direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Oud West 2015 - 6 (Batava Boterfabriek)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BPa3006-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met het plan wordt beoogd om de voormalige Boterfabriek Batava te herontwikkelen. De Batavafabriek, één van de oudste industriële gebouwen in Nijmegen, staat nu al jaren leeg en verval dreigt. Ontwikkelaar MWPO heeft het plan opgevat om de Boterfabriek te herontwikkelen. In de fabriek zullen appartementen komen en op het omliggende terrein vijf nieuwbouw-woonblokken. De Boterfabriek zal worden getransformeerd: hierin worden 25 appartementen gerealiseerd. In de overige vijf nieuwbouw-woonblokken worden negen grondgebonden woningen, 80 appartementen met een grote diversiteit aan indelingen en een ontmoetingsruimte voor bewoners en omwonenden gerealiseerd. In totaal betreft de ontwikkeling 114 woon eenheden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in de wig die gevormd wordt door de Weurtseweg en de Voorstadslaan, gelegen aan de Krayenhofflaan. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Bronsgeeststraat en aan de westzijde door het Krayenhoffpark. Aan de noord- en zuidzijde wordt de grens gevormd door het Waalfront ontwikkelgebied "Waalhaeve' aan de Nina Simonestraat en de bestaande stad van het Waterkwartier.

De gronden in het plangebied zijn kadastraal bekend als gemeente Neerbosch, sectie A nummer 2758 en gemeente Nijmegen sectie B, nummer 5122. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 8895 m².

Op onderstaande afbeelding 1 is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa3006-VG01_0001.png" afbeelding 1

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Binnen het plangebied gelden diverse bestemmingsplannen. Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Nijmegen Oud West 2015. Dit bestemmingsplan is door de raad op 30 maart 2016 vastgesteld; het plan is op 12 oktober 2016 onherroepelijk geworden. Verder gelden er de bestemmingsplannen 'Facetbestemmingsplan Archeologie', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Nijmegen op 25 juni 2014, 'Facetbestemmingsplan Parkeren', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Nijmegen op 13 september 2017 en het 'Facetbestemmingsplan kamerverhuur', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Nijmegen op 2 februari 2022.

De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerend bestemmingsplanen, omdat er geen mogelijkheden voor woningbouw zijn voor deze locatie, ook niet via een wijzigingsbevoegdheid. De beoogde ontwikkeling gaat uit van een ondergrondse parkeergarage en woningbouw in de vorm van appartementen en grondgebonden woningen verspreid over 6 bouwvlakken. De vigerende enkelbestemming 'Gemengd' uit het bestemmingsplan 'Nijmegen Oud West 2015' ziet primair op bedrijven, cultuur en ontspanning, dienstverlening, kantoren en maatschappelijke voorzieningen.

Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maken op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

De fabriek wordt in de huidige situatie niet meer gebruikt als boterfabriek. De bebouwing staat al jaren lang leeg en is voorzien van leegstandsbeheer. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door grondgebonden (laagbouw) woningen ten zuiden van het plangebied en gemengde bebouwing van woningen, appartementen, diensten en lichte bedrijvigheid ten noorden van het plangebied. ten oosten van het plangebied ligt het Krayenhoffpark, het driehoekige park ingeklemd tussen de Voorstadlaan, Weurtseweg en de Krayenhofflaan.

Het plangebied bestaat uit het terrein van de voormalige boterfabriek 'Batava', gelegen tussen de Weurtseweg en de Voorstadslaan. Het is een locatie vlakbij de Nijmeegse binnenstad, onderdeel van de entree van Nijmegen-West en grenzend aan de gebiedsontwikkeling van het Waalfront.

Bestaande situatie

Het voormalige fabrieksterrein ligt op een bijzondere ruimtelijke positie: aan het Krayenhoffpark en in de splitsing van de Weurtseweg en de Voorstadslaan. Het terrein bestaat uit de gebouwen van de voormalige boterfabriek en een grotendeels onbebouwd gedeelte daarachter, dat aansluit op de achtertuinen van woningen aan de Bronsgeeststraat en de Weurtseweg.

Van de aanwezige bebouwing is alleen het oorspronkelijke deel van de fabriek, gebouwd in 1881 op de hoek Krayenhofflaan – Weurtseweg, historisch waardevol. Het gebouw herinnert sterk aan het industriële verleden van Nijmegen-West. Vanwege de stedenbouwkundige, architectonische en cultuurhistorische waarde is de voormalige boterfabriek als identiteitsbepalend object opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

Beoogde ontwikkeling

De komende jaren wordt het plangebied herontwikkeld tot een bijzonder woongebied dat aansluit bij de unieke eigenschappen van de locatie en zijn omgeving. Het wordt een bijzondere plek: stedelijk maar groen, met de boterfabriek als levend icoon van het industriële verleden van de omgeving en nieuwe architectuur als hedendaagse vertaling daarvan.

2.3 Stedenbouwkundige karakteristieken

In het stedenbouwkundige plan kunnen drie zones worden onderscheiden:

  • Het bestaande Krayenhoffpark, nu een geïsoleerd stuk groen, wordt gekoppeld aan de semi-openbare ruimte binnen het plangebied en krijgt opnieuw waarde als openbaar park;
  • Een centrale bebouwde zone, overeenkomend met de contour van de bestaande gebouwen, gevormd door de boterfabriek en vijf nieuwe woongebouwen (bouwhoogte 3 – 6 lagen) aan intieme groene binnenpleinen;
  • Een nieuwe semi-openbare groene parkzone tussen de nieuwe woningen en de bestaande achtertuinen van de Bronsgeeststraat en de Weurtseweg.

Het programma bestaat uit 114 huurwoningen in diverse categorieën en een ontmoetingsruimte voor bewoners en omwonenden ('huiskamer'). Achter de fabriek wordt een blok van 9 grondgebonden woningen gerealiseerd. De overige woningen in het plan zijn appartementen.

Een inrit aan de Voorstadslaan geeft toegang tot de gemeenschappelijke ondergrondse parkeergarage en fietsenbergingen voor bewoners. Voor bezoekers en deelauto's wordt er een parkeervoorziening op maaiveld ingericht aan de Biezenstraat. Verder is het gebied geheel autovrij.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Relevant rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft het Rijk haar ambities voor ruimte en mobiliteit tot 2040 vastgelegd en schetst zij haar doelen, belangen en opgaven tot 2028.

Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven richting 2040 bepalen. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de Brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Voor de topregio’s heeft het rijk een excellente ruimtelijk-economische structuur voor ogen, door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s en concentratie van de topsectoren. Hiervoor moeten genoeg woningen, bedrijventerreinen en kantoren beschikbaar zijn, welke moeten passen bij de wensen van bedrijven en hun werknemers. In Nijmegen bevindt zich een van deze topregio’s: de Health Valley.

Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Het kabinet heeft in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk kiest voor een aanpak waarbij zij de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk brengt bij degene die het aangaat. Het Rijk komt met een selectiever inzet van rijksbeleid en heeft 13 onderwerpen van ‘nationaal belang’ afgeleid. Voor deze onderwerpen wordt centrale sturing nodig geacht. Het Rijk is hiervoor verantwoordelijk en wil hiervoor haar bevoegdheden inzetten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. In vergelijking met eerder rijksbeleid wordt veel aan lagere overheden overgelaten. Planologische besluiten worden niet meer preventief getoetst op de naleving van nationale normen, tenzij het de directe belangen van Rijkswaterstaat, het ministerie van Defensie en het ministerie van EL&I inzake weg- en waterbeheer, defensie terreinen of Rijksinpassingsplannen voor energie-infrastructuur betreft.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Een daarvan is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen. In dit besluit zijn rijksregels opgenomen ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Deze zijn van belang voor de inhoud van bestemmingsplannen. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

Een deel van het Barro is gebaseerd op eerdere planologische kernbeslissingen (pkb’s) en beleidsnota’s die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen volgen de nahangprocedure en kunnen vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kunstfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kunstfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Besluit ruimtelijke ordening

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Daartoe is een artikellid ingevoegd op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen dienen te motiveren. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Ladder duurzame verstedelijkingPer 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking, met als doel deze te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te beperken. De nieuwe ladder luidt als volgt (artikel 3.1.6 lid 2 Bro): “De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” (in plaats van 'actuele regionale behoefte'). Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan. Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.

Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).

De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.

Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Hiervoor is in paragraaf 3.3.2 Ladder duurzame verstedelijking een onderbouwing opgenomen. De in het plan voorziene ontwikkeling met 114 wooneenheden kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro wel van toepassing is

Archeologie Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007)en de Erfgoedwet (1-7-2016).

Cultuurhistorie Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en die in het bestemmingsplan te verankeren.

De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.

Conclusie

In het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten. Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

Onderbouwing actuele behoefte t.a.v. woningbouw

Kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte

Nijmegen is een stad die voorlopig blijft groeien. Dit wordt veroorzaakt door een geboorteoverschot en door een immigratieoverschot. Demografische trends laten zien dat jongeren, hoogopgeleiden en ouderen naar de steden trekken vanwege het woonmilieu, de werkgelegenheid en voorzieningen. In Nijmegen wordt dit versterkt door de aantrekkingskracht van Universiteit en Hogeschool. Daardoor komen er veel jongeren naar de stad. Een deel van hen blijft hier ook wonen. Daarmee heeft Nijmegen een jonge bevolking. Nijmegen is met ruim 173.000 inwoners (per 1 januari 2017), de 10e stad van Nederland.

Volgens de prognoses van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) blijft de bevolking voorlopig groeien. De laatste prognoses gaan voor Nijmegen uit van groei tot in ieder geval 2040 in plaats van 2030. Daarmee is Nijmegen in de regio de stad die sterk en het langst doorgroeit. De bevolkingsgroei en de grote woningvraag waarbij de woningvraag in Nijmegen ruimschoots het aanbod overstijgt, maakt de verdere ontwikkeling van Nijmegen noodzakelijk. Er is nu zelfs sprake van overspannenheid op de woningmarkt. Er is dringend behoefte aan nieuwe woningbouwplannen en plancapaciteit om invulling te geven aan de gewenste versnelling van de woningbouwopgave.

In (sub)regionaal verband zijn afspraken gemaakt over de woningbouwaantallen. De woningbouwcijfers zijn in juni 2015 vastgesteld door Gedeputeerde Staten en vervangen het oude KWP3 (Kwalitatief Woon Programma 3). De regio heeft afgesproken woningbouwplannen te prioriteren door gebruik te maken van een stoplichtmodel.

Daarnaast heeft de provincie Gelderland (d.d.14-11-2017 de notitie 'Ruimte voor goed wonen') de koers voor Wonen vastgesteld. Daarin staan de woonbehoeften per Gelderse woonregio, maatwerk en flexibele plannen centraal. Samen met gemeenten en andere betrokken partijen maakt de provincie afspraken over wat er nodig is voor een goede plek om te wonen voor iedereen in Gelderland. In de provincie Gelderland is de woningmarkt momenteel volop in beweging. De vraag naar woningen is op dit moment in sommige regio's groot, en daar moet ruimte voor zijn om op in te springen. Tegelijkertijd wil de provincie er met deze koers voor zorgen dat we verstandige keuzes maken voor de toekomst, voor als er bijvoorbeeld meer kleine huishoudens komen en woningen energieneutraal moeten zijn.

Conclusie Het voorliggende bestemmingsplan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Het plan speelt in op de actuele kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwbehoefte. Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid en ambities over thema's zoals ruimte, energie, klimaat, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De Omgevingsvisie is een 'plan' dat richting geeft (een gedeeld vergezicht), en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. De uitwerking van de Omgevingsvisie vindt plaats in sectorale of regionale programma's, waaronder de Regionale Energiestrategieën, Programma Mobiliteit, en Regionale Woonagenda's.

De doelstelling van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Hierbij ligt de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie. De Omgevingsvisie omschrijft de doelstelling als volgt:

  • gezond: een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, en de bescherming van onze flora en fauna;
  • veilig: voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En aandacht voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid;
  • schoon: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie;
  • welvarend: een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen.

Duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie worden in onderlinge samenhang bekeken. Dit resulteert in ambities op het gebied van de energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Deze ambities zijn gerelateerd aan de kerntaken van de provincie. Elke ambitie kent zijn eigen doelstellingen en aanpak.

