigende materiaaltoepassingen vermeden worden.

Ad 3 Wateroverlast (oppervlaktewater)

1 + 2. De toename van het verhard oppervlak is niet exact bekend.


3. Er is voldoende ruimte en gelegenheid om het hemelwater te verwerken op het omliggende terrein.


4. Nabij het plangebied loop de Ruitersbeek. In de beekloop zijn bestaande vijverpartijen gesitueerd. Naar verwachting leiden deze waterpartijen niet tot wateroverlast.

Ad 4 Oppervlaktewaterkwaliteit

1. Vervuilingsbronnen moeten voorkómen worden. Als voorkómen niet mogelijk is, dan het vuile water gescheiden houden van het schone water (trits: schoonhouden, scheiden, zuiveren).


Mogelijk wordt in de toekomst (hemel)water van het bouwplan geloosd op de aanwezige vijvers. De waterpartijen binnen het plangebied zijn in het Provinciale Waterplan aangemerkt als HEN-water. Hiervoor gelden bijzondere voorwaarden.


Ad 5 Grondwateroverlast

1. In het plangebied is mogelijk sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond. Hierdoor kunnen schijngrondwaterstanden aanwezig zijn.


Het plangebied ligt deels in de zogenaamde grondwaterfluctuatiezone zoals die rondom de Veluwe wordt aangetroffen. Deze fluctuatiezone is een gebied waar hoge grondwaterstanden kunnen voorkomen. Door klimaatverandering zal de kans op hogere grondwaterstanden in deze zone toenemen. Hierdoor kunnen problemen ontstaan voor bepaalde gebruiksfuncties.


In het bestemmingsplan is ondergronds bouwen toegestaan. Hiervoor dient de bouwer aan te tonen dat er geen negatieve of verstorende gevolgen zijn te verwachten voor het grondwatersysteem. De voorwaarden zijn: een deskundig geohydrologisch onderzoek naar de bestaande waterhuishoudkundige situatie en de effecten van het bouwplan op de waterhuishouding. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met ontwikkelingen in de toekomst. Indien van toepassing dient een voorstel worden gedaan voor neutraliserende of compenserende maatregelen.

Ad 6 Grondwaterkwaliteit

1. Het plangebied ligt in het grondwaterbeschermingsgebied van de drinkwaterwinning Ellecom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG20-VA01_0012.jpg"

Afbeelding grondwaterbeschermingsgebied


Dit gebied moet worden ontzien. Voor het grondwaterbeschermingsgebied staan in de Provinciale Milieu Verordening Gelderland bijzondere voorschriften.


Binnen het in het plangebied aanwezige grondwaterbeschermingsgebied worden geen functies toegestaan die de kwaliteit van het drinkwater negatief kunnen beïnvloeden. Het gaat vooral om vervuilende bedrijvigheid en bodemlozingen.


Binnen het grondwaterbeschermingsgebied in dit plan zijn infiltratievoorzieningen voor hemelwater in principe toegestaan. Wel gelden dan extra voorwaarden (nader op te vragen bij de provincie en Vitens).


Ad 8 Volksgezondheid

2. In het plangebied bevinden zich de Ruitersbeek en vijvers die risico's opleveren zoals botulisme, blauwalg. Eutroof ('voedingsrijk') of opwarmingsgevoelig water moet voorkomen worden, bijvoorbeeld door aansluiting op grotere watersystemen.


Waterpartijen kunnen verdrinkingsrisico met zich meebrengen (spelen, tuinen aan water). Dit risico kan worden beperkt door realisatie van plasbermen en flauwe taludhellingen.


Er worden wegen en parkeervoorzieningen aangelegd voor motorvoertuigen die milieuhygiënische risico's met zich meebrengen. Dit risico beperken door doelmatige voorzieningen.


Ad 9 Natte natuur

2. Nabij het plangebied loopt de Ruitersbeek. In de beekloop zijn nabij het plangebied bestaande vijverpartijen gesitueerd. Deze waterpartijen zijn in het Provinciale Waterplan aangemerkt als HEN-water. Hiervoor gelden bijzondere voorwaarden.


