direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkdriel wijziging 2022, Lage Hof 4
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1259-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Sinds het vertrek van de meubelhandel in het jaar 2008 staan de gebouwen aan Lage Hof 4 te Kerkdriel leeg. Deze leegstand heeft geleid tot verwaarlozing, verloedering en een onaantrekkelijk straatbeeld. Omwonenden hebben te kennen gegeven voorstander te zijn van een snelle herontwikkeling op deze locatie naar een in de omgeving passende functie. Hiermee kan oneigenlijk gebruik en de daarmee mogelijke overlast worden voorkomen. Omdat de huidige gebouwen incourant zijn voor de op de gronden geldende detailhandelsbestemming ('Kerkdriel en Hoenzadriel 2013', vastgesteld op 30 januari 2014) is PvH Vastgoed voornemens de huidige gebouwen te slopen en de gronden te herontwikkelen tot woongebied.

De beoogde nieuwbouw bestaat uit acht patiowoningen, bestaande uit één bouwlaag met kap. De woningen passen zowel qua typologie als qua maatvoering in het bestaande straatbeeld van de Lage Hof en de Teisterbandstraat dat voornamelijk wordt gekenmerkt door diverse geschakelde en rijwoningen uitgevoerd met een of twee lagen met een kap.

De beoogde woningbouw en herinrichting van het terrein past niet direct binnen de kaders van het geldend bestemmingsplan. Door middel van de wijzigingsbevoegdheid conform artikel 12.6.2 kan de beoogde ontwikkeling mogelijk worden gemaakt. In voorliggend wijzigingsplan is aangetoond dat het planvoornemen voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden die ter plaatse zijn opgenomen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied aan Lage Hof 4 te Kerkdriel betreft de gronden kadastraal bekend als K3924, K3552, K3553, K1857 en K3655 en bestaat momenteel uit gebouwen die voorheen deel uitmaakten van de showroom van de meubelhandel.

De locatie ligt aan de rand van het dorp Kerkdriel, gelegen tussen de Maas en de Waal ten noorden van 's-Hertogenbosch. De afstand tot het dorpscentrum bedraagt circa 200 meter. Op korte afstand, net buiten de bebouwing bevindt zich een jachthaven met toegang tot de Maas. De noordkant grenst het plangebied aan de Lage Hof, een rustige doodlopende straat. Aan de westkant grenst het plangebied aan de Teisterbandstraat, welke door loopt tot aan het centrum van Kerkdriel. De situering van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1 en 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (Bron: Kadastrale kaart)

1.3 Juridische context

Ter plaatse van het plangebied aan Lage Hof 4 geldt het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013', vastgesteld op 30 januari 2014. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven in figuur 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede geldend bestemmingsplan met aanduiding plangebied

(Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden zijn bestemd als 'Detailhandel' met bijbehorende functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - meubelen'. Deze gronden zijn bestemd voor detailhandel, uitsluitend op de begane grond, in de vorm van:

  • meubelen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - meubelen';
  • alsmede voor daarmee naar het oordeel van het bevoegd gezag qua aard, omvang en effecten op de omgeving vergelijkbare voorzieningen;
  • een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven en parkeervoorzieningen.

Voor vrijwel het gehele plangebied is een bouwvlak van toepassing en geldt een maximum bebouwingspercentage van 60%. Daarnaast geldt voor het hele plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' (figuur 1.4). In deze zone dient rekening te worden gehouden met de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering, gericht op de kering van het rivierwater. In paragraaf 5.6 van voorliggend document is een nadere toelichting gegeven op dit thema. Ook geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar'. In deze zone zijn de gronden primair bestemd voor een onverstoorde instandhouding van het radarverstoringsgebied Volkel. Op en in deze gronden mag de bouwhoogte van nieuw op te richten bouwwerken niet boven de 65 meter NAP uitkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0004.png"

Figuur 1.4 Gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

In het plangebied geldt voor een deel de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' en voor een deel de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 6' (figuur 1.5). Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden. De aanvrager van een omgevingsvergunning dient voor de bouwwerken een archeologisch rapport te overleggen. Dit is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande verbouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. In paragraaf 5.3 is een verdere toelichting gegeven op het thema archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0005.png"

Figuur 1.5 Dubbelbestemmingen ter plaatse van het plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

De beoogde ontwikkeling om acht patiowoningen te realiseren past niet binnen de regels van het geldend bestemmingsplan. Door middel van de wijzigingsbevoegdheid conform artikel 12.6.2 kan de beoogde ontwikkeling mogelijk worden gemaakt. Deze wijzigingsbevoegdheid regelt namelijk dat burgemeester en wethouders de bestemming kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen', teneinde het gebruik voor bewoning mogelijk te maken, mits voldaan wordt aan de bijbehorende wijzigingsvoorwaarden. In hoofdstuk 3 wordt voorliggend initiatief getoetst aan deze bijbehorende wijzigingsvoorwaarden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt voorliggend initiatief getoetst aan de bijbehorende wijzigingsvoorwaarden. Hoofdstuk 4 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst. Tot slot beschrijft hoofdstuk 7 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Historische context

Het dorp Kerkdriel is gelegen aan de Maas en behoort tot de gemeente Maasdriel. Kerkdriel ontstond in de vroege middeleeuwen op een stroomrug van de Maas. Geleidelijk ontwikkelde zich een dorp langs drie evenwijdig aan de dijk verlopende straten. In de jaren '30 van de twintigste eeuw zijn de Maasmeanders, waaraan ook Kerkdriel ligt, in het kader van de Maasverbeteringswerken afgesneden van de Maas. De Maas kwam daarbij verder van het dorp af te liggen. Het dorp is hierna gestaag opgebouwd rond de parallelle, noord-zuid gerichte lintbebouwingsstructuur aan Maasbandijk/Hintham (figuur 2.1), Teisterbandstraat en Leijensteinstraat (en de in het verlengde daarvan gelegen straten) en de haaks daarop staande ontsluitingswegen in westelijke richting. Het centrum van Kerkdriel ligt van oudsher rond het knooppunt van de Kerkstraat met Teisterbandstraat en Leijensteinstraat. Aan dit knooppunt is ook het Mgr. Zwijsenplein met oorspronkelijk raadhuis ontstaan en zijn de beide kerkgebouwen van Kerkdriel gelegen. Aan de Teisterband is Landgoed Teisterband gebouwd op de resten van het buitenverblijf van graaf Ansfried van Teisterbant (figuur 2.2). Het landgoed betreft een rijksmonument welke nader wordt beschreven in paragraaf 5.3.

Zandwinning aan de oostzijde van het dorp zorgde voor het ontstaan van waterplassen en waar later een grote jachthaven werd aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0006.png"

Figuur 2.1 Maasbandijk/Hintham (Bron: [delacourt][vanbeek])

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0007.png"

Figuur 2.2 Landgoed Teisterband (Bron: [delacourt][vanbeek])

Tot 1997 is een groot deel van het huidige plangebied nog onbebouwd. Vanaf 1998 wordt een meubelwinkel op deze plek gerealiseerd. Inmiddels staan de panden leeg. De historische context van Kerkdriel en specifiek het plangebied is weergegeven in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0008.png"

Figuur 2.3 Historische context (Bron: [delacourt][vanbeek])

2.1.2 Plangebied

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.873 m2 en bestaat uit de kadastrale percelen K3924, K3552, K3553, K1857 en K3655. Tot 2008 heeft op de locatie een meubelhandel gezeten. Sindsdien staan de gebouwen leeg.

Ten westen van het plangebied bevindt zich een bedrijfswoning op de adres Lage Hof 4 en vier reguliere woningen met een woonbestemming op de adressen Teisterbandstraat 17 t/m 19. In het zuiden grenst het plangebied aan een groot perceel met een bedrijfsbestemming. Aan de oostkant zijn ook een aantal seniorenwoningen gelegen. De noordkant van het perceel ligt aan de rustige doorlopende straat het Lage Hof. Tussen het plangebied en de woningen aan de andere kant van het Lage Hof zijn parkeervakken en bomen gevestigd. Figuur 2.4 toont de plattegrond van de huidige situatie van het plangebied en in figuur 2.5 t/m 2.8 zijn een aantal foto's van het plangebied en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0009.png"

Figuur 2.4 Plattegrond huidige situatie plangebied en directe omgeving, met aanduidingen plekken genomen foto's (Bron: Bestemmingsplan Kerkdriel en Hoenzadriel 2013)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0010.png"

Figuur 2.5 Aanduiding pijl 1: vanaf de Teisterbandstraat (Bron: [delacourt][vanbeek])

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0011.png"

Figuur 2.6 Aanduiding pijl 2: vanaf Lage Hof (Bron: [delacourt][vanbeek])

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0012.png"

Figuur 2.7 Aanduiding pijl 3: zuidkant plangebied vanaf de Teisterbandstraat

(Bron: [delacourt][vanbeek])

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0013.png"

Figuur 2.8 Aanduiding pijl 4: bestaande seniorenwoningen aan de oostkant van het plangebied vanaf de Hintham (Bron: [delacourt][vanbeek])

2.2 Toekomstige situatie

De beoogde nieuwbouw bestaat uit acht patiowoningen, bestaande uit één bouwlaag met kap. In de figuren 2.9 t/m 2.15 zijn de inrichtingstekeningen, plattegronden en impressies weergegeven. In totaal zullen er zeven woningen in woningtypologie A (figuur 2.11) en één woning in typologie B (figuur 2.12) worden uitgevoerd, met name bestemd voor senioren en starters. Op eigen terrein zullen 17 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0014.png"

Figuur 2.9 Inrichtingstekening beoogde ontwikkeling (Bron: CIER Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0015.png"

Figuur 2.10 Plattegronden eerste verdieping (Bron: CIER Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0016.png"

Figuur 2.11 Woningtype A (Bron: CIER Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0017.png"

Figuur 2.12 Woningtype B (Bron: CIER Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0018.png"

Figuur 2.13 Gevels bouwblokken (Bron: CIER Architecten)

De toekomstige woningen zijn deels georiënteerd op de Lage Hof en deels op een nieuw aan te leggen binnenterrein. Door de oriëntatie op de Lage Hof ontstaat de mogelijkheid deze woonstraat stedenbouwkundig in te passen in relatie tot de Teisterbandstraat.

De buitenruimte (figuur 2.14) wordt ingericht ten behoeve van de benodigde ontsluiting van de woningen met ruimte voor groen in de vorm van een plantsoen met bomen of hagen en voldoende ruimte voor speelgelegenheid. Hierdoor wordt kwaliteit aan de gezamenlijke ruimte toegevoegd en een prettig woonklimaat voor de toekomstig bewoners gecreëerd. Het binnenterrein wordt bereikbaar vanaf een nieuwe inrit aan de Lage Hof en wordt in principe autovrij ingericht. Wel is in de uitwerking van het stedenbouwkundig plan rekening gehouden met de bereikbaarheid van de woningen voor auto’s en voertuigen bij calamiteiten (ambulance). Een opstelplaats voor brandweervoertuigen is ter hoogte van het binnenterrein niet noodzakelijk aangezien de voorgevels van alle woningen zich op minder dan 40 meter afstand van de Lage Hof bevinden.

