direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkdriel wijziging 2023, Maasbandijk 6 en 6a
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1287-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Er is een verzoek ingediend om op het perceel aan Maasbandijk 6 en 6a te Kerkdriel twee twee-onder-een-kapwoningen te realiseren.

Het geldende bestemmingsplan voor dit plangebied betreft: 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013', vastgesteld op 30 januari 2014. Ter plaatse geldt de bestemming 'Wonen', met twee bouwvlakken voor de bestaande vrijstaande woningen. Met behulp van het nieuwe voorliggend bestemmingsplan kan de bovengenoemde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk worden gemaakt en wordt de bestemming van het perceel gewijzigd naar 'Wonen' waarbij de bestaande bouwvlakken worden verlegd.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Kerkdriel, aan de noordzijde. De ligging van het plangebied is afgebeeld in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1287-VG01_0001.jpeg"

Het plangebied betreft de percelen kadastraal bekend gemeente Maasdriel sectie K, perceelnummers 2919, 2566, 2569, 2424, 3604, 3605 en een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Maasdriel sectie K, perceelnummer 4179. De totale grootte van het plangebied is 1061 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1287-VG01_0002.jpeg"

1.3 Vigerend(e) bestemmingsplan(nen)

Het bestemmingsplan voor het plangebied betreft: 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013', vastgesteld op 30 januari 2014. Binnen dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met dien verstande dat woningen uitsluitend mogen worden gesitueerd binnen het bouwvlak. Er zijn binnen het plangebied twee bouwvlakken voor vrijstaande woningen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1287-VG01_0003.jpeg"

Voor het plangebied geldt verder de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6, Waarde - Archeologie 3 en Waterstaat - Waterkering en de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - dijk 1' en 'vrijwaringszone - dijk 2'. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden. Voor het bouwen en voor werkzaamheden kleiner dan 5000 m2 en/ of minder diep gaan dan 30 cm, geldt een vrijstelling voor onderzoek. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden. Voor het bouwen en voor werkzaamheden kleiner dan 500 m2 en/ of minder diep gaan dan 30 cm, geldt een vrijstelling voor onderzoek.

De dubbelbestemming 'Waterstaat- Waterkering' is primair bestemd voor de bescherming, het instandhouden en het onderhoud van de waterkering, gericht op de kering van het rivierwater, alsmede voor ontsluitingen.

Met de bouwregels en regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden op gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk #' wordt de instandhouding van de waterkering, gericht op de kering van het rivierwater, geborgd.

Het plan om twee twee-onder-een-kapwoningen te realiseren op het perceel dat momenteel de bestemming 'Wonen' kent, kan mogelijk worden gemaakt met de wijzigingsbevoegdheid in artikel 22.7.3 van het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer toelichting

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Daarbij komen zowel de ruimtelijke als functionele opbouw aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het aanwezige beleidskader behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en volgen de randvoorwaarden die voortkomen uit planologische- en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie plangebied

Kerkdriel is gelegen in de gemeente Maasdriel. De kern Kerkdriel ligt ten noordoosten van ’s-Hertogenbosch aan het recreatiegebied ‘de Zandmeren’. Het ontstaan van Kerkdriel als dijkdorp is nog duidelijk herkenbaar in de dijk met authentieke dijkbebouwing. Het Mgr. Zwijsenplein omvat historische bebouwing en vormt het centrum. Vandaar uit liepen landwegen het landschap in. Deze vormt nu de hoofdontsluitingsstructuur.

De gebieden tussen de landwegen zijn na de tweede wereldoorlog bebouwd. De meer recente woonbuurten ten zuiden van plan Empelenhof zijn relatief grootschalig en vormen een contrast met het meer kleinschalige en dorpse beeld van het oude gedeelte van Kerkdriel.

Het projectgebied is gelegen ten noorden van de kern Kerkdriel aan de Maasbandijk. De woningen zijn lager gelegen en hebben verspringende rooilijnen. Boven aan de dijk is een parkeerplaats. De vrijstaande woning Maasbandijk 6 is onderaan de dijk tegen de hoger gelegen woning Maasbandijk 4 aangebouwd.

De woning Maasbandijk 6a bestaat uit één bouwlaag met een plat dak.

Aan de overzijde van de dijk is een (nieuw) vakantiepark aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1287-VG01_0004.jpeg"

2.2 Toekomstige situatie plangebied

Het onderhavige wijzigingsplan biedt ruimte voor twee twee-onder-een-kapwoningen binnen het plangebied waarop nu twee vrijstaande woningen staan.

De twee vrijstaande woningen Maasbandijk 6 en Maasbandijk 6a evenals alle overige bebouwing binnen het plangebied worden gesloopt.

De nieuwe woningen worden stedenbouwkundig ingepast aan de dijk conform de stedenbouwkundige context en in het verlengde van dijkwoningen elders.

Aan de dijkzijde bestaan de woningen uit maximaal 1 bouwlaag met een schuine kap. De verschillen in kaprichting, materiaalgebruik en detaillering voorkomen uniformiteit en eenvormigheid

Het planvoorstel is opgenomen in Bijlage 1 Stedenbouwkundig voorstel. Hierin staan de uitgangspunten voor verdere uitwerking.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Bij kleinschalige ontwikkelingen op lokaal niveau dient rekening gehouden te worden met een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan is een kleinschalig initiatief passend binnen de nationale omgevingsvisie NOVI.

Betekenis voor het project

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. Uit hoofdstuk 4 blijkt dat de genoemde milieuaspecten geen belemmering vormen voor het planvoornemen. Verder is het plan niet in strijd met de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), geactualiseerd in juni 2017. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.


De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".


Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat de Raad van State in diverse uitspraken richting heeft gegeven aan wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. In een uitspraak van 24 december 2014 (201405237/1/R2) heeft de Raad van State geoordeeld dat een woningbouwontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Om die reden werd de ontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

Ook in het Besluit van 21 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.

3.1.2.1 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit een initiatief vanuit de markt ten behoeve van de vraag naar woningen. Deze ontwikkeling wordt opgevangen in een bestaand stedelijk gebied en voegt géén woning toe, het betreft immers de realisatie van twee woningen na sloop van twee woningen. Toetsing aan het woningbouwprogramma is niet nodig wanneer het plan klein van omvang is (zie onder meer de Raad van State uitspraak 201405237/1/R2). Toetsing aan de ladder is in dit geval dan ook niet noodzakelijk.


3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie en -verordening, vastgesteld in 2014, worden tweemaal per jaar geactualiseerd.

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is de huidige Omgevingsvisie Gelderland door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie 'Gelderland anders' zijn doelen benoemd met betrekking tot de versterking van de economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. In januari 2019 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (inclusief de actualisaties) gepubliceerd.

Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels.

In de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ beschrijft de provincie het beeld op de toekomst. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Gelderland bevindt zich op een cruciaal punt in de tijd. De wereld verandert ingrijpend met nieuwe vraagstukken zoals het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering.

Bij de taakinvulling legt de provincie de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wordt gedaan door het nastreven van zeven met elkaar samenhangende ambities:

  • a. energietransitie;
  • b. klimaatadaptie;
  • c. circulaire economie;
  • d. biodiversiteit;
  • e. bereikbaarheid;
  • f. vestigingsklimaat;
  • g. woon- en leefomgeving.

De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft.

Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.

Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas. Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

3.2.1.1 Doorwerking planvoornemen

De vervanging van twee woningen in het stedelijk gebied past bij de doelstellingen van de omgevingsvisie Gelderland.

De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan het voorliggend initiatief wordt getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor het voorliggende wijzigingsplan van belang zijn.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit de Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van de taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Ze geeft hier richting aan door gezamenlijk zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. De provincie heeft daarom bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen. Alleen de Waterverordeningen (per waterschap) en de Gelderse Vaarwegverordening 2009 zijn (nog) niet in de Omgevingsverordening opgenomen.

In de Omgevingsverordening Gelderland staan instructies voor bestemmingsplannen en compensatie natuur en landschap. Er zijn instructies voor:

  • a. woonlocaties en recreatiewoningen,
  • b. werklocaties,
  • c. glastuinbouw,
  • d. veehouderij,
  • e. Waterwingebieden,
  • f. Grondwaterbeschermingsgebieden,
  • g. Intrekgebieden,
  • h. Gelders natuurnetwerk,
  • i. Groene ontwikkelingszone,
  • j. Weidevogelgebied,
  • k. Ganzenrustgebied,
  • l. waardevol open gebied,
  • m. Nationaal landschap,
  • n. Nieuwe Hollandse Waterlinie,
  • o. Romeinse Limes,
  • p. Beschermingszones natte landnatuur,
  • q. windturbines,
  • r. Molenbiotoop en
  • s. installaties voor biomassavergisting.

Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.

Sinds februari 2022 is artikel 2.65 lid b in de Omgevingsverordening opgenomen aangaande Klimaatadaptatie.

Eerder stond dit als ambitie in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Ons klimaat verandert merkbaar en raakt alle facetten van onze leefomgeving. Wij streven ernaar om in 2050 in Gelderland goed voorbereid en toegerust te zijn op de gevolgen van klimaatverandering.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vraagt de provincie om een toelichting op de maatregelen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.

Het gaat hierbij om risico’s als waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Met betrekking tot waterveiligheid en wateroverlast zijn normen vastgesteld in de waterverordeningen.

Ruimtelijke ontwikkelingen en weersextremen zijn hierop van grote invloed. Het is daarom van belangrijk dat het waterschap betrokken wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.

In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

  • waterveiligheid;
  • wateroverlast;
  • droogte; en
  • hitte.

De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt.

3.2.2.1 Doorwerking planvoornemen

In het kader van de instructieregels voor woonlocaties is het meest actuele woningbouwprogramma 2021-2030 (vastgesteld 10 december 2020) relevant. Ontwikkelingen van maximaal 5 woningen passen binnen de reservering voor particuliere initiatieven, kleine woningbouwplannen en herstructureringen en hiervoor kunnen direct de afspraken gemaakt worden om de benodigde ruimtelijke procedure op te starten.

De vervanging van twee woningen past derhalve in het meest actuele woningbouwprogramma van gemeente Maasdriel en de regionale afspraken over regio totalen.

Om in ieder geval een neutrale invloed te hebben op de hemelwaterhuishouding en hemelwater zo lokaal mogelijk te verwerken verplicht de gemeente initiatiefnemers om ook compensatie over het toekomstige verhard oppervlak op eigen terrein te realiseren. Met dit plan zal daarvoor zorg gedragen worden. Verder wordt verwezen naar de waterparagraaf in paragraaf 4.3.

3.3 Gemeentelijk en regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Bommelerwaard

In de omgevingsvisie Bommelerwaard hebben de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel beschreven hoe de Bommelerwaard er in de toekomst uitziet en hoe ervoor gezorgd wordt dat de Bommelerwaard nu en in de toekomst een aantrekkelijke omgeving blijft om in te wonen, werken, winkelen en recreëren.De Omgevingsvisie Bommelerwaard is op donderdag 13 oktober 2022 vastgesteld door de raad van Maasdriel en op donderdag 20 oktober in Zaltbommel.

De omgevingsvisie gaat over een groot aantal onderwerpen, onder te verdelen in de volgende kernthema's:

  • Klimaat, duurzaamheid en landschap
  • Landbouw, economie, toerisme en cultuurhistorie
  • Milieu, gezondheid en leefbaarheid
  • Wonen, welzijn en voorzieningen

Het plangebied is zowel op de waardenkaart als de visiekaart aangeduid als 'stad/ dorp'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1287-VG01_0005.jpeg"

Waardenkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1287-VG01_0006.jpeg"

Visiekaart

De gebiedsgerichte opgaven hiervoor zijn:

  • Voldoende woningenen realiseren voor alle doelgroepen.
  • Meer woningen voor specifieke doelgroepen, ouderen, jongeren, kwetsbare inwoners.
  • Verduurzaming van de woningenvoorraad en van de mobiliteit.
  • Goede verdeling van voorzieningen over de kernen.
  • Inzetten op een groene, klimaatadaptieve openbare ruimte met ruimte voor sport, spel en ontmoeting.
  • Inzetten op leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en ondernemen.
  • Verplaatsing hinderlijke bedrijven uit kernen naar bedrijventerreinen.
  • Ruimte voor verduurzaming van erfgoed, op een manier die past bij het beschermde stads- en dorpsgezicht.
  • Samenwerking en promotie van alle (cultuurhistorisch) waardevolle elementen en structuren.

3.3.1.1 Doorwerking planvoornemen

Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de omgevingsvisie. De ontwikkeling maakt nieuwbouw na sloop mogelijk.

3.3.2 Regionale woonagenda 2020-2030

Vanaf 2015 wordt binnen de provincie Gelderland gewerkt met een regionale woonagenda, waarin de verschillende doelstellingen met betrekking tot de woningenvoorraad staan beschreven. In de woonagenda worden onder andere de volgende thema's behandeld: betaalbaarheid, statushouders, wonen en zorg en huisvesting buitenlandse arbeidskrachten. Hiervoor is in 2015 een Regionaal Woningbehoeftenonderzoek Regio Rivierenland uitgevoerd met een daaraan gekoppelde doorvertaling naar de kernen.

In de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 is aangegeven dat in de regio Rivierenland een toevoeging van minimaal 7900 en maximaal 12550 woningen nodig zijn in de periode 2020-2030. Voor de gemeente Maasdriel is de woningbouwopgave in deze periode minmaal 700 en maximaal 1250 woningen.

De gemeenten van de regio Rivierenland hebben zich vervolgens ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma op te stellen. Dit vormt de kwantitatieve uitwerking van de opgestelde woonagenda's. Hierbij zijn alle projecten geïnventariseerd en getoetst aan de kwalitatieve afspraken uit de woonagenda's. Het regionaal woningbouwprogramma wordt hierna behandeld.

 

3.3.3 Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025

De resultaten van het woningbehoefteonderzoek 2018 zijn verwerkt in de "Woonvisie Bommelerwaard". In deze visie trekken de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel waar mogelijk gezamenlijk op en stemmen de woonbehoeften op elkaar af. De centrale thema's van de woonvisie zijn:

  • Snel voldoende woningen
  • meer variatie
  • duurzame woningvoorraad
  • wonen en zorg
  • leefbaarheid

In de woonvisie hebben de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel de intentie uitgesproken om de woningenbouwplannen af te stemmen op de concrete behoefte van de burger. De gemeente Maasdriel heeft de ambitie om de systematiek van woningbouwprogrammering samen met de regio Rivierenland en de provincie Gelderland verder te ontwikkelen volgens de principes van het adaptief programmeren.

