Plan: | Buitengebied herziening 2022, Hoorzik 32 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1252-VG01 |
Aan de Hoorzik 32 te Kerkdriel, staat momenteel één woning. De woning is verouderd en in slechte staat en het kavel is verwaarloosd.
De initiatiefnemer is voornemens om deze woning te slopen en het perceel op een zorgvuldige wijze te herinrichten door een tweetal woningen terug te bouwen op de zeer ruime kavel.
De gemeente heeft aangegeven dat zij de mogelijkheid ziet om 2 woningen aan de Hoorzik 32 mogelijk te maken, onder voorwaarde van waarborging in een nieuw bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in het regelen van dit planvoornemen.
Het plangebied is gelegen aan de Hoorzik 32 in Kerkdriel en staat kadastraal bekend als kadastrale gemeente Maasdriel, sectie N, perceel 3817 en 3818. De percelen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 2340 m2.
Uitsnede van de omgeving van het plangebied met rood omlijnd het plangebied
Voor het plangebied geldt het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2016' (vastgesteld 26 juni 2019). Binnen dit bestemmingsplan is voor het plangebied de enkelbestemming 'Wonen' opgenomen. Naast deze enkelbestemming is voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', en voor een deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen.
Bp Buitengebied herziening 2016, fragment plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Beide van deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen ten behoeve van het beschermen van de archeologische waarden in de grond, waarbij de grootste archeologische bescherming plaatsvindt door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' (oostelijk gelegen deel).
In voorliggende toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk in Hoofdstuk 2 het ruimtelijk plan beschreven. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is. In Hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan de hand van thema's als archeologie, verkeer en parkeren, milieu etc. In Hoofdstuk 5 is een toelichting op de juridische regels opgenomen. In Hoofdstuk 6 komen de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde. Tenslotte is in Hoofdstuk 7 beschreven hoe het bestemmingsplan gehandhaafd wordt.
Het plangebied bevindt zich aan de westelijke rand van de stedelijke kern van Kerkdriel. Hoewel het vigerende bestemmingsplan een bestemmingsplan voor het buitengebied betreft, is de omgeving van het plangebied in de loop van de jaren sterk verstedelijkt. Een voorbeeld hiervan is de nieuwbouwwijk Kersenbuurt ten noorden van het plangebied en de Paddenstoelbuurt aan de oostzijde. De weg Hoorzik is een smalle bestemmingsweg, maar vormt wel één van de wegen die het gebied tussen de kernen van Kerkdriel en Velddriel verbindt.
Luchtfoto van het perceel Hoorzik 32 (Bron: GeoObiliekViewer)
Door de verstedelijking laat de planomgeving zich kenmerken door vooral wonen. De agrarische bedrijvigheid (de gronden maakten oorspronkelijk deel uit van het bestemmingsplan buitengebied) is steeds verder zuidwaarts gedrongen.
De bebouwing aan de Hoorzik betreft voornamelijk een gevarieerde verzameling aan voornamelijk vrijstaande woningen.
Het onderhavige perceel (zie onderstaande foto) maakt in de huidige staat een verwaarloosde indruk; het bestaat uit een gedateerde woning, gelegen aan de westzijde van het plangebied. De op de luchtfoto (zie afbeelding hierboven) zichtbare oostelijke gelegen boomgaard is verwijderd; ten noorden van deze boomgaard lag een kassensysteem dat ondertussen ook is verwijderd. Er is nu sprake van een braakliggend terrein.
Rondom het perceel (noord en oostzijde) is sprake van grootschalige woningbouwontwikkelingen. Aan de noordzijde grenst het perceel aan de nieuwbouwwijk Kersenbuurt.
De woning aan de Hoorzik 32 in de huidige staat met de nieuwbouwwijk Kersenbuurt op de achtergrond zichtbaar
Ten oosten van het plangebied ligt - direct grenzend aan onderhavig perceel - de nieuwe woonlocatie de Paddenstoelenbuurt; het bestemmingsplan ten behoeve van dit woongebied is zeer recent (14 oktober 2021) vastgesteld.
Bestemmingsplan Kerkdriel Noord, Paddenstoelenbuurt; rode aanduiding is ligging plangebied
Ten zuidoosten van het plangebied is een bedrijventerrein gesitueerd aan de rand van de stedelijke kern van Kerkdriel.
Duidelijk is dat rondom het perceel sprake is van verdere woningbouwontwikkeling. De staat van het perceel en de woning detoneert in die omgeving. Het herontwikkelen van het perceel met daarop twee woningen past volledig in de hele transformatie van de omgeving naar een aaneengesloten kwalitatief hoogwaardig woongebied.
De planontwikkeling bestaat enerzijds uit de sloop van de huidige woning in het plangebied, en anderzijds uit het realiseren van twee nieuwe vrijstaande woningen op hetzelfde perceel. Deze vrijstaande woningen worden naast elkaar gerealiseerd inclusief garage en oprit om te voldoen aan de geldende parkeernormering.
Beide woningen zullen beschikken over drie verdiepingen (inclusief garage) en worden in dezelfde stijl gerealiseerd. Hiervoor wordt voor de voorgevel gebruik gemaakt van grijs baksteen, met afwerking van hout en aluminium voor de lamellen. De dakgoten, dakrand en hemelwaterafvoer worden van zink gerealiseerd.
Wat wel verschilt aan de twee te realiseren woningen is de plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de weg en de bouwdiepte ten opzichte van de voorgevel. De voorgevel van de westelijke woning wordt hierbij op 5 m van de perceelsgrens aan de zuidzijde gerealiseerd, de oostelijke woning op 6,625 m van deze perceelsgrens. Beide woningen hebben dezelfde bouwmassa, maar de situering van de garage ten opzichte van de woningen verschilt: in de situatie van de westelijke woning is de garage dichter bij de perceelsgrens gerealiseerd.