De bestaande inrit aan de Teisterbandstraat blijft behouden voor langzaam verkeer en ten behoeve van de ontsluiting van enkele parkeerplaatsen en te realiseren bergingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0020.png"

Figuur 2.14 Inrichting buitenruimte (Bron: [delacourt][vanbeek])

Hoofdstuk 3 Toetsing wijzigingsvoorwaarden

Op basis van artikel 12 lid 6 onder 2 van het geldend bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013' kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming van de gronden wijzigen naar de bestemming 'Wonen' teneinde het gebruik voor bewoning mogelijk te maken, mits voldaan wordt aan de wijzigingsvoorwaarden. In tabel 3.1 wordt het beoogde initiatief getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden.

Tabel 3.1 Toetsing initiatief aan de wijzigingsvoorwaarden

  Voorwaarde   Toetsing  
1   Er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en het woon- en leefklimaat plaats.   In paragraaf 5.11 van voorliggend wijzigingsplan wordt onderbouwd waarom de beoogde ontwikkeling aan Lage Hof 4 te Kerkdriel wat betreft bedrijven en milieuzonering niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en het woon- en leefklimaat.  
2   Er is sprake van woningen die vrijstaand, twee-aaneen of aaneengebouwd zijn gebouwd en de woningen worden gesitueerd, zodanig dat wordt aangesloten op het bestaande stedenbouwkundig patroon.   Zoals beschreven in paragraaf 2.2 gaat het bij voorliggend initiatief om de realisatie van acht (aaneengebouwde) patiowoningen, bestaande uit één bouwlaag met kap.

De toekomstige woningen zijn deels georiënteerd op de Lage Hof en deels op een nieuw aan te leggen binnenterrein. Door de oriëntatie op de Lage Hof ontstaat de mogelijkheid deze woonstraat stedenbouwkundig in te passen in relatie tot de Teisterbandstraat. Het initiatief is stedenbouwkundig afgestemd met de gemeente Maasdriel.  
3   Uit onderzoek naar geluidhinder, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geurhinder en hinder van bedrijfsactiviteiten of overig noodzakelijk gedachte onderzoeken moet blijken dat de gronden geschikt zijn voor de nieuwe functie.   In hoofdfstuk 5 van voorliggend wijzigingsplan wordt onderbouwd waarom het initiatief wat betreft milieu- en sectorale aspecten uitvoerbaar is.  
4   De regels van artikel 22 van het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013' worden van toepassing verklaard.   In de regels van voorliggend wijzigingsplan zijn de regels uit artikel 22 van het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013' overgenomen. Ten behoeve van het beoogde initiatief zijn een aantal regels die niet van toepassing zijn verwijderd en enkele specifieke regels toegevoegd.  

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 4.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 4.3. Tot slot wordt in paragraaf 4.4 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie 2020 (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?

Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  • Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.

Nationale keuzes

De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel voor Nederland;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om deze prioriteiten na te leven zijn beleidskeuzes gemaakt.

Voor dit project relevante beleidskeuzes zijn:

  • Overheden investeren in een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving in steden en regio's en bevorderen een onderscheidend en aantrekkelijk vestigingsklimaat;
  • Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio, toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op ruimte- en mobiliteitsefficiënte wijze ingepast. Het woningaanbod in de regio's sluit daarbij aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse.
  • We versterken het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad en verbeteren de aansluiting op het groene gebied buiten de stad in een samenhangende aanpak van de stedelijke groenstructuur. Een natuurinclusieve ontwikkeling van de stedelijke regio's en natuurinclusief bouwen zijn het uitgangspunt.

De opgave is om ontwikkeling samen te laten gaan met versterking van te beschermen waarden als cultuur, landschap, gezondheid of milieukwaliteit: ontwikkeling en kwaliteit van de leefomgeving zijn twee kanten van dezelfde medaille.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling past bij de nationale belangen en beleidskeuzes. Door de beoogde ontwikkeling wordt er een woningtype toegevoegd passend bij de doelgroep waarvan de woonbehoefte groot is in de gemeente Maasdriel. Daarnaast zorgt het plan voor vergroening en toevoeging van natuurwaarden ter plaatse. Hierdoor wordt kwaliteit aan de gezamenlijke ruimte toegevoegd en een prettig woonklimaat voor de toekomstig bewoners gecreëerd

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Indien nationale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening dat vergen, kan de minister regels stellen aan de inhoud van ruimtelijke plannen. Dit heeft de minister, in de vorm van een algemene maatregel van bestuur, gedaan in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 december 2011 is dit besluit in werking getreden.

Het kabinet heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR en voorloper NOVI) vastgesteld dat voor een aantal onderwerpen verdere regels gesteld moeten worden. In het Barro komen dertien nationale belangen als titels terug. De volgende kunnen relevant zijn voor ruimtelijke plannen in de gemeente Maasdriel:

  • Rijksvaarwegen
  • Grote rivieren
  • Defensie
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Natuurnetwerk Nederland
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament

De regels in het besluit zijn concreet normstellend benoemd en moeten direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming. De indirecte doorwerking komt enkel bij het Natuurnetwerk Nederland en de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden voor. Het Barro voorziet verder in een hoofdstuk overige bepalingen en gaat gepaard met meerdere bijlagen. In deze bijlagen worden onder andere de belangen van de grote rivieren en defensie geografisch begrensd.

Toetsing

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met de bepalingen van het Barro. Voor de gemeente Maasdriel zijn met name de titels met betrekking tot de rijksvaarwegen, de grote rivieren, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en defensie (rechtstreeks) van belang. De regels in titel 2.4 Grote rivieren vormen feitelijk de doorwerking van de Beleidsregels Grote rivieren. In figuur 4.1 is in beeld gebracht dat het plangebied nabij het rivierbed en stroomvoerend deel rivierbed van de Maas gelegen is. De artikelen 2.4.1 tot en met 2.4.5 hebben betrekking op activiteiten in het rivierbed waarop artikel 6.12, eerste lid, of de bij of krachtens artikel 6.15 van het Waterbesluit gestelde regels van toepassing zijn. Aangezien het plangebied conform het Barro buiten deze zones ligt, zijn de regelingen niet van toepassing. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op het aspect water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0021.png"

Figuur 4.1 Grote rivieren (Bron: Barro)

Ten aanzien van titel 2.6 Defensie wordt de enige mogelijke beperking gevormd door de bescherming van het radarverstoringsgebieden van een vliegbasis. Het plangebied is niet gesitueerd in het beperkingengebied behorende bij de radarstation Herwijnen of Volkel (figuur 4.2). Bovendien heeft het projectvoornemen géén betrekking op het oprichten van een windturbine.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0022.png"

Figuur 4.2 Situering buiten radarverstoringsgebied (Bron: Barro)

Vanwege de schaal van de beoogde ontwikkeling aan Lage Hof 4 te Kerkdriel is deze niet in strijd met het Barro. Evenals de NOVI wordt deze gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Anderzijds draagt de ontwikkeling ook niet bij aan het verwezenlijken van dit beleid. Het Barro kent geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's die op voorliggend plangebied van toepassing zijn.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Concreet betekent dit dat de toelichting een beschrijving bevat van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Wanneer deze ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt, moet gemotiveerd worden waarom er niet binnen het stedelijk gebied voorzien kan worden in de behoefte. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Toetsing

Vanaf twaalf woningen is er sprake van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. De beoogde ontwikkeling voorziet in het realiseren van acht patiowoningen. Hierdoor is de ontwikkeling niet Ladderplichtig. Echter, met het oog op een goede ruimtelijke ordening wordt er wel getoetst aan de behoefte aan woningen, de beoogde doelgroep en typologie in relatie tot het regionaal en gemeente woningbouwprogramma.

Beschrijving behoefte

In regionaal verband zijn afspraken gemaakt over de woningbehoefte en opgave. De kwantitatieve opgave wonen voor regio Rivierenland is op basis van de destijds beschikbare prognose vastgesteld op 10.500 woningen voor de periode 2015-2025. Op basis van deze kwantitatieve opgave is er in regio Rivierenland behoefte aan gemiddeld 1.050 woningen per jaar. De opgave voor Maasdriel is 1.100 woningen voor 10 jaar, dus gemiddeld 110 woningen per jaar (figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0023.png"

Figuur 4.3 Regionale opgave 2015-2025 (Bron: Monitor Wonen Rivierenland 2017)

De gemeenten in Rivierenland en de provincie Gelderland hebben afspraken gemaakt voor de periode 2020 - 2030. Hiervoor is een nieuw regionaal woningbehoefteonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er druk is vanuit de Randstad op de woningmarkt in Rivierenland.

Huishoudensprognose 2019

Uit de actuele Bevolkings- en huishoudensprognose Gelderland 2019 (Provincie Gelderland, 17 december 2019) blijkt dat de nieuwe prognose hoger uitkomt dan de vorige prognose. De kwantitatieve woningbehoefte in de regio Rivierenland komt voor de periode 2019-2030 uit op 6.970 tot 8.170 woningen. In de periode 2030-2040 is behoefte aan 3.200 tot 3.350 woningen. Bovenstaande is overzichtelijk weergegeven in figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0024.png"

Figuur 4.4 Huishoudensontwikkeling 2019-2040 per regio in twee varianten

(Bron: Provincie Gelderland)

In Rivierenland is tot 2040 sprake van bevolkingsgroei. Rivierenland vergrijst in vergelijking met andere regio's minder sterk (figuur 4.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0025.png"

Figuur 4.5 Huishoudensontwikkeling naar leeftijd en huishoudenssamenstelling 2019 – 2040

(Bron: Provincie Gelderland)

In Rivierenland concentreert de kwalitatieve behoefte zich op grondgebonden koopwoningen in alle prijssegmenten (figuur 4.6). Er doen zich in deze regio geen potentiële overschotten voor. Ook in Rivierenland is er vraag naar appartementen, vooral naar sociale huurappartementen en duurdere koopappartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0026.png"

Figuur 4.6 Fricties vraag en aanbod 2019 - 2025 en 2025 - 2030 (Bron: Provincie Gelderland)

Actieplan wonen 2020-2025, sneller, betaalbaar, flexibel

Er is onvoldoende plancapaciteit om in de grotere woningbehoefte te kunnen voorzien. Daarom is een actieplan opgesteld om de woningproductie te versnellen. Het Actieplan Wonen is gemaakt in samenwerking met gemeenten, woningcorporaties en andere partijen in de woningbouw. Er is een groot tekort aan woningen. Dit geldt voor alle typen woningen: goedkope koopwoningen, dure huurwoningen, appartementen en starterswoningen, rijtjeshuizen met tuin en woningen zonder tuin. Alles is nodig, maar vooral het bouwen van betaalbare woningen is in deze tijd een uitdaging. Daarom wil de provincie de woningbouw versnellen. De instrumenten die de provincie daarvoor in wil zetten vormen samen het Actieplan Wonen.