Het programma wordt in eerste instantie als uitgangspunt gehanteerd bij toetsing van nieuwe initiatieven van meer dan 10 woningen.

3.3.3.1 Doorwerking planvoornemen

Het plan tot vervanging van 2 woningen draagt bij aan de doelstelling om te voorzien in de lokale woonbehoefte.

3.3.4 Woningbouwprogramma 2021-2030

Met het woningbouwprogramma 2021-2030, d.d. 10 december 2020, dat voorziet in de realisatie van 988 woningen, kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoefte voor de komende tien jaar. De geprognotiseerde woningbehoefte, de bandbreedte van 700 tot 1250 woningen, is vastgelegd in de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 en vormt daarmee de onderbouwing voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Naast de projecten in het programma is er nog beperkte ruimte om mee te werken aan verzoeken voor woningbouw. Er is een maximum verbonden aan het aantal woningen waaraan medewerking verleend kan worden. Het gaat om 'diverse particulier' (tot max. 5 woningen) en dit zijn er in totaal maximaal 150 tot het jaar 2030.

Betreffende initiatief leidt tot het toevoegen van één woning.

Ontwikkelingen van maximaal 5 woningen passen binnen de reservering voor particuliere initiatieven, kleine woningbouwplannen en herstructureringen en hiervoor kunnen direct de afspraken gemaakt worden om de benodigde ruimtelijke procedure op te starten.

Dit wijzigingsplan voorziet in een planologische wijziging ten opzichte van het geldend bestemmingsplan waarbij de vervanging van 2 woningen wordt mogelijk gemaakt. De realisatie van het plan is daarmee in overeenstemming met het gemeentelijke woningbouwprogramma.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Geurhinder
4.1.1.1 Wettelijk kader

De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning. In de Wet geurhinder en veehouderij zijn in artikel 3 grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object. Deze grenswaarden worden weergegeven in odour units per kubieke meter (ouE/m³). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ligging binnen of buiten concentratiegebieden en de bebouwde kom.

Verder worden eisen gesteld aan de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object in de Wet geurhinder en veehouderij.

Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wet geurhinder en veehouderij afwijken, binnen bepaalde grenzen (artikel 6 van de wet).

Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een gebiedsvisie en vervolgens de geurverordening vastgesteld, zoals bedoeld in de Wgv. De verordening is op 3 maart 2011 in werking getreden.

In onderstaande tabel zijn de vaste afstanden opgenomen.

  minimale afstand tot veehouderij [m]  
  geurgevoelig object binnen
bebouwde kom  
geurgevoelig object buiten
bebouwde kom  
geurgevoelig object van andere of (voormalige)
veehouderij (art. 3 lid 2, Wgv)  
100   50  
veehouderij met een diercategorie waarvoor bij
ministeriële regeling geen geuremissiefactor is
vastgesteld (art. 4 lid 1, Wgv)  
100*   50  
buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object (art. 5 lid 1, Wgv)   50   25  

*In afwijking van de waarden (afstanden), genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wet geurhinder en veehouderij gelden:

  • voor een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom: 50 meter
  • voor een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom: 25 meter.

De afstanden worden gemeten tussen het meest nabijgelegen emissiepunt voor veehouderijen met een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling geen geuremissiefactor is vastgesteld en de gevels van de omliggende geurgevoelige objecten.

De maximaal toegestane geurbelasting ten gevolge van een veehouderij waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld ter plaatse van geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging van het geurgevoelig object in een concentratie gebied of een niet-concentratie gebied. Op basis van artikel 3 en 6 van de Wet geurhinder en veehouderij gelden de in de volgende tabel weergegeven wettelijke waarden (norm) voor de geurbelasting en bijbehorende bandbreedtes voor een gemeentelijke verordening.

  binnen bebouwde kom   buiten bebouwde kom  
Geurbelasting [ouE/m3]   min   norm   max   min   norm   max  
concentratiegebied   0,1   3   14   3   14   35  
niet-concentratiegebied   0,1   2   8   2   8   20  

Indien de berekende geurbelasting lager is dan de van toepassing zijnde norm, staat dit de realisatie van een nieuw geurgevoelig object niet in de weg.

De gemeente Maasdriel is conform bijlage 1 van de Meststoffenwet gelegen buiten een concentratiegebied. Voor niet-concentratiegebieden geldt als standaard norm 2 OU/m3 voor locaties binnen de bebouwde kom en 8 OU/m3 voor locaties buiten de bebouwde kom. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom, waardoor conform artikel 3, lid 1b van de Wgv een geurbelasting van 2 odour units (ouE/m³) op een gevoelig object is toegestaan.

Er gelden op basis van de gemeentelijke geurverordening geen afwijkende geurnormen omdat het plan niet is gelegen binnen de afgebakende kernen. Voor het plan geldt derhalve een maximale geurbelasting van 2 ouE/m³.

4.1.1.2 Onderzoek

De geurhinder die feitelijk in een bepaald gebied op kan treden wordt bepaald door zowel de achtergrondbelasting als de voorgrondbelasting in dat gebied. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd.

Voorgrondbelasting

Onderzocht is welke veehouderijen in de omgeving aanwezig zijn waarvoor de vaste afstanden gelden.

Op ruim 1 kilometer afstand liggen de dichtstbijzijnde veehouderijen aan de Paterstraat 13, Uitingstraat 2, Sint Odradastraat 49 en Sint Odradastraat 51. Uitingstraat 2 en Paterstraat 13 betreffen paardenhouderijen. Sint Odradastraat 51 betreft een melkveehouderij. Sint Odradastraat 49 betreft een veehouderij waarbij tevens dieren worden gehouden waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld. De afstand tot deze veehouderijen is groter dan de minimale vaste afstand die geldt vanuit de wetgeving (Wet geurhinder en veehouderij of Activiteitenbesluit milieubeheer, art. 4 lid 1), alsmede de gemeentelijke geurverordening. De maximale afstand vanuit deze wetgeving en de geurverordening van Maasdriel is, zoals in 4.1.1.1 aangegeven, 50 meter. Deze veehouderijen wordt derhalve niet belemmerd door de ontwikkeling gelet op de vaste afstanden.

De woning moet tevens minimaal 50 meter afstand zijn gelegen van een buitengevel van enig dierenverblijf (Wet geurhinder en veehouderij of Activiteitenbesluit milieubeheer, art. 5 lid 1). Binnen de afstand van 50 meter rondom het plangebied zijn geen dierenverblijven aanwezig.

Voor diercategorieën met een geuremissiefactor dient binnen een straat van 2 kilometer rond het plangebied beoordeeld worden. Zoals hiervoor al aangegeven is de dichtstbijzijnde veehouderij met diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld de veehouderij aan Sint Odradastraat 49. Dit bedrijf, en andere veehouderijen met dieren met een geuremissiefactor, worden reeds belemmerd door andere geurgevoelige objecten (woningen) nabij het plangebied. Het uitvoeren van een geuronderzoek is niet nodig. Het plan leidt niet tot een belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende veehouderijbedrijven.