Vooraanzicht bouwplan van twee woningen aan de Hoorzik 32
Situatieschets nieuwe situatie aan de Hoorzik 32
Met het planvoornemen worden twee woningen gerealiseerd aan de Hoorzik 32. In de huidige situatie is er één woning aanwezig op het bouwvlak; er wordt dus in de nieuwe situatie netto één woning toegevoegd aan het plangebied. In het geldend bestemmingsplan (Buitengebied, herziening 2016) is per bestemmingsvlak één woning mogelijk. Met de realisatie van het planvoornemen zouden er twee woningen binnen één bestemmingsvlak staan: het planvoornemen is hiermee in strijd met het huidig bestemmingsplan. Een herziening is dus noodzakelijk in de vorm van onderhavig bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt het actuele algemene ruimtelijke beleidskader behandeld met conclusies over de betekenis van het beleidskader voor de planlocatie. Het specifieke sectorale beleid gericht op bepaalde thema's komt in Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten nader aan bod.
De EU Kaderrichtlijn Water is een Europese richtlijn uit 2000. De richtlijn heeft tot doel om op Europese schaal water en de daarvan afhankelijke ecosystemen te beschermen tegen verontreiniging, duurzaam gebruik van water te bevorderen, de toestand van het aquatisch milieu te verbeteren en de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte te verminderen. De richtlijn stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in 2015 een 'goede toestand' hebben bereikt. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater en grondwater. De uitvoering van de Richtlijn ligt in handen van de regionale waterbeheerders.
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op de sloop van één woning en de nieuwbouw van twee vrijstaande woningen, waarbij de woonfunctie behouden blijft. Daarmee is o.a. het belang van de waterkwaliteit (grondwater) geborgd. Het voornemen leidt niet tot strijdigheid met de EU kaderrichtlijn Water.
De belangrijkste internationale verplichtingen op het gebied van natuurbescherming zijn neergelegd in twee richtlijnen van de Europese Unie: de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992), gezamenlijk aangeduid als de Vogel- en Habitatrichtlijn. Lidstaten van de Europese Unie hebben zich verplicht alle nodige maatregelen te nemen om voorkomende populaties op een ecologisch verantwoord peil te houden. In Nederland wordt deze taakstelling verder uitgewerkt in de begrenzing van Natura-2000 gebieden met bijbehorende beheersplannen.
Op de planlocatie komen geen beschermde plantensoorten voor. Ook is er geen bebouwing aanwezig die van ecologische betekenis zou kunnen zijn. Het plangebied is gelegen op circa 3,6 kilometer afstand van Natura 2000-gebied de Rijntakken. Het planvoornemen betreft de relatief kleinschalige ontwikkeling van de sloop van één woning en de bouw van twee vrijstaande woning. Dit leidt niet tot een significant effect op het Natura 2000-gebied, zie hiervoor ook par. 4.4
In het kader van de nieuwe Omgevingswet, wordt momenteel de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) door het Rijk opgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
De voorgenomen transformatie, waarbij één woning gesloopt wordt en twee vrijstaande woningen gerealiseerd worden, is van lokaal belang en niet in strijd met één van de Rijksdoelstellingen, zoals vastgesteld in de NOVI.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.
Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de 'motivering duurzame verstedelijking' (voormalige ladder) opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.
De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Indien een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
Echter, het planvoornemen betreft het toestaan van één extra woning (een woning wordt gesloopt, twee woningen worden gebouwd). Op basis van vaste jurisprudentie is er bij het mogelijk maken van één extra woning geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit betekent dat er - op basis van de regels van het Bro - geen behoeftemotivering behoeft te worden opgenomen in de toelichting.
Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de nieuwe omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
In de omgevingsvisie is een zevental ambities opgenomen. Deze omvatten, in grote lijnen, de volgende onderwerpen:
De provincie Gelderland geeft invulling aan voorgenoemde ambities door de zogenoemde 'DOE-principes'
Het plangebied is niet gelegen binnen één van de invloedsferen van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Het ruimtelijk beleid van de Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Ruimtelijk beleid
Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. De klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht en de natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen.
De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau.
Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft.
Ten noorden van het plangebied wordt ingezet op nieuwbouw met de realisatie van de Kersenbuurt en de geplande realisatie van de Paddenstoelenbuurt. Hiermee is het landschap rondom het plangebied aan het verstedelijken. Met de sloop van de huidige woning op het plangebied en de realisatie van twee nieuwe vrijstaande woningen kan gesteld worden dat aangesloten wordt bij deze ontwikkelingen. Het planvoornemen draagt bij aan een opwaardering van de woningvoorraad aan de rand van de kern van Kerkdriel. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland levert, gelet op het vorenstaande, geen belemmeringen op voor het planvoornemen.
De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale Staten op 24 september 2014 vastgesteld ter vervanging van de Ruimtelijke verordening Gelderland en op 18 oktober 2014 in werking getreden. De omgevingsverordening is meermaals geactualiseerd (voor het laatst maart 2021).
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is hiermee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De planlocatie is niet gelegen in het Gelderse natuurnetwerk, een waardevol open gebied of nationaal landschap
Voor het plangebied zijn derhalve uitsluitend de sectorale bepaling met betrekking tot nieuwe woonlocaties (artikel 2.2.1.1) van belang. Nieuwe woonlocaties kunnen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma en de successievelijk door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Op dit woonprogramma wordt ingegaan in paragraaf 3.5.2 Woningbouwprogramma gemeente Maasdriel 2021-2030. Gelet hierop levert de Omgevingsverordening Gelderland geen belemmering op voor het planvoornemen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
In de Keur waterkeringen en wateren (Waterschap Rivierenland) staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden zal een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Zie voor de inhoudelijke toetsing de paragraaf watertoets.
De Regionale Woonagenda Rivierenland 2020–2030 is de opvolger van de ‘Woonagenda regio Rivierenland: Samen werken aan wonen’ uit 2015 en vormt een belangrijk kader voor de samenwerking in de regio Rivierenland op het beleidsveld wonen.
De gemeente Maasdriel zet zich in voor passend aanbod in elke kern naar de behoefte van de bewoners
Vanwege de druk op de woningmarkt wil Maasdriel de woningbouwproductie verder versnellen, waarbij nadrukkelijk aandacht blijft voor de kwalitatieve aspecten. Dit betekent dat de gemeente tussen 2020 en 2025 verwachten meer dan 50% van de woningbouwopgave tot 2030 te kunnen realiseren.