Voor de uitvoering hanteert de provincie vier 'doe-principes':

  • doen: de provincie kijkt breed met focus en zoekt actief ruimte;
  • laten: de provincie stimuleert niets buiten haar visie;
  • zelf: de provincie neemt zelf verantwoordelijkheid en geeft het goede voorbeeld;
  • samen: de provincie werkt samen met partners en stimuleert innovatie en kennisdeling.

Sinds 2014 zijn vijf wettelijke verplichte planfiguren opgenomen in de Omgevingsvisie. Het gaat om ruimtelijk beleid, waterbeleid, milieubeleid, natuur- en landschapsbeleid, en verkeers- en vervoersbeleid.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening (31 maart 2021). De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.

3.2.3 Conclusie

Bij de verschillende deelparagrafen is ingegaan op het (provinciale) beleid dat specifiek op het betreffende thema van toepassing is in relatie tot de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan past binnen het provinciale beleid.

3.3 Relevant gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in Beweging'

Coalitieakkoord 2018-2022, Nijmegen: samen vooruit.

In het coalitieakkoord zijn de contouren voor het woonbeleid van de komende jaren beschreven. In de periode tot 2022 besteden we extra aandacht aan de behoefte van sociale huur en middeldure huur. De aandacht voor de woningbouwopgave in de Waalsprong en het Waalfront is onverminderd. We veranderen de beleidslijn door het 'nee, tenzij' beleid, waarbij we voornamelijk voorrang gaven aan ontwikkelingen in de Waalsprong en Waalfront, te veranderen in 'ja, mits' beleid. Daarbij zetten we op een stedelijk niveau in op een mix van woonmilieus en per wijk een wisselende mix van woningtypen. Daarbij is nadrukkelijk ook groei mogelijk voor de bestaande stad waarbij we zorgen dat de bestaande stad aantrekkelijk blijft, waarbij we op geschikte locaties inzetten op extra sociale en middeldure huurwoningen. Daarbij hebben we ook blijvende aandacht voor de kwaliteit en binnenklimaat van woningen en de betaalbaarheid van de energierekening. De beleidswijziging van ja, mits vraagt om een uitwerking die gericht zal zijn op het bouwen naar behoefte en een ongedeelde stad. De extra opgave van sociale en middeldure huurwoningen verdelen we over de stad en Waalsprong.

In de Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in Beweging' beschrijft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de stad tot 2040. De Omgevingsvisie gaat om meer dan alleen ruimtelijke aspecten, zo beschrijft de visie hoe de inrichting van de fysieke leefomgeving kan bijdragen aan sociale, maatschappelijke en economische doelen.
De Omgevingsvisie vervangt sectorale beleidsvisie voor thema's die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen. Hiermee biedt de Omgevingsvisie één integraal document met de kaders voor het ruimtelijk beleid van Nijmegen.

De Omgevingsvisie bouwt o.a. voort op bestaand beleid, het coalitieakkoord 2018-2022, en de structuurvisie uit 2013. In oktober 2020 is de Omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Door actualisatie blijft de Omgevingsvisie actueel.

De Omgevingsvisie dient 4 doelen:

  • 1. Een kader en inspiratie bieden voor initiatiefnemers uit de stad
  • 2. Het geven van spelregels voor afstemming met de omgeving bij ontwikkelingen
  • 3. Het in samenhang presenteren van de Nijmeegse ambities, als uitgangspunt bij het werk van medewerkers van de gemeente
  • 4. Te gebruiken als sturingsinstrument voor het college van B&W en de gemeenteraad bij ruimtelijke ontwikkelingen en investeringen


Uitgangspunt: Groei binnen de bestaande stad

De Omgevingsvisie constateert dat Nijmegen tot 2040 blijft groeien in aantal inwoners, werknemers en bezoekers. Een belangrijk uitgangspunt van de Omgevingsvisie is het streven om die toekomstige groei te accommoderen binnen de bestaande grenzen van de stad. Zo blijft het aantrekkelijke landschap rondom de stad behouden en helpt verdichting bovendien om het draagvlak voor voorzieningen in stand te houden.
Ruimte voor nieuwe woningen en werkgelegenheid wordt dus gezocht binnen de bestaande stadsgrenzen, waarbij de focus ligt op de volgende gebieden: Waalsprong, Waalfront, centrum/stationsomgeving, Kanaalzone/Winkelsteeg en campus Heyendaal.

Opgaven en ruimtelijke keuzes
4 opgaven en 8 richtinggevende keuzes staat centraal in de Omgevingsvisie (zie figuur 1). Nieuwe ruimtelijke initiatieven dienen altijd bij te dragen aan de 4 grote opgaven uit de Omgevingsvisie, en bij voorkeur aan meer dan één tegelijkertijd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa3006-VG01_0002.png" figuur 1


4 opgaven
De Economisch veerkrachtige stad, Sociale en gezonde stad, Aantrekkelijke stad, en Duurzame stad zijn de vier opgaven die de basis vormen van het bestuursakkoord (2018-2022) en de Omgevingsvisie. Van hieruit wordt de ontwikkeling van de stad bekeken en worden onze ambities geformuleerd.

  • 1. Economisch veerkrachtige stad

We gaan onze economische kansen beter benutten. We willen dat de banengroei in onze stad zich gaat verhouden tot de bevolkingsgroei en mobiliseren ons onbenutte potentieel. Dit doen we met de stad én met de regio, die de motor is van onze economische groei. We hebben economisch sterke sectoren in de stad, maar we hebben ook dringend behoefte aan meer werkgelegenheid voor zowel hooggeschoolden als voor praktisch werkenden.

  • 2. Sociale en gezonde stad
    Nijmegen is en blijft een sociale stad. We werken aan gevarieerde, gemengde wijken en willen sociale tegenstellingen en maatschappelijke onvrede verkleinen.
  • 3. Aantrekkelijke stad

Nijmegen is een prachtige stad en dat blijven we. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. We willen onze sterke identiteit als stad met historie in een groene omgeving behouden en uitdragen. Nijmegen staat landelijk in de top 3 van steden met het hoogste percentage woningtekort. We blijven groeien. Het aantal ouderen neemt toe, maar er vestigen zich ook meer jongeren. Deze voor Nederland bijzondere dubbele groei vraagt veel van onze stedelijke voorzieningen.

  • 4. Duurzame stad

Nijmegen loopt voorop in de uitvoering van de duurzaamheidsopgaven voor Nederland. We hebben de ambitie en de potentie om samen met de regio koploper op het gebied van duurzaamheid en circulariteit te blijven. De oplossingen die we samen met de stad en regio uitwerken voor de energietransitie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en circulaire economie zijn ook voor de rest van het land van belang.

8 richtinggevende keuzes

De 4 opgaven voor Nijmegen zijn goed te combineren, we kijken daarom naar integrale oplossingen. Waarbij we een vraagstuk vanuit meerdere invalshoeken benaderen en de oplossing bijdraagt aan het oplossen van meerdere problemen. Hieronder de kern van de richtinggevende keuzes uit de Omgevingsvisie.

  • 1. Compacte, dynamische stad
    Omdat we de impact van groei op de omgeving zo klein mogelijk willen houden ligt de nadruk op verdichting. De groeiopgave willen we benutten om kwaliteit toe te voegen aan de stad, o.a. door meer functiemenging, informele werkmilieus en transformatie. Stedelijke knooppunten, daar waar voorzieningen, werklocaties en vervoersstromen samenkomen, zijn kansrijke plekken voor verdichting en functiemening. Bij nieuw te bouwen woningen verschuift het accent naar een- en tweepersoonshuishoudens, waaronder betaalbare woningen voor studenten, starters, ouderen en kwetsbare doelgroepen.
    Voor nieuwe kantoren is vooral het stationsgebied kansrijk. Brabantse Poort en Campus Heyendaal beschouwen we als toekomstbestendige kantoorlocaties.
    Voor onder meer logistiek en de maakindustrie ontwikkelen we in overleg met regio bedrijventerrein de Grift. Het Engieterrein wordt herontwikkeld voor watergebonden bedrijvigheid en bedrijven die duurzame energie opwekken. Op de campussen richten we ons op herontwikkeling, intensivering en functiemenging. In Winkelsteeg onderzoeken we de mogelijkheden voor een gemengd stedelijk milieu, daarbij rekening houdend met de perspectieven en ontwikkelmogelijkheden van bestaande en toekomstige bedrijvigheid.
  • 2. Toekomstbestendige wijken
    Om tot een inclusieve en vitale stad te komen, streven we onder meer naar een goede mix van allerlei typen woningen en woonmilieus in sociale huur, huur en koop. In combinatie met de daarbij passende, bereikbare en goed toegankelijke voorzieningen. Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen staan de leefwereld, het welbevinden en de gezondheid van inwoners centraal. Tijdelijke functies en initiatieven ondersteunen we om verbeteringen te realiseren.
  • 3. Groene, gezonde stad We willen als stad bijdragen aan de gezondheid van onze inwoners en het verbeteren van de biodiversiteit. Een gezonde leefomgeving is daarbij een belangrijk integraal thema, waarbij het o.a. gaat om luchtkwaliteit, geluidsbelasting, hitte, groen en water, bewegen en mobiliteit, ontmoeten en voorzieningen.
    Dichtbij huis zijn er mogelijkheden om te ontmoeten, wandelen, spelen en sporten. Daarvoor ontwikkelen we o.a. een netwerk van aantrekkelijke beweegroutes op stad- en wijkniveau.
  • 4. Duurzame mobiliteit
    In de regio Arnhem-Nijmegen werken we gezamenlijk aan duurzame mobiliteit en bereikbaarheid. Het gaat om het inzetten en stimuleren van schone vervoersmiddelen en het efficiënter benutten van vervoer.
    Om de stad te laten groeien zonder mobiliteitsproblemen te laten ontstaan zetten we in op: lopen, fiets, OV en Mobility as a Service. Met deze vervoersvormen kunnen we een aantal maatschappelijke doelen bereiken. Duurzame mobiliteit brengt mensen in beweging, is goed voor de gezondheid en luchtkwaliteit, versterkt sociale cohesie, creëert gelijke kansen, versterkt de economische structuur en draagt bij aan de beleving van de stad.
  • 5. Energieopgave
    Ons doel is dat Nijmegen uiterlijk in 2045 energieneutraal en aardgasvrij is. Samen met andere gemeenten, waterschappen en de provincie stellen we een Regionale Energie Strategie (RES) op. Hierin maken we keuzes voor de opwekking van duurzame elektriciteit, de warmtetransitie in de gebouwde omgeving en de daarvoor nodige opslag- en energie infrastructuur. De RES geeft met zoekgebieden aan welke gebieden in de regio geschikt zijn voor de opwekking van hernieuwbare energie.

  • 6. Groter centrumgebied
    De komende jaren werken we aan de verbreding van het centrum naar de gebieden rondom de Waal. Onder de noemer 'Nijmegen omarmt de Waal' realiseren we verschillende projecten en ontstaat hier een variatie van nieuwe gemengde milieus en hebben de rivieroevers een belangrijke openbare functie. Het gaat o.a. om de Stationsgebied, NYMA, Hof van Holland, Waalkade, Valkhofkwartier, Vlaams Kwartier, en Burchtstraat/Augustijnenstraat.
  • 7. Sterke campussen
    De komende jaren blijven we investeren in de clusters Health & high Tech om nieuwe banen te creëren. We willen ruimte bieden aan nieuwe bedrijven en meewerken aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dit doen we mede door te investeren in uitstraling en kwaliteit en door de mogelijkheden voor intensivering en functiemenging op campussen te onderzoeken. De Novio Tech Campus, Campus Heyendaal en de binnenstad zijn sterke campussen in Nijmegen.
  • 8. We omarmen het kanaal
    We zien een samenballing van opgaven rondom het Maas-Waalkanaal. Hier zien we kansen voor intensivering en transformatie in de huidige woongebieden in Dukenburg, Lindenholt, Neerbosch-Oost, Hatert, groene gebieden en de werkgebieden Winkelsteeg en Oost-Kanaalhavens. Door de Kanaalzone tot ontwikkeling te brengen werken we o.a. aan een betere verbinding van Dukenburg en Lindenholt met de rest van de stad en geven we de bestaande wijken rondom het kanaal een impuls. De transformatieopgave vraagt om verdere verkenning en onderzoek.