4. Het plangebied zich niet in een Natura 2000-gebied.


Ad 12 Cultuurhistorie

1. Nabij het plangebied zijn cultuurhistorische waterobjecten aanwezig.


Afstemming met waterbeheerder

Het plangebied betreft particulier terrein dat in beheer is bij Stichting Twickel uit Delden. Samen met het Waterschap Rijn en IJssel zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten bepaald. Overleg heeft plaatsgevonden op 25 juni 2013. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming met het waterschap.

4.8 Cultuurhistorie

De locatie waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, ligt niet in een beschermd dorpsgezicht. Het park waar het beoogde pand in komt te staan en waar het bouwvlak in is gelegen, is rijksmonument.

Het plan is behandeld in het vooroverleg welstand en monumenten (zie Bijlage 3 Advies welstand en monumenten), waarbij over het plan onder andere het volgende is gesteld.

Het plan betreft de herbouw van het verdwenen hoofdgebouw van het Hof te Dieren. Het nieuwe hoofdgebouw is een compacte, van bakstenen gevels voorzien, vierkant gebouw op een plint van 33 x 33 meter. Het buitenterras aan de achterzijde bevindt zich op een uitgeschoven plint. Er is sprake van een open as die aansluit op aichtlijnen naar en van het landschap. De buitenruimtes zijn in het gebouw verdisconteerd door ingebouwde serres. De detaillering is verwerkt in het metselwerk. Door de specifieke doelgroep is relatief weinig parkeerruimte nodig, deze plaatsen zullen dicht bij het gebouw worden gesitueerd achter de bestaande muur. Het park, een ontwerp in de Engelse landschapsstijl van Petzold, is rijksmonument. De parkaanleg wordt gerestaureerd naar een plan van landschapsarchitect M. van Gessel. De gebouwen, hoofdhuis, portierswoning en koetshuis/orangerie zijn door oorlogsgeweld verdwenen, op enkele funderingen en een tuinmuur na. Het is zeer positief dat deze belangrijke buitenplaats weer wordt aangevuld met een huis van allure. Dit plan voorziet in het herbouwen in een eigentijds geinterpreteerde historiserende stijl. In het advies worden enkele detailopmerkingen gemaakt over het ontwerp dat is ingediend.

De conclusie luidt dat het nieuwe huis op de voorgestelde locatie goed voorstelbaar is en goed afgestemd is op de historische parkaanleg. De plek vraagt, vanwege zijn rijke historie, om bebouwing met een hoog ambitieniveau en het plan geeft daar zeker blijk van. De commissie kan zich dan ook vinden in de hoofdopzet van het hoofdvolume en plaatst nog enkele kanttekeningen ten aanzien van het ontwerp.

Op 18 september 2012 is het plan tevens voorgelegd aan het Planoverleg van het Samenwerkingsverband Cultuurhistorie Gelderland (zie Bijlage 8 Pre-advies Samenwerkingsverband Cultuurhistorie Gelderland), waarbij in hoofdlijnen het volgende is opgemerkt.

De nieuwbouw wordt voorgesteld op de plek waar het oorspronkelijke hoofdgebouw gestaan heeft. Het voordeel van het nieuwe plan ten opzichte van het vorige is dat er geen parkeerkelder noodzakelijk is en er sprake is van minder balkons. Voor de herontwikkeling van het park is reeds een plan ontwikkeld. Naast het hoofdgebouw wordt op de plek van de voormalige moestuin een parkeerplaats van bescheiden afmetingen voorgesteld. Het hoofdgebouw zal alleen aan de voorzijde met behulp van een toegangsweg worden ontsloten. Bij het ontwerp is rekening gehouden met de kwaliteiten van het park en de bestaande assen. Er wordt ingegaan op details van het ontwerp. Verder wordt aangegeven dat reeds uitgebreid onderzoek heeft plaatsgevonden naar het bodemarchief. Er wordt over de archeologische resten heen gebouwd, waarmee deze ongemoeid blijven. In grote lijnen bestaat waardering voor het ingediende plan.