Voor het onderhavige initiatief, waarbij er sprake is van het toevoegen van één extra woning is het woningbouwprogramma niet relevant. Wel is duidelijk dat de gemeente Maasdriel, samen met de regio-gemeenten de woningbouwproductie wil versnellen.
Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel' vastgesteld. Deze structuurvisie is de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+'. De structuurvisie is een kaderstellend plan, dat duidelijkheid geeft over de plannen en beleidsstukken, die voor de gemeente Maasdriel van belang zijn. Het uiteindelijke ruimtelijke beleid van de gemeente Maasdriel wordt de komende jaren ingevuld door het uitvoeren en uitwerken van tientallen projecten. Hierbij gaat het om woningbouw (in alle segmenten en prijscategorieën), ontwikkeling van bedrijventerreinen en concentratiegebieden voor glastuinbouw en paddenstoelenteelt.
In april 2016 heeft de gemeenteraad het woningbouwprogramma 2015-2025 vastgesteld. Tot 1 januari 2020 zijn 489 woningen van de 1063 woningen die in diverse plannen in dit woningbouwprogramma waren opgenomen, gerealiseerd.
Deze productie is tussen 2015 en 2019 gestaag toegenomen en daarmee is de afgelopen 5 jaar bijna 50% van de opgave gerealiseerd.
Ondanks dat daarmee wordt voldaan aan de gemiddelde woningbouwopgave, is de druk op de woningmarkt alleen maar groter geworden. Om de voortgang van de woningbouwproductie juist nu op gang te houden en waar mogelijk nog te versnellen, is het woningbouwprogramma 2021-2030 opgesteld.
Met het woningbouwprogramma 2021-2030, (vastgesteld 10 december 2020), dat voorziet in de realisatie van 988 woningen, kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoefte voor de komende tien jaar. De geprognotiseerde woningbehoefte, de bandbreedte van 700 tot 1250 woningen, is vastgelegd in de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030.
Het voorgenomen bouwplan is ten tijde van het principeverzoek (juli 2020) getoetst aan het beleid zoals verwoord in het woningbouwprogramma 2015-2025. Dit beleid luidde als volgt:
'Voor de bouw van 'niet projectmatige' woningen is een aantal van 110 woningen opgenomen (+/- 10 per jaar).Hiervan is al een groot gedeelte 'belegd' met aanvragen of vergunningen. Om deze aantallen enigszins te beperken en niet ten koste te laten gaan van projecten waarvoor samenwerkingsovereenkomsten zijn gesloten, komen alleen nog de 'eigen huis en tuin' (maximaal twee woningen) en de verzoeken voor vrijkomende agrarische bebouwing hiervoor in aanmerking.'
Ter plaatse van het plangebied was sprake van een 'eigen huis en tuin' verzoek. De toevoeging valt daarom ruim binnen het woningbouwprogramma.
Ook binnen het geldende woningbouwprogramma is ruimte voor kleinschalige initiatieven, Ontwikkelingen tot maximaal 5 woningen passen binnen de reservering voor particulieren initiatieven, kleine woningbouwplannen en herstructureringen. Wel is er voor deze ontwikkelingen in het geldende woningbouwprogramma een afwegingssystematiek en kwaliteitskader ruimtelijke woningbouwontwikkelingen opgenomen.
De toevoeging van één extra woning past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma gemeente Maasdriel.
Archeologie
Het beleid met betrekking tot archeologische waarden dient er op gericht te zijn om archeologisch belangrijke terreinen zoveel mogelijk te ontzien. In het geval dat dit niet mogelijk is, dient voldoende ruimte te zijn voor uitvoeren van verantwoord archeologisch onderzoek, zodat de informatie in het deel van het bodemarchief dat verloren gaat, ook verantwoord kan worden vastgelegd. Het gemeentelijk archeologiebeleid dat in april 2013 is vastgesteld door de raad, dient daarom in het bestemmingsplan te worden vertaald. De gemeentelijke beleidskaart bepaalt de norm c.q. het veiligheidsregime.
De locatie maakt onderdeel uit van een stroomrug, waar de archeologische verwachtingen deels middelhoog (waarde - archeologie 3) en deels laag zijn (waarde - archeologie 6).
Voor het bouwen van een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 30 centimeter op de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' is een archeologisch rapport noodzakelijk. Voor 'Waarde - Archeologie 6' gelden dezelfde regels omtrent bouwdiepte, maar is het bouwoppervlak waarvoor een onderzoeksplicht geldt, vergroot naar 5.000 m2.
Plangebied binnen blauw kader, donker groene deel Waarde - Archeologie 3; licht groene deel is Waarde - Archeologie 6
De indeling in archeologische waarden komt overeen met de indeling op de archeologische beleidskaart van de gemeente Maasdriel:
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Maasdriel; plangebied blauw omkaderd
De meest westelijk gelegen woning ligt binnen de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6; gezien de omvang van het onderzoeksgebied binnen deze bestemming (alleen voor ingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 5000 m2) is er voor deze woning, voor wat betreft de omvang van de voorgenomen ingrepen, geen directe onderzoeksplicht. Wel blijft de dubbelbestemming gehandhaafd.
De oostelijk gelegen woning ligt binnen de veel kwetsbare dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3.
De bestemming Waarde - Archeologie 3 is gebaseerd op historische bebouwing aan de Hoorzik. De bebouwing gaat zeker terug tot het begin van de 19de eeuw en kent waar mogelijk oudere voorgangers.
In kader van de ontwikkeling van de Paddenstoelbuurt is in de directe omgeving nader archeologisch onderzoek uitgevoerd. In geen van de boringen zijn relevante archeologische waarden aangetroffen, evenmin zijn oude vegetatie- of cultuurlagen aangetroffen. Het bodemprofiel is over het algemeen vrij intact; diepere verstoringen komen wel voor, maar zijn vooral in verband te brengen met de laatmiddeleeuwse en jongere bebouwing langs de Hoorzik (straat). Het terplichaam kan hier tot 1 m dik zijn.
De gronden ter plaatse van de westelijk gelegen bestaande en te slopen woning zijn zodanig geroerd, dat er waarschijnlijk geen archeologische resten meer te verwachten zijn.
Archeologie-vriendelijk bouwen
Alhoewel er geen aanwijzingen zijn dat waardevolle informatie binnen de bovenste grondlaag aanwezig is, is bij de ontwikkeling van het bouwplan wel uitgegaan van een archeologie - vriendelijk bouwen.