In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied zijn de punten 2, 3, 5 en 6 van het beleid uit deze Omgevingsvisie relevant. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid omdat de herontwikkeling en behoud van de historische Batava boterfabriek tot huurwoningen bijdraagt bij aan een sociale, gezonde, compacte, dynamische toekomstbestendige aantrekkelijke stad.

3.3.2 Ladder duurzame verstedelijking
3.3.2.1 Kwantitatief

Nijmegen is een stad die sterk groeit en voorlopig blijft groeien. Dit wordt veroorzaakt door een geboorteoverschot en door een immigratieoverschot. Demografische trends laten zien dat jongeren, hoogopgeleiden en ouderen naar de steden trekken vanwege het woonmilieu, de werkgelegenheid en voorzieningen. In Nijmegen wordt dit versterkt door de aantrekkingskracht van Universiteit en Hogeschool. Daardoor komen er veel jongeren naar de stad. Een deel van hen blijft hier ook wonen. Daarmee heeft Nijmegen een jonge bevolking. Nijmegen is met ruim 176.000 inwoners (per 1 januari 2019), de 10e stad van Nederland.

Volgens de prognoses van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) blijft de bevolking voorlopig groeien. De laatste prognoses gaan voor Nijmegen uit van groei tot in ieder geval 2040. Daarmee is Nijmegen in de regio de stad die sterk en het langst doorgroeit. De bevolkingsgroei en de grote woningvraag waarbij de woningvraag in Nijmegen ruimschoots het aanbod overstijgt, maakt de verdere ontwikkeling van Nijmegen noodzakelijk zowel in de Waalsprong als in de bestaande stad. Er is nu zelfs sprake van overspannenheid op de woningmarkt. Er is dringend behoefte aan nieuwe woningbouwplannen en plancapaciteit om invulling te geven aan de gewenste versnelling van de woningbouwopgave.

3.3.2.1.1 Regionaal woningmarktonderzoek 2019

De woningmarkt van Arnhem-Nijmegen staat onder druk. De woningbehoefte is dermate groot dat een tempoversnelling in productie nodig is: van 3.100 woningen per jaar (realisatie 2015-2018) naar 3.400 tot 3.900 woningen per jaar. Dit is inclusief het inlopen van een groot deel van het actuele woningtekort. Het tekort is verhoudingsgewijs het grootst in de regio Nijmegen. Het zwaartepunt voor de korte termijn ligt op het zorgen voor voldoende nieuwbouw om in te spelen op de acute woningvraag. Op de regionale woningmarkt is er een mismatch tussen vraag en aanbod. Dit is vooral het gevolg van het groeiende aantal kleine huishoudens. Dit vertaalt zich in een behoefte aan gemaksvriendelijke kleine woningen, zoals appartementen. In de sociale huursector is er in de hele regio een transformatieopgave van traditionele rijwoningen naar kleinere woningen voor 1- en 2-persoonshuishoudens. In de koopsector spreidt de behoefte zich over verschillende categorieën en prijsklassen.

3.3.2.2 Bestaand stedelijk gebied

De onderhavige ontwikkeling bevindt zich binnen het bestaand stedelijk gebied. Kwalitatief ligt de behoefte op het uitbreiden van de sociale woningvoorraad; met name behoefte aan appartementen. In de vrije sector huur richt de vraag zich ook met name op appartementen. In de koopsector is er vraag naar alle segmenten, grondgebonden woningen en appartementen, goedkoop, middelduur en duur. In de woonmilieus met veel functiemenging richt de kwalitatieve woningbehoefte zich sterk op appartementen (met name sociale huur en vrije sector huur). Het programma van 114 woningen van verschillende grootte voldoet aan de lokale behoefte.

3.3.2.3 Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de transformatie ontwikkeling van 114 woningen. Dit past binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte. Ook past deze ontwikkeling in de provinciale doelen, bijvoorbeeld ten aanzien van dynamisch Gelderland. Er wordt een bijzonder stedelijk woonmilieu gecreëerd met behoud van cultuurhistorie in de vorm van de Boterfabriek Batava.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Vormvrije M.E.R.-beoordeling

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De realisatie van de woningen kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar blijft ruim onder de drempelwaarde. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:

1. Kenmerken van het project;

2. Plaats van het project;

3. Kenmerken van het potentiële effect.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn in de Vormvrije mer-beoordeling diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Uit de beoordeling is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet aan de orde is.

4.2 Stedenbouw

De ontwikkeling is om de volgende redenen stedenbouwkundig wenselijk:

  • Langdurige leegstand en verpaupering van terrein en gebouwen wordt voorkomen;
  • Er vindt in het kader van de ontwikkeling grondige bodemsanering plaats;
  • De beeldbepalende boterfabriek blijft behouden;
  • Het bouwplan voegt een onderscheidend nieuw woonmilieu toe aan Nijmegen West;
  • Er wordt een aanzienlijke hoeveelheid nieuw openbaar groen gerealiseerd.

Bestemmingsplan

Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken wordt het bestemmingsplan voor de locatie herzien. De huidige bestemming 'Gemengd' wordt omgezet naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Groen'. Bij het vastleggen van de nieuwe bouwvlakken is er nauwkeurig gekeken naar het vigerende bouwvlak, zijn acceptabele afstanden tussen bestaande en toekomstige bebouwing nader onderzocht en is er afstemming gezocht met de bestaande groenzones aan de randen van het plangebied.

4.3 Wonen

Woonagenda subregio Nijmegen en omstreken 2020-2030

Met de “Woonagenda subregio Nijmegen en omstreken 2020-2030 hebben we samen met de regio afspraken gemaakt over het wonen in de regio. De gemeente Nijmegen heeft hierin als richtlijn het bouwen van 10.500 woningen tot 2030. Om dit te kunnen halen is een plancapaciteit van 130 % nodig. Daarbij gaat het dus om totaal ongeveer 13.500 woningen. Dit is gebaseerd op het woningmarktonderzoek van Companen dat eind 2019 is opgeleverd. Daaruit blijkt een enorme kwantitatieve opgave. Kwalitatief is de opgave met name gericht op de betaalbare categorieën (sociale huur, middeldure huur en betaalbare koop).

Regionaal woningmarktonderzoek 2019

De woningmarkt van Arnhem-Nijmegen staat onder druk. De woningbehoefte is dermate groot dat een tempoversnelling in productie nodig is: van 3.100 woningen per jaar (realisatie 2015-2018) naar 3.400 tot 3.900 woningen per jaar. Dit is inclusief het inlopen van een groot deel van het actuele woningtekort. Het tekort is verhoudingsgewijs het grootst in de regio Nijmegen. Het zwaartepunt voor de korte termijn ligt op het zorgen voor voldoende nieuwbouw om in te spelen op de acute woningvraag. Op de regionale woningmarkt is er een mismatch tussen vraag en aanbod. Dit is vooral het gevolg van het groeiende aantal kleine huishoudens. Dit vertaalt zich in een behoefte aan gemaksvriendelijke kleine woningen, zoals appartementen. In de sociale huursector is er in de hele regio een transformatieopgave van traditionele rijwoningen naar kleinere woningen voor 1- en 2-persoonshuishoudens. In de koopsector spreidt de behoefte zich over verschillende categorieën en prijsklassen.

Demografische ontwikkeling Nijmegen

De komende jaren blijft de bevolking van Nijmegen groeien, daarover zijn alle prognoses het eens. Over hoe sterk die groei zal zijn, zijn er uiteenlopende scenario's, van 185.000 tot 195.000 inwoners in 2030. De toename zal het sterkst zijn bij de groep zeventigplusser.

Woonbehoefteonderzoek 2019

Mede op basis van het driejaarlijks Woononderzoek Nederland (WoON2018) is de woningbehoefte in Nijmegen in beeld gebracht. Nijmegen kent een relatief groot woningtekort. Voor Nijmegen ligt dit op 7%, terwijl een tekort van circa 2% als acceptabel wordt gezien voor een goed functionerende woningmarkt. Er ligt een opgave om de zelfstandige woningvoorraad tot en met 2030 met ruim 10.000 woningen uit te breiden. Na 2030 neemt de vraag naar zelfstandige woningen iets af (als gevolg van de vergrijzing), maar blijft er een opgave om de voorraad uit te breiden.

Kwalitatief ligt de behoefte op het uitbreiden van de sociale woningvoorraad; met name behoefte aan appartementen. In de vrije sector huur richt de vraag zich ook met name op appartementen. In de koopsector is er vraag naar alle segmenten, grondgebonden woningen en appartementen, goedkoop, middelduur en duur. In de woonmilieus met veel functiemenging richt de kwalitatieve woningbehoefte zich sterk op appartementen (met name sociale huur en vrije sector huur). In de andere woonmilieus gaat de voorkeur uit naar grondgebonden koopwoningen uit en het vergroten van het aantal levensloopgeschikte woningen.

Uitvoeringsagenda Wonen 2020-2025

In samenhang met de Nijmeegse omgevingsvisie is op basis van het woonbehoefteonderzoek een uitvoeringsagenda wonen opgesteld.

Op basis van de uitvoeringsagenda zetten we in op alle doelgroepen. We zetten ons daarbij extra in voor doelgroepen die hulp nodig hebben op de woningmarkt. In de huidige markt zijn dat één en tweepersoonshuishoudens, starters, lage en middeninkomens en studenten. Daarnaast zetten we gericht in op ouderen en mensen met een hulpvraag. We maken ruimte om de woonmogelijkheden van voorgaande doelgroepen in de bestaande voorraad en bij nieuwbouw te vergroten. We voegen minimaal 10.000 woningen toe tot en met 2030.

De komende jaren worden de meeste woningen in de Waalsprong en in het Waalfront gebouwd. Vanuit het perspectief van de Omgevingsvisie verleggen we de focus naar de bestaande stad. Belangrijke gebieden om de woningbouwopgave en de versnelling in te vullen zijn: de binnenstad en stationsomgeving, de wijken en werklocaties rondom het Maas-Waalkanaal, campus Heyendaal en rondom de ov-knooppunten.

In Nijmegen bieden we ruimte voor bijzondere woonvormen. Het gaat dan om woonvormen die flexibel, tijdelijk of collectief van aard zijn. Een paar procent van de woningzoekenden zoekt woonruimte waarbij men voorzieningen in de woning deelt met andere mensen uit een woongroep. In de koopsector bijvoorbeeld via collectief particulier opdrachtgeverschap. Of in de huur via een woonvereniging.

Coalitieakkoord 2018-2022

In het coalitieakkoord Nijmegen “Samen Vooruit 2018-2022” zijn de contouren voor het woonbeleid van de komende jaren beschreven: bouwen aan een aantrekkelijke stad. We maken groei mogelijk en zorgen dat de bestaande stad aantrekkelijk blijft. In de periode tot 2022 besteden we extra aandacht aan de behoefte van sociale huur en middeldure huur. We bouwen in deze periode 2000 (400 extra) sociale en 1200 (500 extra) middeldure huurwoningen.

Planningskader wonen met zorg voor ouderen 2017

Met het planningskader wonen met zorg voor ouderen hebben we de behoefte voor sociale huur als het gaat om toekomstige huisvesting van ouderen en mensen met een beperking in kaart gebracht. Uitgangspunt van het planningskader is maximaal inzetten op het bouwen van levensloopgeschikte woonruimten.

Woonprogramma Batava Boterfabriek

Het woonprogramma op de locatie Batava Boterfabriek bestaat uit een 9 dure grondgebonden huurwoningen. Verder 105 (middel) dure huurappartementen, variërend in grootte en prijs. Minimaal wordt 30% gerealiseerd in de middeldure huur (tot de huurprijs van 185 punten van het woonwaarderingsstelsel).