Conclusie Ladder

Het aantal huishoudens groeit de komende jaren in de gemeente en in de regio Rivierenland als geheel. De vraag naar betaalbare (rij)koopwoningen neemt daarbij toe. De opgave bedraagt het realiseren van 1.100 woningen in de komende 10 jaar. De beoogde acht patiowoningen passen in deze vraag. Doelgroep voor de woningen zijn met name jonge gezinnen en senioren. Voor beide doelgroepen zijn aanvullende huisvestingsmogelijkheden binnen de gemeente Maasdriel en de subregio Bommelerwaard gewenst ter behoud van een gedifferentieerde bevolkingsopbouw. De beoogde nieuwbouw voorziet daarmee ook in een kwalitatieve woningbehoefte. Met het oprichten van de acht woningen op een binnenstedelijke locatie wordt aan de voorkeursvolgorde voor duurzame verstedelijking voldaan zoals vastgelegd in Rijksbeleid.

4.2.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie voor Gelderland vastgesteld door de Provinciale Staten. Hierin wordt beschreven wat voor de provincie van waarde is, wat beschermd moet worden en wat er verandert en ontwikkeld moet worden. Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In de groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De voorkeur wordt gegeven aan het benutten van bestaande gebouwen en de concentratie van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, wordt er aan de randen van de steden of dorpen uitgebreid.

Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. De dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Soms zijn zelfs tijdelijke woonvormen nodig om snel in te kunnen spelen op de vraag. Voorop staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën, ook voor specifieke doelgroepen. Ook zijn de meeste woningen verre van energieneutraal en klimaatbestendig. Innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken, worden ondersteund. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de inwoners.

De provincie Gelderland streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen, waardoor de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland wordt versterkt. De provincie Gelderland heeft in haar visie de volgende ambities uitgesproken:

  • Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
  • Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas.
  • Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Om deze ambities te realiseren wordt de volgende aanpak gehanteerd:

  • De provincie gaat in gesprek met de Gelderse regio’s en maakt regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Er is specifieke aandacht voor de gemeentegrens overstijgende woonvraagstukken.
  • De provincie stimuleert innovaties in woonwijken op het vlak van duurzaamheid en het omvormen van bestaande gebouwen tot woonruimte.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling van acht woningen voor senioren en starters leidt tot een passende herontwikkeling met woningbouw binnen een historisch gegroeide stedenbouwkundige structuur. Bestaand leegstaand vastgoed wordt vervangen om de bestaande bebouwde omgeving optimaal te benutten. Hiermee speelt de ontwikkeling in op de regionale behoefte en sluit aan bij de provinciale uitgangspunten.

4.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om een 'Gaaf Gelderland' te bereiken, ligt de focus bij het uitvoeren van de taken op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Hier wordt richting aan gegeven door zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen. Alleen de Waterverordeningen (per waterschap) en de Gelderse Vaarwegverordening 2009 zijn (nog) niet in de Omgevingsverordening opgenomen.

De Omgevingsverordening heeft daarom de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening:
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer:
  • Natuurverordening in de zin van de Wet Natuurbescherming;
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.

Deze wetten worden opgenomen in de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2023 in werking treedt. Door de provinciale verordeningen die gebaseerd zijn op deze wetten al vast op te nemen in één provinciale Omgevingsverordening, wordt geanticipeerd op de situatie onder de Omgevingswet.

Voor het plangebied zijn uitsluitend de sectorale bepaling met betrekking tot nieuwe woonlocaties (artikel 2) van belang. Nieuwe woonlocaties kunnen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het geldende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Artikel 2.1 (regionale woonagenda)

  • 1. Per regio stellen de gemeentebesturen een regionale woonagenda op.
  • 2. Gedeputeerde Staten stellen de regionale woonagenda vast, als de agenda in overeenstemming is met de regionale opgave en het meest recente provinciale beleid.
  • 3. Als nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of een noodzakelijke actualisatie van de vigerende regionale woonagenda nog niet heeft plaatsgevonden, beoordelen Gedeputeerde Staten, totdat die regionale woonagenda is vastgesteld of na actualisering opnieuw is vastgesteld een bestemmingsplan dat nieuwe woningen mogelijk maakt aan de volgende criteria:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling.

Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling;
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Toetsing

Zoals gesteld in de omgevingsverordening van de provincie heeft de regio Rivierenland een regionale woonagenda opgesteld voor de periode 2020-2030. Hierin is zowel kwantitatief als kwalitatief het woningbouwprogramma toegelicht. In paragraaf 4.2.3 is reeds nader in gegaan op dit aspect. Hieruit volgt dat wordt voldaan aan de vastgestelde kwantitatieve en kwalitatieve opgave voor de betreffende regio. Voor het overige zijn in de omgevingsverordening ter plaatse van het plangebied geen specifieke aanduidingen opgenomen die van invloed zijn op voorliggend plan.

4.3.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling van het realiseren van acht woningen voor starters en senioren op een locatie met bestaande leegstaande bebouwing past binnen de ambities van de provincie om voor iedereen een passende woning te hebben en bestaande bebouwing effectief te benutten. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan de toegenomen behoefte aan woningen, geschetst in de regionale woonagenda. In dit plan is berekend dat er 1.100 woningen in de gemeente Maasdriel nodig zijn in de komende 10 jaar.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel

Algemeen

De Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel betreft zowel inhoudelijk als juridisch-planologisch een actualisatie van de gemeentelijke StructuurvisiePlus 2004-2015. De Structuurvisie voldoet aan de eisen die aan gemeentelijke structuurvisies gesteld worden in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en vertaalt de nieuwste beleidsmatige visies en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde 'ruimtelijk casco'), met bijbehorend uitvoeringsprogramma (het 'projectenplan'). Op basis van het zogenoemde 'projectenplan' heeft het plangebied geen specifieke aanduiding. In het 'ruimtelijk casco' wordt het plangebied gerekend tot de bestaande kern Kerkdriel en is ook aangemerkt als verzorgingskern voor omliggende kleinere kernen.

Ruimtelijk casco

Het ruimtelijk casco betreft de toekomstvisie voor de gemeente Maasdriel. Deze visie formuleert het ontwikkelingskader en droombeeld voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een afwegingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen. In hoofdstuk, 'Visie op hoofdlijnen' wordt de basis voor deze visie onder paragraaf 'stap 5 – groei met accenten' als volgt geuit: 'Het beleid is gericht op bouw voor eigen behoefte, maar ook voor mensen van buiten de gemeente.

De bestaande kernen en linten in Maasdriel vervullen een belangrijke rol voor het accommoderen van de nieuwe ruimtevraag. Herstructurerings- en intensiveringsprocessen zijn in beginsel niet overal binnen de bestaande kernen en linten mogelijk, maar kunnen uitsluitend plaatsvinden op hiervoor geschikte locaties. Uiteraard moet hierbij worden aangesloten op de kwaliteiten en mogelijkheden van de betreffende kern of het lint en de omgeving.

De duidelijke structuur en de variatie van verschillende buurten en wijken in de kernen dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden. Waardevolle open plekken (bijvoorbeeld groengebieden binnen de bebouwde kom) dienen vrij te blijven van bebouwing. Er dient rekening gehouden te worden met karakteristieke doorkijken naar het landschap, de aanwezigheid van monumenten en de structuur van het rivierenlandschap. Waar mogelijk streeft de gemeente naar herstel van oorspronkelijke doorzichten en structuren, die door stedenbouwkundige uitbreidingen teniet zijn gedaan. Ook is het wenselijk om de bestaande overgangen van het landelijk naar het dorpsgebied te verbeteren.

Nieuwbouw dient in maat en schaal te passen in zijn omgeving. Er dient op een dorpse manier gebouwd te worden, waarbij wordt gestreefd naar diversiteit per deelgebied voor wat betreft typologie en prijsklasse. De gemeente Maasdriel wil zich profileren als woongemeente met unieke en gedifferentieerde woonmilieus gekoppeld aan kleine kernen met elk hun eigen identiteit en kwaliteit. Zoals weergegeven is in figuur 4.7, ligt het plangebied (rood kruis) binnen de bestaande kern van een verzorgingskern.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0027.png"

Afbeelding 4.7 Uitsnede kaartbeeld ruimtelijk casco (Bron: website gemeente Maasdriel)

Plan-MER

Bij de structuurvisie is tevens een plan-MER opgenomen. Hiermee is de structuurvisie kaderstellend voor mogelijk mer-plichtige en/of mer-beoordelingsplichtige activiteiten. Tevens is deze structuurvisie kaderstellend voor activiteiten waarvan op voorhand niet direct uitgesloten kan worden dat ontwikkelingen een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden en waar een passende beoordeling voor moet worden doorlopen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het doel van de plan-mer procedure is om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming te betrekken.

Over woningbouwontwikkelingen wordt het volgende aangegeven: Vanuit milieu-optiek dienen tot 2020 bij voorkeur eerst de woningbouwprojecten binnen de bebouwingscontouren van de grotere kernen (waaronder Kerkdriel) te worden gerealiseerd. Deze projecten dragen bij aan het op peil houden van het voorzieningenaanbod en leiden niet tot aantasting van landschappelijke waarden.

Toetsing

De beoogde nieuwbouw bestaat uit acht patiowoningen, bestaande uit één bouwlaag met kap. De woningen passen zowel qua typologie als qua maatvoering in de bestaande omgeving aan de Lage Hof en de Teisterbandstraat die wordt gekenmerkt door rijwoningen uitgevoerd in een à twee lagen (al dan niet met kap). Door het creëren van zowel senioren- als starterswoningen draagt deze ontwikkeling actief bij aan het huisvestigingsbeleid van de gemeente Maasdriel.

Er is sprake van een herontwikkelingslocatie die past binnen het ruimtelijke casco uit de structuurvisie. Hiervoor worden de volgende argumenten aangedragen:

  • het betreft een geschikte locatie voor herontwikkeling.
  • er vindt een versterking plaats van de structuur en variatie van de verschillende buurten
  • nieuwbouw dient te passen in de maat en schaal van de omgeving.

Voorliggend plan voldoet derhalve aan de Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel.

4.4.2 Woningbouwprogramma gemeente Maasdriel 2021-2030

In april 2016 heeft de gemeenteraad het woningbouwprogramma 2015-2025 vastgesteld. Tot 1 januari 2020 zijn 489 woningen van de 1063 woningen die in diverse plannen in dit woningbouwprogramma waren opgenomen, gerealiseerd. Deze productie is tussen 2015 en 2019 gestaag toegenomen en daarmee is de afgelopen 5 jaar bijna 50% van de opgave gerealiseerd.

Ondanks dat daarmee voldaan wordt aan de gemiddelde woningbouwopgave, is de druk op de woningmarkt alleen maar hoger geworden. Om de voortgang van de woningbouwproductie juist nu op gang te houden en waar mogelijk nog te versnellen, is het woningbouwprogramma 2021-2030 opgesteld.

Met het woningbouwprogramma 2021-2030, d.d. 10 december 2020, dat voorziet in de realisatie van 988 woningen, kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoefte voor de komende tien jaar. De geprognotiseerde woningbehoefte, de bandbreedte van 700 tot 1250 woningen, is vastgelegd in de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 en vormt daarmee de onderbouwing voor de Ladder voor duurzame verstedelijking, die vereist is voor het in procedure brengen van (omgevingsvergunnningen voor afwijken van) bestemmingsplannen.