Beoordeling woon- en leefklimaat (achtergrondbelasting)

Op basis van de huidige (vergunde) situatie en tevens op basis van de maximale groei van de veehouderijen die nog uitbreidingsmogelijkheden hebben is de geurbelasting berekend. Ter plaatse van het plangebied kan het woon- en leefklimaat in de huidige situatie worden gekwalificeerd als "zeer goed" en in de maximaal toekomstige situatie wijzigt deze kwalificatie niet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1287-VG01_0007.jpeg"

4.1.1.3 Conclusie

Aan de vaste afstanden kan ruimschoots worden voldaan. Voor de planlocatie geldt in de huidige situatie een zeer goed leefklimaat (milieukwaliteit) op basis van de achtergrondbelasting. Gesteld kan worden dat ten aanzien van de bewoning van de nieuwe woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd is. Het aspect geur vormt geen belemmering.

4.1.2 Geluid wegverkeer
4.1.2.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.

De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.

Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer.

In de Wet geluidhinder (artikel 74 lid 1) is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Uitgezonderd zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg.

Zodra binnen deze geluidszones nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd dan wel aanpassing van wegen moet plaatsvinden, is akoestisch onderzoek vereist op grond van de Wet geluidhinder. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. Bij hogere grenswaarden dan de voorkeursgrenswaarde dan wel bij eerder vastgestelde hogere grenswaarden, maar niet hoger dan de maximaal toelaatbare hogere grenswaarde, zal een nieuw ontheffingsbesluit in het kader van de toepassing van de Wet geluidhinder moeten worden genomen (De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie). Een ontheffingsbesluit kan worden genomen indien aan nadere randvoorwaarden van het gemeentelijke geluidhinderbeleid wordt voldaan.


De Wet geluidhinder is echter niet het enige instrument voor het ordenen van de omgevingskwaliteit. Inmiddels leert vaste jurisprudentie dat binnen zoneloze wegen (30 km/h-wegen) en buiten geluidzones (bv. onvoldoende of niet afgeschermde rijkswegen) op grond van de Wro in het kader van goede ruimtelijke ordening geluidonderzoeken toch noodzakelijk kunnen zijn en, vooral bij al aanwezige hoge geluidsbelastingen, afwegingen moeten worden gemaakt met betrekking tot het eventueel treffen van maatregelen.

4.1.2.2 Onderzoek

Er is geen sprake van het realiseren van twee geluidsgevoelig objecten (woningen) in de zin van de Wet geluidhinder in de geluidzone rondom een weg. De Maasbandijk is een 30 km weg.

Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk. Uit de geluidkaart van het RIVM blijkt ook wel dat de geluidbelasting aanvaardbaar is, zie onderstaande kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1287-VG01_0008.jpeg"

Voor het aspect wegverkeerslawaai is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.1.2.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.1.3 Bodem
4.1.3.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

4.1.3.2 Onderzoek

Er is geen sprake van het toevoegen van een gevoelige bestemming. Het gehele plangebied heeft reeds de bestemming Wonen. Er worden slechts bouwvlakken verplaatst voor het realiseren van twee nieuwe woningen.Verhoeven milieutechniek heeft opdracht gekregen voor het uitvoeren van een bureauonderzoek (zie Bijlage 2).

Vooralsnog bestaan er wel bezwaren tegen de voorgenomen herontwikkeling (sloop en nieuwbouw) in verband met de aangetroffen licht (index > 0,5) verhoogde gehalten voor PAK en zink in de boven- en/of ondergrond en de zintuiglijk aangetroffen asbesthoudende plaatmaterialen in de bovengrond van proefgat PB04. Aangezien in de overige onderzochte proefgaten en analytisch geen asbest in aangetoond, is mogelijk sprake van zwerfasbest / toevalstreffer.


Om van een geval van ernstige bodemverontreiniging te spreken dient voor ten minste één stof de gemiddelde concentratie van minimaal 25 m3 grond of 100 m3 bodemvolume voor grondwater hoger te zijn dan de interventiewaarde. Mogelijk is op de locatie sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.


Echter op basis van het vermoeden dat voor asbest sprake is van zwerfasbest / toevalstreffer in de bodem, kan vooralsnog voor wat betreft asbest worden volstaan met een aanvullend onderzoek afgeleid van NEN 5707 ter plaatse van en in directe omgeving van proefgat PB04 middels het graven van grotere proefgaten in plaats van proefsleuven.
Voor wat betreft de aangetroffen verhoogde gehalten voor PAK en zink (index > 0,5) is een nader onderzoek middels aanvullende boringen en separate analyses noodzakelijk, afgeleid van de NTA 5755, voor het bepalen van de omvang en spoedeisendheid.
Bij de eventueel afvoer van (sterk verontreinigde) grond dient tevens rekening te worden gehouden met de resultaten van voorliggende onderzoeken. Naar verwachting is aanvullend onderzoek op PFAS noodzakelijk in verband met de afvoer van verontreinigde grond. Voor wat betreft de teeltlaag en het onderzochte grondwater is de milieuhygiënische kwaliteit wel in voldoende mate onderzocht.

Aanvullend asbestonderzoek

Op basis van de resultaten van het aanvullend onderzoek naar asbest (zie Bijlage 3) is gebleken dat het aangetroffen materiaal ter plaatse van proefgaten AB201 en B204, gesitueerd ter plaatse van en zuidelijk gelegen ten opzichte van proefgat PB04 uit voorgaand onderzoek, niet heeft geleid tot een ernstige verontreiniging met asbest in de grond, aangezien het totaal gewogen gehalte de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. niet overschrijdt.

Over de contactzone kan echter nog geen definitieve uitspraak worden gedaan, aangezien in afwijking op de SIKB BRL 2000, protocol 2018, geen efficiënte maaiveldinspectie is uitgevoerd in verband met de aanwezige obstakels (verhardingen en vegetatie) op het maaiveld.


Aanvullend onderzoek PAK en zink

Middels het uitgevoerde nader grondonderzoek (zi Bijlage 3) is de verontreinigingssituatie met betrekking tot de aangetroffen verhoogde gehalten voor PAK en/of zink op de onderzoekslocatie in voldoende mate in beeld gebracht en nader onderzocht. Op basis van de resultaten van huidig onderzoek is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met zink in de grond (0,3-1,4 m-mv) ter plaatse van en in de omgeving van boringen B203, B209 en B210, direct zuidelijk gelegen ten opzichte van woonhuis nr. 6. De verontreinigingen zijn aanwezig over een oppervlakte van circa 80 m². De verontreinigingscontour is weergegeven op de situatieschets in bijlage 1 behorende bij Bijlage 3. Uitgaande van een laagdikte van 0,9 meter wordt de omvang van de sterke grondverontreiniging met zink geschat op circa 75 m³.

Op basis van de diverse bodemvreemde materialen in de opgeboorde/ opgegraven grond zijn de verhoogde gehalten voor zink in de grond vermoedelijk te relateren aan een ophogingslaag met bodemvreemd materiaal.

Voor wat betreft de PAK verontreiniging is middels het nader onderzoek vastgesteld dat geen sprake is van een sterke verontreiniging met PAK in de grond, aangezien voor PAK geen interventiewaarde overschrijdingen zijn aangetoond tijdens voorgaand en voorliggend onderzoek.

4.1.3.3 Conclusie

De bodemkundige situatie is voldoende in beeld gebracht. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen tot het geschikt maken van de bodem voor een ontwikkeling.