Conclusie woonprogramma Batava Boterfabriek

Op basis van de Uitvoeringsagenda Wonen is er behoefte aan zowel grondgebonden woningen als naar (middel) dure huurappartementen. Dit type woningbouwproject met een gemixt programma van grondgebonden woningen en appartementen, betaalbaar en duurder past binnen de Uitvoeringsagenda Wonen.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

In deze verantwoording zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten worden getoetst aan de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar. Daarnaast zijn verkeer en visuele aspecten van belang en mogelijk andere hinderaspecten. Uitgangspunt hierbij is de systematiek van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Daarnaast wordt getoetst of kan worden voldaan aan de goede ruimtelijke ordening waarbij uitgangspunt is dat sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat met het zoveel als mogelijk in stand houden van bestaande rechten van bedrijven. Deze afweging is breder dan alleen het toepassen van de VNG publicatie en betreft ook de afweging van mogelijke hinder van bijvoorbeeld licht, spuitzones, elektromagnetische velden, etc.

Het plangebied wordt omsloten door gemengd gebied waarin de woonfunctie domineert. Aan de noordzijde van de Weurtseweg bevindt zich het Waalfront met alleen in de plint zeer lichte bedrijvigheid die geen invloed heeft op het plangebied. Aan de oostzijde grenst het plan aan het Krayenhoffpark. Aan de zuidzijde ligt het plan aan de Voorstadslaan met tegenover het plangebied woonbestemmingen en gemengde bestemmingen met lichte bedrijvigheid die geen invloed heeft op het plangebied. Met de woningen aan de Biezenstraat ligt het plangebied nu in een functiemengingsgebied. Dit gebied laat kleinschalige functies zoals ambachtelijke bedrijvigheid toe. Ook dit past bij de beoogde ontwikkeling binnen het bestemmingsplan.

Conclusie

Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Geluid

Wet geluidhinder

Woningen zijn geluidgevoelige bestemmingen. Het bestemmingsplan maakt nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk binnen de geluidzone van de Weurtseweg (S101) en binnen de geluidzone van het spoortraject Nijmegen – Arnhem. Daarom is onderzoek naar het de geluidsbelasting van deze geluidbronnen, op de gevels van de woningen uit het project, uitgevoerd. Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening, onderzicht hoe hoog de geluidsbelasting van de wegen met een snelheidsregime van 30 km per uur is.

De bevindingen van het volledige onderzoek zijn opgenomen in het rapport van moBius consult met kenmerk 6364.05, d.d. 11 februari 2021 (Geluidsbelasting wegverkeer).

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting t.g.v. het spoorwegverkeer bij alle woningen lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Het spoorwegverkeer is daarmee verder niet relevant bij de uitwerking en realisatie van het project.

Wat betreft de geluidsbelasting t.g.v. het wegverkeer op de Weurtseweg (S101) is bij een deel van de woningen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In geen geval is de geluidsbelasting hoger dan de maximale grenswaarde van 63 dB.

Om de realisatie van de woningen mogelijk te maken met een geluidsbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarden, wordt door de gemeente een besluit hogere grenswaarden genomen, variërend van 49 dB tot en met 62 dB.

Vanwege de benodigde hogere waarden is onderzocht of de geluidsbelasting van de Weurtseweg (S101) verlaagd kan worden met bron- of overdrachtsmaatregelen. Dergelijke maatregelen blijken onhaalbaar en ondoelmatig. De woningen met een verhoogde geluidsbelasting, worden wel voorzien in de benodigde maatregelen om tot een goed akoestisch woon- en leefklimaat te komen, overeenkomstig het geluidbeleid van de gemeente: realiseren van geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte en minimaal één slaapkamer aan de geluidluwe zijde. Afweging van nodige maatregelen per woonblok is te vinden in het akoestisch onderzoek.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting t.g.v. wegverkeer op de omliggende wegen met een snelheidsregime van 30 km per uur over het algemeen laag is. De hoogst berekende geluidsbelasting bedraagt 50 dB (na 5 dB aftrek) en wordt veroorzaakt door wegverkeer op de Voorstadlaan. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de geluidsbelasting van de 30 km per uur wegen acceptabel is en geen belemmering vormt voor de realisatie van de woningen.

4.6 Luchtkwaliteit

Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:

a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.

Tabel: luchtkwaliteit

  norm   ingangsdatum  
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 
 
40 ìg/m3   1 januari 2015  
Jaargemiddelde grenswaarde PM10
 
40 ìg/m3   1 juni 2011  
Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar
> 50 ìg/m3  
1 juni 2011  

Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

  • De ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • De luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;
  • Bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;
  • De ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;
  • Er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) stelt dat blootstelling aan PM2,5 schadelijker is dan blootstelling aan PM10. De kleinere deeltjes van PM2,5 dringen dieper in de longen door (WHO, 2006; Brunekreef en Forsberg, 2005). In de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit zijn daarom sinds 2008 grens- en richtwaarden voor PM2,5 opgenomen. Voor PM2,5 geldt een Europese grenswaarde van 25 µg/m3 voor het jaargemiddelde. De WHO beschouwt deze grenswaarde als interimdoelstelling op weg naar een advieswaarde van 10 µg/m³ (WHO, 2006).

Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (NIBM) (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.

Het plan voorziet in de realisatie van 114 woningen. De verkeersaantrekkende werking van een dergelijk plan veroorzaakt geen verslechtering van meer dan 3%. Het plan is daarmee NIBM.

Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.

Woningen zijn geen gevoelige bestemmingen. Ter plaatse van het plan worden de grenswaarden niet overschreden. Luchtkwaliteit is daarom geen beperking voor het plan.

Uit de onderstaande figuur 2 blijkt dat de jaargemiddelde concentratie NO2 in 2019 ter plaatse 24 ìg/m3 bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa3006-VG01_0003.png"

figuur 2 jaargemiddelde concentraties N02 2019

4.7 Natuur- onderdeel Natura 2000 (stikstof)

Eind mei 2019 heeft de Raad van State een belangrijke uitspraak gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De Raad van State heeft een streep gezet door het PAS. Iets specifieker: de Raad van State heeft geoordeeld dat het PAS niet meer gebruikt mag worden voor het geven van toestemming voor activiteiten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Er moet per geval een stikstofbeoordeling worden gemaakt om in beeld te brengen of wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming (Wnb).

Volgens de stikstofstukken is de stikstofdepositietoename van deze ontwikkeling niet groter dan 0,00 mol/ha/jr (AERIUS berekening). Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied (Rijntakken e.a.) zijn op voorhand uit te sluiten. De Wnb staat dus niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.

4.8 Ruimtelijke veiligheid

Inrichting buitenruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid

Hoe de buitenruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed kunnen aansluiten op de omgeving. Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de buitenruimte geen beperkingen worden geconstateerd.

Situering van gebouwen

In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar. Het onderhavige plan is afgestemd met de brandweer. Op basis van het huidige plan zien zij op voorhand geen beperkingen met betrekking tot de situering. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.

Bereikbaarheid

Wat bereikbaarheid betreft is het voor dit plangebied belangrijk dat de gebouwen in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn te bereiken. Daarbij is de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de (hoofd)toegang van het gebouw/de gebouwen van belang. Het is wenselijk dat deze toegang tot op 10 meter voor hulpverleningsvoertuigen te benaderen is en er een opstelplaats voor de brandweer is (conform artikel 6.37 Bouwbesluit 2012). Doodlopende wegen dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. De 10 meter wordt niet overal gehaald, echter dit is afgestemd met de brandweer en akkoord bevonden. De panden zijn voldoende bereikbaar voor brandweervoertuigen.

Bluswatervoorziening

Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de (brandweer)toegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de betrokken panden in dit plangebied minimaal 30 m3 water per uur. De situatie qua bluswatervoorziening op deze locatie voldoet aan deze vereisten.

Naast de bovenstaande standaardonderwerpen is ook gekeken naar de overige thema's van het Instrument Ruimtelijke Veiligheid. Ook wat betreft hoogwaterveiligheid, natuurbrandrisico, gezondheid, evenementen en verkeer zijn er geen belemmeringen geconstateerd.

Conclusie

De conclusie is dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende plan.

4.9 Externe veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en door risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden binnen het invloedsgebied.

Indien de geplande ontwikkeling geheel of gedeeltelijk is gelegen in een invloedgebied van externe veiligheidsrisicobronnen (opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen), dan dient op basis van desbetreffende regelgeving het groepsrisico ter plaatse verantwoord te worden. De Veiligheidsregio is daarbij wettelijk adviseur voor de aspecten rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Dit plangebied ligt niet in een invloedgebied.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen werken. Er ligt geen PR contour in de buurt of over het plangebied. Wel wordt er over het nabijgelegen spoor en over de Waal gevaarlijke stoffen vervoerd. De afstand van het plangebied tot aan deze vervoerassen is echter dusdanig groot dat in het plangebied alleen een zeer onwaarschijnlijk gifwolk scenario kan optreden. Hiervoor is een standaard verantwoording van het groepsrisico opgenomen in de beleidsvisie externe veiligheid van Nijmegen uit 2014.

Conclusie

Op grond van externe veiligheid is er geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.10 Bodem

Alvorens het plangebied in gebruik wordt genomen dient de bodem gesaneerd te worden.

Dat komt omdat in het plangebied een geval van ernstige bodemverontreiniging met voornamelijk metalen en PAK in de grond zit. Dat blijkt uit de bodemonderzoeken die in het plangebied zijn uitgevoerd. De gemeente heeft op 2 november 2021 een besluit 'Ernst verontreiniging en Spoedeisendheid sanering' genomen over deze verontreiniging.

In de bijlagen is een lijst naar de uitgevoerde bodemonderzoeken (Uitgevoerde bodemonderzoeken) en het besluit opgenomen.

De bodemsanering wordt in twee fasen uitgevoerd

De gemeente Nijmegen is eigenaar van een deel van de planlocatie. Daarom saneert de gemeente waar nodig de bodemverontreiniging op haar grond en op Biezenstraat 16. Op een deel van het gemeentelijke terrein en in de tuin van Biezenstraat 16 zijn door de bodemverontreiniging namelijk risico's voor de menselijke gezondheid. De bodemsanering moet hier binnen een jaar na het van kracht worden van het 'besluit Ernst en Spoedeisendheid' starten. De gemeente zal ook een klein deel van het noordelijke deel van haar perceel saneren.

Het overige terrein zal, waar nodig, bij de herontwikkeling van het terrein worden gesaneerd door de initiatiefnemer.

Voor de bodemsanering is een goedgekeurd saneringsplan nodig

Dit saneringsplan moet worden ingediend bij de gemeente Nijmegen. In dit plan moeten de bodemverontreiniging en de manier van saneren worden beschreven. De kosten van de bodemsanering moeten ook in het saneringsplan staan. Een sanering volgens het Besluit Uniforme Saneringen (BUS) is ook mogelijk.

De saneringskosten moeten in de planexploitatie worden meegenomen

De voorgestelde bestemmingsplanherziening maakt het mogelijk woningbouw in het plangebied Boterfabriek Batava te realiseren. De grondexploitatie bevat onder andere kosten voor aankoop van grond, het bouw- en woonrijpmaken en de gemeentelijke plankosten. De sanering is deels uitgevoerd door de gemeente. De saneringskosten maken onderdeel uit van de planexploitatie. Het overige deel van de locatie is eigendom van de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten. Dekking van de gemeentelijke (plan)kosten vindt plaats via een exploitatiebijdrage in de anterieure overeenkomst.

4.11 Water

De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening (21 april 2008) is de watertoets verankerd.

Het uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen is grondwaterneutraal bouwen. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door het treffen van maatregelen tijdens bouwrijp maken en bouw, bijvoorbeeld ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur en een waterbestendig bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen zoals kruipruimteloos bouwen.

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als die onvoldoende soelaas bieden, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Dat is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

In de Waterwet is naast de gemeentelijke zorgplicht voor regenwater ook een zorgplicht voor grondwater opgenomen. Gelet op de verantwoordelijkheden van particulieren strekt deze zorgplicht niet zover dat gemeenten ook gehouden zijn (ter voorkoming van grondwateroverlast) maatregelen te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. Eigenaren moeten zelf zorgen voor een goede staat van de bij hen in eigendom zijnde percelen en gebouwen. Zij moeten in dat kader zelf bouwkundige maatregelen treffen. Dit speelt vooral bij ondergronds bouwen.