4.9 Archeologie

Niet alleen het bovengronds zichtbare kan een waarde vertegenwoordigen. Ook het behoud en de kennis van archeologische waarden vertegenwoordigt een waarde.
De bescherming van deze waarden is per 1 september 2007 wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Gemeenten moeten zorgdragen dat in de bestemmingsplannen het belang van de archeologische monumentenzorg wordt meegewogen. Gebeurt dit niet of onvoldoende, dan kan de provincie archeologische attentiegebieden aanwijzen waarvoor de gemeente binnen een door de provincie te bepalen termijn archeologievriendelijke bestemmingsplannen moet hebben vastgesteld. De gemeenteraad heeft in 2008 de archeologienota Uitgediept vastgesteld. Hierin wordt een aantal beleidsvoornemens ten aanzien van archeologie verwoord. Archeologie wordt op grond van deze nota voortaan beschermd via de bestemmingsplannen. Dit laat onverlet dat mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd zijn beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. Of een vondst van archeologische resten uiteindelijk moet leiden tot behoud van deze resten of een opgraving wordt door de regioarcheoloog bepaald aan de hand van de in de archeologienota uitgewerkte selectiemethode.


Bij het vervaardigen van bestemmingsplannen wordt derhalve vooronderzoek gedaan indien de verwachting luidt dat archeologische waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn. Voor onderhavig plangebied zijn verschillende onderzoeken verricht. De Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) heeft in 1990 acht proefsleuven gebraven op het terrein. In 2001 is door ADC Archeo-Projecten normaals een proefsleuvenonderzoek ingesteld. Dit met als doel de waarde van de nog aanwezige resten van Hof te Dieren vast te stellen. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in het rapport 'Rheden, Aanvullend Archeologisch Onderzoek in het Hof te Dieren', A.A.A. Verhoeven, d.d. maart 2005 (zie Bijlage 2 Archeologisch onderzoek). In het rapport is uitgebreid de geschiedenis van het Hof te Dieren beschreven en wordt ingegaan op de verschillende gebouwen die er in de loop der eeuwen hebben gestaan en op de gedane vondsten.

De conclusies en aanbevelingen luiden als volgt.

De oveblijfselen van het Hof te Dieren zijn naar omstandigheden goed bewaard in de bodem. Vooral van het oudere gedeelte, dat vermoedelijk uit de 15e eeuw dateert, is veel muurwerk nog aanwezig. De jongere, door Willem III aangebouwde vleugels, lijken minder goed bewaard maar zijn zeker niet geheel weggesloopt. Bij het uitgraven van de parkeergarage tot op de voorgenomen diepte van 2,80 m onder maaiveld zullen zeker nog meer delen van muurwerk tevoorschijn komen. De ingang van de garage is gepland in het noordwesten van het terrein, juist op een informatief deel van de gebouwresten. Indien de bouw van het appartementencomplex op precies de voorgenomen locatie doorgang moet vinden, zou bij de aanleg van de bouwput ruimte moeten worden geboden om muurresten te documenteren. Hierbij zou naast een archeoloog tevens een bouwhistoricus moeten worden betrokken. De ingang van de parkeergarage zou bij voorkeur in het westen moeten worden gesitueerd, waar minder belangrijke muurresten liggen. Als de voorgenomen nieuwbouw echter een vijftigtal meters kan worden opgeschoven naar het zuidwesten, blijft het complete nog verder onaangeroerd. Tussen de uitersten van opgraven of opschuiven zijn enkele tussenwegen denkbaar.

Inmiddels is het ontwerp aangepast en wordt parkeren op maaiveld opgelost. Er komt dus geen parkeerkelder meer. Het op te richten gebouw komt als het ware over de archeologische waarde heen te staan. Indien nodig wordt gebruik gemaakt van enkele korte funderingspalen. Om de archeologische waarden te beschermen is in de regels een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

4.10 Ecologie

Ecologische Hoofdstructuur

Veel natuurgebieden en voor planten en dieren waardevolle cultuurlandschappen

maken onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De Ecologische

Hoofdstructuur bestaat uit natuurgebieden, verwevingsgebieden en ecologische

verbindingszones. Ecologische verbindingszones zorgen er voor dat er uitwisseling

plaats kan vinden van dieren, maar ook planten tussen verschillende natuurgebieden.

De verwevingsgebieden zijn waardevol voor de natuur maar hebben daarnaast tevens

een andere functie. Veel kleinschalige cultuurlandschappen met landschapselementen

zijn aangewezen als verwevingsgebied. De ecologische hoofdstructuur wordt

beschermd doordat bij ruimtelijke ontwikkelingen getoetst wordt aan de door de provincie in een streekplanuitwerking vastgestelde Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Ecologische Hoofdstructuur.