De sanering staat de financiele uitvoering van het plan niet in de weg. Dit blijkt uit een kostenraming.

4.1.4 Externe veiligheid
4.1.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risico aanvaarding.

4.1.4.2 Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart, eindrapporten over het basisnet en actuele informatie over relevante risicobronnen binnen de gemeente blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:

  • het invloedsgebied van een Bevi-inrichting;
  • de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
  • het invloedsgebied van een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water;
  • het invloedsgebied van een EV-relevante buisleiding;

Volgens de risicokaart zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die gevaarlijke stoffen transporteren of opslaan. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1287-VG01_0009.jpeg"

Aanvullend op de risicokaart is tevens de risicoatlas hoofdvaarwegen Nederland geraadpleegd. Uit deze risicoatlas, opgesteld door AVIV in opdracht van Rijkswaterstaat, volgt dat de 10-6 contour voor de Maas op de oever ligt behoudens een enkele plaats in Rotterdam. Daarmee is deze transportroute geen belemmering in het kader van externe veiligheid voor dit plan.

4.1.4.3 Conclusie

Er zijn voor wat betreft externe veiligheid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.5 Bedrijven en milieuzonering
4.1.5.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

4.1.5.2 Onderzoek

Omgevingstype

In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De directe omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een rustige woonwijk.


Categorie bedrijvigheid

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig, behoudens het recreatieterrein Resort aan de Maas aan de overzijde van de weg en een (voormalig) schildersbedrijf. De afstand tot het voormalig schildersbedrijf is meer dan 50m en daarmee ruimschoots voldoende om te voldoen aan de richtafstand.

In de Handreiking Bedrijven en milieuzonering wordt voor "kampeerterreinen en vakantiecentra" een richtafstand aangegeven van 50 meter voor het aspect geluid en 30 meter voor geur en gevaar.

De kortste afstand van de nieuwe woningen aan de Maasbandijk ten opzichte van het Resort aan de Maas is 27 meter. Van de richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Op het recreatieterrein zijn geen (centrale) voorzieningen aanwezig die voor hinder op de omgeving op het gebied van geluid, geur een gevaar zorgen. Er kunnen alleen chalets worden gerealiseerd. Er is geen sprake van andere voorzieningen, zoals horeca, zwembad of sport- en speelvoorzieningen. Op basis daarvan kan worden geconcludeerd, dat er bij de woningen aan de Maasbandijk sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat vanwege de aspecten stof, geur, geluid en gevaar en het resort niet in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd.

4.1.5.3 Conclusie

De realisatie van de nieuwe woningen zal de ontwikkelingsmogelijkheden van in de omgeving van het plangebied gelegen bedrijven niet belemmeren. Ter plaatse van de nieuwe woningen is tevens sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.1.6 Luchtkwaliteit
4.1.6.1 Wettelijk kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.1.6.2 Onderzoek

Beoordeling luchtkwaliteit

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend wijzigingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van 2 nieuwe woningen, na sloop van twee bestaande woningen.

Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling in het wijzigingsplan 'Kerkdriel wijziging 2023, Maasbandijk 6 en 6a' is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 (zeer fijnstof) van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de Atlas Leefomgeving - Luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1287-VG01_0010.png"

Atlas Leefomgeving - Luchtkwaliteit

De concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het plangebied betreffen respectievelijk: 12,3 µg/m3, 16,6 µg/m3 en 9,6 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt hiermee dus niet overschreden.

4.1.6.3 Conclusie

De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.

Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.


Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit wijzigingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).

4.1.7 Radar

Straalpaden zijn boven Kerkdriel niet aanwezig, er gelden wat dat betreft geen beperkingen aan de hoogten van bouwwerken.

Wel is het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel over het oostelijk deel van Maasdriel gelegen. Het ruimtegebruik binnen dit gebied wordt in die zin beperkt dat bouwwerken en gebouwen hoger dan 65 m +NAP hoogte door het Ministerie van Defensie moeten worden doorgerekend op de mate van radarverstoring alvorens met de bouwwerken of gebouwen kan worden ingestemd. Voor Maasdriel, gelegen op 2 à 3 m NAP hoogte heeft dit verder geen consequenties.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie
4.2.1.1 Wettelijk kader

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek en mogelijke opgravingen wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.

Erfgoedwet

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Omgevingswet

Na inwerkingtreding van de Omgevingswet vervangt het omgevingsplan het bestemmingsplan en de gemeentelijke verordeningen die over de fysieke leefomgeving gaan. Tot eind 2029 (of tot de datum waarop de gemeente overgaat naar het definitieve omgevingsplan) bundelt het tijdelijke omgevingsplan de regels die nu zijn opgenomen in het bestemmingsplan, de welstandsnota en een aantal regels over archeologie in de lokale erfgoed- of monumentenverordening. Regels uit de gemeentelijke erfgoed- of monumentenverordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, moeten in 2029 opgenomen zijn in het omgevingsplan.

4.2.1.2 Onderzoek

Op de archeologische beleidskaart staat aangegeven waar en voor welke bodemverstoringen vrijstelling wordt verleend van archeologisch onderzoek. Daarvoor zijn negen categorieën archeologische waarden onderscheiden: Waarde-Archeologie 1 t/m 8 en geen Waarde- Archeologie. In de tabel is te zien welke vrijstelling per archeologische waarde geldt. De vrijstellingsgrenzen zijn uitgedrukt in een oppervlakte en een diepte. De onderzoeksplicht geldt wanneer zowel de diepte- als ook de oppervlaktemaat door bodemingrepen wordt overschreden.

Ter plaatse geldt grotendeels de categorie Waarde-Archeologie 6. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld en groter dan 5000 m² is een archeologisch onderzoek verplicht.

Voor een klein deel van het plangebied (van in totaal 150m2) geldt Waarde-Archeologie 3. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld en groter dan 500 m² is een archeologisch onderzoek verplicht. Deze zone ligt buiten het bouwvlak voor de nieuwe woningen en is bovendien kleiner dan de onderzoeksgrens groot is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1287-VG01_0011.jpeg"

De ondergrenzen van de ruimtelijke ontwikkeling worden niet overschreden zodat onderzoek niet nodig is. De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie blijven gewoon gehandhaafd voor het plangebied.

4.2.1.3 Conclusie

De graafwerkzaamheden voor de te realiseren woning zijn vrijgesteld van nader archeologisch onderzoek.

4.2.2 Cultuurhistorie
4.2.2.1 Wettelijk kader

Modernisering Monumentenzorg (2009)

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Erfgoedwet (2016)

De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

4.2.2.2 Onderzoek

De voorgenomen ontwikkeling betreft de nieuwbouw van twee woningen na sloop van de bestaande woningen en bijgebouwen. De omgeving van het plangebied kan historisch-geografisch worden gedefinieerd als 'dorpswaard' en 'bebouwde kom of sterk veranderd gebied'. De bouw van de woningen doet geen afbreuk aan het herkenbare ontginninngstype omdat de bebouwing wordt toegevoegd in de bestaande bebouwingsstructuur.

In de omgeving van het plangebied zijn, op basis van de provinciale Cultuurhistorische waardenkaart geen cultuurhistorisch waardevolle objecten of gebouwen aanwezig.

4.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Nationaal Water Programma 2022-2027

Om aan te geven hoe we omgaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.

In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen.