Voor indicatieve informatie over de grondwaterstanden wordt verwezen naar de milieuatlas van de gemeente Nijmegen die te vinden is via http://kaart.nijmegen.nl/milieu/. De grondwaterstand is van belang voor de eventuele bouw van een kelder of een verdiepte parkeervoorziening en het (tijdelijk) lozen van het bronneringswater. Op de milieuatlas is ook informatie te vinden over (resultaten en onderzoek naar) de waterdoorlatendheid van de bodem.

Algemeen

Het plan behelst de herontwikkeling van de bestaande Boterfabriek Batava ten behoeve van de realisatie van appartementen en de nieuwbouw van een aantal grondgebonden woningen en een ondergrondse parkeergarage op de kadastrale percelen Nijmegen B 5122 en Neerbosch A 2758. Er is in de nieuwe situatie sprake van 2615 m² dakoppervlak en 2200 m² overige (terrein)verharding, wat neerkomt op een subtotaal van 4815 m² verhard oppervlak (= sub rekentotaal). Hievan gaat het oppervlak van de oude fabriek die niet hoeft te worden afgekoppeld af 4815-625= 4190 m2 rekentotaal verhard oppervlak.

Het plangebied ligt in de wijk Biezen en maakt deel uit van de waterhuishoudkundige inrichting van het hoofdbemalingsgebied De Biezen. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023 en de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' (2013) relevant. Er vinden wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

Het beleid van het waterschap Rivierenland is beschreven in het waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten. Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening, de Keur voor waterkeringen en wateren. Daarin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen en watergangen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in of nabij waterkeringen of watergangen kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden worden getoetst aan de beleidsregels.

Oppervlaktewater

In of in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel ligt een deel van het plangebied binnen een buitenbeschermingszone (lichtgeel in onderstaande afbeelding) van de Waal. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering. In buitenbeschermingszones zijn de volgende zaken niet toegestaan zonder watervergunning; afgravingen en seismische onderzoeken, werken met een overdruk van 10 bar, aanleggen van bodemenergiesystemen en werken met explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa3006-VG01_0004.png"

Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Riolering/ hemelwater

Mogelijke riooltechnische ontsluitingen van het plangebied bevinden zich aan de omliggende straten. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. Geadviseerd wordt om een rioolontwerp voor te leggen aan de afdeling rioolbeheer van de gemeente Nijmegen. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om afvalwater en hemelwater op verantwoorde wijze te verwerken. Afvalwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij de duurzame omgang met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa3006-VG01_0005.png"

Op grond van het Bouwbesluit (artikel 6.18) moet hemelwater van daken en andere verharding in beginsel op eigen terrein verwerkt worden. Van die verplichting kan afgeweken worden als de gemeente het afstromende hemelwater in openbare hemelwatervoorzieningen kan en wil ontvangen. Voor dit plan is dat niet het geval. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant 'Duurzaam bouwen in het KAN' (2000) gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Het niet toepassen van uitlogende materialen is een voorbeeld. Het convenant is in 2013 geactualiseerd als Het groene akkoord.

Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan gevoegd zijn. De nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' geeft de inhoud van een dergelijk plan weer. Hiertoe is onderzoek naar bodemgesteldheid en grondwaterstanden nodig. Geen bijgevoegd goedgekeurd plan betekent een niet-ontvankelijke bouwaanvraag.

De nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' geeft de inhoud van een dergelijk plan weer. Hiertoe is onderzoek naar bodemgesteldheid en grondwaterstanden nodig. Geen bijgevoegd goedgekeurd plan betekent een niet-ontvankelijke bouwaanvraag.

Belangrijke keuzen die al in het stadium van het schetsontwerp gemaakt moet worden, zijn:

  • Het type infiltratievoorziening/filtervoorziening;
  • Dimensies en het globale functioneren van de infiltratievoorziening(en);
  • De locatie(s) van infiltratievoorziening(en) en noodoverlopen naar openbaar gebied;
  • De locatie voor eventuele uitbreiding van wateroppervlak (indien extra berging nodig is).

Voor de werkzaamheden is mogelijk een watervergunning nodig in verband met de buitenbeschermingszone van de Waal.

Er is sprake van een toename in verhard oppervlakte. Hiervoor dient in het kader van de Keur van waterschap Rivierenland in principe compenserende waterberging gemaakt te worden. Aangezien het plan ligt in het droge gedeelte van Nijmegen hoeft geen compenserende waterberging gemaakt te worden vanuit de Keur. De eisen vanuit de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' blijven wel van toepassing.

Het afvalwater van de gebouwen in het plangebied moet worden aangesloten op de openbare riolering. Het is niet uitgesloten dat van bestaande aansluitingen gebruik gemaakt kan worden. Voor het maken van nieuwe aansluitingen op de riolering in de openbare ruimte vanaf de perceelgrens tot aan de riolering moet een aanvraag worden ingediend bij Kwaliteitsbeheer Riolering (zie www.nijmegen.nl > Diensten > Bouwen en wonen > Rioolaansluiting aanvragen). Op grond van de 'Verordening éénmalig rioolaansluitrecht' worden de kosten voor het maken van deze aansluiting op de aanvrager verhaald. Indien voor de afvoer van bestaande aansluitingen gebruik gemaakt kan worden, zijn geen kosten verschuldigd.

Afvalwater en hemelwater moeten gescheiden ingezameld en afgevoerd worden. Het verdient aanbeveling afvalwater en hemelwater per woning of bedrijf via eigen aansluitingen op de riolering af te voeren. Hemelwater uiteraard alleen bovengronds, na overloop uit een infiltratievoorziening die conform de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' is. Voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en hemelwater dienen op particulier terrein te liggen. In alle voorzieningen moet op particulier terrein een controleput geplaatst worden. Inpandige controleputten zijn toegestaan.

4.12 Flora en Fauna

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 inwerking getreden Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde houtopstanden.

Beschermde gebieden (Natura2000)

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992.

De afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' bedraagt circa 600 meter. Ten behoeve van het plan is op 18 april 2019 door Econsultancy een quicksan flora en fauna uitgevoerd. Hierin wordt geconcludeerd dat het plangebied binnen de invloedsfeer van Natura-2000 gebied Rijntakken ligt. Vastgesteld moet worden of er op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, significante gevolgen kan hebben voor de aangewezen gebieden. In paragraaf 4.6 is aangegeven dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied (Rijntakken e.a.) op voorhand zijn uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa3006-VG01_0006.png"
Ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'.

Beschermde soorten

De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quick scan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden.

Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.

Quick scan flora en fauna

Door Econsultancy is op 18 april 2019 een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Quickscan flora en fauna). De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa3006-VG01_0007.png"

Samengevat betekent dit dat voor uitvoering van de plannen middels aanvullend onderzoek meer duidelijkheid moet worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van de huismus, gierzwaluw, gebouwbewonende vleermuizen, steenmarter en kleine marterachtigen op de onderzoekslocatie.

Nader onderzoek

Door Econsultancy is nader onderzoek uitgevoerd naar de huismus, gierzwaluw, gebouwbewonende vleermuizen, steenmarter en kleine marterachtigen (rapport 9538.002, d.d. 14 oktober 2019 Aanvullend ecologisch onderzoek). Hieruit volgt dat in het plangebied 7 nestlocaties en functioneel leefgebied van de huismus aanwezig zijn en 3 verblijfsplaatsen (zomer- en paarveblijfplaatsen met mogelijk functie als milde winterverblijfplaats) van de gewone dwergvleermuis. Voor deze soorten dient ontheffing in het kader van Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Ontheffing

Ten behoeve van de ontheffingsaanvraag is door Econsultancy een activiteitenplan opgesteld (rapport 9538.003, d.d. 15 mei 2020 Activiteitenplan tbv ontheffing). Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben besloten om voor de soorten ontheffing te verlenen.

Houtopstanden

De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten.

Uit de quick scan flora en fauna van econsultancy van 18 april 2019 volgt dat de bomen op de onderzoekslocatie niet vallen onder de definitie houtopstanden, als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De te vellen bomen op de onderzoekslocatie betreft een houtopstand op erven of in tuinen. Voor deze houtopstand geldt geen meldingsplicht en herplantplicht.

Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en –verordening Gelderland

In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie zijn de waardevolle natuurgebieden opgenomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. In de verordening is het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd.

Doorwerking plangebied

Het plangebied ligt op circa 700 meter afstand van het Gelders deel van Natuurnetwerk Nederland (GNN). De provincie heeft geen doelstellingen voor gebieden die buiten het Natuurnetwerk Nederland liggen. Ruimtelijke ontwikkelingen die geen significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk Nederland mogen plaatsvinden.

Er is geen sprake van externe werking. De voorgenomen ontwikkeling tast de kernkwaliteiten van het GNN dan ook niet aan en past binnen het beleid van de provincie Gelderland. Het afwegingskader EHS hoeft niet te worden doorlopen. De Omgevingsvisie en -verordening zijn wat dat betreft niet van toepassing.

Gemeentelijk beleid

Coalitieakkoord 2018- 2022, Nijmegen: samen vooruit

Inwoners en toekomstige inwoners van Nijmegen stellen hogere eisen aan de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving, mensen kiezen in toenemende mate hun woonplaats op grond van de kwaliteit van de leefomgeving en kijken van daaruit welke banen bereikbaar zijn. Een groene gemeente met goede voorzieningen en een aantrekkelijke stedelijke woon- en leefomgeving heeft de toekomst. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor de gemeente Nijmegen een prioriteit. Bij de inrichting dient oog te zijn voor het gebruik van het groen en voor de ecologische waarde. Daarnaast wil de gemeente een overheid zijn die inwoners en organisaties de ruimte biedt de eigen leefomgeving vorm te geven.

Topindicator groen (2010)

In 2010 heeft de raad voor groen de topindicator “binnen 300 meter van iedere woning 0,5 hectare aaneengesloten vlakgroen” vastgesteld. De topindicator refereert aan onderzoeken van Alterra waarin 300 meter als realistische loopafstand naar groen voor kinderen en ouderen wordt geadviseerd. De 0,5 hectare komt daarbij voort uit ervaringscijfers. Na nuancering en verfijning van de topindicator is in 2013 een overzicht gemaakt van gebieden waar de toevoeging van groen gewenst is. We passen de topindicator toe bij veel plannen en beleidsstukken. Bijvoorbeeld in de nota 'Samen gezond verder. Lokaal gezondheidsbeleid Nijmegen 2013-2016' wordt het belang van groen genoemd en is de topindicator onderdeel van het beleid.

Voorliggende ontwikkeling maakt op het terrein van de Boterfabriek de transformatie van de fabriek naar appartementen en de realisatie van vijf nieuwe woonblokken en een ondergrondse parkeergarage mogelijk. Binnen 300 meter van deze nieuwe woningen is geen grootschalig groen gelegen. Wel is er bij de inrichting van het plangebied veel aandacht en ruimte voor groen. Het aangrenzende Krayenhoffpark wordt aangesloten op de planontwikkeling door middel van groene binnenpleinen tussen de toekomstige gebouwen en het realiseren van semi-openbaar parkgroen ten westen van de bebouwing. Bovendien ligt het Kronenburgpark op een afstand van circa 400 meter van het plangebied.

Bomenplan Nijmegen (2021)

In de omgevingsvisie 2020-2040 Nijmegen Stad in Beweging heeft de gemeente uitgesproken een economisch veerkrachtige, sociale en gezonde, aantrekkelijke en duurzame stad te willen zijn. Eén van de opgaven uit de omgevingsvisie is een groene en gezonde stad. Aangezien bomen hier in sterke mate bijdragen, is als nadere uitwerking van de omgevingsvisie het Bomenplan Nijmegen opgesteld.

De doelstellingen van het bomenplan zijn:

  • gezonde bomen zo lang mogelijk behouden;
  • bomenkap zoveel mogelijk vermijden;
  • aanplant van bomen zoveel mogelijk stimuleren;
  • dat de belangrijkste bomen in de stad een groene beschermde verbindende structuur vormen.