Het plangebied ligt op de flank van de Veluwe dicht bij de overgang naar de uiterwaarden. In de streekplanuitwerking Kernkwaliteiten en Omgevingscondities zijn de volgende kwaliteiten en kernkwaliteiten voor dit gebied omschreven

Kwaliteiten

De IJsselvallei wordt gekenmerkt door de overgang van de droge stuwwal van de Veluwe naar de rivier de IJssel. Vanwege de overwegend grondgebonden landbouw en de ligging aan de oostzijde van het Veluwemassief is dit gebied qua ammoniakbelasting het schoonste gebied van Gelderland.

De flank van de Veluwe wordt van west naar oost doorsneden door talrijke beekdalen. In veel van deze beekdalen is de loop van de beken verlegd en zijn de bovenlopen in de stuwwal ingegraven om extra grondwater af te vangen. Daarmee werden vroeger watermolens, wasserijen en papierfabrieken van water voorzien. De beken (veelal HEN-wateren) hebben een constante afvoer van schoon grondwater, waardoor ze een zeldzame waterfauna herbergen. Zo komen er in de bovenlopen van een aantal beken diverse zeldzame beekvissen voor als de beekprik, de elrits en de rivierdonderpad. In de beekdalen kwamen zeer waardevolle natte schrale graslanden voor, waarvan de laatste pas in de jaren tachtig zijn ontgonnen. Door de constante toestroom van schoon kwelwater uit de Veluwe zijn de mogelijkheden voor herstel van deze graslanden zeer goed. Natte bossen zijn schaars.

Kernkwaliteiten in de IJsselvallei

  • De grote variatie en de hoge kwaliteit van de aanwezige natte natuurterreinen en wateren (beken en sprengen), die samenhangen met de toevoer van grondwater uit de Veluwe.
  • De overgangen van de droge Veluwe naar de natte flanken en naar de IJssel(vallei) waarbinnen uitwisseling van planten en dieren mogelijk is, waarbinnen abiotische processen zo veel mogelijk ongestoord verlopen, en waarbinnen de natuur zich op de gehele gradiënt ontwikkelt. In het bijzonder in de Hattemer-, Wisselse, Beekberger- en Soerense poort.
  • Het vanuit ecologisch opzicht samenhangend geheel van landgoederen en beken in de Zuidelijke IJsselvallei waarin soorten als de das, amfibieën en vleermuizen voorkomen.
  • Het goed bewaard gebleven reliëf en de daarmee samenhangende variatie en hoge kwaliteit van de natuur in de IJsseluiterwaarden. Met in deze uiterwaarden zowel gave kronkelwaarden met stroomdalgraslanden, hagen en hardhoutooibosjes, als goede kansen voor een grootschalige,weinig gestuurde natuurontwikkeling.

Het plangebied ligt in de EHS-verweving. Dit betekent dat ook andere functies dan natuur mogelijk zijn. Met dit bestemmingsplan wordt slechts een andere situering van het hoofdgebouw mogelijk gemaakt. Op de te bebouwen locatie bevinden zich geen waardevolle landschapselementen of specifieke natuurwaarden. Met de realisatie van de bebouwing wordt de waterhuishouding en het reliëf niet aangetast. Ook de omgevingscondities zullen niet worden beïnvloed. Er is dan ook geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van dit gebied. De wezenlijke kenmerken en waarden worden niet aangetast.

Natura 2000

Op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn speciale

beschermingszones aangewezen. Samen vormen zij Natura 2000, een Europees

netwerk van beschermde natuurgebieden dat vergelijkbaar is met de Ecologische

Hoofdstructuur in Nederland. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is

geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. De Veluwe en Uiterwaarden van de IJssel zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Binnen deze gebieden mag de kwaliteit van de natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen soorten niet verslechteren en mogen er geen storende factoren optreden die een significant negatief effect hebben. Dit geldt niet alleen voor de activiteiten en ingrepen in het gebied zelf, maar ook voor activiteiten en ingrepen daar buiten die invloed kunnen hebben op het gebied.