Voorgenomen bouwdiepte
Op bovenstaande afbeelding is de voorgenomen bouwdiepte weergegeven: opgemerkt dient te worden dat het bestaande maaiveld dusdanig laag lit dat nagenoeg nergens dieper dan 30 cm afgegraven zal worden.
Uitgangspunt is dat het peil van de nieuwe woningen op 4,53+NAP komt te liggen. Dat is 25 cm boven de kruin van de Hoorzik. Dat betekent dat de onderzijde van de funderingsbalken op 3,73+NAP komt te liggen
Doordat het bouwplan niet dieper gaat dan 30 cm en ruim onder de 500 m2 blijft, is geen sprake van een onderzoeksplicht.
De dubbelbestemmingen zijn overeenkomstig het gemeentelijk archeologiebeleid gehandhaafd in dit bestemmingsplan. Archeologie vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
Cultuurhistorie
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is het Bro (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De Hoorzik is een historische straat in het landelijk gebied van de gemeente Maasdriel. Onderstaande uitsnede van de topografische kaart rond 1860 laat zien dat de Hoorzik al geruime tijd een straat in het stratenpatroon van de gemeente betreft. In de loop van de tijd is de omgeving van de Hoorzik verstedelijkt, waardoor de straat zijn landelijke karakter deels verloren heeft.
Het planvoornemen voorziet in de sloop van één woning aan de locatie aan de Hoorzik 32 en de bouw van twee nieuwe vrijstaande woningen. Aangezien de gesloopte woning geen historisch bindend karakter heeft met het landschap, zullen de cultuurhistorische karakteristieken van de straat niet wijzigen. Het bouwen van twee nieuwe vrijstaande woningen gebeurt bovendien in de stijl van de bebouwing van de straat
Er zijn geen Rijksmonumenten gelegen in de nabijheid van het plangebied. Om deze reden is het ook uit te sluiten dat een Rijksmonument aangetast wordt door de realisatie van het planvoornemen.
Gelet op vorenstaande geldt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Door het plangebied lopen geen bijzondere boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt. Wel ligt aan de noordrand van het plangebied een riolering, maar daar wordt niet gebouwd.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Te zijner tijd zal bij de bouw contact moeten worden opgenomen met de leidingbeheerders in verband met de aansluiting op de diverse netten. Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor het plan.
In de ruimtelijke ordeningspraktijk geldt de VNG-brochure 'Bedrijven- en milieuzonering' als belangrijkste en - volgens vaste jurisprudentie - maatgevende handreiking voor het bepalen van de milieueffecten van een activiteit op zijn omgeving. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden.
Enerzijds wordt er gekeken of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kwetsbaar is voor hinder en/of bestaande functies belemmert in hun bedrijfsvoering.
Woning als veroorzaker
De beoogde woningen zijn geen bron van milieuhinder en zullen als zodanig geen negatieve invloed hebben op functies in de omgeving. Ook zal, gezien de gemengde woonomgeving waarin de locatie is gelegen, de omgeving en de aanwezige milieuruimte niet worden verengd door de nieuwe woningen.
Woning als gevoelig object
De VNG-brochure maakt een onderscheid tussen locaties waar functiescheiding feitelijk aanwezig en/of beleidsmatig gewenst is (bijv. bedrijventerrein ten opzichte van woonwijk) en locaties waar functiemenging feitelijk aanwezig en/of beleidsmatig gewenst is (bijv. een dorpskern).
Voor de beschrijving van het aspect bedrijven- en milieuzonering worden de volgende omliggende activiteiten als relevant geacht voor bedrijven- en milieuzonering:
Ligging relevante bedrijfsvoering rondom het perceel Hoorzik 32
1 - Hoorzik 7a
Aan de Hoorzik 7a, aan de overzijde van de straat ten opzichte van het plangebied, is een groothandel gevestigd ten behoeve van de verkoop van aardappelen, groenten en fruit. Bij dit type bedrijf kan aansluiting gezocht worden met de categorie 'Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen', bedrijfscategorie 3.1 met richtafstand 50 m. Het perceel waarop de bedrijfsvoering mogelijk is, is gelegen op circa 14 meter van de hindergevoelige objecten die mogelijk gemaakt worden met het planvoornemen. Nadere toetsing is dus nodig (zie onder 4.3.2)
2 - Bedrijventerrein Nijverheidsstraat
Ten zuidoosten van het plangebied is een bedrijventerrein gevestigd, aan de rand van de stedelijke kern van Kerkdriel. Dit bedrijventerrein ligt binnen het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013', waarin voor het bedrijventerrein de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 3' is opgenomen. Binnen deze functieaanduiding wordt een bedrijfsvoering toegestaan tot aan categorie 3.2 met richtafstand 100 m. De afstand van het bedrijventerrein tot de hindergevoelige objecten die mogelijk gemaakt worden met het planvoornemen bedraagt circa 35 m. Nadere toetsing is dus nodig (zie onder 4.3.2)
3 - Hoorzik 38a
Aan de Hoorzik 38a is een buitenschoolse opvang gevestigd. Bij dit type dienstverlening kan aansluiting gezocht worden met de categorie 'Kinderopvang', categorie 2 met richtafstand 30 m. Deze bedrijfsactiviteit is gelegen op circa 193 meter van de hindergevoelige objecten die het planvoornemen mogelijk maken. Hiermee zijn deze objecten gelegen buiten de invloedsfeer van de dienstverlening aan de Hoorzik 38a, en wordt de buitenschoolse opvang niet belemmerd in haar bedrijfsvoering door realisatie van het planvoornemen.
4/5 - Hoorzik 13 en 25
Zowel aan de Hoorzik 13 en 25 zijn agrarische percelen gelegen bestemd voor paddenstoelenkwekerij. Voor dit type agrarische activiteit kan aangesloten worden bij de bedrijfscategorie 'champignonkwekerijen met mestfermentatie', bedrijfscategorie 3.2 met een richtafstand van 100 m. De gronden aan de Hoorzik 13 zijn op circa 145 m afstand gelegen tot de hindergevoelige objecten die mogelijk gemaakt worden met het planvoornemen, en de gronden aan de Hoorzik 25 op circa 280 m. Hiermee ligt het perceel aan de Hoorzik 32 buiten de richtafstanden en worden de bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering door realisatie van het planvoornemen.