Toetsing

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in een planologische wijziging ten opzichte van het geldend bestemmingsplan waarbij acht woningen worden mogelijk gemaakt. De locatie is als woningbouwinitiatief opgenomen in het Woningbouwprogramma. De realisatie van het plan is daarmee in overeenstemming met het gemeentelijke woningbouwprogramma.

4.4.3 Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025

In juli 2021 is de Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025 vastgesteld. Deze nieuwe visie is de opvolger van de visie die van 2016 tot 2020 van toepassing was, destijds was de visie vooral gerelateerd aan autonome groei. In de afgelopen jaren is de woningmarkt in rap tempo verandert, dit betekent dat ook de koers van de nieuwe Woonvisie anders is. De visie richt zich op vijf thema's die in figuur 4.8 zijn samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0028.png"

Figuur 4.8 De vijf centrale thema's in de Woonvisie 2021-2025

In de visie wordt beschreven dat de in de gemeente Maasdriel de komende 5 jaar circa 700 nieuwe woningen gebouwd moeten word en. Om de versnelling te realiseren willen de gemeente, naast de plannen die in het woningbouwprogramma zijn opgenomen, ook andere locaties onderzoeken. Deze locaties kunnen bijdragen aan versnelling van de woningbouw.

Daarbij stelt de gemeente in haar visie dat woningzoekenden voldoende keuze moeten hebben. Dit betekent een woningbouwopgave in alle kernen van de Bommelerwaard. Daarbij is het wenselijk om wijken en buurten te creëren met verschillende soorten woningen. Zowel wat betreft betaalbaarheid (prijsklasse, huur/koop) als de bewoning (ouderen, gezinnen, starters). Op basis van het woningbehoefte onderzoek in 2018 gaat de gemeente voor de komende jaren uit van het in figuur 4.9 weergegeven woningbouwprogramma.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0029.png"

Figuur 4.9 Woningbouwprogramma gemeente Maasdriel

Toetsing

Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van acht patiowoningen in de categorie middelduur laag. Gesteld kan worden dat het plan niet geheel aan de in de woonvisie gestelde differentiatie voldoet. Er worden geen sociale huurwoningen, betaalbare koopwoninegn en koopwoningen in de categorieën middelduur hoog en duur gerealiseerd. Echter kan in samenhang met beoodge ontwikkelingen in de omgeving de gewenste differentiatie worden bereikt.

4.4.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Milieueffectrapportage

5.1.1 Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

5.1.2 Toetsing en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

Bij voorliggende ontwikkeling is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject aangezien planologisch acht woningen worden toegevoegd in een plangebied dat grotendeels al bebouwd is. Het plangebied ligt namelijk binnen de kern Kerkdriel, waarvoor reeds een 'stedelijke' bestemming in de vorm van de bestemming 'Detailhandel' aanwezig is. Het bebouwd oppervlak neemt met dit plan ook niet (wezenlijk) toe. Hier geldt daarom geen mer-beoordelingsplicht en kan verwezen worden naar jurisprudentie ABRvS 15 jan 20, 5 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:100 en ABRvS 11 mrt 20, ECLI:NL:RVS:2020:729.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit wijzigingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.2 Verkeer en parkeren

5.2.1 Beleid en normstelling

De parkeerbehoefte is berekend volgens de Nota Parkeernormen 2020 gemeente Maasdriel, vastgesteld op 11 januari 2021. De verkeersgeneratie is berekend met kencijfers van het CROW.

5.2.2 Toetsing

Parkeerbehoefte

Het CROW deelt de parkeernormen voor woningen in op basis van prijsklasse, type en huur of koopwoningen. De verscheidenheid die de CROW hanteert is te uitgebreid voor de gemeente Maasdriel, stelt de gemeente in de nota. Binnen Maasdriel wordt uitgegaan van een ontwikkeling met diversiteit in de woningtypologieën die (in de toekomst) voor meerdere doelgroepen gebruikt kunnen worden. Binnen de woningmarkt zien wij tevens dat huurwoningen op langere termijn soms omgezet worden naar koopwoningen. Door uit te gaan van een gemiddelde norm wordt beoogd tot een stabiele parkeersituatie voor de langere termijn te komen. Dit zijn redenen om uit te gaan van het gemiddelde van de CROW normen. Dit gemiddelde komt op 2,3 en deze norm geldt voor iedere woning of appartement. Voor aanleunwoningen en kamerverhuur (bijvoorbeeld huisvesting van arbeidsmigranten) gelden afwijkende normen.

Tabel 5.1 Parkeernormen gemeente Maasdriel

  Aantal parkeerplaatsen   Waarvan bezoekers   Eenheid  
Woningen /appartement   2,3   0,3   Per woning  
Kamerverhuur   0,8   0,2   Per persoon  
Aanleunwoning   1,4   0,3   Per woning  

Er is sprake van een goede parkeeroplossing als de parkeervraag op het drukste moment gelijk is aan het parkeeraanbod. Om dit toe te kunnen passen wordt over de gehele week bekeken wat de parkeerdruk is, omdat niet alle bewoners en bezoekers op hetzelfde moment hun piekmoment kennen. Bij het vaststellen van de parkeereis wordt het piekmoment als maatgevend gezien. Het piekmoment van woningen ligt op de werkdagavond waarbij 90% van de bewoners en 80% van de bezoekers aanwezig zijn.

Tabel 5.2 Berekening Parkeerbehoefte plangebied

  Parkeerbehoefte   Piekmoment werkdagavond  
Bewoners   8 x 2 = 16   16 x 90% = 14,4  
Bezoekers   8 x 0,3 = 2,4   2,4 x 80% = 1,92  
Totaal     16,32 = 17  

Totaal moeten er op het drukste moment, op een werkdagavond, 17 parkeerplaatsen aanwezig zijn. Het parkeeraanbod voor de acht woningen is 17 parkeerplaatsen. In het voorlopig ontwerp worden 14 parkeerplaatsen aan de Lage Hof gerealiseerd en worden er 3 bereikbaar via de Teisterbandstraat. De parkeerbehoefte kan voor deze woningen dus op eigen terrein worden opgevangen.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie wordt verwezen naar de tabel A6 in de 'Woonmilieutypes Landelijk Wonen' (woonplaats met minder dan 10.000 huishoudens (woningen)) in de CROW 381 publicatie. Hierbij wordt rekening gehouden met het 'worst case scenario'. Het kencijfer voor een weekdag is 7,4. Dit betekent dat er op een gemiddelde weekdag 8 x 7,4 = 59,2 extra verkeersbewegingen per etmaal zullen ontstaan. De omrekenfactor van weekdag naar werkdag is 1,11. Dit betekent dat op een gemiddelde werkdag 66,6 x 1,11 = 65,712 = 66 extra verkeersbewegingen zullen plaatsvinden.

Verkeersafwikkeling 

De woningen worden ontsloten via de Teisterbandstraat en de Kerkstraat. De verkeersgeneratie is dusdanig laag dat deze opgaat in de dagelijkse fluctuatie van het huidige verkeer.

5.2.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling voorziet in voldoende parkeerplaatsen. De verkeerstoename van de beoogde ontwikkeling leidt niet tot knelpunten op het omliggend wegennet.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Beleid en normstelling

Met ingang van september 2007 is iedere gemeentelijke overheid verplicht rekening te houden met aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Daartoe is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) ingevoerd. Voor de uitvoering van de Wamz zijn onder meer de Monumentenwet en de Wet ruimtelijke ordening aangepast.

Met de inwerkingtreding van de Wamz is een van de primaire gemeentelijke taken de verankering van archeologie in ruimtelijke plannen geworden (bestemmingsplannen, structuurvisies en beheersverordeningen). De manier waarop archeologiebeleid vervolgens wordt vormgegeven is in hoge mate afhankelijk van de gemeentelijke ambitie. Zonder beleid geldt de wettelijke vrijstelling van onderzoeksplicht voor plangebieden kleiner dan 100 m2.

In de Nota 'Aantrekkelijk verleden tussen de rivieren' (vastgesteld op 18 april 2013) zijn acht categorieën 'waarde archeologie' te onderscheiden, ieder met bepaalde vrijstellingen (diepte in centimeters onder het maaiveld in combinatie met oppervlakte in meters).

5.3.2 Toetsing

Archeologie

Voor het plangebied gelden conform het geldend bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 6'. De daarmee samenhangende archeologische waardenkaart, met daarop de overeenkomende beleidszones, is weergegeven in figuur 5.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0030.png"

Figuur 5.1 Archeologische waardenkaart (Bron: Gemeente Maasdriel)

Voor wat betreft de zone 'Waarde - Archeologie 3' geldt een onderzoeksverplichting bij een verstoringsdiepte van 30 cm of meer en een oppervlakte van 500 m2 of meer. Bij de zone 'Waarde - Archeologie 6' geldt een onderzoeksverplichting bij een verstoringsdiepte van 30 cm of meer en een oppervlakte van 5.000 m2 of meer.

Bij voorliggende ontwikkeling worden de grenzen binnen de zone 'Waarde - Archeologie 3' overschreden. Voor het bouwen op deze gronden dient conform de bepalingen een archeologisch rapport overlegd te worden. Dit is echter niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

In de beoogde ontwikkeling worden op de locatie van een bestaand detailhandelspand acht woningen gerealiseerd. De verwachting is dat eventuele resten door de bestaande bebouwing reeds zijn verstoord. Bovendien vindt er geen uitbreiding van het bebouwde oppervlak plaats. Op basis van deze constateringen is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. De bebouwing in het plangebied is niet aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument en het betreffen geen (bijzondere) karakteristieke gebouwen.

In de directe omgeving zijn wel cultuurhistorische waarden in de vorm van rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig, te weten:

Rijksmonument

  • 1. Landgoed 'Het Teisterbant', Teisterbandstraat 27

Landgoed 'Het Teisterbant' betreft een gepleisterd huis evenwijdig aan de straat met zadeldak tussen trapgevels en muurankers. De naam van het huis Teisterbant is afgeleid van de motteburg die Graaf Ansfried omstreeks het jaar 1000 op deze plaats heeft gesticht. Omstreeks 1400 was het Teisterbant een donjon in bezit van de adelijke familie Van Driel. Omstreeks 1750 is deze donjon verlaagd en werd het gebruikt als boerderij. Op het einde van de tweede wereldoorlog lag Kerkdriel een jaar in de frontlinie en het Teisterbant wat voorheen al vervallen was, is toen verwoest tot een complete ruïne. Inmiddels is het pand, met bijbehorende cultuurhistorisch waardevolle tuin, diverse malen gerestaureerd.

Gemeentelijke monumenten

  • 1. Kerk (N.H.), Teisterbandstraat 1.

De hervormde (protestantse) kerk bevindt zich aan Teisterbandstraat 1. Vanaf de 11e eeuw stond hier reeds een kerkgebouw. Op 23 april 1945 werd de kerk door de Duitsers verwoest. Op de fundamenten van de oude kerk werd een nieuwe kerk gebouwd naar ontwerp van de architecten H.A. Pothoven en G. Pothoven. De kerk werd in 1953 in gebruik genomen. In 1999 werd de kerk gerenoveerd.