Op circa 750 meter van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Veluwe. Het Natura 2000-gebied Uiterwaarden van de IJssel ligt aan de overzijde van de Doesburgsedijk op circa 300 m van het plangebied. Gelet op de aard van de ontwikkeling en de afstand tot de Natura 2000-gebieden wordt niet verwacht dat er sprake zal zijn van een effect op de te beschermen waarden. Een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is dan ook niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

De soortbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Bij nieuwe ontwikkelingen

moet onderzocht worden welke gevolgen dit heeft voor de aanwezige beschermde

soorten en/of hun leefomgeving. Als een plan (in)direct kan leiden tot de verstoring of

vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project

strijdig zijn met de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet kent drie verschillende

beschermingsregimes:

  • voor de algemene soorten behoeft op grond van een algemene vrijstelling bij bestendig gebruik en beheer of bij ruimtelijke ingrepen geen ontheffing aangevraagd te worden;
  • voor een aantal licht beschermde soorten geldt dat de activiteiten uitgevoerd moeten worden op basis van een gedragscode of een ontheffing die de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (ELI) heeft goedgekeurd of verleend waarbij getoetst wordt of de ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort;
  • voor strikt beschermde soorten is een ontheffing nodig van de minister van ELI indien bijvoorbeeld bij een ruimtelijke ingreep één van de verbodsbepalingen wordt overtreden; voor deze soorten geldt een uitgebreide toetsing.

In de afgelopen jaren zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar het voorkomen van

beschermde planten en dieren in het plangebied. Tevens heeft op 27 mei 2013 nog een inventarisatie plaats gevonden door Geofox-Lexmond. De resultaten zijn samengevat en beschreven in het briefrapport van Geofox-Lexmond van 13 juni 2013.

Planten

Tijdens het onderzoek zijn geen beschermde planten aangetroffen en worden gelet op het gebruik van het terrein ook niet verwacht.

Libellen en dagvlinders

De te bebouwen locatie vormen geen geschikt leefgebied voor beschermde libellen en dagvlinders. Deze soorten zijn dan ook niet aangetroffen.

Vissen

Ter plaatse van de te bebouwen locatie is geen open water aanwezig. Effecten op eventueel in de vijver voorkomende vissen zijn niet te verwachten.

Amfibieën en reptielen

Het plangebied vormt geen geschikt habitat voor amfibieën en reptielen. Algemene

soorten als bruine kikker en gewone pad zouden incidenteel kunnen voorkomen.

Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. In de omgeving komt wel de ringslang voor.

Zoogdieren

Gelet op de terreinkenmerken mag worden verwacht dat algemene soorten als mol, konijn, egel, bosmuis, veldmuis, huisspitsmuis van het plangebied gebruik maken. Voor deze soorten geldt een algehele vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. In het verleden is geconstateerd dat op deze locatie een dassenburcht aanwezig was. Bij inventarisaties in 2012 en 2013 is echter vastgesteld dat deze burcht niet meer als vaste rust- en verblijfplaats in gebruik is. Omdat in de omgeving wel dassen voorkomen zou het terrein incidenteel bezocht kunnen worden door een foeragerende das. Het betreft echter geen optimaal foerageergebied. Het gebied is dan ook niet essentieel voor de instandhouding van de populatie.

Vleermuizen

Nabij de projectlocatie worden door Vleermuiswerkgroep Gelderland periodiek tellingen verricht. Op de overwinteringsplaatsen (portierswoning en ijskelder zijn diverse soorten overwinterende vleermuizen waargenomen. De locatie zelf kan gebruikt worden als foerageergebied. Omdat er geen gebouwen worden gesloopt of bomen worden gekapt is er geen sprake van aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen.

Vogels

In het plangebied en de directe omgeving komt een groot aantal broedvogels voor. Op de locatie bevinden zich geen jaarrond beschermde nesten.

Door de initiatiefnemer is ontheffing aan gevraagd voor het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen van de das, ringslang en vleermuizen. Door Dienst Regelingen van het ministerie van EZ is geconcludeerd dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op beschermde flora en fauna. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusies

In een briefrapportage van Geofox Lexmond zijn diverse onderzoeken aangehaald die in het kader van flora en fauna zijn uitgevoerd (zie Bijlage 10 Brief Geofox Lexmond flora en faunaoverzicht ). Vanuit natuur wet- en regelgeving zijn er geen belemmeringen voor de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te verwachten.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een juridisch instrument waarbij de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de grond en de opstallen zijn vastgelegd. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf of overheid.