Bedrijven- en milieuzonering geldt slechts als indicatie voor mogelijke milieuhinder ter plekke van het plangebied of ter plekke van de invloedsfeer van het plangebied. In de volgende paragrafen wordt getoetst op de milieuaspecten waarop de richtafstanden uit de VNG-publicatie gebaseerd zijn (geur, stof, geluid en gevaar). Gelet op deze toetsing levert het aspect bedrijven- en milieuzonering geen belemmering op voor het planvoornemen.
Wegverkeer
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient er, op basis van de Wet geluidhinder, onderzocht te worden of er sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. Het plangebied is niet gelegen in de akoestische milieuzone van een spoorbaan of bedrijf.
Ten behoeve van het plan is een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai op de nieuwe vrijstaande woningen door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV. De rapportage van dit onderzoek is toegevoegd Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai
Hierin is de volgende conclusie opgenomen:
De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de Hoorzik overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het bouwplan met maximaal 4 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt echter nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente.
De maximaal benodigde geluidwering van de gevel (GA;k) - volgens het Bouwbesluit 2012 de hoogste cumulatieve waarde minus 33 dB met een minimum van 20 dB - bedraagt in het onderhavige geval 24 dB.
Het is aannemelijk dat een gevel van een nieuwbouwwoning een grotere geluidwering heeft dan de minimale 20 dB uit het Bouwbesluit.
Derhalve is ter waarborging van een binnenniveau van 33 dB een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet nodig.
Echter op basis van het onderzoek naar industrielawaai bleek een nader onderzoek naar de gevelwering noodzakelijk.(zie hierna en zie Bijlage 4 Onderzoek gevelwering )
Industrielawaai
De woningen binnen het plangebied liggen binnen de richtafstanden - zoals opgenomen in bedrijven en milieuzoneringen - van de bedrijven gelegen op Hoorzik 7a, 7b en 7c (zie ook 4.3.1).
Op basis van goede ruimtelijke ordening is voor de bedrijven gelegen binnen de richtafstanden een kwalitatieve toets uitgevoerd, waarin is nagegaan of sprake is of kan zijn van een aanvaardbaar woon en leefklimaat voor de woningen. De kwalitatieve toets is opgenomen in Bijlage 2 Kwalitatieve beschouwing industrielawaai
De conclusie van de kwalitatieve toets is dat nader onderzoek naar de effecten van industrielawaai op de woningen nodig is voor wat betreft de locatie Hoorzik 7a. Op de andere locaties vormen de bedrijfsactiviteiten geen bedreiging voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het akoestisch onderzoek industrielawaai is opgenomen in Bijlage 3 Akoestisch onderzoek industrielawaai
De conclusie van dit onderzoek luidt als volgt: De overschrijding van het maximaal geluidniveau vindt in de nachtperiode plaats ter hoogte van de voor- en zijgevel van beide nieuwbouwwoningen tot ten hoogste 67 dB(A). Met een standaard gevelwering van 20 dB(A) voor nieuwbouw, wordt er niet direct voldaan aan de maximale richtwaarde voor het binnenniveau van 45 dB(A) in de nachtperiode. Er dient te worden beoordeeld met welke gevelopbouw het binnen-niveau is gegarandeerd. Dit kan worden bepaald aan de hand van een onderzoek naar de gevelgeluidwering.
Onderzoek gevelwering
Als gevolg van de conclusie van het akoestisch onderzoek industrielawaai is een nader onderzoek naar de gevelwering van de woningen uitgevoerd; dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 Onderzoek gevelwering
De conclusie van dit onderzoek luidt als volgt: Men is voornemens om op het perceel aan de Hoorzik 32 in Kerkdriel twee woningen te realiseren. Echter, de beoogde woningen zijn belast boven de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van wegverkeer en boven de grenswaarde ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Naar aanleiding hiervan is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de karakteristieke geluidwering van de gevel (wegverkeerslawaai) en naar het binnenniveau van de achterliggende ruimtes (industrielawaai).
Om vast te stellen met welke materialisatie er kan worden voldaan aan de gestelde beoordelingskaders is er een berekeningen uitgevoerd. Aan de hand van deze berekeningen is aannemelijk gemaakt dat met de in het rapport opgenomen materialisatie van de verschillende componenten van de beoogde woningen kan worden voldaan aan de gestelde gevelweringseisen.
Daarmee kan worden geconcludeerd dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon - en leefklimaat.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor voorgenomen gebruik.
Het plan voorziet in de sloop van een woning aan de Hoorzik 32 en de realisatie van een tweetal nieuwe vrijstaande woningen op datzelfde perceel. Om inzicht te krijgen in milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse is een verkennend onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 5 toegevoegd aan deze ruimtelijke onderbouwing.
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel, blijkt dat de bodem ter plaatse van de voormalige kas licht verontreinigd is met zware metalen, bestrijdingsmiddelen en PCB. Ter plaatse van het overige terreindeel zijn geen noemenswaardige verontreinigingen in de bodem aangetoond. het gebruik van de voormalige olietank heeft niet tot een verontreiniging van de bodem geleid. Ter plaatse van de voormalige kas, de drupzone en in de puinhoudende bodem is ook geen asbest aangetoond.
De aangetoonde gehaltes zijn dermate laag dat de uitvoering van een aanvullend of nader onderzoek niet als noodzakelijk worden geacht.
Indien grond afgevoerd moet worden van de locatie, dient rekening gehouden te worden met gebruiksbeperkingen van de vrijkomende grond. Conform de Regeling bodemkwaliteit mag de grond slechts onder voorwaarden worden hergebruikt. Eventueel vrijkomende grond mag echter wel op de locatie worden hergebruikt. Grond die binnen de gemeente wordt hergebruikt kan, op basis van dit rapport hergebruikt worden. Het kan in dat geval noodzakelijk zijn aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van PFAS uit te voeren. Indien de grond buiten de grenzen van de bodemkwaliteitskaart toegepast zal worden, dient een partijkeuring conform het BRL SIKB 1000 VKB protocol 1001 uitgevoerd te worden.