We geven in het plan invulling aan onze ambities, de opgaven en ruimtelijke keuzes op het vlak van bomen. Er wordt richting gegeven aan een integrale ontwikkeling van de verschillende belangen en waarden die bomen voor de stad Nijmegen vertegenwoordigen, waaronder het behoud van bomen en het versterken van de boomstructuur.

Hoofdboomstructuur

In het Bomenplan Nijmegen is de hoofdboomstructuur uit 2009 geactualiseerd. De hoofdboomstructuur bestaat uit verschillende vlakken en lijnen, welke verschillende waarden vertegenwoordigen. We onderscheiden drie categorieën:

  • 1. Stadsgezichten en statige lanen;
  • 2. Ecologische verbinding;
  • 3. Cultuurhistorie.

Een bomenlaan of – structuur kan op hetzelfde moment meerdere van deze waarden dienen.

We zetten in op het behouden en versterken van de hoofdboomstructuur. Daarnaast is het fijnmazige netwerk van bomen in de wijken en buurten van groot belang. In de wijken is meer ruimte voor flexibiliteit bij zowel aanplant als beheer, meedenken en ook participeren.

Het plangebied maakt deel uit van de hoofdboomstructuur. De Voorstadslaan en Weurtseweg zijn aangewezen als statige laan. De Voorstadslaan is bovendien een cultuurhistorische laan. Daarnaast zijn deze lanen en ook een deel van het groen in het plangebied aangeduid als ecologische verbindingszone (zie volgende afbeelding). Bij het voorliggende plan is veel aandacht besteed aan een groene inrichting van het plangebied. De aanwezige groenstructuren rondom het plangebied blijven behouden en daarnaast wordt door de aanplant van groen tussen de gebouwen nieuwe verbindingen gemaakt tussen de bestaande structuren. Op deze wijze wordt bijgedragen aan het behoud en de ontwikkeling van de cultuurhistorische en ecologische waarde van de aanwezige groenstructuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa3006-VG01_0008.png"

Ecologische verbindingszones, met aanduiding ecologische verbinding (groen), parken (bruin) en globale ligging plangebied (rode lijn)

Bijzondere bomen

We onderscheiden drie categorieën bijzondere bomen, welke verspreid door de stad staan en op zichzelf geen structuur vormen:

  • 1. monumentale bomen (bomen van 70 jaar of ouder en een diameter van meer dan 50 cm);
  • 2. waardevolle bomen (kunnen in de toekomst monumentaal worden), en;
  • 3. buitengewone bomen (bomen van een bijzondere soort of aangeplant vanwege een bijzondere reden.

Deze bijzondere typen bomen vinden we net als de hoofdboomstructuur waardevol. Daarom beschermen we ze extra.

In het plangebied zijn 6 monumentale bomen aanwezig. Deze staan in het Krayenhoffpark en blijven behouden. Daarnaast zijn twee waardevolle bomen aanwezig aan de zijde van de Voorstadweg. Ook deze twee bomen blijven behouden.

Focus op stenige gebieden

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa3006-VG01_0009.png"

Zoals in bovenstaande kaart is af te lezen, ligt het plangebied in een relatief stenig gebied van Nijmegen. In deze gebieden weegt de aanwezigheid (en behoud) van groen extra zwaar. Om de gewenste woningbouw te kunnen realiseren, is het noodzakelijk om bomen in het plangebied te kappen. De gekapte bomen worden in het plangebied echter ruim gecompenseerd. Verder is in het plan ingezet op het realiseren van een groene inrichting tussen en rondom de toekomstige gebouwen. Op deze wijze wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van onder andere hittestress.

Boombescherming

Het uitgangspunt voor de kap van bomen is 'Nee, tenzij'. De motivatie van een boomeigenaar om een boom te kappen is de belangrijkste onderbouwing. De maatschappelijke criteria waaraan we de waarde van bomen toetsen zijn de volgende:

  • De monumentale waarde van de houtopstand (Bijzondere bomen)
  • Onderdeel van boomstructuur (Ecologie, stadsgezicht en cultuurhistorie)
  • Beeldbepalende waarde (Uiterlijk en vervangbaarheid)
  • Vitaliteit van de houtopstand (Gezondheid van de boom)
  • Klimaatinvloed (Invloed van de boom op lokaal klimaat)

Voor bomen en bosplantsoen in ruimtelijke projecten kiezen we voor een nadere afweging middels een afwegingsrapportage of Boom Effect Analyse (BEA). Op die manier wordt eerst de waarde en conditie van het aanwezige groen in beeld gebracht. Bij deze projecten stemmen we, waar mogelijk, vooraf de gewenste inpassing, behoud en compensatie vast. We wegen de waarde van de te kappen bomen (en/of alternatieven zoals inpassing en verplanting) af tegen de maatschappelijke motivatie van het project. Vervolgens bepalen we of de voorgestelde compensatie op basis van een groenplan voldoende is of dat we aanvullende (financiële) compensatie eisen.

In het voorliggende plan is sprake van een ruimtelijk project. Door Pius Floris is ter plaatse van het plangebied een BEA uitgevoerd (kenmerk PFBV.19.024.HO, 18 maart 2019 BEA Krayenhofflaan). Hieruit volgt dat in het onderzoeksgebied in totaal 48 bomen aanwezig zijn. 17 bomen zijn niet duurzaam te behouden.

Niet alle 31 behoudenswaardige bomen kunnen in het plangebied behouden blijven. In verband met de noodzakelijke sanering van de grond en met de realisatie van bebouwing en verharding, zal een deel van deze bomen gekapt worden. De zilveresdoorn wordt verplant. Voorliggend plan heeft grote maatschappelijke waarde, aangezien sprake is van de herontwikkeling en daarmee het behoud van cultureel erfgoed. Daarnaast wordt voorzien in de behoefte aan nieuwe woningen op een binnenstedelijke locatie. Binnen het plangebied wordt de kap van de bomen ruim gecompenseerd door de aanplant van circa 48 nieuwe bomen. Uit aanvullend verplantbaarheidsonderzoek dat voor drie bomen is uitgevoerd, blijkt dat één zilveresdoorn te verplanten is.

Ecologie van de stad

“De bijzondere ligging van Nijmegen op een kruispunt van het rivierengebied, de hogere zandgronden en het stuwwallencomplex zorgt ervoor dat niet alleen rondom Nijmegen, maar ook binnen de stadsgrenzen een verscheidenheid aan leefmilieus voor planten en diersoorten aanwezig is. Nijmegen heeft de ambitie om bij nieuwe ontwikkelingen kansen voor natuur te benutten. Door het nemen van inrichtings- en beheermaatregelen kan de ontwikkeling leiden tot een verbetering van de biodiversiteit. Met name in aansluiting op plassen en watergangen. De biodiversiteit kan worden gestimuleerd door het maaiveld in te richten en te beheren als bloemrijk grasland met plukjes struweel. De beplanting dient bij voorkeur te bestaan uit een menging van inheemse soorten. Deze maatregelen komen ten goede aan onder andere insecten, kleine zoogdieren en vogels. “

Bij nieuwe ontwikkelingen zoals voorliggend plangebied ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Ook met de ontwikkeling van dit plan wordt gekeken naar de kansen voor natuur in de stad. Hier wordt op ingespeeld door onder ander:

  • De aanplant van nieuwe bomen;
  • De verbinding en opwaardering van het bestaande groen in het plangebied;
  • Ecologische structuren, hotspots en wijkspots

De gemeente heeft de ecologische structuren, ecologische hotspots en ecologische waardevolle wijkspots in de wijk in Nijmegen in kaart gebracht. Ecologische structuren laten de relaties zien tussen natuurwaarden in de stad en natuurwaarden om de stad. Soorten kunnen zich hierlangs verplaatsen en hebben zo een gevarieerd leefgebied tot hun beschikking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa3006-VG01_0010.png"

Ecologische structuur Nijmegen met ligging van het plangebied (rode cirkel)

Het plangebied ligt niet in of nabij een waardevolle ecologische hotspot of structuur. Het ligt in een gebied met gemiddelde natuurwaarden. Bij het voorliggende plan is veel aandacht besteed aan een groene inrichting van het plangebied. Door de aanplant van groen tussen de gebouwen worden nieuwe verbindingen gemaakt tussen bestaande groenstructuren. Op deze wijze wordt bijgedragen aan het behoud en de ontwikkeling van de ecologische structuren van Nijmegen.

4.13 Cultuurhistorie en archeologie

Rijksbeleid

Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen gebouwen, objecten en structuren met cultuurhistorische waarde te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.

De Erfgoedwet 2016 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.

Cultuurhistorie

Het fabriekcomplex van de voormalige Batava Margarinefabriek bezit voornamelijk een hoge cultuurhistorische waarde, gelegen in het feit dat het één van de oudste fabrieken was van Nijmegen, in ieder geval de eerste die na de ontmanteling van de vesting op het terrein van de buitenwerken werd gebouwd in de nabijheid van de kort daarvoor gerealiseerde Nieuwe Haven. Omdat het gebouwd werd aan een park waar de gemeente overwegend woonhuizen had gepland moest de fabriek aan straatzijde het uiterlijk krijgen van een rij huizen. De fabrieksgebouwen lagen daarachter verscholen, waardoor vanaf de openbare weg men vooral aan de schoorsteen achter op het erf kon zien dat het een industrieel complex was. Deze in de ontstaansgeschiedenis zo belangrijke voorbouw in de vorm van een naar de Weurtseweg omhoekende vleugel is in zijn hoofdvorm en casco nog behouden gebleven. De vensterdetails en dergelijke zijn verloren gegaan. De schoorsteen is in 1975 gesloopt en de achterbouwen zijn toen ingrijpend vernieuwd, waardoor de meeste delen hiervan nauwelijks waarden bezitten. Enige waarde is nog gelegen in de naoorlogse sheddakconstructie over de toen ook verhoogde boterkelder en karnkamer.

De bereiding van margarine werd populair in een tijd waarin de landbouw langzaam maar zeker overging op industrialisatie en de eerste coöperatieve melk- en boterfabrieken ontstonden. Om een breder en minder bedeeld deel van de bevolking te kunnen voorzien van voedingsvetten werd margarine ontwikkeld. Nederland met zijn goed ontwikkelde boterhandel ging via Jurgens al vroeg in de jaren 70 van de 19de eeuw starten met de margarineproduktie. Al snel volgden anderen, waaronder in Nijmegen ook al vroeg Batava en Timmerman & Co. Jurgens en Van den Bergh wisten hun concern uit te breiden en uit te bouwen tot een multinational (Unilever). De andere fabrieken dolven uiteindelijk het onderspit. De ontwikkelingsgeschiedenis van Batava loopt mooi parallel aan deze nationale ontwikkelingen, die in cultuurhistorisch opzicht van grote waarde zijn binnen de industriële geschiedenis van ons land.

De voorbouwen van Batava aan het Krayenhoffpark en Weurtseweg sluiten goed aan op de karakteristiek van de omgeving aan de Weurtseweg en Voorstadslaan. Vanuit het oosten gezien vormt de fabriek met het park een blikvanger als entree vanuit het centrum naar de Biezen.

De nok- en goothoogten van het voormalige fabriekspand blijven gelijk, bij de voorgestelde nieuwbouw voegen deze zich naar het historisch pand. De voorgestelde benadering van de achterzijde van het fabriekspand waarbij de littekens leesbaar blijven is gewenst. Dit versterkt de leesbaarheid van de geschiedenis van dit pand en versterkt het industriële karakter. Voor de afwerking van de gevel aan straat- en parkzijde kan een behandeling met keim, met een goed gekozen baksteen kleur, op het metselwerk een gewenste afwerking zijn. Ter referentie, de gevel van Bottelstraat 15 is een goede toepassing van deze methode.

Gemeentelijk beleid

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.

De gemeente Nijmegen heeft een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en, in een bijgewerkte vorm, van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden vormen de basis voor nieuwe bestemmingsplannen, waar nodig aangevuld met nieuw onderzoek. Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ.

Bestaande archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied van de Batava Boterfabriek ligt momenteel geheel in een gebied met de dubbelbestemming waarde 3.

Een waarde 3 gebied heeft een zeer hoge archeologische waarde, die door deze dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 3 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 50 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.