  • 2. Pastorie (G26533), Teisterbandstraat 3 t/m 5

Dit gemeentelijk monument betreft de pastorie van de aan de Teisterbandstraat gelegen protestantse kerk. Aan onder andere de zuidzijde (zijde plangebied) is een waardevolle tuinmuur aanwezig.

  • 3. Woonhuis/bedrijfspand (G26534), Teisterbandstraat 16

Dit monumentale pand ligt ten noordwesten van het plangebied en stamt uit 1869.

  • 4. Woonhuis (G26515), Hintham 2

Deze monumentale dijkwoning aan Hintham 2 ligt hemelsbreed op circa 85 meter ten noordoosten van het plangebied.

Vanuit de inrichting van de beoogde ontwikkeling is vanwege de korte afstand voornamelijk de relatie met het rijksmonument 'Het Teisterbant' relevant. Om de impact op het rijksmonument zo goed mogelijk te ondervangen, wordt een groene buffer van circa 4 meter in het zuiden van het plangebied gerealiseerd. Aan deze zone is de functieaanduiding 'groen' toegekend.

Deze zone wordt beplant met inheemse bomen en een struiklaag van inheemse soorten. Daarnaast wordt bebouwing uitgevoerd in één bouwlaag met kap, waardoor bebouwing het straatbeeld van de Teisterbandstraat nauwelijks beïnvloedt. Het inrichtingsplan voor de groene ruimtes, waarin onder meer de groene buffer in het zuiden van het plangebied is meegenomen, is weergegeven in figuur 5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0031.png"

Figuur 5.2 Inrichtingsplan 'Groen' (Bron: [delacourt][vanbeek])

5.3.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitwerking van het initiatief.

5.4 Bodemkwaliteit

5.4.1 Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.

5.4.2 Toetsing

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Bijbehorende rapportage is opgenomen als bijlage 1. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.

Op basis van de beschikbare gegevens wordt de locatie als “verdacht” beschouwd. Aangenomen wordt dat de grond en het grondwater als gevolg van voormalige bedrijfsactiviteiten op en nabij de locatie (waaronder een autoreparatiebedrijf) mogelijk verontreinigd zijn geraakt. Tevens maakt de locatie onderdeel uit van historische lintbebouwing.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende.

Zintuiglijke waarnemingen

Zintuiglijk werden tijdens de uitvoering van de boorwerkzaamheden in de bovengrond plaatselijk sterke bijmengingen met kolengruis aangetroffen. In de ondergrond werden zwakke bijmengingen met puin en kolengruis aangetroffen.

Deellocatie A: voormalige werkplaatsen en autospuiterij

De bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, zink, PAK en PCB. In de ondergrond en in het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond.

Deellocatie B: voormalige bovengrondse tank

De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd met de onderzochte stoffen. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium aangetoond.

Deellocatie C: gehele locatie

Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met cadmium, kobalt, kwik, lood, nikkel, zink en PAK. Tevens is in één mengmonster een matige verontreiniging met koper aangetoond. Na uitsplitsing van het mengmonster blijken de individuele monsters maximaal licht verontreinigd te zijn met koper. De ondergrond is licht verontreinigd met cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, zink en PAK.

Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met barium, kobalt, molybdeen en xylenen. Tevens is een matige verontreiniging met koper en een sterke verontreiniging met nikkel aangetoond. Naar aanleiding van de aangetroffen verontreiniging met koper en nikkel in het grondwater is de peilbuis herbemonsterd. Uit het analyseresultaat blijkt dat de sterke verhoging met koper en nikkel niet meer wordt aangetoond. In het grondwater zijn dan ook ten hoogste lichte verontreinigingen aanwezig.

5.4.3 Conclusie

De hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is ter plaatse van de historische bedrijfsactiviteiten gerelateerd aan het voormalige autoreparatiebedrijf (deellocaties A en B) kan worden verworpen, daar deze activiteiten geen bodemverontreiniging hebben veroorzaakt. Nader onderzoek wordt op deze deellocaties niet noodzakelijk geacht.

De aangetoonde verontreinigingen op de gehele locatie (deellocatie C) zijn in overeenstemming met de hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is hiervoor. De aangetroffen gehalten zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.

De onderzoeksresultaten leveren daarom geen beperkingen op ten aanzien van het huidige en voorgenomen gebruik van de locatie en vormen geen belemmering voor de afgifte van een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit.

5.5 Ecologie

5.5.1 Beleid en normstelling

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • a. Natura-2000 gebieden;
  • b. Bijzondere nationale natuurgebieden;
  • c. Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • c. de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

5.5.2 Toetsing
5.5.2.1 Gebiedsbescherming

Het plan zou kunnen samengaan met effecten op beschermde gebieden, planten en dieren. Met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeerde diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Het plangebied ligt op ruim 3,5 kilometer van het stikstofgevoelig Natura 2000-gebied 'Rijntakken' (figuur 5.3). Directe negatieve effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen gezien de afstand worden uitgesloten. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

Voor de realisatiefase geldt een vrijstelling vanuit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. Om stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden door emissies van de gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling uit te sluiten is hier een onderzoek voor uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. De bijbehorende berekening van de gebruiksfase is opgenomen in bijlage 3. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat voor de gebruiksfase geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden is berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0032.png"

Figuur 5.3 Locatie plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden

(Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)

Het plangebied is niet gelegen binnen een GNN of GO gebied. Het GNN is gelegen op een afstand van tenminste 600 meter van het plangebied. Direct daarachter op tenminste 700 meter afstand van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde GO gebied. In figuur 5.4 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0033.png"

Figuur 5.4 Ligging plangebied ten opzichte van de GNN en GO

(Bron omgevingsvisie provincie Gelderland)

Vanwege het feit dat het plangebied buiten de GNN en de GO is gelegen en gezien de aard en omvang van het plan, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, vermindering van oppervlakte of samenhang van de GNN en GO.

5.5.2.2 Soortenbescherming

Quickscan flora en fauna

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 4. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.

Flora

Er zijn binnen het plangebied geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.

Vogels

De te slopen bebouwing bevat enkele openingen die geschikt zijn als jaarrond beschermde vaste verblijfplaats voor huismussen. Om deze reden dient aanvullend onderzoek te worden gedaan naar deze vogelsoort. Dit houdt in dat er twee veldbezoeken moeten worden uitgevoerd in de periode van 1 april tot en met 15 mei of vier bezoeken gespreid over de periode van 10 maart tot en met 20 juni om aan te tonen dan wel uit te sluiten of en waar de huismussen vaste verblijfplaatsen hebben binnen het plangebied. Locaties van nesten en essentiële onderdelen van het leefgebied dienen hierbij te worden geïnventariseerd. Dit onderzoek dient overdag op een geschikt moment te worden uitgevoerd in de periode tussen twee uur na zonsopkomst en twee uur voor zonsondergang.

Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Grondgebonden zoogdieren

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.

Vleermuizen

De bebouwing in het plangebied is geschikt als vaste verblijf- of voortplantingsplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Hier dient aanvullend onderzoek voor uitgevoerd te worden in de vorm van minimaal vijf veldbezoeken, waarvan drie in de periode 15 mei-15 juli en twee in de periode 15 augustus-1 oktober. Deze onderzoeken worden uitgevoerd conform het Vleermuisprotocol 2021 van Netwerk Groene Bureaus en de Zoogdiervereniging.

Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van tuinen van woningen. Ook is het verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten indien de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten.

Amfibieën, reptielen en vissen

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.

Ongewervelden/ overige soorten

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

Nader onderzoek huismussen en gebouwbewonende vleermuizen

Op basis van de quickscan flora en fauna met kenmerk 2102/278/AP-01 d.d. 14 juni 2021 is nader onderzoek naar huismussen en gebouwbewonende vleermuizen uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is toegevoegd als bijlage 5. De belangrijkste resultaten uit het nader onderzoek worden hierna weergegeven.

Huismussen

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen van huismussen aangetroffen. Wel zijn mogelijk vaste verblijfplaatsen van huismussen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Dit vormt echter geen belemmering voor het planvoornemen vanwege de afstand tot het plangebied.

Vleermuizen

Binnen het plangebied zijn twee zomerverblijven van de gewone dwergvleermuis aangetroffen. Hier dienen mitigerende maatregelen voor genomen te worden. In de directe omgeving van het plangebied, in de tuin van Teisterbandstraat 27, wordt tevens gefoerageerd door de gewone dwergvleermuis. Het betreft echter geen essentieel foerageergebied, de Zandmeren ten oosten van het plangebied vormen voldoende geschikt foerageergebied aanwezig voor de vleermuizen. Tevens zijn er geen significante vliegroutes aangetroffen binnen het onderzoeksgebied en plangebied.

Ontheffing Wnb

In het kader van een wijzigingsplan kan de Wnb voor soortenbescherming een rol spelen met het oog op de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. Indien gemotiveerd kan worden dat een Wnb ontheffing naar verwachting verleend zal gaan worden staat dit de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan niet in de weg. Jurisprudentie ondersteunt dit.

Alternatieve verblijfplaatsen

Vóór aantasting van de huidige verblijfplaatsen dienen er tijdig alternatieve verblijfplaatsen te worden aangeboden in de vorm van vleermuiskasten. Als tijdelijke vervanging voor de zomerverblijven van de gewone dwergvleermuis dienen minimaal acht vleermuiskasten in de buurt van de huidige verblijfplaatsen (maximaal op 200 meter afstand van de gebruikelijke verblijfplaats) maar buiten de sfeer van de geplande werkzaamheden opgehangen te worden.

Er dient rekening gehouden te worden met de gewenningsperiode voor zomerverblijven vóórdat de sloopwerkzaamheden kunnen plaatsvinden. Voor zomerverblijven geldt een gewenningstijd van drie maanden (waarbij enkel de maanden april tot en met oktober meetellen, de zogenaamde actieve periode).

Er zijn begin juni 2022 drie kasten van het type Vleermuiskast VMT1 opgehangen aan de zuidelijke gevel van de bebouwing gelegen aan de Teisterbandstraat 24 en één vleermuiskast van dit type aan de zuidelijke gevel van de bebouwing gelegen aan de Teisterbandstraat 6. In bijlage 2 van het onderzoeksrapport zijn de locaties van de opgehangen kasten opgenomen. Er dienen nog minimaal vier vleermuiskasten opgehangen te worden.

Omdat de aantasting van de aanwezige verblijfplaatsen door de geplande sloopwerkzaamheden permanent is, dienen er permanente alternatieve verblijfplaatsen in de vorm van inbouwkasten te worden geplaatst in de nieuwbouw. Dit kunnen (geschakelde) inbouwkasten zijn. Indien in de nieuwbouw gebruik wordt gemaakt van spouwmuren, kunnen deze spouwmuren toegankelijk en geschikt gehouden worden voor vleermuizen als duurzame potentiële verblijfplaatsen.

Werken buiten de kwetsbare periode 

De regel geldt, zolang de temperatuur niet te laag wordt (vorst) in een verblijfplaats, dat redelijkerwijs aangenomen kan worden dat zomer- en paarverblijven ook als winterverblijfplaats gebruikt kunnen worden. Van de zomerverblijfplaatsen die zijn aangetroffen in de bebouwing kan dus niet met zekerheid worden uitgesloten dat zij niet als winterverblijfplaats in gebruik zijn. Dit betekent dat er rekening gehouden moet worden met een jaarrond gebruik van de verblijfplaatsen.

Voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden dienen de aanwezige verblijfplaatsen en andere geschikte locaties in de bebouwing ongeschikt gemaakt te worden. Het ongeschikt maken van de verblijfplaatsen moet plaatsvinden in het actieve seizoen van de gewone dwergvleermuis en buiten de kwetsbare periode. De kwetsbare perioden zijn afhankelijk van de functie van de aangetroffen verblijfplaatsen. Omdat er hier sprake is van jaarrond gebruikte verblijfplaatsen is een optimale periode niet mogelijk. Daarom dienen de activiteiten plaats te vinden in de periode dat een verblijf niet in gebruik is als winterverblijf of als kraamverblijf (de minst kwetsbare periode binnen de kwetsbare periode). Deze periode loopt van half april tot en met half mei en van september tot en met half oktober.

Ongeschikt maken huidige verblijfplaats

Vóórdat de werkzaamheden die invloed hebben op de verblijfplaatsen worden uitgevoerd, dienen de verblijfplaatsen ongeschikt gemaakt te worden.

Opstellen werkprotocol

Hierin staat omschreven welke maatregelen getroffen worden om negatieve effecten op beschermde soorten te voorkomen. Ook staat hierin hoe te handelen als deze effecten toch optreden. Het werkprotocol dient op de locatie aanwezig te zijn en de inhoud moet bij de betrokken werknemers bekend zijn.

Aanvragen ontheffing Wet natuurbescherming 

In verband met de aantasting van de aanwezige verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis is een ontheffingsaanvraag benodigd. Hiervoor dient een activiteitenplan te worden opgesteld.

Belang ontheffingverlening

Gesteld wordt dat ontheffing Wnb noodzakelijk is op basis van het volgende wettelijk belang: 'Volksgezondheid of de openbare veiligheid'. De bestaande bebouwing voldoet niet aan de eisen voor een gezond leefklimaat en sluit qua indeling en voorzieningen niet aan op de huidige wensen. De bouwtechnische staat van de gebouwen is bovendien dusdanig dat renoveren in verhouding te kostbaar is ten opzichte van de te realiseren verbetering ervan. Het is dus niet haalbaar om deze bebouwing te renoveren. Afbraak is daarom noodzakelijk. Een slechte kwaliteit van binnenklimaat kan immers leiden tot gezondheidsklachten zoals branderige ogen, hoofdpijn, verkoudheid, geïrriteerde slijmvliezen of een benauwd gevoel. Daarnaast zou de nieuwbouw volgens de huidige normen van isolatie en verwarming conform Energie Beheer Nederland de uitstoot van CO2 kunnen terugdringen. Afbraak van de bebouwing kan onderhoudskosten en energie besparen en vandalisme voorkomen.

Ook dient het planvoornemen te worden uitgevoerd in het belang van de openbare veiligheid. Momenteel is de bebouwing binnen het plangebied leegstaand. Veelvoorkomende risico's bij leegstaand vastgoed zijn diefstal, vandalisme en brandstichting. Door het pand te amoveren en nieuwbouw te realiseren, worden deze potentiële gevaren voor omwonende en omgeving vermeden.

5.5.3 Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat de omschreven werkwijzen met betrekking tot beschermde soorten en de zorgplicht in acht genomen dienen te worden zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen. Het (doen) gebruiken van gronden en bouwwerken, het bouwen en/of slopen en het uitvoeren van een werk binnen het plangebied is enkel toegestaan nadat uit het vervolgonderzoek volgende maatregelen en/of benodigde ontheffingen of vergunningen zijn uitgevoerd en/of verkregen. Bij de omgevingsvergunning voor bouwen dient dit te zijn aangetoond.

Met inachtneming van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is ten aanzien van zowel gebieds- als soortenbescherming.

5.6 Water

5.6.1 Beleid en normstelling

Waterbeheer en watertoets

In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Rivierenland, die verantwoordelijk is voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het project wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente en het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NWP)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Regionaal Waterprogramma Gelderland
  • Omgevingsverordening Gelderland

Waterschap:

Met het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Waterschap Rivierenland zorgt voor veilige dijken en een evenwichtig watersysteem. Deze missie is het vertrekpunt voor alle activiteiten en projecten van Waterschap Rivierenland. De langetermijnvisie staat in de Watervisie 2050. Deze visie is in het WBP uitgewerkt met oplossingen, maatregelen en ideeën voor de korte termijn; een planperiode van zes jaar. Voor dit WBP is dat 2022-2027. De maatregelen worden gerealiseerd via projecten en in het reguliere beheer en onderhoud. Voor de kortere termijn bepaalt ook het akkoord, dat het bestuur heeft gesloten na de waterschapsverkiezingen van 2019, de koers van het waterschap.

Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent onder meer op:

  • Gebiedsgericht werken;
  • Waterbewustzijn;
  • Innovatie.

Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.

In de Beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.

Gemeente:

Gemeenten Maasdriel en Zaltbommel hebben gezamenlijk het 'Water en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022 - 2026' opgesteld. Hierin geeft de Bommelerwaard aan hoe invulling wordt gegeven aan de zorgplichten uit de Wet milieubeheer en de Waterwet. Bijlage C gaat specifiek in op het hemelwaterbeleid van de gemeente Maasdriel. Om (nog) duurzamer om te gaan met hemelwater worden de volgende doelen nagestreefd:

  • scheiden van schone en vuile waterstromen;
  • beperken van de hoeveelheid ingezameld hemelwater op het gemengde stelsel;
  • verbieden van het afvoeren van hemelwater op drukriolering;
  • beperken van risico's tijdens extreme neerslag.

De voorkeursvolgorde 'omgang met hemelwater en ander afvalwater aan de bron' binnen de gemeente Maasdriel, gebaseerd op het landelijke hemelwaterbeleid, is als volgt:

  • 1. vasthouden op daken, bergingen als regentonnen/schuttingen nuttig gebruiken;
  • 2. op maaiveld infiltreren waar mogelijk;
  • 3. ondergronds ondiep infiltreren via een particuliere voorziening;
  • 4. verwerken in het oppervlaktewater.

Deze voorkeursvolgorde is schetsmatig weergegeven in figuur 5.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0034.png"

Figuur 5.5 Voorkeursvolgorde 'omgang met hemelwater en ander afvalwater aan de bron' (Bron: Gemeente Maasdriel)

5.6.2 Toetsing

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied van Kerkdriel. Het plangebied is in de huidige situatie voor circa 90% voorzien van verhard oppervlak.

Bodem en grondwater

Conform het uitgevoerde bodemonderzoek zoals opgenomen als bijlage 1 ligt het maaiveld op 5,40 meter +NAP. De deklaag heeft een dikte van 9,50 meter en bestaat uit een afwisseling van zandige klei, midden en fijn zand, klei, veen en grof zand. De doorlatendheid van deze deklaag is matig vanwege de kleilaag die veelal rond de 70 cm/1 meter onder maaiveld ligt. In bijlage 3 van het uitgevoerde bodemonderzoek zijn diverse boorprofielen in beeld gebracht.

Het eerste watervoerende pakket heeft een dikte van 8 meter en bestaat hoofdzakelijk uit midden en grof zand. De doorlatendheid van dit pakket is goed.

De grondwaterstand schommelt conform het uitgevoerde bodemonderzoek tussen 3,18 en 3,44 meter beneden het maaiveld. Dit komt overeen met de gemiddelde grondwaterstandgegevens op basis van de Klimaateffectatlas (figuur 5.6). Hieruit blijkt namelijk dat de gemiddelde grondwaterstand meer dan 2 meter beneden het maaiveld ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0035.png"

Figuur 5.6 Gemiddelde grondwaterstanden (Bron: Klimaateffectatlas)

De locatie is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied of een boringsvrije zone. Op de onderzoekslocatie vindt zover bekend geen grondwateronttrekking plaats. In de directe omgeving vindt op circa 200 meter ten noordwesten en 200 meter ten zuidoosten van de onderzoekslocatie grondwateronttrekking plaats.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel ligt het plangebied in een buitenbeschermingszone, dit is weergegeven in figuur 5.7. De buitenbeschermingszone is een aan de beschermingszone grenzende zone welke een lichte bescherming biedt voor de dijk volgens de Keur, voldoende om bijvoorbeeld aanvullende eisen aan ontgrondingen te stellen.

Dit betekent dat op basis van de Keur van het Waterschap Rivierenland 2014 niet zonder meer werkzaamheden zijn toegestaan en een watervergunning aangevraagd dient te worden. Doel hiervan is ervoor te zorgen dat de waterkerende functie en de stabiliteit van de waterkering blijft gewaarborgd. In de beleidsregels van het waterschap staat aangegeven hoe om te gaan met nieuwbouw en herbouw van permanente bouwwerken.

In hoofdstuk 3 van de Keur staan de verbodsbepalingen. Hierin is bepaald voor welke handelingen of activiteiten een vergunning nodig is. Conform hoofdstuk 3, §1, artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones wordt het volgende gesteld:

  • 1. Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren.
  • 2. Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur in, op, boven, over of onder het waterstaatswerk en in het gebied gelegen tussen het waterstaatswerk en de op de legger aangegeven bouwgrens werken op te richten.
  • 3. Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen, te vervangen, te verwijderen of te behouden.

Hieronder wordt ook verstaan het plaatsen en hebben van bouwwerken in/op de waterkering en bijbehorende beschermingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0036.png"

Figuur 5.7 Plangebied in 'Buitenbeschermingszone'

(Bron: Vastgestelde Legger waterkeringen Waterschap Rivierenland)

Waterschap Rivierenland wil in principe geen nieuwe permanente bouwwerken toestaan in de waterkeringen. De reden van dit verbod is dat bij een volgende dijkversterking deze ruimte van groot belang is om dijkversterking te kunnen uitvoeren. Nieuw bouwen op de waterkering of in de beschermingszone kan alleen als bij de bouwhoogte rekening gehouden wordt met de ruimte die nodig is voor toekomstige dijkversterking. Waterschap Rivierenland zal per geval op basis van de specifieke omstandigheden overwegen welke voorwaarden gesteld moeten worden. Hierbij worden zowel de constructie van de waterkering als de constructie en de functie van het bouwwerk beoordeeld.

Bestaand verhard oppervlak

In de bestaande situatie is circa 90% van het totale oppervlak verhard, wat neerkomt op 1.686 m2. 

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

De beoogde nieuwbouw bestaat uit acht patiowoningen. Het binnenterrein wordt ingericht ten behoeve van de benodigde ontsluiting van de woningen met ruimte voor groen in de vorm van een plantsoen met bomen of hagen en voldoende ruimte voor speelgelegenheid.

Bodem en grondwater

De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkering

De huidige bebouwing zal worden gesloopt ten behoeve van de realisatie van acht patiowoningen. Onder het kopje 'waterkwantiteit' in deze paragraaf is beschreven dat het plangebied in een buitenbeschermingszone ligt. De uitgangspunten en randvoorwaarden die hieraan gekoppeld zijn worden in het kader van de vergunningaanvraag getoetst.