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:

  • klimaatadaptatie
  • waterveiligheid
  • zoetwater en waterverdeling
  • waterkwaliteit en natuur
  • scheepvaart en
  • de functies van de rijkswateren.

Behalve het veranderende klimaat bepalen ook het ruimtegebruik en andere sociaaleconomische ontwikkelingen de opgave voor klimaatadaptatie. Het bodem­ en watersysteem staat onder druk. Problemen zoals verdroging, verzilting, bodemdaling en wateroverlast vertalen zich niet alleen in problemen in het watersysteem, maar ook de landbouw, verstedelijking, landschap, cultureel erfgoed en natuur. Het bodem­ en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet voldoende rekening worden gehouden met de ruimte die op de lange termijn nodig is om Nederland veilig en leefbaar te houden.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Kaderrichtlijn water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 ‘Versterken, verbinden, vergroenen’ beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema’s: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.

Water- en rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026

Vanuit de Wet Milieubeheer is het verplicht om een gemeentelijk rioleringsplan te hebben. Sinds 2012 stellen gemeente Maasdriel en gemeente Zaltbommel een water- en rioleringsplan op. Het Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026 met bijbehorend uitvoeringsprogramma en kostendekkingsplan is op 19 mei 2022 vastgesteld.

Bij (her)ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op de waterhuishoudkundige situatie moeten zowel de gemeente Maasdriel als het waterschap Rivierenland hun goedkeuring geven op de plannen.

De initiatiefnemer is verantwoordelijk dat het watertoetsproces met de gemeente alsmede het waterschap doorlopen wordt. Indien wenselijk dan kan op wens en op initiatief van de initiatiefnemer een gezamenlijk proces doorlopen worden.

In afwijking met het waterschapsbeleid, komt het gemeentelijk beleid erop neer dat voor een T=10+10% situatie water geborgen dient te worden over 100% van het verhard oppervlak, voordat het geloosd wordt op het oppervlaktewater.

Om voldoende droge voeten te houden zijn er normen gesteld aan de minimale ontwatering en drooglegging.

De volgende ontwateringseisen worden gesteld bij nieuwbouw:

- woningen met kruipruimte 1 m;

- woningen zonder kruipruimte 0,30 m;

- tuinen en groenvoorzieningen 0,5m

Keur en beleidsregels

Het Waterschap Rivierenland heeft als regelgeving haar verordening “de Keur”. Deze verordening is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. In de verordening “de Keur” is geregeld dat langs A- en B-waterlopen een beschermingszone in acht dient te worden genomen. Dit houdt in dat binnen de beschermingszone van een A- of B-waterloop niet zonder toestemming van het Waterschap Rivierenland werkzaamheden mogen plaatsvinden die schade kunnen aanbrengen aan de watergang. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de waterlopen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

4.3.2 Onderzoek
4.3.2.1 Uitgangspunten waterschap

Klimaatadaptatie

Water en ruimtelijke ordening zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zeker in ons veranderende klimaat. Extreme buien worden steeds vaker afgewisseld met perioden van droogte. Waterschap streeft ernaar om voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar te hebben. Het waterschap heeft samen met de gemeenten de taak om te zorgen voor een klimaatbestendige inrichting van onze leefomgeving.

Grondwater

Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor het waterpeil in sloten en vaarten. Dit peil heeft indirect effect op het grondwaterpeil. Gemeenten moeten overlast door te veel of te weinig grondwater beperken. Particulieren zijn verantwoordelijk voor het grondwater op hun perceel.

Drooglegging

Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Waterschap adviseert voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1,00 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,30 meter. Zo wordt overlast door grondwater voorkomen. Geadviseerd wordt om onderzoek te doen in gebieden waar overlast door grondwater bekend is of waar hoge grondwaterstanden voorkomen. Maatregelen om overlast te voorkomen zijn bijvoorbeeld het ophogen van het maaiveld of bouwen zonder kruipruimte.

Infiltreren

Het is wenselijk dat het plan grondwaterneutraal is. Dit kan door hemelwater te infiltreren. Zo wordt water vastgehouden voor drogere perioden. Dit kan alleen in gebieden waar de grondwaterstanden en de bodemopbouw dat toelaten. Het zijn de hogere gronden met een goede doorlatendheid. Onze accountmanager kan u hierover adviseren. Met een

infiltratieonderzoek kan worden onderzocht op welke wijze infiltratie kan plaatsvinden.

Watercompensatie

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, kan aanleg van extra waterberging noodzakelijk zijn. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Het is mogelijk dat het initiatief voor een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht in aanmerking komt. De eenmalige vrijstelling geldt bij een toename in verharding van minder dan 500 m² in stedelijk gebied en minder dan 1500 m² in landelijk gebied. Zo voorkomen we dat individuele bewoners moeten compenseren voor voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, etc. Op sommige locaties is het onwenselijk om de vrijstelling in te zetten, omdat bijvoorbeeld de waterhuishoudkundige situatie dan zou verslechteren. Compenserende waterberging is dan wel nodig. Bespreek dit met de betreffende accountmanager van het waterschap.
Is de toename in verharding groter dan 500 m² in stedelijk gebied of groter dan 1500 m² in landelijk gebied dan is het mogelijk dat de vrijgestelde oppervlaktes in mindering worden gebracht.

Er is binnen een straal van 100 meter geen open water aanwezig, waardoor het realiseren van watercompensatie niet geëist wordt omdat er niet kan worden aangesloten op het watersysteem. De eenmalige vrijstelling voor de watercompensatie is daarmee niet relevant omdat er geen watercompensatie-opgave is.

4.3.2.2 Huidige situatie

Oppervlaktewater

Het plangebied is momenteel in gebruik als erf. Het plangebied bevindt zich in het stedelijk gebied. Binnen het plangebied ligt geen watergang. Er is binnen een straal van 100 meter geen open water aanwezig.

Veiligheid

Het waterschap kent primaire keringen (deze liggen voornamelijk langs de grote rivieren) en regionale waterkeringen (deze liggen langs boezemwateren en kanalen). Het waterkerend vermogen van de dijken mag niet worden aangetast door ruimtelijke ingrepen. De huidige sterkte van de waterkering blijft nodig.


Niet alleen de dijk, maar ook de zogeheten beschermingszones aan weerszijden van de dijk verdienen bescherming. De Keur van waterschap Rivierenland is hierop van toepassing. Er gelden restricties voor bebouwing en andere activiteiten op en langs de dijken. De kern- en beschermingszone vormen samen de waterkering, daarnaast wordt bij primaire waterkeringen ook een buitenbeschermingszone onderscheiden. Ook hierop is de Keur van Waterschap Rivierenland van toepassing.


Naast het voorkomen van negatieve effecten op de huidige waterkeringen is het van belang dat een eventueel toekomstig hoger beschermingsniveau kan worden gerealiseerd ofwel niet wordt gefrustreerd. Het waterschap wil de ruimte behouden om de waterkering in de toekomst te versterken. Dat wordt bereikt door te voorkomen dat er wordt gebouwd in een bepaalde zone aan weerszijden van de waterkering. Dit noemt men het profiel van vrije ruimte. Hiervoor gelden per locatie bepaalde afmetingen zoals neergelegd in het dwarsprofiel. Het waterschap is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de waterkeringen.Verweving van functies met de waterkering is niet gewenst.