Rekening houdend met het voorgaande levert het aspect bodem geen belemmering op voor het planvoornemen.
In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wmb is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen. In dit artikel is opgenomen dat er bij het wijzigen van het bestemmingsplan altijd sprake is van een project. Derhalve is bekeken of de luchtkwaliteit onderzocht moet worden.
De Regeling Niet In Betekenende Mate (NIBM) kent voor woningbouw de volgende criteria waaronder de verslechtering van de luchtkwaliteit per definitie 'niet in betekenende mate' is:
De wijziging van het plan voorziet in het realiseren van een vervangende en een nieuwe woning en voldoet derhalve ruimschoots aan de NIBM-grens.
Op basis hiervan, kan dan ook gesteld worden dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het plangebied bevindt zich niet in of direct nabij Natura-2000 gebieden, Wetlands of Beschermde- of Staatsnatuurmonumenten. Daarnaast is het plangebied niet gelegen binnen de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS), door de provincie vertaald naar Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO).
Het planvoornemen betreft de sloop van één vrijstaande woning en de realisatie van twee vrijstaande woningen op hetzelfde perceel. De activiteiten omtrent realisatie van het planvoornemen en de toegenomen woningvoorraad die het planvoornemen mogelijk maakt kunnen mogelijk negatieve effecten hebben op de instandhouding van beschermde natuurgebieden in de omgeving. Om deze reden is er een quickscan stikstof uitgevoerd, die toegevoegd is als Bijlage 8 Notitie beoordeling stikstof. Uit deze notitie blijkt dat het bouwplan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen op basis van het voorgaande worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.
De Wet natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten in de omgeving. De wet is bedoeld om soorten te beschermen, niet individuele planten of dieren. Het gaat erom dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt.
Aangezien sprake is van sloop van gebouwen (voormalige woning) dient onderzocht te worden of de sloop negatieve gevolgen kan hebben voor de aanwezige dier- en plantsoorten in de omgeving.
Ouickscan Flora en Fauna
Er is allereerst een Quickscan Flora en Fauna (zie Bijlage 6 Quickscan Flora en Fauna) uitgevoerd, met daarin de volgende conclusie:
Nader onderzoek is nodig naar het gebruik van de gebouwen door huismus en gierzwaluw. Met dit onderzoek kan worden aangetoond of uitgesloten of huismus en gierzwaluw gebruik maken van de gebouwen als nestgelegenheid. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken kan worden bepaald of een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.
Aanvullend flora en faunaonderzoek
Het aanvullend onderzoek leidt tot de volgende conclusies:
Vleermuizen
De werkzaamheden hebben geen negatief effect op vleermuizen. Mochten werkzaamheden in de actieve periode van de vleermuis worden uitgevoerd (april t/m oktober), dan wordt geadviseerd om de werkzaamheden overdag uit te voeren zodat er geen verstoring op foeragerende vleermuizen door kunstlicht plaats kan vinden.
Gierzwaluwen
In het plangebied zijn geen nestlocaties van gierzwaluwen aanwezig. De werkzaamheden hebben derhalve geen negatieve effecten op gierzwaluwnesten.
Huismussen
Tijdens het onderzoek zijn er geen huismussen waargenomen binnen het plangebied. In de directe omgeving zijn meerdere nestlocaties van de huismus vastgesteld. De werkzaamheden hebben geen effect op de functionele leefomgeving van de huismussen die in de omgeving verblijven.
Op basis van de onderzoeken kan worden geconcludeerd dat het voornemen geen negatieve gevolgen heeft voor beschermde gebieden en soorten als bedoeld in de Wet Natuurbescherming.
Algemeen
Op 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen.
Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D lijst zijn opgenomen, áltijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In algemene zin komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op die op de D-lijst zijn vermeld volgt óf een m.e.r.-beoordelingsplicht óf een motivering dat een m.e.r.(beoordeling) niet noodzakelijk is. Hierbij is de bij de activiteit behorende drempelwaarde onder andere van belang. Om te bepalen of een activiteit m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig is, conform het aangepaste Besluit m.e.r., is het type plan en het soort ontwikkeling van het plan van belang, zoals opgenomen in de Structuurvisie Ruimte (SVIR).
De activiteit die door dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, behoren niet tot de C-lijst, waardoor er geen directe m.e.r.-plicht is. De voorgenomen ontwikkeling, behoort echter wel tot de D-lijst, namelijk onder nummer 11.2 ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van een winkelcentra of parkeerterrein’.
Met het planvoornemen wordt de woningbouw van twee vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Gezien de kenmerken van dit plan, betreft dit geen 'stedelijk ontwikkelingsproject' in het kader van het Besluit milieueffectrapportage, omdat:
Er is geen sprake van een ‘stedelijke ontwikkeling’ en daarom is het opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk. De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling is opgenomen in lijst D van het besluit m.e.r. Voor projecten groter dan 100 hectare en meer dan 2000 woningen dient altijd een m.e.r.- beoordeling plaats te vinden. De omvang van de woningbouw is zodanig beperkt dat er geen sprake is van overschrijding van de drempelwaarden is. Dit betekent dat er een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd kan (maar niet hoeft te) worden.
In bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectenbeoordeling is een aantal beoordelingscriteria opgenomen.
Planbeoordeling (conform bijlage III EEG-richtlijn)
Kenmerken van het project
De realisatie van de woning en aanpassing van een bestaand pand is een project van beperkte omvang. Er is in onderhavig plan sprake van een zeer kleine gebiedsontwikkeling met woningbouw. Er is geen sprake van gebruik van natuurlijke grondstoffen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder of risico op ongevallen.
Plaats van het project
De gronden zijn gelegen binnen de bebouwde kom van Kerkdriel, aan de historische lintbebouwing aan de Hoorzik. De gronden waren al bebouwd en verhard.
Kenmerken van het potentiële effect
Gezien de aard van de ontwikkeling zijn er geen negatieve effecten te verwachten. Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied is niet aan de orde. Realisatie van het plan heeft geen relevante / significante effecten op waterhuishouding, verkeersaantrekkende werking luchtkwaliteit, bedrijfshinder en externe veiligheid.