Uitgevoerde onderzoeken en aangepaste waarden archeologie in het plangebied

Een bestemmingsplan moet (ook financieel) haalbaar zijn. De aan- of afwezigheid van archeologische waarden in de ondergrond kan van invloed zijn op de haalbaarheid.

In 1985-1986 is vanwege de Katholieke Universiteit Nijmegen, afdeling Provinciaal-Romeinse Archeologie, een opgraving in het plangebied uitgevoerd. Destijds werd een deel van de achtertuinen van een aantal woningen aan de Bronsgeeststraat gesaneerd. Tijdens dit onderzoek werden resten van de oostelijke verdedigingswerken van de Romeinse stad Ulpia Noviomagus ontdekt. Het ging hierbij om een gracht en de uitgebroken muurresten van de verdedigingsmuur.

Van belang is een eveneens door de universiteit uitgevoerde opgraving ten zuiden van het plangebied. Aan de Voorstadslaan werd een belangrijk en deel van het grafveld van de Romeinse stad ontdekt. De opvallend rijke graven behoren waarschijnlijk toe aan leden van de stedelijke elite die hier in de eerste jaren van de 2de eeuw na Chr. zijn begraven.

Het grafveld van Ulpia Noviomagus strekt zich verder naar het oosten uit, tot zeker aan de Hessenberg. Typisch Romeins is dat grafvelden buiten steden liggen en zich langs en vanuit de hoofdwegen ontwikkelen.

Alles combinerend is de verwachting dat zich in het plangebied delen van het grafveld van de Romeinse stad Ulpia Noviomagus Batavorum bevinden. De kans is groot dat het hierbij om rijke Romeinse graven handelt. Daarnaast is te voorspellen dat de eerder aangetoonde gracht en stadsmuur ook in het gebied aanwezig zullen zijn. Al deze zaken zijn van internationale waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa3006-VG01_0011.png"

Afb. 1. De twee opgravingen van de universiteit, met onderin een deel van het grafveld van de Romeinse stad, en bovenin, in het huidige plangebied, de loop van de gracht en links daarvan het fundament van de stadsmuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa3006-VG01_0012.png"

Afb. 2 Het al archeologisch onderzochte deel binnen het plangebied. Te zien is onder andere een brede gracht die parallel loopt met een smallere fundering van de stenen stadsmuur.

De diepte waarop de archeologie kan voorkomen zal variëren. Sporen uit de Tweede Wereldoorlog en nieuwe tijd zullen vanaf het maaiveld kunnen voorkomen. De verwachting is dat de (vroeg-) middeleeuwse, Romeinse en oudere sporen gemiddeld 90 cm onder het huidige maaiveld zullen liggen. Relevante vondsten kunnen al direct onder het maaiveld verwacht worden.

Al deze kennis leidt tot het opdelen van het gebied in twee verschillende planologische waardes: het door de universiteit opgegraven deel van afbeelding 2 krijgt de waarde 0 omdat hier geen archeologische resten meer verwacht worden. Het resterende deel blijft de waarde 3 houden.

Bestemmingsplanregels

Voor het grootste deel van het plangebied blijft de waarde 3 gelden. Voor het in 1985-1986 opgegraven deel gaat de waarde 0 gelden.

4.14 Verkeer en parkeren

Verkeer en vervoer

Het Nijmeegse mobiliteitsbeleid is vastgesteld in het ambitiedocument mobiliteit Nijmegen Goed op Weg. In dit ambitiedocument is verkeersveiligheid benoemd als randvoorwaarde voor alle ontwikkelingen in Nijmegen. Nieuw aan te leggen infrastructuur wordt aangelegd conform de richtlijnen van Duurzaam Veilige Weginrichting.

Langzaam verkeer

Nijmegen kent een hoogwaardig fietsnetwerk (zie kaart). Nijmegen West wordt daardoor ontsloten door een netwerk van doorgaande snelfietsroutes. Snelfietsroutes spelen een belangrijke rol in het stedelijk verkeerssysteem en de duurzaamheidsdoelen: mensen fietsen meer en autoritten worden meer en meer voorkomen. Het netwerk van snelfietsroutes zorgt tevens voor goede verbindingen met andere bestemmingen in de stad en de regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa3006-VG01_0013.png"

Het te ontwikkelen gebied Batava Boterfabriek is direct verbonden aan een gemeentelijke snelfietsroute: de route Centrum Nijmegen – Beuningen loopt aan de noordzijde van het gebied over de Weurtseweg en de route westzijde station – Beuningen loopt aan de oostzijde over de Krayenhofflaan. De snelfietsroute loopt direct aansluitend aan de oostzijde van het plangebied.

In het gebied van Batava boterfabriek dient zorg te worden gedragen voor goede fiets- en wandelroutes die aansluiten op de routes om het gebied heen. Hiermee wordt het langzaam verkeer, zowel fietsers als voetgangers, zoveel mogelijk gefaciliteerd. Bij voorkeur zijn deze verbindingen voor fiets en voetganger zoveel autovrij of autoluw. De snelfietsroute langs het Krayenhoffpark is autovrij.

Openbaar Vervoer

Openbaar vervoer vormt een belangrijk onderdeel in het verkeerssysteem van Nijmegen. Maatregelen op het gebied van (hoogwaardig) openbaar vervoer leveren een bijdrage aan de beperking van de groei van het autoverkeer. Openbaar vervoer bestaat uit trein, Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) en uit stads-en streeklijnen.

De Batava Boterfabriek ligt op relatief korte afstand (circa 750m) van het centraal Station. Op deze wijze is het gebied goed ontsloten voor treinreizigers. Door het creëren van een snelle fietsroute op de Krayenhofflaan is een goede fietsverbindingen gecreëerd met de westzijde van het centraal station. Ook de voetganger kan via een korte verbinding naar het station lopen. Daarnaast is het gebied goed per bus bereikbaar: op de Weurtseweg direct ten noordwesten van het gebied is een bushalte beschikbaar. Hier halteren zowel HOV als stads-en streekbussen. Bij de inrichting van Batava boterfabriek is het belangrijk aandacht te hebben voor de looproutes vanuit het gebied naar deze bushalte.

Gemotoriseerd verkeer

De stedelijke hoofdwegen (50 km/uur) in Nijmegen zijn onderdeel van de toegangswegen naar de stad en vervullen een functie voor het verbinden van stadsdelen en de bereikbaarheid met de regio. Batava boterfabriek wordt aan noordzijde begrensd door een gebiedsontsluitingsweg, de Weurtseweg. Deze weg dient als doorgaande ontsluitingsweg voor het Waalfront met het centrum van Nijmegen. De nieuwe ontwikkeling Batava zal via de Voorstadslaan ook op deze weg worden ontsloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa3006-VG01_0014.png"

Voor de inrichting van Batava boterfabriek wordt uitgegaan van de volgende principes:

1. Ontsluiten op de Biezenstraat

2. Geen doorgaand verkeer binnen de ontwikkeling

3. Prioriteit voor fietsverkeer om autogebruik te verminderen

Bovenstaande principes betekenen dat Batava boterfabriek in een verblijfsgebied ligt waar een maximumsnelheid van 30km/u geldt. Het gebied ontsluit aan de zuidzijde op de Biezenstraat. Deze moet voldoende maat hebben om de veiligheid van het verkeer te kunnen waarborgen, ook op aansluitingen (voldoende zicht en opstelmogelijkheid vanuit de parkeergarage en parkeerplaats).

Parkeren

Het parkeerbeleid is opgenomen in de Parkeernota “Parkeren in Nijmegen – Auto en Fiets 2020-2030”. Daarnaast kent Nijmegen een Facetbestemmingsplan parkeren. Op basis van dit bestemmingsplan moet voldaan worden aan de beleidsregels parkeren, zo ook in dit bestemmingsplan. In de beleidsregels parkeren wordt helderheid gegeven over het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij diverse functies en de werkwijze bij het bepalen van de parkeernormen. Het is verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan deze regels ten aanzien van parkeren en stallen van voertuigen. De omgevingsvergunning wordt getoetst aan de op dat moment geldende parkeernormen conform de dan geldende beleidsregels. Bij het beoordelen van een ontwikkeling kijkt de gemeente of rekening is gehouden met het vereiste aantal parkeerplaatsen. Op deze manier wordt overlast in de omgeving zoveel mogelijk beperkt. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, gelden de gewijzigde regels. De parkeernormering is bepaald aan de hand van de stedelijkheidsgraad. Nijmegen is aangeduid als sterk stedelijk. Conform de gebiedsindeling valt de Batava boterfabriek in de categorie 'Centrumgebied'.

Naast het parkeren voor auto's verdient ook het fiets parkeren de aandacht. Voor woningen geldt echter dat dit is opgenomen in het bouwbesluit. Voor overige functies geldt een fietsparkeernorm zoals vastgelegd in de beleidsregels parkeren.

De ontwikkeling geeft dat er 83 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Er komt een stallingsgarage met 49 parkeerplaatsen en in het plan komen 32 afgesloten plaatsen voor bezoekers en 3 parkeerplaatsen voor deelauto's. Hiermee voldoet het plan aan de parkeernorm.

De berekening van parkeernorm is in de bijlagen opgenomen (Notitie verkeer).

4.15 OOO (Opsporing Ontplofbare Oorlogsresten)

Het plangebied is geheel verdacht op geschutsmunitie en gedeeltelijk verdacht op afwerpmunitie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa3006-VG01_0015.png"

Geschutsmunitie:

VGG_002 Geschutmunitie • Tot en met 17 cm (Duits) Tientallen Verschoten

Verticale afbakening max -2,5 MV

Afwerpmunitie:

VGA_440222002 Afwerpmunitie • Tot en met 1000 lbs. brisantbommen (geallieerd) Exemplarisch Afgeworpen

Verticale afbakening max -4,2 m MV, mede bepaald met behulp van sonderingen uitgevoerd op het terrein direct rechts ervan( 10 mPa-laag). Verder is de verticale afbakening bepaald conform CS-VROO

Grondroerende werkzaamheden die uitgevoerd gaan worden in na de oorlog ongeroerde grond dienen onder OOO-condities uitgevoerd te worden.

Binnen het op afwerpmunitie verdachte gebied zijn vliegtuigbommen met chemische ontstekers gebruikt. Mocht tijdens de opsporing blijken dat deze worden aangetroffen kan dit consequenties hebben voor de uit te voeren civieltechnische werkzaamheden.

Trillingen met een snelheid van 1m/s kunnen dan leiden tot spontane detonatie. Beheersmaatregelen kunnen o.a. zijn:

  • Gebruik van schroefpalen i.p.v. heipalen.
  • Geen damwanden slaan maar naar beneden drukken
  • Grondverdichting d.m.v. gebruik van water i.p.v. trilmachines.

Nadere afstemming met de senior adviseur OOO heeft plaatsgevonden. De benodigde onderzoeken worden op in afstemming met de gemeente uitgevoerd.

Mocht dit type vliegtuigbom niet worden aangetroffen of eventueel worden geruimd dan vervallen de bovenstaande beheersmaatregelen.

4.16 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied en in de directe omgeving bevinden zich geen kabels en leidingen die een planologische belemmering vormen voor het bestemmingsplan

4.17 Duurzaamheid en Klimaat

Duurzaamheidsagenda en ambities

De hoofdambities van Nijmegen voor duurzaamheid richten zich op de energietransitie (streven energieneutraal in 2045), stimulering van circulaire economie (streven circulaire regio in 2050) en klimaatadaptatie (streven volledig klimaatneutrale stad in 2050).

Deze ambities worden vooral ingegeven door de klimaatverandering die aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen noodzakelijk maakt. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie op deze onderwerpen vastgelegd in de Kadernotitie Klimaat (2008) en de Duurzaamheidsagenda (2011).

Klimaatadaptatie

Ons klimaat verandert. De regionale stresstesten die zijn uitgevoerd hebben laten zien dat de regio gevoelig is voor alle klimaateffecten: te nat, te droog, te heet en overstroming. Een te veel aan verstening en het ontbreken van voldoende groen verergeren de problemen van te nat, te droog en te heet. In 2018 heeft de regio deze kwetsbaarheden digitaal in kaart gebracht in een regionale klimaateffectatlas, de storymap. Deze regionale klimaateffectatlas geeft een overzicht van de huidige stand van zaken van kennis en informatie over de potentiële klimaatkwetsbaarheden van de regio.