Verhard oppervlakte toekomstige situatie

Op basis van het ontwerp wordt uitgegaan van de oppervlaktes zoals weergegeven in figuur 5.8 en tabel 5.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0037.png"

Figuur 5.8 Inrichtingstekening verhard / onverhard (Bron: [delacourt][vanbeek])

Tabel 5.3 Oppervlaktes toekomstige situatie

OPPERVLAKTE    
oppervlakte groenelementen   486 m2   
patio/tuin   139 m2 (waarvan 50% verhard en 50% onverhard)  
bebouwd woning   618 m2 (waarvan 372 m2 uitgevoerd met intensief sedumdak wat volledig als onverhard wordt gerekend)  
bergingen   46 m2  
half open bestrating   305 m2 (waarvan daadwerkelijk 67 m2 open is)  
bestrating wandelpaden en Delftse stoepjes   279 m2  
TOTAAL   1.873 m2  

Op basis van deze tabel kan worden uitgegaan van (486 + 69,5 + 372 + 67) 994 m2 onverhard oppervlak. Het verhard oppervlak bedraagt 879 m2, wat neerkomt op een afname van 806 m2 aan verharding ten opzichte van de bestaande situatie. Hierdoor zal circa 47% van het totale plangebied in de toekomst verhard zijn.

Watercompensatie en waterhuishouding

In de beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 664 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=100+10% bui en bij watercompensatie in kunstmatige voorzieningen zoals een wadi). In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.

In de bestaande situatie is circa 90% verhard. Van het totale oppervlak van 1.873 m2 is daarom circa 1.686 m2 verhard. In de toekomstige situatie wordt de huidige bebouwing gesloopt waarna woningen met tuin worden gerealiseerd. Het toekomstig verhard oppervlak zal bestaan uit 879 m2. Dat betekent dat er sprake is van een afname van het verhard oppervlak. Op basis van het beleid van het waterschap geldt geen compensatieverplichting. Echter de gemeente Maasdriel heeft in haar beleid opgenomen dat hemelwater bij nieuwbouwontwikkeling geborgd moet worden binnen het plangebied. Hiervoor wordt dezelfde rekenmethode gebruikt als bij de compensatieverplichting.

Benodigde compensatie = Toename verhard opp. (in m²) * 0,0436 (878 * 0,0436 = 38,32 m3).

Dat maakt dat in de toekomstige situatie (bij een verhard oppervlak van 879 m2) minimaal 38,32 m3 ten behoeve van waterberging moet worden gerealiseerd. Binnen het plangebied kan aan deze opgave voldaan worden. Het hemelwater kan namelijk op meerdere plekken binnen het plangebied vertraagd worden afgevoerd en worden geïnfiltreerd. Het afvoer- en infiltratieprincipe is door middel van dwarsdoorsnedes weergegeven in de figuren 5.9 en 5.10. Tevens zijn deze figuren opgenomen als bijlage 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0038.png"

Figuur 5.9 Dwarsdoorsnede noord-zuid (Bron: [delacourt][vanbeek])

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0039.png"

Figuur 5.10 Dwarsdoorsnede oost-west (Bron: [delacourt][vanbeek])

Bij voorliggend initiatief wordt beoogd om infiltratie plaats te laten vinden via een verlaagde groenstrook. De bergingscapaciteit is bepaald aan de hand van 3D-isometrietekeningen zoals weergegeven in figuur 5.11 en bijlage 6 en komt uit op 29,8 m3. In de blauw aangegeven zone is nu rekening gehouden met een talud van 1:3. Wanneer rekening wordt gehouden met een steiler talud (bijvoorbeeld 1:1) kan de bergingscapaciteit verhoogd worden naar 36 m3. Bij de plantkeuze dient dan wel rekening gehouden te worden met wisselend nat en droge condities. Om ervoor te zorgen dat het regenwater bij de verlaagde groenstrook goed de bodem intrekt moet de bestaande kleilaag verwijderd worden en dient bodemverbetering (1 meter zandlaag) te worden toegepast. Ook zal in de vervolgfase nog goed naar de infiltratiewaardes van de ondergrond gekeken moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0040.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0041.png"

Figuur 5.11 Bergingscapaciteit verlaagde groenstrook (Bron: [delacourt][vanbeek])

Aanvullend zijn de volgende maatregelen beoogd ofwel mogelijk:

  • Toepassing van sedumdaken op de bergingen. Voor sedumdaken is de capaciteit te berekenen door de 30 mm/m2 die het sedumdak opvangt toe te passen op het aandeel intensief sedumdak (372 m2). De capaciteit komt uit op (30/1000)*372 = 11,16 m3.
  • Zorgen dat de afwatering van de infrastructuur in het gebied ook naar het zuiden richting de groenstrook loopt (door maaiveld ook geheel wat af te laten lopen richting zuiden en door de infra wat 'bol' aan te leggen).
  • Naast grondverbetering toe te passen op specifiek de groenstrook ook de mogelijkheden onderzoeken voor grondverbetering op het gehele perceel. Hiermee zou de zandlaag groter en de kleilaag kleiner gemaakt kunnen worden.
  • Het verlagen van de overige groenstroken met 10 cm waardoor er ook hier bergingscapaciteit ontstaat.
  • Hemelwater via de groenstroken langzaam naar het gescheiden rioolstelsel aan de Lage Hof/Teisterbandstraat laten afwateren. Hierover heeft reeds afstemming met de gemeente plaatsgevonden.

Grondwater/voldoende drooglegging

Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De drooglegging van het gebied is hiervoor medebepalend. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. De gemeente heeft om grondwateroverlast te voorkomen ontwateringseisen opgesteld. Zij hanteert bij nieuwbouw de volgende ontwateringseisen:

  • 1,00 m bij bebouwing (met kruipruimte);
  • 0,30 m bij bebouwing (zonder kruipruimte);
  • 1,00 m bij ontsluitingswegen;
  • 0,70 m bij erftoegangswegen;
  • 0,50 m bij tuinen en groenvoorzieningen.

De grondwaterstand schommelt conform het uitgevoerde bodemonderzoek tussen 3,18 en 3,44 meter beneden het maaiveld. Er is derhalve sprake van voldoende drooglegging.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

5.6.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de nadere uitwerking van het plan.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Beleid en normstelling

Handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen

De handreiking is een aanvulling op het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Ook geeft hij invulling aan het begrip 'goede ruimtelijke ordening' uit de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij speelt zowel de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen een rol. De handreiking heeft als doel een betere leefomgeving te realiseren voor kwetsbare groepen. Daarom beperkt de handreiking nieuwvestiging van 'lucht'-gevoelige objecten binnen 300 meter van een Rijksweg en binnen 50 meter van drukke provinciale en gemeentelijke wegen. Gevoelige objecten zijn scholen, kinderdagverblijven, verzorgings-, verpleeg- en bejaardenhuizen. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

Wet Milieubeheer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht. De grenswaarden van maatgevende stoffen zijn weergegeven in tabel 5.4.

Tabel 5.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Besluit Niet in Betekenende Mate (NIBM)

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan moet de invloed van het plan op de luchtkwaliteit worden getoetst. Wat betreft de bijdrage van een ruimtelijk plan aan de luchtkwaliteit is het 'Besluit Niet in Betekenende Mate' (NIBM) van belang. Plannen die op jaarbasis niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer.

In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
5.7.2 Toetsing

Woningen worden niet als gevoelige bestemmingen gezien. Omdat het geen gevoelige bestemming betreft kan het planvoornemen, op basis van het stappenplan in bijlage 3 van de handreiking, dan ook doorgaan.

Wet milieubeheer

Het plangebied ligt op meer dan 2 kilometer afstand van de provinciale weg. In de omgeving is dit de enige weg waar op de NSL monitoring kaart de luchtkwaliteit wordt gemeten. In figuur 5.12 is te zien dat deze concentratie NO2 lager is dan 35 ug/m3. De grenswaarden voor stikstofdioxide ligt op 40 ug/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is derhalve geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarde. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan een goede woon- en leefklimaat voor wat betreft de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0042.png"

Figuur 5.12 Uitsnede Luchtkwaliteit kaart Nederland met het plangebied roze omlijnd

(Bron: NSL monitoring)

Toetsing NIBM

De ontwikkeling maakt de realisatie van acht woningen mogelijk. Deze ontwikkeling is dusdanig klein dat dit beperkte extra verkeersbewegingen oplevert, deze berekening is opgenomen in paragraaf 5.2 van voorliggend document. Op basis van de ingevulde NIBM-tool (figuur 5.13) bedraagt het effect op de luchtkwaliteit slechts 0,03 ug/m3 voor stikstofdioxide en 0,01 ug/m3 voor fijnstof. Daarmee is aangetoond dat er in geen geval sprake is van meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit NIBM van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0043.png"

Figuur 5.13 Ingevulde NIBM tool (Bron: Rijksoverheid)

5.7.3 Conclusie

Het plan bevat geen gevoelige objecten en is daarmee geen aandachtslocatie voor luchtkwaliteit. Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

5.8 Geluid

5.8.1 Beleid en normstelling

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk) of het type spoor.

5.8.2 Toetsing

Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) betreft deze ontwikkeling het realiseren van geluidsgevoelige functie(s) en dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van een (spoor)weg (met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden).

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet in de buurt van een 50 km/u weg. De Kerkstraat, de hoofdstraat van Kerkdriel, ligt op circa 90 meter van het plangebied. Deze straat start als een 50 km/u weg, maar dichter naar het centrum, op circa 300 meter afstand, verandert deze straat in een 30 km/u weg. Ook de Teisterbandstraat is een 30 km/u weg en de Lage Hof zelf is een doodlopende straat. Voor de 30 km/u wegen geldt dta de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de beoogde woningen zal overschrijden.

Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig. Daarmee is het plangebied dan ook niet gelegen binnen de wettelijke geluidzone van een spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering.

Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering.

5.8.3 Conclusie

Doordat er geen 50 km/u wegen of spoorwegen in de nabije omgeving liggen, is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Het aspect spoorweg- en wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.9 Kabels en leidingen

5.9.1 Beleid en normstelling

Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.

5.9.2 Toetsing

In het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen hogedruk aardgasleidingen, rioolwatertransportleidingen, drinkwatertransportleidingen, of een hoogspanningsleidingtracé.

5.9.3 Conclusie

De eventuele aanwezigheid van kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

5.10 Externe veiligheid

5.10.1 Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

5.10.2 Toetsing

Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, is er te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn met een externe werking. Tevens vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats via de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Het plangebied bevindt zich niet in een plaatsgebonden risicocontour of plasbrandaandachtsgebied. Het groepsrisico hoeft niet verantwoord te worden.

Het veiligheidsaspect in relatie tot overstromingsrisico’s is eveneens op de risicokaart weergegeven, zie figuur 5.14. In de uitsnede is te zien dat het plangebied zich gedeeltelijk in het overstromingsgebied met een kleine kans bevindt. Dit aspect komt in de waterparagraaf aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0044.png"

Figuur 5.14 Uitsnede risicokaart overstromingsgebied grote, middelgrote en kleine kans met het plangebied rood omcirkeld (Bron: Risicokaart)

5.10.3 Conclusie

Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig die een risico vormen ter plaatse van het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering.

5.11 Bedrijven en milieuzonering

5.11.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.