Dit geldt ook voor het aspect flora en fauna. Dit blijkt uit de vorenstaande verantwoording die in dit bestemmingsplan is vervat. Het plangebied ligt op voldoende afstand van Natura 2000 (Uiterwaarden Waal) en het Gelders NatuurNetwerk en zal geen relevante / significante invloed op deze gebieden hebben.
De resultaten uit de milieuonderzoeken leveren geen belemmering op voor de beoogde woningbouw.
Met betrekking tot de planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede de nieuwe parkeersituatie inzichtelijk te worden gemaakt.
Betreffende de verkeersstructuur voorziet het plan in een licht toegenomen verkeersgeneratie aan de Hoorzik door het netto toevoegen van één woning. Deze toegenomen verkeersgeneratie is echter dusdanig gering dat verkeerskundige problemen door toedoen van het planvoornemen zijn uit te sluiten.
Ten aanzien van parkeren kan gesteld worden dat het bouwplan voldoende parkeergelegenheid mogelijk maakt op eigen terrein. Conform de Nota Parkeernormen 2020 gemeente Maasdriel geldt er een parkeernorm van 2,3 voor vrijstaande woningen in de gemeente. Deze parkeernormen zijn gebaseerd op de CROW-normeringen voor de rest bebouwde kom in niet stedelijk gebied. Echter, voor parkeren buiten de bebouwde kom geldt dat per woning minimaal drie parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden op eigen terrein. Twee van deze drie parkeerplaatsen moeten zonder belemmeringen, vrij bereikbaar zijn vanaf de openbare weg.
Situering parkeerplaatsen per woning
Er worden 3 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd, waarvan 2 zonder belemmeringen bereikbaar zijn vanaf de openbare weg. Hiermee wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen zoals vastgesteld door de gemeente. Gelet op vorenstaande levert het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen op voor het planvoornemen.
Op grond van het Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
Keur waterkeringen en wateren
Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
Bodemopbouw
Ter plekke van het plangebied is sprake van een kalkhoudende poldervaaggrond met zware zavel en lichte klei (Rn95A). Deze grond kent roest- en grijze vlekken beginnend binnen 50 cm en heeft een bouwvoorzwaarte van 17,5-35% <2 µm.
Geohydrologie
De standen van het grondwater en het oppervlaktewater worden in dit gebied kunstmatig beheerst. Langs de Maas is plaatselijk een nauwe relatie aanwezig tussen de standen van het rivierwater en het grondwater. Of kwel of inzijging optreedt is sterk afhankelijk van de nabij gelegen Maas. Ter plekke van het plangebied is sprake van grondwatertrap VII (GHG>80cm).
Oppervlaktewater
Om oppervlaktewater in of nabij het plangebied te beschouwen, is de legger wateren van het Waterschap Rivierenland geraadpleegd. Aan de noord- en oostzijde wordt het plangebied begrensd door A-watergangen. Er is geen oppervlaktewater aanwezig binnen het plangebied.
Uitsnede legger wateren van het Waterschap Rivierenland, met rood gestippeld omlijnd het plangebied
Hemelwater
Het hemelwater ter plaatse van de op te richten woningen wordt momenteel via het rioolstelsel afgevoerd.
Afvalwater
Het perceel is voor (huishoudelijk en bedrijfs-)afvalwater aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Natuurwaarden
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur (GNN, GO).
Nieuwe ontwikkeling
Het planvoornemen bestaat uit de sloop van één vrijstaande woning, het verwijderen van verhardingen en de realisatie van twee vrijstaande woningen. Het voormalige kassencomplex en de te slopen woning en bijgebouwen en terreinverharidngen beslaan samen een oppervlakte van 1.027 m2.
Overzicht bestaande bebouwing en verharding
Een deel van de bestaande verharding van de voormalige woning zal worden vervangen door nieuwe verharding die dienst zal doen als oprit en parkeerruimte. In de nieuwe situatie neemt de verhardngsoppervlakte beperkt af (van 1.027 m2 naar 962 m2).
Toekomstige oppervlakten verharding en bebouwing
Wateroverlast
Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en het voorkomen van schade aan de volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten.
Zo nodig dient de drooglegging of ontwatering te worden verbeterd (bijvoorbeeld bij lage ligging plangebied of hoge grondwaterstanden). Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlakte waterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.
Ter plaatse ligt de grondwaterstand voldoende diep onder het maaiveld. Hiermee is er afdoende ontwateringsdiepte, waarmee aan de normen met betrekking tot drooglegging kan worden voldaan. Bovendien wordt het bouwpeil van de woning iets boven bestaand maaiveld aangelegd.
Afkoppeling en waterberging
Op basis van het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelingen dient te worden voorkomen dat door bebouwing en verharding een versnelde waterafvoer plaatsvindt. De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden. Het hemelwater dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van het rioleringsstelsel en op eigen terrein worden verwerkt.
Indien dit niet mogelijk is kan in overleg met het waterschap worden bekeken in hoeverre vertraagde afvoer naar het oppervlakte water mogelijk is.
Een toename van het verhard oppervlak als gevolg van het bouwplan is op grond van het waterschapsbeleid compensatieplichtig. Dit betekent dat dan de aanleg van een extra waterbergingsvoorziening noodzakelijk is. De benodigde ruimte voor compenserende waterberging dient in dat geval te worden verantwoord.
Voorliggend initiatief leidt tot een in omvang gering afname verhard oppervlak en is daarom, conform het beleid van het waterschap niet compensatie-plichtig in het kader van waterberging.
Oppervlaktewater
Het plangebied ligt voor een klein deel binnen de beschermingszone van 4 meter van de A-watergang (zie ook de watertoets die is bijgevoegd in 4.7.6). De nieuwe woningen zullen buiten deze beschermingszone worden gerealiseerd. Ook worden er met het uitvoeren van het planvoornemen geen andere werkzaamheden beoogd binnen de beschermingszone die schade toebrengen aan de beschermde watergangen.
Afvoer schoon- en vuilwater
In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water is het beleid van de gemeente en het waterschap erop gericht om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel (of niet aan te koppelen). Hemelwater dat van de daken af stroomt is aan te merken als schoon. Zuivering van dit water is dan ook niet noodzakelijk.