Er is een waterkering in de directe omgeving aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1287-VG01_0012.png"

Riolering en hemelwater

In de omgeving van het plangebied komt een gemengd rioolsysteem voor. Een gemengd systeem voert zowel het afvalwater als het relatief schone regenwater via hetzelfde rioolstelsel af. Het systeem voert het afval- en regenwater uiteindelijk af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI).

Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd.

Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Uitgangspunt is dat hemelwater op eigen terrein wordt verwerkt. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.

Hoogteligging

Er is een hoogtebepaling gedaan op basis van een AHN van het plangebied. Deze maaiveldhoogten in het plangebied zijn weergegeven in onderstaande figuur. Op basis van de informatie uit het Actueel Hoogtebestand Nederland over het maaiveld blijkt dat de maaiveldhoogte sterk varieert. Het laagste punt is ongeveer 4,5m + NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1287-VG01_0013.png"

Grondwater

Het plangebied ligt in het peilgebied BOM518. Het zomerpeil bedraagt en NAP 2,85 m. Met een laagste maaiveldhoogte ter plaatse van het plangebied van 4,5m +NAP is te verwachten dat het grondwater niet tot overlast zal leiden.

Volgens de informatie van het waterschap toont de GHG van 1,6 tot 1,8m onder maaiveld (-mv).

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied.
De Klimaateffectatlas geeft een eerste indruk van hoe kwetsbaar verschillende gebieden in Nederland zijn voor wateroverlast, droogte, hitte en overstroming. Volgens de atlas zijn de risico's op droogtestress klein, voor ondergrondverdichting van naure dicht, geen tekorten aan oppervlaktewater en er is weinig bodemdaling. Er is beperkt sprake van wateroverlast, zie hiervoor onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1287-VG01_0014.png"

4.3.2.3 Watertoets

Waterkeringen

Het plangebied raakt of ligt langs een waterkering.

Op sommige plaatsen is een bouwgrens in de legger opgenomen. De bouwgrens bakent het gebied af (gezien vanaf het waterstaatswerk) waarbinnen een bouwverbod geldt. Achter de bouwgrens (gezien vanaf het waterstaatswerk) mag onder voorwaarden binnen het profiel van vrije ruimte gebouwd worden, omdat het waterschap verwacht eventuele dijkverbetering uit te kunnen voeren tussen het waterstaatswerk en de bouwgrens. Hierop is het voorliggend plan dan ook afgestemd.

De verbeelding bevat overeenkomstig de 'legger waterkeringen' een dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering voor de kernzone en gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' voor de binnenbeschermingszone. De regels van het (moeder)bestemmingsplan zijn hierop van toepassing.

Riolering en hemelwater

De nieuwe percelen zullen voor (huishoudelijk) afvalwater aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.

Om te voorkomen dat bijvoorbeeld zink of koper in de sloten terechtkomt, mag bij nieuwbouw in principe geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen. Worden deze materialen wel toegepast, dan mag het dakwater niet rechtstreeks op de sloten worden geloosd. Er is binnen een straal van 100 meter geen open water aanwezig, waardoor het realiseren van watercompensatie niet geëist wordt omdat er niet kan worden aangesloten op het watersysteem. Het hemelwater dient gescheiden van het vuilwater aangeboden te worden bij de perceelsgrens. In de toekomst zal in de Richard van Peltstraat een gescheiden riolering aangelegd worden waarbij het hemelwater via een eigen riool afgevoerd wordt en niet meer op het vuilwaterriool is aangesloten. Dit perceel dient daar nu al op voor te bereiden middels een gescheiden riolering op eigen perceel.

Grondwater

Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en het voorkomen van schade aan de volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten.

Zo nodig dient de drooglegging of ontwatering te worden verbeterd (bijvoorbeeld bij lage ligging plangebied of hoge grondwaterstanden).

Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwperceel boven het oppervlakte waterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 m, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwperceel een drooglegging van 1,3 m. Om te bouwen buiten het profiel van vrije ruimte dient er opgehoogd te worden. Dit blijkt uit Bijlage 6. Met een zomerpeil van 2,85 m betekent dit dat er ruimschoots wordt voldaan aan de droogleggingseis.

Watercompensatie

Op het perceel rust reeds een bestemming Wonen met twee bouwvlakken die het gebruik als tuin (met erfverharding) toelaat. Het plan maakt de realisatie van twee aaneengebouwde woningen met bijgebouwen toe binnen deze bestaande bestemming Wonen. Het is nog niet bekend hoeveel verharding er op het perceel komt. Hierom wordt gerekend met 80% van de kaveloppervlakte, wat neerkomt op (1061x0,8=) 849 m2.

In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg volledig verhard. Er is derhalve sprake van een afname van verharding.

Hierom zijn op basis van het beleid van waterschap Rivierenland compenserende maatregelen niet verplicht. Voor een verhardingstoename <500m2 in stedelijk gebied geldt op grond van het beleid van het waterschap een eenmalige vrijstelling.

Voor een initiatief dat leidt tot een toename van de verharde oppervlakte van meer dan 500 m2, stelt gemeente Maasdriel in het WRP als voorwaarde dat het hemelwater dat valt op de nieuwe verharde oppervlakte, dient te worden geborgen op eigen perceel, en daarna vertraagd kan worden afgevoerd via oppervlaktewater.

Echter Infiltratiekratten, wadi's en andere dergelijke waterbergingen zijn niet toegestaan in de dijk. Ook is er binnen een straal van 100 meter geen open water aanwezig, waardoor het realiseren van watercompensatie niet geëist wordt omdat er niet kan worden aangesloten op het watersysteem. Alternatieve, bovengrondse mogelijkheden voor waterberging dienen wel zoveel mogelijk toegepast te worden. Denk hierbij aan een groen dak of het gebruik van regentonnen.

4.3.2.4 Wateroverleg

Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd op 30 juni 2023 via de website www.dewatertoets.nl. Uit de watertoets blijkt dat de gangbare watertoetsprocedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland. Het waterschap beoordeelt of het waterbelang voldoende gewaarborgd is.

Het plan is door de gemeente aan het waterschap toegestuurd. Naar aanleiding van opmerkingen van het waterschap is het ontwerpbestemmingsplan aangepast.

Daarnaast heeft in een eerder traject al contact plaatsgevonden met het waterschap over grondeigendom.

Om de nieuwe bebouwing in lijn met de belendende bebouwing mogelijk te maken is aan het waterschap voorgesteld om gronden ui te wisselen. Een deel van het dijktalud, ter plaatse van de slopen woning nr. 6, kan daarbij overgedragen worden aan WSRL, en een lager gelegen deel, nu al reeds tientallen jaren in gebruik als tuin en afrit naar het perceel, kan daarbij overgedragen worden aan de initiatiefnemer. Het waterschap heeft hieraan principe medewerking toegezegd.

4.4 Flora en Fauna

4.4.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.

De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied ´Kerkdriel wijziging 2023, Maasbandijk 6 en 6a' het volgende gemeld.

4.4.2 Onderzoek
4.4.2.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op een grote afstand ligt het Natuurnetwerk Nederland (zie onderstaande figuur) gelegen. Het plangebied ligt daarnaast buiten het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1287-VG01_0015.jpeg"

Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is 'Rijntakken'. De ruimtelijke ingrepen zijn dermate beperkt dat een negatief effect door externe werking op Natura 2000 gebieden is uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en de Ruimtelijke Verordening Gelderland vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit.