In de digitale omgeving zijn de bestemming en de daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.

De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en vevat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.

Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet (digitale standaarden) worden opgesteld. De Wro geeft voorts een aantal verplichtingen, die bij de totstandkoming van een bestemmingsplan gevolgd moeten worden. Daarmee wijkt onderhavig bestemmingsplan in de (benaming) van bestemmingen, gebruikte symbolen en de (opbouw) van regels af van de systematiek zoals die is gehanteerd voor de actualisatie van de bestemmingsplannen en daarmee van de systematiek van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. De strekking van hetgeen in het thans voorliggende digitale plan wordt geregeld, sluit wel aan bij de werkwijze die voorheen werd gehandteerd.

5.2 Procedure

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen.

De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.


Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.

5.3 Dit bestemmingsplan

De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast.

5.3.1 Verbeelding


Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak.
In onderhavig bestemmingsplan worden de bestemmingen gelegd:

  • Buitenplaats, er is voor het bouwvlak een maximale maatvoering vastgelegd. Binnen de bestemming komen enkele aanduidingen voor. De gronden zijn bestemd voor woningen, voor zorgwoning en voor de instandhouding van de cultuurhistorische waarde van bebouwing en tuinen en dergelijke.
  • Waarde - archeologisch aandachtsgebied, op de gronden ligt een zogenaamde dubbelbestemming. Voor het oprichten van bebouwing gelden bepaalde regels om de archeologische waarde van de gronden niet aan te tasten. Zo mag er niet zonder meer diepter dan 30 cm gegraven worden.

5.3.2 Regels

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).

2 Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen.
Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik.

Een van de bestemmingen luidt: Buitenplaats. Voor deze bestemmingsbenaming is gekozen omdat het plangebied een klein deel vormt van een buitenplaats en deze eenzelfde bestemming heeft in het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Zodoende wordt optimaal aangesloten op het omliggende vigerend bestemmingsplan. Het SVBP 2012 biedt deze mogelijkheid.


Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.


3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels,de algemene gebruiksregels en de regels met betrekking tot mogelijke afwijkingen. De (bestemmings) regels moeten altijd in samenhang met de algemene regels worden gelezen vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht.


4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

5.4 Reikwijdte bestemmingsplan

Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.


De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouwmogelijkheden/bouwplaninitiatieven, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de bouwverordening (vastgesteld door de gemeenteraad). Waarbij de (onafhankelijke) welstandscommissie adviseert of het bouwplan op basis van de Welstandsnota (vastgesteld door de gemeenteraad) voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het perceel is geen eigendom van de gemeente en de particuliere eigenaar draagt de kosten van het bouwplan, eventuele gemeentelijke maatregelen op het perceel of in het openbaar gebied. De eigenaar vrijwaart de gemeente van planschade.
Daarmee is het verhaal van kosten voldoende verzekerd en behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Realisatie binnen de planperiode door de eigenaar is reëel.

Overigens betreft de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt geen bouwplan waarvoor op grond van de Wro een grondexploitatieplan behoeft te worden opgesteld.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg en inspraak

Vooroverleg

Met het waterschap Rijn en IJssel en de provincie Gelderland is vooroverleg gevoerd. Het waterschap heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben. De provincie heeft in het kader van de tervisielegging gereageerd.

De gemeentelijke inspraakverordening schrijft geen inspraak voor. Gezien het vorenstaande is geen aanleiding gevonden om onverplicht inspraak te geven.

7.2 Zienswijzen

De beantwoording van ingediende zienswijzen is als bijlage bij het raadsbesluit opgenomen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft met het ontwerpbesluit van 20 juni 2013 tot en met 31 juli 2013 voor een ieder ter inzage gelegen. De tervisielegging is bekendgemaakt op de gemeentelijke pagina in de Rhedenaar, de Staatscourant en op de gemeentelijke website www.rheden.nl.


Via www.ruimtelijkeplannen.nl kon het ontwerp-bestemmingsplan worden ingezien en worden gedownload. De verbeelding op papier lag tevens ter inzage in het gemeentehuis en in het gemeentelijk informatiecentrum te Dieren.