Het (schone) hemelwater van het plangebied zal worden afgevoerd naar de oostelijke en noordelijke perceelsrand, waar het water via een bodempassage kan infiltreren en/of afstromen naar de sloot bij onvoldoende infitratie bij zwaardere buien.
Het vuilwater wordt gescheiden afgevoerd. de droogweerafvoer zal vanuit de nieuwe woningen aangesloten worden op het bestaande rioolsysteem. De inhoudelijke afstemming hierover zal plaatsvinden in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Waterkwaliteit - Duurzaam waterbeheer
De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan de gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan het grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem en/of het oppervlaktewater. Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken dient primair te worden voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen (zoals bv lood, koper en zink). Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering. Het water wordt opgevangen en via de rioolpersleiding afgevoerd. Vervuiling van grondwater is niet aan de orde.
Natuurwaarden
Vanuit natuuroogpunt is in het plangebied geen sprake van bijzondere waarden ter plaatse. Er behoeven in dit kader geen maatregelen te worden getroffen.
Voor het planvoornemen is de watertoets uitgevoerd en bijgevoegd als bijlage bij deze onderbouwing. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl).
Het plangebied ligt binnen de beschermingszones van A-watergangen die het gebied aan de oost- en noordzijde begrenzen. Gezien er geen ontwikkelingen plaatsvinden binnen deze beschermingszones, levert het aspect waterhuishouding geen belemmering op voor het planvoornemen. Het Waterschap Rivierenland wordt betrokken bij de verdere bestemmingsplanprocedure. Voor de volledigheid is het advies dat voortvloeit uit de digitale watertoets opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting. Het waterschap heeft gereageerd op het conceptplan. Naar aanleiding daarvan is de waterparagraaf op onderdelen aangepast, te weten:
Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid. Bovendien draagt de toelichting bij aan de planinterpretatie.
Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht. Eerst wordt ingegaan op de verbeelding. Vervolgens wordt aangegeven op welke wijze de regels in algemene zin zijn opgebouwd en de bestemmingsartikelen in het bijzonder. Daarna wordt ingegaan op een aantal toetsingsaspecten.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro), alsmede het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht dat een nieuw bestemmingsplan in digitale vorm wordt vastgesteld. Dit moet gebeuren volgens de RO-standaarden, RO Standaarden en regels 2012. Voor het digitaliseren c.q. standaardiseren van bestemmingsplannen is de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) ontwikkeld. Ook moet van het plan een analoge versie worden vastgesteld. De inhoud van het digitale bestemmingsplan is hierbij van doorslaggevende betekenis.
De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Verbelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De opbouw is als volgt:
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden opgebouwd (voor zover relevant voor het betreffende artikel):
In het plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Daarnaast is de nieuwe parkeerregeling en het beleid met betrekking tot verkamering in de regels verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzocht worden of het plan economisch uitvoerbaar is. Ingevolge artikel 6.12 Wro is het opstellen van een exploitatieplan verplicht indien een bestemmingsplan de realisatie van een bouwplan mogelijk maakt. Hetzelfde artikel bepaalt verder dat deze verplichting niet geldt indien het verhaal van de kosten, genoemd in de artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro, op een andere wijze is geregeld en het stellen van locatie-eisen niet noodzakelijk is. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van een bouwplan als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening mogelijk. Dit bouwplan betreft de realisatie van 1 extra woning en herbouw van een te slopen woning.
De kosten voor opstelling van deze herziening van het bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer. In het kader van onderhavige planprocedure is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten betreffende verhaal van exploitatiekosten en dat eventuele planschade wordt afgewend op de initiatiefnemer. Het plan is hiermee economisch uitvoerbaar. Omdat de gemeente in voorliggende situatie een anterieure overeenkomst sluit met initiatiefnemer, is het ingevolge artikel 6.12 Wro niet nodig om een exploitatieplan op te stellen. Het plan heeft verder geen consequenties voor de gemeentelijke kas.
Initiatiefnemers hebben 5 en 7 november 2021 een omgevingdialoog gevoerd met belanghebbende in de directe omgeving van het plangebied. Het verslag van het omgevingsdialoog is opgenomen in Bijlage 10.
Na het in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan heeft een ieder vervolgens de mogelijkheid om te reageren op dit plan. Nadat de gemeenteraad van Maasdriel het bestemmingsplan heeft vastgesteld, staat het bestemmingsplan open voor het instellen van beroep bij de Raad van State.
Over het planvoornemen is vooroverleg geweest met de gemeente Maasdriel; dit vooroverleg heeft geleid tot het een op 20 juni 2020 door het college afgegeven principe-akkoord. Op basis van dit akkoord is het voornemen vertaald in onderhavige partiele herziening van het bestemmingsplan.
Het bouwplan is voorgelegd aan de welstandscommissie Maasdriel; op 15 december 2020 heeft de commissie een positief welstandsadvies gegeven.
Om in de toekomst adequaat handhavend te kunnen optreden zijn duidelijke regelingen voor duidelijke doelen noodzakelijk. De uitgangspunten van het plan moeten op een heldere en goed traceerbare wijze zijn vertaald in de juridische opzet van het plan. Van elke regel moet het oorspronkelijke doel traceerbaar zijn. Door de in dit plan gemaakte keuze voor een systematische planopzet, uitgesplitst naar diverse aspecten, die corresponderen met de bestemming, kan op eenvoudige wijze de vertaling van toelichting naar bebouwing- en gebruiksregels worden gevolgd. Het doel van de opgenomen regelingen is steeds duidelijk.
Na het van kracht worden van dit bestemmingsplan moet toegezien worden op handhaving van de volgende regelingen: - Gebruiksregels voor gronden en opstallen: opgetreden moet worden tegen strijdig gebruik van gronden en opstallen, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving en gebruiksregels voor gronden en opstallen; - De bouwregels: opgetreden moet worden tegen illegale bouwsels, dat wil zeggen bouwsels die zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning worden gebouwd en afwijken.
De regelingen in het overgangsrecht zijn in de Wro vastgelegd. De gemeente zal zich aan de standaard overgangsregels, zoals vastgelegd in paragraaf 3.2 van het Bro, conformeren. Daarbij is het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan als toetsingsmoment van belang. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de handhaafbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.