Op 26 maart 2019 heeft het college de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) vastgesteld. In deze strategie staat beschreven wat de ambities en doelstellingen zijn voor de korte en langere termijn en hoe we binnen (en buiten) de regio met klimaatadaptatie aan de slag willen gaan. Thema's voor Nijmegen in deze strategie zijn 'een groenblauwe stad' en 'klaar voor de hitte'. Deze RAS is een interactief proces met overheden – gemeenten, waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland – in de regio Rijk van Nijmegen en Land van Maas & Waal, en met regionale stakeholders. De gemeente Nijmegen gaat de RAS vertalen naar een Lokale Adaptatie Strategie met lokale ambities en opgaven.

In het GRP 2017-2023 ligt accent op klimaatadaptatie en op de visie om als stad klimaatbestendig te zijn in 2050. Daarom zal extra aandacht aan duurzame stedelijke ontwikkeling worden gegeven, die rekening houdt met meer groen in de stad om hittestress tegen te gaan en minder verharding om beter met hevige regenval om te kunnen gaan. Zie paragraaf water voor nadere uitwerking.

Klimaatadaptieve maatregelen

Het gebied is matig gevoelig voor hittestress. De locatie zelf is op dit moment erg stenig en zorgt daardoor voor lokaal een hogere gevoelswaarde van de temperatuur. De ontwikkeling kan bijdragen aan het verlagen van de hittestress door bijvoorbeeld meer groen, schaduw en natuurlijke materialen toe te voegen. Daarnaast kunnen nog andere maatregelen genomen worden om ons aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden door de klimaatverandering. Hierbij kan gedacht worden aan:

  • Een zoveel mogelijk groen ingerichte omgeving met niet meer dan noodzakelijke verharding van wegen, fiets-/voetpaden en terrassen. Met het vele groen ontstaat een natuurlijke piekberging voor neerslag, zorgt voor minder hittestress en droogte.
  • Inpassen van bestaande bomen vanwege de hoeveelheid schaduw die ze direct geven in vergelijking met nieuwe bomen. En ook vanwege de biodiversiteit die al in de bestaande bomen aanwezig is.
  • Het verwerken van hemelwater op de plek waar het valt omdat dan verderop in het afvoertraject geen overlast kan veroorzaken. Groen en water dragen bij aan het ter plekke vasthouden en verwerken van regenwater zowel in de openbare ruimte als op particulier grondgebied. Zie de paragraaf Water en Groen voor nadere uitwerking.
  • Vermijd grote gesloten verharde parkeervlakken of voorzie ze van voorzieningen zoals pergola's om lokale oververhitting te beperken. Half open parkeerterreinen / waterdoorlatende verharding/ tegels zijn ook goede opties.
  • Groendaken dragen bij aan een betere waterberging en terugdringen van hittestress.
  • Overstekken en geïntegreerde zonneweringen in gebouwen zorgen voor beperking van hittestress in het gebouw.

Natuurinclusief bouwen

Natuurinclusief bouwen is een verzamelterm voor tal van maatregelen en manieren om natuur te integreren bij de bouw van woningen, kantoren en andere gebouwen. Door natuurinclusieve maatregelen wordt de leefomgeving voor gebouwbewonende diersoorten verbeterd en de biodiversiteit bevorderd. Onderdeel van natuurinclusief bouwen is bijvoorbeeld de toepassing van kruidendaken op de platte daken van nieuwbouw of het voorzien van nestelgelegenheden.

De gemeente Nijmegen zet in om natuur te integreren bij zowel de bouw van woningen, kantoren en andere gebouwen als de directe omgeving. Dit zijn maatregelen die helpen om de negatieve effecten van de klimaatverandering te verminderen zoals hittestress, wateroverlast en droogte en om de biodiversiteit te vergroten. De maatregelen kunnen zowel gebouwgebonden maatregelen betreffen, als ook maatregelen in de buitenruimte.

Naast de uitgangspunten uit de ontheffing van de Provincie wordt in dit plan is natuurinclusief bouwen toegepast door in de omgevingsvergunningaanvraag de volgende voorzieningen mee te nemen:

Mitigerende maatregelen die in de omgeving zijn aangebracht:

  • In de omgeving van het plangebied zijn 14 nestkasten voor huismussen geplaatst geplaatst. De kasten zijn opgehangen op 14 februari 2020.
  • In de omgeving zijn op dezelfde datum ook 12 tijdelijke vleermuiskasten opgehangen.
  • Binnen het plangebied zijn op het terrein van Batava 2 steenmarterkasten geplaatst.

Definitieve maatregelen in de omgevingsvergunningsaanvraag:

  • 14 nestkasten voor huismussen in bouwdeel A (bestaande Batava gebouw)
  • 12 nestkasten voor vleermuizen (verdeeld over de diverse bouwblokken)
  • 2 nestkasten voor de steenmarter.

Verder wordt langs de gebouwen wordt gevelgroen gerealiseerd en er komen voorzieningen om hemelwater te bergen. Er wordt een grote gemeenschappelijke tuin aangelegd waarbij in de definitieve plantkeuze zal rekening worden gehouden met biodiversiteit. Van het bestaand groen wordt een groot deel behouden en er vindt een ruimschootse compensatie plaats van de bomen die verdwijnen zodat de groene uitstraling van het terrein behouden blijft.

Energie

Nijmegen heeft het doel om in 2045 energieneutraal te zijn. Dit is uitgewerkt in de nota Duurzaamheid in Uitvoering. De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor ongeveer de helft van het energieverbruik en kan daarmee een grote bijdrage leveren aan de doelstelling. De kansen zitten in het beperken van de energiebehoefte, het opwekken van hernieuwbare energie en in aardgasvrij bouwen. Het instrument GPR kan de energieprestaties van een gebouw in beeld brengen. Deze software staat via de gemeente Nijmegen ter beschikking aan ontwikkelaars in Nijmegen. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren en te toetsen op bouwbesluitaspecten zoals energieprestatie en materiaalprestatie.

Energiebehoefte beperken

De energiebehoefte van een gebouw bestaat uit de warmte- en koudevraag en kan in kaart worden gebracht met een energiescan. De energiebehoefte wordt bepaald door een samenspel van factoren, zoals de verhouding glas ten opzichte van dichte gevel, de mate van isolatie, de mate van kierdichting, de aanwezigheid van koudebruggen, de vorm (geometrie), de ligging en de bezonning van een gebouw. Hierbij kan ook onderzocht worden of oververhitting in een gebouw een probleem kan zijn en hoe de ventilatie geoptimaliseerd kan worden.De huidige regelgeving stelt eisen aan de energiezuinigheid van nieuwe woningen. Vanaf 1 januari 2021 is bijna energie neutrale bouw (BENG) de norm. De nieuw te bouwen woningen zullen worden aangesloten op het warmtenet dat door Vattenval is aangelegd.

Hernieuwbare energie opwekken

De resterende energiebehoefte kan (deels) worden opgewekt met zonne-energie. Nijmegen heeft de ambitie dat alle geschikte daken vol liggen met zonnepanelen.

Aardgasvrij

Per 1 juli 2018 moeten nieuwbouwwoningen aardgasvrij zijn. Het gaat om alle nieuwbouwwoningen die op of na 1 juli 2018 worden ingediend voor een omgevingsvergunning. Alternatieven voor verwarmen met aardgas zijn aansluiten op het warmtenet (indien mogelijk) of verwarmen met een warmtepomp. In het gebied is stadsverwarming aangelegd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.

De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels.

5.2 Systematiek van de planregels

Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.

De planregels van het bestemmingsplan Nijmegen Oud West 2015 - 6 (Batava Boterfabriek) bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

5.3 Beschrijving per bestemming

Groen

De gronden in het plangebied hebben een semi-openbaar karakter zodat er een aansluiting ontstaat met het Krayenhoffpark. Gelet hierop hebben de gronden de bestemming Groen gekregen. Binnen de bestemming Groen zijn ook bijbehorende voorzieningen zoals sport- en speelvoorzieningen, terrassen, hondenuitlaatplaatsen, in- en uitritten en fiets- en voetpaden mogelijk. Tevens zijn wadi's, water, overstortvijvers, rioolbuffers, erfafscheidingen en geluidwerende voorzieningen mogelijk. In de bestemming Groen is parkeren niet toegestaan, met uitzondering van ondergrondse parkeervoorzieningen.

Wonen

De voormalige boterfabriek en de nieuw te bouwen appartementen en grondgebonden woningen hebben de bestemming Wonen. Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven waarbinnen het hoofdgebouw moet worden opgericht met de maximale bouwhoogte.

Tuin

De bestemming Tuin is gelegd aan de achterzijde van de grondgebonden woningen. In deze bestemming mag slechts ondergeschikt worden gebouwd.

Verkeer

De bestemming verkeer is opgenomen voor de gronden waar de bezoekersparkeerplaats wordt gerealiseerd en de oprit van Biezenstraat 16 naar de openbare weg.

Waarde - Archeologie 3

In gebieden van zeer grote archeologische waarde geldt de archeologische dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht. Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht van meer dan 50 m2, een diepte van meer dan 30 cm en meer dan 3 meter uit de fundering van een bestaand gebouw, dient aan de hand van archeologisch onderzoek of anderszins te worden aangetoond dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk indien, bijvoorbeeld op basis van archiefonderzoek, kan worden aangetoond dat de grond in het verleden al diepgaand verstoord is. Er kan, na advies van de archeologisch deskundige, een omgevingsvergunning worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.

Algemene regels

De algemene regels in dit bestemmingsplan bestaan uit:

  • een anti-dubbeltelregel;
  • algemene bouwregels: regels voor beeldende kunst, bouwwerken ten algemenen nutte, jongerenontmoetingsplaatsen en ondergronds bouwen;
  • algemene gebruiksregels (regels voor aan huis verbonden beroepen en bedrijven, bed en breakfast, buitenschoolse opvang en kinderdagverblijven, evenementen, ondersteunende horeca, productiegebonden en ondergeschikte detailhandel, seksinrichting of escortbedrijf en verkoopstandplaatsen);
  • algemene aanduidingsregels: milieuzone-functiemengingsgebied en wetgevingszone-waarde archeologie 3;
  • algemene afwijkingsregels.
  • overige regels (regels verkamering, parkeerregels en voorrangsregeling bestemmingen).

Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel staat de officiële naam van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Financiële haalbaarheid

De grondexploitatie bevat onder andere kosten voor aankoop van grond, het bouw- en woonrijpmaken en de gemeentelijke plankosten. De sanering is uitgevoerd door de gemeente. De saneringskosten maken onderdeel uit van de planexploitatie. De locatie is particulier eigendom. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten. Dekking van de gemeentelijke (plan)kosten vindt plaats via een exploitatiebijdrage in de anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Voor dit bestemmingsplan is op 24 februari 2021 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken van donderdag 26 mei 2021 tot en met woensdag 6 juli 2021 ter visie gelegen. De tervisielegging is gepubliceerd op woensdag 25 mei 2021. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingekomen.

7.2 Overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschap en de provincie.

Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het bestemmingsplan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld.

7.2.1 Provincie Gelderland

Met provincie Gelderland heeft regelmatig afstemming plaatsgevonden over de inhoud van onderhavig bestemmingsplan.

7.2.2 Waterschap Rivierenland

Het waterschap geeft aan dat het concept ontwerpbestemmingsplan Batava geen aanleidind geeft tot het maken van opmerkingen. De consequenties voor de waterhuishouding zijn op juiste wijze vertaald in het bestemmingsplan. Hemelwater kan naar verwachting geinfiltreerd worden in de ondergrond. Zeker in het zuidelijke gedeelte van het perceel.

 Voor het saneren van het perceel binnen de buitenbeschermingszone van de waterkering is een watervergunning benodigd.

7.3 Participatie

Los van de verplichte inspraak heeft de ontwikkelaar lopende het ontwerpproces participatieoverleggen gevoerd met de omwonenden. Dit lopende proces is en de resultaten ervan zijn opgenomen in de bijlagen (Participatie en communicatie)