5.11.2 Toetsing

Voor de beoordeling is het van belang om te weten of het gebied getypeerd kan worden als een rustige woonwijk of een gemengd gebied. Een gemengd gebied wordt als volgt getypeerd: “Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven".

Het gebied rondom het plangebied kan op basis van deze definitie worden aangemerkt als een gemengd gebied. Op korte afstand zijn gebouwen met verschillende bestemmingen gevestigd, zoals bedrijf, agrarisch, gemengd, maatschappelijk en centrum met daarin detailhandel en horeca. Figuur 5.15 laat deze verschillende bestemmingen in de omgeving van het plangebied zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0045.png"

Figuur 5.15 Bestemmingen rondom plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen)

Doordat het gebied getypeerd kan worden als 'gemengd gebied' kan met één afstandsstap worden afgeweken van de richtafstanden van de VNG-publicatie.

De omringende functies bedrijf, gemengd, maatschappelijk en centrum met daarin detailhandel en horeca hebben allemaal maximaal milieucategorie 1. In een gemengd gebiedstype geldt hiervoor een richtafstand van 0 meter. Deze functies vormen dus geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

De beoogde woningen en tuinen komen straks op een afstand van circa 45 meter te liggen van het bestemmingsplan 'Agrarisch'. Doordat dit gebied is ingesloten tussen woningen wordt het al beperkt in de bedrijfsvoering. Gekeken naar de richtafstanden in de VNG past 'akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouw)' het beste bij deze bestemming. De grootste richtafstand is 30 meter ten behoeve van geluid. Aangezien de bestemming in een 'gemengd gebied' ligt mag de milieutrap met 1 worden verlaagd, waardoor de grootste richtafstand nog maar 10 meter bedraagt. Deze agrarische functie staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Ten zuiden grenst het plangebied aan de bestemming 'Bedrijf'. Hierin mogen bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 gerealiseerd worden. Bestaande bedrijven mogen uit milieucategorie 3 bestaan. Momenteel zijn er geen bedrijven uit milieucategorie 3 gelegen (voorheen was er wel een aannemersbedrijf aanwezig). Omdat nieuwe bedrijven uit ten hoogste uit milieucategorie 2 zijn toegestaan, geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Hier wordt met een afstand van circa 4 meter tot de nieuwe woningen niet aan voldaan. Er zijn binnen de 10 meter van het plangebied echter op dit moment geen bedrijven gelegen die milieuhinder veroorzaken. Er is daardoor sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens zijn in de omgeving van de bedrijfsbestemming al woningen op kleinere afstand gelegen. Een nieuw bedrijf wordt hierdoor al beperkt in de bedrijfsvoering.

5.11.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.12 Geurhinder

5.12.1 Beleid en normstelling

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
  • met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

Op basis van de Wgv is de gemeente bevoegd af te wijken van de reguliere normen van de Wgv en voor het eigen grondgebied afwijkende geurnormen vast te stellen. De gemeente Maasdriel heeft hier gebruik van gemaakt door een eigen geurverordening vast te stellen.

5.12.2 Toetsing

De woningen in het plangebied betreffen geurgevoelige objecten als bedoeld in de Wgv. Er dient derhalve beoordeeld te worden of in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven niet belemmerd worden als gevolg van de nieuwe woningen. Andersom dient ook beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.

Binnen een straal van 1 km van het plangebied zijn diverse agrarische bedrijven aanwezig. Omdat rondom het plangebied reeds andere geurgevoelige objecten zijn gelegen die belemmerend werken op omliggende agrarische bedrijven vormen de nieuwe woningen geen belemmering voor deze bedrijven.

Andersom is ook gebleken dat ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden. Hiervoor zijn de geurkaarten van de achtergrondbelasting uit de geurverordening van gemeente Maasdriel bestudeerd (figuur 5.16). De geurkaarten zijn opgesteld voor de huidige en maximale situatie. Uit de geurkaarten is gebleken dat de kern Kerkdriel niet belast wordt met de geuruitstoot van omliggende agrarische bedrijven.

Omdat de berekening van de achtergrondbelasting een momentopname is van de destijds aanwezige agrarische bedrijven dient tevens de huidige situatie te worden beschouwd. In de tussentijd hebben zich geen veranderingen voorgedaan, waardoor voor het woon- en leefklimaat in het plangebied tot een andere conclusie kan worden gekomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1259-VG01_0046.png"

Figuur 5.16 Geurkaart achtergrondbelasting maximale situatie (Bron: Gemeente Maasdriel)

5.12.3 Conclusie

Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

5.13 Duurzaamheid

5.13.1 Beleid en normstelling

Duurzaamheid gaat over de balans tussen mens, milieu en financiën en kan op verschillende niveaus worden bezien. Op het niveau van gebiedsontwikkeling gaat het naast technische maatregelen bij gebouwen om het functioneren van het gehele gebied. De kracht zit in het zoeken naar goede combinaties voor een specifieke locatie waardoor een prettige leefomgeving kan worden ontwikkeld. Bepaalde randvoorwaarden en/of de ruimtelijke omgeving van een plan kunnen kansen voor duurzaamheid opleveren.

Duurzaam bouwen gaat dus verder dan alleen energie. Het gaat ook over duurzaam materiaalgebruik, comfort, binnenmilieu, bouwen voor de toekomst en slim bouwen. Duurzaam bouwen wordt vaak afgekort als 'dubo' en beoogt naast vermindering van de uitstoot van CO2 ook zaken als:

  • bij te dragen aan het welzijn van gebruikers (kwaliteitsbevordering);
  • uitputting van grondstoffen te verminderen;
  • vervuiling van bodem, water en lucht tegen te gaan.

Energieneutraal (BENG)

Vanaf 1 januari 2020 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. Dit vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. De vastgestelde niveaus voor woningen gelden als volgt:

  • Een maximaal energiebehoefte van 25 kWh/m2/jr gebruiksoppervlak;
  • Een maximaal primair fossiel energiegebruik, eveneens in 25 kWh/m2/jr gebruiksoppervlak;
  • Een minimaal aandeel hernieuwbare energie van 50%;
  • Het voorgaande houdt concreet een EPC tussen 0 en 0,2 in. Tot 1 januari 2020 geldt echter nog de wettelijk verplichte EPC van 0,4.

Aardgasvrij (Wet VET)

In de Wet voortgang energietransitie (VET) is bepaald dat per 1 juli 2018 nieuw te bouwen bouwwerken niet meer aangesloten worden op het gasnet. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente, bij zwaarwegende redenen van algemeen belang, een ontheffing verlenen. De omgevingsvergunning voor nieuwe bouwwerken wordt afgekeurd als in de bouwaanvraag geen rekening is gehouden met aardgasvrij bouwen.

Milieuprestatie Gebouwen (MPG)

Voor nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m² is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning een Milieuprestatie Gebouwen (MPG) verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Per 1 januari 2018 geldt voor de MPG een maximum schaduwprijs van 1,00 euro per m2 BVO per jaar. Voor een MPG berekening kan het instrument GPR Gebouw gebruikt worden. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10. Het is gebruikelijk om uit te gaan van een gemiddelde GPR Gebouw score van 8. GPR Gebouw is een bruikbaar instrument om tot een duurzaam ontwerp te komen voor onder andere woningbouw.

5.13.2 Toetsing en conclusie

Ten aanzien van duurzaamheid worden voor de beoogde woningen de volgende maatregelen beoogd:

  • Aansluiten bij EPC ontwerpuitgangspunten vanuit het gemeentelijk beleid (en de strengere BENG-normen);
  • Geen aansluiting op gasnet;
  • Extra isolatie ten behoeve van de benodigde geluidwering van 26 dB om aan het vereiste binnenniveau van het Bouwbesluit te kunnen voldoen. Een standaard gevel heeft een geluidwering van 20 dB.

Met de voorgaande maatregelen wordt invulling gegeven aan de geldende eisen ten aanzien van de EPC, de Wet VET en GPR Gebouw. In een later stadium worden aspecten nader uitgewerkt en aanvullende aspecten aangedragen.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen op het perceel.

Bij de opstelling van het onderhavige bestemmingsplan is de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) gehanteerd. Zo zijn de bestemmingen qua benaming en volgorde afgestemd op de SVBP 2012. Het bestemmingsplan is afgestemd op de Wro en het Bro. Daarnaast zijn de op grond van de Bro verplicht gestelde regels voor het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel conform de daarvoor gestelde standaarden in de regels opgenomen.

Ook de Wro biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende planvormen, van zeer gedetailleerd tot uit te werken. Het onderhavige bestemmingsplan is niet zeer gedetailleerd, maar wel gebaseerd op het stedenbouwkundig plan.

Het bestemmingsplan biedt nog enige flexibiliteit. Voor het plangebied is de planopzet primair gericht op ontwikkeling. Één en ander komt tot uitdrukking in de regels en blijkt ook uit de verbeelding. Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen binnen het onderhavige bestemmingsplan.

6.2 Plansystematiek

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt Hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

Bestemmingsomschrijving;

  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels.

6.3 Wijze van bestemmen

Artikel 3 Wonen

De tot 'Wonen' bestemde gronden zijn bedoeld voor het wonen. Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven, waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gerealiseerd. In de regels zijn nadere bebouwingsregels voor hoofdgebouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gegeven. Onder voorwaarden zijn aan huis gebonden beroepen als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie rechtstreeks toegestaan en is er een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor een aan huis gebonden bedrijf.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3 en Artikel 5 Waarde - Archeologie 6

De gronden met de bestemming Artikel 4 Waarde - Archeologie 3 en Artikel 5 Waarde - Archeologie 6 zijn opgenomen ten behoeve van de bescherming van de archeologische waarden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.

De initiatiefnemer draagt de kosten van de ruimtelijke procedure, de vergunningen en de uit te voeren werkzaamheden, zodat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om het project ten uitvoer te brengen, zodat het project economisch uitvoerbaar is. Met de gemeente wordt een anterieure overeenkomst gesloten.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Omgevingsdialoog

De beoogde ontwikkeling is zorgvuldig voorbereid en voorbesproken met de gemeente Maasdriel. Op 17 november 2021 heeft de ontwikkelaar het plan met de omwonenden doorgenomen. Bijbehorende verslaglegging is opgenomen als bijlage 7. Het plan werd unaniem zeer positief ontvangen. Daarmee kan gesteld worden dat er voor de beoogde ontwikkeling maatschappelijk draagvlak is.

7.2.2 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) heeft bij de voorbereiding van dit plan afstemming met vooroverlegpartners plaatsgevonden. Belangrijkste aandachts- en uitgangspunten zijn verwerkt in voorliggend wijzigingsplan.

7.2.3 Zienswijzen

Voorliggend wijzigingsplan heeft de procedure als bedoeld in Afdeling 3.4 van de Awb doorlopen en heeft in dit kader van 2 februari tot en met 15 maart 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen, waarvan de bekendmaking heeft plaatsgevonden in het Gemeenteblad van 1 februari 2023. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

7.2.4 Beroep

Op 4 april 2023 heeft het college een besluit tot vaststelling van voorliggend wijzigingsplan genomen (zie koppeling Vaststellingsbesluit). Na deze vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.