Op 2 november 2022 heeft de Raad van State besloten dat de generieke bouwvrijstelling vervalt. In de AERIUS-calculator is de aanlegfase doorgerekend. Op basis van de voorgaande gegevens is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie Bijlage 5).

De uitkomst is dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn.

4.4.2.2 Soortenbescherming

Het wijzigingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Per 1 januari 2017 is de voormalige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het beschermingsregime andere soorten vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.

Het plangebied is reeds intensief in gebruik. Voor het plan zal de bestaande bebouwing worden gesloopt, zullen er een aantal bomen worden gekapt en ter plaatse van de nieuwe bouwvlakken zal grondwerk worden verricht.

Er is een quickscan uitgevoerd, zie Bijlage 4. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden (soortbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden). Aangezien negatieve effecten voorkomen kunnen worden, is het uitvoeren van aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.5 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit wijzigingsplan maakt de verplaatsing van bouwvlakken mogelijk. Dit levert géén andere parkeer- en verkeerssituatie op.

4.5.1 Onderzoek

Dit wijzigingsplan maakt geen extra woning mogelijk. Er worden twee nieuwe woningen gebouwd waarbij twee bestaande woningen komen te vervallen.

4.5.1.1 Verkeersbewegingen

De woningen zullen worden ontsloten via de Maasbandijk. De bouw van de nieuwe woningen zal de huidige verkeersproductie niet toe laten nemen. Voor de woning wordt één nieuwe inrit toegevoegd en de bestaande oprit wordt gewijzigd.

4.5.1.2 Parkeren

Met een paraplubestemmingsplan parkeren heeft de gemeente Maasdriel voor haar grondgebied haar parkeerbeleid juridisch-planologisch vastgelegd. Iedere ontwikkeling moet voorzien in voldoende parkeerplaatsen en goede fietsvoorzieningen. Daarmee wordt in ieder geval de eigen parkeerbehoefte van de ontwikkeling opgevangen. Indien sprake is van nieuwbouw of wijziging van gebruik plaatsvindt, zal de parkeerbehoefte in de vorm van een aantal benodigde parkeerplaatsen in beeld worden gebracht. De parkeerbehoefte wordt berekend aan de hand van parkeernormen. De parkeernormen zijn gekoppeld aan het type functie dat op de betreffende locatie wordt gerealiseerd.

De gemeente Maasdriel heeft met de Nota Parkeernormen 2020 met recentere parkeerkengetallen haar beleid een update gegeven. In het paraplubestemmingsplan is hierin voorzien door het opnemen van een zogenoemde 'dynamische regeling'.

De parkeernorm die geldt voor de woningen is minimaal twee parkeerplaatsen. Daarnaast moet er op grond van het gemeentelijk parkeerbeleid 0,3 parkeerplaats in openbaar gebied worden gerealiseerd. De totale parkeerbehoefte komt daarmee op (afgerond) 3 parkeerplaatsen. Ten aanzien van het parkeren kan worden gesteld dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein kan worden gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte. Minstens 2 van de 3 parkeerplaatsen dienen zonder belemmeringen vrij bereikbaar te zijn vanaf de weg. De parkeerplaatsen zullen minimaal 5 x 2,5 meter moeten bedragen.

Met betrekking tot de uitritten dienen er aanpassingen te worden doorgevoerd in het ontwerp bestemmingsplan. Maasdriel hanteert hier de Beleidsregel Uitwegen.

Deze stelt dat per woning één uitweg is toegestaan, met een breedte van minstens 3 en maximaal 4,5 meter. Hierbij moet ook een kantopsluiting met vleugels onder 45 graden in zijn meegenomen.

De parkeeropgave kan voor de woningen op eigen terrein worden gerealiseerd en de parkeernorm is in de regels geborgd.

In onderstaande afbeelding is te zien dat er voldoende parkeergelegenheid is op eigen terrein, ook voor bezoekers, en dat er voldaan wordt aan de Beleidsregel Uitwegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1287-VG01_0016.png"

4.6 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.

Onderzoek en conclusie

Op dit moment worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die mer-plichtig zijn. Een woningbouwontwikkeling wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling wordt in het niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat:

  • Het plangebied al een woonbestemming heeft;
  • Het (potentieel) bebouwd of verhard oppervlak niet toeneemt.
  • Het aantal woningen niet toeneemt.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Ook de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd, valt daaronder. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

5.1.1 Beoordeling

Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een 'aangewezen bouwplan'. Er is reden voor de gemeenteraad om een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie 'anderszins te verzekeren'. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit wijzigingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd door het afsluiten van een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een planschade overeenkomst gesloten, waarin de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten is vastgelegd.

5.1.2 Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan aan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-wijzigingsplan.


Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen.

Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer is in mei 2023 langs alle buren (eigenaren van Maasbandijk 8, Maasbandijk 4, Molenstraat 9e en Woningstichting Maasdriel, eigenaar van de Richard van Peltstraat woningen) geweest om het plan toe te lichten.

Allemaal hebben aangegeven akkoord te zijn. Initiatiefnemer houdt iedereen op de hoogte.

Zienswijzen

Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het ontwerpwijzigingsplan vanaf 20 december 2023 zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Het geheel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is de van toepassing verklaring van de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen in het wijzigingsplan opgenomen. Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 3.

6.2 Toetsing plan aan wijzigingsregels

Voorliggend wijzigingsplan bevat de onderbouwing voor het wijzigen van de bestemming Wonen naar Wonen met een bouwvlak. De voorwaarden voor het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid zijn beschreven in artikel 22.7.3 van het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013'. Dit artikel is hierna overgenomen.

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met deze bestemming wijzigen teneinde de toevoeging van een bouwvlak en bouwaanduidingen voor de bouw van extra woningen mogelijk te maken, mits:

  • a. de benodigde onderzoeksgegevens beschikbaar zijn om een afweging aangaande de aanwezige waarden en belangen en milieuen wateraspecten te kunnen maken teneinde een goede ruimtelijke ordening te kunnen waarborgen; uit de onderzoeksgegevens moet de geschiktheid van de gronden blijken voor de nieuwe functie; Voorliggende toelichting gaat in Hoofdstuk 4 nader in op de relevante milieukundige en ruimtelijke aspecten.
  • b. de woningbouw past binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel; Hieraan wordt voldaan, zie daarvoor de toelichting in het Hoofdstuk 3 Beleidskader.
  • c. de woningbouw inpasbaar is binnen het stedenbouwkundig beeld; In de toelichting (paragraaf 2.2) zijn de relevante aspecten belicht. Vanwege de begrippen 'peil' en 'goothoogte van een bouwwerk' in het moederplan is de goothoogte op de verbeelding 8m.
  • d. aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad; Voorliggende toelichting gaat in Hoofdstuk 4  nader in op de relevante milieukundige en ruimtelijke aspecten.
  • e. de haalbaarheid van de bestemmingswijziging ook financieel is aangetoond; De gemeente en initiatiefnemer hebben dit aspect afdoende afgestemd. Zie Hoofdstuk 5
  • f. de regels van dit artikel onverminderd van toepassing blijven. Deze zijn in de regels van het wijzigingsplan van toepassing verklaard.

 

6.2.1 Conclusie

Samenvattend kan worden gesteld dat aan de alle voorwaarden van artikel 22.7.3 wordt voldaan.